Toetstermen Autospuiten niveau 3 (CREBO-nummer 50808)
(Versie 04, maart 2006)
3.1.1
Gereedschappen en werkplaatsuitrusting.
3.1.1.1
Omschrijven van de werking en noemen de uitvoeringsvormen en onderdelen van: - zuigercompressoren, - schroefcompressoren, - drukreduceerventielen, - olie-, water- en stofafscheiders, - luchtdrogers, - olienevelaars, - manometers, - afzuigapparatuur van stof en/of dampen inclusief buizennet en toebehoren, - afzuigvloeren, - ventilatoren, - schuurhefbruggen, - regenereerapparatuur, - zuig-straalsystemen, - drukketel-straalsystemen, - straalmonden, - injector-straalpistolen, - coaxiaal-straalpistolen.
3.1.1.2
Omschrijven van de onder 3.1.1.1 genoemde werktuigen de functie c.q. werking van de onderdelen waaruit de onderscheidende werktuigen zijn samengesteld.
3.1.1.3
Omschrijven van de opbouw en de factoren die de keuze bepalen van: - steek-luchtleidingsystemen, - ring-luchtleidingsystemen.
3.1.1.4
Noemen van de voorwaarden, waaraan luchtleidingsystemen moeten voldoen, voor wat betreft het gebruik van persluchtgereedschap; noemen van de factoren die de grootte van het drukverlies in het systeem bepalen.
3.1.1.5
Interpreteren van constructie-eisen, daarbij uitgaande van gegeven praktijksituaties van: - afzuigapparatuur van stof en/of dampen inclusief buizennet en toebehoren, - afzuigvloeren, - voorbewerkingsunits, - droogventuries.
3.1.1.6
Omschrijven van het begrip "elektrostatische lading"; noemen van voorkomende wrijvingsbewegingen die elektrostatische lading tot gevolg hebben, van schuurstofdeeltjes in afzuigsystemen.
3.1.1.7
Noemen van de veiligheidseisen waaraan spuit- en droogcabines en combinaties daarvan moeten voldoen.
3.1.1.8
Interpreteren van constructie-eisen van spuit- en droogcabines en combinaties daarvan, daarbij uitgaande van gegeven praktijksituaties.
3.1.1.9
Omschrijven de werkingsprincipes van spuit- en droogcabines en combinaties daarvan met: - verticale afzuiging, inclusief de bijbehorende filtersystemen, - diagonale afzuiging, inclusief de bijbehorende filtersystemen.
3.1.1.10
Noemen van de afmetingen, het aantal doorgangen per dag van de diverse cabines en de mogelijke transportrichtingen in de diverse cabines.
3.1.1.11
Noemen van de punten (t.a.v. veiligheid, hoeveelheid licht en de kleur van het licht) waaraan een optimale verlichting van een spuitcabine moet voldoen.
3.1.1.12
Omschrijven waarom in spuit- en droogcabines en combinaties daarvan een overdruk moet heersen.
3.1.1.13
Omschrijven de wijze waarop in spuit- en droogcabines en combinaties daarvan een overdruk wordt verkregen en noemen van de grootte van die overdruk; noemen van de mogelijke oorzaken van een niet juiste druk in spuit- en droogcabines en combinaties daarvan.
3.1.1.14
Noemen van de punten die van belang zijn voor bepalen van de opbrengst van ventilatoren.
Toetstermen Autospuiten niveau 3 (CREBO-nummer 50808)
(Versie 04, maart 2006)
3.1.1.15
Rekenkundig bepalen van de opbrengst van de ventilatoren van spuit- en droogcabines en combinaties daarvan.
3.1.1.16
Rekenkundig bepalen van de tijd waarin de luchtinhoud van een spuitcabine wordt ververst.
3.1.1.17
Noemen van de punten waaraan een optimaal filtersysteem van spuit- en droogcabines en combinaties daarvan moet voldoen.
3.1.1.18
Rekenkundig bepalen van het benodigd oppervlak van de filters van spuit- en droogcabines en combinaties daarvan.
3.1.1.19
Omschrijven van de systemen voor het beperken van het energieverlies tijdens het spuiten.
3.1.1.20
Omschrijven van de systemen voor het beperken van het energieverlies tijdens het drogen.
3.1.1.21
Omschrijven van de systemen voor het beperken van de uitstoot van vluchtige organische stoffen en de geurhinder.
3.1.1.22
Noemen van de veiligheidseisen gesteld aan de werking van en in het omgaan met hefbruggen en omschrijven de werking van de constructieve uitvoeringen van de veiligheidsinrichtingen.
3.1.1.23
Noemen van de punten waarop moet worden gelet bij het onderhouden van: - compressoren, - koeldrogers, - luchtleidingnetten en toebehoren, - spuit-droogcabines en combinaties daarvan, -afzuigapparatuur van stof en/of dampen inclusief buizennet en toebehoren, - afzuigvloeren, - ventilatoren, - regenereerapparatuur.
