TOELICHTING
BESTEMMINGSPLAN ‘SCHANDELO 16’ TE VELDEN Ex artikel 3.1 Wro
Status
: Ontwerp
Datum
: 10 januari 2012
Naam opdrachtgever
: de heer G.P.J. Koopmans
Opdracht is verstrekt aan
: Aelmans ROM
Adres opdrachtnemer
: Kerkstraat 2 6095 BE Baexem
De opdracht is uitgevoerd door : M.P.H. Pouls MSc en ing. H.N.J.M. Steins
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 1
INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING ............................................................................................... 4 1.1 Algemeen............................................................................................................ 4 1.2 Plangebied .......................................................................................................... 4 1.3 Doel ................................................................................................................... 4 1.4 Geldende bestemmingsplan ................................................................................... 5
2. BESCHRIJVING BESTAANDE SITUATIE ..................................................... 6 2.1 Ontstaansgeschiedenis en beschrijving bestaande situatie......................................... 6
3. BELEIDSKADERS/PLANOLOGISCHE SITUATIE .......................................... 7 3.1 Rijksbeleid .......................................................................................................... 7 3.2 Provinciaal beleid ................................................................................................. 8 3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg................................................................................... 8 3.2.2 Perspectieven ................................................................................................................. 8 3.2.3 Provinciale waarden......................................................................................................... 9 3.2.4 POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering en het Limburgs Kwaliteitsmenu ..................................................................................................................... 11 3.2.5 Conclusie provinciaal beleid ............................................................................................ 11
3.3 Gemeentelijk beleid............................................................................................. 12
4. PLANBESCHRIJVING .............................................................................. 13 4.1 Doelstellingen & uitgangspunten ........................................................................... 13 4.2 Uitgelicht (ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten project) ................................. 16
5. RANDVOORWAARDEN / RESULTATEN ONDERZOEKEN ............................ 17 5.1 Inleiding ............................................................................................................ 17 5.2 Milieu ................................................................................................................ 17 5.2.1 Bodem ......................................................................................................................... 17 5.2.2 Geluid .......................................................................................................................... 18 5.2.3 Milieuzonering .............................................................................................................. 19 5.2.4 Luchtkwaliteit ............................................................................................................... 19 5.2.5 Externe veiligheid.......................................................................................................... 22 5.2.6 Archeologie .................................................................................................................. 24 5.2.7 Cultuurhistorie .............................................................................................................. 25 5.2.8 Verkeer en parkeren ...................................................................................................... 27 5.2.9 Waterhuishouding ......................................................................................................... 27 5.2.10 Natuur en landschap .................................................................................................... 30 5.2.11 Flora en fauna ............................................................................................................. 30 5.2.12 Duurzaamheid............................................................................................................. 32
5.3 Kabels en leidingen ............................................................................................. 32
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 2
6. JURIDISCHE ASPECTEN .......................................................................... 33 6.1 Inleiding ............................................................................................................ 33 6.1.1 Toelichting ................................................................................................................... 33 6.1.2 Regels ......................................................................................................................... 34
7. UITVOERBAARHEID ................................................................................ 35 8. OVERLEG EN INSPRAAK ......................................................................... 36 8.1 Uitkomsten overleg ............................................................................................. 36 8.1.1 Vooroverleg .................................................................................................................. 36 8.1.2 Inspraakreacties ........................................................................................................... 36 8.1.3 Procedure..................................................................................................................... 36
8.2 Rapportering inspraak ......................................................................................... 37
9. BIJLAGEN ............................................................................................... 38
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 3
1. INLEIDING 1.1 Algemeen De heer G.P.J. Koopmans bewoont op de locatie Schandelo 16 te Velden een voormalige boerderij, welke momenteel een woonbestemming heeft. Op deze locatie werd voorheen een agrarisch bedrijf geëxploiteerd. Dit agrarisch bedrijf is een aantal jaar geleden beëindigd. Op de locatie is naast de boerderijwoning nog een karakteristieke vrijstaande schuur aanwezig. Deze is gesitueerd op circa 12 meter van de woning Schandelo 16. Aan deze schuur is een werktuigenstalling gebouwd.
1.2 Plangebied In figuur 1 is een luchtfoto opgenomen, waarop de huidige situatie en het plangebied is weergegeven.
Figuur 1: luchtfoto met ligging plangebied
1.3 Doel De heer Koopmans heeft het plan opgevat om van de karakteristieke schuur een zelfstandige burgerwoning te maken. Er is daarbij sprake van inpandig verbouwen. Dit is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Er mag namelijk per bestemmingsvlak maar één burgerwoning gebouwd worden of aanwezig zijn. Om het planvoornemen mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan Buitengebied te worden gewijzigd. Er dienen twee bestemmingsvlakken voor woondoeleinden te komen ter plaatse van het huidige bestemmingsvlak voor wonen.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 4
1.4 Geldende bestemmingsplan Het college van burgemeester en wethouders van Venlo heeft middels schrijven van 13 januari 2010 kenbaar gemaakt in beginsel positief te staan ten aanzien van het planvoornemen. De gemeente is bereid het bestemmingsplan ‘Buitengebied Arcen en Velden’ partieel te wijzigen, zodat het mogelijk wordt om de op de locatie aanwezige karakteristieke schuur te verbouwen tot burgerwoning. Daarbij wordt uitgegaan van ‘inpandig bouwen’. Voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan voorziet in casu in het navolgende: - Het splitsen van het bestaande bestemmingsvlak ter plaatse van het adres Schandelo 16 met de bestemming ‘woondoeleinden’, in twee aparte bestemmingsvlakken met de bestemming’ wonen’, zodat er een tweede (inpandige) woning kan worden gerealiseerd. Voor een exacte weergave van de bestemmingen zie paragraaf 3.3 van voorliggende toelichting. Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 5
2. BESCHRIJVING BESTAANDE SITUATIE In dit hoofdstuk worden zowel het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
2.1 Ontstaansgeschiedenis en beschrijving bestaande situatie Voorliggende partiële herziening richt zich op één locatie, te weten de inpandige bouwlocatie Schandelo 16. Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van het buurtschap Schandelo. De locatie is gelegen op ruim 1 km ten noordoosten van de kern Velden. De omgeving van Schandelo wordt gekenmerkt door diverse verspreid liggende agrarische bedrijfsgebouwen en woonbebouwing (lintbebouwing) ten noorden en ten zuiden van het plangebied.
