Toetstermen Beroepsvorming niveau 2 (CREBO-nummer 55009) (Versie 03, augustus 2003)
2.1.1
Organisatie.
2.1.1.1
Omschrijven van het begrip organisatie m.b.t. het carrosseriebedrijf (AS, SH, CB, CH en IB).
2.1.1.2
Noemen van kenmerken van een carrosseriebedrijf (zoals dienstverlenend, verkoop, productie).
2.1.1.3
Omschrijven van het begrip onderneming m.b.t. het carrosseriebedrijf.
2.1.1.4
Omschrijven van het begrip functie m.b.t. het carrosseriebedrijf.
2.1.1.5
Omschrijven van het begrip taak m.b.t. het carrosseriebedrijf
2.1.1.6
Verklaren van het begrip dienstverlening.
2.1.1.7
Noemen van vormen van dienstverlening door het carrosseriebedrijf.
2.1.1.8
Noemen van de belangrijkste afdelingen in een carrosseriebedrijf
2.1.1.9
Omschrijven van het doel en de belangrijkste werkzaamheden van de werkplaats.
2.1.1.10
Omschrijven van de functie van het magazijn.
2.1.1.11
Omschrijven van de functie van de productieafdeling
2.1.1.12
Omschrijven van de functie van de administratie.
2.1.1.13
Noemen van het principe van de organisatiestructuur van werkplaats, magazijn en administratie.
2.1.1.14
Omschrijven van de functie van een productiemedewerker.
2.1.1.15
Omschrijven van de functie van een chef-werkplaats.
2.1.1.16
Omschrijven van de functie van een magazijnmedewerker.
2.1.1.17
Noemen van de belangrijkste formulieren ten behoeve van de werkplaats (zoals: werkorder, urenregistratiekaart, magazijnuitgiftebon).
2.1.1.18
Noemen van het doel van de werkorder.
2.1.1.19
Noemen van de belangrijkste vermeldingen op de werkorder.
2.1.1.20
Noemen van de routing van een werkorder.
2.1.1.21
Verklaren van het begrip urenregistratiekaart en het doel ervan.
2.1.1.22
Noemen van de voor de productiemedewerker belangrijkste werkzaamheden van het magazijn.
2.1.1.23
Noemen van de administratieve procedures van bestellen tot en met uitgifte van onderdelen.
2.1.1.24
Noemen van het doel van voor de productiemedewerker relevante magazijnformulieren zoals: bestellijst, vrachtbrief, pakbon, voorraadkaart, stellingkaart.
2.1.1.25
Vermelden van uit het magazijn afgenomen onderdelen op de stellingkaart of voorraadkaart.
2.1.1.26
Noemen van documentatiesystemen in de werkplaats (zoals: werkplaats handboeken, microfiche, servicebulletin, video, vaktijdschriften, datasystemen, AIRC-reparatietips, boeken).
2.1.1.27
Noemen van het nut van documentatiesys temen in de werkplaats.
2.1.1.28
Noemen van enkele voor- en nadelen van werkplaatshandboeken.
Toetstermen Beroepsvorming niveau 2 (CREBO-nummer 55009) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.1.29
Noemen van voor- en nadelen van het microficheapparaat en de werkplaatshandboeken.
2.1.1.30
Noemen van aandachtspunten met betrekking tot het omgaan met documentatiesystemen.
2.1.1.31
Verklaren van de gevolgen van het onoordeelkundig gebruik van technische informatiemiddelen
2.1.1.32
Noemen van wettelijke regelingen t.a.v. het motorvoertuig (zoals: APK, verzekering, reglement verkeerswetgeving, kentekenregistratie).
2.1.1.33
Noemen van onderwerpen die in die wettelijke regelingen behandeld worden
2.1.1.34
Noemen van wettelijke regelingen t.a.v. het bedrijf (zoals: WA, verzekeringen, Arbo-wet, Milieuwetten, etc)
Toetstermen Beroepsvorming niveau 2 (CREBO-nummer 55009) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.2
Exploitatie
2.1.2.1
Noemen van de kosten die onvermijdelijk optreden bij onderhoud of reparatie (de kosten die zijn opgenomen op de werkorder).
