3ga ' dan is P minimaal voor 3a2- ~2 q> - r (m ·-·m)il> = (-m. +,m +m +m )g , 3 4 1 1 3 2 3 2 1 r0m -•m )ij> - r (m +m )~ = (m - m )g . •3.4 134 34
.28.
: cos
(j)
=
pga 3a2 ~ 1,2
• Voor die tussen 0 en 90° gelegen waarde vsn
(j).
(,of . Jlet
· .t!'l'gengestelde daarvan) is er stabiel kinetisch evenwicht.
··P,.voortdurend toe, als q> toeneemt van 0 tot n. Er is .damal-leen.stabiel 2 3ga en neemt
(j)
een maximum te
·bereiken (labiel kinetisch evenwicht). Vervolgens neemt P weer. af. ;Nu zijn
0 en
(j) =
d). Stelt men
(j)
(j)
= n de stabiele kinetische evenwichtsstanden.
= n+u (u in absolute waarde klein), dan vindt:·.men. bij :bena-
dering:
(J. 2 +3a 2 )ü + {w2 (i, 2 ~ 3a2 ) ~ )ga}u ·Is w2 >·
= 0 •
)ga , dan vindt men voor de periode der kleine slingeringen 1,2 ~ 3a2
.. :om de stand
(j) =
n
T
w2 ( J, 2
~3a 2) ~3ga
71. Een horizontale, homogene cirkelvormige schijf (straal R, massa 2m) is zon~ der wrijving draaibaar om de verticale as door het middelpunt M. Op de schijf is een horizontale buis van te verwaarloZJEm massa, die in de vorm van een .cirkel is gebogen, bevestigd. Deze cirkel, waarvan de straal
iR
is, gaat
door M en raakt dus aan de rand van de schijf. Een stoffelijk punt P met ·massa m doorloopt de buis met consts.nte hoeksnelheid w. Op het ogenblik, ··waarop P het punt M passeert, is de schijf in rust. a). Hoe groot is de hoeksnelheid van de schijf, als P, vanMaf gerekend, een boog van
(j)
radialen heeft doorlopen?
b) Bewijs, dat de schijf voortdurend in dezelfde zin draait. c) S.chrijf de hoek a, waarover de schijf gedraaid is, als P voor ·het eerst weer in M terugkeert als bepaalde integraal en bewijs, dat a niet van w afhangt •
. .!!i!!.i:
Impulsmoment constant.
29.
Antwoord:
72. Een homogene balk met lengte
~
en massa m is aan beide einden opgelegd. Op
zeker ogenblik wordt een van beide steunpunten weggehaald. Bereken met behulp van het principe van d 1Alembert de oplegkracht die op dit ogenblik onder invloed van de zwaartekracht op het overblijvende steunpunt werkt. Antwoord:
73.
Leid de bewegingsvergelijkingen af
D
van de dubbele fysische slinger voor kleine bewegingen om de stabiele evenwichtsstand. De punten Z en
z1
zijn de zwaartepunten van de twee delen, i en i 1 de traagheidestralen met betrekking tot de punten 0 resp.
''
A en m en m2 de massa's. 1
Antwoord:
ab!JI + i
74·
2 1
4+
gb<J> = 0 •
Leid de vergelijkingen af voor de beweging die de massa's m1 en m2 van Atwood's machine onder invloed van de zwaartekracht uitvoeren. Verwaarloos de massa van de schijf en van de snaar.
Antwoord:
75.
Leid de vergelijkingen af voor de beweging die het hiernaast getekende toestel uitvoert onder invloed van de zwaartekracht. Verwaarloos het massatraagheidsmoment van de schijven en de massa van het koord en
30.
neem de .hoeken
76.
Een homogene rechte cirkelkegel met
z
massa m, be.schrijvende J, en .ha1ve tophoek ex rolt over een volkomen
rl11r'
vlak dat met het horizontale vlak een hoek
~
maakt. De beweging is
uiteraard volkomen vastgelegd door de hoek 9 tussen de horizontale X-as en de rMkbeschrijvende, zolila cin de· figuur is aangegeven. Onder invloed van de zwaaxtekracht kan de kegel kleine trillingen om de · evenwichtsstand uitvoeren. Hoe groot is de eigentrillingstijd T ? Antwoord: 2
2
cos ex + i sin ex\ sin ~ )
I
Een slanke prismatische staaf AB met massa m is in A scharnierend opge1
hangen en kan onder invloed van de zwaartekracht in een verticaal vlak slingeren. Aan het andere uiteinde.B is bevestigd een rond schijfje met massa m en straal r dat zonder· te 2
slippen rolt in een cirkelvormige goot met straal R en middepunt in A. Hoe groot is de eigentrillingstijd T voor kleine trillingen onder invloed van de zwaaxtekracht om de evenwichtsstand? Antwoord:
31.
78.
De hiernaast geschetste as AB heeft een constante torsiestijfheid Gip en draagt twee schijven met
A
massatraagheidsmomenten I a
1
en I • Gevraagd worden 2
uitdrukkingen voor de potentiële energie en gegene-
r,
raliseerde krachten, waarbij moet worden uitgegaan van de hoekverdraaiingen
b
en I
I2
B
2
~
en
4 van
de schijven I
1
als gegeneraliseerde coördinaten. Leid met
behulp van de vergelijkingen van Lagrange de bewegingsvergelijkingen af. Hoe groot is het aantal eigefrequenties en hoe kunnen zij worden berekend? Leidt dit ook af met d'Alembert.
Antwoord: = -
Q4 =-
~~
=-
(p- ~)Gip • I2~ = -(4- ~)G~p
I ip = ( 4 -~)Gip _ ~ Gip 1 b a
'
•
Er zijn twee eigenfrequenties. Te berekenen door in de
bewegingsvergel~jkin
gen te substitueren~= 40 sin wt en~= ~ sin wt en vervolgens de determi0 nant van de coëfficiënten van 4 en ~ gelijk aan nul te stellen. 0
79·
0
Twee massapunten m en m zijn opgehangen aan veren 1 2 met veerstijfheid c en c zoals hiernaast is ge1
2
schetst. De deeltjes kunnen alleen in de Y-richting zonder wrijving bewegen. Gevraagd worden de potentiële energie en de gegeneraliseerde krachten indien als gegeneraliseerde coördinaten de verplaatsingen en y 2 van m1 en m2 worden aangenomen. Hoe luiden de bewegingsvergelijkingen? Leidt dit ook af met d 'Alembert.
y
V
Antwoord:
u Q
2
=-
1
.
80, Gegeven-. is een. homoge·en vas:t lich!l:alm',{massa'-
2in,:,.
---------
dB.i; de ge.da:ante heeilt van:
een·:·v±erkSJlt waa=an men het binnen· de· ingeschreven cirkel C gel'egen;;deelL heei':t• we·ggenomen'o. De s tra.a1 van. de·ze· c·irke·l is: R. Het licha:am. WGOJ:dt: ver:t:ï;.-. · c81aili geplaatst•;. zodBilig:da•.tr h-e:t lll'e't: een:der··zijd·ezr vrur·he:t vi"e.rl&mtc'op>'emn: hori:zontaal vla:lc rust. Eèn homogene s•taa:f' (mass11: m; le·ng:te Rt3')' bewe'egtc· zich·, met: ·de- uiteinden:· langs: de omtrelF vazl:< d:e' cirke:J.•. C.- Het. ge·hee\1 is/onde-r in""vioed van de zwaartekracht· ( vexan:e-±TI::iirigcg.}~. Er:· is nexgens: wrtjving~:· -Ails:•·co- · ordinaten va.n. het stelsel worden· tngevoerd· de: horizon:tale verplaats-ing.. x-::va.n het middelpunt van C en- de hoek cp, die. de staaf· met het
hor.i·.zontaile~vlak;:
maakt:•.
a) Bepaal de kinetische energie van het stelsel. b) Bepaal de vergelijkingen van Lagrange: .voor. he.t stelsel. o) Leid uit deze vergelijkingen af dat de: horizonta·le pro·jectie· vaznliet zwaar.tepunt. van. het stelsel zich eenparig beweegt. en: bewijs· dïlt ·oolé:' rechts.treeks·,. d) Leid. een bewegingevergelïjking van:: divtweede orde af, die• al:leen·--de· coiirdinaat cp be:vat. e) Bepaal de ·cirkeli'requentie der kleine trillingen va.n de staaf om:. de:·e:ta• biele evenwichtsstand,
i') Leid een bewegingevergelijking van de eerste orde ai', die alleen de co5rdinaat cp bevat. g) Vo.or. t t =t
1
c
0 is de staaf verticaal, terwijl alle snelheden nul zijn. Voor·
is de. staa.i' voor het eerst horizontaal, Bepaal voor t = 0 de hoeko.
versnelling. van de staa.i' en de versnelling van het raam;. bepaal voor t= t
1
de hoeksnelheid van de staai'., de snelheid van het raam en de. door
het raam afgelegde weg • .Antwoord: a ) m(
, , 2'\ x•2 + 21 Rxcp
b) 6x + R~ cos cp
x cos
cos cp +
41 R2'2) cp
= constant
,
cp +·Rep= - g sin cp
2 2 d) Rëp(6-cos cp) + R~ sin cp cos cp + 6g sin.cp
e)
{i
0
g) - .ii ]:( 81. Van een homogene rechte staaf AB (massa m, lengte 2t) kan het uiteinde A zich slechts bewegen langs een vaste horizontale rechte h; het andere uiteinde B blijft daarbij steeds verticaal beneden A. In B is aan AB een tweede homogene rechte staaf BC (massa m, lengte
4i) scharnierend bevestigd. Deze
staaf kan in B slechts draaien om de as door B loodrecht op het vlak door h en AB. Het geheel is onderworpen aan de zwaartekracht (versnelling g) en er is nergens wrijving. Als noodzakelijke coördinaten voert men in: de afstand u van A tot een vast punt van h en de hoek
~.
die BC maakt met de naar beneden gerichte verticaal.
a) Stel de uitdrukking op voor de kinetische energie van het stelsel bestaande uit de staven AB en BC, als ook die voor de potentiële energie. b) Stel de bewegingsvergelijkingen stelsel. Als nog gegeven is, dat voor t
=
van Lagrange op voor het in a) bedoelde
0 het punt C op h ligt en dat u= ü =
0 op
~
dit tijdstip, bereken dan: c) u op het tijdstip, waarop BC voor het eerst na het tijdstip t = 0 horizontaal is. '
d) De kracht (grootte en richting), die BC op AB uitoefent in de onder c) genoemde horizontale stand. Antwoord:
.
b) u + i<Ï> cos
=
constant
U
COS
cos
-
2mg.t
!p
8 ""t' "'' +3
= - g
. SJ.n
c) u =-ki({3-2) d) K
s~.
=i
mg
{i3 ,
K
r
~=
2
3
Twee massa's m1 en m2 zijn verbonden door een massaloze veer met veerconstan~e c. Het systeem wordt in rotatie om het zwaartepunt gebracht met een hoeksnelheid wen daarna losgelaten. Indien de massa's langs de verbindingslijn tussen hen kleine bewegingen uitvoeren, wat is dan de hoekfrequentie w van
34·
83 •. Jilen.:;massapun t rm....is opgeha.rlgen. d,o.<:!~ .mid.
·:oerticaal
~
0
be:;o;it. De..c:Z:K<\!,lrte!crach.tsversnel;L:i.ng, g,~'!~P~t
S. t.eL.de .. ~~e•. :CJlll.c:t;ie PP J!J'l ..•l."j,d
·g:i:ngs:vergel;i:jk:il!J.g voor de vertic. ale
.de ,,)l,e)le-
·.~w-,eg~g .:'1@11 )Je t . :m?,s.e.!,lpUJ'l t .:~.
~ee.. PlliÜ!!!!l-êê a 1 s m1 , en ~ . ~ijn,,"~r 2
84.
dl91lden door. e!ln·-volkome,n
.l:J.uigz~,
"-doch nJet ..,-re.l<;!L~ ):cqo.:;-d :i;'!'r.. JeJ,\~e .$, ?>9.§-lS .h.ie:!ffi!I,;J.St .is _ges.,g!\e.-tli!..t•c·•H!!t .d~<Jl tje . in,, A .Pê:W:EJ.e~
PYer; gJ"?.,d,",l.l,o;;-i-
.:zPJJ,;\;§._al y!,!,lk .<:ln .. h,et.,J:c.9..9Sd,~ hd.oÇ~r
,Jten.;ct>8.t. in !')l;llt 0 :Y!'A;,Q.e :'!
2
gewicht ]Jij B
.0. S.t.E!l dE!
,lla.n~
verticAAl ,,Qp,$1,e,r
verge_J,ij]f~geitJ:lP>r.'óftOr
de
bewegingen onder invloed van .de ·zw:AArte.lo;:§.Cht. Hoe groot ia de eigentr;llingsperiode· T voor kleine trillingen pm ,een evenwichtsstand,. waarvoor. cp =: w ? .Antwoord:
-d~ (r2~) T•·
=
o
.2n
:wym::~2·
85 •. Een .tot een .. cirkel.met s.traal r .en:J!UQ.del:P.Unt M gebogen l).omogene .:bu.ie ,,(massa · .m) .is zonder· wrijving draaibaar .c>m .een vaste :ttori.zon1;ale AA, .Q.ie in een :romt A:::va.n .. de buis loodrecht op het v:Lsk -van de .l:!uis stAAt. In-de )luis kan zi,çh
·.een.stoffelijk :punt P (massa m) zonder:wrijving bewegen. Het geheel is onder.wo:;-pen aan •de ·zwaartekracht (v:ersne].).ing g). Als coördinaten neemt_.men _de .hoek.e,.. die AM maakt met de naar beneden gerichte verticaal en. de
J),~li:.:
,cp,
die.MP:maakt.met het verlengde van.AM. a) ·Leid de uitdrukkingen voor de potentiële_en·de kinetische energie. stelsel af. b) Stel de bewegingsvergelijkingen van La{STange op.
xan
!).et
35·
c) Bepaal de cirkelfrequenties van de hoofdtrillingen om de stabiele evenwiehtsstand van het stelsel. Antwoord:
b) 4rë + 2rë cos cp-
2réq, sin
2
cp + 2rcp cos ~cp- rci> 2 sin cp ~
2g sin 9 - g sin(9 + cp) Á 2r9• cos 2 10 cp + re·2 sin cp + rep••
\Jt;
= - g
sin ( 9 + cp ) •
en
86.
· De vrije lengte CB van een slinger, bestaande uit massa m aan een volkomen buigzaam, niet-rekbaar koord, kan worden gewijzigd bijvoorbeeld docr aan het vrije
A
einde A te trekken zoals in nevenstaande figuur. De plaats van B is bepaald door cp en t, welke laatste functie een voorgeschreven functie t(t) van de tijd is. Stel de bewegingsvergelijking op voor
B
bewegingen onder invloed van de zwaartekracht. Mag men in dit geväl de vergelijkingen van Lagrange toepassen? Hint: Welke gegeneraliseerde coördinaat(en) neemt U? Antwoord: ja
87.
Een vliegwiel is bevestigd aan het einde van een verticale as met torsiestijfheid S en het traagheidsmow ment I van het vliegwiel varieert volgens I
=
I 0 ( 1 +a sin wt), bij-
voorbeeld door het op bepaalde wijze versehui ven van twee sylllllletrisch gelegen massa's m langs twee spaken van het wiel. Stel de bewegingevergelijkingen op voor kleine hoekver-
36.
An1tw:eord:
88. Dèlvr.eeh
;e
2
, wentelt om de·ze laatste .·met een constante hoeksnelheid w, Langs
.t
1
resp.•
lil:! veTBchuif.baar. De beide puntmassa 1s ..zijn 1 2 verbonden door een massaloze veer, w~ .. de ongespBmlen lengte gelijk•. is
.t . ie. een puntmassa m resp.
aan.a •. De veerstijfheid .is c. Er is geen wrijving en de zwaartekracht mag bui·ten .beschou,wfung. worden gelaten., a) Bepaal de stabiele kinetische evenwiahtsetanden. b) Bepaal de frequentie van de kleine trillingen om deze standen. Antwoord: 2
a) Alleen ale.: w <
\jF,'
bes.taat de stabiele evenwichtsstand:
en·x=O. . 2.
b) \
=
\I v:,
lx1 1= 1-
-w
2'
À
2
89.
Het vlak van een cirkelvector met massa m, halve tophoek a en straal a draait met een constante hoeksnel-
-
heid w om een in de ruimte vaste · as die door het zwaartepunt van de sec-
......._
tor gaat en in dat vlak ligt. De
-
sector is op zijn beurt draaibaar in dat vlak om een as eveneens door het zwaar.tepun t. Bereken de evenwichtsatanden en ga het dynamische gedrag om de evenwiehtsstanden na. Geef aan de in• vloed van een variatie van a tussen
de grenzen 0 en n. De zwaartekracht mag buiten beschouwing worden gelaten. ~:
Oplossen met
1) Stilzetten.
37.
2) Lagrange. 3) Vrijmaken. Antwoord: Evenwichtsstanden:
1. sin 2
a
q> =
0 en
q> =
2ft .
q>
= 0 is stabiel als
2a _ 4(1- cos 2a) > 0
anders instabiel (dan
9a2
q> =
~stabiel).
90. Een homogene bol mat massa m en straal a is in een willekeurig punt van zijn oppervlak opgehangen aan een niet-rekbaar slap koord ter lengte t, dat gedurende de beweging gespannen blijft. Stel de bewegingsvergelijkingen op voor de slingeringen onder invloed van de zwaartela-acht (versnelling g) en bereken de frequenties van de kleine trillingen om de evenwichtsstand. Antwoord: w1o2
=
~(*+~)±tV g2 t~ +5!t +2;~S
Zoals hierboven is geschetst rolt in een verticaal vlak een, in een cirkelvorm met straal r gebogen buis B, langs een vaste, in hetzelfde vlak liggende cirkelvormige rand 'A, waarvan de straal gelijk is aan R. In de buis, waarvan de constante afmetingen der dwarsdoorsnede klein zijn ten opzichte van R en r, kan een puntmassa P zonder wrijving glijden. De massa van V ie evenale die van P gelijk aan m. De versnelling van de zwaartekracht bedraagt g. Bepaal de stabiele evenwichtsatanden en de bijbehorende frequenties van de kleine trillingen om die standen.
38.
Antwoord:
vgc-(-3R-·--.r_)_±_JJïr=9R==;;:2 =_=2=2r=R=+=17=r=;'2
,w
ë>'•'
4;-(R-r)
1, 2
92.
Een homogene starre staaî OM (massa m, lengte .t) kan ... zonder .wrijving draaien em.zijn vaste uiteinde 0. Om het andere .uiteinde Mds, ,eveneens zonden•wrij·vizlg, draaibaar een homogene starre cirké.lvormige .schijf 8 2 (massa M, ;;straal R), die tevens rolt over de omtrek van een .starre cirkelvormige schijf .. 8. 1 (straal r), waarvan het middelpunt samenvalt met 0 (.t = R+r) en:die,miet draaibaar is. Het systeem beweegt in een verticaal vlak onder invloed- van de zwaartekracht (versnelling g). Indien een periodieke beweging wordt uitgevoerd waarbij
in de uiterste stand de lijn OM horizontaal is, wat is dan de
grootste hoeksnelheid van 8
2
Antwoord: w max
93.
~. 3m+6M
l
m+2M 2
?
39.
Een lichaam met massa m, kan zonder wrijving bewegen langs een rechte L. Aan het lichaam bevindt zich een oog waardoor een massaloos elastisch koord loopt met veerconstante c en te verwaarlozen engespannen lengte. De beide uiteinden van dit koord zijn bevestigd in twee punten A en B welke met de rechte L in een vlak liggen op de in de figuur aangegeven wijze. Gevraagd wordt voor het systeem de evenwichtsatanden en de kleine trillingen om deze standen te bepalen in de volgende ·gevallen: a) Het koord kan zonder wrijving door het oog glijden. b) Het koord is in het midden vast aan het oog bevestigd. Hint: Oplossen met: 1 ) Lagrange •
2) Vrijmaken. Antwoord: x~ U
a)
en
(o)z2.\{[' 2Viii.
94·
Een homogene staaf, massa m, lengte 1, kan met Mn einde zonder wrijving
glijden langs een horizontale rechte h
L. De staaf is in het andere einde met behulp van een massaloos onrek-
L--~------------~--l
baar koord, lengte h, bevestigd aan een vast punt op een hoogte h verti-
caal boven L. De versnelling van de zwaartekracht is g. Gevraagd wordt de frequentie en de trillingstijd van kleine trillingen in het verticale vlak om de getekende evenwichtsstand te berekenen. Hint: Hoeveel graden vrijheid. Antwoord:
40.