Figuur 2: kaart met ligging plangebied
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 6
3. BELEIDSKADERS/PLANOLOGISCHE SITUATIE In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nota Ruimte. Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het bestemmingsplan ‘Buitengebied Arcen en Velden’ van de gemeente Venlo.
3.1 Rijksbeleid Het voorliggende plan is, voor zover mogelijk, getoetst aan de in de Nota Ruimte omschreven beleidslijnen. De Nota Ruimte is de visie van het kabinet op de inrichting van Nederland. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte, welke geldt als deel 4 van de planologische kernbeslissing (PKB-procedure), formeel in werking getreden. De Nota Ruimte is een nota van het Rijk, waarin de principes voor de ruimtelijke inrichting voor Nederland zijn vastgelegd. In de Nota Ruimte gaat het daarbij om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol speelt. De Nota Ruimte bevat niet alleen de ruimtelijke uitspraken zoals die eerder in de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening waren opgenomen, maar ook die uit het Tweede Structuurschema Groene Ruimte (SGR2) en uit het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan (NVVP). Daarnaast zijn in de Nota Ruimte ook de Gebiedsgerichte Economische Perspectieven (GEP) opgenomen. De Nota Ruimte is derhalve een integraal product die uitspraken doet die een specifiek nationaal ruimtelijk belang dienen of die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle inwoners van Nederland. Het Rijk heeft landelijk de beleidslijnen uitgezet, maar laat de verdere invulling over aan de provincies en gemeenten. Daarmee beoogt het Rijk starheid in de ontwikkelingen en een teveel aan regels te voorkomen. De inzet is die van sterke steden en een vitaal platteland, waarbij ook expliciet gekozen is voor een ruimtelijk beleid dat bijdraagt aan de versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland: -
méér ruimte voor ondernemen, wonen en recreëren, en; méér ruimte voor infrastructuur en water.
Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk uit van de bundelingstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan gemeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei. Daarbij wordt de infrastructuur optimaal benut, het groen in en om de stad in samenhang met het bebouwd gebied verder ontwikkeld en aangesloten op het watersysteem. Een optimale benutting van het bebouwd gebied blijft van groot belang.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 7
Tevens wordt het behoud van landschapspatronen gezien als een cultuuropgave. Er dient derhalve een halt te worden toegeroepen aan de aantasting van het landschap. De bestaande contrasten tussen stad en land dienen aantrekkelijker te worden gemaakt. Bij eventuele veranderingen dienen bestaande waarden te worden gerespecteerd. Tevens dient optimaal te worden bijgedragen aan de versterking van de vitaliteit van netwerken, steden en dorpen. Intensief ruimtegebruik is een belangrijk uitgangspunt. In de nota wordt in dat kader gesteld, dat benutting van het bestaand bebouwd gebied de voorkeur geniet boven nieuwe uitbreiding. Met betrekking tot voorliggende planontwikkeling in het buitengebied heeft de gemeente Venlo een eigen bevoegdheid om het bestemmingsplan te wijzigen. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling past binnen het voorgestane Rijksbeleid, zeker nu sprake is van inpandig bouwen.
3.2 Provinciaal beleid 3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg Op 29 juni 2001 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) vastgesteld. Dit POL is een integraal plan voor het omgevingsbeleid voor het grondgebied van de provincie Limburg. Dit houdt in dat het POL zowel een streekplan, een milieubeleidsplan, een waterhuishoudingsplan, een verkeers- en vervoersplan alsook een grondstoffenplan is. Op 22 december 2006 is een integrale herziening van het POL in werking getreden. Het POL2006 is in 2008, 2009, 2010 en 2011 op onderdelen geactualiseerd. Voorliggende planontwikkeling dient te worden getoetst aan het provinciale beleid zoals dit is opgenomen in het geactualiseerde POL2006. 3.2.2 Perspectieven Afhankelijk van de aanwezige kwaliteiten en ontwikkelingsmogelijkheden is het grondgebied van de provincie Limburg opgedeeld in verschillende perspectieven. Het onderhavige plangebied is gelegen in het perspectief P4 (Vitaal landelijk gebied). Ten aanzien van het perspectief P4 geeft de provincie het navolgende aan. Het perspectief Vitaal landelijk gebied (P4) omvat overwegend landbouwgebieden met een van gebied tot gebied verschillende aard en dichtheid aan landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Het gaat om gebieden buiten de beekdalen, steile hellingen en de ecologische structuur van Limburg. Soms gaat het om oude bouwlanden, waarbij een gaaf cultuurhistorisch kavel-, wegen- en bebouwingspatroon samengaat met monumentale bebouwing en landschappelijke openheid. Andere kwaliteiten die hier kunnen voorkomen zijn stiltegebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, hydrologische bufferzones rondom natte natuurgebieden of leefgebied voor ganzen en weidevogels. Binnen Noord en Midden Limburg valt het perspectief vrijwel overal samen met verwevinggebied intensieve veehouderij. Met respect voor de aanwezige kwaliteiten wordt de inrichting en ontwikkeling van de gebieden in belangrijke mate bepaald door de landbouw. Daarnaast wordt in deze gebieden extra belang gehecht aan verbreding van de plattelandseconomie De beoogde ontwikkeling (het verbouwen van een karakteristieke schuur tot burgerwoning en het saneren van een loods/opslagruimte van damwandplaten) past goed binnen dit perspectief.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 8
Figuur 3: uitsnede POL-perspectievenkaart met aanduiding plangebied
3.2.3 Provinciale waarden Naast de indeling in perspectieven is tevens sprake van diverse provinciale waarden binnen de provincie Limburg. Hierna wordt ingegaan op de kristallen, groene en blauwe waarden. - Kristallen waarden Gelet op de POL-kaart ‘kristallen waarden’ (4a) is onderhavig plangebied binnen dergelijke waarden gelegen. Het plangebied ligt namelijk op de Venloschol.
