TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN
Afdeling Algemene Wetenschappen
Onderafdeling der Wiskunde
INLEIDING in de MECHANICA
Syllabus van het College van
Prof. Dr. Ir. J. de Graaf
Gegeven in het Voorjaarssemester 1984
De opgaven zijn van
Dr.Ir. A.A.F. van de Ven
··= jV~-
Technische Hogeschool Eindhoven Dictaatnummer 2.334 Prijs f. 11,00
Onderafdeling der Wiskunde en Informatica Inleiding mechanica 2C01 0 voor Wiskundestudenten naar het college van Prof.dr.ir. J. de Graaf De vraagstukkenverzameling is verzorgd door Dr.ir. A.A.F. van de Ven
TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN Onderafdeling der Wiskunde en Informatica
INLEIDING MECHANICA 2COIO voor Wiskundestudenten
naar het college van Prof. Dr. Ir. J. de Graaf De vraags tukkenverzarne ling is verzorgd door Dr.Ir. A.A.F. van de Ven
lentetrimester 1984
I
I
I.
- i -
INHOUDSOPGAVE blz. ·HOOFDSTUK I.
HOOFDSTUK 2.
l
II
•
Kinematica van het materiële punt
8
§2.1.
Positie, snelheid en afgelegde weg
§ 2.
Versnelling
15
§2.3.
Algemene cirkelbeweging
19
§2.4.
Graden van vrijheid. PoolcoÖrdinaten
21
§2.5.
Tangentiële en Normale versnelling. Kromtestraal
23
2.
HOOFDSTUK 3.
•
Manipulaties met vectoren
Dynamica van een deeltje
8
27
§3.1.
De bewegingsvergelijking
27
§3.2.
De constante kracht
30
§3.3.
De lineaire veer
31
§3.4.
Coulombse of droge wrijving
32
§3.5.
Visceuze of natte wrijving
35
§3.6.
De centrale kracht
36
§3.7.
Krachten die optreden bij meetkundige restricties (Reactiekrachten, gedwongen beweging, vrijmaken)
38
§3.8.
Axiale krachten
45
§3.9.
Krachten die meerdere deeltjes, die via koorden en staven aan elkaar verbonden zijn, op elkaar uitoefenen
47
- ii -
.
blz. HOOFDSTUK 4.
Relatieve beweging
49
§4.1.
Afleiding van de transformatieformules
49
§4.2.
Stilzetten. Schijnkrachten
57
HOOFDSTUK 5.
HOOFDSTUK 6.
Fundamentele beschouwingen over Inertiaalstelsels, Massa, Impuls en Kracht
64
Dynamica van een deeltje. Bahoudswetten
70
§6,1.
Impulsmoment
70
§6.2.
Arbeid en Energie
73
§6.3.
Energiebeschouwingen bij de eendimensionale beweging
83
§6.4.
Bew?.ging onder invloed van conservatieve centrale
§6.5.
krachten
86
De planetenbeweging
87
HOOFDSTUK 7.
Botsingen
91
§7.1.
Eendimensionale botsingsproblemen
(Centrale botsingen)
§7.2.
Botsingen in het platte vlak en in de ruimte
(Niet-
centrale botsingen)
HOOFDSTUK 8.
91
93
De mechanica van stelsels bestaande uit meerdere deeltjes
98
§~,1,
Stelsels van N deeltjes
98
§8.2.
Stelsels van 2 deeltjes
102
§8.3.
Starre stelsels van N deeltjes
104.
I
I
- iii -
blz.
I • VRAAGSTUKKEN
+ an t"oorden
TENTAMENOPGAVEN
+ antwoorden
V.I-V.I03
T. I - T. 35
Aanvullende Inhouds beschrijving Inleiding Mechanica 1976-1990 Bladzijde VRAAGSTUKKEN
+ ANTWOORDEN
1. VECTOREN
V.1
2. KINEMATICA
V.12
3. RELATIEVE BEWEGING
V.20
4. DYNAMICA VAN ÉÉN DEELTJE
V.26
4.1 Vrij massapunt
V.26
4.2 Gedwongen beweging. Vrijmaken. Eenzijdige verbindingen
V.34
4.3 Impulsmoment. Momentenstelling
V.47
4.4 Methode van stilzetten
V.50
4.5 Vrijmaken van stelsels van meerdere deeltjes
V.56
5. ARBEID EN ENERGIE
V.64
6. DYNAMICA VAN EEN STELSEL VAN DEELTJES
V.81
7. BOTSINGEN
V.92
TENTAMENS/EXAMENS 1981-1983
T.1- T.28
ANTWOORDEN TENTAMENS
T.29 - T.35
JdG, 30 Juni 2005
-
HOOFDSTUK I.
I -
Manipulaties met vectoren
• Van een aantal fysische grootheden zoals massa, temperatuur, volume, lengte,
electrische lading, kan men de "grootte" of "hoeveelheid" aangeven met één
reëel getal. Zulke fysische grootheden heten scalaire grootheden. Het genoemde reële getal hangt natuurlijk af van het gekozen eenhedenstelsel. Een aantal andere fysische grootheden zoals verplaatsing, snelheid, hoeksnelheid, versnelling, kracht, veldsterkte, zijn wat gecompliceerder van aard. Deze hebben behalve een grootte ook een richting (in de "fysische ruimte" om ons heen). Zulke fysische grootheden heten vectoriële grootheden. Een vectoriële grootheid stellen we grafisch voor door een gericht lijnstuk
(Eil!
of vector) in de ruimte.
Heel platvloers stellen we ons nu een vector voor als een stok AB met een punt eraan. Als een willekeurig punt C in de ruimte gegeven is kunnen we de stok evenwijdig aan zichzelf B
verplaatsen, zodanig dat he1 nieuwe aangrijpingspunt C
A
c
-
i~;.
Dit "evenwijdig verplaatsen" is hier niet wiskundig bedoeld, maar als een ambachtelijke bezig-
heid. Met goed tirmne rmans- of landmetersgereedschap kun je zo'n evenwijdige verplaatsing "heel precies" uitvoeren.
-- rr
- 2 -
In de ruimte om ons heen kiezen we nu een vast punt 0 uit en we beschouwen
de verzameling V van alle vectoren die in 0 aangrijpen. Elementen uit de verzameling V geven we aan met onderstreepte
letters:~,~,~,
...
,~,~
etc.
(In de fysische literatuur staan vectoren vaak vet gedrukt of gebruikt men • ... ~ d e notatLe a of a.)
Met behulp van ons timmermansgereedschap voeren we nu in V een viertal operaties in.
I.
Optelling
~ + ~
(uitkomst is een vector)
Recept: Verschuif b evenwijdig aan zichzelf totdat zijn staart samenvalt met de punt van ~· Het gerichte lijnstuk E van 0 naar de punt van II.
~
is dan per definitie
Scalaire vemenigvuldiging Recept: Maak a
IÀI
Als
À ~
À
0 dan is
< 0 dan wijst
a
À
Zie figuur.
(uitkomst is een vector)
À~
maal zo lang. Als
richting. Als
~ + ~·
2,
À> À
0 dan wijst
À
a in dezelfde
a in tegengestelde richting.
de nulvector. Zie figuur.
---
Àa
a +b
,, I
I
•-
b
À
a
"..
- 3 -
Eigenschappen van optelling en scalaire vennenigvuldiging:
•
a a+~=
Bij
+
(~
+_<::),
~
+ Q = ~·
~ + ~
=~
+ ~,
voor iedere i! is er een ~ zodat
ç,
gegeven~· ~.
etc. kunnen deze eigenschappen m.b.v. ons timmermansge-
reedschap experimenteel geverifiëerd worden. Het zal de aandachtige lezer niet ontgaan dat bovenstaande eigenschappen precies de Axioma's zijn waar een "Vectorruimte" aan voldoet. Blijkbaar is het wiskundige begrip vectorruimte erg geschikt om fysische eigenschappen van de ruimte om ons heen te beschrijven. We hebben hier een eenvoudig voorbeeld van een mathematischfysische theorie. In een mathematisch-fysische theorie is er de volgende correspondentie: wiskunde
experimentele natuurkunde
Axioma's
Operationele definities, recepten
Stellingen
Waarnemingen
Naannate meer stellingen "kloppen" met waarnemingen 1s men meer geneigd te geloven dat de axioma's "waarheid" bevatten.
III. Inwendig product i! •
(uitkomst is een getal)
~
Recept: Bepaal de hoek
~
tussen
i!
en
met een gradenboog. Bepaal de
~
lengten 1~1 en 1~1 van i! en b met een meetlat. Per definitie is ~ • ~
•
=
I~ 11 ~I cos ~ .
Eigenschappen van de inwendige vermenigvuldiging;
(i!+~)·_<::= i!·_<::+ rege 1:
b
Ii! +~I 2 = Ii! I 2 +
·_<::,À(~·~)= I~ I
2
+ 21 ~ 11 ~I
À
~
•
~
=~ •
i!·~. i!·~= 1i!1 2 .
cos il.
~·
Cosinus-
- 4 -
IV.
Uitwendig product a x b
(uitkomst is een vector)
,.
Recept: Bepaal weer ~. lal en lbl als bij het inwendige product. De lengte van !! x b wordt gedefinieerd door I!! x~ I De richting van a x ~
door !! en
~
= I!! 11 ~I
sin~.
is loodrecht op het vlak opgespannen
en passend bij !! en
~
als een rechtse schroef.
Zie figuur. axb
a
Eigenschappen van de uitwendige ~x ~
vermenigvuldiging~
= Q, c x (!! +!?,) = (_ç: x!!) +
(!!x~)
x c
altijd
Q,
=a
x
(~x S;).
x
~ = -~
x
~·
(_ç, x~). Er geldt i.h.a. niet
Neem maar
~
terwijl het rechterlid niet
= !!
dan staat in het linkerlid
Q hoeft
te zijn.
De genoemde eigenschappen van de inwendige en uitwendige vermenigvuldiging kunnen m,b.v. timmermansgereedschap weer experimenteel geverifiëerd worden.
Om
met de ingevoerde operaties gemakkelijk te kunnen rekenen, voeren we in
V een orthonormale rechtsdraaiende basis {e ,e ,e } in. D.w.z. -x -y -z
{*)
e -x
e -x
e -y
e -x
e -y
0
e x e -x -y
'
e -z
e -y
e
-z
e -z
etc. e x e -y -z
e -x
e -z
x e
-x
e -y
•
'
- 5 -
Vaak worden de vectoren e , e e "verlengd" tot coÖrdinaatassen. Je -x -y -z
•
krijgt dan een rechtsdraaiend Cartesisch coÖrdinaatstelsel. Zie figuur .
z
A
e
-y y
'
' --------~-""'
---
Een willekeurige vector A kan worden ontbonden door te projecteren langs de assen:
A
Ae
x-x
+Ae
y-y
+Ae
z-z
Er geldt A
x
lal sin \l cos cp , A
y
lalsin\lsincp, A z
lal cos () .
De getallen A, A, Az heten wel.de kentallen of componenten van A. Deze x y kentallen worden vaak in een rijtje achter elkaar geschreven (A ,A ,A). x y z Een veelgebruikte slordige notatie is A= (A ,A ,A), e -
x
y
z
-x
= (1,0,0), etc.
Deze notatie is slordig, omdat je niet ziet welke basis er gebruikt is. Als je van tevoren één vaste basis afspreekt en je daar verder aan houdt kan het geen kwaad.
- 6 -
De componenten van een positievector E zullen we schrijven op de
= x -x e
bekende manier r -
+ y e
+ ze • -y -z
Stel nu dat we de kentallen van
een aantal vectoren~.~ •..• weten, dan kunnen we met de boven gevonden rekenregels en met (*) de som ~ + ~. het scalaire product dige product !:!:
I.
B en het uitwendige product
~ x ~
À
,. •
!:!:• het inwen-
uitdrukken in de kentallen
(A e + A e + A e ) + (B e + B e + B e ) x-x y-y z-z x-x y-y z-z
A+ B
=
(A + B ) e + (A + B )e + (A + B ) e x x -x z z -z y y -y
de componenten van A + B zijn dus (A + B , A + B , A + B ) • x x y y z z À (A
II.
e
x-x
+ A e + A e ) y-y z-z
(À A ) e ) + (À A ) e + (À A ) e x -x y -y z -z
de componenten van À A zijn dus (À A
x
III.
A
B
(A e
x-x
AB
x x
IV.
A x B
+ A e
y
, ÀA ) •
z
(B e + B e + B e ) x-x y-y z-z
+ A e )
z-z
y-y
, ÀA
(m.b.v. (*)).
+AB +AB y y z z
(A e + A e + A e ) x-x y-y z-z
x
(B e + B e + B e ) x-x y-y 7-z
(A B - A B ) e + (A B - A B ) e + (A B - A B ) e y z z y -x z x x z -y x y y x -z
( m. b • v. ( *) )
Om deze formule te onthouden wordt ze vaak geschreven als een formele determinant e
A x
B
-x
-y
e
e -z
A x
A y
A
B
B
B
x
y
z z
.
- 7 -
Toepassing Stel op een materiëel object werken een aantal krachten
g1, ... ,gN
met
aangrijpingspunten
totale kracht F word' gedefinieerd door
g = gl + g2 + .•. + gN. Voordat de krachten opgeteld kunnen worden moeten ze evenwijdig worden verplaatst zodat ze allemaal in de oorsprong
0 aangrijpen. Het totale moment M wordt gedefinieerd door
We zeggen dat het materiëel object in statisch evenwicht is als F
0 en M
Opgave: Ga na dat het er bij onderzoek naar statisch evenwicht niet toe doet waar je de oorsprong kiest.
Behalve fysische grootheden van het scalaire en vectoriële type komen er nog gecompl~ceerdere
e
de 2 , 3
e
en 4
e
fysische grootheden voor: de zgn. tensoriële grootheden van .
soort. We gaan daar in dit college niet verder op 1n.
o.
l!i-
- 8 -
HOOFDSTUK 2.
Kinematica van het materiële punt
,.
In dit hoofdstuk geven we aan hoe de beweging beschreven kan worden van een materiëel object dat zo klein is dat het tot één enkel punt geÏdealiseerd kan worden. In deze beschrijving spelen de zgn. kinematische grootheden (positie, snelheid, versnelling, etc.) een belangrijke rol. In de kinematica beperken we ons tot het beschrijven van bewegingen, we houden ons niet bezig met de "oorzaak" van een beweging. Teneinde de beweging van een punt te beschrijven, kiezen we een vast coördinatenstelsel Oxyz. We vragen ons niet af of dit coÖrdinatenstelsel in rust is. (Wat is trouwens
11
in rust",
ten opzichte van wat?). De oorsprong van ons vast gekozen coÖrdinatenstelsel kan zich dus bijv. in de collegezaal bevinden, op een draaimolen of aan boord van een straaljager.
§2.1.
Positie, snelheid en afgelegde weg
z
y
- 9 -
••
De positie ten tijde t van het materiële punt wordt in het Oxyz-stelsel gegeven door de positievector r(t) -
=
x(t)e + y(t)e + z(t)e -x -y -z
De verplaatsingavector tussen de tijdstippen t en t' wordt gegeven door 6r
6x e + 6y e + 6z e -x -y -z
Hierin is
6x
x(t 1 )
-
x(t) ,
etc.
De gemiddelde snelheid tussen de tijdstippen ten t' is de vector 6z 6x !::f.. - e 6t ~x + 6t ~y +6t -z
V
-gem
met
L\t
tI -
t
•
De snelheid ten tijde t is de vector dr ~( t)
lim v L\t-7() -gem
dz dx ~ - e dt ~x + dt ~y +dt -z
dt
Deze limiet bestaat als de functies x(t), y(t) en z(t) differentieerbaar zijn, In de mechanica bestaat de handige gewoonte om een afgeleide naar de tijd te noteren met een puntje boven het functiesymbool. Dus
V
v e
De snelheid
~(t )
x-x
0
+ v e
y-y
+ v e
ten tijde t
z-z
0
Xe -x
+Ye-y
+Ze
-z
is een raakvector aan de baankromme in
E(t ). Aanschouwelijk is dit duidelijk. Wiskundig kan dit als volgt worden 0 toege li eh t:
-
10 -
In de buurt van E(t ) benaderen 0 we de beweging "zo goed mogelijk"
,.
door een eenparige beweging langs een rechte lijn:
Deze benadering heet "goed" als voor t - t 0 klein geldt _&(t) "'E(t). We kunnen schrijven
waarbij de rest harder naar Q gaat dan t - t • D.w.z. zelfs als je de rest 0
deelt door t - t
0
gaat dit nog naar
dan moet blijkbaar gelden
dat~=
Q als
t
+
t . Als dit het geval is, 0
Ë(t ). 0
De grootte van de snelheid l~(t) I wordt gedefinieerd door
We zullen vaak spreken over de afgelegde weg s(t) langs de baankromme op tijdstip t. We nemen meestal s(O)
0.
De scalaire snelheid v(t) wordt geds definieerd door v(t) = dt . Veronderstel dat s(t) monotoon niet-dalend is, dan geldt
lim t.t+O IJs
limIJ t+O 11 t
ds dt
V
•
1:~1
- 11 -
Opmerking: In het algemeen geldt Jv(t) J
± v( t).
Als s ( t) monotoon niet-
dalend is, vind je door te integreren t s(t) - s(O) 0
t s(T)dT
J
f 0
t v(T)dT 0
J
Jy(T)JdT
t
/;;;? f 0
.2
+ y
2'
+ Z
dT
afgelegde weg sedert t
0 •
Al naar gelang het ons uitkomt zullen we met s ( t) de "werkelijk af ge legde weg" dan wel "de afstand langs de baankronnne" bedoelen.
Voorbeeld 2.1. Algemene eenparige beweging P + tV
!:< t)
V constant
V
constant
V
Ite t) I
~.
IYI
constant
ti yl .
s ( t) - s (0)
Voorbeeld 2.2. Algemene eenparig versnelde beweging _E(t)
p +
_!:(t)
y
l!:Ct)
I
!t 2 a ,
tV +
~.
:y,
a constant
+ ta
/v ·V
+ 2t a· V + t
2
a· a
t s ( t) - s(O) 0
v(t)
Ji(t) J
J I_!:(T) IdT
uit te rekenen
-
12 -
Opmerking: De baankronnne is een parabool gelegen 1n een vlak met P als steunvector en V en a als richtingsvectoren.
Voorbeeld 2.3. Harmonische trilling langs een rechte
P + sinwtA
E( t)
I!< t) I
A
constant, w constant, w > 0
w cos wt A
P+A
w I cos wtll~l
P-A s(t) - s(O)
v(t)
s(t)
p
sinwt !~! w cos wt 1~1
Voorbeeld 2.4. Eenparige cirkelbeweging
Rcoswte + Rsinwte -x -y i(t)
lf(t)l
-wRsinwte + wRcoswte -x -y wR
s(t) - s(O)
J(t)
R, w constant, R > 0, w > 0
wRt
s(t) "'wR •
Opmerking: f(t) ~ E(t), dus j:(t) raakvector aan de baankromme in E(t).
- 13-
Voorbeeld
2.5.
Eenparig versnelde cirkelbeweging
R, a constant, R > 0, a> 0
2
i (t) I!< t) I
+ cxtR cos lat e
-y
2
v(t)
atR
=
t
f
s(t) - s(O)
ctTR dT
!aRt
2
0
Ook hier geldt dat steeds f(t)
De eenheidsraakvector
~T
i
E(t).
is een meetkundig begrip en heeft alleen te maken
met de vorm van de baankromme. Als in het punt E(t) van de baankromme geldt f(t)
~(t)
T Q,
dan definiëren we ~(t)
I~
x(t)
-/;2;===~2====~2~~~~x I
x
+ ••• .
ct) + 2 ct)
Als s(t) monotoon is, dan geldt trivialerwijze
V
I~I~T
ds e dt -T
=-
Opmerking: Als je een punt E(t) van de baan toevallig doorloopt met
•
kun je proberen dat punt met een snelheid
T Q te
~(t)
= 0,
doorlopen. Je kunt proberen
de hele baan te doorlopen met een snelheid, die constant in grootte 1s. '
Soms echter heeft een baan punten waar dat niet lukt. In de volgende plaatjes is de oorsprong zo'n punt.
-
14 -
y
y y =
y =
IGZï
[x[
x
Bepaling van !(t) uit !(0) en
x
~(t)
snelheid
~(t)
als functie van de
tijd t gegeven is, kan de positie (= verplaatsingsvector sedert t = 0) door integratie berekend worden.
f
t
y(T)dT
0
Het berekenen van de integraal gaat hier componentsgewijs, dus
x(t)e + y(t)e + z(t)e - x(O)e - y(O)e - z(O)e -x -y -z -x -y -z t
{f
t V
x
(T)dT} e + -x
0
{f
t V
y
(T)dT} e + -y
0
{f
v(T)dT}e. z -z
0
Aan het slot van deze paragraaf nog een algemeen resultaat: Veronderstel dat op ieder tijdstip t geldt dat
~(t)
~
!(t), dan blijft gedurende de
hele beweging de afstand f!(t)[ tot de oorsprong constant. Bewijs:
d (_r(t)•_r(t))j
dt
0 .
-
§2.2.
IS -
Versnelling
:y( t) :y( t) /ov
De gemiddelde versnelling tussen de tijdstippen t en t' is de vector
a -gem
/ov
:y(t') -:y(t)
lot
t' - t
De versnelling ten tijde t is de vector dv
::!:( t)
lim a /ot-+0 -gem
dt
vx (t)e-x + vy (t)e-y
i< t) +
vz (t)e-z
x(t)e + y(t)e + z(t)e -x -y -z a (t)e + a (t)e + a (t)e x -x y -y z -z De grootte van de versnelling 1::!:1
/;-2 .. 2 •. 2 1 x +y + z
- 16 -
Vervolg Voorbeeld 2.1.
Ë( t)
0
Vervolg Voorbeeld 2. 2.
a
cons·tant .
Vervolg Voorbeeld 2.3. • wt A -w 2 s1.n
De versnelling is blijkbaar evenredig met de verplaatsingavector vanuit het "evenwichtspunt" P. De evenredigheidsconstante is -w
2
Vervolg Voorbeeld 2.4. 2 -w R cos wt
-w
2
~x -
2 . w R s1nwt
'=y
._E(t).
2 w R
De versnelling is blijkbaar constant in grootte en wijst steeds naar de oorsprong. Ook geldt Ë(t)
~
f(t).
Vervolg Voorbeeld 2.5.
Ë( t)
2 +aR cos 12 at e-y +
2 -a.R sin !at e
-x
l 2 -a 22 t R cos 2 a t e
-x
2 2 ·
I
-a t _r(t) + - f(t) t
-
. l 2 - a 22 t R s 1n at e -y
-
Omdat E(t)
.L
17 -
i(t) geldt hier
I 4 4
I!Ct) I
la t
IE(t) I
2
I
+2
li:Ct) I
21
=
n;--z;-2-2-z' la~t~R. +aR =
t
2 2'
1
aR 11 + a t
Soms is de versnelling als functie nog de beginsnelheid
~(0)
~(t)
van de tijd gegeven. Als dan ook
gegeven is, dan kun je de snelheid
~(t)
op ieder
ogenblik vinden door te integreren t
~(t)
~(0)
J
+
_e(T)dT
0
(De integratie moet weer componentsgewijs net als in §2.1.) Als verder ook nog E(O) gegeven is, dan kun je E(t) vinden door nogmaals te integreren. Cf. § 2.
I.
Voorbeeld 2.6.
• •
Gegeven E(O)
~(0)
a e -z
Be
!!( t)
-x
t ~(
t)
= ~(0)
+ 0
E(
t)
E(O) + 0
ae
-z
J
t _e(T)dT
= Be-x
+ 0
t
J
te -y
y
~(T)dT
a e + -z 0
I
3
+ B te + 6Y t e -x -y
J
yTe -y
B -x e +
{Be-x +
!y
h
2 t e -y
t
I
T
2
e }dT -y
-
18 -
Voorbeeld 2. 7.
··"
Gegeven r(Ó) -
= !o
v_(O)
,
= v-0
a
'
constant .
Dan
f ( t) .E ( t)
:y
0
=
+ t a
!o +
t
:Yo + l t 2 ë
Dit is precies de beweging beschreven in Voorbeeld 2.2. Een bijzonder geval hiervan is de klassieke kogelbaan. Dan
.Eo
=
Q , :y(O) -g ~z ,
a
=
v 0 cos
Cl
~x +
v 0 sin Cl ~z
g > 0 •
z
t v
0
cos a. e + t v sin a. e + -x -z 0 1t 2
'
ge -z
Oftewe 1 x( t) z ( t)
x
t elimineren levert z = x tan Cl . 2Cl v 2 s1.n 0 weg L
-
I g 2 -,,...-""'-::- x . De horizontaal afgelegde 2 2 2
-
vo cos
Cl
g
Aan het slot van deze paragraaf nog een algemeen resultaat: Veronderstel dat op ieder tijdstip de versnelling ë;(t) loodr<'cht op de snelheid :y(t) staat. Dan blijft gedurende de hele beweging de grootte [:y(t)[ van de snel." d ( :y • :y ) h e1."d constant. Bewl.Js: dt
2(ë; • :y)
0.
•
-
§2.3.
19 -
Algemene cirkelbeweging
We beschouwen de beweging van een punt op een cirkel met straal R r,ond de oorsprong in het xy-vlak.
y
Als we op ieder ogenblik t de hoek 0 ( t) tussen de voerstraal en de positieve x-as "geven, dan
x
ligt de beweging van het punt op de cirkel volkomen vast. (In Voorbeeld 2.4was 0(t)
=
wt. In Voorbeeld 2.5 was 0(t)
= la t 2 .) De positie
in Cartesische coÖrdinaten wordt gegeven door R cos 0(t) ,
x( t)
y(t)
Rsinll(t) .
Voor de afgelegde weg s(t) hebben we s(t)
= R 0(t) .
En voor de scalaire snelheid v(t)
ds dt
R ~( t)
~(t) heet wel de momentane hoeksnelheid.