Een homogene .a.f:gesloten buis, massa M, lengte
95·
21,, is in een uiteinde opgehangen aan een vast
punt .en kan zonder wrijving bewegen .in een verticaal v.lak. In de buis kan een massapunt, masBa.m,. zonder wrijving glijden. De massa is door een .massaloze veer., veerconstante c, onges:pannen. ,veerlengte .t, verbonden .ne:t het vrije einde van de buis. De versnelling van de :zwaartekracht is g. Gevraagd wordt de evenwichtsstanden van het sys.teem. en de frequenties van kleine trillingen om de stabiele evenwichtsstanden te bepalen. Aangenomen mag worden dat de veerconstante zo groot is dat gedurende de beweging het massapunt niet in aanraking komt met de uiteinden van de buis. Antwoord:
[Mt +m(.e +~)]g c
:l. Me 2 +m(.t +~i 3
96. Een verticaal vlak a
wen~lt
c
met constante hoeksnelheid w om een verticale
rechte z in dit vlak. In a ligt een rechte x loodrecht op z. Van een homogene staaf (lengte
ze,
massa m), die onderworpen is aan de zwaartekracht (ver-
snelling g), bewegen de uiteinden A en B zich zonder wrijving opvolgend langs
x en z. 2 a) Bepaal de stabiele kinetische evenwichtsatanden van de staaf als w > b) Bepaal de cirkelfrequentie van de kleine trillingen om deze standen. Hint: Oplossen met 1 ) Lat;ra.nge •
2) Stilzetten. 3) Vrijmaken. Antwoord:
~ 16.t2 w4
-
4.tw
9l
~ •
Een starre mathematische slinger met lengte .t
97. a)
en massa m kan draaien om een horizontale as die bevestigd is op een schijf die met een constante hoeksnelheid w om een verticale as draait. Het ophangpunt van de slinger bevindt zich op deze verticale as. De versnelling van de zwaartekracht is g. Voor welke waarden van
w is een beweging mogelijk zodanig dat 9 constant is en verschilt van nul? Hoe luidt de betrekking tussen
e en
w?
b) Veronderstel dat de schijf niet aangedreven wordt doch vrij kan draaien om een verticale as. Ten tijde t
=0
is
e = O, .te= v 0
en w = w
0
•
Ga de bewe-
ging van het mechanisme na en in het bijzonder de wisselwerking tussen de beweging van de slinger en de rotatie van de schijf, die een massatraagheidemoment gelijk aan I heeft. c) Onderzoek de stabiliteit van de verticale evenwichtsstend van de slinger indien de massa van de slinger zich onder het ophangpunt
bevindt, voor
het geval dat w constant is. Antwoord: a) 9
a
0 of cos 9 a~
•
Hieruit volgt: 9
.f.
2
0 indien w
.tw 2 b) (I +m.t 2sin 9)w
a
>i
Iw , 0
2 2 2 fà(I+m.t sin 9)w +
im.t 2 (~~)
2
+mg.t(1-cos 9)
a
fw~ + imv~
Voor kleine waarden van 9:
Voor w2 <& slingert de massa om de verticale stand 0
j,
Voor wo2 > & ,e
ea
0.
sl ;n=rt de massa om een gemiddelde waarde van -..,~
e
die ongelijk
aan nul is. c) Stabiel evenwicht bij
e- 0
alleen indien w2 c; ~
98. Twee volkomen gladde bollen, elk met straal r en massa m, worden geplaatst in een holle cylinder, met straal a en aan beide kanten open, die staat op een horizontaal vlak zodanig dat zijn as verticaàl is (r > a/2). Indien verder gegeven is dat de cylinder niet in beweging komt, wordt gevraagd te be-
42.
wijzen dat voor de mas.sa M. van. de. cylinder geldt
M :;" 2m(1
_!-) • a
Hint: Zoek minimum potentiële energie.
99. Een s.taaî met massa m steunt
op een volkomen gladde horizontale vas.te stang
en zijn onderste uiteinde vind.t s.teun.. o.p een volkomen glad horizontaal vlak. De hoek die de staal' met het horizontale· vlak maakt is gelijk aan
e.
Bereken
de horizontale kracht die op di.t uite.inde· moet worden uitgeoefend opdat de staal' zich in een evenwichtsteestand bevindt, indien gegeven is de hoogte h van de stang boven het vlak en de afstand a van. het zwaartepunt van de staaf van het onderste einde. (Opmerking: vrijmaken, virtuele arbeid, min. pot. en.). Antwoord: 2 ~ · e cos h sm
e
•
100. Een homogene staal' met massa m en lengte 2.t is opgehangen aan twee punten in een horizontaal vlak door middel van twee draden met lengte a, die oorspronkelijk verticaal hingen. Deze draden zijn verbonden met de einden van de staal'. Toon aan, dat het koppel M, dat op de staaf moet worden uitgeoefend om deze in een horizontale stand te houden die loodrecht staat op de aanvan2
kelijke richting, gelijk is aan
M =
mg.t
Va2 -
2.t
2
(Opmerking: vrijmaken, virtuele arbeid, min. pot. en.). 101.
Twee identieke, massaloze staven AA' en BB' zijn door een wrijvingeloos scharnier in punt C verbonden (AC =
CA'
= BC
= CB
1)
=
en staan in een
verticaal vlak op een volmaakt gladde horizontale tafel. De bovenste uiteinden A en B zijn verbonden door een massaloze draad ADB, waarover een ringetje van een zeker gewicht zonder enige wrijving kan schuiven. Toon aan, dat in de evenwichtsstand de horizontaal door D de lijnetukken AC en CB middendoor deelt. (Opmerking: vrijmaken, virtuele ar/
beid, min. pot. en.).
43.
102.
Een homogene massieve kubus met ribbe 2a rust op een horizontaal liggende cylinder met straal r. De hartlijn van de cylinder loopt evenwijdig met een ribbe van de kubus. Ga na, of het evenwicht stabiel is en neem daarbij aan, dat glijden niet optreedt. Antwoord: Voor r > a stabiel.
103.
Zes identieke staven met ieder een massa m zijn scharnierend aan elkaar verbonden. Zoals in nevenstaande figuur is geschetst, is het geheel in een scharnierpunt opgehangen in een verticaal vlak en vormen de staven teaamen onder invloed van de zwaartekracht en van de krachten P en Q een regelmatige zeshoek. Hoe groot is het aantal gegeneraliseerde coördinaten en hoe groot zijn de krachten P en Q ?
Antwoord:
Een stuk profielijzer hangt aan een haak met behulp van een. kabel die in de punten A en B is vastgemaakt. De kabel kan zonder wrijving over de haak glijden. De afstand van A tot B is gelijk aan ~. de lengte van de kabel is L en het zwaarteA
B
punt van de balk ligt midden tussen A en B. Toon aan, dat de horizontale stand van de balk instabiel is.
105. Een deeltje met massa m bevindt zich in het midden A van een holle buis met :mgte 2b en massa M. De buis die aan beide einden dicht is, ligt op een rc,lkomen gladde horizontale tafel. De restitutiecoëfficiënt tussen M en m bedraagt e. Gegeven is verder dat het deeltje m op een bepaald moment zich
------
44·
me"t een snelheid v
0
ten opzichte van de "buis verplaatst. Gevr"aagd worden de
volgende grootheden: a) De snelheden van m en lil na ".de e:ers.te bots.ing. b) Het verlies aan energie als gev,oJ;g :v;an de eerste botsing. c) De tijd die m er over doet om weer .in A terug te keren in zijn oorspronkelijke bewegingsrichting.
ill:n:t•
Blijft de impuls behouden? Waarom?
Antwoord: a) Snelheid m: v'
m- elll
0
m +M
V
o
snelheid M: V'= m!M (1 +e)v0
-f>(m~M) (1-e )v~ 2
b) AT
..È.... (1 v
c) t
0
+2/ e
106, Een man met massa m staat in een lift met massa M, die daalt met een snelheid V. De massa van het contragewicht bedraagt M+ m, Plotseling springt de man omhoog me"t een energie, waardoor hij een hoogte h zou bereiken, indien hij dit op vaste grond deed. Bereken de snelheden en de versnellingen van de man en van de lift onmiddellijk na het opspringen. Wat is de maximale hoogte van de man met betrekking tot de lift? Antwoord: Lift:
V
Man:
V
m V+ V2gh , 2(M + m) .t =
m
=V - V2gh
107.
m a.t =- 2l\! + m g a
m
g
•
h
+mî
ma x
2(M 2M+m
h
Twee massa's m en m zijn verbonden door een buigzaam, 1 0 doch niet-rekbaar koord ter lengte .t. Indien m vanaf de 0 grond, waar m aanvankelijk blijft liggen, met snelheid 1 v omhoog wordt geworpen, welke hoogte h boven de grond
x
0
zal m dan bereiken? Neem aan, dat de botsing volkomen 0 onelastisch geschiedt en dat de massa van het koord te verwaarlozen is. Antwoord:
h
=
.e(1
(n, 0: 0mY]
45·
Twee massapunten A en B kunnen zon-
108.
der wrijving glijden langs een horizontale rechte. Aan de massa B hangt, zonder wrijving scharnierend, een massaloze staaf,
lengte~.
waaraan
in het uiteinde een puntmassa m is bevestigd. De versnelling van de zwaartekracht is g. Op een bepaald ogenblik botst de massa A met een snelheid v tegen de massa B welke evenals de staaf in rust is. Op het moment van botsing hangt de staaf verticaal onder B. De botsing is volkomen elastisch. Gevraagd het verloop van de beweging van de massapunten na de botsing te bepalen. Antwoord: Bewegingsvergelijkingen: A staat stil.
!!.:!:..!!!. x - ~li cos 9 + ~~~sin 9
Q
m
B:
\-
~ë + ï cos
e-
g sin 9
Beginvoorwaarden: i(B)
=v
,
=
o 9 =0
0
,
è
Q
v/~ •
Twee massa's, A en B, beide massa m,
109.
kunnen glijden langs een horizontale rechte. De massa A kan zonder wrijving bewegen, de massa B met een wrijvingscoëfficiënt ~ , waarin g de versnelling van de zwaartekracht is. g Op een bepaald moment botst de massa A met een snelheid v tegen de in rust 0 zijnde massa B. Voor deze en de volgende botsingen is de botsingacoëfficiënt 1/3. Gevraagd de weg te bepalen welke door de massa's wordt afgelegd tot zij beide tot rust komen. Antwoord: xtot
~
m
411 •
110.
Een massapunt (massa m) wordt op een hoogte h boven een horizontaal vlak zonder beginsnelheid losgelaten. De botsingacoëfficiënt tussen het massapunt m h
en het horizontale vlak bedraagt A. De versnelling van de zwaartekracht is g.
Gevraagd wordt: a) De tijd die verloopt tussen het loslaten van het massapunt en het tot rust komen ervan. b) De waarde van
À,
indien de totale ..door het massapunt afge.legde weg gelijk
is aan 2h. Antwoord:
a) t"' 1H\@ 1-Àvg
111. Een volkomen glad bolletje met massa m is bevestigd aan een vast punt door 2
middel van een niet rekbaar koord waarvan de massa wordt verwaarloosd. Een tweede bolletje met massa m en een snelheid v 1
1
treft m2 onder een hoek
e
met het koord. De botsingacoëfficiënt bedraagt e. Gevraagd worden de snelheden
v~
en
v~
van resp. m1 en m2 na de ·botsing. Snelheid van m1 is gericht
volgens de verbindingslijn van de zwaartepunten van m1 en m2 • Antwoord: v (m sin 2 e- em ) v' = 1
1
1
2
v'2 =
112, Een volkomen gladde bol treft een tweede die in rust was. Na de botsing staan de bewegingsrichtingen van beide bollen loodrecht op elkaar. Gevraagd wordt te bewijzen dat, indien de bollen volkomen veerkrachtig zijn, de beide massa's aan elkaar gelijk moeten zijn. 113. Twee identieke bollen (massa m) raken elksar en rusten op een gladde horizontale tafel. Een derde bol met massa m' botst tegen de beide bollen, Bewijs dat m' ten gevolge van deze botsing tot rust komt indien 2m 1
= 3me,
waarin e de restitutiecoëfficiënt voorstelt en bereken het verlies aan energie tijdens de stoot. De drie bollen hebben gelijke stralen. 114. Een volkomen glad wigvormig lichaam met massaMen hoek a kan bewegen op een volkomen gladde horizontale tafel in een richting loodrecht op zijn rand. Een deeltje met massa m wordt vanaf de wig langs de wig omhoog geschoten met relatieve snelheid V. Leidt af dat het deeltje terugkeert in het punt van de
Bereken ook
wig vanwaar het werd weggeworpen na een de kracht tussen het deeltje en de wig gedurende de beweging.
115, Een mechanisch stelsel bestaat uit een vlakke, homogene cirkelvormige schijf (middelpunt o, massa m), waaraan in een punt A van de omtrek een homogene rechte staaf AB (massa m, lengte 2.e) is bevestigd. Deze staaf kan in alle richtingen vrij om A draaien. Het stelsel bevindt zich in rust op een horizontaal vlak, zodanig, dat AB in het verlengde van OA ligt en wordt in een punt C van de omtrek van de schijf getroffen door een horizontale stootS, die naar OA gericht is en loodrecht op OA staat. Wanneer de schijf onmiddellijk na de stoot geen hoeksnelheid heeft, bereken dan:
a) cos
L
AOC .
b) De hoeksnelheid van de staaf onmiddellijk na de stoot. c) De arbeid door de stoot verricht. Er is nergens wrijving.
Antwoord: a) cos L AOC ~
51
b)
~
2S2
c) -5m
116. a) Met een kanon met massa M en star gemonteerd op een afuit, dat zonder enige wrijving over een horizontaal oppervlak kan rijden, wordt een projectiel met massa m onder een elevatiehoek a afgeschoten. Bepaal de bewegingsrichting van het projectiel bij het verlaten van de loop en toon aan dat, indien het vlak door het kanon onder een hoek ~ met de horizontaal door het projectiel loodrecht wordt getroffen geldt +,~a= M(cot 13 + 2tg ' ~ M+m
J3)
b) Met het kanon kan men een projectiel met massa m verticaal omhoog schieten tot een hoogte h boven de grond, Indien de elevatie vervolgens op een hoek a wordt ingesteld, wat is dan voor hetzelfde projectiel de schootsverheid uitgedrukt in de grootheden M, m, a en h ? Antwoord: a) bg tg{(1 +:)tg o:}.
b)
2Mh sin 2a
(M +m)
48.
117.
Van een in rust zijnd rechthoekig assen-
y
kruis (O,x,y) is de positieve y-as vertiA
B st•nd
caal naar boven gericht. Een homogene
st•nd t:1
t: 0
staaf AB met massa m en lengte 2.t kan zonder wrijving bewegen in het door het
gl
assenkruis bepaalde vlak V. De versnelling van de zwaartekracht is g. Van de
B
A 0
aanvankelijk in rust zijnde staaf bevin-
x
den zich de uiteinden A en B respectievelijk in 0 en op de positieve y-as.
Ten tijde t
=
o wordt de staaf in A door een stoot
S
getroffen waarvan de
vector in V ligt. a) Bepaal de componenten S
x en S y van
S
zodanig, dat op het tijdstip t
=
1
het punt B de x-as bereikt en het punt A zich loodrecht boven B bevindt. b) Bepaal ook voor deze waarden van S
x
en S
y
de afstand OB voor t
=
1.
Antwoord:
b) OB( t 118.
=
1)
.I
.I 2
"I
I
hl I
I
I I
~
Een starre homogene bàlk B (lengte 2.t, massa m) valt in horizontale stand onder invloed van de zwaartekracht (versnelling g) van een hoogte h op een starre pen P. Zoals aangegeven in de figuur treft P de balk B op een afstand ~.e van een uiteinde. De botsing verloopt volkomen onelastisch. Hoe beweegt
de balk vlak na de botsing?
49·
Antwoord: Na de botsing roteert de balk met een hoeksnelheid: 119.
., h
t V2gh
om ha punt P.
"I
I
-------,t---------I
~l] ~
Een homogene starre staaf (lengte 4~, massa m) valt in horizontale stand en zonder beginsnelheid onder invloed van de zwaartekracht (versnelling g) van
*
een hoogte h op een vasté gladde pen P, zoals hierboven is geschetst. De botsing in P is volkomen elastisch. Gerekend vanaf het moment van de botsing in P stoot de staaf na een tijd 'I" = ~ tegen een vaste gladde pen Q, waarvan de plaats in bovenstaande schets is aangegeven, De botsing in Q is volkomen onelastisch. a) Bereken de grootte van stoten in P en Q. b) Bereken de snelheden van de staaf vóór en onmiddellijk ná de botsingen. c) Toon aan dat h >
~9"2~
{ +n) , opdat na P eerst Q wordt getroffen. 96 24
d) Bereken de waarde van x. Antwoord: 1 l!!. ]IOC V2h • ïfl
.24.
Q : m[- 35 h + 15 ~
b) Voor 1° botsing:
V
. na 1" botsing:
V
0
a
zw,
voor 2° botsing: v zw 2 na 2° botsing:
V2gh '
t v + 1;: \;:f{ , 0
vzw (verticaal)
(-
w
2
=
~
:
0
~+~~)'{if
3
v
zw 3
(horizontaal)
=
w ~ + ~v 3
zw
2
w3
=
h 1.!!) I r:i: (n. 35 1 - 80 V2h
•
50.
d) x= ~(1 - ~) + ~ 1152 •
Een homogene, cirkelvormige en gladde
120.
schijf (straal r, middelpunt 0 en massa M) is zonder wrijving draaibaar om een in de ruimte vaste, verticale en massaloze as a-a, die lood-
--
recht staat op het vlak van de schijf. De punten A en B liggen aan de omtrek van de schijf
(L
AOB = 90°). Op een
zeker tijdstip wordt in A vanaf de stilstaande schijf een puntmassa m omhooggeschoten zodanig dat de snelheid v
0
ten opzichte van het punt A van de schijf ligt in het verticale vlak
door AB en een hoek a maakt met AB. De versnelling van de zwaartekracht bedraagt g. Na een
tijd~
valtmop de schijf, botst volkomen veerkrachtig en
komt na eni§e tijd opnieuw in contact met de schijf, nu in een punt C van de omtrek. Bereken v
en de positie van C bij het begin van de beweging.
0
Hint: Behoud van impulsmoment om 0. Waarom? Antwoord: =
V
0
121.
(M + 2m)\
I
@'
[2
'V2sin2cx(M2 +2mM+2m 2 ) R
hoek AOC
In bovenstaande figuur is geschetst
een homogene cirkelvormige schijf (straal r, massa M), die zonder wrijving draaibaar is in een horizontaal vlak om het in de ruimte vaste middelpunt
o.
In het vlak van
de schijf kan een puntmassa P (massa m) bewegen eveneens zonder wrijving. Voor t
~
0 bevindt P zich in het
punt Q aan de omtrek van de schijf en staat de schijf stil. Op het tijdstip t = 0 wordt P vanuit Q weggeschoten met een snelheid v
0
ten opzichte van het punt Q van de schijf in de richting
Qll.(L OQR = 45°) en ten tijde t =~passeert P de omtrek in punt T •. Gevraagd
wordt de grootte van
~en
de positie van T op het tijdstip t = 0.
51.
Antwoord: 2
hoek QOT - 2m(M + 2m) 2 2 - M + 2m!ll + 2m
(M + 2m) Vo ( M2 +2mM+2m 2)
= rl2
't
Een homogene bol B (straal r, massa m)
122,
rust op een stilstaande vlakke horizontale schijf S. Het oppervlak vanS is volkomen ruw. De hoeizontale afstand tussen
0 en het middelpunt van B bedraagt r 0 • Plotseling begint S te draaien met een hoeksnelheid w om een verticale as door een punt 0 van S. Bereken de aanvankelijke bewegingstoastand van de bol Antwoord:
r0
=
·o De homogene staven AB en CB (ieder met
123.
massa m en lengte ,1,) zijn in punt B
A
scharnierend mt elkaar verbonden. De hoek ABC is gelijk aan 2Ct. Op het aanvankelijk in rust zijnde systeem werkt in punt C een stoots, waarvan de werklijn I
y
I
valt langs CA. Bereken de beweging direct
na de stoot en de grootte en richting van
c' s
de reactiestoot in het scharnier bij B. Wat is de arbeid verricht door S ?
Antwoord:
Xs s
= _
3S
sin.a cos a m( 1 + 3 cos 2 a)
·3ê sin a cos a =-x 2(1 + 3 sin 2 a)
y B s
m -
s ( 1 - 3 cos 2a) 2m(1 +3 sin2 a) 2
.. s(1-3 cos a) Y 2(1+3cos 2 a)
52.
/
Een vrije halve bolschaal (massa m, straal R), die star en homogeen is, wordt begrensd door een grote cirkel waarop vier punten A, B, C en D zijn gemarkeerd zoals hierboven is geschetst (AC l BD). De bol, waarvan de momentane snelheideverdeling wordt gegeven door de snelheid y van punt A en de rotatie ~ (y is evenwijdig met DB en de richting van ~ is die van de lijn
AB), wordt gelijktijdig getroffen door de stoten§_ in D en~ in C (§_staat loodrecht op vlak ABCD), Gevraagd wordt het impulsmoment in punt C vlak na de stoot. Antwoord: 1
6 mwR
2 ,r;:: y2 - SR
Dx
-
Dy
31 mwR2 j2r;::
Dz = -
+ SR -
41 mwR2 .r: j2
21 mvR
+ mvR
125.
Op de omtrek van een schijf, straalren traag-
heidamoment J om de draaiingsas, is een uiteinde
van een··massal®s onrekbaar koord bevestigd. Het >.andeire uiteinde·.van•,,het slap· hangende koord is vastgemaakt.>: aan, een lichaam met massa m, dat in ruat op·,een· vlak.onder de schijf ligt. Wanneer de schijf zonder•·wrijving begint te draaien met een hoeksnelheid. Q;wordt op een bepaald ogenblik het koord gespannen.·ne botsing verloopt volkomen onveerkrachtig.;:Gevraagd wordt de verandering in de
,
53.
hoeksnelheid van de schijf en de verandering van de kinetische energie van het systeem op dat moment te bepalen, Antwoord: w
IQ
=
Een massapunt, massa m, wordt met
126.
een snelheid N onder een hoek a met 0
de horizontaal weggeschoten in het zwaartekrachtsveld vanuit het punt
A. Nadat het massapunt, in horizontale richting gemeten, een weg s heeft afgelegd, treft het een homogene gladde staaf, massa M, lengte t, welke in een uiteinde in een vast punt B op een hoogte h boven A scharnierend is opgehangen. De botsingacoëfficiënt bedraagt À, Gevraagd wordt de bewegingen voor en na de botsing en het energieverlies door de stoot te bepalen. Hint: De staaf is glad, dus de stoot staat loodrecht op de staaf. Antwoord: en
s tan a •
Hoeksnelheid van de staaf na de botsing: ,P
a
ma( 1 +À) v 2 1 ",2 0 ma +- """
3
2
ma
Horizontale snelheid van de massa na de botsing: V ··2 ma Energieverlies:
1
-3ÀM.E 1
+3 Mt
2
2
v0
~T
127. ""' .-
/
/" /
/
--+-- . . ,
I
1
I
In een verticaal vlak V liggen drie
punten 0, B en C. De lijn OB is horizontaal en de lijn OC maakt een hoek (~ + a) met OB, waarbij C boven
I I
OB ligt. Aan het punt 0 is schamie
I
I
rend bevestigd een homogene, rechte
I
s taai OA (lengte t, massa m), welke
I
mL
A
s
•
B
54·
zonder wrijving kan draaien in het verticale vlak V. De afstanden OB en oe zijn kleiner dan J,. In de rusttoestand ligt de staaf vrij op een ondersteuning in het punt B. Op zeker moment werkt in het einde A op de staaf in rust een verticale, naar boven gerichte stootS. In het punt e bevindt zich een vaste aanslag. De botsingacoëfficiënt tussen de staaf en het punt e bedraagt À
(o
<À<
1); die tussen de staaf en het puntBis gelijk aan nul. De ver-
snelling van de zwaartekracht is g. Gevraagd wordt: a) De maximale en de minimale waarde waartussen S moet liggen, opdat de staaf uiteindelijk langs de rechte oe tot rust komt. b) Verklaar de grensgevallen: À= 0 en À= 1. Antwoord:
128. Een vrije homogene bol (massa m en straal a), op welks oppervlak in een willekeurig punt P een puntmassa m is bevestigd, roteert momentaan met een hoeksnelheid w om een willekeurige as door zijn middelpunt. Plotseling wordt het punt P vastgezet. Gevraagd wordt de grootte en richting van de stoot en van de hoeksnelheid ná de stoot. ~: Zoek as(sen), waarom het impulsmoment constant is.