Figuur 4: uitsnede POL-kaart ‘kristallen waarden’ met aanduiding plangebied
De Venloschol is een gebied dat door de provincie Limburg is aangewezen als een grondwaterbeschermingsgebied. Daarnaast staat in het Provinciaal Ontwikkelingsplan (POL) dat de Venloschol een gebied is dat boringsvrij is. Er mogen geen nieuwe boringen worden gedaan. Dit is bij onderhavig plan ook niet aan de orde.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 9
Gelet op het bovenstaande heeft onderhavige planontwikkeling geen invloed op de kristallen waarden in dit gebied. - Groene waarden Gelet op de POL-kaart ‘groene waarden’ (4b) komen in onderhavig plangebied dergelijke waarden niet voor.
Figuur 5: uitsnede POL-kaart ‘groene waarden’ met aanduiding plangebied
- Blauwe waarden Gelet op de POL-kaart ‘blauwe waarden’ (4c) is onderhavig plangebied niet in een gebied met dergelijke waarden gelegen.
Figuur 6: uitsnede POL-kaart ‘blauwe waarden’ met aanduiding plangebied
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 10
3.2.4 POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering en het Limburgs Kwaliteitsmenu In deze POL-aanvulling wordt de woningvoorraadontwikkeling beschreven. Hierin wordt onder andere aangegeven dat er in Noord-Limburg (waartoe onderhavig plangebied behoort) eerst nog sprake zal zijn van een lichte toename van de woningvoorraad en dat die zich daarna zal stabiliseren. In Noord-Limburg is er tot 2025 sprake van een groei van het aantal huishoudens. In samenhang met de ontwikkeling van Greenport Venlo wordt een extra aantrekking van nieuwe inwoners voorzien. In de periode 2010-2020 zal de woningvoorraad in Noord-Limburg nog moeten doorgroeien met ca. 8.000 woningen. Bij de opgave van de woningvoorraad is er een focus op kwaliteit. Er wordt enerzijds vraaggestuurd gebouwd en anderzijds vindt herstructurering of transformering plaats. Deze POL-aanvulling schept een kader voor de beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu. Wanneer onderhavig planvoornemen binnen dit beleid wordt geplaatst dan kan worden geconcludeerd dat de toevoeging van één woning niet in strijd is met de uitgangspunten van deze POL-aanvulling. - Limburgs Kwaliteitsmenu Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde ‘rode contouren’ (waarvan in casu sprake is) is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. Daarnaast is er sprake van een functieverandering omdat een schuur wordt verbouwd tot een woning. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu. In het Limburgs Kwaliteitsmenu wordt aangegeven dat dit beleid niet van toepassing is voor de volgende gevallen: - het splitsen van woningen; - het invullen van Voormalige Agrarische bedrijven (VAB’s) middels woningen in overeenstemming met de Handreiking RO; - het inpandig bouwen of het aanbouwen van 1 zorgwoning (kangoeroewoning) voor een familielid of naaste op het perceel van de huidige woning van de initiatiefnemer. Onderhavig planvoornemen betreft het invullen van een VAB. Dit betekent dat het Kwaliteitsmenu niet van toepassing is voor onderhavig planvoornemen. Wel heeft initiatiefnemer met de gemeente en de provincie de volgende afspraken gemaakt voor wat betreft het leveren van een tegenprestatie: - sloop van de aangebouwde damwandloods; - geen nieuwe verstening in de vorm van garages of schuren op het nieuwe perceel behorende bij de karakteristieke schuur; - de zijkant en de achterkant worden landschappelijk ingepast. Deze afspraken zullen worden vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente Venlo. 3.2.5 Conclusie provinciaal beleid Gelet op vorenstaande kan worden gesteld dat onderhavige planontwikkeling geen strijdigheid oplevert met het provinciale beleid. De ontwikkeling is in lijn met het provinciale beleid, vanwege de algehele verbetering van de omgevingskwaliteit op deze locatie en het uitgangspunt van inpandig bouwen.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 11
3.3 Gemeentelijk beleid Ter plekke van het plangebied (Schandelo 16) vigeert het bestemmingsplan ‘Buitengebied Arcen en Velden’ van de gemeente Venlo.
Figuur 7: uitsnede verbeelding bestemmingsplan ‘Buitengebied Arcen en Velden’ met aanduiding plangebied
De volgende bestemming is voor deze locatie van toepassing: - Enkelbestemming: ‘Woondoeleinden’. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat per bestemmingsvlak slechts één woning is toegestaan. Het planvoornemen voorziet in het toevoegen van een woning aan dit bestemmingsvlak. Dit is niet mogelijk op grond van het vigerende bestemmingsplan. In paragraaf 3.2.5 van bijlage 4 van de toelichting van het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Arcen en Velden’ wordt het beleid beschreven inzake het behoud van karakteristieke gebouwen middels het verbouwen tot een woning. Hierbinnen past onderhavig planvoornemen. Om dit planvoornemen mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden gewijzigd. Er dienen voor deze locatie twee bestemmingsvlakken te komen met de bestemming ‘Wonen’, zodat het mogelijk wordt om naast de bestaande burgerwoning de karakteristieke schuur te verbouwen tot een burgerwoning.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 12
4. PLANBESCHRIJVING 4.1 Doelstellingen & uitgangspunten Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Arcen en Velden, sectie L, nummer 352. Hieronder zijn enkele foto’s van het plangebied opgenomen.
