76
ONZE KOLONIE
uitgezonden door de Afdeeling Arnhem der Centrale Vereeniging ter behartiging van de belangen van zwakzinnigen. De contributies der Afdeeling moesten voor 't grootste deel worden opgezonden naar het Hoofdbestuur. Slechts een zeer gering gedeelte kon door de Afdeeling voor de Kolonieverpleging worden besteed. De genoemde Centrale Ver. werd opgeheven; een zelfstandige Arnhemsche Vereeniging werd opgericht en door het energieke werken van de heeren A. J. Schreuder en J. van Woerkom kwam de nieuwe vereeniging spoedig tot grooten bloei. De heer v. W.,. daarbij geholpen door sommige leden van 't personeel der Buitengewone School trok „op 't oorlogspad"; veel Arnhemsche ingezetenen werden bezocht. Dat leverde heel wat nieuwe leden op. Natuurlijk werd de actie vergemakkelijkt, doordat deze nu een zuiver Arnhemsch doel betrof. Waar de minimum 's jaars bedraagt, was het niet bezwaarlijk contributie slechts f 1. om ook daadwerkelijk sympathie te betoonen door toetreding al3,
l id De gemeente Arnhem steunde op schitterende wijze het werk, per dag voor elk uit te door een subsidie te verleenen van f 1. zenden zwakzinnig kind. Het Bestuur van „Onze Kolonie" zorgde voor een provinciale subsidie van f 0.25 per kind en per dag. Ten slotte dragen ook de ouders der uit te zenden kinderen iets bij. Daartoe wordt gespaard. De betrokken leerlingen (uitgezonderd, wier vader werkeloos is) , brengen elke week enkele centen mede; de een meer, de ander minder. „Maar dit is 't voornaamste", schrijft de heer van Woerkom: „We bezoeken zelf de menschen, ten einde ze op te wekken jaarlijks een bijdrage te schenken, en al kost 't ook wat tijd de penningmeester moet zelf de contributie innen. Dat neemt de menschen in (men ,ziet, dat we zuinig zijn, en, tegen geen moeite opzien) en er blijft contact tusschen leden en penningmeester. Bovendien wordt er niet zoo spoedig bedankt voor 't lidmaatschap en men komt er bij deze bezoeken wel toe, de contributie te ver hoogen. Dat laatste is mij al een paar maal overkomen. Ten slotte ontvangt men hier of daar nog eens een naam en adres, waar men kan aankloppen Inderdaad een stuk werk op 't gebied der zwakzinnigenzorg om respect voor te hebben. Als de zaak maar krachtig wordt aangevat, is veel te bereiken. De heer v. Woerkom (Pontanuslaan 42) zal ongetwijfeld gaarne inlichtingen en goeden raad willen gevet aan ieder, die ook in zijn (of haar) gemeente voor onze zwakIcci ,z'wakz'innigen een dergelijke actie op touw wil zetten, terwij ook bij ondergeteekende (Fr. Valentijnstr. 30, den Haag) vrijelijk mag worden aangeklopt. Er is nog veel te doen! P. LINTHORST, secretaris „Onze Kolonie".
JUNI 1925.
6e JAARGANG No. 6.
TIJDSCHRIFT VOOR
BUITENGEWOON ONDERWIJS Abonnementsprijs f 4.— per jaar.
Verschijnt maandelijks.
Redactie :
P. H. SCHREUDER, G. J. VOS, Dr. D. HERDERSCHÊF. Redactie-Adres : P. H. SCHREUDER, Anemoonstraat 167, -- Den Haag.
Administratie-Adres : N.V. UITGEVERS-MIJ. „RAGA", Giro No. 32990. DEN HAAG
INHOUD: Hoofdbestuursadressen. — Hulp van de provincie voor het B. O. Omtrekmodellen. — Vergadering van het H. B. — Nieuwe leden. -- Adresveranderingen. — Verslag vergadering afd. Den Haag. -- Boek en Tijdschrift. Benoemingen. -- Onze Kolonie. -- Boekbespreking. -- Ingezonden.
Men lette op het veranderde Redactie-adres, thans Anemoonstraat 167. P. H. Schreuder, Anemoonstraat 167, Den Haag, Voorzitter.
Dr. D. Herderschée, Keizersgracht 104, Amsterdam, 2e Voorzitter. W. P. Blokpoel, Valkenboschkade 409, Den Haag, 1 e Secretaris. J. J. Edens, Bilderdijkpark 15, Amsterdam, 2e Secretaris. C. Leeflang, Schiekade 160, Rotterdam, Penningmeester. Postrekening Hoofdbestuur No. 67181, R'dam.