Antwoord: S
=
t maw sin ~
met: ~
=
hoek tussen MP en rotatieas.
Hoeksnelheid na de stoot: component langs MP: w cos
~
component in vlak door w en MP en L MP:
129.
f w sin ~ •
Een vrije homogene vierkante plaat ABeD l!llilt 1Jll'+sse.
!11
en zijde a roteert momentaan
om de diagonaal BD met de hoeksnelheid
c
m
Ilet hoekpunt A botst tegen een in rust
zijnde puntmassa m, welke door de botsing bl:i.jvend aan de plaat wordt verbonden. Er is -géén zwae,rtekracht. Hoe is de beweging van de plaat onmiddellijk ná de botsing? Antwoord: Q =
71
w.
55·
130. Een vrije homogene kegel (hoogte h, straal grondvlak a, massa m) draait om zijn symmetrie-as met een hoeksnelheid w. Plotseling worden de top en een willekeurig punt op het manteloppervlak gefixeerd. Bereken de na het stootverschijnsel optredende hoeksnelheid. Antwoord: Q =
2w ------==-------.. 2 cos ex( 6 + tan a) Een schijf, I, straal R, draait aanvankelijk met constante hoeksnelheid
w om een as loodrecht op de schijf door het middelpunt A. Een tweede schijf, II, homogeen, massa M, m
straal r, is draaibaar om zijn middelpunt B aan de eerste schijf bevestigd. Het punt B ligt op de omtrek van I, terwijl de schijven in hetzelfde vlak bewegen. Op de omtrek
van II is in het punt C een massapunt, massa m, bevestigd. Het systeem beweegt zodanig dat de twee schijven t.o.v. elkaar in rust zijn, terwijl C op het verlengde van AB ligt. Op een bepaald ogenblik wordt schijf I vastgezet. Bereken: a) De stoot in B. b) De hoeksnelheid van II onmiddellijk na het vastzetten. Hint: Beschouw impulsmoment om punt B. Antwoord:
a) S b)
wMR = M+2m
Q a
(M+3m)
Mr + 2m(R + r) w. Mr + 2mr
I
Een homogene cirkel vormige schijf, massa m, straal R, staat loodrecht op een ruw p
horizontaal vlak. De wrijvingscoëfficiënt tussen schijf en vlak is f. In een ptmt f. van de omtrek van de schijf erijpt een horizontale constante kracht P in het vlak van de schijf aan. Op het tijdstip t
=
0 is de schijf in rust en bevindt het
punt A zich verticaal boven het middel-
/
punt. De versnelling van de Zl'faarteJr...racht is g.
G0vraac;d wordt: ") do 1nwx·de van f opdat de schijf aanvankelijk rolt; b) cle vraarde van f opdat de schijf gedurende de gehele bewegin,s blijft rollen;
o) de
bewe~_;ing van de schijf te beschrijven, indien f
groter is dan de onder
b) gevonden waarde. i~ntwoord
S)'
f;,. -.P-
3mg p
b) f ; ; . mg
AL (cp +sin cp) 3111.11
Len homogene balk, massa IJl, lengte 2:t, ligt op ·een glad horizontaal vlak, Op
de balk ligt een massapunt
c.,
mass.a ·m, Jllet .een massaloze veer, veerstijfheid
c, engespannen lengte :t, verbonden met het uiteinde A van de balk. De wrijvinc;scoëfficiënt tussen massapunt en balk is f, de versnelling van de zwaartekracht is g. Op het tijdstip t = 0 botst een massapunt, massa m0 , met snelheid V, gericht langs de hartlijn van de balk, tegen het uiteinde B van de balk. De bot.singscoëfficiënt is
À.
57·
Gevn"',gd worclt hoe gToot f moet zijn opdat het massapunt C van de balk glijdt. iilltwoord
Een cirkelvormige ruwe schijf, straal
134.
R, kan om een verticale as door het 98
middelpunt 0 draaien. Op de schijf ligt een homogene staaf, massa m, lengte 1J-R, scharnierend vertonden met de schijf in het punt P op een afstand
ln
van 0. De staaf ligt in
het verlengde van de lijn OP. De wrijvingscoëfficiënt tussen staaf en schijf is f, de versnelling van de zwaartekracht is g. Op een bepaald tijdstip begint de schijf met de constante hoeksnelheid w te roteren.
Gevraagd wordt de bewegingsvergelijking van de staaf met de beginvoorwaarden te bepalen.
Antwooril 1
..
1
-'3 m.PB + -2 .~
w
2
IlliD R
sine
=-
w
voor e > o Vt "' - mgf voor é < 0 en 8: hoek tussen staaf en OP. met
mgf
Beginvoor~vaarden: t~o
e
e
0
2w 2
135·
91 R h
R
)8.
ioen homogeen cilindrisch lichaam (lengte t, soortelijke massa p) heeft een clvrars
<
1/P In een verticaal vlal< ligt een
1)6.
volkomen gladde trap met de tredenA 1 l3 1 , A2:J 2 , A 3 B 3 etc. De
breedte van de treden en de afstand tussen twee treden bedraagt .C. Vanaf het punt C1 op de trede
A
B 1 1
c1
!
wordt een massapunt (massa
m) afgeschoten met een snelheid v
1
onder een hoek a 1 met de ho-
rizontaal (0 < a 1 < rr/2). Het massapunt gaat bewegBn onder in-
I
vloed van de zwaartekracht (versnelling g) en valt (botst) na enige tijd in het punt C2 op de 2 • 1ussen C 1 en C2 raakt het massapunt geen andere punten trede A
2
B
van de trap. De afstanden B 1 C1 en B C zijn gelijk. De botsingaco2 2 efficiënt tussen trap en massa-
punt bedraagt
t... Na de botsing in
Hoe t:oeten v
en a
1
1
~c_
2 stuit het massapunt op de trede A 3E 3 etc.
gekozen worden, op_
twee opeenvolgende treden beschrijft, vo()r alle treden identiek is. Antwoord
59·
Een cirkel (straal R, middelpunt
137.
0) roteert met een constante hoeksnelheid w om een middellijn. Een inhomogene staaf All kan met de uiteinden A en B zonder wrijving langs de cirkel glijden.
~
De lengte van de staaf is R{2.
'~
De staaf bestaat uit twee homogene stukken : Alvl met massa m en
J,ffi). De illvloed van de zwaartekracht kan buiten beschouwing worden gelaten. Gevraagd wordt de kinetische evenwichtsstanden van All te bepalen en de staMIJ
met massa 2m. (AM
=
biliteit van deze standen te onderzoeken. Antwoord Evenwichtsstanden:
=~
1t o.";cp";;. 2
sin(2cp)
2..,.,'fl-=1t "'
"-
sin(2cp)
1t.";cp.";~
sin(2cp)
- .l5 V5
~ ."; cp ."; 2rt: sin(2cp)
- ~{ 5 5
vs = ~ vs
stabiel, instabiel, stabiel
'
instabiel.
138.
Een balk All, massa m, lengte t, kan zonder wrijving glijden op een horizontaal vlak. Op de balk kan een blok, massa m en te verwaarlozen lengte, glij- . den. De wrijvingscoëfficiënt tussen blok en balk bedraagt f. De versnelling van de zwaartekracht is g. Op zeker moment wordt het blok met een snelheid v 0 ten opzichte van de balk vanaf het uiteinde B afgeschoten in de richting van het andere uiteinde A ·waar zich een aanslag bei!Tindt. De botsing van het blok met de aanslag is volkomen elastisch.
60.
Hoe t;root moet v
0
gekozen worden, opdat het blok na de uotsing tussen A en B .
tot rust komt. lmtwoord 2 Vfg,C <
V
0
< 2/2fg,C Een schijf, straal R, draait met de hoeksnel-
139.
heid w om een vaste verticale as door het middelpunt 0. Op de schijf ligt een homogene staaf, massa m, lengte -!JR, welke scharnierend is bevestigd in het punt P op een afstand
iR
van 0. De staaf ligt in het verlengde van OP, Het scharnier is wrijvingsloos. De wrijvingscoëfficiënt tussen de staaf en de schijf bef. De versnelling van de zwaartekracht is g.
draat;~
een bepaald ogenblik wordt de schijf gefixeerd.
~~
Hoe groot moet w worden gekozen opdat na de fixatie de staaf juist éénmaal om P roteert. ju1twoord
{Ç.fi V'll
- .:1:. "\
w-
5
m
De staaf AB, lengte ,e, draait met constante hoeksnelheid w om de verticale as door het uiteinde A. In het uiteinde B is een tweede staaf' bevestigd welke kan scharnieren in het horizontale vlak door A. De relatieve hoeksnelheid van de tweede staaf t.o.v. de eerste is w. Langs deze staaf kan een massapunt glijden, massa m, dat via een massaloze lineaire veer, (veerconstante c, engespannen lengte t
verbonden is met het scharnier in B. Gevraagd wordt de beweging van het massapunt te beschrijven. htwoord
0
)
61.
Een massapunt, massa m, wordt met begin-
141.
snelheid v
0
vanuit het punt A onder een
hoek a met de horizontaal afgeschoten. Nadat het punt in horizontale richting de weg t heeft afgelegd botst het tegen een gladde verticale wand, loodrecht op de horizontale component van v
0
•
De bot-
singacoëfficiënt bedraagt t.., de versnelling van de zwaartekracht g.
m
Gevraagd v0 opdat de baan van het punt na de botsing weer door A gaat. 1\:ntwoord V
o
=V
t:.i (:.. + 1 ) sin 2a
À
142.
Een massa m hangt aan een volkomen buigzaam, massaloos koord, lengte t, bevestigd in het vaste punt A. Een /
/
"
massa m wordt met een snelheid v0 horizontaal in de massa M geschoten. Na de botsing beschrijft de totale
/
/ /
massa, M+ m, aanvankelijk een cirkel-
/
'a
beweging om A. Hadat over een hoek a is gedraaid raakt het koord de vaste pen B op een afstand .e-r (r
van A. De diameter van de pen is te '
---
verwaarlozen. De snelheid van de totale massa is zo groot dat gedurende de volgende beweging een cirkel om B
wordt beschreven waarbij het koord strak gespannen blijft. De versnelling van de zwaartekracht is g. Gevraagd wordt de minimale grootte van v Antwoord v0
lvl;m
~g[r(2+cos a)+ ;;(1-cos a)]
0
te bepalen.
Examenvraagstukken
63. TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN
Examen/Tentamen Theoretische Mechanica op zaterdag 6 april 1968, 9,00-12,00 uur.
:t!.J!.•
Elk VI"aagstuk dient op een apart stel bladen gemaakt te worden en de bladen dienen slechts aan één zijde te worden beschreven. Een homogene staaf (massa m, lengte
1,
t) kan zender wrijving glijden in een rechte buis. Een uiteinde van de staaf is door middel van een massaloze veer (veerconstante c, engespannen veerlengte nul) verbonden met het punt
M
van de buis, De
buis draait met de constante hoeksnelheid w om het vaste punt M in een horizontaal vlak, a) Bepaal de evenwicht ss tand van de staaf. b) Voor welke waarden van w is deze evenwichtsstand stabiel? c) Bepaal de frequentie van kleine trillingen om de stabiele evenwichtsste.nd,
m
De homogene staaf AB (massa m, lengte ,t) kan in een vast verticaal vlak W draaien om het vaste punt A. Op de staaf bevindt zich in het punt B een massapunt P (massa M), Op een tijdstip t 0 waarop de staaf zich in de getekende horizontale stand bevindt en waarop alles in
is, wordt P vanaf het punt
r~st
B van de staaf in W weggeschoten, zodanig dat de relatieve snelheid van P ten opzichte van B gelijk is aan v0 en een hoek a met de staaf maakt,
1ÈB.rlla.
bewegen de staaf en het massapunt onder invloed van de zwaartekracht (ver.· snelling g). Na een tijd t treft P de balk juist in punt A. 1 a) Waarom blijft de impuls op t = t 0 niet behouden? Bereken de reacties toot, die op t = t 0 in A optreedt. Bereken t • 1 c) Bereken het verband dat tussen de grootheden v b)
0
,
a, t, g, m en
M
moet be-
staan, d) Geef een vergelijking waaruit men de hoek kan bepalen waarover de staaf op het moment van treffen is gedraaid.
64.
m
D
• 1
c·
c
Een homogene staaf B B
1 2
(lengte 2b, massa M) is in Zl.Jn eindpunten B en B 1
scharnierend verbonden met twee massaloze staven
A
B en 1 1
A
B 2
2
2
(lengte ~),
welke in de punten A en A2 verbonden zijn met twee massaloze lineaire veren 1
(veerstijfheid c), die bevestigd zijn aan de vaste punten D en D 1
ten A
2
•
De pun-
en A 2 kunnen alleen horizontaal bewegen. In de rusttoestand is de staaf B B zuiver horizontaal en bevindt zich op een afstand ~ sin a boven 1
1 2
de horizontale rechte door D11 A 1 , A 2 en D • De massaMis zo klein dat de 2
evenwichtsstand met a> 0 mogelijk is. De versnelling van de zwaartekracht is g. i) Bereken de. statische indrukking van de veren A D en A2 D • 2 1 1
Op een hoogte h verticaal boven het midden van B B bevindt zich een massa m. 1 2 De massa m wordt zonder beginsnelheid losgelaten, De botsing tussen m en B B 1 2 is volkomen onelastisch en m blijft met de staaf meebewegen. ii) Toon aan dat tijdens de botsing de impuls behouden blijft, als gevolg van het feit dat de staven A1B1 en A2 B2. en de veren A1D1 en A2D2 massaloos zijn, iii) Gevraagd de grootte van h, opdat de staaf B1B2 door de horizontaal A A 1 2 zal gaan, waa.rbij aangenomen IJI81g"worden dat de staaf B1B2 steeds horizontaal blijft.
65.
TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN Examen/tentamen Theoretische Mechanica, W IV, WSK IV op zaterdag 8 juni 1968, 9.00 - 12.00 uur. N.B. Elk vraagstuk dient op een apart stel bladen gemaakt te worden en de bladen dienen slechts aan één zijde te worden beschreven.
1•
Een homogene bol (massa m, straal a)
'll.
'\\
is in rust op de rand van een horiI I I
I I
....
/
zontaal vlak. Deze rusttoestand wordt verstoord en de bal rolt van het vlak met een beginsnelheid die verwaarloosbaar klein is. De wrijving tussen de bol en de rand is groot genoeg om glijden te voorkomen. De versnelling
Jg
van de zwaartekracht bedraagt g.
a) Bereken de hoek a waarbij de bol van de rand loskomt. b) Hoe groot is de hoeksnelheid op dat moment? o) Wat is de kleinste waarde van de wrijvingscoëfficiënt die mogelijk is? 2.
Een homogene balk (massa m, lengte
i)
beweegt in een horizontaal vlak zodanig dat de eindpunten van de balk zonder wrijving glijden lang een cirkel (straal R). Op de balk werkt een horizontale kracht P aangrijpend in een van de eindpunten. De kracht blijft tijdens de beweging steeds loodrecht op de balk. Gevraagd wordt te berekenen de toename van de energie en van de hoeksnelheid van de balk gedurende de eerste omwenteling.
66.
0
Een homogene cirkelvormige schijf
A
(straal r, massa m) beweegt zonder ·wrijving in een horizontaal vlak H. De schijf heeft een hoeksnelheid Q en de snelheid van zijn J,
',
middelpunt is V. Na enige tijd botst de schijf tegen een starre wand AB, welke loodrecht op H staat en een hoek a maakt met de .richting van V.
Gevraagd wordt de beweging van de schijf na de botsing voor twee verschillende gevallen: i ) de wand AB is volkomen glad, ii) de wand AB is volkomen ruw. In beide gevallen is de botsingacoëfficiënt in de richting loodrecht op AB gelijk aan À.
67.
TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN
Tentamen Theoretische Mechanica, W IV, WSK IV, zaterdag 12 october 1968, 9.00- 12.00 uur. N.B.
Elk vraagstuk dient op een apart stel bladen te worden gemaakt en de bladen dienen slechts aan één zijde te worden beschreven.
Een homogene schijf (massa m, straal r)
1•
kan zonder wrijving draaien om een horizontale as door het middelpunt M en loodrecht op het vlak van de schijf. Langs de omtrek van de schijf is een homogene ketting ( massa per lengte-eenheid p, lengte 2nr) gewikkeld, Een uiteinde van de ketting is aan de schijf bevestigd, het andere uiteinde is vrij en bevindt zich op de horizontaal door M. Op een zeker moment krijgt het vrije uiteinde van de ketting een snelheid v
vertikaal naar beneden waarna de ketting van de schijf afrolt
onder invloed van de zwaartekracht (versnelling g). Gedurende de beweging komen de elementen van de ketting niet los van de schijf tot de horizontaal door M wordt bereikt. Gevraagd wordt de hoeksnelheid van de schijf als functie van de draaiingahoek te berekenen. Geef een uitdrukking, in de vorm van een bepaalde integraal, voor de tijd welke benodigd is opdat de gehele ketting is afgerold.
68.
z
2.
x De beide uiteinden van de homogene staaf AB (lengte t, massa m) kunnen zonder wrijving bewegen langs de elkaar loodrecht kruisende rechten OX en 0 'Y.' (afstand h, t > h). De beide .rechten draaien met constante hoeksnelheid w om de Z-as. De zwaartekracht (versnelling g) werkt in de richting van de negatieve Z-as. a. Hoeveel gegeneraliseerde coördinaten heeft dit systeem? U kiest.
Geef aan welke
b, Bereken uitdrukkingen voor de kinetische energie T en de potentiële energie U. c. Bewijs dat kinetisch evenwicht in iedere stand van de staaf mogelijk is.
69.
y
c c
x
In een horizontaal vlak ligt een vast assenkruis Oxy. De uiteinden A en B
van een homogene staaf (lengte 2i, massa m) kunnen zonder wrijving bewegen
e, dat via oe, oe> 2t)·
langs resp. de gehele x- en y-as. Op de y-ae ligt een vast punt een massaloze veer (veerstijfheid c, engespannen veerlengte
verbonden is met B. Op het punt A van de staaf werkt een constante kracht P, gericht langs de x-as. a. Bepaal de evenwichtsatanden van de staaf. b, Onderzoek de stabiliteit van deze evenwichtsstanden, afhankelijk van de grootte van P. c. Bepaal de frequentie van kleine trillingen om de stabiele evenwichtsstanden.
70. TECHNlSCHE. HOGESCHOOL EINDHOVEN
Examen/tentamen Theoretische Mechanica (w IV, WSK IV) op maandag 6 januari
1969, 9.00- 12.00 uur. N .B. I:
Elk vraagstuk dient op ·een apart stel bladen gemaakt te worden en de bladen dienen slechts aan één zijde te worden beschreven.
N.B. II: Van de volgende vier .vraagstukken moet de combinatie
1, 2, 3 of .1, 2,4
of
1,.3,4
gemaakt worden.
1,
Bovenstaande figuur stelt voor een muizenrad R, langs welks omtrek een muis Mop eigen kracht loopt. Het rad wordt opgevat als een·homogene cirkelvormige schijf (straal r), in een verticaal vlak zonder wrijving draaibaar om het vaste middelpunt 0 (massatraagheidsmoment om de draaiingsas door 0 is I). De muis wordt beschouwd als een puntmassa (massa m), die niet van de omtrek van de schijf kan vallen. De versne.lling van de zwaartekracht bedraagt g, Op het tijdstip t = 0 is het geheel in .rust 'en de muis begint vanuit het laagste punt omhoog te lopen •.. Neem aan dat de kracht K, die de muis hierbij in tangentiële richting op het rad uitoefent, constant is. Stel de bewegingsvergelijkingen en de beginvoorwaarden op. 2, Beschouw opnieuw het systeem van vraagstuk 1, a) Bewijs dat kinetisch evenwicht, waarbij de positie van de muis in de ruimte niet verandert, mogelijk is als
~
< 1,
7I •
b) Onderzoek de stabiliteit van de standen van kinetisch evenwicht door middel van kleine trillingen. c) Onderzoek de beweging van de muis voor het geval dat
In een horizontaal vlak liggen twee gelijke homogene cirkelvormige schijven
(straal R, massa M) met vaste middelpunten 01 en 0 , welke op een afstand t 2 (t > 2R) van elkaar liggen. Elke schijf kan vrij draaien om een verticale as door zijn middelpunt. Aan de randpunten A, van schijf o , en B, van schijf 1 0 , is scharnierend bevestigd een homogene staaf AB (massa m, lengte t), De 2
staaf AB is evenwijdig aan 0 0 , terwijl A0 1 en B0 loodrecht op 0 102 staan. 1 2 2 qp het randpunt C van de schijf 0 1 werkt een stoot S, De richting van S is loodrecht op 0 0 en het aangrijpingspunt C ligt een afstand a links van 0 1• 1 2 a) Geef alle stoten aan, die op de drie afzonderlijke lichamen kunnen werken. b) Welke stoten zijn nul en waarom? c) Bereken de snelheden van de drie lichamen direct na de stoot. d) Hoe groot is de door de stoot "verrichte arbeid? Een massaloze omwentelingskegel, tophoek 9
2a:, straal van het grondvlak r, rolt over een vast horizontaal vlak. In het grondvlak zijn twee massa's vast aan de kegel bevestigd, de massa M op de as van de ke-
gel, de massa m op de kegelmantel. De versnelling van de zwaartekracht is g. a) Leidt de bewegingsvergelijking af. b) Bepaal de evenwioh tas tanden. o) Onderzoek de stabiliteit van die standen. d) Geef de frequentie van kleine trillingen om de stabiele evenwichtsstanden.