Figuur 8: foto locatie met links karakteristieke schuur en rechts bestaande woning (vanaf weg Schandelo)
Figuur 9: foto locatie met karakteristieke schuur (vanaf weg Schandelo)
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 13
Figuur 10: foto locatie met karakteristieke schuur en aanbouw van damwand platen (vanaf weg Schandelo)
Figuur 11: foto locatie met karakteristieke schuur (vanaf binnenplaats)
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 14
Het planvoornemen omvat het inpandig verbouwen van de karakteristieke schuur tot burgerwoning. Het perceel van 3.780 m² wordt dan in twee gelijke delen gesplitst, zodat er twee ruime woonkavels ontstaan. Het onderhavige voornemen impliceert tevens het afbreken c.q. saneren van een niet karakteristieke loods/opslagruimte met een oppervlak van circa 200 m². Deze loods/opslagruimte van damwand is vast gebouwd aan de karakteristieke schuur. Met de voorliggende partiële herziening zal de huidige kavel qua vorm veranderen. De nieuwe woning wordt gerealiseerd binnen de bestaande kavel met de bestemming ‘Woondoeleinden’ van de heer Koopmans. De bestemming zal ook niet veranderen. Wel wordt het bestemmingsvlak in tweeën gesplitst. Op de locatie is geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering. De aangebouwde nietkarakteristieke loods/opslagruimte is om die reden niet meer noodzakelijk en zal worden gesloopt. Dit komt het straatbeeld ten goede. De sloop van dit gebouw betekent een kwaliteitsimpuls voor het landelijk gebied. Doordat er sprake is van een inpandige verbouwing, is er in deze toelichting geen (schets)tekeningen en massastudie uitgewerkt door een architect. Hieronder is het toekomstige gebruik en de kavelsplitsing van de locatie Schandelo 16 aangegeven.
Figuur 12: schetstekening toekomstige situatie van de locatie
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 15
4.2 Uitgelicht (ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten project) Het realiseren van een nieuwe burgerwoning alsmede het saneren van een loods/opslagruimte is onlosmakelijk verbonden met het optreden van ruimtelijke effecten. Om diverse redenen worden deze ruimtelijke effecten aanvaardbaar geacht. Het belangrijkste aspect waardoor de ruimtelijke effecten aanvaardbaar zijn voor het toevoegen van een burgerwoning, is het feit dat er in deze situatie inpandig wordt gebouwd. Er worden geen nieuwe gebouwen aan de locatie toegevoegd. Daarnaast zal de aan de karakteristieke schuur vastgebouwde loods/opslagruimte van damwandplaten worden gesloopt. Dit zorgt voor een grote kwaliteitsimpuls in de omgeving. De voor de bouw gebruikte damwandplaten zorgen er momenteel voor dat er sprake is van een slechte uitstraling op de omgeving omdat dit materiaalgebruik slecht past in de stedenbouwkundige structuur van de locatie en omgeving. Met de sloop van deze ruimte is er sprake van een stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteitswinst. Gesteld kan worden dat de ruimtelijke effecten, die optreden als gevolg van onderhavige planontwikkeling, positief en aanvaardbaar zijn.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 16
5. RANDVOORWAARDEN / RESULTATEN ONDERZOEKEN 5.1 Inleiding Bij de realisering van het project moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn allereerst de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht. Vervolgens is gekeken naar de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid. Tenslotte dient duidelijk te zijn in hoeverre de economische uitvoerbaarheid van het plan in relatie tot de gemeentelijke financiën is gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
5.2 Milieu 5.2.1 Bodem Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Met betrekking tot voorliggende planontwikkeling is door Aelmans ECO BV een bodemonderzoek verricht (bijlage 1). Uit dit bodemonderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken: - Algemeen Zintuiglijk zijn er tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden sporadisch bodemvreemde materialen aangetroffen. Bij genoemde bodemvreemde materialen moet men denken aan bijmengingen met kool- en baksteenresten. - Boven- en ondergrond De boven- en ondergrond van de onderzoekslocatie is respectievelijk onderzocht in de grondmengmonsters 1 en 2. Uit de analyseresultaten van beide grondmengmonsters blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW 2000) overschrijden. Op basis van het Besluit Bodemkwaliteit kan de kwaliteit van de grond als klasse AW 2000 beschouwd worden. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er aldus geen beperkingen en/of belemmeringen verbonden aan het gebruik van de grond ten behoeve van de bouw van een woning. - Grondwater Uit de analyseresultaten van het onderzochte grondwater blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de betreffende streefwaarden overschrijden.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 17
- Asbest Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen asbest verdachte materialen aangetoond. Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk bodemonderzoek en het historisch bodemonderzoek is geen verder onderzoek naar asbest verricht. - Toetsing hypothese De hypothese ‘onverdacht’ wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd. - Nader bodemonderzoek Voor wat betreft de onderzoekslocatie is er geen aanleiding om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek. - Resumé Resumerend kan gesteld worden dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen c.q. beperkingen zijn voor het voorgenomen gebruik van het terrein ten behoeve van de bouw van een woning. Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling. 5.2.2 Geluid Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Voor het plangebied is het onderdeel wegverkeerslawaai van toepassing. Ten aanzien van alle soorten wegen geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buiten de bebouwde kom zijn gelegen, en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas). Wegen waarop een maximum snelheid geldt van 30 km/u zijn niet voorzien van geluidzones. Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een hogere grenswaarde gevolgd dienen te worden. Onderhavig plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom aan de straat Schandelo. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 50 km/u. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder gezoneerd. Derhalve is met betrekking tot onderhavige planontwikkeling een akoestisch onderzoek verricht. De rapportage hiervan is bijgevoegd als bijlage 2. De inhoud (op hoofdlijnen) van dit akoestisch onderzoek is als volgt. - Industrielawaai De locatie ligt niet binnen een zone voor industrielawaai. - Spoorweglawaai De locatie ligt niet binnen een zone voor railverkeerslawaai.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 18
- Verkeerswegen met een wettelijke zone De locatie is gelegen binnen de geluidszone van de weg Schandelo. - Berekende geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer Voor de nieuw te realiseren woning wordt vanwege de weg Schandelo niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuw te bouwen woningen in binnenstedelijk gebied c.q. 68 dB in geval van vervangende nieuwbouw wordt echter niet overschreden. De gevelbelasting (oostgevel=voorgevel) bedraagt namelijk 58 dB (1,5 meter hoogte). - Conclusie en te nemen acties Het is niet mogelijk door middel van maatregelen de gevelbelasting te verlagen tot onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor de nieuw te realiseren woonbestemming met apart bestemmingsvlak dient een hogere grenswaarde te worden aangevraagd. Gelet op vorenstaande en de mogelijkheid om een hogere grenswaarde te verlenen, vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling. 5.2.3 Milieuzonering Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen: - het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen; - het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord. Met betrekking tot het plangebied is het aspect milieuzonering niet aan de orde. In de nabije omgeving zijn geen agrarische bedrijven gevestigd die geurcontouren hebben in het kader van de Wet milieubeheer. Op circa 330 meter afstand op het adres Schandelo 32 is een varkenshouderij gevestigd. Deze inrichting heeft echter vanwege de grote afstand geen invloed op onderhavig planvoornemen. Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling. 5.2.4 Luchtkwaliteit Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wmb, staat deze ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 19