HULP VAN DE PROVINCIE VOOR HET BUITENGEWOON ONDERWIJS. In het tweede lid van artikel 5 der Lager Onderwijswet 1920 is bepaald, dat een provincie geen uitgaven mag doen ten behoeve van het gewoon en het uitgebreid lager onderwijs. Over het buitengewoon onderwijs wordt in deze bepaling niet gesproken, zoodat het doen van uitgaven door een provincie ten behoeve van het buitengewoon onderwijs niet is uitgesloten. De mogelijkheid hiervan wordt zelfs nog uitdrukkelijk erkend door het voorschrift, dat een provincie, die het buitengewoon onderwijs steunt, de openbare en de bijzondere scholen binnen de provincie op gelijken voet moet behandelen. In eenige provinciën is de voor de ontwikkeling van het buitengewoon onderwijs uiterst belangrijke vraag aan de orde gesteld, of de provincie op dit gebied niet een taak heeft te vervullen. In de
78
HULP VAN DE PROVINCIE VOOR HET B. O.
Staten van Noordholland is de zaak ter sprake gebracht en in Overijssel is reeds een regeling tot stand gekomen, die ik in haar geheel hier wil laten volgen: De Staten der provincie Overijssel gezien enz. hebben goedgevonden: „Onder intrekking van hun besluit van 16 Juli 1924, No. 17A, ingaande 1 Januari 1925, Gedeputeerde Staten te machtigen om voorloopig voor den tijd van drie jaar, te rekenen van genoemden datum af, aan de gemeenten in dit gewest uit de provinciale kas toe te kennen eene bijdrage gelijk aan de helft van het werkelijk ten laste van de gemeente komende bedrag, doch niet hooger den f 100.— per kind en per jaar, ter zake van opleiding, huisvesting en verpleging van onder het Koninklijk Besluit van 22 October 1923, St.bl. No. 489; vallende doofstommen, slechthoorenden en blinden, zulks onder toevoeging, dat deze bijdrage aan de gemeenten zal worden toegekend, onverschillig of deze de betrekkelijke kosten of een deel daarvan rechtstreeks met het opleidings- en verplegings-instituut verrekenen, dan wel of zij te dier zake eerre bijdrage verleenen aan eene vereeniging of eene plaatselijke instelling van weldadigheid, die zorg draagt voor de plaatsing en de verpleging in een instituut, wordende voorts de beoordeeling of een bepaald geval voor eene provinciale bijdrage in aanmerking komt, aan Gedeputeerde Staten overgelaten." In de Staten van Noordholland is het buitengewoon onderwijs besproken in de vergadering van 16 December 1924, naar aanleiding van een aanvrage van Burgemeester en Wethouders van Haarlem om subsidie voor de buitengewone scholen dier gemeente en naar aanleiding van een voorstel van Gedeputeerde Staten om de sedert enkele jaren toegekende subsidies ten behoeve van de scholen voor doofstommen te Amsterdam, Rotterdam, Groningen en Dordrecht en van de school voor slechthoorenden te Amsterdam in te trekken. Dit voorstel steunde op de overweging, dat door het tot stand komen van den algemeenen maatregel van bestuur ten behoeve van het buitengewoon onderwijs de subsidiëering der bedoelde scholen op eenigszins andere wijze dan tot dusver behoorde te geschieden en misschien tevens over andere scholen moest worden uitgebreid. Na een zeer welsprekend betoog van Mr. Bruch, Statenlid en tevens Wethouder van Haarlem, is door Gedeputeerde Staten toegezegd, dat de zaak nader onder de oogen zal worden gezien en dat zal worden overwogen of ten aanzien van het buitengewoon onderwijs in het algemeen een andere vorm van subsidiëering noodig moet worden geacht. Het buitengewoon onderwijs aan vier groepen van misdeelde kinderen ( doofstommen, blinden, zwakzinnigen en slechthoorenden) wordt op dit oogenblik, voorzoover het plaatselijke scholen
HULP VAN DE PROVINCIE VOOR HET B. O.