72.
TECHNISCHE H$GESCHOOL EINDHOVEN
Examen/tentamen Theoretische Mechanica W IV, WSK IV, op zaterdag 19 april 1969 van 9.00 - 12.00 uur.
N.B. Elk vraagstuk dient op een apart stel bladen te worden gemaakt en de bladen dienen slechts aan é~n zijde te worden beschreven.
1)
In bovenstaande schets stelt D een deur voor en SC is de zogenaamde
schoot. Deze laatste wordt, indien de deur wordt dichtgegooid, door de sluitplaat SP tegen de veerdruk in in D geschoven en springt achter SP gekomen weer terug. We beschouwen hierna uitsluitend de botsing tussen SC en SP, waarmee het dichtvallen inzet, en niet het verdere verloop. Neem aan dat de stoot s, die SP op SC uitoefent, loodrecht staat op het vlak van SC, dat de botsing volkomen cnveerkrachtig is en dat noch in O, noch bij de beweging van SC in D wrijving optreedt. V66r de botsing is de hoeksnelheid van D gelijk aan w
0
a. Bereken
s,
•
de hoeksnelheid w van D na de botsing en de snelheid V
van SC ten opzichte van D na de botsing. b. Bewijs, dat
V
maximaal is als tan. a
waarin t
a
m
f?: .
lengte van D
m = massa van SC en
J
a
massa-tra.agheidsmcment van D en SC om het punt
N.B. Verwaarloos de dikte b ten opzichte.van ,e.
o.
73.
2)
I
Een homogene afgesloten buis (massa M,lengte ,e) is in het midden loodrecht vastgelast op een massaloze staaf welke is opgehangen aan een vast punt. De staaf kan zonder wrijving roteren om het vaste punt in een verticaal vlak, dat samenvalt met het vlak van de buis en de staaf. In de buis kan een massapunt (massa lll) zonder
wrijving glijden. De massa is door een massaloze veer (veerconstante c, engespannen veerlengte i,e) verbonden met een uiteinde van de buis. De versnelling van de zwaartekracht is g. Gevraagd wordt de evenwichtsatanden van het systeem en de frequenties van kleine trillingen om de stabiele evenwichtsstand(en) te bepalen. Aangenomen mag worden dat gedurende de beweging het massapunt niet in aanraking komt met de uiteinden van de buis.
3)
In een verticaal vlak bevindt zich een cirkel,
straal R, waarlangs een massapunt, massa m, kan bewegen. De wrijvingscoëfficiënt tussen de massa en de cirkel bedraagt f. De cirkel roteert met een constante hoeksnelheid w om een as door zijn middelpunt M en loodrecht op het vlak van de cirkel. Op het tijdstip t = 0 bevindt het messapunt zich verticaal onder M.en is in rust ten opzichte van de cirkel. De versnelling van de zwaartekracht is g. H?e groot moet w minstens zijn, opdat het massapunt ten opzichte van de cirkel in rust blijft.
74. TECHNJBCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN
Examen/Tentamen Theoretische Mechanica, WIV, l\6K IV, op maandag 2 juni 1969, 9.00- 12.00 uur. N.B.a. Elke opgave dient op een apart stel bladen te worden gemaakt en de bladen dienen slechts aan één zijde te worden beschreven. N.B.b. Van de vier gestelde opgaven moeten er niet meer dan drie worden gemaakt. De keu. ze is vrij. 1. a) Leid voor een star lichaam de momentenstelling af met betrekking tot een vast punt. b) Leid uit het voorgaande dezelfde stelling af doch nu betrokken op het zwaartepunt van het
beschou~de
lichaam.
b) Formuleer de momentenstelling indien als referentiepunt een willekeurig punt van het bewegende lichaam wordt gekozen. 2.
em
lg h
A
I.
~
~
,cM
2L
je
Een massapunt (massa m) valt onder invloed van de zwaartekracht (versnelling g) van een hoogte h op het uiteinde A van een balk. De balk is homogeen (massa M, lengte 3t) en zonder wrijving scharnierend bevestigd in het punt C (afstand AC is~). De balk ligt aanvankelijk horizontaal, waarbij het uiteinde B op een vaste pen rus,t. De botsingscoëfficiënt tussen puntmassa en balk is Gevraagd wordt de hoogte h te bepalen opdat na de botsing het uiteinde B juist verticaal boven C tot rust komt.
À.
75.
I'c
'-V
'i
Zoals hierboven is geschetst beweegt een horizontale transportband zonder eind zich met een constante snelheid v van A naar B (afstand AB is gestrekte ketting CD (massa m, lengte a, a <<
t)
t).
Een
wordt door de band vanaf
een horizontaal vlak bij A meegesleurd. Het deel CA van de ketting, dat zich nog op dit horizontale vlak bevindt, beweegt hierover zonder wrijving (f ~ 0), terwijl tussen het al op de band zijnde deel AD en de band een wrijvingscoëfficiënt f > 0 heerst. Aanvankelijk is de ketting in rust en bevindt D zich op een te verwaarlozen afstand rechts van A op de band. De versnelling van de zwaartekracht bedraagt g. a) Neem aan v ~ ~fga. Bewijs, dat de snelheid van de ketting op het moment dat C in A aankomt, gelijk is aan v. b) Hoe groot is die snelheid als v > ~fga ? c) Hoever is in geval b) het punt C voorbij A gekomen op het moment, dat de ketting voor het eerst de snelheid v heeft bereikt?
76.
Een ruwe schijf, 8
1
,
draait met de constante hoeksnelheid w om een verticale
as, loodrecht op het vlak van 8 , door het middelpilllt 0. Een tweede, homogene, 1 schijf, 8 (massa m, straal r), rolt over 8 • Tijdens de beweging blijft het 2 1 vlak van 8 2 verticaal, terwijl de afstand van S2 tot het punt A van 8 1 (afstand AO is a) constant is (b). Bepaal de bewegingsvergelijking. van 8 2., de .. stabie.le evenwichtss.taJild. en de frequentie van kleine trillingen om die stand.
77. TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN Tentamen Theoretische Mechanica (W IV, WSK IV) op zaterdag 11 oktober 1969, 9.00- 12.00 uur. N.B.I.
Elk vraagstuk dient op een apart stel bladen gemaakt te worden en de bladen dienen slechts aan één zijde te worden beschreven.
N.B.II, Van de vier gestelde opgaven mogen er niet meer dan drie worden ingeleverd. De keuze is vrij. 1. a) Leid
af de algemene uitdrukking voor de kinetische energie van een star
lichaam: 1 2 1 T=;zmv +;zi..w.w .• 1J 1 J
b) Beschouw een 2-dimensionaal lichaam L dat kan bewegen in een verticaal vlak V. Dit vlak V roteert met een constante hoeksnelheid Q om een verticale as. Geef aan het verschil in de uitdrukkingen voor T èn U in het stilstaande (inertiale) en in het meedraaiende assenstelseL Op welke wijze mogen de vergelijkingen van Lagrange in deze stelsels worden toegepast en in welk geldt T +U
= constant.
2.
c
~I. In een verticaal vlak bevinden zich twee gelijke homogene cirkelvormige
schijven (straal R, ni~sa M) met vaste middelpunten 0 1 en 0 2 , die op dezelfde hoogte en op een afstand Al (Al > 2R) van elkaar liggen. Elke schijf kan vrij draaien om een horizontale as door zijn middelpunt. Aan de randpunten en B van respectievelijk schijf 0 1 en 0 2 is evenwijdig aan 0 0 scharnie1 2 rend bevestigd een massaloze staaf AB (lengte Al), Langs de staaf AB kan zon!'
der wrijving een massapunt m glijden, dat door middel van een massaloze veer (veerstijfheid c) verbonden is met het midden C van AB. De engespannen veerlengte is nul en de versnelling van de zwaartekracht is g.
78.
Gevraagd wordt: a) de evenwichtsatanden van dit' systeem te bepalen, b) de stabiliteit van deze standen te onderzoeken, en c) de eigenîreq_uenties van de· stabiele evenwichtsstand(en) te bepalen.
3. /
~ ....
<
' ' .... _ m . B
a
Een ladder, op te vatten als een homogene staaf AB met lengte 2t en massa m, staat loodrecht op de grond op een afstand a (a~
t)
van een muur opgesteld.
Vanuit deze stand valt de ladder, bewegend in een vlak loodrecht op de snijlijn muur-grondvlak, zonder beginsnelheid met het uiteinde A tegen de muur. De botsing bij A is volkomen veerkrachtig en het uiteinde B blijft bij de botsing in contact met de grond. De versnelling van de zwaartekracht bedraagt g. Zowel de muur als de grond zijn wrijvingsloos. a) Bereken de stand van en de snelheideverdeling over de ladder vlak v66r de botsing. b) Bereken de stoten die in A en Bop de ladder worden-uitgeoefend. c) Bereken de snelheideverdeling over de ladder vlak ná de botsing. d) Toon aan, dat voor a=} t{5.de hoeksnelheid van de ladder ná de botsing nul is.
79.
z 4·
x
Het hierboven geschetste model heeft betrekking op een voorwiel (homogene schijf met massa Men straal R) van een auto. Het wiel draait met een constante hoeksnelheid w om zijn as OA die als massaloos wordt opgevat. De as OA (lengte a) kan draaien om de Z-as (rotatiehoek oefent bij een hoekverdraaiing
e
e).
een terugstelmoment
van een excentrische massa m (straal
o, o << R)
Een elastische veer
oe
uit. Onder invloed
op het wiel gaat de as OA
trillingen uitvoeren in het XOY-vlak (zg. "shimmy" tengevolge van onbalans). De interactie van het wiel en de grond, en de zwaartekracht mogen buiten beschouwing worden gelaten. Er is geen wrijving. a) Bereken de kinetische energie T en de potentiële energie U. b) Leid met behulp van de methode Lagrange de bewegingsvergelijking af. c) Bereken, onder verwaarlozing van de termen die draaiing
e
als functie van de tijd t.
~ bevatten, de hoekver-
R2
80. TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN
Examen/tent8lllen Theoretische Mechruric'a, W IV, WSK IV, op maandag 5 januari 1970, 9.00- 12.00 uur. N.B.1. Elk vraagstuk dient op een apart stel bladen gemaakt te worden en de bladen dienen slechts aan één zijde te worden beschreven N.B.2. Van de vier gestelde opgaven mogen er niet meer dan drie worden ingeleverd. De keuze is vrij. N.B.3. De beoordeling van het ingeleverde werk berust op de volgende normering: het maximaal aantal punten is het cijfer, geplaatst tussen rechte haken achter ieder onderdeel. 1 • Theorievraag a) Leid af, dat het impulsmoment ~ van een star lichaam genomen ten opzichte
0
van het zwaartepunt Z volgt uit de formule
en interpreteer de componenten die in deze formule voorkomen.
[4]
b) Leid a~ dat het impulsmoment~ van een star licha8lll betrokken op een willekeurig punt P volgt uit de formule D=·D
-
-o
+rxmv,
-
-z
waarin E. = de radiusvector van P naar
z,
m = de massa van het lichaam, en
v
-z
= de zwaartepuntssnelheid.
[3]
c) Pas a) en b) toe op het volgende homogene, rechthoekige parallellepipedum (dichtheid p), dat met de hoeksnelheid w om een lichaamsdiagonaal draait, waarbij het antwoord moet worden uitgedrukt in p, b, c en w.
IC I
p~----------------~
[3]
81.
2. b
Een balk AB beweegt met een snelheid v
0
langs een vaste horizontale rechte
,2.
Op de balk ligt een homogeen rechthoekig blok, massa m, hoogte 2a, breedte 2b en even dik als de balk, dat in het punt C met de balk is verbonden. Het blok, dat zonder wrijving kan roteren om een horizontale as door C loodrecht
t, is in rust ten opzichte van de balk. De versnelling van de zwaartekracht is g. Op zeker moment wordt de balk plotseling gefixeerd. Gevraagd wordt: i) de hoeksnelheid van het blok onmiddellijk na de fixatie te berekenen, ii) hoe groot v0 minstens moet zijn, opdat het blok zal kantelen, [4] iii) de stoot in het punt C te berekenen. [ 2] op
[4]
In nevenstaande figuur stelt P een
lift, massa M, voor die, geleid door de vaste, verticale rechten
,2
1
en
,2 , 2
valt onder invloed van de zwaartekracht. Tussen de lift en elk van de geleidingen werkt een constante
IM
wrijvingskracht W. Een slinger, be-
I
o:
A?.\'
e: 1
mi
P-~------'----·-·rJI
staande uit een massaloze staaf AB en een puntmassa m in B, kan zonder wrijving draaien om een horizontale as door een punt A van de lift.
Op het tijdstip t = 0, waarop de staaf AB een hoek a met de verticaal door A maakt en een hoeksnelheid w
0
heeft, wordt de lift zonder beginsnelheid losgelaten. De versnelling
82.
van de zwaartekracht is g.
[6]
i)
Stel de bewegingsvergelijkingen op en
ii)
bepaal hieruit de hoeksnelheid van de staaf AB als functie van de hoek die AB maakt met de verticaal tio.or A.
[ 2]
iii) Beschrijf de beweging.voor het speciale geval dat W
0. Beschouw in
het bijzonder tie gevallen: a)w=0,[1] 0 b) w
0
t 0 en m «
M.
[ 1]
4·
Een overal even dikke staaf AB (massa M) kan glijden langs een glad hellend. vlak V met hellingshoek a (0
,
géén translatiesnelheid)
geplaatst, zodanig dat de resulterentie bewegingen van staaf en bol plaats vintien in een vlak loodrecht op tie snijlijn van V en het horizontale vlak H. De wrijvingscoëfficiënt tussen bol, en staaf bedraagt f. De versnelling van de zwaartekracht is g. De staaf is zo lang dat de bol niet voortijtiig van tie staaf afglijtit. a) Gedurende welke tijd glijdt. de bol over de staaf?
[4]
b) Over welke afstand verplaatst de bol zich hierbij ten opzichte van de staaf? [ 1]
83.
c) Voor welke waarde van a blijft het zwaartepunt van de bol hierbij in rust?
[1]
d) Bewijs, dat de bol na de fase a) over de staaf gaat rollen.
[2]
e) Bewijs, dat de wrijvingskracht tussen de bol en staaf tijdens de fase d) gelijk is aan nul.
[2]
84. TECHNISCHE ·HOGES€HOOL El:NDHOVEN Examen/tentamen Theoretis:che 'Mech!III±ca,
.w
IV, WSK IV, op zaterdag I 8 april
1970, 9.00-12.00 uur. N.B. Elke opgave dient. op ·een .ap·art ··s:tel bladen te .worden gemaakt en de bladen dienen slechts .aan iê·ën.·zi]'de te worden beschreven. Elk correct opgelost v:.:aags·.tuk ·wordt met 1'0 punten gehonoreerd. De verdeli!lg van deze JO punten over de .oO,derdèlen is tussen vierkante haken achter elk onderdeel aangegeven. I. Theorievragen: kort· beantwoorden.
Beschouw een lichaam L met een
I . I.
willekeurige snelheidsverdeling. Een punt A van L wordt gefixeerd. Ga na of de volgende grootheden wel of niet veranderen door de fixatie en geef een korte toelichting. a) De impuls van L. b) Het impulsmoment van L om.A. c) Het impulsmoment van L om zijn ·zwaartepunt Z (Z valt niet samen met A). d) De kinetische energie T van L. I • 2.
[SJ
Een staaf OB maakt een vaste hoek a
A
met de verticaal OA en roteert met een hoeksnelheid w om deze verticaal. Een massapunt m beweegt zonder wrijving langs OB. Beschouw de volgende uitdrukkingen voor de kinetis.che energie (T) en de 0
potentiële energie (U) van m:
a)
u1 = mgx
cos a
b)
c)
T3 =
!
mi2 ,
85.
i)
Welke van deze combinaties is fout?
ii)
Welke van deze combinaties geldt in een inertiaal systeem en welke in een met OAB meedraaiend systeem?
iii) Voor welke van deze combinaties geldt: T + U • constant ?
2.
[SJ
Een homogene cirkelvormige buis (massa M, straal R) kan zonder wrijving glijden over een plat vlak. Een massapunt P (massa m) kan zonder wrijving in de buis schuiven. Op een moment waarop zowel de buis als P zich in rust bevinden, wordt op punt Q van de buis een stoot S uitgeoefend in de richting van P (L QOP Bereken: a) De snelheid van p na de stoot.
[3]
b) De snelheid van Q na de stoot. c) De hoeksnelheid van de buis na de stoot.
[3]
d) De kinetische energie van het systeem na de stoot.
[2]
[2]
3. cylinder
Een homogene cylinder· '(massa m, straal r) kan bewegen over een horizontaal vlak V (wrijvingscoëfficiënt f). Het vlak ondergaat een gedwongen beweging waarbij ieder punt van V in een verticaal vlak een cirkel (straal R) doorloopt met een hoeksnelheid w (w > 0). De versnelling van de zwaartekracht bedraagt g.
= 120")
86,
a) Toon aan
dat een beweg.ings,to·el!. t'and waarbij de cylinder ten opzichte van
V in rust blijft.,. niet mogelijk is.
[2]
b) Neem aan dat de cylinder· ove-r V-' rolt en leid hieruit af dat w aan de volgende conditie moet voldoen.: w2 ,;
f
(~
J
voor 0 ,; wt ,; 271 .
[ 7]
cos wtj + f sin wt)R
c) Bereken uit b) de kritieke waarde van w die nog juist toelaatbaar is en bereken op welk punt van de baan van V bij de kritieke waarde van w glijden dreigt op te treden.
[ j]
87. TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN Examen/tentamen Theoretische Mechanica op maandag I juni 1970, 9.00-12.00 uur. N.B. Elk vraagstuk dient op een apart stel bladen gemaakt te worden en de bladen dienen slechts aan één zijde te worden beschreven. Elk correct opgelost vraagstuk wordt met 10 punten gehonoreerd. De verdeling van deze 10 punten over de onderdelen is tussen vierkante haken achter elk onderdeel aangegeven. I. Theorievragen: kort beantwoorden. !.L
A en B zijn twee willekeurige punten van een star lichaam L met massa m,
~
Z is het zwaartepunt. De snelheden
A~ •
van de drie punten zijn respectieve-
•Z
lijk ~· ~B en ~z· De radiusvector van B naar A is r. De impulsmomenten
in de punten A en B zijn QA en Q8 • Precies één van de volgende gelijkheden is voor elke snelheidsverd~ling goed: I
QB = QA +
II
QB
=
lil
QB
= D-A +
r
x
myA
QA + !
x
myB '
x
myz
!
.
a) Welke is die goede gelijkheid? Motiveer Uw antwoord.
[4]
b) Geldt de bedoelde gelijkheid ook als L niet een star lichaam, doch een willekeurig systeem van puntmassa's en starre lichamen is?
[ I]
I • 2.
B
-
z
--~----
De staven AB en BC, in B scharnierend aan elkaar verbonden, kunnen bewegen in een verticaal vlak onder invloed van de zwaartekracht (versnelling g). De uiteinden wrijving.
A en C bewegen daarbij over een horizontaal vlak. Er is geen
88.
Ga na -welke v.an de ·volgende: :grotithêden::.:behouden wordt (antwoord met ja of nee): a) de component van ·de impu\Ls ..:ä.n ::de:'x".r.ichting van staaf AB. b) de component v.an de impuls ·.:in':.:de·· Y,-richting van staaf AB.
[I ] [IJ
c) de component van.-de imp.û>l!s ... ±n:.de.:,x,.richting van het gehele systeem d) de component van· de imputs: -in. de···y.,-richting van het. gehele systeem
[I] [I ]
e) de kinetische ene·rgie van ·het~gehMe sys.teem, de potentiële energie en de som van beide.
[I ]
·Een homogene staaf (lengte
2.
~.
massa
· m) kan in een verticaal vlak zonder wrijving roteren om het vaste punt A. A ligt op een afstand a (a
< ~)
van een gladde verticale wand. In het .zwaartepunt wordt op de staaf,
. ,t .:s
-wanneer deze in rust verticaal boven A.staat, een horizontale stootS uitgeoefend in de richting van de muur. De staaf gaat roteren en botst tegen de muur (botsingscoëfficiënt
:..
il
A
À). De versnelling van de zwaartekracht bedraagt g.
Gevraagd wordt: I) De hoeksnelheid van de staaf . direct na de stoot,
[3]
2) De hoeksnelheid van de staaf juist voor en juist na de bo.tsing met de
muur.
[4]
3) De grootte van S opdat de staaf juist in de verticale stand weer tot rust komt.
[3]
89.
Een homogene staaf AB (massa m,
3.
lengte 2a) kan zonder wrijving glijden in een rechte buis. Het uiteinde A van de staaf is door middel van een massaloze veer (veerconstante c, engespannen veerlengte nul) verbon-· den met het vaste punt 0 van de buis. Het systeem is op het tijdstip t
=0
in rust, waarbij de staaf AB zich
.I
verticaal onder 0 bevindt. De versnelling van de zwaartekracht is g. a) Bepaal voor t
=0
Op het tijdstip t
(w
>
de afstand OA.