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm: - er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde; - een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; - een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit; - een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen. - Het besluit NIBM Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden. In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggende planontwikkeling leidt feitelijk tot het realiseren van één extra woning. Dit aantal ligt ver beneden het in de regeling NIBM genoemde aantal van 500 woningen. Ook zal het plan niet leiden tot een zodanige toename in het aantal verkeersbewegingen, dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een ‘worst-case’ berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.511 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 20
Figuur 13: NIBM-tool van InfoMil
- Besluit gevoelige bestemmingen Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is om die reden niet op onderhavig bouwplan van toepassing. Het onderhavig plan betreft het realiseren van één woning (inpandige verbouwing van een schuur tot woning). Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het realiseren van de woning, is niet zodanig dat er sprake is van een toename van de concentratie schadelijke stoffen in de lucht. Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 21
5.2.5 Externe veiligheid In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid. - Beleid Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, alsook op het vervoer van deze stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico’s worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico. - Groepsrisico Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit. - Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden. - (Beperkt) kwetsbare objecten Er moet getoetst worden aan de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen, waarbij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn woningen, ziekenhuizen, scholen, hotels en restaurants. - Transportroutes gevaarlijke stoffen Op grond van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, paragraaf 5.2.3 hoeven er (in principe) geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. De in de omgeving van het bouwplan gelegen A67 bevindt zich op een afstand van ca. 3,5 kilometer, dus op een ruimschoots grotere afstand dan de gestelde 200 meter. Het vorenstaande betekent dat met de A67 geen rekening hoeft te worden gehouden bij de toetsing en beoordeling van het groepsrisico. Kortom, de A67 vormt voor wat betreft het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 22
- Transportleidingen Op 28 augustus 2009 is het ontwerp-Besluit externe veiligheid buisleidingen gepubliceerd. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas. Tot het in werking treden van het nieuwe Besluit externe veiligheid buisleidingen geldt formeel de oude circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen (uit 1984). Het is bekend dat de inhoud van deze circulaire sterk verouderd is. VROM adviseert dan ook om nu al bij het vaststellen van nieuwe ruimtelijke plannen met de nieuwe inzichten rekening te houden. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object (woonhuis) bij een buisleiding wordt toegelaten: - wordt een waarde in acht genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten (artikel 11, lid van het ontwerpbesluit) ofwel binnen de PR-contour is de bouw van een woning/kwetsbaar object niet toegestaan; - wordt tevens het groepsrisico in het invloedgebied van de buisleiding verantwoord (artikel 12, lid 1 van het ontwerp-besluit) (invloedsgebied: het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico van de buisleiding tot de grens waarbinnen de letaliteit van die personen 1% is). - Situatie plangebied inzake transportleidingen Er is geconstateerd dat er zich in de omgeving van het plangebied geen leidingen voordoen. Er hoeft daarom ook geen advies bij de Ned. Gasunie ingewonnen te worden.
Figuur 14: uitsnede Risicokaart Limburg
- Conclusie externe veiligheid In casu wordt een nieuw kwetsbaar object gerealiseerd. Hierdoor dient een verantwoording plaats te vinden van eventuele risico’s. Op de Risicokaart Limburg is te zien dat er zich binnen een straal van 1 kilometer rondom het plangebied geen zogenaamde risicovolle bronnen bevinden. Er is enkel een garage-inrichting aanwezig die wordt gebruikt voor opslag- en stallingsdoeleinden. Deze inrichting heeft daarmee vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen invloed op het planvoornemen.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 23
Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico’s in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casus goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen. Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling. 5.2.6 Archeologie Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect ‘archeologie’ in ruimtelijke plannen. In de wet wordt het culturele erfgoed, en dan met name het archeologische erfgoed, beschermd. Onder archeologisch erfgoed worden alle fysieke overblijfselen verstaan, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. De fysieke overblijfselen kunnen zich zowel in als boven de grond bevinden. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt: - De archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard. Opgravingen vinden alleen plaats indien behoud in situ (dus in de bodem) niet mogelijk is. - Er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect ‘archeologie’. In een vroegtijdig stadium moeten initiatiefnemers aangeven hoe met eventuele archeologische waarden wordt omgegaan in geval van bodemverstorende activiteiten. In beginsel dient er dus een verkennend vooronderzoek plaats te vinden bij dergelijke activiteiten. Er kan uitzondering worden gemaakt, indien het plangebied kleiner is dan 2.500 m2 en er binnen een straal van 50 meter geen vondsten zijn gedaan in het verleden. - De initiatiefnemer tot ruimtelijke plannen betaalt het archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen. In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is bepaald dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma’s van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn. Gemeenten dienen in beginsel te beschikken over een archeologische basiskaart. De gemeente Venlo beschikt hier over. Op de archeologische verwachtingen- en beleidsadvieskaart staat de archeologische verwachtingswaarde aangegeven en kan worden bekeken of er in het verleden vondsten zijn gedaan. Op de hieronder opgenomen archeologische kaart van de gemeente Venlo (voormalige gemeente Arcen en Velden) valt af te lezen dat het plangebied is gelegen in een gebied met een zeer hoge archeologische waarde. Daarnaast is het plangebied gelegen binnen een terrein van archeologische waarde. Ter plekke van de bestaande woning Schandelo 16 is in het verleden een archeologische waarneming gedaan.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 24
Onderhavig planvoornemen betreft het inpandig verbouwen van een schuur tot een woning. Er wordt geen nieuw gebouw aan het plangebied toegevoegd. Indien er zich archeologische waarden in de bodem bevinden, dan zullen deze door dit planvoornemen niet worden aangetast aangezien er als gevolg van onderhavig planvoornemen niet in de bodem geroerd zal gaan worden.