2.1.2.2
Noemen van opbrengsten van de werkzaamheden van de werknemer.
2.1.2.3
Noemen van voorbeelden van directe en indirecte kosten van een werkplaats.
2.1.2.4
Noemen van de opbrengsten van een werkplaats.
2.1.2.5
Voorkomen van onnodige uitgaven van de werkplaats (door bijv. verspilling tijd en materiaal, efficiëncyverliezen, onnodige milieukosten door samenvoegen van afval).
2.1.2.6
Noemen van voorbeelden van kostenbeïnvloeding door de productiemedewerker (zoals: samenwerking gebruik gereedschap en apparatuur, kwaliteit van het werk, gebruik van onderdelen, controle, gebruik klein materiaal, onderhoud werkplek, zorg voor veiligheid en gezondheid).
2.1.2.7
Noemen van voorbeelden van opbrengstenbeïnvloeding door een productiemedewerker (zoals: verkoopbevordering van uren door bijv. meerwerk, goed invullen werkorder).
2.1.2.8
Noemen van de volgende begrippen m.b.t. tijdsbesteding: aanwezige en afwezige uren, productieve en improductieve uren, indirecte productieve uren, gegeven/gewerkte uren.
2.1.2.9
Omschrijven van het begrip productiviteit
2.1.2.10
Omschrijven van het begrip efficiency.
2.1.2.11
Noemen van factoren die kunnen zorgdragen voor goede arbeidsverhoudingen zoals: - inzicht in de eigen plaats in de organisatie; - inzicht in de eigen taken en die van anderen in de organisatie; - inzicht in de eigen verantwoordelijkheden en de daarbij behorende bevoegdheden; - kennis van de ongeschreven regels binnen de organisatie; - goede samenwerking; - goede werkomgeving/arbeidsomstandigheden.
Toetstermen Beroepsvorming niveau 2 (CREBO-nummer 55009) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.3
Kwaliteit en presentatie
2.1.3.1
Verklaren van het begrip (bedrijfs)imago.
2.1.3.2
Noemen van redenen waarom het imago van h et bedrijf belangrijk is.
2.1.3.3
Noemen van punten waarop het bedrijf zich naar buiten kan presenteren.
2.1.3.4
Noemen van activiteiten, waarmee het imago van het bedrijf kan worden verbeterd (zoals bedrijfscultuur, communicatievormen, huisstijl).
2.1.3.5
Noemen van maatregelen om het aanzien van de werkplaats en de werkplaatsinrichting te verbeteren.
2.1.3.6
Noemen van factoren waarmee de werknemer invloed heeft op zijn eigen functioneren, zoals algemene vorming, vakkundigheid, omgangsvormen, verantwoordelijkheid.
2.1.3.7
Noemen van factoren waarmee de werknemer invloed heeft op zijn eigen werkplek, zoals orde en netheid, zorg voor gereedschap, outillage en werkomgeving.
2.1.3.8
Noemen van motivaties voor de keuze van zijn/haar beroep.
2.1.3.9
Noem en van factoren, waardoor het imago van het beroep van de werknemer door de maatschappij mede bepaald wordt.
2.1.3.10
Noemen van activiteiten die de werknemer kan ondernemen om een eventu eel negatief imago van de branche, het beroep en het bedrijf positief te beïnvloeden.
2.1.3.11
Noemen van activiteiten die een bedrijf kan ondernemen om een eventueel negatief imago van de branche, het beroep en het bedrijf positief te beïnvloeden.
2.1.3.12
Omschrijven van het begrip kwaliteit (eigen geleverde kwaliteit in relatie tot de voor de werkplaats/bedrijf vereiste kwaliteit).
2.1.3.13
Noemen van het doel van het stellen van kwaliteitsnormen.
2.1.3.14
Noemen van documentatie omtrent kwaliteitsnormen binnen het bedrijf.
2.1.3.15
Noemen van voorbeelden van kwaliteitseisen m.b.t. de te verrichten werkzaamheden.
2.1.3.16
Noemen van de invloed van kwaliteitsbewaking op de uitvoering van de werkzaamheden.