=0
[2]
begint de buis met een constante hoeksnelheid w
0) te roteren om een vaste horizontale as door 0. [SJ
b) Stel de bewegingsvergelijking voor de staaf op. c) Neem aan dat voor de hoeksnelheid w geldt
w
<
..vm rc
en
en bepaal onder deze condities, met behulp van de bij a) gevonden
~egin
voorwaarden, uit b) de positie van de staaf als functie van de tijd. [2]
d) Toon aan, dat als niet aan de onder c) genoemde condities is voldaan, de .; I
verplaatsing van de staaf AB ten opzichte van 0 onbegrensd toeneemt. [I]
90. 'l:'ECljN.lSOHE( .JiOGESCHOOL EINDHOVEN Examen/ tentamen Theoretis-che Meenani ia" (W IV, WSK IV) op zaterdag 10 oktober 1970, 9.00-12.00 uur. N. B. Elk vraagstuk dient op: een aps.rt. stel bladen gemaakt te worden en de bladen dienen slecnt;s ll!ln.éêndjde te worden beschreven. Elk correct opgelost vraagstuk wordt met 10 punten gehonoreerd. De verdeling van deze: 10 punten;··over· dec. onderdelen is tussen vierkante haken achter elk onderdeel aangegeven. I. Theorievragen: kort beantwoorden,
a)
/
w
Aan het voetstuk van een stilstaande globe geeft men plotseling een hoeksnelheid
n
(zie schets). Met welke hoeksnelheid w gaat de bol draaien ten
opzichte van het voetstuk? Ga na of Uw antwoord in overeenstemming is met ·.hetgeen U verwacht voor a
=
0 en a ~ ;.
(zie schetsY.
c
b)
A
B
Beschouw de onderling identieke. staven AB en AC, in A scharnierend verbonden. De staven kunnen vrij bewegen in een horizontaal vlak (botsingsverschijnselen behoeven niet te worden bekeken). Er is geen wrijving.
[4 J
91.
Van de beweging is gegeven dat de hoeksnelheden van AB en AC gelijk en tegengesteld zijn (zie schets). Een inertiaal assenkruis OXYZ is zo gekozen dat de Z-as loodrecht op het vlak van de beweging staat en de X-as loodrecht staat op BC. Beantwoord de volgende vragen met ja of nee. 1) Is de X-component van de impuls van het gehele systeem constant?
[ 1]
2) Is de Y-component van de impuls van het gehele systeem constant?
[1]
3) Is de X-component van de impuls van AB constant?
[1]
4) Is de Y-component van de impuls van AB constant?
[1]
5) Is de energie van het gehele systeem constant?
[1]
6) Is de energie van AB constant?
[1]
2.
c
! 9
B
V
c
Een homogene staaf AB,.massa m, lengte 2t, kan in een plat vlak V draaien om het punt A. Het vlak zelf.. wentelt met de constante hoeksnelheid w om de verticale rechte AC uit V.
92.
Op de staaf wordt in A een moment uitgeoefend evenredig, maar tegengesteld gericht, aan de hoekverdraaiing van AB vanuit AC en hij is voorts onderhevig aan de zwaartekracht, versnelling· g:•. D.e· evenredigheidsconstante bedraagt c. a) Bewijs dat een stabiele .evenwichtsstand waarbij de hoek BAC nul is alleen mogelijk is als c > mgl.
[4 J
b) Bepaal, als c > mg-1, voor welke waarden van w deze stand een stabiele evenwichtsstand is. c) Bepaal voor die waarden van w de frequentie van kleine trillingen om die stand.
[3]
3.
Een homogene, cirkelvormige buis (massa M, straal R) kan vrij bewegen over een glad horizontaal vlak. Een massapunt P (massa m) kan zonder wrijving in de buis schuiven. De buis roteert met een hoeksnelheid w, loodrecht op het horizontale vlak, om zijn middelpunt 0, waarbij het massapunt P in absolute rust is. Op zeker moment wordt het punt A van de buis gefixeerd (L AOP = C<), Bereken: a) De stoot, in grootte en richting,.welke P ten gevolge van de fixatie op de buis uitoefent •. ·
[41.
b) De hoeksnelheid van de buis na de fixatie.
[3]
c) De snelheid van P na de fixatie.
[3]
93.
TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN Examen/tentamen Theoretische Mechanica (W IV, WSK IV) op maandag 11 januari 1971, 9.00-12.00 uur. N.B. Elk vraagstuk dient op een apart stel bladen gemaakt te worden en de bladen dienen slechts aan één zijde te worden beschreven. Elk correct opgelost vraagstuk wordt met 10 punten gehonoreerd. De verdeling van deze 10 punten over de onderdelen is tussen vierkante haken achter elk onderdeel aangegeven. I. Theorievraag: kort beantwoorden.
Een massapunt m, dat zich met snelheid v 0 in een horizontaal vlak H beweegt, treft een in rust zijnde
A
,
-
homogene, gladde staaf AB, massa m,
x
lengte
M,.t
~.
welke in H kan draaien om
het vaste punt A. De botsingscoëffi-
m
ciënt is À, met À< I. Dit botsingsvraagstuk heeft de volgende drie onbekenden: de snelheid van m na de botsing in x- en y-richting: V en V , en de
L--18
x
y
hoeksnelheid van de staaf na de botsing: rl. Beschouw de volgende vergelijkingen: I) 2)
mVx - mv 0 cos a
=0
,
!mv~ ,
3) 4)
V y
jrl~
5)
V
rl(~ -
6)
y
a) = - Àv
0
sin a , 0 •
94.
a)
Van bovenstaand-e zes vergelijkingen zijn er drie principieel fout. Geef de nunnners van deze vergelijkingen.
b) Geef in woorden weer wat d·e d·rie goede vergelijkingen voorstellen.
[6] [4]
2.
a
Een cirkelvormige hoepel (straal r) draait met een constante hoeksnelheid w om een vaste verticale as AB die in het vlak van de hoepel ligt. De afstand hoepel - as
i~
a. Een massapunt m kan langs de omtrek van de hoepel bewegen.
De versnelling van de zwaartekracht is g. Er is geen wrijving. a) Bepaal de stand(en) van kinetisch evenwicht.
[4]
b) Onderzoek deze stand(en) op stabiliteit.
[3]
c) Bepaal de frequentie(s) van de kleine trillingen om de stabiele stand(en).
[3]
95.
3.
L
Van twee met elkaar in aangrijping zijnde tandwielen (op te vatten als homogene schijven met massa's M, respectievelijk m, en met stralen R, respectievelijk r) is één draaibaar om zijn vaste
middelpunt~.
het andere wiel is door middel van een massaloze staaf punt
Het middelpunt ~~verbonden
~van
met het
ar. Het geheel beweegt zonder wrijving in een verticaal vlak onder in-
vloed van de zwaartekracht (versnelling g), a) Hoeveel graden van vrijheid heeft dit systeem?
[I]
b) Formuleer de kinematische relatie die uitdrukt dat de tandwielen over elkaar rollen.
[I]
c) Leid een uitdrukking af voor de kinetische energie.
[2]
d) Leid een uitdrukking af voor de potentiële energ;i.e.
[I]
e) Stel de vergelijkingen van Lagrange op.
[2]
f) Bereken de periode van de vrije trilling waarbij in de uiterste standen de lijn
~~
horizontaal is.
[2]
g) Bereken het aantal onbekenden waarmee men geconfronteerd wordt, indien men de bewegingsvergelijkingen niet met behulp van de methode van Lagrange, doch met die van het vrijmaken wil opstellen.
[IJ
96. TECHN!:S'CHE .l{QGESCH€lOL EINDHOVEN Examen/tentamen Theoretische Mechanica,, W IV, WSK IV, zaterdag 17 april 1971, 9.00 - 12.00 uur.
N.B. Elk vraagstuk dient op een. apart stel bladen te worden gemaakt en de bladen dienen slechts, aan éên:zij:de te worden beschreven. Elk correct opgelost: vraagstuk word·t met: 10 punten gehonoreerd. De verdeling van deze I 0 punten. o:v.er d·e onderdelen is tussen vierkante haken achter elk onderdeel aangegeven. I . Theorievraag
l.I. Leid af dat tussen de snelheden~· respectievelijk van een star lichaam L de volgende relatie bestaat
~B
van de punten A en B
[5]
waarin w de hoeksnelheidsvector van het starre lichaam en
~
het verschil
van de radiusvectoren van. de punten B en A is. I • 2.
r
I
"/
m
-------
Neem aan dat L bestaat uit een
r
14--,
tweetal starre, cirkelvormige schijven (I,II) vast bevestigd op een eveneens starre as (111) en dat het rolt over een horizontaal vlak (zie schets). De
w
translatiesnelheid van het mid-
,/
den van de as is v, en w en n
zijn de componenten van de hoek-
li
snelheid. Bewijs met l.I.: a)
w = 0,
[!]
b)
v = Qr.
[I]
Neem nu aan dat, in tegenstelling
I. 3.
r
I
,/
m ltQ
------ L}--v w
I li
'I
tot 1.2., de schijf 11 los om as lil draaibaar is, terwijl 1 en 111 nog steeds vast met elkaar zijn verbonden. Het systeem rolt· eveneens over een horizontaal
vlak.
97.
- 2 -
Bewijs: c)
[I ]
d)
[I
e)
[I]
J
Voor de betekenis van de in deze uitdrukkingen voorkomende symbolen wordt verwezen naar de figuur. 2.
Een ladder, op te vatten als een homogene staaf AB met lengte 2i en massa m, staat in een enigszins schuine stand tegen een verticale muur. De hoek die de ladder maakt met de verticaal mag als te verwaarlozen
I
I
gaat de ladder zonder beginsnelheid bewe-
I
gen onder invloed van de zwaartekracht, ver-
I
snelling g, in een verticaal vlak loodrecht
I I m,2,/ I I
op de snijlijn muur-grondvlak. Zowel de muur als het grondvlak zijn wrijvingsloos.
8
•
klein worden beschouwd. Vanuit deze stand
Op het grondvlak bevindt zich op een afstand a (a
<
2i) van de muur een vaste
rand C. De botsing is volkomen onelastisch.
al Bereken de snelheidsverdeling van de ladder vlak vóór de botsing met C.[3] bl Bewijs dat het punt B van de ladder bij de botsing voor geen enkele waar. de van a loskomt van het grondvlak, door te bewijzen dat door de ladder op het grondvlak een verticale, naar beneden gerichte reactiestoot wordt uitgeoefend.
[3 1
c) Stel de voorwaarde op waaraan a moet voldoen, opdat het punt A van de ladder in contact blijft met de muur.
[4]
-------
98.
3.
Een homogene staaf PQ, massa m, lengte. 3R., rust op twee vaste horizontale evenwijdige pennen A en B, op afstand
L
R.
van elkaar,
De hoek welke de lijn AB maakt met het horizontale vlak is a, Het zwaartepunt Z van de staaf bevindt zich in het midden van het lijnstuk AB. Op zeker moment laat men de staaf PQ los, waarna deze langs AB zal glijden, tot het zwaartepunt Z de pen A bereikt,
De wrijvingscoëfficiënt·tussen de staaf en de pennen bedraagt in A ft en in B f 2 , De versnelling van de zwaartekracht is g. Gevraagd: i)
Stel een voorwaarde opvoer ft en f
2
opdat inderdaad beweging zal optre[3]
den; ii)
Stel een.voorwaarde op voor ft en t
2
opdat de staaf juist tot rust komt
wanneer het punt Z de pen A bereikt; voldoende .klein zijn bepaal dan: 2 iii) de snelheid waarmee het punt Z de pen A passeert;
[3]
Als ft en f iv)
[2]
de bewegingsvergelijkingen voor de beweging van de staaf direct nadat het punt Z de pen A gepasseerd is.
[2]
99.
TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN Examen/tentamen Theoretische Mechanica (W IV, WSK IV) op vrijdag 28 mei 1971, 14.00-17.00 uur. N.B. Elk vraagstuk dient op een apart stel bladen gemaakt te worden en de bladen dienen slechts aan een zijde te worden beschreven. Van de beide theorievraagstukken Ja en Jb mag er slechts één, naar keu-
ze, worden gemaakt. Elk correct opgelost vraagstuk wordt met JO punten gehonoreerd. De verdeling van deze JO. punten over de onderdelen is tussen vierkante haken achter elk onderdeel aangegeven. I • Theorievraag. b
a) i)
Beschouw de integraal I(y)
f
=
f(y(x),y'(x),x)dx.
8
Bepaal de Eulerse vergelijking bij I(y); dat is de vergelijking [4 J
waaraan y(x) moet voldoen opdat I(y) stationair is. ii)
Wat is het verband tussen de Eulerse vergelijkingen en de vergelijking van Lagrange?
[3]
iii) Pas de beantwoording van i) toe op het volgende probleem:
Een homogene ketting, massa m,
A
lengte t, hangt tussen twee punten A en B op afstand a
< i
van elkaar. De versnelling van de zwaartekracht bedraagt g. Bepaal de vorm van de kromme waarin de ketting hangt als functie van de coÖrdinaten van A en B. b) i)
Laat
A
[3]
de op een star lichaam verrichte arbeid gedurende een bepaald
tijdsinterval zijn en
~T
de toename van de kinetische energie over
dat interval. Bewijs de betrekking: A
iil
[4]
~T.
a
Bewijs, uitgaande van de algemene uitdrukking voor de kinetische energie T, de betrekkingen p
= X
ar • -;;va
Ox
D
x
I 00-, waarin P,x, "ox• Dx ·en wx de x-campónenten zij-n ·van resp. d'e impuls, de snelheid van -het czwaartepunt., he-t :Lmpuls_mament en de hoeksnelheid. [4]
Bereken de impuls van een star
iii)
lichaam dat met een heeksnelheid w draait om een in de ruimte vaste as doar het zwaartepunt Z van het lichaam,
[2]
Een cirkelvormige haepel (straal r) is
2.
draaibaar am een vaste verticale as doar zijn vaste middelpunt 0 en loodrecht ap het vlak van de hoepel, Een massapunt P (massa m), zonder wrijving langs de haepel ·verschuifbaar, is daar middel van een massalaze veer (s.tij fheid c, engespannen veerlengte
i
0
) verbanden met het punt Q van de
hoepel. Het gehele systeem is aanvankelijk in rust. Platseling gaat de haepel met een voar.geschreven eenstante heeksnelheid w draaien. a) Hoeveel graden van vrijheid heeft het systeem? b) Leid af een uitdrukking vaar de kinetische energie.
[2]
c) Leid af een uitdrukking vaar de potentiële energie. d) Leid af een uitdrukking vaor de gegeneraliseerde kracht.
[I]
[IJ
[ I]
e) Stel de vergelijking(en) van Lagrange en de bijbehorende beginvoarwaar"" [2] de(n) ap. f) Bereken de stabiele stand(en) van "kinetische evenwicht" waarbij P met
de haepel meebeweegt. Beschauw hierbij de gevallen i 0 < 2r, i 0 i > 2r. 0
= 2r
en [2]
g) Bereken de frequentie van de kleine trillingen am die stand (en) vaar het geval i
0
,; 2r.
[IJ
- 3 -
3.
101.
Een massapunt P, massa M, kan zonder wrijving glijden langs een horizontale rechte L. Aan P is scharnierend bevestigd een homogene staaf AB, lengte
~.
massa m. Het stelsel be-
weegt met een uniforme snelheid v, waarbij AB verticaal onder P hangt. Op L bevindt zich een vaste aanslag 8
C. De botsing tussen P en C is volkomen onelastisch. De versnelling van de zwaartekracht is g.
i)
Bepaal de hoeksnelheid van de staaf AB onmiddellijk na de botsing;
[3]
ii)
Bereken de stoot die het massapunt P op de aanslag C uitoefent.
[2]
iii) Hoe groot moet v zijn, opdat de staaf AB na de botsing juist horizontaal komt? iv)
Bewijs
[3]
dat, als v groter of gelijk is aan de bij iii) gevonden waarde,
P gedurende de opgaande beweging van AB na de botsing niet los komt van
c.
[2]
102. TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN Examen/tentamen_,,Theoretisch·e:Mech:ani:ca•·,, W IV, WSK IV, op zaterdag 9 oktober 1971,
9.00~12.00
.uur.
N.B. Elk vraagstuk ·dient
op: een apart. stel bladen te worden gemaakt .en de
bladen dienen slecht'& .aan· één zijde beschreven te worden. Elk correct opgelos·t vraagstuk wordt met 10 punten gehonoreerd. De verdeling van deze I 0 punten. over de onderdelen is tussen vierkante haken achter elk ondEn;.deel aangegeven, I . Theorievraag I. I.
y
c
x
g:
uitrekking veer.
Een balk met massa M beweegt over een glad horizontaal vlak. Op de balk beweegt een massapunt m, dat via een veer c verbonden is met de balk. De wrijvingscoëfficiënt tussen m en de balk is f, de versnelling van de zwaartekracht g. Beschouw de volgende vergelijkingen
y- x
I)
Mi=
c~
- mgf
F,;
=
2)
Mi =
c~
+ mgf
~
=y
3)
mF,; + cF,;
4)
m~
-
5)
my
6)
my
=
0
> 0
- x>
0
'
=y
x>
c~
- mgf
F,;
=-
c~
- mgf
t =y
·i
=-
c(; + ingf
t =y
x .<
0
> 0
0
a) Van bovenstaande zes vergelijkingen zijn er drie principieel fout. Geef de nummers van deze vergelijkingen. b) Geef in woorden weer wat de drie_ goede vergelijkingen voorstellen.
[2] [2]
103.
1.2. Beantwoord de volgende vragen• met ja'of neen. I) Kan in een inertiaalsysteem een centrifugaalkracht bestaan?
[I ]
2) Is een centrifugaalkracht .. altjjd .. conservatief?
[I ]
3) Grijpt de resulterende centrifugaalkracht altijd aan in het zwaartepunt van een lichaam?
[I ]
4) Is· het impulsmoment van• een tr·anslerend star lichaam om ieder punt gelijk aan nul?
[I ]
5) Heeft de impulsmomentvector van een lichaam altijd dezelfde· richting als de hoeksnelheidsvector?
[I]
6) Beperken we ons bij ·het zoeken ·naar· een zwak extremum van een functionaal tot functies die nabur.ig zijn van .de ·orde nul? 2.
[I]
Twee homogene staven, beide massa rn,
lengte
~.
zijn verbonden door een
•wrijvingsloos scharnier. Zij kunnen ,~ ~·
Y: /
' .,
,/'
zonder .wrijving bewegen in een hor izontaal vlak V. .. Aanvankelijk liggen de staven in elkaars verlengde. Op zeker moment grijpt een kracht K aan, werkend in het vlak V en loodrecht op de staven, De kracht K is constant van grootte en richting. Onder invloed van K gaan de beide staven bewegen.
Gevraagd wordt te bepalen: i)
De hoeksnelheden van.de staven wanneer de hoek tussen beide gelijk nul wordt;
[6]
i i) De reactiekracht in ·het scharnier ... als functie van .de hoek tussen de staven.
[4]
- 3 104.
3.
I
.-- f
~~
A'
I t
I
1
~
~'1
I.
V
I
·~
I
B
r
Van een massaloze as AB (lengte
I
2~)
w
is het uiteinde A vast verbonden met een
homogene, dunne schijf I (massa M, straal r,
AB~
vlak van I). Ter plaatse
van B is een aan I identieke schijf II zonder wrijving om de as draaibaar. Het geheel rolt over een horizontaal vlak W zodanig dat AB transleert met een uniforme snelheid V. Het punt C van schijf I (afstand C tot W is r) botst tegen een verticaal, glad en vast obstakel waardoor een stoot gericht volgens de lijn CA op I wordt uitgeoefend. De botsingacoëfficiënt is
À.
Na
de stoot rollen I en II opnieuw over W. Bereken de volgende grootheden: a) De translatie- en hoeksnelheid van I en II;
[4]
b) De reactiestoten in de raakpunten van I en II met W, en in punt B;
[3]
c) Het reactiestootmoment in B.
[3]
I 05.
TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN Examen/tentamen Theoretische Mechanica (W IV, WSK IV) op 10 januari 1972, 9.00-12.00 uur. N.B. Elk vraagstuk dient op een apart stel bladen gemaakt te worden en de bladen dienen slechts aan één zijde te worden beschreven. Elk correct opgelost vraagstuk wordt met 10 punten gehonoreerd. De verdeling van deze 10 punten over de onderdelen is tussen vierkante haken achter elk onderdeel aangegeven. I • Theorievraag.
y
B
x
Gegeven een vlak lichaam L dat beweegt in het x-y-vlak met zwaartepuntssnelheid v (~IJ
x-as) en
hoeksnelheid~·(~!
x-y-vlak). A en B zijn twee willekeurige
punten van L. Beantwoordt voor dit stelsel de volgende vragen.
i)
Geef de definitie van impulsmoment.
ii)
Bewijs, uitgaande van deze definitie, dat
[2]
[4] (~A
en
~B
volgens figuur, m: massa van L).
iii) Bepaal de meetkundige plaats van die punten A waarvoor 0
[4]
106.
- 2 -
2.
gl
m
Een cirkelvormige buis, straal R, roteert met constante hoeksnelheid w om een verticale as door een middellijn van ·de buis. In de buis kan zonder wrijTT
ving een homogene ketting, lengte ·2 R en massa m, glijden. De versnelling van de zwaartekracht is g. Gevraagd wordt: i)
Leidt de bewegingsvergelijkingaf.
[ 5]
ii)
Bepaal de kinetische evenwichtsstanden.
[ 2]
[ IJ
iii) Onderzoek de stabiliteit van de evenwichtsstanden. iv)
Bepaal de frequentie van kleine trillingen om de stabiele even[2]
wichtsstanden. 3.
/.•
~
a
5!