We voeren de vectoriële hoeksnelheid !!! in volgens
~( t)
w(t) = ~(t)e . -z Blijkbaar geldt de relatie :y(t) = ~(t) x !(t)
We differentiëren 0 nogmaals: a(t)
~(t)
- 20 -
en voeren de vectoriële hoekversnelling a in volgens
.. 1l ( t) e
" ( t)
-z
Omdat de beweging zich in het xy-vlak afspeelt geldt Cl
w
Teneinde de vectoriële versnelling r te bepalen differentiëren we (2.1) r
(nu (*) toepassen)
Wxr+wx:Î:'
ç;
x
!: + w x
(~ x
!:l
De zgn. tangentiële versnelling !!r cirkel. De zgn. normale versnelling V
= := ~
x
r
~Re raakt aan de -T
=
w x (~ x
.!:l
-w
2 r
=- - -
R R
staat loodrecht op de cirkel. Anders
gezegd~
2
r
V
2
2! R
wijst naar het
middelpunt. In Voorbeeld 2,5 was
~een
constante vector. Ga zelf na dal alle resultaten
van deze paragraaf geldig blijven als de cirkel zich op een hoogte h boven het xy-vlak bevindt: R cos 1\(t)e + R sin
w
v=wxr ----.:::-/
- 21 -
§2.4.
Graden van vrijheid, poolcoÖrdinaten
I'
H~t
aantal getallen dat nodig is om de positie van een deeltje vast te
leggen, noemt men het aantal graden van vrijheid. Zo heeft een punt dat vrij in de ruimte kan bewegen 3 graden van vrijheid en een punt dat ged1vongen wordt op een cirkel te bewegen 1 graad van vrijheid. Om de pos i tie t•o beschrijven van een punt dat vrij in het platte vlak kan bewegen, zijn 2 getallen nodig, bijvoorbeeld de Cartesische coÖrdinaten x en y. In het
platte vlak worden ook vaak poolcoÖrdinaten gebruikt. Men geeft dan de afstand r van het deeltje tot de oorsprong en de hoek
~
die de voerstraal
maakt met de positieve x-as. Zie figuur. In deze paragraaf drukken we een aantal
y
kinematische grootheden e
-y
uit in poolcoördinaten.
x
e -x
De positie als functie van de tijd wordt beschreven door r(t) en en
~(t).
Het is duide-
lijk dat x(t)
r(t) cos
~(t)
y( t)
r(t) sin
~(t)
We voeren twee vectoren e en e met lengte 1 in -r -
e
-
-sin
-x
+ cos
c.p
e -y
Deze vectoren veranderen i.h.a. als de positie van het deeltje verandert.
Zie figuur.
- 22-
Differentiiren naar de tijd levert
-r
ë
~ .!:~
e
-~
-~
e
-r
We drukken nu positie, snelheid en versnelling uit in poolcoördinaten. De positievector f(t)
r(t) e (t) -r
-, ,,,,ç
differentiëren levert ~( t)
V
I
y
v
re + r è r -r
i(t)
re + r -r e r-r
V
~
e -
e +V e r -r
/ /
We noemen v
-r
r
snelheid en v
de radiële r
~
de trans-
versale snelheid. Bij een willekeurige beweging op een cirkel om de oorsprong geldt steeds v
r
= 0. Bij een willekeurige be-
weging op een rechte door de oorsprong geldt steeds v
= 0. Verder differen-
tiiren levert r
We noemen ar
r - r ~
2
de radiële versnelling en a
'!'
= 2 r ~ + r ~de trans-
versale versnelling. Bij een willekeurige ei rkelbeweging om de oorsprong geldt r(t) = R =constant en
conform §2.3.
•2
-R~
e
-r
~(t).
Dan komt er
- 23 -
Tenslotte merken we nog op dat de ontbinding van kinematische grootheden in radiële en transversale componenten uitsluitend van de positie in het
vlak afhangt en NIET van de richting van de baankromme die door het beschouwde punt gaat.
§2.5.
Tangentiële en Normale Versnelling. Kromtestraal
:Y ( t) 2(t)=Ë(t) I I
I
/
I I
'
'-
'' ''
a
-r
- 24 -
Als bij de beweging van een punt de versnelling steeds loodrecht op de snelheid staat, dan blijft de grootte van de snelheid constant. Zie slot § 2.
(of
2. In een pos i tie ,E( t) on tb inden we ,Ë( t) in een component ~T)
~
langs v
en een component ër loodrecht daarop. Zie figuur. Je hebt dan het ~T
gevoel dat
verantwoordelijk is voor veranderingen in de grootte van de
snelheid en dat
~
verantwoordelijk is voor richtingsveranderingen (baan-
kromming). We zullen dit precies maken.
r
Dit is een loodrechte opsplitsing, want
0 •
Verder schrijven we
d v dt ~T
d ~T
Er geldt cl;-
ds d ~T v--dt
ds
.L ~r·
Definiëer de eenheidsvector
~N
door
en s te 1
I:!TI
p
R
p heet de kromming en R heet de kromtestraal. Beide variëren i.h.a. van punt tot punt.
- 25 -
De opsplitsing van r kan dan tenslotte geschreven worden als
r
Omdat
~T ~ ~N
geldt volgens Pythagoras
r 2 -_ . ••
1
1
2 4 I -dt dv I +-v 2
(2.2)
R
op ieder tijdstip. Om te laten zien dat onze definitie van kromming een zinvolle generalisatie is, zullen we nu eerst laten zien dat de kromming van een cirkel met straal R, als we bovenstaande definitie toepassen, in ieder punt gelijk blijkt te . .
Z1Jn aan
I R:
e
-T
e
-r
""d;-
dq>
-dS
en omdat
p
-sin
-~
d ~T
~T
e -y
= e
w-x e
+ cos tp e -y
~r
s
R geldt
e
l
heen buigt. We hebben gevonden r
met aT
dv dt
aT~T + ~~N
en
~
V
2
R
e
R -r
We zien hier ook nog dat
~N
de
kant uit wijst waar de kromme
- 26 -
aT heet de tangentiële versnelling en ~ heet de normale versnelling, Bij een beweging langs een rechte lijn heb je ê :::: 0 -T
dus p
~
0 of R
~
oo
en
~
~
0
Pas de resultaten van deze paragraaf toe op de algemene cirkelbeweging van §2.3.
Voorbeeld 2,8,
Berekening van een kromtestraal 2
=ate +Ste -x -y
a en S constant
2 De baankromme is een parabool van de vorm y ~ ~ x • Van de uitdrukking
a
(2.2) zijn alle grootheden gemakkelijk te berekenen, behalve R. + 28 t e -y
a e
-x
r(t) ~ 2Be
-
-y a
~
2
V =
dv
dt Voor de kromtestraal op t a
4
48
2
0 vinden we dan
---
------------------~
- 27 -
HOOFDSTUK 3.
Dynamica van één deeltje
In §2.2 hebben we gezien dat de positie en de snelheid van een deeltje in principe berekend kan worden als gegeven is
Eo
a)
de beginpositie
b)
de beginsnelheid
c)
de versnelling a(t) als functie van de tijd.
~O
De berekening bestond uit twee opeenvolgende integraties van :!(t). Bij de meeste problemen echter is de versnelling niet voorgeschreven als functie van de tijd (alleen), maar hangt ook nog af van de positie en/of de snelheid van het deeltje. Dan geldt dus
! (t)
=
~ (,!: '
i: '
t)
•
Dit is een differentiaalvergelijking voor ,E(t). Als ~ alleen van t afhangt, kan de differentiaalvergelijking opgelost worden door a twee maal te int
r
afhangt, gaat dit
oplossen veel moeilijker.
§3.1.
De bewegingsvergelijking
De precieze functionele vorm van de voorgeschreven versnelling :!CE,
f,
t)
wordt door experimentele fysici en ingenieurs vastgesteld. In de opgaven wordt .:!(!,i , t) vaak gegeven. Verder wordt a altijd geschreven in de voJ-m
!: (,!: ' ! , t) m
Hierin heet
!":(!,!:,
t) de uitgeoefende kracht en m heet de~ van het
- 28 -
deeltje. m is een constante die hoort bij het beschouwde deeltje. Fundamentele beschouwingen over massa en kracht zullen gegeven worden in Hoofdstuk 5. be positie als functie van de tijd voldoet dus aan de differentiaalvergelijking(en)
..
(
.
)
( 3. I)
m!=~!,!,t.
We noemen deze de bewegingsvergelijking(en). De bewegingsvergelijking speelt in onze verdere beschouwingen een centrale rol. Al onze kunstjes met impuls, impulsmoment, arbeid, energie etc. zijn slechts methoden om wat te kunnen zeggen over de oplossingen van de bewegingsvergelijkingen. Het superpositieprincipe zegt: Als op een (bewegend) massapunt meerdere krachten werken, dan mogen deze krachten vervangen worden door één kracht die de vectorsom is van de werkende krachten. In het algemeen staan in (3.1) drie gekoppelde differentiaalvergelijkingen. We bespreken nu een drietal ontbindingen. De bewegingsvergelijkingen in de )-dimensionale ruimte uitgeschreven in Cartesische coÖrdinaten
F
Fe+Fe+Fe x -x y -y z -z
mxe
-x
+mye
-y
+mZe
-z
Dus
mX
F (x,y,z,x,y,z,t)
my
F (x,y,z,x,y,z,t)
mZ
F (x,y,z,x,y,z,t) z
x
y
Soms is de krachtfunctie F zodanig, dat de vergelijkingen gedeeltelijk ontkoppeld zijn.
- 29 -
De bewegingsvergelijkingen in het platte vlak uitgeschreven in poolcoÖrdinaten.
F
F
e
r -r
+ F
~
2
m(r- r ~ )e
e -cp
-r
+ m(r
~
+
2~ Îi)e-cp
Dus Fr (r,cp,r,$,t) mr~ + 2mr~ = F (r,cp,r,~,t) 'i>
- De bewegingsvergelijking ontbonden bij beweging langs een voorgeschreven kronnne F
Dus dv dt
m-
2 .2 S m RTs) = m R(s)
(3. 2)
V
In dit stelsel is s altijd een onbekende functie. Soms 1s FT gegeven en moet FN bepaald worden. Soms is een verband tussen FTen FN gegeven. Nog twee bijzondere gevallen: Voor de beweging langs een rechte lijn (neem voor het gemak de x-as) is de bewegingsvergelijking m
x=
F(x,x, t)
Voor de beweging langs een cirkel met straal R volgt met gebruik van poolco(·, rdina ten
mR~
F
'i>
(cp,$,t) (3. 3)
!i"''. '
- 30 -
Omdat dit twee vergelijkingen zijn en cp(t) de onbekende functie is, kunnen F
en F
bijv. F
r
niet onafhankelijk van elkaar worden voorgeschreven. Als
gegeven is, dan ligt F
r
vast.
Opmerking: Het stelsel (3.3) volgt ook uit (3.2) door s
R
te nemen.
We bespreken nu een aantal krachten (of krachtvelden), de daarbij behorende differentiaalvergelijkingen en de oplossingsmethoden.
§3.2.
De constante kracht F=Fe+Fe+Fe x-x y-y z-z
mX
F F
mz
F
constant
x y
z
De vergelijkingen zijn ontkoppeld. De algemene oplossingen zijn x(t)
I - F t2 Al + B1t +2m x
y ( t)
I - F t2 A2 + B2 t +2m y
I z ( t) = A + B t + - F t 2m z 3 3
2
A. en B. zijn willekeurig te kiezen constanten. Deze worden vastgelegd 1
1
door begincondities en beginsnelheden aan te geven. Zij
f:(O)
~0
- 31 -
Dan volgt
In vectornotatie is dan de oplossing
Vergelijk dit met Voorbeeld 2.2 en 2.7 van Hoofdstuk 2.
§3.3.
De lineaire veer (= de eendimensionale harmonische oscillator) Een massapunt kan langs de x-as
-kx
bewegen en zit vast aan een veer,
m
die eveneens langs de x-as ligt.
t
x=O
0
is de engespannen veerlengte.
t is de gespannen veerlengte.
x
=
i - i
0 is de uitrekking. k is de veerstijfheid, k > 0. We kiezen eerst
de oorsprong, x
= 0, in de ruststand. De uitgeoefende kracht hangt alleen
van de plaats x af. Dus m mX
=
x=
F (x) • F (x)
=
-kx dus
-kx
De algemene oplossing van deze differentiaalvergelijking is
x( t)
A cos
JEm t
+ B sin
met A en B willekeurige constanten.
/Em t
- 32 -
Als de begincondities gegeven zijn: x(O)
v , dan volgt 0
x(O)
En x(t) Vergelijk dit met Voorbeeld 2,3. Als we de oorsprong niet in de evenwichtsstand maar bij het bevestigings-
:::10
-k(x- ~ )
'
t~co,m XJ 11
/-&1 x( t)
R.
0 +A cos 1
punt van de veer kiezen, komt er
m
x = -kx
+ k
Q.
0
Een oplossing is x=
~O
(=constant!).
De algemene oplossing is
t + Bsin1 t
met willekeurige constanten A en B, die weer vastgelegd kunnen worden door begincondities te kiezen,
§3,4.
Coulombse of droge wrijving
Dit is een voorbeeld van een kracht die van de snelheid afhangt. Veranderstel dat een massapunt langs de x-as beweegt. De x-as oefent een normaalkracht uit, die loodrecht op de bewegingsrichting staat. Er kan dan een wrijvingskracht
/).1/j -'/
x
~
de snelheid "tegenwerkt".
zijn, die
1!:!1
wordt
evenredig met 1~1 verondersteld, de evenredigheidsconstante heet f, de
- 33 -
wrijvingscoëfficiënt en hangt af van de ruwheid van het· oppervlak. Dan geldt de bewegingsvergelijking mx =-fINI sgnx • De "functie" sgn heeft de volgende grafiek
q q = sgn P +I
p -I
l
Dus de kracht W
-fl~l
als x > 0
fl~l
als x < 0
,; fiNI
als x
0
Bij beweging langs een kromme geldt eveneens !i= -fl~lsgnv~T
w
1>1 etv V
v . !:r .
N
y
I Ij' !~r . Voorbeeld 3. I.
V
I~
w x
.i
Op een horizontale starre draad zit een kraal met massa m. Op de kraal werken: de (verticale) zwaartekracht -m ge . -y , g > 0, een wrijvingskracht W en een constante horizontale kracht F = Fe •
-x
(i)
Hoe groot mag F zijn opdat de kraal in rust blijft?
(ii)
Als de kraal op t = 0 in rust is, wat is dan de versnelling als F groter is dan de onder (i) gevonden waarde?
(iii) Als de kraal op t = 0 een snelheid v
0
< 0 heeft en F > 0, wat is
dan de versnelling en hoe lang blijft dat zo?
r
!
Oplossing De bewegingsvergelijkingen zijn m5î:=F+W my=N-mg Omdat in de y richting geen beweging mogelijk is, geldt y N
11
en dus
= m g.
(i)
Als x= 0, dan F = -W :> f[~[ = fmg •
[w[
[F[ =
Dus als ]F] S fmg, àan blijft àe kraal in rust. (ii)
Als F > fmg, dan treedt beweging naar rechts op, dus mx = F + W = F- fmg .. x=-I ( F-fmg ) m
(iii) Als
x<
O, dan
mx = F + W = F + fmg x(t) =va+
t(~
+ fg)
-v t
=
t
=
r
0 F -m + f g.
0 .
dan x( t)
Als 0 :> F :> f mg, dan verder rust. Als F > f m g, dan is voor t > t
Voorbeelcl 3.]./
n.u,i
~
:;' ~B ....
~r:
,ne j
~
(i}
F de versnelling gelijk aan - - f g •
m
r=
x;. . 5cJ.r;·f .f: w x .rcLe LOJl..s-... ....-.J-e~~ . Nu..- 8 .= 8 ~a . 1 !:U)= .r;. + f Wo 1 (,;)!:ft.)= RC&-rt.Jt ev+-IJ?s;..;..wt Lore .. f?:
/
;".
ei!
r-..
r-
e.8
tk ~ ~ ~ IYol= /~/~ v-lt (.V.,, e 2 )=o
\rrl-
~~~~~J
I
r
rN) = ~ -t-od~ :2
1 •·
e;.
- 35 -
§3.5.
Visceuze of natte wrijving
In dit geval werkt de wrijving ook tegengesteld aan de snelheid, maar is evenredig met de grootte van de snelheid. In formule W=
-KV
-
> 0 ,
K
- '
Bij vallende regendruppels of bewegende knikkers in stroop, schrijft men vaak
K
=
Kn. Hierin is n de viscositeit van de vloeistof. K hangt af van
de geometrie van het bewegende object. Als dit laatste een bol is, dan geldt volgens Stokes K = 6TT R, R de straal van de bol.
Voorbeeld 3.2. Een deeltje met massa m kan langs de x-as bewegen. Op het deeltje werken visceuze wrijving en een constante uitwendige kracht F. De bewegingsver-
gelijking is mX
-K
X + F •
x zelf komt niet voor. Stel
x
v en pas scheiding van veranderlijken toe.
De vergelijking
mv
=
+ F
-KV
heeft als algemene oplossing K
--t v( t)
Ce
m
F +-
C willekeurige constante •
K
x(t) vinden we door v(t) te integreren K
--t
x(t) Neem x(O)
Ae m
0 en x(O) v( t)
F + B +- t
A en B willekeurige constanten •
K
= v
F)
0 , dan -~t
-K e m
+
F K
- 36 -
De limietsnelheid is altijd!. K
F
K:
t
Tenslotte F +- t
x( t)
K
Opmerking: Eperimenteel moet worden vastgesteld of de "wrijvingsrnodellen" van §3.4 en §3.5 correct zijn. Er worden ook wel andere wrijvingsfuncties dan -fl!!l sgn
§3.6.
x
en
-K
x
gebruikt.
De centrale kracht
Een centrale kracht in het platte vlak of in de ruimte is een kracht die steeds naar de oorsprong toe of van de oorsprong af is gericht. De algemene gedaante is met e
F
Hierin is F
-r
r
I
IE I
E
een willekeurige scalaire functie van de aangegeven variabelen.
Ie Bijzondere Geval De Newtonse centrale kracht F(E)
=-
~··
1!1
Als c > 0, dan aantrekking en als c < O, dan afstoting.
- 37 -
Ze Bijzondere Geval De Harmonische oscillator F(r) = -k r = -k I rl e • - -
-
- -r
Als k > 0, dan aantrekking en als k < 0, dan afstoting.
In het platte vlak luiden de algemene bewegingsvergelijkingen in poolcoÖrdinaten
m {
r-
rn r
~ z = Fr ( r
m r ~ + 2m r ~
, cp ,
r , ~ , t)
=0 •
In de twee bovengenoemde bijzondere gevallen vinden we een speciale oplossing (zeker niet de meest algemene beweging!) door r(t) = R = constant te nemen. De onderste vergelijking wordt bevredigd door ook
~
= constant
te nemen. De waarde van deze constante wordt door de bovenste vergelijking bepaald: Ie geval:
•2 -m R cp
c - R2
2e geval:
.2 -m R cp
-k R
Alleen als c > 0 c.q. k > 0 zijn er oplossingen mogelijk Ie geval: 2e geval:
~
+E - --:-3
~
+IEm
mR
In beide gevallen wordt dan de cirkel eenparig doorlopen. Heuristisch gesproken: de centripetale kracht wordt geleverd door
f··
- 38 -
Voor de harmonische oscillator geldt de bewegingsvergelijking
mr
-k r
Ga na dat de algemene oplossing 1n Cartesische coÖrdinaten gegeven wordt door
cos~m met
~
en
~
tA
+sin~m
tB
willekeurig te kiezen constante vectoren. Ga na dat de baankromme
zich in één vlak bevindt en de vorm heeft van een ellips.
§3.7.
Krachten die optreden bij meetkundige restricties
(Reactiekrachten,
gedwongen beweging, vrijmaken) Stel dat een massapunt m vast zit aan een touw of staaf. Of stel dat m gedwongen wordt langs een voorgeschreven kromme of in een voorgeschreven (opper)vlak te bewegen. Om de bewegingsvergelijkingen te kunnen opstellen moeten we het massapunt m dan vrijmaken van zijn verbindingen: d.w.z. in gedachten maken we m los en brengen de invloed die m ondervindt van zijn omgeving in rekening door (eventueel onbekende) krachten in te voeren. Een fundamenteel principe in de mechanica (Actie
=
-Reactie)
ze~t
dan dat de
omgeving dan even grote maar tegengestelde krachten ondervindt van m.
Voorbeeld 3.3. Slinger: Vrijmaken van .een massapunt aan een koord.
+
s
t
/ ,/
'
---mg
mg
..
-
39 -
Voorbeeld 3.4. Vrijmaken van een massapunt op een hellend vlak.
;:1
+
F -r
Het aantal onbekende componenten van de reactiekracht is gelijk aan het aantal graden van vrijheid dat de gedwongen beweging minder heeft dan de vrije beweging. Wat betreft de bij gedwongen heweging optredende krachten zullen wij in dit college steeds de volgende aannamen maken: - De kracht die een massapunt ondervindt van een slap massaloos koord is gericht langs het koord, met dien verstande dat alleen een trekkracht kan optreden. In ons model is de kracht overal in een koord hetzelfde. Ook als h<>t koord over een (massa loze) katrol of "gladde pen" geslap;en is. De kracht die een massapunt ondervindt van een massaloze staaf is gericht langs de "taafas. - De kracht die een massapunt ondervindt van een ondoordringbaar vlak bestaat uit een normaalkracht loodrecht op het vlak en een wrijvingskracht die aan het ondoordringbare vlak raakt. Zo'n ondoordringbaar vlak is een eenzijdige restrictie (kan alleen duwen en niet trekken). Zodra de normaalkracht nul is, kan het massapunt vrijkomen van het vlak en neemt het aantal graden van vrijheid met I toe. De onbekende reactiekracht verdwijnt dan.
- 40 -
Soms levert een ondoordringbaar oppervlak zonder wrijving dezelfde restricties op als een massaloos koord:
I /
Een gladde buis kan eenzelfde restrictie opleveren als een massaloze staaf of een starre draad:
~ '
~/
... ---
Vanwege de restricties weet je al iets van de beweging. Het aantal onbekenden blijft echter hetzelfde, omdat een onbekende normaalkracht optreedt.
Voorbeeld 3.5. Hellend vlak met wrijving. De bewegingsvergelijkingen zijn N y
x
mx
-mgsina+W
my
N - mg cos a
w
-fN sgnv.
Het hellend vlak is een eenzijdige restrictie. Zolang m langs h•,t hellend vlak beweegt, geldt y = 0. Dus N = mg cos a > 0. Dat kan dus. Er blij ft over
- 41 -
de bewegingsvergelijking
mX
-mg sin a
{ mx
mX Als
x
-
f mg cos a sgn
x
-mg(sin a + f cos a)
als
-mg(sin a
als
f cos a)
0, rust, dan I mg sin ct I :5: I f mg cos a
I,
x> x<
0 0
dus tan a ~ f.
Voorbeeld 3.6. Berekening van de kracht in het koord van een vlakke slinger. De onbekende functies zijn
~(t)
en S(t). Samen 2 =aantal graden I
I
I
\
I
\
van vrijheid van een punt in het platte vlak.
I
\
'
/
' ''
I
+-
In ons geval r(t) mR~
R
We voeren poolcoÖrdinaten in
/
.2) =F ( r,
mg
r
constant, De bewegingsvergelijkingen worden
-mg sin
-m R
= mg cos
De vergelijkingen zijn ontkoppeld, Als we
mg cos
- 42 -
Helaas is de eerste vergelijking niet exact op te lossen, wel de gelineariseerde versie voor kleine uitwijkingen
.. Dit is de harmonische oscillator
~(t)
=.A cos / f t + B sin/{ t .
We kunnen dus S(t) niet exact uitrekenen. Echter met een truc kunnen we wel de spankracht
S(~)
~
als functie van
uitrekenen. Dat gaat als volgt:
Vennenigvuldig de eerste bewegingsverge lijki.ng met • g
-q> Neem aan q>(O)
R
~~
.
s1n q>
0 en
H 2
~(0)
cos ~(t) = constant
~ 2 ( t) = wo2 + 28 (cos R
q> -
I) =
=
2
,wo2
j
4g
wo -R
_ll, R
. 2 s1n
1
2~
En dan mg cos
>
n
2
~
2
2 0
mg(Jcosq>-2) +mRw
= 0 en dus S(q>)
=
mg cos
w~
=
~
gekozen
worden, ga na, en dus kan S(cp) negatief worden.
Als een massapunt aan een staaf is opgehangen, blijft het keurig een slingerbeweging uitvoeren. Als het massapunt echter aan een koord is opgehangen, zal het voorbij de hoek q>l van S(
schrijven. Ga na dat cos
=
2
-3.
= 0 een vrije paraboolbaan gaan be-
- 43 -
Voorbeeld 3. 7. Algemene gedwongen beweging van een deeltje m langs een
v.ffJ./.:.ke
kromme ("Kraal op
e~re draad").
~~ke' N
w
s=O !:N
Veronderstel dat op m de uitwendige kracht E:(s ,
s , t)
werkt, We hebben 2
onbekenden s(t) en N(t). De bewegingsvergelijking is mr We schrijven ~
F+N+W.
= N!:N ,
W
In ieder punt van de kromme ontbinden we de bewegingsvergelijking als volgt m˕ !:T
FT + w
m!. !:N
FN +N
{ Dit wordt
ms = FT(s, s, { ~ s2
= FN ( s
,
t) -
s , t)
fN(t) sgns + N ( t) •
Dit zijn gekoppelde vergelijkingen, Als f = 0, zijn ze ontkoppeld. Je kunt dan (in principe) N(t) vinden door eerst uit de eerste vergelijking s(t) op te lossen en dan de gevonden s(t) in de tweede vergelijking in te vullen, Het hellend vlak met wrijving is hiervan een bijzonder geval. De vector !:N is daar omhoog wijzend gekozen, s
=
x en R
00
- 44 -
Als het geen kraal betreft, maar een blokje dat "los" op de draad ligt, dan kan het loskomen als N
=0
wordt,
.. Voorbeeld 3,8, Loskomen, Op de top van een gladde cirkelvormige ijsberg bevindt zich een massa m met een zeer kleine snelheid E, Op welk punt van de berg zal de naar beneden glijdende massa vrijkomen van de "helling"?
=0
f ~T
FN
R
N -
mR ~
=
m R2 R
1p
mg sin
.2 0
~
E <.:
(0) =
1p
•2
2
R'!)
mg sin
1p
= mg cos
1p
= Ne-N
+ N
0 ,
De eerste bewegingsvergelijking met
'I'
s
q>
mg cos
'I' (0)
,
~
vermenigvuldigen levert
g (I - cos
R
Dit in de tweede bewegingsvergelijking invullen, levert N Aanvankelijk is N
:<;
=
mg(2- 3 cos q>).
0 zodat m op de berg blijft liggen. Echter als cos w =
wordt, dan komt m vrij.
2
3
- 45 -
§3.8.