Figuur 15: uitsnede gemeentelijke archeologische kaart
Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling. 5.2.7 Cultuurhistorie Met betrekking tot het aspect cultuurhistorie is de kaart geraadpleegd zoals deze te vinden is op de internetsite van de Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (KICH).
Figuur 16: uitsnede kaart KICH met aanduiding plangebied
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 25
In de omgeving van het plangebied bevinden zich een aanduiding ‘oude zandontginning, met aanwezige bebouwingsstructuur’ en een aanduiding ‘nederzetting’. Het landelijke cultuurhistorische beleid is beschreven in de Rijksnota Belvedère. Daarin staat het landelijk uitgangspunt ‘behoud door ontwikkeling’. Het cultuurhistorisch erfgoed kan gebaat zijn met ruimtelijke ontwikkelingen. Deze vormen een nieuwe ruimtelijke drager, voorzien in een nieuwe functie, of geven een economische impuls voor instandhouding, aldus beschreven in deze rijksnota. Daarbij zorgt het tevens voor (sociale) identiteit, samenhang en is het bepalend voor de identiteit en het karakter van de plek of de wijk. Investeren in cultuurhistorie betekent dan ook een substantieel positief effect op bijvoorbeeld de waarde die burgers toekennen aan hun woongenot. De gemeente Venlo streeft er naar om historische gebouwen en complexen her te bestemmen (‘nieuw in oud’). Daarnaast is onderhavige locatie ook in het boek ‘De Venlose boerderijen’ (Venlo, 2009) opgenomen. In dit boek wordt het volgende vermeld over de karakteristieke schuur: ‘De locatie wordt aangeduid als boerderij ‘De Maashof’. De Maashof is in de tweede helft van de 18e eeuw gebouwd. Vervolgens zijn er verschillende eigenaren geweest van dit complex. De schuur betreft een langgeveltype met een zadeldak. Deze schuur is vroeger gebruikt voor oogst- en wagenschuur. De oorspronkelijke kapconstructie is behouden gebleven.’ Ten aanzien van de cultuurhistorische aspecten binnen het plangebied kan worden aangegeven dat de verbindingsmuur tussen de schuur en de huidige woning behouden blijft. De aanwezige inrijpoort blijft ook behouden voor de ontsluiting van het perceel Schandelo 16 (bestaande woning). De ontsluiting van de schuur zal plaatsvinden ter plaatse van de te slopen damwandloods. Daarnaast zullen er, met uitzondering van ondergeschikte wijzigingen, geen wijzigingen aan de gevel aan de straatzijde plaatsvinden. De binnenplaats zal ook niet veranderen in de toekomstige situatie. Gelet op de kaart van het KICH, de rijksnota Belvedère en het gemeentelijke beleid blijkt onderhavige planontwikkeling geen strijdigheden op te leveren met de naburige cultuurhistorische waarden. Het planvoornemen betreft immers het inpandig verbouwen van een schuur tot een woning. Dit leidt ertoe dat de bouwtechnische staat van de schuur zal verbeteren waardoor behoud van de karakteristieke schuur gewaarborgd is. Er is hiermee sprake van ‘nieuw in oud’. Daarnaast is de bouwkundige tekening en de welstandstekening op dit moment nog niet uitgewerkt. Er kan derhalve nog niet worden vastgesteld welke bestaande cultuurhistorische waarden aan de karakteristieke schuur worden aangetast (bijv. middels het aanbrengen van dakkapellen). Kortom, als gevolg van onderhavige ontwikkeling wordt volledig tegemoet gekomen aan de beleidsuitgangspunten van de verschillende overheden.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 26
5.2.8 Verkeer en parkeren Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt. - Verkeersstructuur Om de nieuw te realiseren woning op Schandelo ong. te ontsluiten, zal er ter plekke van de bestaande loods/opslagruimte (die wordt gesloopt) een nieuwe inritconstructie worden gerealiseerd. Het realiseren van een nieuwe inrit op de weg Schandelo, waarop reeds verscheidene burgerwoningen zijn ontsloten, is niet bezwaarlijk. Ook zal de toename van het aantal verkeersbewegingen, als gevolg van het woon- en werkverkeer van de toekomstige bewoners van de nieuwe woning, niet leiden tot significante overlast voor de omgeving. - Parkeren Voor vrijstaande woningen in het duurdere segment wordt in de regel een parkeernorm per woning van circa 2 parkeerplaatsen gehanteerd. Gelet op de grootte van het perceel (circa 1.850 m²) op Schandelo ong., is ruim voldoende plaats beschikbaar om de noodzakelijke parkeerruimte te bieden. Het is niet noodzakelijk om langs de weg Schandelo te parkeren. Voorliggende planontwikkeling voorziet derhalve in voldoende parkeerruimte binnen de eigen perceelsgrenzen. 5.2.9 Waterhuishouding In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze bij het project rekening is gehouden met de ruimtelijk relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Allereerst wordt ingegaan op het Rijks- en provinciale waterbeleid. 5.2.9.1 Vierde Nota Waterhuishouding In de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) is aangegeven dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik gegarandeerd blijft. Voor wat betreft het buitengebied stelt de Vierde Nota dat met name aspecten als verdroging en beperking van emissies van bestrijdingsmiddelen van belang zijn. Waterkwaliteit staat daarmee in het buitengebied voorop. 5.2.9.2 Provinciaal beleid De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied. Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 27
5.2.9.3 Watertoets Peel en Maasvallei Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, Waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap. Niet alle ruimtelijke plannen behoeven de watertoets te doorlopen. Daartoe heeft het waterschap een stroomschema, met daarbij behorende notitie ondergrens, opgesteld waaruit het toepassingsbereik van de watertoets blijkt. Ook zijn per gemeente waterkaarten opgesteld waaruit de verschillende waterbelangen op een bepaalde locatie zijn af te lezen. Aan de hand van het ‘meldformulier watertoets’ kunnen (ruimtelijke) plannen vervolgens voor advies worden voorgelegd aan het betreffende Waterschap. Onderhavige planontwikkeling is gelegen binnen het werkgebied van het Waterschap Peel en Maasvallei. Uit de kaarten van de voormalige gemeente Arcen en Velden van het Waterschap Peel en Maasvallei blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen een aandachtsgebied. Daarnaast is er geen sprake van een toevoeging van vernieuwd verhard oppervlak van meer dan 2.000 m². Boven dit aantal vierkante meters dient een watertoets plaats te vinden op grond van de beleidsregels van het Waterschap Peel en Maasvallei. Onder die oppervlakte is een watertoets niet noodzakelijk. In die gevallen dient de gemeente zelf toe te zien of in de plannen wordt gehandeld volgens de uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer. Voor onderhavig voornemen is een watertoets niet noodzakelijk. De nieuwe woning betreft een inpandige verbouwing. Het gevolg voor de waterhuishouding is dat er geen sprake is van een toename van het verhard oppervlak. Daar komt bij dat er in het plangebied sprake is van een verwijdering van circa 200 m² aan verhard oppervlak door de sanering van de loods/opslagruimte. Per saldo zal er sprake zijn van een afname van het verhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 28