'I =t
1
(M
I
B
Een gesloten homogene gladde buis·rAB*sn: ·zonder wrijving glijden over een horizontaal vlak H, In de buis bevindt zich een puntmassa m, op een afstand a
< Jl,
van A, welke zonder wrijving in .de buis kan bewegen. Het uiteinde A
van de buis wordt·getroffen doorceen.in H gelegen stoot S welke onder een hoek a met de lijn AB aangrijpt.
- 3 -
I 07,
Gevraagd wordt: i)
de snelheid van het zwaartepunt van de buis, ii) de hoeksnelheid van de buis en iii) de snelheid van het massapunt direct na de stoot te bepalen.
[4) [3] [3]
108, TECHN:):SÇHE HOGESCHOOL EINDHOVEN Examen/tentamen Theo.ret~sche Mech~j.nica (W IV, WSK
iv) op
IS april 1972,
9.00-12.00 uur. N. B. Elk vraagstuk dient op een apart stel bladen gemaakt te worden en de bladen dienen slechts aan een zijde te worden beschreven. Elk correct opgelost vraagst.uk wordt met 10 punten gehonoreerd. De verdeling van deze 10 punten over de onderdelen is tussen vierkante haken achter elk onderdeel aangegeven.
I. Theorievraag.
i)
Geef de definitie van een stoot. Wat is de dimensie van een stoot?
ii)
[2]
Leid, uitgaande van de zwaar.tepunu- en momentenstelling, vergelijkingen af voor de verandering van de impuls en het impulsmoment gedurende een stootproces.
[3]
iii) y
!
--+-------------------------------~x
Een platte schijf beweegt met willekeurige snelheideverdeling in het xy-vlak. Op zeker moment wordt: het .. punt .A van de schijf gefixeerd. a) Hoe verandert_pet impulsmoment om.A ten gevolge van de fixatie?
[2]
b) Bereken het energieverlies ten gevolge van de fixatie als functie van de snelheidsverd·el.ing ·voor de fixatie en de plaats van A.
[3]
109.
- 2 -
Examen/tentamen Theoretische Mechanica op 15 april 1972. (W IV, WSK IV)
2.
Een starre raamconstructie in de vorm van een vierkant, zijde 2h, draait met constante hoeksnelheid w om de verbindingslijn van de middens A en B van twee overstaande zijden. Een homogene starre staaf, massa m, lengte
2~,
~ >>
h, kan zonder wrij-
ving glijden,langs de verbindingslijn van de middens C en D van de beide overige zijden. Het zwaartepunt Z van de staaf is met twee veren, veerstijfheid c, ongespannen lengte 0, verbonden met de punten A
en B.
Gevraagd wordt de kinetische evenwichtsatanden van de staaf te bepalen,
[3]
Wanneer zijn deze standen stabiel?
[3]
Bepaal de frequentie van kleine trillingen om de stabiele evenwichtsstanden. [4]
3.
Een gestrekte
homogen~
ketting, lengte
~.
massa per lengteeenheid p, ligt op
een ruw horizontaal vlak V, wrijvingscoëfficiënt f. Het uiteinde van de ketting is aan het onderste·punt op de omtrek van een homogene, verticale schijf, maasa M, straal r, middelpunt A, bevestigd.
110.
Examen/tentamen··Theoreti:schè Me'chanié'a.op•IS april 1972. (W IV, WSK IV)
De schijf kan zondècr, wrijvin,g;:•:d,raa:Î!en:.:,,om' een.cvas.te as door A, loodrecht op het vlak van: de schijf/
Hè:triond~s;te:,;puntb·varr.
de .. schijf bevindt zich op een
te verwaarlozen afstan&.van:,:Vó
De hoeksnelheid van de. schi-jf direct na de. stoot,
ii)
De hoeksnelheid van de schijf· als, functie van de hoek waarover de schijf verdraaid is, voor de ketting
he~emaal
opgerold is,
[3] [5 J
iii) De grootte van S waarvoor de;.ke.tting helemaal op de schijf wordt gewikkeld.
[2]
I ll .
TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN Examen/tentamen Theoretische Mechanica (W IV, WSK IV) op 29 mei 1972, 9,00~12.00
uur.
N.B. Elk vraagstuk dient op een apart stel bladen gemaakt te worden en de bladen dienen slechts aan een zijde te worden beschreven. Elk correct opgelost vraagstuk wordt met 10 punten gehonoreerd. De verdeling van deze 10 punten over de onderdelen is tussen vierkante haken achter elk onderdeel aangegeven.
I . Theorie vraag.
B
acu
----~~~==~~~--------------L K ct 1
In een horizontaal vlak bevindt zich een staaf AB, massa m, lengte
~.
waar-
van het ene uiteinde A langs een rechte L beweegt. De staaf kan vrij draaien o~
A in het horizontale vlak. Er is nergens wrijving. Het punt A heeft een
versnelling a(t) onder invloed van een op A werkende kracht K(t), beide geriéht langs L. a) Beschouw de versnelling a(t) van A als voorgeschreven en geef een kort geargumenteerd antwoord op de volgende vragen.
J
i)
Hoeveel gegeneraliseerde coÖrdinaten heeft dit systeem?
[I
ii)
Bepaal de gegeneraliseerde krachten.
[I]
iii) Is K(t) een reactie- of een belastingskracht?
[ I]
-------
-2:I I 2.
i v)
Geld.t hier:::· T:+· U =•,cons,t-lmt:'? ·
II I
v)
Geldt om·.he't pun•t~.A.: :~~.,=··~?.
II I
b) Laat in· p-laats vanca{:t:) o·d:e ..kilo·ach·t·. K>(t:) · zijn·voor.geschreven ·en beantwoord dezelfd,e vragen .als.· onder.: a;) 1; 2. A
c
Een buis, massa M, lengte i, te verwaarlozen diameter, is over het deel AB gebogen in een halve cirkel, straal R (rrR
< i)
en over het deel BC recht.
Het rechte deel raakt aan de cirkelboog. Pe buis kan zonder wrijving transleren.
langs een horizontale rechte. Aanvankelijk is de buis in rust. Op
zeker ogenblik wordt een massapunt P, massa m, in de buis geschoten met snelheid v , gericht langs CB. Het punt P beweegt zonder wrijving in de buis. 0 De versnelling van de zwaartekracht· is g. i)
Stel de bewegingsvergelijkingen "oor de beweging van punt en buis op [7]
en geef de begincondities. ii)
Stel de voorwaarde op waaraan v laat.
0
moetvoldoen opdat P de buis in A ver[3]
- 3 113.
J•:xam<•n/l<•nl
3.
m
Een homogene schijf I, massa M, straal R,draait in een horizontaal vlak om zijn middelpunt A. Het middelpunt B van een homogene schijf II, massa m, straal r,is vast verbonden met schijf I. Schijf II beweegt in hetzelfde horizontale vlak als schijf I en kan draaien om B. De afstand AB = a • De absolute hoeksnelheden van I en II zijn respectievelijk w en w • 2 1 Op een bepaald moment wordt schijf II gefixeerd t.o.v. schijf I, waarna beide schijven met dezelfde hoeksnelheid verder roteren, Gevraagd wordt: i)
Bereken de hoeksnelheid van het systeem direct na de fixatie.
ii)
Bepaal de stoten en het stootmoment in B die t.g.v. de fixatie op schijf II werken.
iii) Bereken de verandering van de kinetische energie van het systeem,
[SJ
[3] [2]
114.
TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN
Examen/tentamen Theoretische Mechanica (W IV, WSK IV) op zaterdag 7 oktober
1972, 9.00-12.00 uur. N.B. Elk vraagstuk dient op een apart stel bladen gemaakt te worden en de bladen dienen slechts aan één zijde te worden beschreven. Elk correct opgelos.t vraagstuk wordt met 10 punten gehonoreerd. De verdeling van de 10 punten over de onderdelen is tussen vierkante haken achter elk onderdeel aangegeven.
I. Theorievraag.
y
x
---L m I
fx
I
Iy I
x Een massapunt, massa m, kan vrij bewegen in het x-y-vlak. Op het massapunt werken in x- resp. y-richting de volgende krachten f f
x y
ax + by ex + dy
(ad - bc .f 0) ,
waarin x en y de coÖrdinaten van het massapunt voorstellen en a, b, c end constanten zijn.
i)
Aan welke conditie(s) moeten de coëfficiënten a, b, c en d voldoen, op-
[IJ
dat bovenstaand krachtenveld conservatief is? Neem bij de volgende drie vragen aan dat aan de conditie(s) bij i) voldaan is.
ii)
[2]
Bepaal de potentiële energie U.
iii) Bepaal met behulp van deze U de evenwichtsstand(en). iv)
[I]
Onderzoek met behulp van deze U de stabiliteit van de evenwichtsstan[2]
d (en).
z.o.z.
- 2 -
115.
Examen/tentamen Theoretische Mechanica op zaterdag 7 oktober 1972. ~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~tót~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~tótót~t~t~t~t~t~t~
Neem bij de volgende twee vragen aan dat aan de conditie(s) bij i) niet voldaan is. v)
Hoe kunt u nu de evenwichtsstand(en) bepalen?
vi)
Neem a
[I]
d = 0 en bewijs dat er geen stabiele evenwichtsstand be-
staat.
[2]
2. Een buis in de vorm van een halve cirkel kan zonder wrijving glijden langs een vaste horizontale rechte i. De diameter van de buis is te verwaarlozen, de straal van de cirkel is R en de buis heeft massa M. Een massapunt met massa m bevindt zich zonder snelheid op hoogte h loodrecht boven het linker uiteinde van de buis. Op zeker moment valt het massapunt onder invloed van de zwaartekracht in de buis. Er is geen wrijving tussen buis en massapunt. De versnelling van de zwaartekracht is g.
Gevraagd wordt: [5 J
i)
De bewegingsvergelijking(en) van het systeem.
ii)
De snelheid van de buis als functie van de plaats van het massapunt in de buis.
iii) De snelheid van het massapunt in het laagste punt van de buis.
iv)
[2] [2]
De snelheid van het massapunt bij het verlaten van de buis ter rechter zijde.
[I]
-
3 -
116.
Examen/tentamen Theoretische Mechanica op zaterdag 7 oktober 1972. 6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6
3.
Een starre rechthoek ABCD, massa M, lengte AB gelijk 2a, kan zonder wrijving in een verticaal vlak glijden langs de halfrechte L, die een hoek a met het horizontale vlak maakt, zodanig dat AB evenwijdig blijft aan L. In het midden E van CD is een homogene staaf EF, massa m, lengte i (i < a) scharnierend bevestigd. De staaf kan zonder wrijving om E draaien in het vlak van de rechthoek. Aan het einde van de halfrechte L bevindt zich een starre vlakke wand W loodrecht op L. De versnelling van de zwaartekracht bedraagt g. Op zeker moment, de afstand van AD tot staaf EF en de zijde CB is dan
~O'
.w is dan x 0 en de hoek tussen de
gaat de rechthoek onder invloed van de
zwaartekracht vanuit rust glijden langs L. Gevraagd wordt: i)
Hoe groot moet
~O
zijn opdat gedurende deze beweging de hoek tussen EF
en C3 constant l;>Hjft?
[3]
Z.O.Z.
- 4 -
I I 7.
Examen/tentamen Theoretische Mechanica op zaterdag 7 oktober 1972. 6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6t6 De rechthoek botst na enige tijd tegen de wand W; de botsing is volkomen onelastisch. Gevraagd wordt: ii)
Te bewijzen dat na de botsing gedurende de opwaartse beweging van de staaf de rechthoek in rust blijft. [3]
iii) Te bepalen de afstand x 0 , opdat na de botsing de staaf juist de zijde CD zal raken. [4]
I
~
TECHNISCHE H0GESCHOOL EINDHOVEN
I 18,
Examen/tentamen Theoretische Mechanica (W IV, WSK IV) op maandag 8 januari 1973, 9.00-12.00 uur. N.B. Elk vraagstuk dient op een apart stel bladen gemaakt te worden en. de bladen dienen slechts aan één zijde te worden beschreven, Elk correct opgelost vraagstuk wordt met JO punten gehonoreerd, De verdeling van de JO punten over de onderdelen is tussen vierkante haken achter elk onderdeel aangegeven.
J. Theorievraag.
i)
Wat verstaat U onder een kinetische evenwichtsstand?
ii)
Geef twee methoden waarmee U een kinetische evenwichtsstand kunt bepa-
[ 2]
len.
[ I]
iii) Geef twee methoden waarmee U de stabiliteit van een kinetische evenwiehtsstand kunt onderzoeken.
[ I]
Beschouw het volgende voorbeeld: Een staaf AB, massa m, lengte 2t, wordt gedwongen te roteren om een verticale as met
constante hoeksnelheid w. De staaf kan in A scharnieren om een meedraaiende horizontale
as. De versnelling van de zwaartekracht is g.
B
Gevraagd wordt: iv)
Welke van de volgende vier uitdrukkingen is minimaal 1n iedere stabiele evenwichtsstand (voor a: zie figuur): UI
- mgt cos a
u2
- mgt cos a. + ~ mw2~2 sin 2 a. 3
u3
- mgt cos a - ~ mw2t2 sin 2 a 3
' [2]
v)
Hoeveel kinetische evenwichtsstanden heeft dit probleem? (Dit aantal is [2]
afhankelijk van w.) vi)
De stabiliteit van de stand a
[2]
0 te onderzoeken. Zie blz. 2
- 2 -
!19.
Examen/tentamen Theoretische Mechanica op maandag 8 januari 1973.
Een aantal van n massapunten (alle massa m) onderling
2. m
verbonden door massaloze onrekbare koorden (alle lengte ~)
i m
vormt een keten.
De massapunten liggen aanvankelijk verticaal boven el.kaar. De versnelling van de zwaartekracht bedraagt g. Op zeker ogenblik krijgt het bovenste massapunt een verticale naar boven gerichte snelheid ter grootte
fïï&i.
De botsingen (op de momenten dat de koorden juist spannen) zijn volkomen onelastisch. Gevraagd wordt te bepalen:
i)
hoeveel massapunten in beweging komen;
[4]
ii)
welke hoogte het bovenste massapunt bereikt;
[3]
[3]
iii) het totale energieverlies wegens de botsingen. Twee massaloze staven ter lengte i zijn
3.
scharnierend verbonden met twee vaste punten A en B. In C en D is een buis met massa M en te verwaarlozen diameter
M
scharnierend verbonden met de beide
m
staven en wel zodanig dat de buis steeds een verticale stand inneemt. In de buis kan een massapunt, massa m, wrijvinga-
loos bewegen. Alle scharnieren zijn wrijvingsloos. Op zeker moment, als het systeem zich nog in rust bevindt, AC staat dan onder de hoek
~O
met de verticaal, het massa-
punt bevindt zich ter hoogte C, begint het systeem te bewegen onder invloed van de zwaartekracht. De versnelling van de zwaartekracht is g.
Zie blz. 3
120. Examen/tentamen Theoretische Mech·anica op maandag 8 januari 1973.
6 t 6 t 6 t 6 t 6 t 6 t 6 t lrt 6 t 6 t 6 t 6 t 6 t t. t 6tl>t6tH6 t 6 t 6 t 6 t 6 t t:. t 6 t t:. t 6 t 6 t 6 til tt:. t t:. t 6 t 6 t 6 t 6 t 6 t 6 Gevraagd wordt:
i)
Stel de bewegingsvergeli;jkingèn op.
ii)
Bepaal de verticale snelheid van het massapunt en de verticale afstand die het massapunt aflegt.
iii) Bepaal de hoeksnelheid van il:C als functie van de hoek. iv)
Zij ~O klein (1~ 0 1 «
[5]
[I] [2]
1). Bepaal dan de frequentie van kleine trillin-
gen om de laagste stand.
[2]
TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN
121.
Onderafdeling der Wiskunde
Examen/tentamen Theoretische Mechanica (W IV, WSK IV) op zaterdag 7 april 1973, 9,00- 12.00 uur. N.B. Elk vraagstuk dient op een apart stel bladen gemaakt te worden en de bladen dienen sleehts aan één zijde te worden beschreven. Elk eerreet opgelost vraagstuk wordt met 10 punten gehonoreerd. De verdeling van deze 10 punten over de onderdelen is tussen vierkante haken achter elk onderdeel aangegeven,
-.-.-.- .-.- .-.- .-.-.-.- .-.- .-.- .- .- .- .- .-.- .-.- .- .- .- .- .- .-.- .-.- .-.-.- .-.I. Theorievraag. V y
x Gegeven een assenkruis 0~
OXY. De afstand loodrecht op Verder zijn
en
~.
dat beweegt in het vlak van een inertiaalstelsel
de x-as ligt in het verlengde van
0~,
de y-as staat
het systeem exy roteert met een hoeksnelheid n om 0.
O~en
i
is
~y
i
eenheidsvectoren langs resp. de x- en de y-as.
In het vlak beweegt een massapunt P, massa m, dat door het punt
~wordt
aan-
getrokken met een kracht f. i)
Bepaal de componenten langs zichte van 0
i
(uitgedrukt in
en ~.
i
van de positieveetor van P ten op-
x en y).
[I]
ii) Bewijs de volgende relaties d . ëit !
=
•
d
.
n.l , ëit J
".
= - .. 1
[2]
122.
Examen/tentamen·Theoretische Mechanica (W IV, WSK IV) op zaterdag 7 april 1973.
-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.iii) Bepaal van P de relatieve snelheid.ende . sleepsnelheid. iv)
v)
[2)
Bepaal van P de relatieve versnelling, de sleepversnelling en de coriolisversnelling.
[3]
Geef de bewegingsvergelijkingen van P ten opzichte van exy.
[2]
2. p
l
9
Een ketting, lengte
~en
massa per lengte eenheid p, is bevestigd aan een
ballon met massa m. De liftkracht van de ballon is P (P > mg). De ketting ligt geheel op de grond en de ballon is in rust. Op t
=
0 wordt de ballon losgelaten en begint te stijgen.
De versnelling van de zwaartekracht is g. Gevraagd wordt: i)
i i)
Stel de bewegingsvergelijking van het systeem op voor stijgen zolang de ketting nog niet geheel in-beweging is.
[4]
Bepaal de snelhei.d als functie van de afgelegde weg in geval i).
[2]
iii) Voor welke waarden van P komt de-ketting geheel los en geef voor dit geval de bewegingsvergelijking direct nadat de ketting geheel los is. [2)
iv)
Bepaal de maximale hoogte die de ballon bereikt in het geval dat de ketting niet geheel los komt.
[2]
- 3 -
123. EXamen/tentamen Theoretische Mechanica {W IV, WSK IV) op zaterdag 7 april 1973.
-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.- - -.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.- -
-
w
M
Een karretje, massa M, beweegt zonder wrijving langs een horizontale rechte t met snelheid v
in de richting van een starre wand W loodrecht op!, Aan 0 het karretje is, onder een hoek a (0 s a s ~) een gladde massaloze buis be-
vestigd, lengte i, waarin zich een puntmassa m bevindt die in rust is t.o.v. het karretje. Op zeker ogenblik botst het karretje tegen de muur. De botsingscoëfficiënt is i)
ii)
À.
De versnelling van de zwaartekracht is g.
Bepaal de snelheden van het karretje en de
puntma~sa
juist na de
botsing.
[4]
Bepaal de bewegingsvergelijkingen na de botsing.
[4]
iii) Hoe groot moet v
worden gekozen opdat na de botsing de puntmassa 0 de buis juist zal verlaten1
[2]
TECHN~SCHE
wpcHOOL
E~NDHOVEN
124.
Examen/tentamen Theoretische Mechanica, (W IV, WSK IV) op zaterdag 26 mei 1973, 9.00- 12.00
uu~::.
N.B. Elk vraagstuk dient op een apart stel bladen gemaakt te worden en de bladen dienen slechts aan .één zijde te worden beschreven. Elk correct opgelost vraags·tuk wordt met 10 punten gehonoreerd. De verdeling van de .. 10 punten over de onderdelen is tussen vierkante haken achter elk onderdeel aangegeven. 1::. tt::. t 1::. t 1::. t 1::. t 1::. tt::. t 1::. tt::. t 1::. tt::. t 1::. t 1::. tt::. tt::. t 1::. t 1::. tt::. t 1::. tt::. t 1::. t 1::. t 1::. tt::. t 1::. t 1::. t 1::. tt::. tt::. t 1::. t 1::. t·r::. t 1::. t 1::. t 1::. t 1::. tt::.
I • Theorievraag.
i)
Hoe luidt het principe van de virtuele arbeid?
[I ]
ii)
Hoe luidt het principe van d'Alembert?
[I ]
iii) Leid
voor een vrij massapunt uit het principe van de virtuele
arbeid de eerste wet van Newton af, en
[I]
iv)
uit het principe van d'Alembert de tweede wet van Newton.
[I]
v)
Geef in het kort aan hoe voor een vrij lichaam uit het principe
vi)
van d 1 Alembert de zwaartepuntsstelling en
[2]
de momentenstelling kunnen worden afgeleid.
[2]
vii) Bij een niet-vrij lichaam is de totale kracht de som van belastingakrachten en reactiekrachten. Kunnen de reactiekrachten uit [2]
bovenstaande principes worden geëlimineerd en zo ja: hoe?
Een katrol kan zonder-wrijving in een
2.
verticaal vlak draaien om een vast punt. Om de katrol is een voldoende lang,
massaloos, onrekbaar en volkomen buigzaam koord geslagen. M
c.
Aan de beide uitei~den van het koord zijn de massa's M en m (M
>
m) bevestigd.
De massa M bevindt zich op een hoogte h m
boven een vlak W.
De versnelling van de zwaartekracht bedraagt g.
z.o.z.
- 2 -
125.
Examen/tentamen Theoretische Mechanica, (W IV, WSK IV) op zaterdag 26 mei 1973. ~t~t~t~t~t~t~t~töt~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~t~
Op zeker ogenblik laat men het stelsel los. De massa M botst volkomen onelastisch met W. De massa m beweegt aanvankelijk naar boven, maar valt daarna weer terug. De botsing tussen m en M (via het koord) is volkomen onelastisch. Gevraagd wordt te bepalen: i)
De stoot tussen M en W;
[2]
ii)
De hoogte die m na de eerste botsing bereikt;
[2]
iii) De stoot tussen m en M;
[3]
iv)
[3]
De hoogte die M na de tweede botsing boven W bereikt. y
3.