3.1.1.24
Noemen van de punten waarop moet worden gelet bij het analyseren van storingen in: - compressoren, - koeldrogers, - luchtleidingnetten en toebehoren, - spuit-droogcabines en combinaties daarvan, - afzuigapparatuur van stof en/of dampen inclusief buizennet en toebehoren, - afzuigvloeren, - ventilatoren, - regenereerapparatuur.
Toetstermen Autospuiten niveau 3 (CREBO-nummer 50808) 3.1.2
(Versie 04, maart 2006)
Kwaliteiten en soorten van ondergronden en laklagen Zinklagen en verzinken.
3.1.2.1
Herkennen, respectievelijk noemen van: - materiaalsoorten, die in en op carrosserieën, respectievelijk carrosseriedelen worden toegepast, - op blank staal (in dompelbaden, elektrolytisch, door middel van spuiten of centrifugeren) aangebrachte soorten zinklagen, al dan niet nagewalst.
3.1.2.2
Omschrijven (globaal) van het aanbrengen van zinklagen op blank staal: - door middel van dompelen (thermisch verzinken continu en discontinu), - langs elektrolytische weg (elektrolytisch verzinken), - door middel van zinkspuiten (schooperen), - door middel van centrifugeren (thermisch verzinken).
3.1.2.3
Omschrijven van het doel van nawalsen en/of nasproeien met water.
3.1.2.4
Omschrijven van systemen voor het aanbrengen van een zinklaag op gerepareerde carrosseriedelen.
3.1.2.5
Omschrijven wat wordt verstaan onder kathodische bescherming.
3.1.2.6
Verklaren (globaal) van het begrip anodiseren.
3.1.2.7
Herkennen van geanodiseerd en niet-geanodiseerd aluminium; verklaren wat het uiterlijk verschil is tussen geanodiseerd en niet-geanodiseerd aluminium is.
3.1.2.8
Omschrijven (globaal) wat tijdens het anodiseren met de oppervlaktestructuur van aluminium gebeurt.
3.1.2.9
Omschrijven waarom aluminium profielen in een fabrieksgelakte uitvoering verkrijgbaar zijn.
3.1.2.10
Omschrijven (globaal) van het aanbrengen van transportprimers door middel van kataforese, op: - stalen (al dan niet verzinkte) carrosseriedelen, - aluminium carrosseriedelen, - kunststof carrosseriedelen.
3.1.2.11
Noemen van de kenmerkende eigenschappen van de methode anaforese, respectievelijk kataforese bij toepassing op stalen-, respectievelijk aluminium carrosseriedelen.
3.1.2.12
Noemen van de factoren die de opbouw van een aan te brengen laksysteem bepalen, vanuit een: - soort (een type) van bestaand laksysteem, - aan te brengen laksoort, - ondergrond.
3.1.2.13
Omschrijven van de onderzoekmethoden om de groep van lakken in een laksysteem, respectievelijk de soort toplaag van een laksysteem, vast te stellen; herkennen van de lakgroep respectievelijk van de soort toplaag, aan de hand van genoemde onderzoekresultaten.
3.1.2.14
Noemen van de factoren, die bepalend kunnen zijn voor de vereiste kwaliteit van het aan te brengen laksysteem.
Toetstermen Autospuiten niveau 3 (CREBO-nummer 50808)
(Versie 04, maart 2006)
Mac-waarden 3.1.2.15
Omschrijven van het begrip: - MAC-waarde, - onderste explosiegrens, - bovenste explosiegrens, - kookpunt, - vlampunt.
3.1.2.16
Noemen van de betekenis van de aanduiding: - MAC-C, - MAC-H, - MAC-TGG, - MAC-V.
3.1.2.17
Noemen van de eenheden, waarin de MAC-waarden kunnen worden uitgedrukt, noemen welk verband bestaat tussen het schadelijk effect van een stof enerzijds, en de ppm en het kookpunt van die stof anderzijds.
Toetstermen Autospuiten niveau 3 (CREBO-nummer 50808) 3.1.3
(Versie 04, maart 2006)
Plaatwerkgereedschappen, lekkages en abnormale geluiden. Plaatwerkgereedschap.
3.1.3.1
Omschrijven van de bij uitdeuken gebruikte begrippen: - rekken, - stuiken, - krimpen, - dragend slaan, - directe schade, - indirecte schade.
- vlakken, - niet-dragend slaan,
3.1.3.2
Noemen van de verschillende effecten op carrosserieplaat, door dragend te slaan, respectievelijk door niet-dragend te slaan.
3.1.3.3
Verklaren van de verschillen die tussen de in 3.1.3.2 bedoelde effecten ontstaan.