2.1.3.17
Noemen van redenen waarom bepaalde apparatuur en gereedschappen ingesteld, geijkt en/of onderhouden dienen te worden i.v.m. kwaliteitszorg.
2.1.3.18
Noemen van voorbeelden van apparatuur en gereedschappen die ingesteld, geijkt en/of onderhouden dienen te worden i.v.m. kwaliteitszorg.
2.1.3.19
Noemen van voorbeelden en situaties waarbij de kandidaat anderen (b.v. de directe chef) moet inschakelen, zoals: - problemen met uitvoering werkzaamheden; - onbekendheid met technische details van voertuigen; - onbekendheid met gebruik van gereedschap en outillage; - melden van fouten (negatief); - melden van verbeteringen (positief).
Toetstermen Beroepsvorming niveau 2 (CREBO-nummer 55009) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.4
Milieu en Arbeidsomstandigheden
2.1.4.1
Omschrijven van de oorzaken van luchtverontreiniging.
2.1.4.2
Omschrijven van de oorzaken van bodemverontreiniging.
2.1.4.3
Omschrijven van de oorzaken van waterverontreiniging.
2.1.4.4
Omschrijven van de oorzaken van energieverspilling.
2.1.4.5
Omschrijven van de kenmerken van een milieuzorgsys teem.
2.1.4.6
Omschrijven van de milieuvoordelen t.a.v. het recyclen van automobielen.
De in de paragrafen 2.1.4.8 t/m 2.1.4.11 geformuleerde eisen ten aanzien van de kennis van afvalstromen hebben uitsluitend betrekking op het afvoeren van: - afgewerkte olie, - koelvloeistof, - remvloeistof, - cfk's airco's, - montagedelen als batterijen, remblokken, filters, - ruiten, - metalen carrosseriedelen, - kunststofdelen, - banden, - bekledingsstoffen, - restanten afbijt- en ontlakmiddelen, - restanten verfverdunning, - verontreinigde spoelthinners, - restanten plamuur, - restanten verfmateriaal, - schuurstof, - verffilters en filtermatten, - poetslappen en overige absorberende stoffen, - lege verfblikken, - afplakband en afdekmiddelen. 2.1.4.7
Omschrijven van de voorzieningen nodig voor het gescheiden opslaan en verwerken van de genoemde afvalstoffen.
2.1.4.8
Noem en welke van de genoemde afvalstoffen onder de categorie gevaarlijk afval vallen en noemen welke wettelijke voorwaarden op deze stoffen van toepassing zijn.
2.1.4.9
Omschrijven van de milieurisico's welke aan de genoemde afvalstoffen zijn verbonden.
2.1.4.10
Omschrijven van de wijze waarop de genoemde afvalstoffen milieuverantwoordelijk kunnen worden verwerkt.
2.1.4.11
Omschrijven het juist doseren van water en reinigingsmiddelen bij het wassen van voertuigen.
2.1.4.12
Omschrijven hoe een spaarzaam gebruik van afplakband en afdekmiddelen kan worden gerealiseerd.
2.1.4.13
Omschrijven hoe tijdens het spuiten een minimum aan overspray wordt verkregen.
Toetstermen Beroepsvorming niveau 2 (CREBO-nummer 55009) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.4.14
Omschrijven hoe een spaarzaam gebruik van poetslappen en overige vloeistofabsorberende stoffen kan worden gerealiseerd.
2.1.4.15
Omschrijven waarom de werkzaamheden: - het demonteren van delen van een voertuig, - aftapwerkzaamheden t.a.v. olie, brandstof, rem- en koelvloeistof, - ontvetten, - schoonspuiten, - wassen, - boven een vloeistofdichte vloer moeten worden uitgevoerd.
2.1.4.16
Omschrijven welke voorzieningen in relatie met een vloeistofdichte vloer, in of om de werk-plaats aanwezig moeten zijn.
2.1.4.17
Verklaren van het milieueffect van een juiste inzet van: - een schuurvloer, - bronafzuiging, - een stofafzuiginstallatie, - een spuit-/droogcabine (incl. recirculatie),
2.1.4.18
Omschrijf het milieurisico bij het lassen/snijden aan verzinkte carrosserieën.