Axiale krachten
Een axiale kracht is een kracht, die in elk punt van de ruimte naar een vaste rechte (de z-as bijv.) gericht is. Als we de z-a& als richtas nemen is de algemene gedaante F
F e
r -r
+ F
e
z -z
Hierin zijn Fr en Fz willekeurige scalaire functies. Het electron in een H+ 2 molecuul ondervindt een axiale kracht. , I
+~ ""' ~
'
I
',.
~~-~~-
Voorbeeld 3.9. De kegelslinger.
' Een slinger met lengte t heeft zijn ophangpunt op een hoogte t loodrecht hoven de oorsprong van het horizontale xy-vlak. We stellen de bewegingsvergelijkingen op en geven twee speciale oplossingen daarvan. Van de Car-
z
tesische coÖrdinaten x, y~ z
y
handhaven we de z-coÖrdinaat en vervangen x en y door pool-
x
mg
coÖrdinaten. Je krijgt dan zgn. cylindercoÖrdinaten.
- 46 -
De algemene bewegingsvergelijkingen als er een axiale kracht werkt, zijn '<
in cylindercoÖrdinaten
\
' mr-mr~ =F r 2
'
mr~+2mr~=O
.
mz = F
Joor
'
'
' '
z
'
de kegelslinger wordt dit
,f t- z
--S t -
~- s ~
De onbekenden hierin zijn r(t),
~(t),
-
z(t), S(t). Er geldt de relatie
We proberèn een oplossing te vinden met z(t) = h = constant en r(t) = R = constant. Dan volgt uit de 3e bewegingsverge lijking S = ,mg ht = ~. ' ,_ cos (l Uit de tweede vergelijking vinden we dan vergelijking rolt dan w =
~
~
= w = constant. Uit de eerste
= ± /t:h'.
Dus, hoe groter h is, hoe harder de kegelslinger moet ronddraaien om in zijn horizontale baan te blijven. We vinden ook nog Fr= Een andere speciale oplossing vinden we door krijgt dan de "gewone" vlakke slinger.
~
-f S = -mg tancx.
= constant te nemen. Je
- 47 -
§3.9.
Krachten, die meerdere deeltjes die via koorden e.n staven aan elkaar verbonden zijn op elkaar uitoefenen
We bekijken alleen een tweetal voorbeelden.
Voorbeeld 3.10. In nevenstaande contraptie herekenen we de optredende versnellingen en de kracht in het koord.
s
Er is geen wrijving. De onbekenden zijn s(t), z(t) en S(t). Er z
geldt s + z
= constant. De bewe-
gingsvergelijkingen die we met vrijmaken vinden zijn
{
ms
-mgsina + S
Mz
-Mg + S •
DE oplossing is z
m sin a- M g M+m
s
-z
s
mMg (l+sina) M+m
- 48 -
Voorbeeld 3.11. Katrollensomrnetje.
,, Vrijmaken levert mz M
1
z2
-mg+S -Mg + 28
Er geldt constant .
s
Dus
r z1 + 2z 2
=
0
.
De versnellingen zijn
De kracht in het koord S
3mM 4m +M g •
z1
2m-M -2 4m+M g
z2
2m-M 4m+M g
.
- 49 -
HOOFDSTUK 4.
§4.1.
Relatieve beweging
Aflejding van de transformatieformules
\Je keren te1ug tot de kinematica. Als de kinematische grootheden van een bewegend massapunt bekend zijn t.o.v. een coÖrdinatenstelsel Oxyz, willen we berekenen wat deze kinematische grootheden zijn t.o.v. een ander coördinatenstelsel O'x'y'z', dat t.o.v. Oxyz een willekeurige beweging uitvoert.
w.,
kunnen op ieder tijds tip een vee tor van 0' x' y' z' naar Oxyz "overbrengen"
door zijn kop en zijn staart als punten van Oxyz op te vatten. Echter een aldus overgebrachte snelheidsvector zal dan niet altijd de snelheid van het beschouwde massapunt in het O'x'y'z'-stelsel voorstellen. Er moet nog wat bij! We zullen het vertalen van de kinematische grootheden positie, snelheid en versnelling in drie speciale gevallen bestuderen.
Geval I.
O'x'y'z' in rust t.o.v. Oxyz Voor de positie van het punt
z
z'
A geldt op ieder tijdstip A
r = R + r'
( 4. I)
Hierin 1s g de positievector y'
van
o•
in Oxyz. De vector !'
is "overgebracht" naar Oxyz
zodat !' bij
g
opgeteld kan
worden. Zij nu v de snelheid van A in Oxyz en v' de snely
x'
heid van A in O'x'y'z'.
~··
' - 50 -
Er geldt xe+ye+ze -x -y -z
V
v'
= X' -x e , +Y'e-y'
( 4. 2) (4.3)
+Z'e, -z
Differentieer nu (4.1) dr
dR e ' + y' -y' e + dt = -dt + (x' -x
z'
e ,) + (x' -x ê ' + -z
y' -y' ê
+ z' -z ê ,) •
(4.4) Hierin zijn de Ie en de Je term nul, zodat v1
v
Op dezelfde manier vinden we dat de versnellingspijlen in beide stelsels hetzelfde zijn a
a1
De componenten van a en v zijn i.h.a. in beide stelsels verschillend omdat
de bases scheef
Geval II.
t.o.v. elkaar staan.
0 1 x 1 y 1 z 1 transleert t.o.v. Oxyz
Verschuif op ieder tijdstip t de basisvectorene 1 , e 1 , e 1 van 0'x 1 y 1 z 1 -x -y -z evenwijdig aan zichzelf naar de oorsprong 0 van Oxyz. Als blijkt dat de aldus overgebrachte vectoren als functie van de tijd constant blijven, dan zeggen we dat het stelsel 0 1 x 1 y 1 z 1 een translatie uitvoe•·t t.o.v. Oxyz.
'•
- SI -
We beschouwen nu de translatie, die in de figuur geschetst is. We nemen
•
y
A
e -y
0 ~(t)
r=R+r'.
De snelheid van A kan weer geschreven worden als (4.2) c.q. (4.3). Als w'' r differentiëren. kregen we weer (4.4). In het onderhavige geval blijft daar van over
.
v = R + v' .
(4.5)
De term R heet wel de sleepsnelheid. Het is de snelheid, die A t.o.v. Oxyz heeft als A t.o.v.
O'x'y'z' in rust verkeert.
De term v' heet wel de relatieve snelheid en v heet wel de absolute snelheid. Vooralsnog is er echter aan Oxyz niets absoluuts •
•
Als
O'x'y'z' eenparig transleert, krijgt (4.5) de gedaante v
=
V + v' •
(4.6)
Nogmaals differentiëren levert met een analoge beschouwing a
R +a'
(4.7)
- 52 -
Hierin heet!! de absolute versnelling, !!' de relatieve versnelling en R de sleepversnelling. ~is de versnelling die A heeft t.o.v. Oxyz als A t.o.v.
•.
O'x'y'z' ih rust verkeert. Als
0'x 1 y 1 z' eenparig transleert, krijgt (4.7) de gedaante a
a'
( 4. 8)
O'x'y'z' roteert eenparig t.o.v. Oxyz
Geval III.
z
z'
A
r' r
w
y
x'
0 en 0' vallen samen. De z-as en de z'-ns vallen samen. De rotatie van O'x'y'z' t.o.v. Oxyz wordt beschreven door de hoeksnelheidsvector w
we -z
.,
- 53 -
Er geldt dan t.o.v. Oxyz
ë -x' Hier is R
w
é
x ~x'
w x e , , -y
-y'
é -z
(4.9)
0
w x ~z'
0. Dus
r
r'
Verder geldt, gezien vanuit Oxyz de relatie (4.4). Hier is
R
0. De derde
term herschrijven we met (4. 9). Er komt v' + w x r' .
V
Hierin is w
x
(4. JO)
r' de sleepsnelheid.
Differentiëren van (4. JO) levert
a
(j{ t e
-x'
+
W
X
+
Y
t
e
-y'
+ Z te
-z'
) + (X 1
1 e + -x I + y -y'
{(X 1 e
z
1
ê + -x 1
e 1) + -z
Y
(X 1
1
è
-y'
é 1 + -x
+ Z 1 ê t) +
-z
y
1
é
-y'
+ z 1 é ,)} •
-z
Met (4.9) volgt (4. IJ)
De term w x (!!!x!') is de sleepversnelling. De term 2(!!! x~') is een restterm en heet de Coriolisversnelling.
Ga na dat de formules (4.9), (4. JO) en (4.11) geldig blijven als je de stelsels Oxyz en O'x'y'z' van rol laat verwisselen •
•
- 54 -
Als de drie behandelde gevallen in combinatie optreden, dus als het
,,
O'x'y'z' een willekeurige translatie en een rotatie met constante hoeksnelheid t.o.v. Oxyz uitvoert, hebben we de formules ~(t) +
!'(t)
~( t)
~(t) + ~'(t) +
!! ( t)
~(t)
(4.12) w x !'(t)
(4.13)
+ !!'(t) + w x (~x!'(t)) + 2w x ~'(t)
(4. 14)
Voorbeeld 4. I. Correcties op de vrije val als gevolg van de rotatie van de aarde.
We voeren 3 coÖrdinatenstelsels in. Oxyz is het stelsel van de buitenaardse waarnemer die ziet dat vrij vallende voorwerpen een versnelling gericht naar het middelpunt van de aarde ondervinden. O'x'y'z' is een coördinatenstelsel, dat aan de aardbol vastzit. 0 en 0' vallen samen in het middelpunt van de aarde. De z-as en de z'-as vallen samen langs de draaiingsas van de aarde. Zie de figuur bij Geval III. Tenslotte is O"x"y"z" een geographisch coÖrdinatenstelsel. 0" ligt in Eindhoven, het x"y"-vlak raakt aan het aardoppervlak, de x"-as wijst naar het Oosten, de y"-as wijst naar het Noorden, de negatieve z"-as gaat door het middelpunt van de aarde. Enkele getallen: de aardstraal R w 2
=
z". 24 x 3600
w R "' 3 • I 0
-2
"' 7, 3 • I 0 m sec
m, -5
sec
-1
wR "'470msec
-I
,
-2
(4. IS)
Stel dat een vrij vallend voorwerp in Oxyz een versnelling g heeft. In O'x'y'z' is de versnelling dan g' = g-
2(~x~')-
wx
(~x!').
- ss -
In het geographische coÖrdinatensysteem O"x"y"z" is de versnelling van
•
dat vrij vallende voorwerp dan
g"
Ei -
2(~ x~")
w x (~ x
E") - w
x
(~ x ~)
(4. 16)
z"
A
À
e " -z
~x"
\
Noorderbreedte
~
y"
e " -y R
x"
Hierin is R de positievector van 0" in O'x'y'z'. Deze vector is overgezet
naar O"x''y"z". De positievector _E 11 (t) van een vrij vallend voorwerp voldoet
•
dus aan de differentiaalvergelijking w x (~x!")
w x (~x~)
( 4. I 7)
- 56 -
We beperken ons tot een gebied met een diameter van zo'n 25. km rondom 0". ~
Oan mogen we
wel als constant beschouwen. Verder verwaarlozen we de 3e
:errn in het rechterlid van (4. 17) t.o.v. de 4e term, want Ir" I is veel '
i:-''
(4.18)
Deze vergelijking (of liever: dit stelsel vergelijkingen) kan met 2e jaars wiskunde worden opgelost. We schrijven het stelsel (4.18) uit, laten de dubbele accenten weg en gebruiken ,.,"
= -y -z e , w cos
À
e + w sin -y
e • -z
À
Er komt x
- 2w(zcosÀ-ysinX) 2 w Rcos
y
z
-y + 2YJi<
2
cos X" -
+ w R cos
X«
i
À
2
. s1nÀ
(4. 19)
-. À •
ro . . _{ S<>c
We laten nu een massapunt van hoogte h vallen
{
z(O)
x(O)
y(O)
0
x(O)
y(O)
z(o)
Gezien (4.15) en y
=
h
o
10 is het verwaarlozen van de
~
x en y kleiner
in (4.19) zeker verantwoord zolang oplossing is nu z( t) y(t) x( t) =
h - h t ' 2
-!w
31
t
2
R cos
3
wy
À
cos
sin À
À
t
2
doorgestree~te
zijn dan 10
4
termen
m/sec. De
- 57 -
W•o berekenen de coÖrdinaten waar het punt de grond raakt. Dan moet z(t)
= 0 dus t 2
2h y
Het inslagpunt heeft dan coÖrdinaten 1
2 fw h 12'h ' - cos À x=3
2
y
( 4. 20)
2
w h ]( - - - cos À sin À y
y
Dit zijn resp. de oostelijke en zuidelijke afwijking;n van het inslagpunt die bij vrije val optreden.
Opgave: Bereken deze afwijkingen als h y
§4.2.
2 10 m, h
= JO.
Stilzetten. Schijnkrachten
In het Oxyz-stelsel beschouwen we de bewegingsvergelijking
mr
=
(4.21)
F
zoals ingevoerd in §3. l. Met behulp van (4.14) schrijven we dit in O'x'y'z' (4.22)
m T'
De tweede term in het rechterlid noemen we de schijnkracht F • Dus -s
•
F + F -s
We kunnen dus ook in O'x'y'z' met een bewegingsvergelijking werken als wc de oorspronkelijke kracht bij op te tellen.
!: maar corrigeren door er de schijnkracht Ks
- 58 -
Men schrijft wel F
-mB+F
-s
-
-c
Hierin is !:c ; -m ~ x -2mw x v'
(~
( 4. 24)
+F
-cor
x E')
de zgn. centrifugaalkracht en F
-cor
is de corioliskracht.
De centrifugaalkracht staat loodrecht op de
draaiin~sas,
ingsas af gericht en is in grootte gelijk aan mw
2
is van de draai-
maal de loodrechte af-
stand van m tot de draaiingsas. De corioliskracht staat loodrecht op het vlak gaande door de draaiingsas en de relatieve snelheid. Het overgaan op het 0'x 1 y 1 z 1 -stelsel wordt ook wel de methode van stilzetten genoemd.
Voorbeeld 4.2. Lift. F
-s z z'
z e -z
R
-m~'
Het mannetje op de bodem van de lift maken we vrij. y'
N - mg e
-z
N
x'
mR
0
mz + mg
~(t)
Als z < -mg, dan loslating. y
N
- 59 -
Voorbeeld 4.3. Draaimolen •
• y
y'
V
F
-centr
A
w
0
x w
Neem w
we -z
w
>
0
F
-m~ x (~x
F -cor
-2mw x v'
-centr
E')
Beschouw een stilstaand punt A in Oxy. Gezien van.uit O'x'y' heeft dit punt een hoeksnelheid -w. We berekenen de schijnkracht op A. F -centr
-m~ x
(~x
F -cor
-2mw x v'
E') -Zmw x
(-~x
E')
De totale schijnkracht is dus m~ x (~x E') en die is naar 0' p,ericht.
Voorbeeld 4.4. De coriolisversnelling op het aardoppervlak. De FoU.caul ts linger. In de buurt van het aardoppervlak bevindt zich een massapunt m. Stel dat er behalve de zwaartekracht mg
=
-y
m~z
nog een kracht
~
op m werkt. De
bewegingsvergelijkingen in geographische coÖrdinaten moeten ook de schijn-
- 60 -
kracht als gevolg van de aardrotatie bevatten. Deze bewegingsvergelijkingen 'O
zijn, cf. (4. 17), mll + F -
m Ï'"
2m(~
x!") - mw x (~x!")
(4.25)
Als we de z"--as een klein beetje draaien (in de richting van het schietlood zetten!) kan de laatste (constante) term in (4.25) worden opgenomen in ll• Als we verder
1!"1
weer klein veronderstellen, houden we, na weg-
lating van de accenten, over
mÏ'
ffij! + F -
(4.26)
2m(c:> x !)
We kijken nu naar horizontale bewegingen, De corioliskracht -2m(c:> x!) heeft dan een horizontale component ter grootte 2mlc:>ll!l sin
À,
À
is de
Noorderbreedte (in ons geval), De verticale component is veel kleiner dan z
À
Noorderbreedte
y
F
-cor,H x de zwaartekracht en die verwaarlozen we. De horizontale component van de
corioliskracht F
-cor,
H
-2m(w x r) staat steeds loodrecht op ! en "veroor-v -
zaakt een afwijking naar rechts". Dit heeft belangrijke gevolgen in de Meteorologie: de wet van Buys Ballot, en in de geologie: rechteroevers
.--
•
- 61 -
van rivieren slijten (op het noordelijk halfrond) meer uit dan linkeroevers (zeggen ze).
W<' bespreken nu de Fo
-a. r
en we schrijven alleen de x en
y componenten op
x
-a x
+ 2w sin À
y
y
-ay- 2w sin À
x
E
{
Hierin is w Als À
=
/ ::z-' w +a t
x(t)
cos w t cos
y(t)
-2 I sinw t cos / w +at
w sin À een lage frequentie en
~2
/w
+a
I
een hoge frequentie.
;,
'
O, op de evenaar, zal het verticale vlak van de Foncaultslinger
DJ• zijn plaats blijven. Als À
1f 2,
op de noordpool, zal het genoemde ver-
tjcale vlak precies eens per etmaal ronddraaien. De aardbol draait a.h.w. onder de slinger door. Op breedte À zal het genoemde verticale vlak per etmaal een hoek 21f sin
À
draaien •
•
I'
---+- A 1
111
l {o}
noonlei!Jk. hallrond
( b) zutdei!Jk hallrond
Rotatie van het slingervlak als gevolg van de coriolis~·ersnelling. (De rotatie op het zuid.t.'lijk ha/froud geschiedt in de tegengestelde richting met die op het noordelijk halfrond.)
J.
- 62 -
Met de Foncaultslinger werd "aangetoond" dat de <1arde draait.
Opmerking: (4.27) kan heel gemakkelijk opgelost worden door x + iy
a
z
te stellen. Dan
Z
+
CL Z
+ 2i
W
Z
Ü
met als algemene oplossing
.
z ( t)
Ae
. ;;::;z
-1wt+1v' w""+cx
.
+ Be
. ;;:;z
-1wt-1/ w.... +a
•
Voorbeeld 4.5. Stelsel Aarde-Maan. De Getijden. Van de aarde uit gezien draait de maan in (iets minder dan) een etmaal om de aarde. Er zijn echter twee eb-vloed perioden per etmaal. We zullen aan de hand van een sterk vereenvoudigd model zien hoe dat komt. Stel de maanmassa m, de aardmassa M. Aarde en maan trekken elkaar aan aMm met een kracht ---- als d de afstand tussen maanmiddelpunt en aardmiddel2 cl
punt is. Er bestaat een eenparig roterend coÖrdinatenstelsel, zie figuur,
A''
'
B
.• ''
<--
-
- 63 .•
t<m opzichte waarvan m en M in rust blijven. Dan geldt
• aMm
F
2
mw r
(L + 9.)2
D.m moet blijkbaar gelden ML
= mL
Dus de oorsprong 0 van dat coÖrdinaten-
s:elsel ligt in het massamiddelpunt. Verder moet gelden am
2
w
aM
Enkele getallen: M =BI m, L + 9.
w
_,
1.11 2.
4 x 36oo x
~
o
s-ec.
.
8
3 • I 0 m,
8 10 m W
=
3750 km •
~
2.'
't 2 .
ID.
6
Dlls 0 ligt binnen de aardbol. Op een massapunt in A werken de aantrekkingskracht van de maan en de C<·ntrifugaalkracht naar links. Op een massapunt in B werken een kleine aantrekkingskracht van de maan naar links en een grotere centrifugaalkracht naar rechts. Als de hele aarde met een oceaan bedekt was, zou het waterniveau zich op de stippellijn bevinden. Op iedere plaats op aarde komt dus twee maal per etmaal een waterbult voorbij •
•
- 64 -
HOOFDSTUK 5.
Fundamentele beschouwingen over Inertiaalstelsels, Massa, Impuls en Kracht
Een vrij deeltje is een materiedeeltje, dat geen wisselwerking heeft met andere deeltjes of met zijn omgeving. Een deeltje kan vrij zijn als het "heel ver" verwijderd is van andere deeltjes en als er geen velden zijn, die op het deeltje werken. Een inertiaalstelsel is een rechthoekig coÖrdinatenstelsel, zodanig dat ieder vrij deeltje, waar het zich ook bevindt, zich met constante snelheid v beweegt. In het bijzonder geldt dus, dat een vrij deeltje, op een willekeurig punt neergezet, daar rustig blijft zitten. Het is duidelijk dat een coÖrdinatenstelsel dat t.o.v. een inertiaalstelsel eenparig transleert, eveneens een inertiaalstelsel is. De begrippen "vrij deeltje" en "inertiaalstelsel" zijn idealiseringen. Ze kunnen alleen locaal en tijdelijk gerealiseerd worden door voldoende ver van sterren en planeten te gaan zitten of door volledig aan de zwaartekracht toe te geven (vrij bewegend ruimteschip). Soms is een coÖrdinatenstelsel in bepaalde richtingen inertiaal, bijvoorbeeld een niet te groot glad horizontaal vlak op aarde. Een direct gevolg van bovenstaande definities is:
- 65 -
Traagheidswet (Ie versie) In een inertiaalstelsel beweegt een vrij deeltje zich met constante snel-heid."t:_e:_onderstel dat het beschouwde vrije deeltje bij nader inzien uit twee wisselwerkende stukken b~staat. Het is een ervarinp;sfeit dat dan een zeker gewogen gemiddelde van de snelheden constant is: Be sc.houw 2 materiedeeltjes in het (verder lege) universum met posities een inertiaalsysteem. Dan zijn er constanten a, a+ S
=
B,
E1 (t)
E2 (t)
resp.
0 ~a~ 1, 0
$
B~
in I,
I, zodanig dat
(5. I)
(5.2) Als
s
r. -
-1
c ~
Q,
dan liggen a en S vast.
heet de massaverhouding van de deeltjes. Door nu voor het eerste mate.rie-
deeltje de standaard kg te nemen, kan aan het andere deeltje een getal worden toegekend dat de massa m van het deeltje heet. In principe kan zo aan ieder deeltje, door het met de standaard kg te laten wisselwerken, een massagetal worden toegekend. Herschrijven van (5.1) levert (als de ruimte verder leeg is) (5. 3)
constant .
•
Hiervan wordt gebruik gemaakt bij de dynamische methode om 2 massa's te vergelijken. Voor t
•
=0
zijn 2 massa's in rust. Op t
plaats. Als de snelheden dan
CD
~I
resp.
~
2
=0
vindt een explosie m2 1~11 zijn, dan geldt mi
l~2l
- 66 -
De impuls E van een materiedeeltje definiëren we nu door E
mv. Aldus
krijgen we
Traagheidswet (2e versie) • .Ie wet van Newton In een inertiaalstelsel beweegt een vrij deeltje zich met constante impuls.
We komen nu toe aan de alRemene impulsbehoudwet. Deze is, wiskundig geformuleerd, een generalisatie van de Ie wet van Newton. De impulsbehoudswet geeft aan, dat niet alle denkbare wisselwerkingen tussen deeltjes ook mogelijk zijn. Bijvoorbeeld bij twee deeltjes met eindige massa die beide stilstaan, kan niet plotseling het ene gaan bewegen en het andere stil blijven staan. De impulsbehoudswet geeft geen informatie over de precieze aard van wisselwerkingen.
Wet van behoud van imEuls De totale impuls van een geisoleerd stelsel van N deeltjes in een inertiaalstelsel is constant. N
I
i=l
p.
-]_
mi ~I + ' ' ' + ~ ~N
constant .
., p
- 67 -
We benadrukken dat
E=
constant alleen geldt als er alleen onderling wis-
selwerkingen zijn en geen wisselwerkingen met de buitenwereld. De impuls van één deeltje uit een geÏsoleerd stelsel kan wel veranderen, er kan impulsoverdracht naar andere deeltjes plaatsvinden. Het surerrositie-beginsel zegt, dat bij N geisoleerde wisselwerkende deeltjes de wisselwerking van het Je deeltje met de overige deeltjes gezien ka1 worden als de som van de wisselwerkingen met de afzonderlijke deeltjes:
')
.\
N
F·
I
1
j=l
É·1J. ( t)
l,
j#i Hierin is, op zeker opgenblik t, ~ .. (t) de impulsverandering (massa x ver1J
snelling) van het ie deeltje als alle overige deeltjes, behalve het je, worden weggelaten. Vaak wordt slechts op de beweging van één deeltje gelet, omdat de deeltjes waarmee het wisselwerkt niet, of moeilijk, in de beschouwing betrokken kunnen worden. Vaak ook wordt de beweging van de overige deeltjes niet interessant gevonden. De wet van impulsbehoud mag voor het ene beschouwde deeltje niet gebruikt worden. Een practische aanpak is dan het vrijmaken van het deeltje door het invoeren van het begrip kracht. De totale kracht
!:•
die op een deeltje werkt, is per definitie gelijk aan
de impulsverandering F
mv
.!'· Dus ma
(2e wet van Newton) •
(5.4)
. I' ~:
- 68 -
In het geval van 2 wisselwerkende deeltjes geldt
~I
-
Éz'
~I
+ ~
2
constant. Dus
dus F -1
= -
F -2
(3e wet van Newton) ,
(5. 5)
Bij 2 wisselwerkende deeltjes is de kracht op het ene deeltje even groot als en tegengesteld aan de kracht op het andere deeltje: Actie
= -Reactie.
Volgens het superpositie-beginsel geldt dit ook voor meerdere deeltjes. Als een deeltje met massa m met meerdere deeltjes wisselwerkt, dan veroorzaakt het ie deeltje een impulsverandering van m gekarakteriseerd door F .• -1
Dus geldt volgens het superpositie-principe: dmv
Ci't
.
R =~I +
~2 + •.••
(5. 6)
F
Het door ons ingevoerde begrip kracht is vooralsnog een leeg mathematisch concept. Echter, het krachtbegrip maakt het mogelijk de wisselwerking tussen deeltjes kwantitief te beschrijven. Bijvoorbeeld bij 2 geÏsoleerde wisselwerkende deeltjes heeft men de relatie
(5. 7)
De uitgeoefende krachten ~I' ~
2
hangen af van alle optredende posities en
snelheden en beschrijven de wisselwerking. Dikwijls hangt
~
alleen maar af
•'
- 69 -
Het eerste voorbeeld van een wisselwerking (5. 7)
Wl?r
Newton gegeven.