3.1.3.4
Noemen en herkennen de uitvoeringsvormen van hamers en tassen en aangeven per hamer en tas het specifieke toepassingsgebied voor het uitdeuken van kleine oneffenheden.
3.1.3.5
Noemen het doel van het toepassen van een carrosserievijl.
3.1.3.6
Omschrijven van de wijze waarop een carrosserievijl dient te worden toegepast.
3.1.3.7
Omschrijven van de reparatie techniek “Uitdeuken zonder spuiten”; daarbij rekening houdend met: - soorten plaatstaal en hun eigenschappen, - mogelijkheden van het uitdeuken zonder spuiten, - de gereedschappen, werkmethode.
3.1.3.8
Omschrijven van de reparatietechniek “uitdeuken zonder spuiten”, daarbij rekening houdend met: - vaststellen of een beschadiging met behulp van “uitdeuken zonder spuiten” kan worden gerepareerd, - begrippen, - soorten plaatstaal en hun eigenschappen, - ondergrond van het laksysteem, - krachtenleer, - gereedschappen en hulpmiddelen, - werkmethode. Lekkages en abnormale geluiden.
3.1.3.9
Noemen en herkennen van oorzaken van: - waterlekkages, - tochtverschijnselen, - abnormale geluiden, - condensvorming.
3.1.3.10
Omschrijven, eventueel toelichten door schetsen, van het verhelpen van: - waterlekkages, - tochtverschijnselen, - abnormale geluiden, - condensvorming.
Toetstermen Autospuiten niveau 3 (CREBO-nummer 50808) 3.1.4
(Versie 04, maart 2006)
Laksystemen Laksystemen
3.1.4.1
Omschrijven wanneer dient te worden toegepast een: - traagverdampend verdunningsmiddel, - snelverdampend verdunningsmiddel, - uitspuitverdunning voor spotrepairs.
3.1.4.2
Omschrijven wanneer dient te worden toegepast een: - "traag werkende" verharder, - "snel werkende" verharder.
3.1.4.3
Noemen van de factoren die bepalend zijn voor de keuze tussen een nat-in-nat systeem en een systeem waarbij de surfacer ná drogen eerst nog moet worden geschuurd alvorens de aflak kan worden aangebracht.
3.1.4.4
Omschrijven van het aanbrengen van laksystemen (inclusief voorbewerking en afwerking) op nieuwe: - fabrieksgelakte bedrijfswagencabines, - opbouwen van bedrijfswagens, - delen van personenwagens.
3.1.4.5
Omschrijven van het aanbrengen van laksystemen (inclusief voorbewerking en afwerking) op nieuwe: aanhangwagens, trailers, hulpchassis, chassis-/carrosseriedelen en velgen.
3.1.4.6
Omschrijven van het aanbrengen van reparatielak-systemen (inclusief voorbewerking en afwerking) op: - cabines van bedrijfswagens, - opbouwen van bedrijfswagens, - personenwagens.
3.1.4.7
Omschrijven van het aanbrengen van reparatielak-systemen (inclusief voorbehandeling, grondbehandeling en afwerking) op aanhangwagens, trailers en hulpchassis, chassis-/carrosseriedelen en velgen.
3.1.4.8
Omschrijven het spuiten van decoraties (inclusief voorbewerking) op een: - bestaande of doorgeharde laklaag; - uitgedampte basislak.
3.1.4.9
Omschrijven van het uitvoeren van spotrepairs (inclusief voorbewerking, uitspuiten, oplossen van de spuitnevelrand en nabehandeling) op de kleursystemen: - uni kleur, 1 laag systeem; - uni kleur, 2 laag systeem; - uni kleur, 3 laag systeem; - metallic kleur, 2 laag systeem; - mica/metallic kleur, 2 laag systeem; - mica kleur, 2 laag systeem; - mica kleur, 3 laag systeem; - mica/miokleur, 3-laag systeem.
3.1.4.10
Omschrijven van het uitvoeren van deelreparaties (inclusief voorbewerking, uitspuiten, oplossen van de spuitnevelrand en nabehandeling) op de kleursystemen: - uni kleur, 1 laag systeem; - uni kleur, 2 laag systeem; - uni kleur, 3 laag systeem; - metallic kleur, 2 laag systeem; - mica/metallic kleur, 2 laag systeem; - mica kleur, 2 laag systeem; - mica kleur, 3 laag systeem; - mica/miokleur, 3 laag systeem.
Toetstermen Autospuiten niveau 3 (CREBO-nummer 50808)
(Versie 04, maart 2006)
3.1.4.11
Omschrijven van het geheel overspuiten van voertuigen (inclusief voorbewerking) met de kleursystemen: - uni kleur, 1 laag systeem; - uni kleur, 2 laag systeem; - uni kleur, 3 laag systeem; - metallic kleur, 2 laag systeem; - mica/metallic kleur, 2 laag systeem; - mica kleur, 2 laag systeem; - mica kleur, 3 laag systeem; - mica/miokleur, 3 laag systeem.