2.1.4.19
Omschrijf het milieurisico bij het verhitten van kitten en lijmen.
2.1.4.20
Omschrijven van de maatregelen in en om de werkplaats, gericht op het terugdringen van het energiegebruik. Omschrijven van de maatregelen in en om de werkplaats, gericht op het beperken van de geluidsoverlast.
2.1.4.21
2.1.4.22
Noemen van de meest voorkomende gevaarlijke en/of schadelijke stoffen voor het milieu, die tijdens het werken aan het motorvoertuig of delen ervan kunnen vrijkomen of waarmee men in de werkplaats in contact kan komen, zoals: - afgewerkte olie; - smeermiddelen; - resten ontvettingsbak; - reinigingsvloeistof; - inhoud olie/waterafscheider; - slib uit slibvanger; - stof uit afzuiging; - koelvloeistof; - remvloeistof; - accuzuur; - hydraulische vloeistof; - klein chemisch afval; - brandstoffilters; - koppelingsplaten; - oliefilters; - zaagsel of korrels met olieprodukten; - vervuilde poetsdoeken; - lijmen/kitten.
2.1.4.23
Noemen van de invloed van de in 2.1.4.23 genoemde gevaarlijke en/of schadelijke stoffen op het milieu.
2.1.4.24
Herkennen van milieugevaarlijke en/of ? schadelijke stoffen met behulp van etikettering, R- en Szinnen en symbolen.
Toetstermen Beroepsvorming niveau 2 (CREBO-nummer 55009) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.4.25
Noemen (in hoofdlijnen) van wat in onderstaande regelingen is geregeld en noemen van de instanties die voor naleving ervan zorgdragen: - Wet Milieubeheer; - Wet Geluidshinder; - Wet Chemische Afvalstoffen; - Wet Verontreiniging Oppervlaktewater; - Wet Luchtverontreiniging; - Wet Klein Chemisch Afval; - Bedrijfsmilieuzorgsysteem.
2.1.4.26
Noemen van de gevolgen van het verkeerd omgaan met milieugevaarlijke en/of schadelijke stoffen (milieuverontreiniging, grote saneringskosten).
2.1.4.27
Noemen van de manieren waarop milieugevaarlijke en/of schadelijke stoffen binnen het bedrijf opgeslagen en bewaard dienen te worden.
2.1.4.28
Noemen van maatregelen binnen het bedrijf, waardoor schade aan milieu wordt beperkt/voorkomen, zoals: - afvalstoffen gescheiden bewaren; - afvalstoffen door een erkend bedrijf laten ophalen; - gebruik van chloorvrije oplosmiddelen; - gebruik van reinigingsmiddelen die de werking van de olie/waterafscheider niet verstoren; - vloeistofdichte vloer; - bewaren van oplosmiddelen in afgesloten vaten; - laten uitdruipen van oliefilters; - afzuigen van verbrandingsgassen.
2.1.4.29
Noemen van manieren waarop de milieuschadelijke en/of -gevaarlijke afvalstoffen van een carrosseriebedrijf afgevoerd moeten worden.
2.1.4.30
Noemen van het doel van de Arbo-wet.
2.1.4.31
Noemen van de algemene verplichtingen van de werkgever in de Arbo-wet.
2.1.4.32
Noemen van de algemene verplichtingen en de rechten van de werknemer in de Arbo-wet.
2.1.4.33
Noemen van de plicht in de Arbo-wet tot samenwerking en overleg tussen werkgever, werknemers en deskundige diensten.
2.1.4.34
Noemen van de rol van de Arbeidsins pectie in de Arbo-wet.
2.1.4.35
Noemen van het doel van het Veiligheidsbesluit Fabrieken en Werkplaatsen.
2.1.4.36
Noemen van voorbeelden van algemene en persoonlijke bescherming.
2.1.4.37
Noemen van de meest voorkomende stoffen, die tijdens het werk gevaarlijk of schadelijk voor de gezondheid kunnen zijn, zoals: - brandstoffen; - ontvetters; - asbest; - gassen en uitlaatgassen; - koel- en remvloeistof; - oplosmiddelen; - accuzuur.