Figuur 17: uitsnede kaart aandachtsgebieden Watertoets met aanduiding plangebied
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet. - Afvalwater Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Venlo. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie. - Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem. - Hemelwater (dak)verhardingen Het hemelwater van de nieuwe woning zal op dezelfde wijze worden afgevoerd als de huidige karakteristieke schuur, namelijk op het riool. Er wordt geen verhard oppervlak toegevoegd. Wel zal er oppervlak worden verwijderd (loods/opslagruimte). Ter plekke hiervan zal een oprit worden gerealiseerd. Het hemelwater van deze oprit wordt afgevoerd naar de omringende niet-verharde delen van het perceel. Hier zal dit hemelwater in de bodem infiltreren. - Capaciteit hemelwatervoorziening Bij nieuwbouw dient minimaal 80% van het verharde oppervlak afgekoppeld te worden. In dit geval is er echter geen sprake van nieuwbouw. Daarom hoeft er ook geen hemelwatervoorziening te worden gerealiseerd.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 29
- Voorkomen van wateroverlast Vanwege het feit dat de situatie voor de waterhuishouding niet verandert, kan worden gesteld dat er voor derden geen wateroverlast zal ontstaan. Het hemelwater van de nieuwe oprit (die is gesitueerd aan de zuidkant) wordt opgevangen op eigen terrein. - Conclusie Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling. 5.2.10 Natuur en landschap Gelet op de kaart van de POL-herziening op onderdelen EHS blijkt onderhavig plangebied niet te zijn gelegen in één van de door de provincie te beschermen natuur- en landschapswaarden. Aangezien de locatie Schandelo niet in een beschermd gebied ligt, kunnen de geplande ontwikkelingen doorgang vinden. Gesteld kan worden dat het aspect natuur en landschap geen belemmeringen oplevert voor onderhavige planontwikkeling.
Figuur 18: uitsnede kaart POL-EHS met aanduiding plangebied
5.2.11 Flora en fauna In april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. Op basis van de Flora- en Faunawet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 30
Te allen tijde geldt dat de algemene zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en Faunawet van toepassing is. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moet blijven. Voorliggende partiële herziening voorziet in het realiseren van een woning (inpandige verbouwing van een bestaande schuur). De bestemming van deze schuur is reeds ‘woondoeleinden’ en zal daarmee niet veranderen. De inpandige verbouwing vindt plaats buiten de EHS en de POG, waardoor de migratie van planten- en diersoorten hiervan geen belemmeringen ondervindt als gevolg van de ontwikkelingen binnen het plangebied. - Quickscan flora en fauna Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd door Peeters Econsult (zie bijlage 3). De conclusies van dit onderzoek luiden als volgt: - In het onderzoeksgebied zijn tijdens het veldbezoek geen bijzondere natuurwaarden aangetroffen. Op basis van ligging, inrichting en gebruik van het onderzoeksgebied zijn deze hier ook niet te verwachten. - Ten aanzien van strenger beschermde diersoorten maakt het onderzoeksgebied of een gedeelte daarvan mogelijk deel uit van het leefgebied voor één of enkele algemene vleermuissoorten en van één of enkele algemene broedvogelsoorten (alle tabel 3: streng beschermde soorten). Ten aanzien van vleermuizen valt slechts te rekenen met een beperkte functie als foerageergebied, zomer- of winterverblijfplaatsen zijn niet aanwezig. Ten aanzien van broedvogels met jaarrond beschermde nesten valt in de oude boerenschuur te rekenen met de mogelijke aanwezigheid van de Huismus. - Wettelijk strenger beschermde (tabel 2 en 3) soorten planten, grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en ‘overige ongewervelde dieren’ komen in het onderzoeksgebied niet voor. - Gebiedsbescherming Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is ‘Maasduinen’. Dit gebied is gesitueerd op een afstand van circa 0,75 kilometer van het plangebied. Gezien deze afstand heeft onderhavig planvoornemen geen gevolgen voor de flora en fauna in dit Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde beschermde natuurmonument is de ‘Groeve Driessen’. Dit gebied is gesitueerd op circa 12 kilometer van het plangebied. Gezien deze afstand heeft onderhavig planvoornemen geen gevolgen voor de flora en fauna in dit beschermd natuurmonument. - Conclusie flora en fauna Gelet op het uitgevoerde natuurwaardenonderzoek blijkt dat er geen waarnemingen zijn gedaan van bijzondere natuurwaarden. Daarnaast is er een mogelijkheid dat het plangebied deel uitmaakt van een leefgebied van één of enkele algemene vleermuissoorten en van één of enkele algemene broedvogelsoorten. Gelet op bovenstaande bevindingen kan worden gesteld dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 31
5.2.12 Duurzaamheid Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen. Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig). Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat. Zo zullen waar mogelijk de van het te slopen gebouw vrijkomende bruikbare, materialen bij de nieuwbouw worden hergebruikt. Bovendien zal waar mogelijk gebruik worden gemaakt van authentieke bouwmaterialen. In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang. Deze zullen verder worden uitgewerkt in de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Inmiddels is een convenant Duurzaam Bouwen door diverse partijen ondertekend, waarbij partijen zich verplichten de duurzaamheidsmaatregelen uit de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen, uit te voeren. Bij de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het aspect bouwen zal door de gemeente op de duurzaamheidsaspecten worden getoetst.