3.1.4.12
Omschrijven, eventueel aan de hand van schetsen, waarom bij het geheel overspuiten van voertuigen een bepaalde volgorde in het spuiten van de carrosserie dient te worden aangehouden; aangeven, eventueel aan de hand van schetsen, van die volgorde in gegeven praktijksituaties.
3.1.4.13
Omschrijven waarop moet worden gelet bij het geheel of gedeeltelijk overspuiten van voertuigen met speciale effect kleuren.
Toetstermen Autospuiten niveau 3 (CREBO-nummer 50808)
(Versie 04, maart 2006)
Geforceerd drogen 3.1.4.14
Omschrijven van het verloop van het droogproces, respectievelijk noemen van de karakteristieke eigenschap(pen) van het droogproces bij het drogen met behulp van infraroodstralen met: - lange golflengte, - middellange golflengte, - korte golflengte.
3.1.4.15
Noemen van de risico's t.a.v. de verflaag en ondergrond bij het drogen met behulp van infraroodstralen met korte golflengte.
3.1.4.16
Noemen van de factoren die bepalend zijn voor de droogtijden bij infrarood drogen.
3.1.4.17
Noemen wat wordt verstaan onder de begrippen: - halve intensiteit (flash-off time = aanlooptijd), - volle intensiteit (hardening time = doorhardingstijd).
3.1.4.18
Omschrijven van de relatie tussen de aanlooptijd en de doorhardingstijd.
3.1.4.19
Noemen van de punten waarop inzake de persoonlijke veiligheid moet worden gelet bij het werken met geforceerde droogapparatuur.
3.1.4.20
Omschrijven van het verloop van het UV-droogproces.
Toetstermen Autospuiten niveau 3 (CREBO-nummer 50808)
(Versie 04, maart 2006)
3.1.5
Kunststoffen
3.1.5.1
Noemen van de drie hoofdgroepen waarin kunststoffen kunnen worden ingedeeld op basis van hun gedrag bij verwarming.
3.1.5.2
Noemen van drie karakteristieke eigenschappen per hoofdgroep (van thermoplasten, thermoharders en elastomeren).
3.1.5.3
Schetsen en beschrijven van de structuur van de drie hoofdgroepen kunststoffen.
3.1.5.4
Noemen van het verschil tussen een handelsnaam en een chemische benaming voor kunststoffen en omschrijven waarom er meer handelsnamen dan chemische namen zijn voor kunststoffen.
3.1.5.5
Noemen van voor- en nadelen van kunststoffen toegepast op een automobiel.
3.1.5.6
Noemen van de redenen waarom kunststoffen worden of zijn gespoten.
3.1.5.7
Noemen van de praktijkmethoden om kunststoffen te kunnen identificeren.
3.1.5.8
Noemen van de redenen waarom het noodzakelijk is om kunststoffen voor het spuiten te identificeren.
3.1.5.9
Noemen van de specifieke (verf)producten die gebruikt kunnen worden om kunststoffen te herstellen of te spuiten.
3.1.5.10
Verklaren door welk soort straling kunststoffen kunnen verouderen en hoe deze veroudering kan worden gehinderd.
3.1.5.11
Noemen van de kunststoffen (chemische benaming) welke niet of moeilijk kunnen worden overgespoten.
3.1.5.12
Verklaren hoe vooraf de hechting van verflagen kan worden bepaald op kunststoffen.
3.1.5.13
Noemen van de verschillende methoden om verflagen te verwijderen van kunststoffen.
3.1.5.14
Verklaren waarom laklagen op kunststoffen niet zomaar mogen worden verwijderd door middel van afbijten.
3.1.5.15
Noemen van de mogelijke reparatiemethoden van de verschillende hoofdgroepen kunststoffen.
3.1.5.16
Noemen van de benodigde materialen en gereedschappen om een scheur, gat of beschadiging in een kunststof autodeel te kunnen opvullen of repareren.
3.1.5.17
Noemen van de voorbehandeling en nabewerking bij het repareren van een scheur, gat of beschadiging in een kunststofdeel.
3.1.5.18
Omschrijven van de voorbehandeling en de totale lakbehandeling voor nieuwe kunststof autodelen of accessoires welke voorzien zijn van een fabrieksprimer.
3.1.5.19
Omschrijven van de ideale voorbehandeling en de totale lakbehandeling voor nieuwe (origineel en imitatie) kunststof autodelen of accessoires welke niet voorzien zijn van een fabrieksprimer.
3.1.5.20
Omschrijven voorbehandeling en de totale lakbehandeling op polyester autodelen.
3.1.5.21
Omschrijven van de mogelijke oorzaken waardoor kunststoffen statisch kunnen zijn geladen.