2.1.4.38
Noemen van de wijze waarop bovengenoemde stoffen gevaarlijk of schadelijk voor de gezondheid kunnen zijn.
2.1.4.39
Noemen van de aandachtspunten voor de kandidaat voor het omgaan met gevaarlijke en/of schadelijke stoffen.
2.1.4.40
Omschrijven van het begrip brand.
Toetstermen Beroepsvorming niveau 2 (CREBO-nummer 55009) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.4.41
Omschrijven van het begrip explosie.
2.1.4.42
Omschrijven van de principes van het blussen van brand.
2.1.4.43
Noemen van brandgevaarlijke situaties zoals: - plaatsen waar gewerkt wordt met afgewerkte olie, schoonmaakmiddelen, auto’s met benzine- of dieselolie in de tank; - werken aan gas-installaties; - in de winter in de buurt van kachels bij aanwezigheid van veel oliedamp; - bij laswerkzaamheden.
2.1.4.44
Noemen van explosiegevaarlijke situaties zoals: - plaatsen met veel benzinedamp of dampen van oplosmiddelen; - bij autogeen lassen; - bij het laden van batterijen.
2.1.4.45
Noemen van brandgevaarlijke stoffen zoals: - vaste brandstoffen; - vloeistoffen; - gassen.
2.1.4.46
Noemen van de na te leven regels, waardoor brand kan worden voorkomen.
2.1.4.47
Noemen van doel e n functie van veiligheidsmaatregelen bij brand of explosie (zoals vluchtwegen, nooduitgangen en branddeuren).
2.1.4.48
Noemen van de te nemen acties bij het ontdekken van brand.
2.1.4.49
Noemen van brandbestrijdingsmiddelen, brandvertragende middelen en hun uitvoeringsvormen zoals: - soorten blusmiddelen; - constructieve maatregelen.
2.1.4.50
Noemen van de na te leven regels, waardoor ongevallen kunnen worden voorkomen.
2.1.4.51
Noemen van relevante en wettelijke maatregelen en bedrijfsregels ten aanzien van EHBO.
2.1.4.52
Noemen van mogelijke ongevallen in het carrosseriebedrijf.
2.1.4.53
Noemen van de eerste acties bij een bedrijfsongeval.
2.1.4.54
Noemen van de eerste acties bij lichamelijk letsel in het algemeen.
2.1.4.55
Noemen van de primaire maatregelen bij het verzorgen van brandwonden.
2.1.4.56
Noemen van de primaire maatregelen bij het verzorgen van letsel door contact met gevaarlijke en/of schadelijke stoffen bij: huidcontact, oogcontact, inslikken en ademhaling.
Toetstermen Beroepsvorming niveau 2 (CREBO-nummer 55009) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.5
Communicatie
2.1.5.1
Verklaren van het begrip communicatie.
2.1.5.2
Omschrijven van het algemene doel van communicatie.
2.1.5.3
Verklaren waarom communicatie in een bedrijf van groot belang is.
2.1.5.4
Noemen van de vormen van communicatie.
2.1.5.5
Noemen van voorbeelden van communicatie.
2.1.5.6
Noemen van factoren die mondelinge communicatie beïnvloeden.
2.1.5.7
Noemen van voorbeelden van schriftelijke communicatie.
2.1.5.8
Noemen van essentiële verschillen tussen schriftelijke en mondelinge communicatie.
2.1.5.9
Noemen van voor- en nadelen van telefonische (indirecte) communicatie ten opzichte van mondelinge (directe) communicatie.
2.1.5.10
Noemen van communicatiemiddelen in werkplaats.
2.1.5.11
Noemen van enkele overlegvormen.
2.1.5.12
Noemen van enkele onderwerpen van een werkbespreking.
2.1.5.13
Noemen van voorbeelden waarin communicatie kan falen of slagen.
2.1.5.14
Noemen van voorbeelden waarbij de werknemer een andere functionaris binnen de eigen organisatie moet inschakelen zoals: - klachten die je niet zelf kunt oplossen; - problemen van technische aard; - extra defecten signaleren; - melden van gemaakte fouten; - aangeven van verbeteringen.