5.3 Kabels en leidingen Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden. De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident, de omliggende woningen zijn immers ook aangesloten op deze voorzieningen. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 32
6. JURIDISCHE ASPECTEN Het bestemmingsplan ‘Schandelo 16 te Velden’ van de gemeente Venlo bestaat uit een verbeelding schaal 1:500, planregels en voorliggende toelichting.
6.1 Inleiding Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket ‘RO Standaarden 2008’ ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende ‘Regeling standaarden ruimtelijke ordening’. Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008) op drie manieren gerealiseerd: -
-
-
er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist; er is een verplichte ‘analoge verbeelding’ voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd; er is een verplichte ‘digitale verbeelding’ voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggende partiële herziening voldoet aan deze digitaliseringverplichting. 6.1.1 Toelichting De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 33
6.1.2 Regels Conform de SVBP2008 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat: -
-
-
-
Hoofdstuk 1: Inleidende regels o Begrippen o Wijze van meten Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels o Bestemmingen o Voorlopige bestemmingen o Uit te werken bestemmingen o Dubbelbestemmingen Hoofdstuk 3: Algemene regels o Anti-dubbeltelregel o Algemene bouwregels o Algemene gebruiksregels o Algemene aanduidingsregels o Algemene afwijkingsregels o Algemene wijzigingsregels o Verwerkelijking in de naaste toekomst o Algemene procedureregels o Overige regels Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels o Overgangsrecht o Slotregel
- Toelichting, verbeelding en regels Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven. De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan. De regels en verbeelding zijn als apart onderdeel bij deze toelichting opgenomen.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 34
7. UITVOERBAARHEID De voorliggende bestemmingsplanprocedure heeft betrekking op een particulier initiatief, waarbij de financiële consequenties uitsluitend door die initiatiefnemer zullen worden gedragen. Daar de kosten voor de planontwikkeling geheel voor rekening zijn van de initiatiefnemer, heeft onderhavig plan géén gevolgen voor de gemeentelijke begroting en/of gemeentelijke financiën. Er is geen planschaderisicoanalyse gemaakt omdat eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade er niet voor zullen zorgen dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen in het geding komt. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Venlo wordt een overeenkomst afgesloten, zodat eventuele tegemoetkomingen in de planschade voor rekening van de initiatiefnemer zullen komen.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 35
8. OVERLEG EN INSPRAAK 8.1 Uitkomsten overleg De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp-bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan. 8.1.1 Vooroverleg Het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan, pleegt daarbij overleg met de besturen van de betrokken gemeenten en met de diensten van Rijk en provincie die zijn betrokken bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of zijn belast met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Artikel 3:6 van de Awb is van overeenkomstige toepassing. De reactie die is binnengekomen op basis van het vooroverleg overeenkomst 3.1.1. Bro van de provincie Limburg is bijgevoegd als bijlage 5. 8.1.2 Inspraakreacties Ingevolge artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna ook: Bro) dienen Burgemeester en Wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Omdat onderhavig planvoornemen een particulier initiatief is en betrekking heeft op slechts één perceel zal er geen voorontwerp-bestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Er zal meteen een ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Ook is in artikel 1.3.1. Bro bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3.12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en langs elektronische weg. 8.1.3 Procedure De Wet ruimtelijke ordening is per 1 juli 2008 in werking getreden. De procedure is ten opzichte van de oude WRO aanmerkelijk verkort, zodat gemeenten beter kunnen inspelen op nieuwe initiatieven. Puntsgewijs kan de procedure ten aanzien van een bestemmingsplan als volgt weergegeven worden: 1. Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro. 2. Openbare kennisgeving van het ontwerp-bestemmingsplan. 3. Terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten. 4. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen. 5. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 36
6. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling. 7. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden. 8. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De duur van deze procedure bedraagt 26 weken.
8.2 Rapportering inspraak Het ontwerp van voorliggende partiële herziening heeft vanaf [ datum ] tot en met [ datum ] voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn [ wel / geen ] zienswijzen ingekomen. [ indien van toepassing: ] Ten aanzien van deze zienswijzen heeft het college van burgemeester en wethouders een beantwoording geformuleerd in een zienswijzennota [ controleren of dit correcte benaming is ]. De zienswijzennota is toegevoegd als bijlage 6 (p.m.). Deze zienswijzennota wordt samen met het ontwerp van voorliggende partiële herziening voorgelegd aan de gemeenteraad ter vaststelling.
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 37
9. BIJLAGEN 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Verkennend bodemonderzoek Aelmans ECO BV d.d. 29 oktober 2010 Akoestisch onderzoek Bureau Geluid d.d. 20 januari 2011 Natuurwaardenonderzoek Peeters Econsult d.d. 5 april 2011 Inpassingsplan d.d. 21-04-2011 Reactie provincie Limburg in het kader van wettelijk vooroverleg Zienswijzennota (p.m.)
Aldus gedaan te goeder trouw, naar beste kennis en wetenschap en met in acht name van alle aan ondergetekende bekende omstandigheden. Opgemaakt te Baexem op 12 januari 2012.
ing. H.N.J.M. Steins
Bestemmingsplan ∙ 10/25764/B/M/GP ∙ pagina 38