V"or de gravitatiewisselwerking tussen 2 massa's gaf hij
~I De functies in de rechterleden van (5.7) moeten experimenteel vastgesteld worden. Voor N geisoleerde deeltjes wordt de wisselwerking beschreven door
\l ~I (!1 ~ ËI ' Ez ' Êz
' ... , !N ' ÉN)
I~
m2 Ëz
~2
' !: 1 ' .!z
• Éz
' ... ' .!N ' ÉN)
,'i:
~!N
~N(!1
' !: 1 , !z
, .Éz ' ••• ' EN
I' I
mi
l'z
ÉN
Ë1
·~ :~
(5. 8)
ÉN)
We zijn speciaal in de beweging van m geÏnteresseerd. Veronderstel nu dat 1 de afhankelijkheid van ~
1
van !z ,
_t 2
, ••• , !N , iN te verwaarlozen is of te
vcrvangen 1s door een expliciete afhankelijkheid van de tijd t. Dit kan h<·t geval zijn als bijvoorbeeld (i)
De deeltjes 2, ••• ,N weinig van plaats veranderen en erg langzaam bewegen. Een reden hiervoor kan zijn dat ze grote massa hebben.
(ii)
De effecten van deeltjes 2, ••• ,N elkaar min of meer opheffen en je een constante "achtergrond" overhoudt. (Wrijving)
In zo'ngeval spreken we dan van de beweging van één deeltje in een krachtveld. De bijbehorende bewegingsvergelijking is dan
~(!
É'
t)
•
In Hoofdstuk 3 zijn we hier al op vooruitgelopen.
(5.9)
- 70 -
HOOFDSTUK 6.
nynamica van een deeltje. Behoudswetten
Een behoudswet is een functie H van
E en
!, zodanig dat voor iedere op-
lossing E(t) van de bewegingsvergelijking geldt, dat de functie van de tijd t gegeven door H(E(t) , !(t)) een constante is. H heet een behouden grootheid. We zijn zoiets al
tegengekomen bij Voorbeeld 3.6: De "verme-
nigvuldiging-me t-~ -truc. 11
Een ander voorbeeld van een behouden grootheid is de impuls van een vrij deeltje in een inertiaalstelsel. Natuurlijk is de fysische grootheid "impuls" niet in ieder probleem een behouden grootheid. Dat is evenmin het
geval met de, in dit hoofdstuk te behandelen, grootheden impulsmoment en energie. Vaak kun je als de bewegingsvergelijking niet op te lossen is, wel behoudswetten vinden.
§6.1.
Impulsmoment
F
V
0
•
- 71 -
Het impulsmoment van een massapunt m t.o.v. een referentiepunt A wordt in
eea coÖrdinatenstelsel Oxyz gedefinieerd door ( 6. I)
H··t moment (of koppel) t.o.v. A van de kracht F wordt gedefinieerd door (6. 2)
De impulsmomentstelling. Zij
:!A = >. P
,
À
~A
de snelheid van het referentiepunt A. Als
een willekeurig getal, dan geldt
~A
(6. 3)
Dit bewijzen we als volgt: Differentieer de relatie
~A
EpA x
!' naar t.
Dan komt er
In de laatste stap is gebruikt dat!'
=I
en~
x!' =
m:z
x :!. = Q. Met de
Definitie (6.2) concluderen we dat ~A= :!:A dan en slechts dan als :!A=
À.f ·
À mag van t afhangen. In het bijzonder geldt dit als À = 0. Dan staat A
stil. Vaak nemen we de oorsprong als referentiepunt. We schrijven dan
r
Voorbeeld 6.1. llij de algemene cirkelbeweging ( 2.3) geldt 2 ' L=mrv=mrlf'
r .L v
L
= mr 2 w
Bij de algemene vlakke beweging geldt in poolcoÖrdinaten L mr x (v e +v e ) -
L
mr
r -r
2 .
e -z
~
-
m_r x v e . Omdat r QJ-
.L e
en v
=
geldt
- 72 -
Het impulsmoment L is een behouden grootheid als L = 0, d.w.z. als T = 0. Dit is zo in het triviale geval dat eenparige snelheld en L
K = Q. Het deeltje beweegt dan met een
mr x v =constant. Er geldt 1~1 = mdl:::l• Zie
figuur. Veel interessanter 1s het geval, dat F een centrale kracht is (§3.6). Dan geldt
T
en L
r x F
r x F (r , r-
r,
-
t) e -r
0
constant.
Een gevolg hiervan is de klassieke perkenwet. Stel een massapunt beweegt in het Oxy-vlak onder invloed van een centrale kracht. Zij A(t) het ten tijde t door de radiusvector r doorveegde oppervlak. Er geldt dA
lr 2 dq>
dus r
dA
dt
!r
2 dq>
dt •
F
Met Voorbeeld 6. I volgt dan Dus A(t) = c stanten.
1
+ c
2
t, c
1
dA dt = constant.
en c
2
zijn con-
- 73 -
In woorden: De voerstraal bestrijkt in gelijke tijden gelijke oppervlakken. Deze perkenwet werd door Kepler geobserveerd bij de planetenbeweging. Soms is
T
+ Q,
maar is een der componenten van
T
gelijk aan nul. Dan is de cor-
responderende component van L een behouden grootheid. Bijvoorbeeld als op een massapunt een axiale kracht (§3.8) werkt, die steeds naar de z-as gericht is, dan is de z-component van het impulsmoment L
z
een behouden groot-
heid. Dat is het geval bij de kegelslinger. Zie Voorbeeld 3.9.
§6.2.
Arbeid en Energie Stel op een massapunt m werkt een kracht F. K
Als m zich verplaatst langs een kromme K over dE = ds .!:T•
dan is de door
:!:
op m ver-
richte arbeid dA gedurende deze verplaatsing per definitie
(
dA
s \
I
I
F
dr
I:!: I cos
Als m langs de kromme loopt van A naar B,
A
dan berekenen we de op m verrièhte arbeid
als volgt. Bereken de tangentiële component FT(s) als functie van de afgelegde weg s langs de kromme.
'•
/ I
/' i
__
..._ ·~_//
+S
A
-
]!,
-
Er geldt dan B
A~
J
F
dr
( 6. 4)
A
Voorbeeld 6.2. Veronderstel K is een rechte. F
= constant
met de rechte
en maakt een constante hoek ~ F
I !: I cos \) •
A
L •
Voorbeeld 6.3. Bij een eenparige cirkelbeweging is de arbeid verricht door de centripetale kracht gelijk aan nul omdat steeds F
~
dr.
We geven nog enkele voorstellingen van de arbeidsintegraal (6.4). Als het massapunt de krollUDe K doorloopt met een zekere snelheid, dan geldt
A
V
dt (6. 5)
Als het beschouwde stuk kromme zowel met x, als met y, als met z kan worden geparametriseerd, dan geldt
.•.
- 75 -
A
F
F dy y dt
x
dz d F z dt t (6.6)
F
y
dy
F
z
dz
In fysicaboeken vind je vaak de (symbolische) notatie B
A A
I
F dx + F dy + F dz x y z
Dat staat erg grappig, maar je kunt er niet veel mee doen. Om de arbeid te berekenen moet je dus weten:(i) de baan, (ii)
~(x,y,z).
Voorbeeld 6.4. In het Oxy is gegeven het krachtveld F
= a y 2 -x e • Gevraagd wordt de ver-
richte arbeid als je van 0 naar 2e-x + 4e loopt voor vier verschillende -y wegen als aangegeven in de figuur.
y
II
0
B
I
0
8
/
~/
-
2
A
I.
~
0
76 -
4 F dx + x
J
0
2 F dy y
J
~
0
J
4 F (x,O) dx + x 0
J
F (2,y)dy y
0 •
SB 2.
A
s J
I + II
FT ds
A
4 I
0
Langs y
0 • ds
J
0
II
0
8
Totaal
3.
2
8 ds =-)a
2x
A
2
J
x
F dx + F dy x y 0
0
J
4 a x dx +
0 • dy
~
32
3
a
0
J
32 0 • dx = - a 5
2 t • 0 ,; t ,; 2, x
2
r J 0
0
J
4
Anders: x = t, y
A
4a x dx +
J
2
2
A
4 2
A Langs y
2
a
3
B
4.
J
as
I'
y
2t.
2
(F :.1: + F x y
y) dt 0
J
32 4 at dt = - a 5
Blijkbaar hangt de verrichte arbeid van de gekozen weg af.
..
- 77 -
Het vermogen P is het tempo waarmee arbeid verricht wordt. Stel de tot tijdstip t verrichte arbeid is
vdt
A(t)
Er geldt p
dA
-=F•v=Fv dt T
We drukken nu de verrichte arbeid
A
V
dt
(6. 7)
A uit
in de snelheden van het massapunt.
V
dt
(6.8)
De grootheid T
(6.8)
lm v
=
2
noemen we de kinetische energie. Er geldt volgens
A = T - TA, dus de verrichte arbeid is gelijk aan de toename van de 8
kinetische energie.
Voorbeeld 6.5. Gegeven een lineaire veer
(§3.3). Vanuit de uitgerekte
•
toestand x = a laten we m los. a, x(O)
Dus x(O) 0
x
=
0. Wat is
de snelheid als m in een punt x, 0
~
x
~
a, aangekomen is?
- 78 -
Antwoord: 2
~m v
J~
~
x F
xA
x
dx a
J
-kt;
2 jk(a - x 2 )
d~
anders: a-x 2
!m v
0
a-x
FT ds
J
0
I
2 2 !k(a -x )
k(a- s)ds
.
De arbeid, die verricht wordt op een massapunt, dat zich in een constant krachtveld
beweegt, wordt gegeven door
~
B
B
A
=
I
F
dr
F
x
dx
F
y
dy +
F
z
dz
A
//'
/
/
oA
/
/
___/
Blijkbaar hangt de verrichte arbeid hier (anders dan in Voorbeeld 4) alleen af van begin- en eindpunt van de gekozen weg. Definieer de functie U(E)
=
U(x,y,z)
=
-~
• E·
Dan geldt
A=
U(EA) - U(!B).
U(E) heet de potentiële energie en de verrichte arbeid is blijkbaar gelijk aan de afname van de potentiële energie.
.,
- 79 -
Voorbeeld 6. 6. Het zwaartekrachtveld wordt gegeven door F = -mg e • Dan geldt U = mg z + C. -z C is een willekeurig te kiezen constante. Beschouw een slinger met lengte
2. We laten m los terwijl het koord een hoek
~ ~
~O
maakt met de verticaal.
Wat is de snelheid van m als de hoek, die het koord
I
met de verticaal maakt, gelijk is
aan~.
0
~ ~ ~ ~
0.
Antwoord: Op m werkt de spankracht in het koord. Die verricht geen arbeid. Verder werkt de zwaartekracht en die heeft een potentiële energie U
=
mg z.
Dus
rog
0
!mv 2
rog 2(1- cos
~ )
0
- mg Hl-
cos~)
= mg 2(cos
~-cos ~ )
0
Aldus hebben we de snelheid berekend zonder de bewegingsvergelijking op te lossen!
E<·n kracht (krachtveld) heet conservatief als er een functie U(r) bestaat ze>danig dat voor alle punten !:A' EB geldt
A
dr
(6.9)
A
De functie U(E) heet de potentiële energie. We merken op
•
(i)
A is onafhankelijk van de gekozen weg.
(ii)
Afname van U
= verrichte arbeid tussen de eindpunten.
(iii) U is slechts bepaald op een constante na. Eén constant krachtveld is een conservatief krachtveld. Een voorbeeld van een niet-conservatief kr.tchtveld is gegeven in Voorbeeld 4. Je kunt daar niet van energie spreken!! (Behalve als je journalist bent.)
·f
r I
''
- 80 -
We zoeken nu een eenvoudige relatie tussen U en F. _,
(x+h,y,z) U(x;y,z)- U(x+h,y,z)
J
F
dr
(x,y,z) Omdat de integraal niet afhangt van de gekozen weg, integreren we voor het gemak maar langs de rechte verbindingslijn. Er komt x+h U(x,y,z) - U(x +h,y,z)
Door h delen en h
J x
F
x
(~,y,z)dÇ
•
0 levert
+
au(x,y,z)
-F (x,y,z) • x
dX
Analoog kan men vinden 3U(x,y,z) ay
-F (x,y,z) y
(6.10)
3U(x,y,z) 3z
=
(
-Fz x,y,z
)
•
Omgekeerd levert iedere functie U(x,y,z) via de formules (6,10) een conservatief krachtveld,
Voorbeeld 6.7. Het krachtveld F(x)e
-x
door
is conservatief. De potentiaal U(x) wordt geReven
,,
x
U(x)
J F(~)dé
0
,
- 81 -
Voorbeeld 6.8.
•
De centrale krachtvelden c
!:(!:)
IEI
e 2 -r
en
-k r
!: (!)
uit §3,6 zijn conservatief. De potentialen zijn respectievelijk
-c
U(x,y,z) /
U(x,y,z)
en
x 2 + y 2 + z 2'
k
2
2 2 2 (x + y + z ) •
De oppervlakken op U constant heten equipotentiaalvlakken. In ieder punt staat de kracht loodrecht op een equipotentiaalvlak,
Voorbeeld 6.9. Bij het zwaartekrachtveld zijn de equipotentiaalvlakken horizontale vlakken. Bij de krachtvelden van Voorbeeld 8 zijn de equipotentiaalvlakken concentrische bollen om de oorsprong.
z
I
I
..a---------
.......... 1
•
,
.". ..-t- -
-
-
-
-
-
-
- -
-
-y"'-----"7
/
,
_.-}-------
...
~>------
y
- 82 -
We kunnen nu de wet van behoud van energie voor een deeltje in een con-
servatief krachtveld formuleren: Verrichte arbeid = toename kinetische energie
= afname potentiéle energie,
Dus
We noemen
w
(6.11)
de (totale) energie van het deeltje. W is de som van de potentiële en de kinetische energie. Er geldt W = constant • Een heel korte af· :leiding van de energiebehoudswet voor conservatieve krachtvelden kan met de kettingregel voor partiéle afgeleiden verkre!'(Pn worden, Dat gaat als volgt
mr
-:r
r
( au ax
e
-x
+
au
e
3y -y
+
~
e )
dZ -z
.• ddt {!m! •
r
E+
U(x,y,z)}
+ U(x,y,z)
=0
constant .
- 83 -
§6, 3.
Energiebeschouwingen bij de eendimensionale beweging
Voor de eendimensionale bewegingsvergelijking m
x = F(x)
(6.12)
geldt de energiebehoudswet
jm x
2
+ U(x) = W = constant •
Hierin 1s U(x) zodanig dat F(x)
0 in x
op t
0
!mx dx dt
Als v
0
2
=
= -
zit en een snelheid v
+ U(x)
±
~~ 0
•
Stel dat het beschouwde deeltje
heeft. Dan geldt
= w = !mv; + U(x
0
) •
{~ [W-U(x)]}j
(6.13)
(6.14)
> O, dan geldt in (6.12) voor voldoend kleine t het +teken.
(6.13)
is een Ie orde vergelijking, terwijl de oorspronkelijke vergelijking (6.12) van de 2e orde is. (6,13) kan gesepareerd worden
t
•
(6.15)
/.?..cwu(~)]· m Dit levert t als functie x: t(x), De inverse functie x(t) is dan de ge-
•
z.ochte oplossing (6. 12). Helaas is de integraal (6. IS) meestal niet in elementaire functies uit te drukken.
- 84 -
Voorbeeld 6.10. De harmonische oscillator. Bewegingsvergelijking m Begincondities
x=
-ex x.
Potentiële energie
x , x(O) 0 2 U(x) = !ex x •
Totale energie
W=mx+exx ! .2 l 2
x(O)
d~
0 .
t
2
/ - [W- lex~ m
2
]
I
rm(i" arcs1n.ro:'.rm .. W X T (X arcs1n I
-V
V
Y
2
Inverteren levert
We zetten nu U(x) uit in een grafiek. Dat levert de potentiaalkromme
D
- 85 -
In het punt x 5 heeft U een absoluut minimum. Bewegingsteestanden met energie W kleiner dan U(x ) zijn niet mogelijk. Er geldt F(x ) 5 5
=
-U'(x ) 5
= 0. Dus als we in x 5 een massapunt met beginsnelheid 0 neerzetten, dan blijft het in x
5
stilzitten. 2
Als we zorgen dat de energie W = U(x ) + lm v > U(x ), 0 0 5
dan kan het
gebeuren dat het deeltje een periodieke beweging gaat uitvoeren tussen x 1 en x 2 of tussen x en x (als W = w ). De. punten x , x , x , x 3 4 1 1 2 3 4 heten keerpunten. Het kan ook gebeuren, dat het deeltje oneindig ver weg raakt (als W = In het punt x
6
w2 ).
heeft U een locaal maxinum. Daar geldt F(x ) 6
= -U' (x 6 ) = 0.
Dat is dus een evenwichtspunt net als x • Het punt x is een labiel even6 5 wichtspunt. D.w.z. als je het massapunt, in x gesitueerd, een willekeurig 6 kleine aanvangssnelheid geeft, dan raakt het ver verwijderd van x (W
6
= w3 ). Het punt x 5 daarentegen is een stabiel evenwichtspunt. Hoe
kleiner de aanvangssnelheid is die je geeft vanuit x , hoe dichter het 5 bewegende punt in de buurt van x
5
blijft.
Het deeltje bevindt zich in een vrije toestand als het zich in een onbegrensd deel van de ruimte kan bewegen (W
=
w2 ). Het deeltje bevindt
zich in een gebonden toestand als het zich slechts in een begrensd deel van de ruimte kan bewegen. Bij W =
w1
zijn 2 gebonden toestanden: Bewe-
ging in de intervallen [x ,x J resp. [x ,x J. Beide toestanden zijn 1 2 3 4 gescheiden door een potentiaalbarriëre (= het stuk van de potentiaalkromme op het interval [x ,x J). In de klassieke mechanica kan een 2 3 deeltje niet door een potentiaalbarriëre (ook wel verboden zone geheten) heenkomen.
- 86 -
§6.4.
Beweging onder invloed van conservatieve centrale krachten
In het Oxy-vlak beschouwen we de bewegingsvergelijking (6. 16)
Met
~(E)
een conservatief centraal krachtveld. Dat wil zeggen dat
~(E)
een potentiaal heeft van de vorm U(r). We gebruiken poolcoÖrdinaten. Er zijn twee heboudswetten in dit geval. Behoud van energie jmv
2
+ U(r) = W = lmv
2 + U(r ) 0 0
(6.17)
en behoud van impulsmement
mr
2
a
~
(6 18)
1
dt
0
Zoals aangegeven zijn de constanten W en 1 uit de begincondities te berekenen. Omdat v
.2
2
kan voor (6. 17) geschreven worden
r
j mr.2 + Ueff ( r ) =
w=
constant
(6.19)
12 heet centrifugaalpotentiaal. (6.19) U(r). De term 2 2 2mr 2m r is eenzelfde vergelijking als (6.13),
met Ueff
=
dr dt
12
+
=
±
/2
ïiï (W-Ueff(r))
1
(6.20)
met de methode van §6.3 kunnen we hieruit in principe t(r) en r(t) vinden.
- 87 -
Vervolgens kunnen we
bepalen met (6.18)
~(t)
t ~
( t)
f
<jl(O) +
1 ---: dT , 2 m r (T)
=---
0
(6.21)
Als 1 > 0, dan is <jl(t) een monotoon stijgende functie. Als 1 < 0, dan is <jl(t) monotoon dalend. Het deeltje loopt dus altijd in eenzelfde draairichting om het centrum. Daarbij geldt de perkenwet. Nu we r(t) en <jl(t) in principe berekend hebben, is de vergelijking (6.16) in principe opgelost. Uit (6. 18) en (6,29) kunnen we nog de baanvergelijking in poolcoÖrdinaten bepalen:
dr d<jl
=
dr dt
/È..'t dt
mr
2
(6.22)
-1-
N.t integratie vinden we q> (r)
r q>(r) - <jl(O)
r(O)
§6,5,
u
f
1d p
mp
m(W-Ueff(p))
2/2
°
De planetenbeweging c r
(cf. Voorbeeld 6,8).
12 c --2- r 2m r
(zie figuur).
Voor W < 0 is de oplossing r(t) periodiek. Het massapunt bevindt zich dan in een gebonden toestand, de baan is een roset-
vormige baan binnen een begrensd gebied rondom de oorsprong.
w2~--------------
- 88 -
Voor W > 0 wordt r(t) willekeurig groot. In feite zijn voor W < 0 de banen ellipsen en voor W > 0 hyperbolen, beide met 0 als brandpunt. We be~ijzen.
zullen dat gaan
y
p , ,·
-------,"- -------- -------·- Q /
'
r, .
,----- \~ x
F
d
Een kegelsnede K met richtlijn 1 en brandpunt F is per definitie de ver·zameling van alle punten P in het platte vlak, waarvoor de verhouding
E
PF = PQ
Jd- xJ
r
d- r cos
(6.23)
een vast getal is. Uit (6. 23) vinden we door kwadrateren de vergelijking van K in Cartesische coÖrdinaten 2
(I - E )x
2
+ 2E
2
dx + y
2
- 89 -
.•
Voor 0 < E < I is K een ellips, voor E
I een parabool en voor E > I een
hyperbool. Eveneens uit (6.23) vinden we de vergelijking voor K in poolcoÖrdinaten r
E d
+E
COS
(6.24)
Hiervan berekenen we de afgeleide dr d
E
2d
.
Slll
cp
(I + E cos
r
2
2
. s 1n
•I
.),'
.
r
4
d2
(I-cos
2
4 3 r ( 1 __I_) + 2r _ r2 d2 E2 Ed
...
''.\
(6.25) Einde intermezzo
We kwadrateren nu (6.22), vullen voor het linkerlid (6.25) in en delen 4 door r • Er komt
., ..
'
~(~-~)+,~r d E Onder de aanname U(r)
+
0 als r
L2 -- 2
U(r) } •
2m r
+
oo
vinden we hieruit
(6.26)
(6.27)
- 90 -
Een belangrijke conclusie. is de volgende: Als de bewegingsvergelijking (6.16) met een conservatief centraal krachtveld . banen
oplevert die een
kegelsnede~~hmèt het centrum als brandpunt, dan is de potentiële energie
U(r) van de vorm U(r)
-c =-. r
Newton kwam op deze manier aan zijn gravitatie-
wet! Hij kende de vorm van de planetenbaan via de waarnemingen van Kepler en diens voorgangers. Uit (6.26) volgt dat de baan een ellips is als W < 0, een parabool als W = 0 en een hyperbool als W > 0. De parameters E en d, die de gedaante van de kegelsnede bepalen, kunnen berekend worden uit (6.26) en (6.27) en de begincondities. De begincondities bepalen immers W en L.
•
- 91 -
l•
HOOFDSTUK 7.
§7. I.
Botsingen·
Eendimensionale botsinp,sproblemen (Centrale botsingen)
. We laten langs een rechte lijn (in een gladde buis bijvoorbeeld) twee massapunten m1 en m2 tegen elkaar botsen. Gegeven zijn de snelheden v en v vóór 1 2 We willen weten wat de snelheden v
de botsing.
1
en v
2
na de botsing·
zijn
T
2
ná
vóór
Uitgangspunt: I. Impulsbehoud. 2, Behoud van kinetische energie.
(7. I)
Na enig rekenwerk
V· I
(7. 2)
•
2m v + (m -m )v 2 1 2 1 1 mi + IDz
De andere oplossing
v1
v
2
is niet interessant.
- 92 -
Er blijkt te gelden
(7. 3)
(7.2) kan worden teruggevonden uit (7.1) en (7.2). Als uitwendige krachten een rol spelen, moeten in (7.1) de impulsen vlak voor en vlak na de botsing genomen worden. De uitwendige krachten hebben dan "geen kans gekregen" de impulsen "veel" te veranderen.
V =V =V I
vóór
2
ná
Uitgangspunt: I • Impuls behoud. 2. VI
=
mlv I + m2v2 VI =V2 = V
v2
=
v.
Cm + m )V 2 1
.
(7. 4)
mlvl +m2v2 (7. 5)
mi +m2
Er geldt blijkbaar
V2 - VI
-0 • (v2-vl)
.
(7. 6)
'·
- 93 -
"
Uitgangspunt: I. Impulsbehoud. 2. De botsingsvergelijking: (7. 7)
e heet de restitutiecoëfficiënt. We zitten nu tussen geval A en geval B in. Oplossing m v +m v +em (v -v ) 1 1 2 2 2 2 1 mi +m2
'
u.)
(7. 8)
m v 1 +m v - e m (v - v ) 1 2 2 1 1 2 mi +m2
Verdere berekening leert
'I
li 1m 2
v
2
I I
+
lm 2
'
v 2 - -21 ( I - e 2 )
2 2
We zien dat er energieverlies optreedt als lel < I. Er komt energie bij als Ie I > I. Dan vindt een "explosie" plaats. Als e < 0, dan gaat m dwars d0or 1 m heen. 2
§7.2.
Botsingen in het platte vlak en in de ruimte (Niet-centrale botsingen)
mi~
/Y2
~I
na
vóór
/~2 m2
'l,
m2
ml~ .Y1
- 94 -
Ons algemeen uitgangspunt is, dat vlak na de botsing de totale impuls hetzelfde is als vlak voor de botsing
(7.9) In het platte vlak (ruimte) staan hier 2 (3) vergelijkingen met 4 (6) onbekenden. Om bij gegeven
~~
en
~
2 de snelheden
~I
en
~
2
te berekenen (d.i.
het botsingsprobleem op te lossen) moeten er 2 (3) vergelijkingen bijkomen. Soms is er behoud van kinetische energie (7.10) Doch dit levert maar I vergelijking extra.
Opgave: Laat zien dat bij een niet-centrale volkomen elastische botsing (d.w.z. 7.10 geldt) tussen 2 gelijke massa's, waarvan er aanvankelijk een in rust is, de snelheden na de botsing loodrecht op elkaar staan.
_ / y_l
~--V-+) ~-voor
f!dJ Q_~ I
®
n!i
v =v
-1 V
-2
~2
-
= -0
- 95 -
Om het botsingsprobleem op te lossen, moeten we meer informatie hebben over de precieze wisselwerking tussen de deeltjes. Wij zullen botsingen bespreken tussen gladde bollen, waarvan de massa in het middelpunt geconcentreerd zit. Dat betekent dat we rotaties van de bollen buiten beschouwing mogen laten.
Vlak voor het ogenblik dat de bollen tegen elkaar botsen, ontbinden we de snelheden in de richting van de normaalvector n van het raakpunt van de bollen en de richting loodrecht daarop. Zie figuur.