3.1.5.22
Omschrijven hoe kunststof onderdelen antistatisch kunnen worden gemaakt.
3.1.5.23
Noemen van de mogelijke gevaren bij voorbehandeling of lakbehandeling op statisch geladen kunststoffen.
Toetstermen Autospuiten niveau 3 (CREBO-nummer 50808)
(Versie 04, maart 2006)
3.1.5.24
Noemen van de specifieke lak- en applicatiefouten die bij het lakken van kunststoffen voor kunnen komen. Onder de specifieke lak- en applicatiefouten op kunststoffen wordt verstaan: - Kunststof lost op of gaat kleven. - Kleurverschil. - Onthechting. - Barstvorming (scheurtjes). - Langzame droging. - Gaatjes, poriën. - Blaasjes. - Vervorming kunststofdeel. - Stofinval. - Opwerken. - Kratervorming.
3.1.5.25
Noemen van de mogelijke oorzaken van specifieke lak- en applicatiefouten op kunststoffen.
3.1.5.26
Noemen van de wijze van herstellen van specifieke lak- en applicatiefouten op kunststoffen.
3.1.5.27
Noemen van de wijze van verf aanmaken voor lakken waar weekmaker, matpasta, en/of structuurpasta aan moet worden toegevoegd.
3.1.5.28
Omschrijven wat wordt verstaan onder: - Kunststoffen. - Thermoplastisch. - Thermohardend. - Elastomeren. - Blends. - Alloy.
3.1.5.29
Omschrijven wat wordt verstaan onder: - Katalysator. - Weekmaker. - Lossingsmiddel (scheidingsmiddel). - UV-adsorber.
3.1.5.30
Omschrijven wat wordt verstaan onder: - Molecuul. - Macromolecuul. - Reactie. - Monomeer. - Poly. - Polymeren. - Polymerisatie. - Copolymerisatie.
3.1.5.31
Omschrijven wat wordt verstaan onder: - Fysische processen. - Fysisch drogend. - Chemische processen. - Chemisch-fysisch drogend.
3.1.5.32
Omschrijven wat wordt verstaan onder: - Polariteit. - Statische oplaadbaarheid. - Migratie. - Absorptie. - Adsorptie. - Elasticiteit (flexibiliteit). - Poreusheid. - Oxidatie.
Toetstermen Autospuiten niveau 3 (CREBO-nummer 50808) 3.1.5.33
Omschrijven wat wordt verstaan onder: Temperen. Expanderen. Kalanderen Laminaat.
(Versie 04, maart 2006)
Toetstermen Autospuiten niveau 3 (CREBO-nummer 50808)
(Versie 04, maart 2006)
3.1.6
Kleurenleer.
3.1.6.1
Omschrijven wat wordt verstaan onder: - functionele kleurtoepassing, - identificatiekleuren, - veiligheidskleuren, - RAL-kleuren.
3.1.6.2
Aangeven met behulp van een schets van de kleurencirkel van Goethe, volgens substractieve kleurmenging, de standen van de: - primaire kleuren onderling, - secundaire kleuren onderling, - tertiaire kleuren onderling, - primaire kleuren ten opzichte van de plaatsen van de secundaire kleuren, - secundaire kleuren ten opzichte van de plaatsen van de primaire kleuren, - warme- en actieve kleuren, - koude- en passieve kleuren
3.1.6.3
Noemen aan de hand van de kleurencirkel van Goethe, volgens substractieve kleurmenging: - welke secundaire kleur ontstaat door menging van twee gegeven primaire kleuren, - welke tertiaire kleur ontstaat door menging van een gegeven primaire - en een secundaire kleur, - welke kleur moet worden toegevoegd, om een gegeven kleur lichter te maken, respectievelijk donkerder te maken, - wat moet worden gedaan, om een gegeven kleur vuiler te maken.
3.1.6.4
Aangeven aan de hand van de kleurencirkel van Ostwald, volgens substractieve kleurmenging, de standen van de: - primaire kleuren onderling, - secundaire kleuren onderling, - twee extra kleuren ten opzichte van Goethe, - partnerkleuren, - complementaire kleuren.
3.1.6.5
Omschrijven wat wordt verstaan onder het begrip: - complementaire kleuren, - metamerie, - simultaancontrast, - helderheidscontrast, - polychroomcontrast, - kleurrichting, - optische menging, - verzadiging, - kleurkracht, - eigen - en geleende kleuren.
- contrastkleur, - kleurflop en helderheidsflop, - successiefcontrast, - monochroomcontrast, - kleurtoon, - reinheid, - helderheid, - dekkracht, - partnerkleur (nevenkleur/supporter),
3.1.6.6
Omschrijven waardoor de onder 3.1.6.5 genoemde verschijnselen ontstaan en aangeven hun onderlinge verschillen.