8
x In een rechthoekig assenstelsel OXY, met de Y-as verticaal, bevindt zich een staaf AB, massa m, lengte 2i. De staaf is in het punt A zonder wrijving scharnierendverbondenmet de X-as, afstand OA is i, en het punt B rust vrij tegen de Y-as. De versnelling van de zwaartekracht is g. Op zeker tijdstip begint het systeem te roteren om de Y-as met hoeksnelheid 0. i)
Aan welke conditie moet 0 voldoen opdat het punt B van de staaf loskomt van de Y-as?
[4]
Stel dat voldaan is aan bovenstaande conditie en beantwoord de volgende twee vragen: ii)
Wat is de bewegingsvergelijking van de staaf?
[3]
iii) Bereikt de staaf de verticaal door A, en: a) zo ja, met welke snelheid, b) zo neen, wat is dan de maximale afstand die B van de Y-as komt?
[3]
TECHNISCHE
HP,Gi~ÇHOOL
EINDHOVEN
126.
Examen/tentamen Theoretische Mechanica (W IV, WSK IV) op zaterdag 6 oktober 1973, 9.00-12.00 uur. N.B. Elk vraagstuk dient op een apart stel bladen gemaakt te worden en de bladen, dienen slechts aan één zijde te worden beschreven. Elk correct opgelost vraagstuk wordt met JO punten gehonoreerd. De verdeling van deze JO punten over de onderdelen is tussen vierkante haken achter.elk onderdeel aangegeven. 6t6t6t6tAt6tAtAtótAtAtótAtAtAtAtAtótAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAt6tAtAtAtAtAtAtAt I.
THEORIEVRAAG.
i) Wat is een eenzijdige verbinding?
[I ]
Beschouw het volgende voorbeeld:
Gegeven een slinger bestaande uit een massapunt B, massa m, dat via een massaloos, onrekbaar, volkomen buigzaam koord, lengte i, is verbonden met een vast punt A. Het punt B beweegt onder invloed van de zwaartekracht in een verticaal vlak. Beantwoord de volgende vragen: ii) Geef de verbindingsrelatie. Dit is bij de slinger een ongelijkheid waaraan de afstand AB moet voldoen.
[I]
iii) Bij een eenzijdige verbinding zijn altijd twee verschillende bewegingen mogelijk. Geef deze mogelijkheden aan met het bijbehorende aantal graden van [I ]
vrijheid.
iv) Bij elk van de in iii) beschreven bewegingen hoort een dynamische voorwaarde, dit is een voorwaarde waaraan de reactiekrachten moeten voldoen. Geef deze [l]
voorwaarden.
Zie blz. 2
- 2 -
127.
Examen/tentamen Theoretische Mechanica op 6 oktober 1973. AtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtAtA
Beantwoord de vragen ii) tot en met iv) ook voor de volgende voorbeelden: a)
l
g
Een massapunt beweegt aanvankelijk langs een cirkelvormige goot onder invloed van de zwaartekracht. Er is geen wrijving.
[1],[1],[1]
b)
Een cirkelvormige schijf beweegt langs een hellend vlak onder invloed van de zwaartekracht. De wrijvingscoëfficiënt tussen schijf en hellend vlak is f. De schijf blijft in contact met het hellend vlak. Bij dit voorbeeld moet bij vraag ii) een conditie voor de wrijvingskracht W gegeven worden. [1],[1],[1]
Zie blz. 3
- 3 -
128,
Examen/tentamen Theoretische Mechanica op 6 oktober 1973. ótótótàtótótótótótótótótótótótótàtàtàtAtàtàtàtA+AtàtAtàtàtàtàtàtàtàtàtàtàtó
2.
c
Twee homogene staven AB en BC, beide lengte
11-
en massa m, zijn in B schar-
nierend met elkaar verbonden. De staven roteren met hoeksnelheid w om het vaste punt A, waarbij BC in het verlengde van AB ligt. Op zeker ogenblik botst de staaf BC volkomen onelastisch tegen de vaste aanslag P op een afstand i)
~~~-
van A. Gevraagd wordt:
Stel de vergelijkingen op waaruit de hoeksnelheden van de beide staven en de stoten die in A, B en P optreden kunnen worden bepaald.
ii)
Bepaal de waarde van
iii) Voor welke waarde van
~
[2]
waarvoor fixatie optreedt. ~
[6]
is de reactiestoot in B gelijk aan nul?
Zie blz. 4
[2]
- 4 -
129.
Examen/tentamen Theoretische Mechanica op 6 oktober 1973. AtAt6t6tAt6t6t6t6t6t6tAtAtAt6tAtAt6tAt6t6tAt6t6t6t6t6tAt6t6t6tAt6tAt6t6t6tA
3.
V
Een homogene staaf AB met massa m en lengte t scharniert om het vaste punt A. Aan het uiteinde B van de staaf bevindt zich een massapunt met massa m dat in een homogene horizontale buis met massa M en lengte 2! kan bewegen. De verticale as V gaat door A en het zwaartepunt van de buis. De buis kan glijden langs V. Er treedt nergens wrijving op. H'et systeem roteert met constante hoeksnelheid w om V. De versnelling van de zwaartekracht is g. Gevraagd wordt: i)
Stel de bewegingsvergelijking op.
[4]
ii)
Bepaal de evenwichtsstanden.
r ,
"
iii) Onderzoek de stabiliteit van de evenwichtsatanden en geeft de frequentie van kleine trillingen om de stabiele evenwichtsstanden.
[3]
130. TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN Examen/tentamen Theoretische Mechanica. (W IV, WSK IV) op 7 januari 1974, 14.00-17.00 uur. N.B. Elk vraagstuk dient op een. apart stel bladen gemaakt te worden en de bladen dienen slechts aan een zijde te worden beschreven. Elk correct vraagstuk wordt met tien punten gehonoreerd. De verdeling van deze tien punten over de onderdelen is tussen vierkante haken achter elk onderdeel aangegeven.
I. Theorievraag,
Beschouw het volgende prob.leem: twee vrije, gladde lichamen botsen tegen elkaar.
Gevraagd wordt (definieer steeds volledig de door U gebruikte i) ii)
groot~eden)
Wat zijn de onbekenden van dit probleem en welke zijn de algemene vergelijkingen daarvoor?
[2]
Wat houdt het gegeven: "de lichamen zijn glad" in?
[2]
iii) Welke extra onbekende(n) krijgt U indien de lichamen niet glad, maar [2] volkomen ruw zouden zijn? Beschouw. in plaats van twee lichamen twee massapunten die langs een rechte bewegen, en bewijs iv)
Indien de botsingacoëfficiënt
À
gelijk aan één is, is het energiever-
lies door de botsing gelijk aan nul. v)
Indien de botsingacoëfficiënt
À
[2]
gelijk aan nul is, is het energiever[2]
lies door de botsing maximaal. 2.
8
Zie blz. 2.
131.
- 2 -
Examen/tentamen Theoretische Mechanica (W IV, WSK IV) op 7 januari 1974.
Een homogene cirkelvormige schijf met middelpunt M, massa m en straal r raakt in rust de gladde wand AC op1het hellend vlak AB (hellingshoek a). Om de schijf is een massaloos koord gewikkeld dat in C aan de wand AC beves-
tigd is, AC
= 2r,
hoek BAC is w/2,
Op zeker tijdstip laat men de schijf los en begint de schijf onder invloed van de zwaartekracht langs AB te bewegen. De wrijvingscoëfficiënt tussen de schijf en AB is f. De versnelling van de zwaartekracht is g. Gevraagd: i) ii)
Bepaal de maximale waarde van f waarbij de schijf na loslaten begint. te bewegen.
[3]
Bepaal de spankracht in het koord tijdens de beweging.
[3]
iii) Stel beginvoorwaarden op voor de beweging. iv)
[I]
Bepaal de door M afgelegde weg als functie van de tijd.
[3]
3.
Een massaloze buis AB kan zonder wrijving draaien om het uiteinde A in een horizontaal vlak. In de buis kan een massapunt P, massa m, wrijvingsloos glijden. Het massapunt is verbonden met het punt A door een massaloze veer, veerconstante c, engespannen veerlengte nul. Aanvankelijk draait de buis met de constante hoeksnelheid w
0
het massapunt zich op de constante afstand r 1. Bewijs dat elke waarde van r
0
0
>
=
~,
terwijl
0 van A bevindt.
bij een kinetische evenwichtsstand [2]
behoort.
Zie blz. 3.
- 3 -
132.
Examen/tentamen Theoretische Mechanica (W IV, WSK IV) op 7 januari 1974.
D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D•D Op zeker ogenblik wordt de hoeksnelheid van de buis door een verticaal stoot-
moment Min· A vergroot. De buis is voldoende lang zodat gedurende de daarna volgende beweging het punt P in de buis blijft. Gevraagd wordt te bepalen: 2. de verandering van de hoeksnelheid van de buis door het stootmoment; [2]
3. de bewegingsvergelijkingen nadat het stootmoment is opgetreden;
[4]
4. de grootste en de kleinste afstand van P tot A.
[2]
TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN I 33.
Examen/tentamen Theoretische Mechanica (W IV, WSK IV) op zaterdag 6 april 1974, 9.00-12.00 uur. N.B. Elk vraagstuk dient op een apart stel bladen gemaakt te worden en de bladen dienen slechts aan één zijde te worden beschreven. Elk correct vraagstuk wordt met tien punten gehonoreerd. De verdeling van deze tien punten over de onderdelen is tussen vierkante haken achter elk onderdeel aangegeven. 0oOoOoOoOoOo0oOo0oO~Oo0o0o0o0o0o0oOoOo0o0o0o0o0o0o0oOo0o0o0o0o0oQo0oOoOo0oO
I. Theorievraag.
y
•
P(x,Yl,m
0 A
M
•
B
Een homogene staaf AB, massa M, lengte
~.
oefent op een massapunt P, massa m, _,.
een kracht uit volgens de gravitatiewet van Newton (K • -
mlm2 -;
~"---x--).
r" r In het vlak, waarin de staaf en het massapunt zich bevinden, wordt een
orthogonaal assenkruis aangebracht, zodanig dat de oorsprong samenvalt met het middelpunt van de staaf en de x-as langs de staaf ligt. Gevraagd wordt te bepalen: i)
[4]
de potentiaal van de gravitatie;
ii) de kracht die door de staaf op het massapunt wordt uitgeoefend.
[4]
Beantwoord met een korte motivering de volgende vraag: [2]
iii) Valt de kracht op P langs de lijn OP?
Zie blz. 2.
134. Examen/tentamen Theoretische Mechanica (W IV, WSK IV) op zaterdag 6 april 1974. QoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoQoO 2.
Een homogene staaf AB (massa m, lengte
~)
ligt in rust op een glad horizontaal
vlak V. Op zeker tijdstip ondervindt de staaf in A een vertikale stoot ter grootte S, De vertikale snelheid van B ten gevolge van de stoot S is nul (m.a.w. de botsing in B is volkomen onelastisch). De versnelling van de zwaartekracht is g. Gevraagd: i) ii)
Bereken de snelheden en de hoeksnelheid van de staaf direct na de stoot.
[4]
Bereken ae reactiestoot in B.
[3]
iii) Stel de bewegingsvergelijkingen op voor de staaf nadat de stoot is opgetreden en onderzoek of de staaf aanvankelijk in contact blijft [3]
met het vlak V. 3.
w A
\
\
l
,,
' ,I 2h
9
. ym
I
''\ '/
R
Zie blz. 3.
- J135.
Examen/tentamen Theoretische Mechanica (W IV, WSK IV) op zaterdag 6 april 1974.
0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0o0 Een homogene cirkelcylinder, massa M, straal R, hoogte 2h, staat met de as vertikaal op een glad horizontaal vlak. Binnen de cylinder bevindt zich een homogene staaf AB, massa m. De punten A en B liggen op de mantel van de cylinder met A in hèt boven- en B in het ondervlak en wel zodanig dat de staaf en de cylinderas in een vlak liggen. De versnelling van de zwaartekracht is g. Aanvankelijk roteert de cylinder met een hoeksnelheid w om zijn as. Aangenomen mag worden dat de cylinderas vertikaal blijft. i)
Bewijs dat het zwaartepunt van het systeem in rust blijft.
[2]
ii)
Bewijs dat de hoeksnelheid constant is.
[2]
iii) Bereken de reactiekracht van de vloer op de cylinder.
[2]
iv)
Bepaal het aangrijpingspunt van de bij iii) genoemde reactiekracht.
[2]
v)
Bereken de maximale waarde van w waarvoor de cylinder niet kantelt.
[2]
136.
TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN
Examen/tentamen Theoretische Mechanica (W IV, WSK IV) op zaterdag 25 mei 1974, g.00-12.00 uur. N.B. Elk vraagstuk dient op een apart stel bladen gemaakt te worden en de bladen dienen slechts aan 'één zijde te worden beschreven. ,..
....
'
Elk corréct opgelost vraagstuk wordt met 10 punten gehonoreerd. De verdeling vàn deze 10 punten -over de onderdelen is tussen vierkante haken achter elk onderdeel aangegeven. T~T~T~T~T~T~T~T~T~T~T~T~T~T~T~T~T~T+T+T+T~TtTtTtTtT~T~T~T~TtTtTtT~TtTtTtTtT I. Theorievraag.
V
x
0
Een vlak V draait met constante hoeksnelheid n om een vaste as. In V kan een schijf, massa M, oppervlak S, bewegen. dxy is een assenstelsel met de y-as langs de draaiingsas en
d~n
een stelsel van centrale hoofdtraagheidsassen
van de schijf, beide gelegen in V. Bij Uw antwoorden op de volgende vragen moèten de grootheden in de in de figuur aangegeven coÖrdinaten x , y0 en ~. en in de traagheidsmomenten van de 0 schijf ten opzichte van het d~n-stelsel worden uitgedrukt. (~.n)-coÖrdinaten.
i)
Geef het verband tussen de (x,y)- en
ii)
Hoe groot is, bij' stilZettèn van de rotatie
n,
[I]
de totale centrifugaal-
kracht op de schijf?
[J]
iii) Bepaal de afstand van d tot de werklijn van deze centrifugaalkracht. Zie blz. 2
[2]
- 2 -
137. Examen/tentamen Theoretische Mechanica op 25 mei 1974.
iv)
Bereken, uitgaande van de verdeling van de centrifugaalkracht over de schijf, de totale centrifugaalpotentiaal (U ),
[ 2]
c
v)
Toon aan dat hier geldt
waarin T de kinetische energie van de schijf is, indien deze in rust rot is ten opzichte van V. [ 2] 2. 0
-lt
l.,f 2
a
c'
Twee homogene staven AC en BC (beide lengte
~
en massa m) kunnen in A en B
zonder wrijving glijden langs een horizontale geleiding a. In C zijn de staven door een wrijvingsloos scharnier verbonden. De staven bevinden zich oorspronkelijk in horizontale stand (C en C' vallen dan samen). In D zowel als in E bevindt zich een vaste aanslag. DC' = EC' =
i~·
Op zeker moment beginnen de staven te bewegen onder invloed van de zwaarte·· kracht. De versnelling van de zwaartekracht is g. De botsingscoëfficiënt is bij E en D gelijk aan
À.
Gevraagd wordt: i)
Bereken de hoeksnelheid van de staven direct voor de botsing en de snelheid van B direct voor de botsing.
ii)
[4]
Bereken de hoeksnelheid van de staven en de snelheid van B direct na de botsing.
[3]
iii) Bereken de reactiestoten in C en B.
[3]
Zie blz. 3
138.
Examen/tentamen Theoretische Mechanica op 25 mei 1974.
T+T+T+T+T+TtTfT+T+TtT+T+T+T+T+T+T+TfTfT+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T 3.
r
Een cirkel draait met constante hoeksnelheid w om een middellijn, die steeds verticaal staat. Het zwaartepunt van een homogene staaf, massa m, lengte
2~,
kan zonder wrijving glijden langs de omtrek van de cirkel. De staaf kan zonder wrijving roteren om zijn zwaartepunt in het vlak van de cirkel. De versnelling van de zwaartekracht is g. Beantwoord de volgende vragen: i)
Hoeveel graden van vrijheid heeft dit systeem en welke gegeneraliseerde coÖrdinaten kiest U?
[ I]
Hoe groot is de potentiële energie van de staaf?
[ I]
îii) Hoe groot is de kinetische energie van de staaf?
[2]
iv)
Hoe luiden de bewegingsvergelijkingen?
[2]
v)
Welke zijn de evenwichtsatanden en welke van die standen zijn stabiel?
[~]
vi)
Hoe groot zijn de frequenties van kleine trillingen om de stabiele
ii)
.·
evenwichtsstanden?
T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T
[2]
139.
TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN
Examen/ tentamen Theoretische Mechanica ;(W IV, WSK IV) op zaterdag 5 oktober 1974, 9.00-12.00 uur. N.B. Elk vraagstuk dient op een apart stel bladen gemaakt te worden en de bladen dienen slechts aan één zijde te worden beschreven. Elk correct opgelost vraagstuk wordt met 10 punten gehonoreerd. De verdeling van deze 10 punten over de onderdelen is tussen vierkante haken achter elk onderdeel aangegeven, TtT+TtTtTtTtTtTtTtTtTtT+TtTtTtT+TtTtTtTtTtTtTtTtTtTtTtTtTtTtTtT+TtTtT+TtTtT I. Theorievraag.
Beschouw een bewegend lichaam dat een hoeksnelheid ~ heeft ten opzichte van een vast assenkruis OXYZ. Laat oxyz een assenkruis zijn dat vastzit aan het
.
...
lichaam. Het lichaam heeft een 1mpulsmoment D ten opzichte van 0. Voor de
...
tijdsafgeleide van D geldt de volgende relatie:
... i. (do) + (w dt rel i) ii)
...
x D)
•
Geef de betekenis van de in bovenstaande vergelijking voorkomende termen.
[2]
Bewijs deze vergelijking.
[4]
iii) Voorbeeld:
- f-5
tn
.!
a·~
·-
lg
Mg /
N
In bovenstaande figuur is S een homogene, ronde schijf, massa M, in zijn
middelpun~
scharnierend bevestigd aan een massaloze staaf AB, wel-
ke laatste met een constante hoeksnelheid 0 roteert om een verticale as door A. De schijf S staat steeds verticaal en rolt over een horizontaal vlak. Geef, kort geargumenteerd en met gebruikmaking van bovenstaande vergelijking, antwoord op de vraag: Zie blz. 2
140. Examen/tent~en TheoJ;eti's:che--!Mecthanica::-:op S. oktober 1974. T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+HNT+T+TfT+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T
Is de normaalkracht N, dooJ; de schijf op het horizontale vlak uitgeoefend, kleiner dan,- gelijk,öfá'an.-of- groter dan het gewicht van de schijf: Mg.
[4]
2.
B
2a
. , 2a
,/.m
c
L M
D
Een homogene, vierkante plaat ABCD, massa M, hoogte en breedte 2a, staat loodrecht op een ruw horizontaal vlak, wrijvingscoëfficiënt f. In het middelpunt E van de plaat is scharnierend bevestigd een massaloze staaf EF, lengte
~.
met in zijn eindpunt F een massapunt, massa m. De staaf roteert
met constante hoeksnelheid w omE in het vlak van de plaat. De versnelling van de zwaartekracht is g. De plaat kan alleen bewegen in het vlak van tekening. i)
De reactie van het horizontale vlak op de plaat wordt gekenmerkt door drie reactiegrootheden. Welke zijn deze?
ii)
[2]
De hoeksnelheid w is zodanig dat de plaat niet gaat bewegen. Geef de vergelijkingen waaruit de condities volgen waaraan w in dit geval moet voldoen. N.B. Er zijn drie condities, .namelijk condities opdat de plaat: 11-) __ niet loskpmt,
b) niet gaat glijden, c) niet .gaat kante-len,
[SJ
iii) Bewijs, dat bij- toenemende hoeksnelheid de plaat eerder gaat glijden dan loslaten.
[I]
Zie blz. 3
- 3 -
141.
Examen/tentamen Theoretis.che Mechanica op 5 oktober 1974. TfTfTfTfTfTfTfTfTfTfTfTfTfTfTfT+T+T+T+T+TfT+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T+T iv)
Neem M » m. Voor welke waarde van f treedt dan eerder kantelen op dan glijden?
[2]
3. A
B
Een homogene staaf AB, massa 3m, lengte 2.1., kan, onder invloed van een torsieveer, veerstijfheid c, roteren in een verticaal vlak om zijn middelpunt
z.
De veer is engespannen als de staaf horizontaal ligt. Op zeker ogenblik
laat men van een hoogte h boven de horizontaal door Z een puntmassa, massa m, vallen. De versnelling van de zwaartekracht is g, Op hetzelfde ogenblik laat men de staaf vanuit rust los uit die stand waarbij AB een hoek ex met de horizontaal maakt en B onder Z ligt. Na verloop van tijd wordt de staaf in B getroffen door het massapunt. Na de botsing bewegen massapunt en staaf aanvankelijk weer onafhankelijk van elkaar maar treffen elkaar opnieuw. Juist voor de tweede botsing hebben zowel het massapunt als de staaf dezelfde posities en snelheden als juist voor de eerste botsing. Beantwoord de volgende vragen: i)
Hoe groot moet h worden gekozen?
ii)
Waarom moet de botsing tussen puntmassa en staaf volkomen elastisch zijn?
iii) Hoe groot moet de hoek ex worde.n. gekozen?
[3] [3] [4]
Antw. I
6-4-1968 1. a) Evenwichtsstand: xe
(x is de uitrekking van de veer).
b) Stabiel als: c - row2 c) Frequentie:
')
c - mw
> 0. 2
I
m
2. a) Reactiestoten in A, werkend op de balk: horizontaal, naar links gericht: Mv 0 cos ~. mMvo sin ~ verticaal, naar beneden gericht: ï~r:;::-:;-;;;-; (6M
+ 2m)
mv 0 sin a (3M +
m)
d) Noem hoek van treffen ~ 1 , dan geldt: ~1
11~n~~~)2
f ------r3<>-. --'d'i'l( f"- sm +
fuv-0';;"ls
O
~
Mi + 3 mR.