Stel ~I ~2
v v
n + ~lt 1nn + ~2t 2n-
•n
vin
~I
v2n
~2 • n
met
(7.11)
Vlak na het ogenblik van de botsing doen we hetzelfde. Dus stel V
n +V
1n-
-I t
:Y I
• n
met
(7.12) • n
- 96 -
Omdat de bollen glad verondersteld worden, vinden in de tangentiële richting geen veranderingen plaats. Dus en
!!lt = ~lt
V
~2t
-2t:
(7. 13)
•
In de normale richting geldt impulsbehoud (7.14) en we nemen aan, dat: de botsingsvergelijking geldt (7.15) In totaal hebben we dan 4 (6} vergelijkingen, Genoeg om het botsingsprobleem op t:e lossen. (7.14) en (7,15) worden door (7.8) opgelost. We bespreken tenslotte nog het geval van een botsing tegen een vaste gladde wand
I
I
I
I I !
efV
--
vóór
-
'/
I I
'
/ /, I
n
I
ná
-
'~ --
~-~~----'"
' i
I I I
I
~I
- 97 -
We nemen
~
2
=
0 en m 2
Deel eerst (7.14) door m • Dan volgt 2
=
v2n = v 2n
= 0. De muur blijft dus stil staan. Uit (7.15) volgt dan VIn= -evln" Als het bolletje m de wand onder een hoek & treft, dan geldt 1
v sin & V n
-e v
n
-e v cos &
zodat tan 9 Dus tan 9 = tan
e &
tan & •
alleen als e = I. Als 0 < e < I, is de hoek van terug-
kaatsing 8 dus groter dan de hoek van inval
&.
),
- 98 -
HOOFDSTUK 8.
De mechanica van stelsels bestaande uit meerdere deeltjes
.
De bedoeling van dit hoofdstuk is o.m. te laten zien dat F =ma en L =
T
ook op uitgebreide lichamen (zwermen van deeltjes) toegepast mogen worden.
§B.l.
Stelsels van N deeltjes
Beschouw een zwerm van N deeltjes met massa m. en positievectoren r., 1
1
$i$ N. Stel M = m1 + m2 + ••• +
~·
-1
de totale massa. Het massamiddel-
punt !M wordt gedefinieerd door N
M
I
(8. I)
m.r.
1 -1
i=l
We voeren een met de zwerm mee translerend coÖrdinatensysteem in, waarvan
we de oorsprong in !M leggen. Dit coÖrdinatensysteem heet het massamiddelpuntsysteem of M-systeem. De vector -1 r~ = r. -1
EM
is de positievector van
het ie deeltje in het M-systeem. Er geldt N
I
m.
i=J De snelheid
~M
1
r~
-1
0
van het massamiddelpunt is N
M
I i=l
m. v.
1 -1
u:. 2)
De totale impuls P wordt gegeven door N
p
I
i= I
E·1
(8.3)
,,
- 99 -
•
Op elk deeltje m. werken 1
N- I inwendige krachten F ..
•
-lJ
uitgeoefend door de overiRe deeltjes en een kracht F.
.
-l,Ultw
F.
uitwendi.~e
• We berek•enen
de afgeleide van de totale
.
-t,UltW
impuls P.
p
N
I
i=l
N
fo. -1
I
N
F.
i=l
-1
. + ,uttw
N
I I
i=l j=l jli
F •.
-1]
Volgens Actie = -Reactie is de tweede term in het rechterlid 0. Voor de eerste term schrijven we F .
-uttw
-P =Ma-M
• Dan geldt dus
(8.4)
F • -tn tw
De conclusie is dat we op het massamiddelpunt!:=
m~
mo!(en toepassen en
dat de inwendige krachten daarbij geen rol spelen.
F.
.
-l,UltW
•
F .• '-lJ
m.
J
:i
·'
·.~
1., !
,I ,;
-
100 -
Het impulsmoment van een zwerm deeltjes t.o.v. een referentiepunt A wordt gedefinieerd door N
I
(8.5)
(r. -rA) x &1. n.• -I. -
i= I
Dit schrijven we als volgt N
N
I
I
-
(rM + -r! -rA) }. - x 1'·].
i=l
i= I
r! x p. .
-}_
-1
(8.6)
De term (EM- EA) x P heet het impulsmoment VAN het massamiddelpunt. De term N
L r! x P. heet het impulsmoment OM het massamiddelpunt. We noemen deze i=J -J. -}. term ook wel het ~~~~~~~~====~ inwendig impulsmoment -~nw L. en er geldt N
N
L.
L r! xm.(v.-vM) 1 -1 -
-tnw
i= I
-1.
I
i=l
r! x
-~
E;. .
Dit is dus gelijk aan het impulsmoment in het M-systeem. Vervolgens voeren we in het totale moment t.o.v. A van de krachten dit op de deeltjes werken. N
I
i=l
(r.-rA)x(F .. +F .. ) -1 -J.,lUW -J.,Ul.tw
(8. 7)
met N
F..
-1, lUW
I
j=l
F ..
-~J
j/1
,,ls de krachten F .. , die de deeltjes op elkaar uitoefenen langs de verbin-~J
.
dingsrechten tussen het ie en je deeltje werken, dan mogen we in (8.7) de
- 101 -
term met F. .
weglaten, Immers
-1 ,1nw N
I i=!
N
I i=!
(:El· - :EA) x -1, F. l.llW .
r. x
-1
- r x F. -1,inw -A
N
N
I
I j=l
[ i=!
F .. -lJ
].
j;H Volgens Actie =-Reactie is de laatste term 0. De andere term kunnen we 1 m
I
N
I
r. x F .. -1 -lJ i=! j=l j#i
1
2
N
N
I
I
N
N
I
I
i=! j=l j#i 1 2
i=! j=l j#i
(r.xF .. + r. x F .. ) -1 -1] -] -Jl
(r. -r.) x F .. -1 -J -lJ
0
Conclusie :
N
I
i=!
(8.8)
(:El· - :EA) x -1, F. Ul . . tw
De impulsmomentstelling voor een zwerm deeltjes. Zij ~A
het referentiepunt A. Als
=
À ~M'
À
.
(8.9)
Net als in §6.1 bewijzen we dit door differentiëren.
~A
de snelheid van
een willekeurig getal, dan geldt
~A
.
~A
N
I er. - rA) i=! -1
-
N
-v
-A
x P +
I
i=!
Hieruit volgt de bewering.
N
x p. + -1
I
i=!
·.~·
- 102 -
Er zijn twee belangrijke gevallen:
I)
A is vast punt, bijvoorbeeld 0, dan \ = 0.
2)
A is het massamiddelpunt !M• dan À = I •
Conclusie: !A =
.
~A
geldt t.o.v. een vast punt en t.o.v. het (eventueel)
bewegende) massamiddelpunt,
.
Met (8.6) is in te zien dat L.
T
-1nw
t.o.v. de oorsprong in het M-systeem,
De kinetische energie van een zwerm deeltjes wordt gegeven door N
T =
I
i=l
N
I
lm. v. • v. ~ -~
-~
i=l
!m.
1
I~M+~_i12 (8. 10)
N
!. i=l
lmi
I~MI
2
N
+
2 !m;l~i 1 I i=l
N
+
I
i=l
m.1vM • v! -1
.
De laatste term is nul. De eerste term heet de kinetische energie VAN het massamiddelpunt. De tweede term is de inwendige kinetische energie en is gelijk aan de kinetische energie in het M-systeem,
§8.2.
Stelsels van 2 deeltjes
De beweging van het massamiddelpunt van een stelsel van 2 deeltjes is een bijzonder geval van wat in §8,1.besproken is. Hier bestuderen we de interne beweging van een stelsel van 2 deeltjes. We laten zien dat de interne beweging uiteindelijk bestudeerd kan worden met de theorie van Hoofdstukken 3 en 6.
-
103 -
!': 12
mi
Qo----~..
Beschouw een geÏsoleerd stelsel van 2 deeltjes. Er geldt
V = _I_ F -I m -12 I
Yz
I ffi!':21 2
_I F m -12 2
Dus d dt (~I- ~2)
met
d
dt
~12
I 212 =-F ]J -I 2
(8. 11)
JJ heet gereduceerde massa. De positie
! 12 van m1 t.o.v.
m., voldoet dus aan de bekende bewegingsvergelijking
(8.12)
(I - :~) "'
"' m m • (Stelsel Aarde-Zon, H1 1 mi +m2 at.oom, kunstmaan-aarde, etc.) Aan (8.12) zie je, dat je mag doen alsof m 2 stilstaat als je m maar vervangt door de gereduceerde massa. 1 We laten nu zien dat de gereduceerde impuls 1l :2:
12
precies
gelijk is aan
de impuls in het M-systeem:
(8.13)
P' ,-2
-)J
~ 12
'.'·
- 104 -
Verder is r' x p' + r' x p'
L.
-1
-1.nw
-1
-2
-2
Tenslotte geldt voor de inwendige kinetische energie
T.1nw
Alle genoemde fysische grootheden die je vindt als je m als vast beschouwt 2
en de gereduceerde massa
~
invoert, hebben dus dezelfde waarde als de corres-
ponderende fysische grootheden in het M-systeem.
§8.3.
Starre stelsels van N deeltjes
We veronderstellen, dat N massapunten
m1 , ••• ,~
door massaloze staven zo-
danig onderling verbonden zijn, dat het een onwrikbaar geheel is. Dit kan
w
als een eenvoudig model gezien worden voor een stuk vaste stof, waarvan de atomen onderling niet van plaats veranderen. We laten het verkregen lichaam nu eenparig om een as rondwentelen. We nemen aan dat
de as door de oorsprong gaat en dat hoeksnelheids-· vector
w
is. Als op zeker ogenblik de positievectoren
r. zijn, dan is _op datzelfde ogenblik het impulsm<>ment
-1
N
L
I
i=l
N
r. x m.]. -v. -]. ].
I
i=l
m. r. x (w x r. ) 1 -].
-
-].
(8. 14)
-
105 -
Als functie van w is L een lineaire. afbeelding. We kunnen dus schrijven L
(8. 15)
Hierin is ~ een lineaire afbeelding. De matrix van ~. die we ook ~ noemen, kan met (8.14) berekend worden:
N
I i=l
2 2 m. (y. + z.) 1
1
1
N
(H.l6)
-
J
=
I i=l I i=l
I i=l N
m. x. y.
I i=l
m. x. z.
-I i=l
1
1
1
N
-
N
-
N
-I
mi x i y i
2 2 m. (x. + z.) 1
1
1
N
1
1
1
m. x. z. 1
i=' I
1
N
-I i=l
mi Yi zi
N
I i=l
mi Yi z.1
1
2
2
1
1
m.(x. +y.) 1
Deze 3 x 3-matrix noemt men ook wel de traagheidstensor. Bij continue licha-
.
men worden de sommen vervangen door integralen.
·'
,•''
Voorbeeld 8.1. Traagheidstensar van een halter. z
b
m
y
x Voorbeeld 8.2. Traagheidstensar van een vliegenmepper.
z 0
c
2
he
x
- 106 -
In het algemeen is L nie:t een scalair veelvoud van 't! (in Voorbeeld 6,1 was dat wèl het geval). Teneinde het koppel
! op het starre stelsel te bepalen, bereke-
L ui.tgaande van
nen we
(8. 14)
N
L
I
N
m. i-. x (w x r.) + 1-1
i=!
-
-1
I
i=!
1 -1
-
r.)
-1
N
N
I
m. r. x (w x
m. (w x r.) x (w x r.) + 1
i=!
-
-1
-
-1
I
m. r. x (w x (w x r.)) ,
i= I
1 -t
-
-I
De eerste term is nul. De tweede term herleiden we met behulp van a x tot
.
L
(~ x ~)
+ c x (!!; x ~) + b x (~ x !!;)
0
N
I
i=!
x(r.x(wxr.)) m.1w -1
-
~
-1
( 8. I 7)
x L
We hebben dus
T
w x L
(8. 18)
!:
Het koppel is ongelijk nul als
geen scalair veelvoud is van w. ln Voorbeeld
(8.2) is dat het geval als je ~ = we
neemt.
-z
Tenslotte drukken we de kinetische energie uit in de traagheidstensar
I i=!
I
jm. lv.l2 1
-1
jm. (w x r.) • (w x r.) 1
i= I
-
-1
N
I
en w.
N
N
T
~
jm. (w • (r. x (w x r.)) 1
i=!
-
-1
-
-1
Hierbij is gebruik gemaakt van de rekenregel c
a
(~ x
::>
-
-1
·'
l - V .1 -
1. Vectoren
1. Bewijs dat twee vectoren loodrecht op elkaar staan als de grootte van hun som gelijk is aan de grootte v.an hun verschil.
2. Bewijs dat twee vectoren dezelfde grootte hebben als hun som en hun verschil
loodrecht op elkaar staan.
3. Laat zien dat de grootte van de som S en het verschil V van twee vectoren
a en b als volgt kan worden uitgedrukt:
s
[(a
x
[(à
V
+ b )
2
x
b) x
x
2
+ (a +(a
y
+ b )
y
2
y
b ) y
2
+
(a
+
(a
z
z
Hierin zijn a , b enz. de componenten van a en b t.o.v. een rechthoekig asx x
senstelsel OXYZ.
4. Gegeven zijn de vectoren:
a
2e + 3e + 5,5e , -x -y -z
~
2e
b
3e -y
-x
2,5e -z
Bepaal: ~
en
~;
i)
de grootte en de richting van de som van
ii)
de grootte en de richting van het verschil van a en
~;
iii) de hoek tussen a en b.
5. Gegeven zijn de rechten:
:::1 v -2 :::3
~
~
Se -x
-
-3e + -x
2e + -y e -y
e -z
- 7e
-z
4e + 7e + 6e -y -x -z
Zij ~ ~ :::1 + :::2 + :::3· Bepaal s en bereken de hoeken die s maakt met de positieve X-, Y- en z-as.
- V.2 -
Beantwoord de volgende vragen: i)
Ga, door rechtstreeks uitschrijven, na of
een verschillend resultaat leveren. ii)
1 , (~ 2 x ~ 3 )) ((~ 3 x ~ 1 ),~ 2 ) (~
Bereken
iii) Bereken
en (
(~
1
2
3
:x ~ ) ,~ ).
en vergelijk dit resultaat met de in ii) gevon-
den antwoorden.
6. Bewijs de volgende cyclische relaties
Bewijs dat de absolute waarde van dit tripelproduct gelijk is aan de inhoud van het (scheve) blok opgespannen door
~
1,
~
2
en
~
3.
7. Bewijs dat:
8. Gegeven de vectoren: a
2e + 3e + 2e -x -y -z
b
-e + 4e + be -x -y -z
waarin b een nog onbekend reëel getal is.
i)
Voor welke waarde(n) van b heeft de vergelijking a
x
x
=
b
een oplossing?
ii)
Zijn er voor de onder i) gevonden waarde(n) van b meerdere oplossingen?
iii) Geef een meetkundige interpretatie.
9. Gegeven de vector
a
i)
3e
+ 2e
-y
- e
-z
Bepaal de oplossing(en) van de vergelijking (~.~)~
ii)
-x
14 .
Geef een meetkundige interpretatie.
- v.3 10. Bepaal de afstand tussen de punten P(4,5,7) en Q(-3,6,12). Geef een parametervoorstelling v.an de rechte lijn door P en Q.
11. Bepaal de afstand van het punt P(4,5,-7) tot de rechte lijn door Q(-3,6,11) die evenwijdig loopt aan de vector v = 2e
- e
-x -y P tot het platte ·vlak door Q en loodrecht op v.
12. Gegeven zijn de
vectoren~~
(1,2,-1)
Bepaal de vector 12. en de scalar (l'_,~)
~
À
en~=
+ 2e . Bepaal de afstand van
-z
(3,9,-9).
zodanig dat
0
E + ;>,.a
~ =
13. Gegeven zijn de vectoren a en b.
Bewijs de relatie:
I~
~I
x
2
14. Bewijs dat voor elk drietal vectoren geldt: a
x
<::)
(~ x
+
b x
(~ x ~)
+
c
(a x ~)
x
15. Gegeven zijn de vectoren a en -b zodanig dat a x b Bewijs dat voor de vectoren x en
y_,
0
-1
0.
-
die voldoen aan de relatie:
Y... x b
x x a
geldt: (~,~ x ~)
0
en
16. Bewijs dat voor elk drietal a+b+c
(y_,~ x ~)
vectoren~,
0
.
ben~,
die voldoen aan de relatie:
0
geldt: a.'X
b
=
b x c
c
x a
---
'•I'"
17. Gegeven zijn de vectoren a en
Zij
~de
e_,
beide met lengte
hoek tussen beide vectoren (0
Bewijs
i)
I~+ ~I
2~
cos
.,~
ii)
r~- ~~
2~
sin
>,~
~~~TI).
.Q...
- V.4 -
18.
B
3
Een jongetje A staat op de 3-meter-plank van een zwembad (voor de afmetingen
zie de figuur) . Geef, in componenten t.o.v. het in de figuur getekende Oe e e -stelsel,
i)
-x-y-z
de positievector van A t.o.v. 0. Een vriendje B van A staat langs de kant van het zwembad op een afstand van
4 meter van 0 ii)
(zie figuur) .
Geef de positievector van B en bereken de afstand van A tot B.
iii) A duikt met een snelheid van 3,5 m/sec in de richting van B. Geef de componenten van de snelheidsvector v.
19. Van een punt P, met positievector r t.o.v. 0, dat in een cirkel beweegt, is de snelheidsvector
v i)
= w
~
gegeven door
x r
Bepaal vals: w
ii)
e
-x
+ e , r = 2e + 4e -y -x -z
Bewijs dat alle punten op de lijn r + aw (a willekeurig) dezelfde v hebben.
Als gegeven is dat P beweegt in een vlak door het eindpunt van r op w, ,geef dan ..
~-
.
-.~·-··
iii) de afst";,d van de oorsprong 0 tot dit vlak; iv)
een parametervoorstelling van dit vlak •
.. , .
l I
- v.s -
20. De centripetale versnelling van een punt P is gegeven door a
-c
i)
(~
=
x ( w x ;::_) )
Bewijs dat 2 -w 2_,
a -c
(w
l-"'.1 )
waarin d = r
-
(Hint: gebruik opgave 7.) ii)
Bewijs dat \~\ de afstand van P tot de werklijn van ~is. Geef een meetkundige interpretatie van de vector
d~
iii) Bewijs dat alle punten op de lijn ;::_ + aw dezelfde a hebben. -c iv) Bereken a voor w en r volgens 19. -c 21. Z:Lj
~( 1 ).,~( 2 ),
...
,~(n)
een stelsel krachten (=vectoren). De resultante R
is gedefinieerd als de som van de krachten.
i)
Stel 2e
-x
+ 3e
-y
2e
-z
Bepaal de componenten van
; F( 2 )
Be·
3 4e - e + Se ; F ( ) = -e - 7e - 3e -x -y -z -x -y -z
de grootte van R en de richting van R
t.o.v. Oxyz-stelsel.
ii)
Van een stelsel van 4 krachten ~(1) ' ...• ~(4)
zijn
F(2) F ( 1) F(3) en '
gegeven door
F ( 1 ) = 6e
-x
Bepaal
~( 4 ),
- 3e
-y'
F( 2 )
2e
-x
+ 2e
-y
- 2e , F ( 3 )
-z
4e
-y
+ 7e
-z
opdat de resultante van het stelsel nul is.
22.
Een boot wordt voortgetrokken door twee koorden, waarin de krachten F(l) en 2 F( ) werken volgens bovenstaande figuur.
- V .6 -
i)
Stel
IK( 1 ) I
= 4 en
IK( 2 ) I
/2.
=
Bepaal de resultante ~, de grootte van R en de hoek die R maakt met de
lengte-as van de boot (= e ) . -x 1 ii) Stel \F( ) \ = 4. 2 Bepaal \K( ) [,opdat~ langs de lengte-as van de boot valt.
23.
F
f ''
''
''
''
''
Het moment van een __kracht F t.o.v. een punt 0:
!o
is een vector gedefinieerd
door !o=!:..x~,
waarin r de positievector van het aangrijpingspunt A van F t.o.v. 0 is.
i)
K
Bewijs dat het moment niet verandert als
langs zijn werklijn verschuift.
ii) Bewijs de volgende relatie voor het moment t.o.v. het punt 0' op afstand a van 0: ~
-'0'
- a x F
~
-'0
Toon hiermee aan dat het moment niet verandert als 0 evenwijdig aan F verschuift. Beschouw een stelsel krachten F
0: !:_
( 1)
(2)
,!:_
(n)
, ••• ,!:_
(1)
-
,F
(2)
, ... ,F
-
(n)
..
met aangrl]ppunten t.o.v.
-
resp. Het resulterende moment t.o.v. 0:
nieerd door: n
1;10
i) ( .) r ( x F ~
I i=1
iii) Gegeven F ( 1) F (2)
e 2e , -x + -y 2e
-x
- 2e ' -z
r
( 1)
= 3e
-y
r
(2)
2e -z
4e -y
Bepaal de resultante R en het resulterende moment
~O
.
~O
is gedefi-
- V. 7 -
---
_.
-~
24. We zeggen dat een krachtenstelsel in evenwicht is als
èn
R = 0
i)
= 0
=
0 èn
-0
Bewijs dat als R
~·
M
Q_,
-
Q_, dat dan ook
~O
.
vo,
i i) Beschouw
F (1)
x e + x e + 2 -y 1-x
F (2)
2e
- 3e
-x
F (3) F (4) Bepaal x
1
-y
"'
Ri
-z
r
;
r
x e + x e + 2e ; -z 6 -y 5 -x
r
t/m x
( 1)
0
(2)
e -x
(3)
e
-y (4)
e -z
opdat dit stelsel in evenwicht is.
6
/ [11
A
+ 6e
r
x e + 4e - 3e ; 4 -x -z -y
I
25.
x 3-z e ;
I'
cJ
G
/
/' [
J
[
1
~~
G 26
4G Op een, massaloze, balk AB liggen vier gewichten volgens bovenstaande figuur.
Bepaal de oplegkrachten in A en B, R resp. R , uit de eis dat de staaf AB 2 1 in evemvicht moet zijn.
- V, 8 -
.D
26.
(]_y
I >.i
R2
~x
RI
A
B
c
3
9
Een balk AB, lengte 2~, is in A scharnierend ondersteund en in C, AC
=
3/2~,
via een koord verbonden met een vast punt D. De hoek ACD is 30°. Op AB, op
een afstand Àt (0
~ ~ ~
2) ligt een blok met een gewicht van 9 N. Het ge-
wicht van de balk zelf is 3 N en grijpt aan in het midden van de balk. i)
Geef, in componenten t.o.v. het in de figuur getekende AXYZ-stelsel, de vectorvoorstelling van alle op AB werkende krachten (volgens figuur) met hun aangrijpingspunten.
ii)
Bepaal van elke kracht het moment om A. en R , en de spank~acht Sin het 2 1 koord CD uit de eis dat AB in evenwicht moet zijn.
iii) Bepaal de scharnierkrachten in A, R
iv)
Kan R
1
kleiner dan nul worden (voor À E [0,2])?
27.
y \
\
O.l I
\
I
\ \
I
?;o_/- -@G I
\
\
:
,90 I
I
a
x
Een ronde tafel (in bovenstaande figuur in bovenaanzicht getekend) wordt ondersteund door drie poten A, B en c, welke tezamen een gelijkzijdige drie-
hoek met zijde a vormen. Op de tafel ligt een blok met een gewicht G en met positie
0
x ~x
+
Yo~y
t.o.v. het in de figuur getekende AXYZ-stelsel. Het blok
ligt binnen de driehoek ABC. De krachten in de poten A, B en C geven we aan
met R , R en R resp. 3 1 2
- V.9 -
i)
Geef de vectorvoorstelling van de vier op de tafel werkende krachten tezamen met hun aangrijpingspunten.
ii)
Bepaal van elke kracht het moment om. A.
iii) Bereken, uit de conditie dat de tafel in evenwicht moet zijn, de ondersteuningskrachten R , R
1
iv) v)
2
en R
3
als functie van x
en y .
0
0
Bewijs dat als G binnen ABC ligt dat R , R en R positief zijn. 2 3 1 Bepaal de waarde(n) van (x ,y ) waarvoor het maximum (R ,R ,R ) zo 1 2 3 0 0 klein mogelijk is. )C
A
28. Nevenstaande figuur stelt schematisch
Cl. I
een hijskraan voor. De hoogte van de
(h-y)
kraan is h. Een contragewicht W hangt
h
op een afstand a van de verticale as OA van de kraan. De arm van de kraan
w
.J
draagt op een afstand r van A een last
y
met een gewicht L. De last hangt een
L
afstand (h - y) onder de arm (x en y
x
zijn instelbaar.)
i)
Bepaal het totale moment om 0 van L en W samen
ii)
Is de waarde van
iii) Stel:
'o
(=
I~O I)
0 0
(~ ).
!o afhankelijk van x? En van y? moet kleiner blijven dan een kritische waarde 'er= aw.
Bepaal dan de maximale last L die de kraan kan dragen op ma x x
=
a, x
=
2a, x
=
3a en x
=
4a _
(Het gewi.cht van de kraan-armen mag worden verwaarloosd.)
29.
01-1.
De twee vrienden door dik en dun:O.H. en S.L. moeten een piano langs een steil oplopende trap naar boven dragen. De vooroplopende S.L. draagt met
een verticale kracht R
1
en de achterste (O.H.) met een verticale kracht R . 2
- V. 10 -
Neem voor de hellingshoek a
guur) a
1m, b
=
30•, voor de afmetingen van de piano (zie fi-
=
0,5m en voor het gewicht van de piano G
=
=
150 kg.
Neem verder aan dat de snelheid waarmee O.H. en S.L. de piano sjouwen zo klein is dat gesteld mag worden dat de piano voortdurend in evenwicht is.
Vergelijk de inspanningen, gemeten naar de krachten R van S.L. en R van 2 1 O.H., van beide vrienden.
Antwoorden
1~1
4. i)
=
(H.l.)
5, s in x-z-vlak,
-
8: hoek met positieve x-as: 8
I.':. I
ii)
10,
-
-V
in y-z-vlak.,
8: hoek met positieve y-as: 8
iii) 5. s
6e
=
130,5
<~,.è_>
-x
0
.
+ 6e , en ligt in XY-vlak en maakt hoek van 45 -y
0
met positieve X- en
Y-as.
270 .
8. i) b
-5,
9. i) x
xe
10. PQ
=
-x
ii) Ja.
+ ye
-y
+ ze_
2
,
met 3x + 2y - z
14.
5/3.
J: doorPen Q; J:: x= .(4,5,7) + o:(7,-1,-5).
11. Afstand tot lijn 18; afstand tot vlak 7.
12.
)2_ =
18. i)
(1,0,1) + S!_ x (1,2,-1)'
ii)
r -A r
iii)
V
19. i)
(0,4,0); =
=
q '
À
5.