3.1.6.7
Noemen welke factoren van belang zijn bij het beoordelen van kleuren; noemen van de bijkomende factoren, die van invloed zijn op de kleurwaarneming.
3.1.6.8
Omschrijven waarmee rekening moet worden gehouden, bij het bijtinten van kleuren, opdat de juiste helderheid wordt bereikt.
3.1.6.9
Verklaren waarom het voorkeur verdient, tijdens het bijtinten, de te verkrijgen kleur in de eerste instantie aan de heldere kant te houden.
3.1.6.10
Lezen en interpreteren van richtlijnen voor het maken van: - uni-kleuren, - metallic kleuren, - mica/mio kleuren (parelmoerkleuren); verklaren van de in de richtlijnen verstrekte aanwijzingen.
3.1.6.11
Aangeven waarom bij het veranderen van een bestaande kleur in principe kleuren uit het mengrecept moeten worden gebruikt.
Toetstermen Autospuiten niveau 3 (CREBO-nummer 50808)
(Versie 04, maart 2006)
3.1.6.12
Omschrijven waarom bij het controleren van een bijgetinte kleur altijd gebruik moet worden gemaakt van een "spuitstaaltje" met een contrasterende ondergrond.
3.1.6.13
Omschrijven waarom bij het spuiten van een kleurstaal: - de spuitdruk niet te hoog of te laag mag zijn, - de juiste spuitafstand moet worden aangehouden, - de juiste uitdamptijden dienen te worden aangehouden, - een metalliclak niet mag worden "drooggeblazen".
3.1.6.14
Omschrijven waarom een gedroogde uni-kleur niet met een natte uni-kleur mag worden vergeleken.
3.1.6.15
Verklaren waardoor uni-kleuren tijdens het uitdampen/drogen nadonkeren.
3.1.6.16
Omschrijven wat onder een mengkleur wordt verstaan.
3.1.6.17
Noemen van de hoofdgroepen mengkleuren, pigmenten en hun onderlinge verschillen.
3.1.6.18
Omschrijven welke invloed de toevoeging van een witte mengkleur aan een metalliclak heeft en waarom deze niet mag worden toegevoegd om deze lichter te maken.
3.1.6.19
Omschrijven welke invloed de ondergrondkleur heeft op het eindresultaat bij drie of meer laag systemen.
3.1.6.20
Omschrijven welke invloed een aangekleurde blanke lak heeft op het eindresultaat.
3.1.6.21
Omschrijven wat wordt verstaan onder een: - mica/mio kleur, - mica/mio deeltje.
3.1.6.22
Noemen van de factoren waar een mica kleur resp. mio kleur van afhankelijk is.
3.1.6.23
Noemen van de typen mica kleuren resp. mio kleuren en per type omschrijven waaruit het bestaat.
3.1.6.24
Omschrijven wat het verschil is in lichtabsorb-tie/reflektie tussen een twee laag systeem met metallic deeltjes en een drie of meer laag systeem met mica/mio deeltjes.
3.1.6.25
Verklaren waardoor de verschillende soorten mica/miodeeltjes elk een ander resultaat aan kleur geven.
3.1.6.26
Verklaren waarom de kleur van een meer laag systeem "veranderd" als deze alleen met een blanke lak wordt overgespoten.
3.1.6.27
Noemen van de te stellen eisen, aan de verlichting van ruimten waarin lakken worden aangemaakt, respectievelijk worden bijgetint.
3.1.6.28
Noemen van de apparatuur en hulpmiddelen nodig voor het rechtstreeks inlezen van kleuren met een spectrofotometer van object naar computer ter bepaling van het mengrecept van de bij te maken kleur.
3.1.6.29
Noemen van de voorwaarden waaraan de onder 3.1.6.28 genoemde meting moet voldoen.
3.1.6.30
Omschrijven, eventueel toegelicht door schets, het werkingsprincipe van de spectrofotometer van de onder 3.1.6.28 genoemde meetmethode.
Toetstermen Autospuiten niveau 3 (CREBO-nummer 50808) 3.1.7
(Versie 04, maart 2006)
Vlakverdeling, stickers en transfers.
De in deze paragraaf omschreven eisen hebben, waar van toepassing, op generlei wijze de bedoeling dat de leerling zelf werktekeningen ontwerpt en maakt.
3.1.7.1
Verklaren, vanuit gegeven praktijksituaties, per situatie de keuze van het "inspuiten" van de belettering of het "opplakken" ervan.
3.1.7.2
Lezen en interpreteren van door derden aangeleverde werktekeningen voor het aanbrengen van: - kleurvlakken, - foliën, - biezen, stickers, transfers, - plakletters en -cijfers.
3.1.7.3
Uitzetten van hoeken vanuit een gegeven beginstand en volgens een gegeven richting.