3. i) ii)
Statische uitdrukking:
~~ cotan ~.
- (bewijs)
iii) h ~ R.(M + m) {cR.(I - cos a) 2 gm2
Mg a (I - cos a) - mg sin a} • sin
8-6-1968 1 • a) a
=
10 arccos IT
b) Hoeksnelheid bij
loslaten:~
•
c) Wrijvingscoëfficiënt moet oneindig groot zijn. 2. Toename energie: nPR., toename hoeksnelheid: '\
J
12 nPR.
V m(6R2
-
.2.2)
1
Antw.2
3. x-as loodrecht op de wand·, na·ar rinks•;. y-as: richting
AB.
Snelheden na botsing:
i)
V·
ii)
V
w
vy •• V co.s a
x
- '/..V sin a ,
x
V
y
•
~
Cl
Q • V
3.
V.
COS·
.!_ >lr
a +
3.
w = ....:t_ r
12-10-1968
~ (41!pr
I.
+ m)v2 - 4p.g.r 2(1 - cos ~) + 2pgc2~2 41ler 3 +· mr 2
tijd
2. a) Eén. Noem de hoek die de projectie van AB· op· het x-y-vlak maakt met de x-as:
~.
b) Beschouw de absolute· beweging•; Dan· i's·:" T
=i
! mgh
U=
+}
m(R-2 - h2)[(w + $)2
(w- $)2]
(nulvlak =·x-y-vlak).
c) - (bewijs). 3. Noem hoek OAB: 9 (in stand van Îiguur). a) Evenwichtsstanden: 61 = 0, 62
=
11,
63
als \P\ ,;; 2c.Q.). b) Als P
>
p
'
4
= ± arccos ( 2c9.)
0, dan:
e1 e2
stabiel, als P < 2c9., altijd stabiel,
e3 4 : altijd instabiel.
'
c) Frequentie van kleine trillingen;·•om· 9 \} 3(4c9.- 2P)' 4m9. Idem om
e
=
62:.
, /3(4d + P)
V
4m9.
= el:
(P < 2c9.) •
(alleen mogelijk
Antw.3
6-1-1969 1. Noem draaiingahoek van rad:
=0
a
(rechtsom) en hoek van OM met verticaal:
rë = Kr : q.
;
mr<jl • K - mg sin q. •
$= a• é=0
=
2. a) - (bewijs).
b) Evenwichtsstand:
0 < K < mg
als 0 <
~stabiel
instabiel als -TT <
c)
=
ZK q. - ls_ (I - cos <j1) , mr R
a•
~
• 2 TT
• b 1e • 1• 1nsta
Kr t2 21
3. a) b) -
c) Hoeksnelheid schijven: w
aS = ----~--(M + m)R2
horizontale snelheid van AB: wR. d)
a2s2
A=-..:::....!~-
2(M + m)R2
4. a) Noem de hoek tussen Mm en de straal van M naar het onderste punt van de grondcirkel van de kegel: <jl, dan geldt:
- ffi$r2{cos 2"(1 - cos <jl)sin <jl + sin <jl cos <jl} + mgr cos " sin <jl b) Evenwichtsstanden: q, 1 = 0,
q, 2 : instabiel.
d) Eigenfrequentie: -. / mg '. 3 VMr cos "
= TT.
=
0 •
TT
'
Antw.4
19-4-1969 1. a)
rw 0
(JJ
sin·2a
= ------------~--~--(mi-2 cos2a + I sin2o;)
Iiw 0 sin a cos a
V=------~-
(mi2 cos 2a + I sin 2a)
2. Noem de hoek tussen staaf en verticaal: Evenwichtsstanden: h = 0, Xl
= ~.
~2
Eigenfrequenties (om
h
x2
~en
de indrukking van de veer: x.
=0
(s·tabiel)
=0
(instabiel).
= 0, x 1 = 0): wortels van
3. 2-6-1969 2.
(m + M) 2 i
h =
2m2 (1 + À)2 3. b) Snelheid: ffgà. a
v2
c) Afstand: - -2 + --2fg 4. Noem hoekverdraaiing van
s2
Bewegingsvergelijking: '$ +
om as
L
s2 :
4abw 2 (r.2 + 6b2•)
Evenwichtsstanden: Frequentie:
h .= 0 (stabiel),
~·
sin,~ ~2
=~
= 0 ,
(instabiel).
Antw.S
11-10-1969 2. Noem hoek tussen 0 1A (of 0 2B) en de verticaal door 0 1 (of rekking van de veer: x.
= 0; az-
a) Evenwichtsstanden: al- 0, Xl
~.
xz
o2): a
en de uit-
o.
b) (e!,xl) stabiel; (9 2 ,x 2 ) instabiel. c) Frequenties: wortels van:
3. Breng assenkruis OXY aan (OX: horizontaal): a) Oe coÖrdinaten van het zwaartepunt van de staaf: x
a '
z
De snelheid van het zwaartepunt
xz
0
Yz = -
•
~t
a
I
-
sin a
a met cos a: = 1'
I + cos 2 a
3 De hoeksnelheid
=
sin a
3+ cos 2 a
b) In A: SA
In B: SB
-
I
~
Yz a
m~ 0 t sin a(f + cos 2a)
(L
m
(L grond, naar boven).
wand, naar rechts).
c) De snelheid van het zwaartepunt *z
~ ~oi
cos a(f + cos 2a) ,
y1 = - i ~oi cos a(t + cos 2a) ,
de hoeksnelheid • <1>
d)
a
.
I
1 = - ~
= j tiJ
+
cos 2o = -
t
+
~~ = 0
•
Antw.6
4. a)
- maowé cos wt + j I)l~2w2 •
u
ce 2
=
+ maow2 sin wt + ce = 0
c)
e
= A cos
a.
nt + B sin nt -
sin wt
(A en B constanten)
'
met n2
c [ (m + M)a 2 +
a. [ (m
maow 2 + M)a 2 +
!
MR 2]
! MR2]
"Shimmy" treedt op als w = n.
5-1-1970
2. i)
Hoeksnelheid:
3a 4(a 2 + b 2 )
vo
.
8g(a2 + b2) (fa2 + b2' - a) • 3ma 2
i i)
iii) Stoten in C,
werkend op het blok:
horizontaal, naar links gericht:
naar boven gericht:
verticaal,
m(a 2 + 4b 2 ) 4(a 2 +
b 2)
3ab 4(a 2 +
2 b )
v0 •
3. Noem de verticale verplaatsing van.de lift naar beneden: x, en de hoek tussen de slinger en de verticaal: ~.
i)
(M + m)x - mt~ sin ~ - mt~2 cos ~ x sin ~ = R.(p' + g sin Op t =
o:
x =
x
=
o,
4> 4> =
a, .P = w0 •
(M
+ m)g - 2W ,
Antw. 7
ii)
~
4W(cos
~
±
a
- cos c:) + .2-w~(M + m cos 2a) (M + m cos 2 ~).2.
iii) a)
~ =
a., voor alle t.
b) ~ =wo, voor alle t.
4. a)
(7M + 2m)fg cos a
\2
b)
M(M + m) ( 2rwo 2fg cos a 7M + 2m}
c)
a.
=
arctan f .
18-4-1970 I. I. a) Wel,
1.2. i) b ••
b) Niet,
c) Wel,
d) Wel.
ii) a., resp. c., iii) c.
2. Neem de y-as langs OP en de y-as loodrecht hierop en naar links gericht. a)
V
b)
V
s/3
p· x
Qx
=
2(M+m) ' Vpy
- o.
(3M+m) 4M(M+m)
VQ
s/3,
s
=-
y
4M
s
c)
n
= --
d)
T
=
2MR
(SM 2 + 7mM + 2m 2)s 2 8M(M+m) 2·
3. c)
tan(wt)
= 3f.
1-6-1970 1 • l • a) II!, J•
2. a) Nee,
b) Ja. b) Nee,
e) T: Nee, 2. I)
c) Ja,
U: Nee, T+U: Ja. 3S 2m.2.
d) Nee,
Antw.8
+
2)
~ ü-
/1_'l'c:.
~;),
R,
s
3)
w
n"
= -Àwvoor
=2myl - g(l
3
À
3. Stel OA = x.
5
a)
x=
b)
.. (c 2 2 x + - - w ) x = aw + g co.s wt.
c
m
(I - cos Qt) + _..,...;m;:~g..._;; (cos Qt- cos wt), 2 (c - 2mw )
c)
met c 2 - w m
Q := -
10-10-1970 I. a)
b) I) Ja,
2. b)
n cos a.
w =
2) Ja,
2
w
<
3) Ja,
4) Nee,
5) Ja,
3(c - mgR.) 2
4mi 2
c)
3. a)
- w
s
mMR.w sin ex
2 (2M+m sin a)
, (richting: PO).
Mw
b)
• 2a ) (2M + m s1n
c)
V
MRw sin a , (richting: OP). 2 (2M + m sin a)
6) Ja.
Antw.9
11-1-1971
3), 4). b) 2) impulsbehoud van m in x-richting (tengevolge van het glad zijn van de staaf werkt de stoot op min y-richting); 5) kinematische relatie; (restitutie-vergelijking) 6) behoud van impulsmoment om A van het gehele systeem.
1. a) 1),
2. Noem de hoek tussen de horizontaal door het middelpunt M van de ring en de lijn Mm: e(in getekende stand: 0 < e < rr/2). a) Evenwichtsatanden
e1
en
e2
volgen uit 2
2
w (a+r)sin e- g cos e + w r cos e sin e
(0 s e
= o,
s rr/2; w s e 2 s 3w/2) •
1
b) Evenwichtsatanden stabiel als voor e
= e1
2
:
' 2 2 2 mw r(a + r + r cos e)cos e - mw r sin e + mgr sin e > 0. c)
Frequentie~
n•
van de kleine trillingen volgen uit:
V
. Ie
s 1n
waarbij e ,
1 2
1, 2
(_L2
.2 e - s 1n
rw
1, 2
),
de wortels zijn van a) die ook aan de ongelijkheid b) voldoen.
3. a) 2.
Noem: de hoek tussen de horizontaal door 0 en Do: cp, de absolute hoekverdraaiing van M: e, idem van m: lj!, alle rechtsom positief genomen.
= (R
b)
r~
+ r)~ -
c)
T•
d)
U = - mg(R + r)sin cp.
Rê
I 4I MR 22· ê + zmCR
22 I 2 + r) ~ + ~ [(R + r)~ - Rê] ,
•
Antw.IO
e)
2mg cos cp. 'Jf
f)
( 3M + 211))(R + r) ~(M ..+.iri)g
=
T
0 g)
f
/sin cp
7.
17-4-1971 /4t2 - a2 U · ) vlak voor de botsing.
2. a)
c)
i
tl3
a
$
2t •
<
23-5-1971 I. a) iii) b) iii)
y = u cosh ~ , u en v constant. \i
E_=O (bv. hoek cp)
2. a)
2 • 2 (cp - w)
b)
T
!mr
c)
u
jc(2r sin jcp - t ) 0
d)
Q
e)
mr 2.:cp + cr(2r sin
k
= -
~ acp
= -c[2r sin jcp - t
! cp
- t
t
cp(O)
f)
cp 1 =
2
2 arcsin
2~
,
0
0
]cos jcp
) cos. ! cp = 0
~(0) = w
. to
11,
cpz-·= 2 arcs1nzr:
epi altijd stabiel, cp 2 stabie1 voor t 0 <
g)
c 2 wo = -m cos
jcp
2
=~
m
va: -
4r2
zr
Antw. 11
3 V w=2 I
3. i) ii)
s=
iii)
V
=
(M + !m)v
t /3gi •
9-10-1971 I. I. a)
I ' 3, 4
.
I • 2. 1) nee
2) ja 3) nee 4) nee 5) nee 6) nee
2. i)
i i)
.
cp(cp = 0) =-~ -
2mi
-
N =·-K tg(!! [1
2 2] (1 + 3 cos
10-1-1972 1. iii)
2. i)
r
-A
1 m
=-
cp +
TT R
q>1 = -
iii)
epi
cp
(~,~)
l~(sin
ii)
J!z " ~
1f
4
ÀV
cp +cos cp) -
l w2 cos
i>
q>3 =
q>2
E
stabiel ~ls w
2
2 stabiel
3
+
instabiel •
(0,
<
~ 12
"
2cp • 0. 3TT
4
Antw.l2
iv) 2 w =
~ lim.!. [{sin(~
vhor
=
2
3. i)
I ï2
i i)
rr
s
cos
2 Mi w
M
V:vert =
S sin a
!1
+ E)} .S.- w2 !
+ S sin cx
""'lllV
(X
M
cos(~ 2
+ E) +
2
-+oe 8
R
(voor v zie iii))
+ mv{a
iii)
15-4-1972
I. i)
iii) a)
QA verandert niet,
b)
constant.
i)
x = 0
i i)
stabiel als
iii)w
3. i)
i i)
0
w2
2c m
<-
~ m s
w = !Mr + pR.r • 2 = w2 + Pg r =.:t--_..:=:.:~-:..,2:--==frcp 2 2Hcp ·- 2r (q> 2:;-...;;.::;:....t_ - -..in cp) .... _
cp
·tMr
+
pR.r
cos(2~
2
+ 2E)] •
Antw, 13
iii)
29-5-1972 I ' a) i)
I (hoek
i i)
K
iii)
reactiekracht
iv)
nee
v)
vaste ruimte: nee
= 0
~
b) i)
2. i)
~)
2
(~
en x)
ii)
K
=
K(t) ;
il.i)
belastin~skracht
iv)
nee
v)
vaste ruimte: nee.
x
2
2 2•2 • + jm[x + R ~ + 2R~x cos cp] + mgR(I - cos.cp)
.
const.; MX + m(x + R~ cos~) • mv
Beginvoorw.: ~(0) ii)
cp
T +U= const.: jMX
px =
=0
K
= x(O) =
x(O)
•
o , ~(o) •
2 ~ 4 R M+ m g M
vO
3. i)
i i)
shor S
= 0
vert • ma(w - wI ) 2
M = !mr (w - w ) 2
0
(voor w zie i))
vo
"R
=
Antw.l4
iii)
LlT = (!MR
2
.2 .2 2 2 2 2 2 2 2 + !ma + !mr )w - iMR w - !ma w - !mr w 1 1 . 2
7-10-1972 I. i)
=
b
c 2
ii)
U = -!ax
iii)
x
iv)
a < O, d < 0, b
v)
x =
- bxy - !dl
=y =0
y=
2
- ad < 0
x • y = y = 0)
0 (uit x =
MX + m(i - Rê sin 8)
2. i)
iu:.2 + 12m(x' 2 2"=
ii)
x -:;.)
iii)
v!<
=
0
2Rx' 9' s1n . 8 + R2 8• 2 ) - mgR s1n ' 8 = mgh •
2 2m g(h + R sin 8)
sin 8
2 (M + m)(M + m cos e)
" -::) 2Mg(h
iv)
V
0
0 •
R)
I
V
vert
= -Y2gh
,
= 0
2
iii)
~
m + M
hor
~
3. i)
•
xo=-3!<
cos a - sin a . a. s1.n
8-1-1973
2. i)
3
i i)
lLt< 18
iii)
3
3. i)
7
Noem:
mgt<
~
hoek tussen verticaal en AC, en x afstand van C tot m.
(M + m) !< 2..~ -
..
mx -
.. 81n .
mi~
..
.
rnf<1t 81n ~
..z
- mi"'
~
• = ,- (M +· m) ·gi s1n cos
~
• mg •
~
,
Antw. 15
ii)
Verticale snelheid: gt, Verticale verplaatsing:
iii)
I
iv)
a
+ -
j
! gt 2 •
2Mg(cos cp - cos cp 0 ) Hf.+ mi.
.2
cos cp
Mg (M + m)R.
7-:-4-1973
2. i)
Noem x afstand van hoogste punt van ketting tot horizontale vlak. 2 (m + px)x + px
=P
- mg - Pgx •
ii)
iii) p~)x
(m + iv)
=P
- (m + pR.)g •
Maximale hoogte h uit h2 _ 3(P - 2mg) h _ 3m(P - mg) 2pg 2
=0 •
p g
3. i) ii)
Snelheid kar: Àv • 0 Snelheid m relatief t.o.v. kar: (I + À)v cos a. 0 Noem: x afstand kar tot wand en ~ afstand m tot beginpunt buis (N,B. ~:
niet-inertiaal) • (M + m)x• - m,~ cos a
= [ (M +
. 2a) À - m cos 2 a]v , m s1n 0
2 2 2 iMX + im(x + t - 2xt cos a) +
= i[(M iii)
v • 0
j
+ m)À
2
mg~ sin a •
2 2 2 - 2À(I + À)m cos a+ (I+ À) m cos a]v 0
mgR. sin a 2 2 · 2 2 2 j(M+m)À - !(M+m){À- (M+m) (I+À)cos a} -mÀ(I+À)cos a+ im(I+À) cos a 2
·m
Antw. 16
28-6-1973 2. i)
/2(M- m) (M + m) gh •
M
2M (M+m)h•
ii)
Mm
iii)
(M + m)
(a hoogte vanaf beginp.unt)
2(M- m) / .(M+m)gh,,
2 m -..:::...-.....2 h •
iv)
(M + m)
>~
3. i)
ii)
~
2
f 13 •
"
is hoek DAB: . 34 _,.2.. ...... ~ - _, ""' 2n2 .. s 1n
iii) a)
I.!..2 r~ 2 -
4> =
l!l. 4i
~
(
1 -
c2 -
34 cos
~
)
,
= -mg...
cos
~
•
13'> •
6-10-1973
2. ii) iii)
3, i)
Noem
16 11
)J
=-
)J
=
~
hoek tussen V en AB:
5
3 .
I 2}.2 {(2I Mi 2 + 6I mR. 2).2 810 ~ + 2 mi ~ + - (2Mi
ii)
~
1
~3
2
+
2
3
mi
22.2
w s1n
~)w
2
- (M +
3
~m)gi cos~=
0,
=o.~ 2 ="· = arccos[3(2Ma: 3m)
+1, w
g;
mits w2 " 3(2M8~ 3m)g
Antw.I7
iii) mi: stab1.'el als w2 ~
<
3 ( 2M + 3m)g 8mR.
'
j<M + j m)gR.
eigenfreq.:
mR. ~
2 : instabiel,
~ 3 : st~biel als w2
> 3 (2M
8~
3 m)g
O,
(x
eigenfreq. :
met
7-I.,-I974 2. i)
! tan " •
ii)
. 3I mg ( s1.n
iii)
"M
= r, ~
iv)
"M
=
3I
a + f cos a )
=~
~
langs helling) •
g (sin " - 2f cos a)t
2
3. ii)
iii) Noem: ~ hoeksnelheid buis en r afstand AP.
r - r~ 2 iv)
= -er, r~ + 2t~ = 0 •
q
r ma x
= r0
/ ::J.c
r.
=r
•
mn
0
Antw. 18
6.,.4-1974 2. i)
Verticale snelheid
3S
Hoeksnelheid: jjif • ii)
IS. a!!IlvanJ;,~,j;U~
iii) Staaf blijft ~
caal. Noem 2,1 I mi '3
il'l
con~act.
hoek staaf met vlak: ••
m~
••
~
+
cos,
~
-
.2 . ) • -mgR. • ~ s 1.n cp
N=(M+m)g
3. iii) iv)
3(m + M)g 3(m + M)g 'mh'
v)
25-6-1974 2. i)
Hoeksnelheid: /
/9
8
Snelheid B: ii)
Hoeksnelheid: Snelheid B:
# 13 • ,,
gt/3 •
# 13 •
-À /
-À /
~
gtÏ3 •
iii) Reactiestoten in B: horizontaal: verticaal:
~mR. (I
~mR.(!
+ À) /
+ À)
# ~,
/*:iJ"·.
Reactiestoten, in C:; horizontaal:
Zwaartepunt beweegt zuiver verti-
~ rot (I
verticaal: 0 •
+ À) /
jfr'i ,
Antw. 19
3. i)
2. ~=
hoek tussen verticaal en straal naar middelpunt staaf. 8: hoek tussen verticaal en staaf. ~
ii)
-mgr cos
~ H) •••
2
. ) 1v
. cp cos mr 2..~ - mr 2w2s1n
I mr 2•2 . 2~ + I ~ + 2I mr 2w2s1n
1
6
_,2~
3 """ v)
vi)
i
•
H -
W
S1n 8
2w2s1n . 2e +
. cp + mgr s1n
cp
1 _,2 2 .
3 '"'"
~
COS
.!. _, 2• 2 ~ 8 6
=0 ,
8 = 0 •
en
o, e = 0: instabiel, 2 cp z 0, e = TI/2: stabiel voor w < g/r, eigenfreq.: w_ 1 • ~~ - w2 , w = w • 2 <pa TI, en 8 • 0 of 8 = TI/2: instabiel. cp -
anders instabiel,
als w2 > g/r:
I'
arccos (g/ rw 2 ) , e - 0: instabiel, . 2 arccos (g/ rw ) , e = TI/2: stabiel, eigenfreq. :
5-10-1974
2. ii)
niet loskomen: mw
2
i
cos
~ ~
(M + m)g, voor alle
~
uit 0
~ cp
s 2TI,
niet glij den:
1=2
i sin cpJ -,-...J.;::::...:....;~:".2:u....
__
(M + m)g- mw i cos
cpJ
~
f ,
voor alle
cp
uit 0
~ cp ~
2TI,
Antw,20
niet kantelen:
I. (mgi
2
+ mw ai) sin ~
la(M +
m)g- mw 2ai
2
iii)
w 1 .. d = g 1J •
iv)
f > I ,
3. i)
iii)
mn
a.=~.
2c
I cos~ I
s 1
(M_,+ m) g -;;:::f~; """
h
+ f2
<
voor
alle~
w2los • (M + m)g mi
uit 0 s
~
s
2~,