(6,2,3).
-B
-"'-
(V ) •
AB
7.
iii) a
=
(-3,1,-1,5).
(4,-4,-2);
/2;
iv) V: x= (1,1,0) + o: (1,-1,4) + o: (2,-2,-1). 2 1
-V.ll-
(-2,2,-8).
20. iv) a -c 21. i)
~ = (5,-5,0)'
1~1
512, ~in x-y-vlak en maakt hoeken van 45° met po-
sitieve x-as en negatieve y-as. ii) F( 4 ) = (-8,-3,-5).
22. i)
~
(1 + 2/3)<_:x + '.:y; 1~1 = 4.57; 1 hoek = arctan( ) -- 13 0 • =
1!.
ii)
(2)
1 = 212.
23. iii) R = (3,2,-2);
1+213
~O
--
(-4,-2,-11).
-3.
25. R1
=
4G;
26. iii) R1 iv)
=
xo
=
4G.
10 - 6À;
Ja, voor À
27. iii) R1 v)
R2
E
R2 5
(3'
2 ( 1 + 3À)
\.
iii) L
53,4 kg;
s
4 ( 1 + 3À).
2].
(a - xo - -1 y /3G 3)3 0 a 1 .,a, Yo = 6 a/3, (R1
I
13;
R2 R2
ma x
96,6 kg.
= =
(xo
R3
3)- -31 y 0 /3G a G
= 3J.
2W; W;
2 1 3 w; 2 w.
2 G - y 133 0 a
- V .12 -
2. Kinematica Theorievragen
I. Een punt P beweegt langs een rechte. a) Bepaal de snelheid en de positie van P als functie van de tijd als P in rust is op t = 0 en de versnelling a van P gegeven is door: (c en
w
constant)
i) a
=
ii) a
0,
=
c,
iii) a
ct,
iv) a
c cos wt .
Beschrijf de beweging. b) Bepaal de snelheid en de versnelling van P als de positie x(t) gegeven is door: i) x( t)
ii) x(t)
c,
ct,
iii) x(t)
2
ct ,
iv) x(t)
c cos wt.
Beschrijf de beweging. c) P heeft beginsnelheid v 0 en een constante versnelling a. Bewijs dat v
2
v
2 0
+ 2ax ,
waarin v de snelheid van P is en x de door P afgelegde weg. d) Beschouw de grafiek van de snelheid van P tegen de tijd (snelheids-tijddiagram). Bewijs dat bij een rechtlijnige beweging met v <: 0 het oppervlak onder de grafiek gelijk is aan de door P afgelegde weg. 2. Een punt P beweegt langs een cirkel met straal R en middelpunt M. Noem de hoek tussen een vaste middellijn en de lijn MP: 8. a) Bepaal de radiale versnelling van P, de radiale en tangentiële snelheid van P en de hoek 8 ( t) als P op t = 0 een snelheid v versnelling a i) a
0 van P gegeven is door (neem 8(0) = 0)
heeft en de tangentiële
8 ii) a
= 0, = c, iii) a =ct, iv) a = c cos wt. 8 8 8 8 b) Bepaal de radiale en tangentiële snelheid en versnelling van P als i) 8(t) = c, ii) 8(t) = èt, iii) 8(t) = ct 2 , iv) 8(t) = c cos wt. c) Is de snelheid van P, indien P met constante "hoeksnelheid" (d.w.z. langs de cirkel beweegt, constant? 3. Bewijs de relaties: ë
-r
=
ëe- 8 ,
ë
.
8
-Se
-r
è)
- V.13 -
4. Leidt af de relaties: V
a
r
t, ve
r
·2 r - re ' ae
= re,
re + 2té
5. Hoeveel graden van vrijheid heeft een punt dat: i)
vrij beweegt in JR 3 ,
ii)
beweegt in een vlak,
iii)
beweegt langs een rechte,
iv)
over het oppervlak van een bol beweegt,
v) vi)
beweegt langs een cirkel, 3 slingert inJR (konische slinger),
vii)
slingert in een verticaal vlak,
viii) met voorgeschreven snelheid langs een kromme beweegt,
ix)
beweegt langs een cirkel die vrij kan draaien om een middellijn,
x)
beweegt langs een cirkel die met voorgeschreven hoeksnelheid roteert om een middellijn.
6. Een :t!Lun lutn een maJÛmale J.>nel.hud beAUken van 144 lzm/uuJt en hee6t een max-
2 hnale veAMtelling van O,Z5 m/J.>er/ en een maximale afi~temm.<.ng van 0,50 m/J.>ec. . Bepaal de /zomte tijd dü. de :t!Lun nod.<.g heeM om van een J.>tation naM een 30 /zm vexdex gel.egen ~.>tation te IL.<.jden, .<.nd.<.en de :t!Lun op bude J.>tatiol'l!.> ~.>;topt. Telzen het Mel.hud-6-tijd-d.<.ag~tam. 2
7. Een punt beweegt met een constante versnelling van 4 m/sec • De aanvangssnelheid van het punt was 3 m/sec, in dezelfde richting als de versnelling. Wat is de snelheid van het punt na 7 sec en hoe groot is de door het punt afgelegde weg in die tijd? Beantwoord dezelfde vragen als de versnelling de tegengestelde richting van de beginsnelheid heeft. Schrijf voor beide bewegingen de afgelegde weg als functie van de tijd. 8. Een auto start vanuit rust en beweegt gedurende 1 sec met een versnelling van
I m/sec 2 . De motor wordt daarna ontkoppeld en tengevolge van wrijving vermin2 dert de snelheid gedurende JO sec met een vertraging van 0,05 m/sec . Daarna wordt gedurende 5 sec geremd en de auto komt tot stilstand. Bereken de afgelegde weg gedurende de beweging. Maak een grafiek van de afgelegde weg x, de snelheid v en de versnelling a als functie van de tijd t.
- V .14 -
9. Twee auto's, A en B, rijden in dezelfde richting met snelheden vA resp. vB. Als auto A zich op een afstand d achter B bevindt, begint B te remmen, waarbij een constante vertraging a optreedt. De reactietijd van de chauffeur van A (dit is de tijd die de chauffeur nodig heeft om de remmen in werking te stellen, nadat hij de remlichten van B heeft waargenomen) bedraagt
T
sec. De rem-
vertraging van A is eveneens a.
Bewijs dat er geen botsing plaatsvindt indien
z
z
VA- VB d>
Za
+vAT.
10. Een auto trekt op tot 90 km/uur volgens de volgende tabel: Je versnelling: 0-15 km/uur in z sec, ze versnelling: 15-30 km/uur in 3 sec, 3e versnelling: 30-45 km/uur in 4 sec, 4e versnelling: 45-90 km/uur in 15 sec. Aangenomen mag worden dat in elke stand de versnelling constant
~s.
Teken het snelheids-tijd-diagram. Bepaal de door de auto afgelegde weg tot het bereiken van de snelheid van 90 km/uur. 11. Van GALILEO (1564-164Z) is het volgende experiment bekend. Galileo liet een knikker langs een hellend vlak naar beneden rollen en hij tekende op dit hellend vlak een stel horizontale strepen, welke op een
zodanige afstand van elkaar stonden, dat
o(
alle trajecten tussen twee strepen in ge-
lijke tijdsintervallen werden afgelegd. Indien wij U geven dat de versnelling van een punt langs een hellend vlak gelijk is aan g sin a (a is de hellingshoek), bepaal dan de verdeling van de strepen opdat aan bovenstaande voorwaarde voldaan is.
JZ. VeJtol1de)v.,;teJ_ da:t de aaAde -<.11 ee11 chtkdvoJtrn<_ge baa11 om de zo11 beweeg:t, WaaA-
bj_j de gJtoo:t:te va11 de -1>11dhud va11 de aaAde eoM:tal1:t j_}.,. Ve -~>:t:Mal va11 de 11 chtkd j_}., 1,49.70 m e11 vooJt de omtoop-~J;tj_jd mag 3,16.10 7 -~Jee. ge11ome11 woJtdel1. BeJteke11 de gJtoo:t:te va11 de -1>11dhud e11 va11 de eeyt;(:Jtj_pe:tale velt-611elli11g va11 de aaJtde :ti. j deM haM b ewegj_11g om de zo 11.
- V.15 -
13. Veronderstel dat de zon in een cirkelvormige baan in de melkweg beweegt, waarbij de grootte van de snelheid van de zon constant is. De straal van de 20 15 cirkel is 2,4.10 men de omloopstijd ~s 6,3.10 sec. Bereken de grootte van de snelheid en van de centripetale versnelling van de zon tijdens haar beweging in de melkweg. 14. Een electron beweegt onder invloed van een magnetisch veld langs een cirkel met een snelheid die constant van grootte is. De straal van de cirkel is 3 m 5 en de snelheid van het electron bedraagt 4.10 m/sec.
Bereken de centripetale versnelling van het electron. 15. Een punt beweegt in een cirkelvormige baan, straal van de cirkel 2 m. De hoek die de voerstraal maakt met een zekere vaste halfrechte vanuit het middelpunt noemen we cp.
Gegeven is:
~
= 2t
2
+ 6t,
waar~n
t de tijd.
Bereken de tangentiale en de radiale snelheid en versnelling van het punt als functie van de tijd. 16. Een jange:tje ;.,:taa:t -<-n he:t m<.ddetpun:t M
A
van een me:t c.a 111.>:tan:te ha elv.. nethud w ILO-
•
:teJtende 1.>c.h-<-j 6 me:t !.>:ttr.a.a.l R. Op zekeJt lijdl.>:tup :t
ûe:t he:t jange:tje -<-n een pun:t 0 A budevt de uh-<-j 6 ûjn maedeJt ~.>:taan. He:t javtge:tje beg-<_n:t me:t c.a111.>:tan:te Methud V :te tapevt !avtgl.> een de wket
va~.>:te ~.>:tJcaat
Iap :t " :t 0 ;_;.,
R
MB van
.!:'_ naM A geJL-<-c.h:t) .
Bepaal de Md-<-ate en :tange~e l.>nethud en veJtl.>ne!üng van he:t jange:tje,
MI.> 6unc.liu van V,
w en
:t. Hoe g!Wa:t mae:t V ûjn apda:t he:t jange:tje. MI.> h-<-j
de Mnd van de uh-<-j6 beJtuk:t heeM, p!Leuu b-<_j A ;_;., aangekomen? 17. Een punt P beweegt langs een vlakke spiraal, welke in poolcoördinaten wordt voorgesteld door: r(S) =Re
-e .
Gegeven is: 8 = wt (w: constant).
Bereken vr, v 8 , ar en a van P. 8
18. Een punt P beweegt langs een cirkel waarvan de straal in de loop van de tijd + Vt (r en V: constant), waarbij é =wis constant. 0 0 Bereken de radiale en tangentiale snelheid en versnelling van P.
verandert volgens r = r
- V .16 -
19. Een massapunt beweegt aanvankelijk aan het einde van een touwtje in een vlak langs een cirkel, waarbij de grootte van de snelheid constant is. Op t = 0 is r = r 0 en 8 = w. Daarna wordt het touwtje ingetrokken, zodanig dat de lengte van het touwtje verandert volgens: r = r 0 - Vt. Bij de nu volgende beweging mag worden aangenomen dat het product van de straal r en de tangentiale snelheid van het massapunt constant blijft. Formuleer bovenstaande eis in termen van r,
é,
r
0
en w.
Bepaal de radiale en tangentiale snelheid en versnelling van het punt als functies van r , w, V en t. 0
20. In ee.n p.t
y (.t)
a ûn w.t b Co.6 w.t
wacvUn a, b en w po.6ilJ.eve cam..tan.ten ûjn. BepaaL: een cootccünaa;tvooM.te.tüng van de baan; J.i) de componen.ten en de gtcao.t.te van de .~>ne.theJ.d van P; ~) de componen.ten van de vetcJnet(;_ng van P; J.v) Jwa.t vootc Jook-t ktcomme P doofl.toop.t.
J.)
-------'
2!. Een auto rijdt met een snelheid van 24 m/sec in noordelijke richting. Een 2 5 seconden durende windvlaag geeft de auto een versnelling van! m/sec in oostelijke richting. Bereken: i)
de grootte en de richting van de uiteindelijke snelheid van de auto;
ii) de baan door de auto beschreven tijdens de windvlaag. 22. Een auto beschrijft een vlakke baan. De coördinaten van de auto ten opzichte van een rechthoekig assenstelsel worden voorgesteld door de volgende betrekkingen: x
y
- v.17 -
De coÖrdinaten x en y worden gemeten ln meters en de tijd t 1n seconden.
Bereken: i)
de positie van de auto op het tijdstip t = 1 sec;
ii)
de componenten en de grootte van de snelheid van de auto;
iii) het tijdstip waarop de snelheid van de auto nul is; iv)
de componenten van de versnelling van de auto;
v)
het tijdstip waarop de versnelling van de auto evenwijdig 1s aan de y-as. 2
23. Een massapunt beweegt langs de parabool y = x . De snelheid 1n x-richting, voorgesteld door v , is constant en bedraagt 4,5 m/sec. x
Bereken de grootte en de richting van de snelheid en de versnelling op het moment dat x = 1 m.
24. De coÖrdinaten van een bewegend punt ten opzichte van een rechthoekig assenstelsel zijn: x
at
y
b sin at .
Teken een grafiek van de baan (in het xy-vlak). Bewijs dat de grootte van de versnelling evenredig is met de afstand van he{ punt tot de x-as.
Antwoorden ].
a) i) i i)
-~
(H. 2.)
v(t)
x(t) = 0.
v(t)
ct, x(t) =-ct
1 2
1
2
ct , x(t) =
iii) v(t)
2
iv)
c sin wt, x (t) w
b) i) i i)
v(t) v(t)
a (t) = 0.
v(t)
c, a(t) = 0.
2
1
6
-'=2--< 1
-cos wt).
w
Ze.
iii) v(t)
2ct, a(t) =
iv)
-wc sin wt, a(t)
v(t)
3
ct .
2
-w c cos wt.
- v.I8-
vo
2
2. a) i)
a = -v /R V = r O'r I
i i)
V = VQ 8 = t. '8' R
Ü
2
ar=- R(ct + v 0 ) , vr 2 2 iii) a =- _I_( _I_ Ct + vo) , vr r R 2 a =- _I_(~ sm wt + v ) 2 ,vr = 0 , VT r R w 0 c 8 =ie- c2 cos wt +vat + -z). w w 0, a = 0, a = o.
iv)
b) i)
V
iii)
V
iv)
V
eR, ar
r
i x) 2;
2
-c R, a
x)
iii)
I;
=
8
2
2
= -4c Rt ,
r
. wt, ar -cRw s1n
r
i i) 2;
5. i) 3;
=
2cRt, a
r
wt + v
iv) 2;
=
v)
0. a
2cR.
8
. 2 wt, a -c 2 w2 R s1n
vi) 2;
I;
I.
6. 870 sec.
7. 3 I
m/ sec; I I 9 m.
25 m/sec; 77 m.
8. 9. 25 m.
10. 346 m.
IJ. Verhouding tussen eerste en n-de interval is (2n- I)
12. 10.66 x 10
13. 2,4 x 10
5
14. 5,33 x JO
a
]6.
r
Vr
V
4
km/uur; 5,89 x 10-
m/sec; 2,4 x JO 10
-10
3
2 m/sec .
= w_R 2n ·
v8
2
m/sec .
2 m/sec .
8t + ]2 (m/sec); V = 0; a 8 2 r 2 32t + 96t + 72 (m/sec ).
= V,
wVt, a
2
r
0,
8
r
i i)
c . W SlU
=
-w Vt, a 8
2
8 m/sec ,
2wV.
8
=
-c Rw2 cos wt.
vii) 1;
viii) 0;
- V ,19 -
I 7.
V
18.
V
-wRe
r
-wt
w(r
V, ve
r
wRe
, ve
0
-wt
, a
+ Vt), a
2 row. wr 2 0 -V, ve = (r - Vt) 0
w2 (r
r
- 2 w2Re -wt .
r = 0' ae
+ Vt) , ae
0
2wV.
2· 19. r e = constant V
r
+
2 V
x
v
21. i)
(r
0
- Vt)
,
ae
0.
I.
=
y
-bw sin wt.
=
2 .
-aw s1n wt, ay
2 -bw cos wt.
Ellips.
v = 24e
+Se . -y
-x
ii) Baan (coördinaatvoorstelling): y
a 2 --2 x
2v
0
r( I) = -e (m). -x
22. i)
i i)
V
6t(t-1),
x
ii·i) t a
v)
t = 0,5 (sec).
V
ii) a
x
V
y
2(t-l),v
I (sec) .
=
iv)
23. i)
3
wp, p =
=
iii) ax iv)
L=
b2 = aw cos wt, v
a
i i)
' ar
2
2
x
20. i)
2 4 w ro
=
2
2 (m/sec ).
12t- 6' ay
4,5e
-x
40,5e
-x
+ 9e
-y
Cm/sec).
Cm/sec).
2(t- 1)19t 2 +I
(m/sec).
- V. 20 -
3. Relatieve beweging Theorievragen 1. Een eenheidsvector e roteert met constante hoeksnelheid w om een vaste as.
Bewijs dat:
é
w x e
2. Beschouw de beweging van een punt P t.o.v. twee waarnemers 0 en O', waarvan
de laatste transleert en roteert (met constante hoeksnelheid) t.o.v. de eerste. Toon aan, uitgaande van de algemene relaties voor de snelheden en ver-
snellingen van P t.o.v. 0 en O', dat: i)
de sleepsnelheid de snelheid van P t.o.v. 0 1s als P niet beweegt t.o.v. O';
ii)
de relatieve snelheid de snelheid van P t.o.v. 0 is als O' niet beweegt
t.o.v. 0;
iii) de sleepversnelling de versnelling van P t.o.v. 0 is als P niet beweegt t.o.v. 0';
iv)
de relatieve versnelling de versnelling van P t.o.v. 0 1s als O' niet beweegt t.o.v. 0;
v)
de versnelling van P t.o.v. 0 een term bevat die zowel voor iii) als voor iv) nul is; hoe heet deze term?
3. Wat kunt U in het algemeen zeggen van de richting van de centripetale en de coriolisversnelling? Geef een aantal gevallen waarin deze versnellingen nul
zijn.
4.
Een auto, bneed;te den tengte ~. !Ujd;t met c.om.tan.;te !.>netheid u. dooft een
nec.hte h;(;Jtaat op een a6.6tand a van de !.>;tJta.a;f:kan.;t ( ûe 6-(.gu.u.Jt) • Een voe;tgangeft begln.;t met een c.om.tante .6nethud ~ ondeJt een hoek a en op een a6.6tand b voOJt de au.to de !.>;(;Mat oveJt te !.>teken.
- V.21 -
BewJ..ji>, doOlt de. Jte.ta:t<.e.ve. bewe.gJ..ng va.n de. voe.-t:ga.nge.Jt t.o.v. de. auto ;te. be./Ujlze.n, da.;t de. voe.;tga.nge.Jt doOlt de. rudo zal woJtde.n ge.Jta.a./G;t alf>: + d)co.!J a
5. Twee treinen A en Brijden resp. 70 en 90 km per uur. De rails maken een hoek van 60° met elkaar. Bepaal de relatieve snelheid van B t.o.v. A. Hangt deze relatieve snelheid van de plaats van de treinen af?
6. Twee plaatsen A en B liggen op afstand van 1 km aan een rechte rivier. Iemand gaat van A naar B en terug naar A in een roeiboot die zich met een snelheid
van 4 km/uur t.o.v. de rivier voortbeweegt. Iemand anders loopt langs de oever deze route met een snelheid van 4 km/uur. Als de stroomsnelheid 2 km/uur bedraagt hoe lang doen beide mensen dan over deze tocht? 7. Een man die met 80 km/uur door een regenbui rijdt ziet op de zijramen dat de sporen van de druppels een hoek van 80° met de verticaal maken. Als hij stopt,
constateert hij dat de regen in werkelijkheid verticaal valt. Bereken de relatieve snelheid van de regen t.o.v. de auto i)
als deze stilstaat,
ii) als hij rijdt met voornoemde snelheid.
8. Een rivier stroomt noordwaarts met een snelheid van 3 km/uur. Een bout vaart
t.o.v. het water loodrecht op de stroomrichting met een relatieve snelheid t.o.v. het water van 4 km/uur. i)
Bereken de snelheid van de boot t.o.v. de aarde.
ii)
Hoe lang doet de boot er over om de rivier, die 1 km breed is, over te steken?
iii) Hoever is de boot bij deze oversteek afgedreven? 9. Een man fietst met 12 km/uur in oostelijke richting en voelt daarbij de wind uit het noorden. Als hij zijn snelheid verdubbelt voelt hij een wind uit het noordoosten.
Bepaal de werkelijke snelheid van de wind.
~-
- V.22 -
10. H~ ophangpunt 0 1 van een ~L{nge~,
uit een punt P aan een ~taa6 :t~ ieng:te 2, beweeg:t m~ c.o~:tante vc.MneJ'Li.ng a :t.o.v. 0 lang~ een ho!Uzantaie ~ec.h:te. Ve hoek_ cU.e 0 1 P m~ de veJt..tic.aai maak_:t V, ex (:t) I= gegeven). Bepaal, voo~ een m~ 0 1 mee.;tlta.~ie~end
0
0'
a
be~taande
p
-~>:twei,
de
~eiilieve
en
û.eep-~>nei-
IJ. De hier naast getekende tafel
transleert zodanig dat elk punt
al
p
van de tafel een cirkel met straal R doorloopt. De hoeksnelheid van
r'li-J
de stangen (bijv. 00 1 ) is constant en gelijk aan w. Over de tafel beweegt zich rechtlijnig een punt P, waarvan de afstand tot een punt van
de tafel 0 1 wordt aangegeven door r
1
(
t).
Bepaal, voor een waarnemer O' welke met de tafel meetransleert, de relatieve
en sleepsnelheid en relatieve en sleepversnelling van P. 12. Een buisje, dat een hoek ex met de horizontaal maakt, transleert met een constante horizontale versnel-
ling a. In de buis beweegt een punt P. De positie van P t.o.v. een punt 0' van de buis wordt aangegeven door r'(t). Bepaal, voor een met O' meetranslerend stelsel, de relatieve en sleepsnel-
heid en de relatieve en sleepversnelling.
I ~;--=---"
- V. 23 -
13. Een punt P b0Weegt Lang6 een wet~e
~~et,
met c_on6tante hoe~neJ.hud w
om een m[dd~jn ~ote~. De po6~ tie van P t.o.v. de citw.aÁÁ.ng6M wo~dt aangegeven met e(t). Va~ ~neen met de ~~et me~ot~end 6twet, met ooMpMng ~n m[ddetpunt van de ~~et. ~)
.ü) ~)
~v)
Bepaal de
~etatieve
en 6Leep6nethud en de
R
~eJ.atieve,
6Leep- en
eo~o-
w veMn~ng . Laat zi..en ckt aL6 e ~ eon6tant de ~datieve 6nûhud en veMn~ng en de eo~owveMn~ng nuL zijn. Laat z~en dat m w = 0, de 6Leep6nethud en -veMn~ng en de eo~o wveMne~ng nuL z~jn. Hoe g~oot ~ de ee~petctte veMn~ng t.g.v. w en hoe~ ~e ge~eht?
14. Een buis roteert met constante hoeksnelheid w om een vaste as door 0 loodrecht op de buis. In de buis beweegt een punt P. De positie van P t.o.v. 0 is gegeven door r(t). Voer een met de buis meeroterend stelsel
door 0 in en bepaal de relatieve en sleepsnelheid en de relatieve, sleepen coriolisversnelling.
Wanneer zijn deze grootheden nul? 15. Beschouw het hiernaast getekende schema
__"0,_=-=-o'_R'-'-----fiA
van een zweefmolen, welke met een con-
stante hoeksnelheid w draait. De stand van een stoeltje wordt gegeven door 8(t) (er vindt alleen beweging plaats in het
p
met de molenas meedraaiende verticale
vlak= vlak van beweging). Bepaal, t.o.v. een met de zweefmolen meeroterend stelsel met oorsprong op de molenas, de relatieve en sleepsnelheid en de relatieve,
sleep- en coriolisversnelling.
- V, 24 -
16. Een deeltje beweegt in zuidelijke richting met relatieve snelheid van 500 6 m/sec t.o.v. de aarde op een breedte van 40°N, (R = 6,37x10m). aarde i) Bereken de centripetale versnelling van het deeltje. ii) Bereken de coriolisversnelling. 17. Een rivier stroomt in zuidelijke richting met een snelheid van 9 km/uur t.o.v. de aarde op een breedte van 45°N, Bepaal voor een met de rivier meebewegende deeltje de coriolisversnelling. Antwoorden 5•
(H.3.)
~BA
6. Boot: 40 min. Voetganger: 30 m1n. 7. i)
14e -y
(x: horizontaal, y verticaal).
ii) BOe
+ 14e
-y
-x
3e + 4e (m/sec) (x-as in stroomrichting). -x -y
8. i)
i i)
15 min.
iii) 750 m. 9. 12 km/uur, noordwest.
10.v -re v
1
n
-sx.
a -rel
=-Utcosae-x -9-äs1ncte-y (e//00'), -x = ate
-x
=
,
( -ia.. cos a +
.2 s 1n . a ) e + ( - ta.. s 1n . a -x
.Q.a.
ae
-x
11.v =r'(t)e(e//tafel), -rel -x -x v = (-wR sin wt)e + (wR cos wt)e , -s9-x -y a
-re 1
I ( ="r t) e , -x
2 2 a = (-w R cos wt)e-x + (-w R sin wt)e-y . -st
.2 cos a. ) e , -y
Q.a.
- v. 25 = t'(t)e , , (e , langs buis)
12. v
-re 1 v
n
-s~
-x
-x
= at cos ae
-x , - at sin ae-y , ,
a-re l=r'(t)e,, -x ~st
a cos a~x' - a sin a~y'
=
~vlak
13. Neem: e
-x 1
i)
in vlak van cirkel
_w,
~z'
langs w-as.