79
betreft, bekostigd door het Rijk en de gemeenten te zamen. Voor zoover het de centrale scholen betreft, komt het in hoofdzaak ten . laste van het Rijk, en voor een klein gedeelte voor rekening der vereenigingen, welke de scholen in stand houden. Onder plaatselijke scholen worden verstaan scholen, waarvan de helft of meer dan de helft der leerlingen afkomstig is uit ééne gemeente; onder centrale scholen worden verstaan scholen, die voor het meerendeel bezocht worden door leerlingen uit het geheele land of althans uit een groot gedeelte van het land. In grove trekken is de regeling zoodanig, dat het Rijk de kosten der jaarwedden op zich neemt en dat de kosten der gebouwen en der materiëele exploitatie bij de plaatselijke scholen gedragen worden door de gemeenten waar de scholen gevestigd zijn en bij de centrale scholen door de vereenigingen, met dien verstande, dat deze voor de hierbedoelde kosten een tegemoetkoming per leerling en per jaar van het Rijk ontvangen. In verband met deze regeling is er naar het mij voorkomt geen reden voor de provinciën bijdragen te verleenen ten behoeve van het eigenlijke onderwijs. Wanneer het blijkt, dat het onderwijs op de centrale scholen door den slechten toestand der geldmiddelen van de vereenigingen schade gaat lijden, is het de taak van het Rijk hierin verbetering te brengen. Voorts is het billijk, dat in de kosten der plaatselijke scholen wordt bijgedragen door de omliggende gemeenten, wanneer de scholen bezocht worden door kinderen uit deze gemeenten. In de hier bedoelde gevallen is een regeling op haar plaats tusschen de gemeenten onderling en genoemd in het vierde lid van artikel 19 der Lager Onderwijswet. Een dergelijke regeling is onlangs getroffen tusschen de gemeenten Maassluis en Vlaardingen. Door de bestaande wettelijke bepalingen is voor het grootste gedeelte voorzien in de kosten, verbonden aan het in stand houden van scholen voor de bovengenoemde vier groepen van kinderen. Het geheele vraagstuk is hiermede echter niet opgelost. Naast het onderwijs dient gezorgd te worden voor de huisvesting van zeer vele kinderen, clie het onderricht, dat zij noodig hebben, niet in de eigen woonplaats kunnen ontvangen. Er ligt op dit gebied een groot arbeidsveld open. Van den toestand, zooals deze op dit oogenblik is, kan niet anders worden gezegd, dan dat de gemeenschap zeer onvoldoende hulp biedt aan oir- en minvermogende misdeelde kinderen, die ter wille van hunne opleiding buiten de ouderlijke woning moeten vertoeven. Het best wordt nog gezorgd voor de blinden en doofstommen. Dit is te danken aan de omstandigheid, dat verschillende gemeentebesturen in de internaats-kosten van deze kinderen bijdragen en dat vooral de vereenigingen zeer krachtig meewerken om den verpleegprijs zoo laag mogelijk te stellen. Veel minder goed is de steun, die geboden wordt aan zwakzinnigen, slechthoorenden, en lichamelijk gebrekkigen. Enkele groote steden verleenen hulp, wanneer ter plaatse de onderwijsin-
80
HULP VAN DE PROVINCIE VOOR HET B. O.
richting, die wordt verlangd, ontbreekt. Voor het overige wordt in den regel een kind alleen naar een inrichting gezonden, wanneer het hinderlijke eigenschappen bezit, welke een verblijf in de gewone samenleving onmogelijk maken. Aan de provincie Overijssel komt die eer toe op den weg, die tot verbetering van dezen toestand voert, een belangrijke schrede voor waarts te hebben gedaan. Door de hulp, die vanwege de provincie, in het bijzonder voor de huisvesting wordt verleend, zal het voortaan veel gemakkelijker zijn de doofstomme, de blinde en de slechthoorende kinderen naar de voor elke groep aangewezen scholen te zenden. Het blijkt uit het bovenstaande, dat in de regeling niet behoeft te worden gesproken van de opleiding. Voorts is het gewenscht, dat de gunstige voorwaarden mede worden verkregen voor de lichamelijk gebrekkigen en voor de niet-hinderlijke zwakzinnigen. De hinderlijke zwakzinnigen worden thans reeds in de gestichten voor idioten geplaatst. De niet-hinderlijke zwakzinnigen kunnen voor een deel in de voor hen bestemde internaten worden opgenomen. Voor een ander, en zeker veel grooter deel, kunnen zij worden ondergebracht in gezinnen, woonachtig