3.1.7.4
Omschrijven, respectievelijk noemen van de betekenis van het begrip: - onderkast letter, - bovenkast letter (kapitalen) - letters met schreven, - schreefloze letters, - voetlijn, - koplijn, - spatiëring van letters/woorden, - optische verdeling, - interlinie, - marge, - cursief, - schaduwletters, - schreef, - stok, - brug, - boog, - staart, - contourletter, - diapositief.
3.1.7.5
Noemen: - van de soorten transfers en foliën, - van de hoofdeigenschappen per soort transfer en folie, - van het specifieke toepassingsgebied, per soort transfer en folie, - van de eisen, gesteld aan de opslag van transfers en foliën, - van de eisen gesteld aan de kwaliteit van transfers en foliën, - de geadviseerde maximum- en de minimum omgevings/objecttemperatuur, tijdens het verwerken van transfers en foliën, - de geadviseerde maximale relatieve vochtigheid van de lucht, tijdens het verwerken van transfers en foliën.
3.1.7.6
Omschrijven wat wordt verstaan onder: - kalanderen, - spuitgieten (van foliën).
3.1.7.7
Omschrijven, eventueel toegelicht met schetsen, de opbouw van transfers en foliën.
3.1.7.8
Noemen van de hoofdgroepen waarin de afwerking van foliën is onder te verdelen en omschrijven per hoofdgroep de kenmerken.
3.1.7.9
Noemen van de hoofdgroepen waarin de lijmlaag van foliën qua levensduur is onder te verdelen en omschrijven per hoofdgroep de kenmerken.
3.1.7.10
Noemen van de hoofdgroepen waarin het gedrag van het oppervlak van transfers en foliën bij lichtinval is onder te verdelen en omschrijven per hoofdgroep de kenmerken.
3.1.7.11
Aangeven per soort folie van welke factoren of factor afhankelijk is: - de bestendigheid tegen chemicaliën, - het percentage rek/krimp, - de dikten van de rug, - de levensduur.
Toetstermen Autospuiten niveau 3 (CREBO-nummer 50808)
(Versie 04, maart 2006)
3.1.7.12
Omschrijven per soort transfer en folie: - de eisen die aan de ondergronden zijn te stellen, - de ondergronden (materiaalsoorten) waarover de soort folie mag worden aangebracht, - de wijze waarop de folie moet worden aangebracht, respectievelijk kan worden verwijderd, - de gereedschappen en eventuele hulpmiddelen die nodig zijn voor het aanbrengen, respectievelijk voor het verwijderen van de folie.
3.1.7.13
Verklaren, vanuit gegeven praktijksituaties, per situatie de keuze van de toe te passen folie.
3.1.7.14
Omschrijven van de mogelijkheden met betrekking tot vlakverdeling (teksten, logo's) met behulp van software programma's.
3.1.7.15
Noemen van de noodzakelijke gegevens (data) bij het bestellen van teksten en logo's.
Toetstermen Autospuiten niveau 3 (CREBO-nummer 50808)
(Versie 04, maart 2006)
3.1.8
Lak- en applicatiefouten.
3.1.8.1
Herkennen van het verschijnsel en omschrijven, wat wordt verstaan onder het verschijnsel: - blistering, - bontheid, - doorbloeden, - eilandvorming/pannenoekeffect, - glansverlies, - kookblaasjes, - kraters/kratervorming, - krijten, - haarscheurtjes, - slechte hechting (afbladderen), - opdrijven, - opwerken, - randaftekening, - slechte dekkracht - spuitnevel/overspray, - stofinval/puntjes/krassen e.d., - polijstvlekken, - pinholing, - schuurkrassen, - sinaasappeleffect, - slechte doorharding, - vlekvorming door agressieve stoffen, - waasvorming, - watervlekken, - zakkers/lopers, - opwerken, - rimpelen, - wolken (bontheid), - metamerie - kleurverschil, - siliconen.
3.1.8.2
Noemen, per onder 3.1.8.1 genoemde verschijnselen, welke fout (fouten) daarvan de oorzaak kan (kunnen) zijn vanuit: - de ondergrond, - het verfmateriaal, - de gebruikte verharder/verdunner/toevoegmaterialen, - de applicatie en de omstandigheden waaronder dit is gebeurd, - de droging en de omstandigheden waaronder dit is gebeurd, - het (voor)bewerken van de ondergronden en de omstandigheden waaronder dit is gebeurd.
3.1.8.3
Noemen van de factoren die de opbouw van een aan te brengen laksysteem bepalen, vanuit een lakc.q. applicatiefout.
3.1.8.4
Omschrijven, per lak- c.q. applicatiefout en gerelateerd aan het relevante laksysteem, de vereiste reparatiemethode.
Toetstermen Autospuiten niveau 3 (CREBO-nummer 50808)
(Versie 04, maart 2006)
3.1.9
Poetsen.