Re sin ee , -z ·2
..
a = (Rë cos 8 - Re sin e) e , + (-Re -y -re 1
s~n
·2 8- Re cos 8) e , -z
2
== -w R s ln Se
a
-y 1
-s~
a -cor
iv) a
en~
-wR sin Se , , -x
=
-s~
-y 1
Rë cos ee , -y
:Yrel v
van cirkel, e
-2wRë cos Se , ,
-x
=
centr
-w
2
R sin Be , -y
14. Neem: ~x' langs buis, ~z' in w-richting. ~rel
i:e-x ' ' :Ys~
wre , ,
!!rel
re-x
-w
!!s~
1,
-y 2
a r~x'' -cor
2wÏ'e
-y 1
15. Neem: e , langs as naar beneden gericht, e ,: richting O'A, e-z' -x -y =
v
-rel V -s~
a
-rel a
-s~
-.e.ë
sin Se , +
-x
.eë
-w (R + ~ sin 8)e
=
= (-~ë = -w
2
-z ·2
cos Se , ,
-y
,
sin e - te cos e)e , + -x
(R +
Q,
sin 8)e , -y
..
(~e
cos e -
,
-2w~ë cos ee ' -z
a
-cor
.
2,58
x
10- 2 m/sec 2
i i) 4,68
x
10- 2 m/sec 2 (in oostelijke richting).
16. i)
17. 2,58
x
10-
4
m/sec
2
(in oostelijke richting).
·2
~e
sin e)e , -y
~vlak.
- V.26-
4. Dynamica van een deeltje
4.1. Vrij massapunt
r
De volgende vragen handelen over een vrij massapunt P met massa m onder invloed van
een kracht F met positievector t.o.v. 0 gelijk aan r. De versnelling van de zwaar-
[
tekracht g mag voor numerieke uitwerkingen,
tenzij anders vermeld, gelijk genomen wor2
0
den aan JO m/sec • Theorievragen I. Wat moet voor 0 gelden opdat: mÏ" = F .
Is het hiervoor noodzakelijk dat 0 in rust is? 2, Geef de conditie(s) voor
!• opdat P in evenwicht is.
3. Beschouw een rechtlijnige beweging rnx
=
(~
xe , F -x
Fe ) met: -x
F ,
en met beginvoorwaarden
x(t = Ü) = XQ, x(t = Ü) = VÜ , Laat F alleen een functie van de tijd zijn: F = F(t) en bepaal uitdrukkingen voor: x(t) en x(t)
•
Pas dit toe op (c,w: constant) F(t)
=
c, F(t)
4. Als 3, maar nu met F
=
=
ct, F(t)
2
ct , F(t)
F(x), dus
mx = F(x), met x(O) = x0 en x(O)
cos wt .
- V, 27 -
i)
Bewijs dat x
.2
f
x
F (f;) di;
ii) Pas dit toe, voor de bepaling van X als functie van x, op
c, F(x)
F(x)
=
ex, F(x)
=
c -z , F(x)
=
cos x .
x
5. Beschouw weer rechtlijnige bewegingen met bewegingsvergelijkingen (w,À,k,c: constant) a)
x+
o, 0 en
b) x c) x +
kx
=
c.
en met x(O) = x
0 en x(O) = v 0 •
i)
Bewijs dat de oplossingen hiervan luiden: a)
x(t)
vo xocos wt + w sin wt ,
b)
x(t)
V vO -H + l(x - T)e l (x0 + _Q_)eÀt 0 À
c)
i i)
Bewijs dat, voor willekeurige xo en v , de oplossing a) voor alle t be0 grensd is en dat de oplossing b) voor t -+ 00 onbegrensd toeneemt.
iii) Bewijs dat als k
>
0 de snelheid voor geval c) voor t +
constante waarde c/k. 6. Beschouw een vlakke beweging. Schrijf:
mr
=
F
uit in poolcoördinaten r en
e.
Bewijs dat als de kracht in 8-richting nul is, de term: rnr constant is.
2·
e '
oo
nadert naar de
- V, 28 -
7. Een bail.on waMvan de ;to;t:M_e_ mMM (.{.nc.fw.{.en cüe van de mand, u.Uitwting e.d)
M bedJtaag;t, daa.U mrt een veMneJling n. Hoeveel. mM-M mort wonden afigewonpen om de. bail.on ;te_ laten ~.>tijgen met veJt-
Me..fUng
n?
8. Een man die in de dakgoot van een gebouw staat gooit een steen omhoog met een snelheid van JO m/sec. Na 5 sec valt de steen op de grond. Wat is de hoogte die de steen bereikt, hoe ver is de goot boven de grond en met welke snelheid valt de steen op de grond? (De versnelling van de zwaartekracht g mag gelijk 2
worden genomen aan JO m/sec .) 9. Een auto heeft een massa van J500 kg en een snelheid van 72 km/uur. Als geremd wordt met een constante vertraging staat de auto in 0,2 min stil.
Bepaal de kracht die de auto ondervindt. JO. Twee muildieren trekken een schuit met massa m door middel van touwen die aan de boeg zijn bevestigd door een kanaal. De hoek tussen de touwen is 45° en de kracht in de touwen is resp. K(/3- I) en K/2. i)
Hoe groot zou de versnelling van de schuit zijn indien er geen weerstand van het water was?
ii) Als de schuit eenparig beweegt, hoe groot is dan de weerstand van het water?
11. Een man met een massa van 90 kg staat in een lift. Welke kracht oefent de
vloer op hem uit als de lift:
i)
eenparig omhoog of omlaag beweegt;
i i)
met een versnelling van 3 m/sec
2
omhoog of omlaag beweegt;
iii) als de kabel breekt en de lift vrij valt? J2. -
~
f
Een ma;teft_{_e_el_ punt P, mMJ.>a m, wondt doOft een punt 0 aange;tJtokken me;t een
kMc.h;t mll21xt·üv> 0), waaft_{_n lxl de al5-6tand ;to;t 0 _{_J.>, In een punt A, waM x=d (d > 0), woJtd;t P mrt een ~.>nel.hud v .{.n de Jt_{_c.hting OA wegguc.ho;te.n. 0
- V. 29 -
~-
i)
Gee6 de dimen6ie van
ü)
S:tel. de bewegingl.>veJtgilij/Ung en de beginvoo!W!aMden op. Laat zien da:t deze beweging~.>veJtgilij/Ung niet a6hang:t van het 6U:t
ofi P ûc.h Un/v.,
dan wel. Jtec.hU van 0 bevindt en o6 P naM 0 :toe dan wel. van 0 a6 beweegt. iil) Bepaal'. de Mel.hud en de poûtie van P ai'.!.> 6u.nc.tie van de tijd.
(Hin:t:
gebJtu.ik. opgave 5.)
iv)
Bepaal'. de Mel.hud van P ai'.!.> 6u.nc.tie van x. (Hin:t:gebJtu.ik opgave 4.)
v)
Bewij1.> da:t P vaalt el.ke waMde van v in 0 :teJtu.gkeeJt:t. 0 Bepaal'. de maximate waa!tde van x.
vil
Bepaal'. de Mel.hud waMmee P de ooMp!tong 0 paMeeJt:t.
vil) BucJvuj 6 de beweging van P. 13. Een materieel punt P, massa m, wordt door een vast punt 0 aangetrokken met 2 een kracht m~/r (~ > 0) waarin r de afstand tot 0 is. In een punt A, waar r
=
d (d
'>
0), wordt P zonder snelheid losgelaten. ~·
i)
Geef de dimensie van
ii)
Bewijs dat P naar 0 gaat bewegen, en geef de bewegingsvergelijking voor de fase dat P naar 0 toe beweegt. Geef de beginvoorwaarden.
iii) Met welke snelheid komt P in 0 aan? (Hint: gebruik opgave 4) 14. Een rakei, massa m, wordt loodrecht van de aarde, straal R, weggeschoten met
een snelheid v . De raket wordt door de aarde aangetrokken met een kracht 0 m~!r 2 , gericht naar het middelpunt 0 van de aarde, waarin r de afstand van de raket tot 0 is. De luchtweerstand wordt verwaarloosd.
i)
Bepaal de ontsnappingssnelheid van de raket (dit is de minimale waarde van v
waarvoor de raket uit het aantrekkingsveld van de aarde ontsnapt, 0 dus niet meer op de aarde terugkeert).
ii)
Bedenk dat de aantrekkingskracht op de aarde gelijk is aan mg en druk hiermee
~
uit in g en R.
iii) Bepaal de numerieke waarde van de ontsnappingssnelheid voor R = 6. 36 2 men g = 9.81 m/sec •
x I0
6
15. Een punt P, massa m, wordt vanaf een hoogte h met een snelheid v 0 verticaal omhoog geschoten. Het punt beweegt onder invloed van de zwaartekracht en ondervindt een luchtweerstand evenredig aan de snelheid, evenredigheidsconstante mk.
- V.30 -
i)
Geef de dimensie van k.
ii)
Stel de bewegingsvergelijking en de beginvoorwaarden op. Laat zien dat de bewegingsvergelijking niet afhangt van het feit of m naar boven dan wel naar beneden beweegt.
iii) Bepaal de snelheid en positie van P als functie van de tijd. iv)
Bepaal de maximale hoogte die P bereikt.
v)
Laat zien dat de snelheid waarmee P op de grond komt, voor voldoende grote h, nagenoeg onafhankelijk is van v
en h.
0
16.
y
v,; p
11
«
x
0 Een
P, mM~a m, woJtd:t vantU;t de. ooMpJtong 0 van e.e.n vM;t M~e.JU;te.t ~e.t OXY, me.;t de. Y-M veJLU.c.aa-f, atSg~c.ha;ten onde.Jt een hoef< a me.;t de X-M. P beweeg;(: ande.Jt .i.nv.toe.d van de zwaaJtte!GJtaeh;t en andeJtv.i.nd:t .tuehtwe.e.Mtand evel'tlte.cüg me.;t de. Me.ihud, e.ve.l'tlte.d.i.ghu~eoJU;tan.t:e miG I IG > 0) . mM~apun.t:
Be.pa!Lf de beweg.i.ng!.>ve.Jtge.Uj(G.{.ngen en de be.g.i.l'tvaaJtWaMden. U) Be.pa!Lf de Me.lhud en de paûtie. van P m tSunilie van de. tijd. ili) BeJ<J,[jJ.> dat de. ~ne.thud .i.n X-Jt.{.c.hting vaalt gJta;te ;t naM nul gaat. .i.)·
17. Als 16. maar zonder luchtweerstand. i)
Bepaal de bewegingsvergelijkingen en de beginvoorwaarden.
ii)
Bepaal de snelheid en de positie van P als functie van de tijd.
iii) Bepaal de grootste hoogte die P bereikt. iv)
Bepaal de horizontale afstand die P heeft afgelegd als P weer de X-as heeft bereikt. Voor welke waarde van a is deze afstand maximaal?
18. Een geladen deeltje, massa m, lading q, beweegt in een constant, uniform
electrisch veld .!':· Op t
loodrecht op 0 het E-veld. Het deeltje ondervindt van het E-veld een kracht q.!':· i)
=
0 heeft het deeltje een snelheid :,::
Bewijs dat het deeltje in het vlak door :,::
0
en.!': blijft bewegen.
- V.31 -
ii)
Bepaal de bewegingsvergelijkingen en de beginvoorwaarden.
iii) Bepaal de snelheid en de positie van het deeltje als functie van de tijd. iv)
Hoe ver is het deeltje van de
het deeltje in de
~ -richting
0
~ -richting
0
afgeweken op het moment dat
een afstand L heeft afgelegd.
19. Een massapunt P, massa m, beweegt in een vast OXY-stelsel en ondervindt daarbij van de X-as een aantrekkingskracht m~ 2 y, waarin y de afstand van P tot de X-as is. Op t
=0
bevindt P zich op deY-as op een afstand a van 0 en
heeft het een snelheid
~O
gericht in de positieve X-as.
Welke baan beschrijft P? Antwoorden
(§4.1.) ~O =
1. 0: inertiaal;
Q,
~O
constant, hoeft niet nul te zijn.
2. F = 0.
iii)
xCt) xCt) xc t)
iv)
x( t)
3. i) i i)
t + vo, x(t) =c- t 2 + vat + xo 2m ' m c t2 + va, x(t) = .<:.._ t3 + vot + xo 2m 6m c t3 c 4 - t + vat + xo + va' x(t) = 3m 12m I sin wt + _I_( I - cos wt) + vot + xo vo, x(t) = 2 mw
= ~
= =
mw
4. i i)
x2 (x)
2 Ze vo +-(xxo)' m
x2 (x)
c I I 2 ( - - -) vo + m x x ' 0
°2
00
6. mr - rnr8
7.
F
r'
mr8 + Zmi:IÏ
2Mf (f + g)
8. 80 m, 75 m, 40 m/sec. 9. 2500 N.
x2 (x)
i
2
c
= vo +-(x m
2
2
- xo)'
2 . x- sin ex) = vo +-I ( Slll xo) m
0
- V. 32 -
10. i)
2K m
ii) 2K.
11. i) 900 N;
ii) 1170 N, 630 N; -1
[)1]
12. i)
T
2 x + )1 x
i i)
iii) o.
.
=
0, x(Ol
vo, x(O)
d.
=
~~-~-
-d)J sin
iii) x(tl
t + vocos )1 t, vo d cos )Jt + - sin )lt. )1 +lv2 + )12(d2 - xz). - 0
x(t)
]1
iv)
x(x)
i i)
r + ~ = 0, r (0)
d,
r (OJ
0.
r
iii) 14. i)
oo.
~ R
16. il
x
10 4 m/sec ("'40.000km/uur).
-1 T .
=
x+
kx = -g, x(O) = h, x(O)
v0 .
- l\ + (v + fle -kt 0 k
iii) xCtl
iv)
iii) 1,12
[k]
15. i)
ii)
ii) )1
1 x(t) =h-l\ t + k(vo + k kv0 vo h + - -~ ln (1 + - ) . g k k
fl (1 -
e -kt )
x + kx
0, x(O)
y
-g, y(O) = 0, y(O) = v 0 sin a .
+
i i) _:::( t)
2:< t)
ky
vocos ae
= 0,
-kt
vo = k cos a( 1
x(O)
=
v cos a , 0
g -kt e + [- l\ + (v0 sin a + k)e Je-y -x k
-
e
-kt
. a )e-x + [- l\ t + k1 (VOSlil + k
fl (1
- e
-kt
) le-y
- V.33 -
17. i)
x
0, x(O) = 0, x(O) = v cos a . 0
y
-g, y(O) = 0, j(O) = v sin a •
0
i i)
'.'(t) = vocos ae + [-gt + vosin a]e -x -y ' r(t) = vot cos ae + [-lgt 2 + vat sin a]e -x -2 -y vo 2 iii) sin a. 2g 2 vo iv) - sin 2a; a 7r/4. g
18. ii)
x= 0, x(O) = v , x(O) = 0 (x: richting :!o) 0
y
= ;: , j(O) = 0, y(O) = 0 (y:
iii) ,_,(t) E(t)
iv)
19. y(x)
qEL 2
--2 2mv 0
= a
)JX
cos(-) vo
richting~)
- V,34-
4,2, Gedwongen beweging. Vrijmaken. Eenzijdige verbindingen Theorievragen
I. Wat verstaat U onder een gedwongen beweging en wat onder een eenzijdige verbinding? 2. Bij de nu volgende bewegingen treedt nergens wrijving op. Een punt P wordt gedwongen te bewegen: i)
in een plat vlak,
ii)
over een boloppervlak,
iii) langs een rechte lijn, iv)
langs een cirkel,
v)
aan het eind van een gespannen koord, waarvan het andere einde aan een vast punt is opgehangen (drie-dimensionale of konische slinger).
Hoeveel onbekende reactiekrachten moet U invoeren bij het vrijmaken? Hoe groot is het totaal aantal onbekenden en welke zijn dat? 3.
y 0
x G
Een stelsel OXY is vast verbonden aan een horizontaal vlak (zie figuur). Een punt P, dat alleen kan bewegen in het verticale OXY-vlak, wordt behalve door zijn gewicht
~nog
door een willekeurige kracht F belast. De wrijvingscoëffi-
ciënt tussen P en het horizontale vlak is f (fk
f_
s
=
f) en de verbinding
tussen P en dit vlak is eenzijdig. i)
Aan welke ongelijkheidsrelatie moet de Y-coordinaat van P voldoen?
ii)
Welke reactiekrachten kunnen er door het vlak op P worden uitgeoefend? Aan welke ongelijkheidsrelatie moeten deze reactiekrachten voldoen? Welke vereenvoudiging krijgt U als f = 0?
- V, 35 -
Onderscheid . de volgende gevallen: iii) P beweegt over het horizontale vlak (dwz. langs de x-as). Geef de condities voor de positie en snelheid van P. Hoeveel graden van vrijheid heeft P? Welke reactiekrachten treden op en aan welke condities moeten deze voldoen? Hoeveel onbekenden heeft dit probleem en welke vergelijkingen heeft U tot Uw beschikking? iv)
P is in rust op het horizontale vlak. Zelfde vragen als bij iii).
v)
P is los van het horizontale vlak. Zelfde vragen als bij iii).
vi)
Geef de conditiesvoorGen Fopdat de situaties iii), iv) of v) optreden, aangenomen dat P in rust is op t = 0.
4.
.B
I
r
p
In boven/.daande fliguuA J.dett P een mM.6apun:t, mM.6a m, vaalt da-t ügt op een ho!Uzol1ta.a.t vlak, w!Ujv-i.ng.6eoiL66.[e-i.ën:t
6,
en AB een mM.6a.ioze .6taa6, wetile
-i.n A met P -i..6 ve!Lbonden, ondeA ee.n hoek a (0
.ç
a < rr/2)
met de ho!Uzon:taai,
en WaaJLvan B alteen lang.6 een gladde ho!Lizontate !L~ kan bewegen. Op t = ~. P -i..6 dan -i.n JLU.6t, wa!Ldt het 6trnet -i.n B bel.Mt doo!L een ho!Uzon:taie. k!Lac.ht
F. -i.)
Wa-t -i..6 de kMc.ht dao!L AB op P u.Uge.oe6end? ILI.Lót büj6t? . opda-t P lang.6 het ho!Uzon:taie vlak gaa-t glijden? Geen dan de bewe-
moe.t(en) F en a voldoen, opda-t P
ili) Idem,
~n
g-i.ng.6veJLgeüjk,[ng voo!L P tezamen met de beg-i.nvoo!LWaaJLden. Bepaal. de Mel.hud van P ai.6 6unilie van de a6getegde. weg.
-i.v)
Idem, opda-t P la.6 komt van de g!Lond? Hoeveel gMden van v!Ujhe-i.d hee6t P nu?
- V .36 -
s.
,.,.-------- F A
r In bovenstaande figuur stelt P een rnassapunt, massa m, voor dat ligt op een horizontaal vlak, wrijvingscoëfficiënt f, en dat is verbonden aan een koord
dat een hoek a (0 s a s n/2) met de horizontaal maakt en waaraan via een vaste gladde pen A wordt getrokken met een kracht F (F > 0). Geef in een F-a-vlak de gebieden aan waarvoor (Hint: normeerFop (F/mg) en neem zelf een waarde voor f): i)
P in rust blijft,
ii)
P langs het horizontale vlak gaat glijden,
iii) P los komt van het vlak. 6.
Een massapunt P, massa m, ligt op een hellend vlak, hellingshoek a. De wrijvingscoëfficiënt tussen P en het hellend vlak is f. i)
Geef de conditie voor f opdat het blok gaat glijden.
ii) Indien aan deze conditie voldaan is, bepaal dan de positie en de snelheid van P als functie van de tijd.
- V. 37 -
7. Twe.e. ge.lijfle. m
ondeA e.e.n vtie.fl je., ,in te.ge.I'Ultelling :tot de. ve.eA, aUe.e.n e.e.n J.>:t{jfJhud he.e.nt :te:ge.n uU~e.flfle.n ma~ n-<-e.:t te.ge.n -<-n~uflfle.n {e.e.nz-<-jd-<-ge. veAb-<-nd-<-ng) . Be.antwoo~d de volgende. v~ge.n voo~ bude. J.>yJ.>te.me.n:
Ç)
0
k,lo p
0
!?J
k.fo
l~ rntt
!
•
Wa:t i!.> de. e.ve.IJLIJ,[c.htM:tand van P? {Ve. b,ij deze. !.>:tand ho~e.nde. ~eflhlng WMdt de. J.>~c.he u_äw,ijhlng ge.noe.md.) ü) Re.fl he.:t e.lM:t{e.flje/veeA nog e.e.n a6J.>:tand a vanuU de. e.ve.nw-<-c.htMtand uU e.n Raa:t he.m zondeA be.g-<-l'll.lne.lhud fol.>. S:te.l de. bewe.g,{_ngJ.>veAge.lijhlnge.n voo~ P me.:t de. be.ginvoo~~de op. ili) Wa:t i!.> de maximate hoogte d-<-e. P zal beAuflen? ,i)
8.
p 0 Een massapunt P, massa m, kan glijden over een glad horizontaal vlak en >s verbonden met een veer, veerstijfheid k, ongespannen veerlengte
~
0.
Stel de bewegingsvergelijkingen voor P op en laat zien dat deze onafhankelijk zijn van het feit of de veer ingedrukt dan wel uitgerekt is en of P naar links dan wel naar rechts beweegt. ·9. Als 8, maar nu met wrijving f tussenPen het vlak. Stel weer de bewegingsvergelijkingen op en laat zien dat deze nu wel essentieel verschillen als P naar links en als P naar rechts beweegt.
- V. 38 -
10. Een massapunt P, massa m, ligt los op een veer, veerstijfheid k, ongespannen veerlengte
~
0.
Vanuit de evenwichtsstand wordt de veer nog een extra afstand a ingedrukt.
Bewijs dat P los komt van de veer op het moment dat de veer zijn ongespannen veerlengte bereikt. Bepaal de maximale hoogte die P bereikt.
I
11.
I
k
'
)C
'
r--'"1I
' t J
Een blokje, massa m, zit bevestigd aan een veer, veerconstante k, en ligt op een horizontale, lopende band die met snelheid v in de aangegeven richting beweegt. Zie figuur. Tussen het blokje en de lopende band heerst wrijving met wrijvingscoëfficiënt f. Kies de oorsprong van de x-as zodanig dat bij engespannen veer het blokje zich in x de zwaartekracht is g. TOt aan t x
=
i)
=0
=0
bevindt. De versnelling van
bevindt het blokje zich in rust in
a en wordt daar vastgehouden.
=0
Voor welke waarden van a zal het blokje direct na loslating op t
naar rechts gaan bewegen? Bereken de positie x als functie van t, zolang ii)
x nog
kleiner dan v is.
Voor welke waarden van de snelheid v van de lopende band bereikt
h~t
blokje eveneens de snelheid v? En welke afstand heeft het blokje ·dan afgelegd? iii) Kan het blokje een snelheid groter dan v krijgen? Motiveer Uw anJt.woord:,. .... •.. ~._~~ ....,
iv)
!•l
Stel dat v zodanig is dat het blokje de snelheid .v niet bereikt;'oll'ere- r_ ken dan de afstand die het blokje aflegt alvorens momentaan tot stil..... stand te komen;
I
~
- V, 39 -
o~!~"
12.
>
~~k,ID
1"
"i
A -
----
f / /
'
/ /
/
/
m f:'
I
.. 13 .' . .__ /
/ /
/
/
~"-
/
/
/
i //
/
/
/
/
Een cylindrische staaf AB, massa m, lengte
~,
doorsnede-oppervlak S, hangt
verticaal onder een vast punt 0. Het bovenste punt A is met 0 verbonden door een veer,veerstijfheid k, engespannen veerlengte 2 . Onder 0 bevindt zich 0 een zeer groot bassin gevuld met water. De soortelijke massa (= massa per volume-eenheid) van het water geven we aan met p. Op t
= 0 is het systeem
in rust, is de veer engespannen en bevindt B zich juist in het water. De staaf wordt vanuit deze stand losgelaten. De afstand die B zich onder het niveau van het water, dat-constant mag worden genomen, bevindt, geven we aan
met x. De opwaartse kracht die de s·taaf AB van het water ondervindt wordt gegeven door de wet van Archimedes: "de opwaartse kracht is gelijk aan het gewicht van de verplaatste hoeveelheid water." De lengte t
is zo groot dat de staaf niet volledig onder water verdwijnt. De
versnelling van de zwaartekracht is g. i) Hoeveel graden van vrijheid heeft dit systeem?
ii) Geef de bewegingsvergelijking met de bijbehorende beginvoorwaarden. iiiJ Bepaal hieruit de snelheid en de verplaatsing van de staaf als functie van de tijd t. iv) Bereken het diepste punt dat B bereikt. v) Wat verandert er in de bewegingsvergelijking, indien de staaf behalve de opwaartse kracht ook nog een
visceuze
dempingskracht ondervindt
evenredig met de snelheid van AB, evenredigheidsconstante c. woorden)
aan wat de invloed hiervan op de beweging van AB is.t
staaf nu tot rust? Zo ja, in welke stand?
•-1".
- V .40 -
13.
Ee.n maMapunt P, maMa m, M vÁ.a e.e.n mM-:\aloo-:1 koond, le.ngte. t, ve.nbonde.n me.Z e.e.n vct-:~z punt 0. P be.we.e.gt Á.rt e.e.n ve.~ectctl vlak (vlakke. -:\Ünge.n) .
0 I{) I I
;_)
ü)
f
p
I e.e.n be.gÁ.n~;_jRj_ng e0 (0 < 8 0 < e.n laaZ he.m zonden be.gÁ.n-:~ne.lhe_j_d lo-:1. Ste.l de. be.we.gÁ.ng-:~ve_nge_l;_jRj_ng voon P op me.Z de. be.gÁ.nvoonwaande.n. Be.paal ë al-:\ 6unrne. van 8. Be.wÁ.j-:1 dat 8 nooil gnoze.n kan wonden dan 8 0 . Be.ne.ke.n de. Rna.eht Á.n hu koond a.l-:1 6unrne. van 8. WaMom M de.ze. Rna.eht vaan 8 = 0 gnozen dan mg? Ne.e.m 8 << 1. Hoe. kunt U Á.n d;.t 0 ge.vctl de. be.we.gÁ.ng-:~ve.ng~jRj_ng ve.ne.e.nvoud;.ge.n e.n kunt U u_;_t de.ze. vene.e.nvoud;.gde. ve_nge_l;_jRj_ng de Me.lhe_j_d van P al-:\ fiunrne. van de. tijd be.pale.nZ Ge.e.6 P op he.Z mome.nt dat hÁ.j ve.ntieaal onde.n 0 hangt e.e.n holdzontale. -:~ne.lheÁ.d v . Neem aan dat P een volled;.ge ~kei doonloopt. Gee6 de eon0 d;.Ue.-:~ waMClan ë e.n de. knaeht Á.n hu Roond moe.Ze.n voldoe.n opdat aan de.ze aanname. voldaan M. Hoe. gnoot moe.Z v 0 mj_n-:~ze.n-:~ ujn opdat dä hu ge. val M? Hoe. gnooz M dan de. -:~ne.lhe_j_d van P Á.rt ujn hoog-:~te. punt?