in steden, waar een plaatselijke school is gevestigd. Het terrein, dat de provincie heeft te betreden ten opzichte van het buitengewoon onderwijs lijkt mij niet te liggen op het gebied van het eigenlijke onderwijs; het lijkt mij gelegen op het gebied van de huisvesting. Tegenover de vraag van internaatsverzorging of gzinsverpleging kan daarbij een geheel vrij standpunt worden ingenomen. Beide vormen kunnen volkomen gelijk worden behandeld. In" de desbetreffende besluiten behoeft alleen te worden gesproken van huisvesting en verpleging. Misschien is het doelmatig, wanneer de provincie hierbij eenigen steun voegt voor de kosten van het vervoer der kinderen, die bij hun ouders verblijf houdeh en dagelijks het voor hen passende onderwijs genieten in een nabij gelegen gemeente. Als dit geschiedt, bevordert de provincie zoo ruim mogelijk het onderwijs van geestelijk en lichamelijk gebrekkige kinderen, die buiten hunne woonplaats onderwijs moeten ontvangen. Voorts lijkt het mij nuttig, wanneer in elke provincie een organisatie tot stand komt, die bij de verschillende werkzaamheden ten behoeve der bedoelde misdeelde kinderen hare bemiddeling verleent. Deze commissies zullen inlichtingen kunnen verstrekken; zip zullen kunnen bevorderen dat de bovengenoemde regelingen tusschen de gemeenten onderling tot standkomen; zij zullen behulpzaam kunnen zijn bij het zoeken van geschikte gezinnen; zij zullen ten slotte er voor kunnen zorgen, dat de gezinnen geregeld worden bezocht. De arbeidskracht, die doofstommen, blinden, zwakzinnigen, slechthoorenden en lichamelijk gebrekkingen bezitten, mag in het belang der misdeelden zelf en tevens in het belang der maatschappij
HULP VAN DE PROVINCIE VOOR HET B. O.
81
niet blijven sluimeren.Zij kan worden gewekt door doelmatig onderwijs. Een te groot aantal kinderen is op dit oogenblik nog verstoken van het onderricht, dat onmisbaar is in den voor misdeelden toch reeds zoo moeilijken levensstrijd. Dr. A. VAN VOORTRUI JSEN.
OMTREKMODELLEN IN GEBRUIK BIJ ONS ONDERWIJS. Het gebruik van omtrekmodellen bij het onderwijs is, hoewel niet algemeen, volstrekt niets nieuws. Toch meenen wij goed te doen dit prettige hulpmiddel nog eens in wijderen kring bekend te maken en te wijzen op de vele manieren waarop het dienstbaar gemaakt kan worden bij onzen dagelijkschen arbeid in de school. Vooral ook op de scholen voor achterlijke kinderen, op bewaarscholen en de laagste leerjaren van gewone scholen kan men de omtrekmodellen op velerlei wijze in toepassing brengen, waardoor de kinderen meer actief aan het onderwijs deel nemen. Een paar der allereerste onderwerpen, waarmede men bij het zaakonderwijs begint. is het aanbrengen van de begrippen vorm en
kleur. Als aan verschillende voorwerpen uit de omgeving van, het kind deze eigenschappen zijn opgemerkt, kan men als eindresultaat dezer lessen, van de behandelde voorwerpen die zich daartoe leenen, omtrekmodellen maken. Deze omtrekmodellen kan men maken uit dun gekleurd Engelsch karton, uit dun leerbord, uit „fiber", of dun triplex. Met waterverf of olieverf worden ze geverfd in overeenkomstige kleuren. Op den witten achterkant van chits of glacépapier laat men nu deze omtrekmodellen met potlood omhalen en uitknippen. De uitgeknipte modellen worden in een schrift geplakt, met daaronder of er naast een open plaats waar dezelfde vorm desgewenscht nog eens geteekend en gekleurd kan worden. Door het kind de beschikking te geven over meerdere. verschillend gekleurde chits- of glacépapieren leert het zelf, de juiste kleur uitzoeken. Zoo wordt het schrift een rijke verzameling sterk gekleurde afbeeldingen van allerlei eenvoudige voorwerpen uit de omgeving als citroenen, appels, peren, paddestoelen, mutsen, petten, hoeden, enz. enz. Het omtrekken dezer modellen is een geschikte voorbereiding voor het „vrije" teekenen. Het kind staat verbaasd over het verkregen resultaat en als het bovendien deze omtrekvormen ,nog mag invullen met een passende kleur, zal het zich met een ware hartstocht aan het werk zetten. En wat het voornaamste is spelenderwijze worden door het herhaald omtrekken dezer modellen en het kleuren der figuren, tal van vormen in het geheugen vastgelegd.