3.1.9.1
Noemen van de hoofdgroepen van poetsmiddelen; noemen van de eigenschappen en toepassingsgebieden, per soort poetsmiddel.
3.1.9.2
Noemen per soort poetsmiddel de hoofdbestanddelen en per bestanddeel de functie(s).
3.1.9.3
Aangeven, eventueel aan de hand van technische informaties van poetsmiddelen: - het voorbewerken van ondergronden, - het verwerken (doelen en ondergronden), - de klimatologische omstandigheden tijdens verwerking, - de wijze van opslag, - de houdbaarheid, - de veiligheid (inclusief veiligheidsetikettering).
3.1.9.4
Noemen van de hulpmaterialen die nodig zijn voor het verwerken van poetsmiddelen. - de wijze van opslag, - de houdbaarheid, - de veiligheid (inclusief veiligheidsetikettering).
3.1.9.5
Noemen van de hulpmaterialen die nodig zijn voor het verwerken van poetsmiddelen.
3.1.9.6
Van de in de sector carrosserieherstellen algemeen gebruikelijke poetsmachines de: - uitvoeringsvormen noemen, - toepassingsgebieden noemen.
3.1.9.7
Noemen van de factoren die de keuze van een pad en de bekleding ervan bepalen.
3.1.9.8
Omschrijven van de methodiek (handmatig, c.q. machinaal) en de te gebruiken materialen voor het: - vóórpoetsen van uitnevelzônes, - wegpoetsen van spuitnevel, - wegpoetsen van afplakranden, - uitpoetsen van overgangszônes, - "optisch" herstellen van de verschijnselen: * kookblaasjes, * krijten, * mat worden/glansverlies van laklagen. * polijstvlekken, * sinaasappeleffect, * stofinval/puntjes/krassen e.d., * vlekvorming door agressieve stoffen, * watervlekken, * waterblaasjes, * zakkers/lopers. - "glans- en kleurophalen" van kunststoffen.
Toetstermen Autospuiten niveau 3 (CREBO-nummer 50808)
(Versie 04, maart 2006)
3.1.10
Verzekeringen, schaderegelingen en schadecalculaties.
3.1.10.1
Omschrijven van het begrip: - WA-verzekering, - WA- en cascoverzekering, - WA- en beperkte cascoverzekering, - inzittendenverzekering, - rechtsbijstandsverzekering.
3.1.10.2
Omschrijven van het begrip: - voorcalculatie, - dagwaarde, - eigen risico, - Auda-image,
- calculatie, - restwaarde, - expertisekosten, - gestuurde schadestroom.
- schadebedrag, - total-loss, - Audatex,
3.1.10.3
Noemen van de punten waarop moet worden gelet, bij het bepalen van: - het schadebedrag, - de dagwaarde, - de restwaarde, - total-loss (technisch en economisch).
3.1.10.4
Noemen van de punten waarop moet worden gelet, bij het handmatig invullen van een taxatierapport, voor wat betreft de schadevaststelling.
3.1.10.5
Noemen, per onder 3.1.10.3 e n 3.1.10.4 bedoeld punt, waarop moet worden gelet; noemen waarom deze aandacht voor dat punt belangrijk is.
3.1.10.6
Omschrijven van het begrip: - werk derden, - tegen-expertise, - waarborgfonds motorverkeer, - waardevermindering.
- overlappende schade, - recht van retentie, - akte van cessie,
- expertise, - suppletie, - betalingsgarantie,
3.1.10.7
Noemen van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan, om in aanmerking te kunnen komen voor een uitkering van het waarborgfonds.
3.1.10.8
Omschrijven van de functie van een schade-expert.
3.1.10.9
Beschrijven van de opzet en/of de voor- en nadelen van het systeem Audatex.
3.1.10.10 Verklaren waarom in een schadecalculatie gerekend wordt met arbeidseenheden en welke relatie er bestaat tussen arbeidseenheden en tarieven. 3.1.10.11 Het kunnen vertalen van een visuele schade naar werkzaamheden die uiteindelijk in een schaderapport tot uitdrukking komen. 3.1.10.12 Beschrijven van de relevante uitvoeringsspecificaties/voertuiggegevens die nodig zijn voor het opstellen van een schadecalculatie. 3.1.10.13 Kunnen verklaren wat de invloed is van het spuiten van een (extra) deklaag of meerlaagssysteem, reparatie of vernieuwen op de benodigde tijd, materiaal en kosten. 3.1.10.14 Verklaren waarom men spuitwerkzaamheden splitst in werk en materiaal. 3.1.10.15 Lezen en interpreteren van een werkorder voortkomend uit een Audatexrapport, of een rapport van een vergelijkbaar calculatiesysteem en dit kunnen vertalen naar de uit te voeren werkzaamheden en een efficiënte aanpak van de opdracht(en).