Ge.e.ó de.
-:~ünge.n
fl
14. Een puntmassa P, massa m, bevindt zich
0
op een gladde kegelmantel, met een verticale. as en een halve tophoek a, en is via een massaloos koord, lengte t, verbon-
den met de top 0 van de kegel. De lijn OP roteert met constante hoeksnelheid w om
~~
de verticaal door 0. i)
Bereken de snelheid van P.
ii)
Bepaal de kracht in het koord.
iii) Bepaal de reactiekracht van de kegelmantel op P. Hoe is deze gericht?
i
Voor welke waarde van w wordt deze reactiekracht nul? Wat gebeurt er als w groter wordt dan deze waarde?
--
- V.41 -
15.
,,
..
•-11 .
De hierboven getekende gladde, cirkelvormige buis AB ligt in een verticaal vlak. E~n massapunt P, massa m, wordt zonder beginsnelheid losgelaten in een punt dat op een hoogte h verticaal boven A ligt. i)
Met welke snelheid komt P bij A in de buis?
ii)
Bepaal, als P in de buis beweegt, de snelheid van P als functie van de afgelegde hoek
e.
iii) Bepaal de reactiekracht van de buis op P. iv)
Hoe groot moet h minstens zijn opdat P weer bij B de buis verlaat?
v)
Bereken de waarde van h, waarvoor P na de buis bij B verlaten te hebben, weer bij A in de buis terecht komt.
16.
Een electron, massa m, lading (-e), beweegt onder invloed van een constant, uniform magnetisch veld B in een cirkel, straal R, met een snelheid v die
constant van grootte is. Het !-veld staat loodrecht op het vlak van de cirkel en het electron ondervindt een kracht: -e(v x!) van dit veld. i)
Bepaal de richting van bovengenoemde kracht.
ii) Geef de relatie tussen !• v en R, welke moet gelden opdat bovenbeschreven beweging mogelijk is.
- V .42 -
c
I 7.
R
.B -
•
A
Een mcw~.>apwU: P, mMM. m, woJtd;t me;t J.JneJ'.hud v0 vana6 een ho!Uzomaal. vLa!G .<.n een veAÜc.ai.e, c
0 R
j~
Een massapunt P, massa m, wordt zonder snelheid losgelaten in het punt A van
de hierboven getekende verticale, cirkelvormige, gladde goot AB. Bepaal de door de goot op P uitgeoefende kracht en de snelheid van P als functie van de afgelegde hoek. Waarom is deze kracht in het onderste punt groter dan mg?
- V.43 -
p 19 •
"''J '·, I
. 0
'' '
r
Een massapunt P, massa m, kan bewegen langs een verticale, cirkelvormige,
gladde goot. i)
P wordt met te verwaarlozen beginsnelheid in het bovenste punt van de goot losgelaten. Waar verlaat het punt de goot?
ii)
P wordt met een zodanige horizontale snelheid v
0
vanuit het hoogste
punt weggeschoten dat het onmiddellijk de goot verlaat. Hoe groot moet v
0
minstens zijn1
iii) P wordt via een veer, veerstijfheid k, engespannen veerlengte
~O =
0,
verbonden met het middelpunt 0 van de cirkel. Hoe groot moet k zijn opdat P nergens loskomt van de goot, als P zonder beginsnelheid in hoogste punt wordt losgelaten? Antwoorden 2. i)
ii)
(§4.2.)
Een reactiekracht
(~vlak);
2 graden van vrijheid.
Als i).
iii) Twee
reactiekrachten(~
rechte); I graad van vrijheid.
i v)
Als iii).
v)
Een reactiekracht (in richting koord); 2 graden van vrijheid.
Steeds in totaal drie onbekenden.
3. i)
ii)
iii)
y " o. N
Ne , N :;: : 0,
w
-y We , -x
f
0 +
[R[ w
y
y
0,
fN,
:5
0.
x 1 0;
N > 0 en W
=
I graad van vrijheid;
-fN sign
x.
3 onbekenden: x, N, W.
vergelijkingen: mx =F cos a- W,
0 = N + F sin a- mg, W
-fN sign
x.
- V.44-
iv)
y=
x
y
0, nul graden van vrijheid.
=
1~1
N > 0 en
<;
fN.
2 onbekenden: N, W. vergelijkingen: 0 v)
cos a -
= F
W,
N + F sin a - mg.
0
y > 0, 2 graden van vrijheid. N = W
0.
2 onbekenden: x,y. vergelijkingen: mx = F cos a, my vi)
F sin a - mg.
geval iii): F cos a > f (mg - F sin a), F sin a < mg.
F cos
geval iv):
f(mg- F sin a),
a<
F sin a < rog. F sin a > mg.
geval v):
4. i) i i)
F --cos a
langs AB gericht. m!\f
F ,;
( I + f tan a)
mgf < F iii) ( I + f tan a)
<;
rng cotan a;
mgf, (x langs vlak), x(O)
mx = F (I + f tan a) ~(x)
iv)
=Jc2F (I + f tan
O·,
x(o)
a) - 2 gf]xe
-x
m
F > mg cotan a; 2 graden van vrijheid.
mgf
5. i) F ,; --~m~g~f~~ co s a + f sin a
i i)
6. i) f < tan a; ii) v(t)
g(f cos a - s1n a)t, x(t)
cos a + f
a
mg
iii) F >
sin a
mg
sin a
~(f cosa-sin a)t 2 . 2
7. i)
ii)
mx + kx
mg, x(O)
+ a, 0 (x verticaal naar beneden van ongespannen lengte). Bewegingsvergelijking =
0, x(O)
geldt voor a) alleen als
= x
x > 0;
als x < 0 geldt: mx
iii) Maximale hoogte boven ongespannen lengte: a) als a a > mg k b ) a-
mg
k
<;
:g · zie b) _!_(ka 2mg
2
_ mg)
k
·
=
mg.
- V,45 -
8. rnx + kx
9.
10.
x> x< ~(ka
0 (x: uitrekking veer).
0: mi+ kx
-mgf,
0: mx + kx
mgf.
2
+ mg) boven evenwichtsstand. k
mg
a < mgf .
I I • i)
k
'
m~f
x(t) =
i i)
(a-m~f)cos
+
(mits a <
wt.;
m~f)
mgf iii) x = - - + k 2mgf x=-k--a.
iv)
12. i)
Een, x: uitrekking veer.
o.
mX+ (k+pgS)x=mg
x(O)
x(O) =
iii) x( t) = A( I - cos wt)
x(t)
Aw sin wt,
i i)
(A = mg/ (k + pgS)
iv)
x
v)
rnx +
x
13. i)
ma x
rust
~e
;
w = l(k + pgS) /m).
= 2mg/ (k + pgS).
eX
+ (k+pgS)x= mg,
= mg/(k + pgS),
+ mg sin
é (8)
e
0· '
= 0, 8(0)
± /Ztg(cos 8 -
cos 8 ) • 0
Kracht in koord: S = 3mg cos 8 - 2mg cos 8 • 8 ii)
0
é~
«
1:
0, S
~ë
0
+ mg8 = 0, v =/gE 8
~ 0, V8 E[O,ZTI];
vo ~ l5g9.; /gE.
0
sin(vft).
- V, 46 -
14. i)
i i)
w9.
HU Cl'
'
mg cos
Til!/ 9.
sin
2
a;
~
N
15. i) 12gh;
=
i i) /gR;
cos
Cl
(1.
kegelmantel),
" e;
iii) 3mg sin
mv.
2 vo 17 • i) gR<- 2·' 18. 3mg sin
Cl
i i) lzgh + 2gR sin
16. i i) eBR
e
+
2 mg sin a-mw9. sin g o, voor w = cos
iii) N
19. i)
Cl
2 vo i i) 2 < - < 5. gR '
e. lzgR '
s~n
2
arccos ())
2 vo iii) gR>- 5.
e.
(e is hoek OP met verticaal);
iii) k >
5mg
T·
e
2mgh
+ -R- ·.
iv) R;
5
v) ÏÏ R.
- V.47 -
4.3. Impulsmoment. Momentenstelling Theorievragen _ I. Geef de definities van het impulsmoment ~A en het moment !A· Aan welke con-
ditie(s) moet A voldoen opdat geldt:
Geef enkele voorbeelden. Is, voor een massapunt, de momentenstelling afhankelijk of onafhankelijk van de tweede wet van Newton?
2. Een massapunt P wordt aangetrokken door een punt A door een naar A gerichte kracht. Bewijs dat, onder bepaalde condities voor A (specificeer deze), het impulsmoment van P om A constant is.
V
3.
0
A
p Het ophangpunt A van een slinger beweegt met constante snelheid V langs een horizontale rechte. De hoek 8(t) is niet constant, dus é(t) # 0. i)
Bepaal het impulsmoment van P t.o.v. A.
ii) Bewijs dat 1A #!A' als V# 0, en dat 1A
0.
4. Bereken het impulsmoment van: i)
de aarde t.o.v. de zon, volgens de gegevens van vraagstuk 12 van hoofd24 stuk 2, en met de massa van de aarde = 5.98 x 10 kg;
ii)
een vlakke slinger t.o.v. zijn ophangpunt;
iii) van P om 0 (en O') van 13 en 14 van hoofdstuk 3, 5. Leid m.b.v. de momentenstelling de bewegingsvergelijkingen af van de vraagstukken: uit 4,2: 13 en 18, Toon aan dat deze vergelijkingen afhankelijk zijn van de eerder m.b.v. de tweede wet van Newton verkregen vergelijkingen.
--~~---
- V. 48 -
6. Een maá~apunt, maá~a P, ib ve~bonden aan
V
van een Roo~d, tengte L, dat ov~ een vMte, gtadde pen ib gutagen en wa~van het beginpunt A met een eon~tante ho~zontate Meth~d V beweegt. Op t = 0 bevindt A zieh boven 0 en maaRt OP een hoeR e0 met de v~eaat doo~ 0. het
~nde
Geen een uit~uRRing voo~ de lengte t{t) van OP. ü) Bepaal het imp~mome!U van P om 0. iü) L~d met behutp van de momente~tetüng om 0 een cli66~e!Uiaatv~geUj Qing voM e a6. iv) Laat de zwaMteRMeht buiten buehouwing {dwz. taat P bewegen in een ho!Uzontaal vtaR) en ~tet ë = w op :t = 0. Bewij~ da:t nu ~O eo~tant ib en t~d:t IU.~uit een uil~uRQing voo~ é aä 6unetie van :t a.fi. i)
7. De positievector van een massapunt van I kg wordt gegeven door r
=
(3t
2
3
- 6t) e - 4t e + (3t + 2)e m -y -z -x
Bepaal i)
de kracht op het deeltje,
ii)
het moment t.o.v. de oorsprong uitgeoefend op het deeltje,
iii) impuls en impulsmoment t.o.v. de oorsprong. iv)
8. Op t
verifieer
=0
~ = ~'
om de oorsprong.
bevindt zich een massa van 3 kg in r -
= Se-xm
met snelheid !Oe
-y
m/sec.
Er werken geen krachten. Bepaal het impulsmoment van de massa t.o.v. de oorsprong ten tijde t
=0
en t
=
12 sec. Beantwoord dezelfde vraag als op de
massa een steeds naar de oorsprong gerichte kracht werkt.
9. Bepaal voor het geladen deeltje uit vraagstuk 18 van§ 4.1 het impulsmoment t.o.v. de beginpositie van het deeltje. Welke vergelijking levert het toepassen van de momentenstelling hier op? Hoe groot is de verandering van het impulsmoment na t sec.
- V. 49 -
10. Een massapunt P, massa m, wordt door twee
váste punten 0
en 0 aangetrokken door 2 1 resp. ~ , waarbij (~: een-
2
~I
de krachten s tant)
f -m~El (El /
-m~E2 (E2
Op t i)
o,
0 heeftPeen snelheid y
=
Bewijs dat, indien
~I
en
~
loodrecht op het vlak door 0 , 0 en P. 2 1
0
2 de enige op P werkende krachten zijn, de
component langs 0 0 van het impulsmoment om 0 , of om 0 , constant is. 1 2 1 2 Schrijf deze relatie uit. ii) Bewijs dat als de positie van P t.o.v. het vlak door 0 , 0 en P con1 2 stant is, dat dan ook de snelheid loodrecht op de vlak constant moet zijn. Antwoorden m~
(§4.3.) 2·
e-
m~V
cos
e
(L vlak).
4. i)
ii)
m~ 2 ë
1·1·1·)
2 ' ,- mw R2 s1n ' 8 cos 8e , + rnw R2 s1n ' 2 ee 1 en mwr 2e , -mR Ge ---x -y -z -z
6. i)
i i)
(L vlak);
Ht)
=
2 m(L - Vt) ë;
iii) m(L iv)
L - Vt;
Vt)ë 2 wL
e
-
(L - Vt) 7. i)
ii)
6e
- 24te ·
(72t
2
-x
2mvê
e.
-mg sin
'
2
-y'
+ 48t)e
-x
iii) 6(t-1)e
-x
2
8. ISO kgm /sec.
+ (18t + 12)e
-y
- 12t 2e
-y
+ (-48t 3 + 144t 2 )e ; -z
+ 3e; (24t 3 +24t 2 )e + (9t 2 + 12t-12)e +(-12t 4 +48t 3)e. -z
-x
-y
-z
- V. 50 -
4.4. Methode van het stilzetten Theorievragen 1. Een waarnemer O' transleert met versnelling~' t.o.v. een inertiaal waarne-
mer 0. De positie van een punt P, massa m, t.o.v. 0 en 0' wordt aangegeven
met
E
resp.
E'·
Op P werkt een kracht F. Formuleer de tweede wet van Newton
t. o . v. 0 en t . o. v. 0 ' .
2. Als bij I, maar nu met een waarnemer 0' welke met constante hoeksnelheid w roteert t.o.v. 0. 3. 0' transleert resp. roteert eenparig t.o.v. 0. Geldt dan:
mY' ?
mr
4. Wat
~s
een centrifugaalkracht? Wanneer moet deze worden ingevoerd. Hoe is hij
gericht? Wat is een corioliskracht? Wat kunt U zeggen van zijn richting? 5. Maak de opgaven: 4,1: 11 (translatie), §
4.2: IS (rotatie) ,
met de methode van het stilzetten. 6.
L
o'
a·
),f,"'o
I
F
I
L
I& I I
I I
p
I I
m~
cy Bv.,c.houw ;twe_e_ üfi;ten, wei.R.e. bude me;t e.e.n ve;u.,nei.üng a veJt;t{c.a.af naaJL beneden bewegen. In bude. üfite.n be.v~ndt z~c.h e.e.n mil6~apunt P, mil6~a m, dat ~n gevat a) me;t een veen, ve.eN.>tij6hud k, ongv.,panne.n veenlengte ~ 0 = 0, aan e.e.n punt O' van de_ ü6t ~ opgehangen, tenw~j! ~n gevat b) P me;t e.e.n koond, !engte.~. met 0' ~ venbonden. Op t = 0 ~ P ~n n~t t.o.v. de_ ü6t e.n ~. vaan a) , de. veen een at)~t1111d u ~genekt en, vaan bI , maakt 0' P een hoek e0 me;t de veJt;t{c.a.al,O $ e0 $
y.
- V.SI -
_{)
Zet het met 0 ' mee.br.aJULeJtend J.JtW et Uil en bepaal. t.o.v. dil J.JtW et
de
beweg_{ngJ.JveJtg~j~ngen voo~
P, ondeJt de aanname dat _{n geval. b) het
QOO~d
ü) ~)
_{v) v)
ge.J.Jpannen b~jfit. VoM we.LQe waMden van u ~e.J.Jp. e0 b~jf,t P _{n ~UJ.Jt t.o.v. de ~fit? Neem a = g. Wat Qunt U dan zeggen van de beweg_{ng? WaMaan moet a voLdoen, opdat het Qoo~d O'P in b) _{nde~daad ge.J.Jpannen b~jfi;(;. Wat gebeMt eJt met P _{ndün a gMteJt ~ dan deze waMde? GeLdt, na J.J:tU'.zetien, t.o.v. 0' de momenteJUt~ng?
7.
a
Een massapunt P, massa m, ligt op een hellend vlak, hellingshoek a = n/6 wrijvingscoëfficiënt f
=
±13.
Het hellend vlak heeft een horizontale versnel-
ling a. Geef, voor a uit het gebied (-oo,oo), aan voor welke waarden van (a/g) het punt P: i)
langs het vlak naar beneden gaat glijden,
i i)
langs het vlak naar boven gaat glijden,
iii) in rust blijft t.o.v. het vlak, iv)
los komt van het vlak.
v)
Geef voor de gevallen i) en ii) de versnelling van P t.o.v. het vlak.
8.
LLTP 0'
t "'}
r
~~
Een massapunt P, massa m, ligt op een horizontaal vlak en is met een koord,
lengte t, verbonden met een punt O' van dat vlak. De wrijvingscoëfficiënt tussen P en het vlak is f. Het vlak stijgt met een verticale versnelling a (a > 0). Op t
recht op O'P.
0 heeft P t.o.v. het vlak een horizontale snelheid y
0
lood-
- V.52-
i)
Bepaal de normaalkracht die P ondervindt van het vlak. Waarom is deze groter dan mg?
ii)
Bepaal de snelheid van P als functie van de afgelegde hoek
e.
iii) Wat is de door P afgelegde weg op het moment dat hij tot rust komt t.o.v. het vlak? 9. In een lift van 260 kg staan drie personen met massa's 60, 80 en 100 kg. De kracht van de liftmotor is 5500 N. Hoe groot is de versnelling van de lift bij het stijgen? Veronderstel dat de man van 100 kg op een weegschaal staat. Hoeveel "weegt" hij dan als de lift stijgt?
p
o'
10.
x' 1----"--------11 m~
R
0 Beschouw de in opgave 11, hoofdstuk 2 beschreven translerende tafel met daarop een massapunt P, massa m. De wrijvingscoëfficiënt tussen P en de tafel
is f. i)
Bepaal de schijnkracht werkend op P, na stilzetten van een met O' meetranslerend stelsel.
ii)
Bepaal de normaalkracht dieP ondervindt van de tafel.
iii) Bepaal de maximale waarde van w waarvoor P nog in rust blijft t.o.v. de tafel.
11.
Brv.,cJwuw een met c.oYl6tan:t:e hoelunethud ~o~enende zweefimolen lz~e OOQ opgave 15, H.2). Ve maö~a van de ~~ang AP mag wo~den v~a~oo~d en P Qan alteen bewegen ~n hu met 0 ' , A en P mee~o~enende ve.Jt;Üc.ale vlaQ. Zet het met de, aan de moleYlaó venbonden,w~nemen 0' meena~enende ~~wet ~m.
-/--
R A
0:0" f..J
!
I
liJ
I'
I
p
Cf
n1'J
- V .53 -
i)
Bepaal. de op P WVtk.ende c.ent!Ufiugaal.- en c.o!UoWfvtac.M: (in gJWotie en !Uc.Wng).
U)
S;tel de bewegingJ.>vVtgilijk.ing voOJt P op.
~)
iv)
Bepaal. de doo~ de ~:tang op P ui:t:geoefiende ~eac.:tiek.~c.h:ten. Bepaal. w, ~ &unc.:tie van e, opda:t P ~n ~;t btij&:t :t.o.v. de molen. Hoe gJWo;t ûjn dan de ~eac.:tie~c.M:en ~n de ~:tang?
v)
Geld;t na
~:tilzetien
om A de
momen:te~:tûüng?
Zo ja, wa;t leveJt:t deze
dan op? 12. Een andere, buiten gebruik geraakte kermisattractie, is de zogenaamde "steile wand". Deze bestaat uit een cylindervormige ton met verticale as, die met een ~s
constante hoeksnelheid w om deze as roteert. Deze hoeksnelheid
zo groot
dat personen die tegen de binnenwand van de ton komen aan deze wand blijven "plakken", dus met de ton meebewegen. Neem de binnenstraal van de ton
R = 2,5 men de wrijvingscoëfficiënt f = I. i)
Hoe groot is de normaalkracht die de man van de wand ondervindt?
ii)
Hoe groot moet w minstens zijn, opdat een man van 80 kg blijft "plakken". Is deze waarde afhankelijk van het gewicht van de man?
iii) Welke extra schijnkracht ondervindt de man indien hij met een horizontale snelheid V t.o.v. de ton langs de wand gaat kruipen? iv)
Bewijs dat de normaalkracht op de man groter wordt indien hij in de draairichting kruipt en kleiner indien hij in tegenovergestelde richting kruipt.
13. Een motorrijder rijdt met een constante tangentiale snelheid v
langs de bin-
0
nenkant van een verticale cirkel met straal r. Hoe groot moet v
0
zijn opdat
de motorrijder niet naar beneden valt? 14. Een rivier stroomt op het noordelijk halfrond in zuidelijke richting. Laat zien dat het water door de op de waterdeeltjes werkende corioliskracht tegen de rechter (rechts voor een met de stroom meebewegende waarnemer) oever opstuwt.
- V,54-
15. Een gladde buis roteert met constante hoeksnelheid w in een horizontaal vlak om een vast punt 0. In de buis bevindt zich een massapunt P, massa m, dat via een veer,
veerstijfheid k, engespannen veerlengte ~O'
verbonden is met 0.
Bepaal, door de buis stil te zetten, i)
de bewegingsvergelijking van P,
ii)
de reactiekrachten door de buis op P uitgeoefend,
iii) de afstand OP, als functie van w, waarvoor P in rust blijft t.o.v. de buis. 16. Beschouw het in opgave 13, hoofdstuk 3, beschreven systeem. Neem aan dat er geen wrijving is en neem de draaiingsas verticaal.
Bepaal, door de rotatie van de ring stil te zetten, i)
de bewegingsvergelijking van P,
ii)
de reactiekrachten door de ring op P uitgeoefend,
iii) de waarden van 8, als functie van w, waarvoor P in rust blijft t.o.v. de ring.
(§4.4,)
Antwoorden
6. a) i)
m.X·
+ kx'
= m{g - a) (x': uitrekking
veer);
- a) i i) xo = m(g ; k b) i)
m~ë +
i i) als a iv) a 7. i) -g/3
<;
<;
m(g - a) sin e = 0·, <;
g: eo = o, als a
2:
,
g: eo
1T"
g. a < 0;
v) geval i): 8. i) m(g + a) ;
ii) a > g/3;
iii) 0
<;
a
<;
g/3;
iv) a < -g/3;
~ a/3, geval ii): ~ a/3 - g. ii)
V
lv2 - 2(g + a)f~8; 0
iii)
2 (g + a) f
·
- V. 55 -
9. I m/sec 2 ; 1100 N. I 0. i)
2 mw R cos ee-x ' + mw 2 R S1n ee ' (e-x ' langs tafel, e: hoek tussen DO' -y
F
-s
en horizontaal door 0); ii)
N ~ mg- mw 2 R sin e;
11. Eenheidsvectoren volgens 15, hoofdstuk 2.
i)
2 K = mw (R + -c
i i)
m~e
~
sin e)e-y "
mg cos e + m~8
2
-2mw~ë cos ee , -z
(R + 12. i)
ii)
~
-cor
"o
2
+ mw (R +
~ sin e)sin e (richting PA),
<j_ stang).
g sin e 8 = ~ , 82 ~ sin 6)cos 6 ' I cos 6
0.
2
iii) K
13.
=
mw R;
N
w
2mw~ë cos ee '
K -z -cor • e)cos e = 0; + mg sin e - mw 2 ( R + t s~n
2 rad/sec; is onafhankelijk van gewicht; =
2mwVe , (e , : radiaal). -x
-x
<: lgR/f.
15. Neem: e , langs buis en e 1 langs w (2>' -z -x 2 i) + (k - mw ) r = kJ', 0
re , ) • -x
mr
i i)
2. 2mw re , ,
!! I
-mg~z'
-y
k~o
iii) r
2
(k- mw )
16. i)
i i)
2
mRë - mg sin 6 - mw R sin e cos e 2
.
2
=
o.
NI
mw R s1n e - mg cos e - mR8
N2
2mwRÈl cos e (loodrecht vlak van de ring).
iii) e
==
0' e =
TI,
e
= +
(richting PO),
arccos(- _JL) (mits _jL < I ) . 2 2 wR wR
- V.56 -
4.5. Vrijmaken van stelsels van meerdere deeltjes In deze paragraaf beschouwen we stelsels van een beperkt aantal (dwz. 2 à 3) deeltjes. We zullen hier niet de totale beweging van het stelsel bekijken (dit gebeurt 1n hoofdstuk 5) maar de beweging van de vrijgemaakte deeltjes afzonderlijk. Theorievragen !.
vrijmaken:
r;.
-,:; ''
r.~
J:
Beschouw een, eventueel bewegend, massaloos katrol met twee massapunten.
Welke onderlinge reactiekrachten F
relaties moeten er gelden tussen de in de figuur getekende 1
t/m F ? 5
2.
Een blok I ligt op een ander blok II. Beide blokken bewegen rechtlijnig met snelheden v
resp. v . De wrijvingscoëfficiënt tussen de blokken is f. 2 Waar hangt de grootte en de richting van de wrijving door II op I uitgeoe1
fend vanaf en hoe is het verband tussen deze wrijving en de normaalkracht van II op I?
- V.57 -
3.
"
B
l,
c
M
Een blok A, mM.óa m, üg;t op e.e.n blok B, mMM. M , dat op e.e.n ho!Uzon;tacû vlak ügt. Ve. w!Ujvlng~.>c.oëût).{.uën;t ZuMe.n A e.n B .{./.) &7 e.n d.{.e. ZMI.>e.n B e.n he.t ho!U.zonMe. vlak .{./.) 62 • He.t blok B .{./.) vla e.e.n kooJtd, da;t oveJt e.e.n gLadde. pen .{./.) ge.!.>lagen, veJtbonde.n me.t e.e.n blok C, mMI.>a 2M, dat veJt;t.{_c_aa,t ondeJt de. pen hang;t. l)
Ne.e.m e.e.M;t m
0. Hoe. gJtoo;t moe.;t
=
n2 m.{.n~.>;te.n~.>
ûjn opda;t B n.{.e.;t ln be.we_-
glng kom;t? Hoe_ gJtoo;t .{_/.) dan de. I<Jtadtt: ln he.t koOJtd? Indltn M dan de hle.Jtvooft gevonde_n waa.Jtden, hoe gftoo;t zljn dan de_
n2
l
ve.Jt~.>ne.ll.{.n
ge_n van B en C? WaMom .{_/.) de_ I<Jtac_h;t ln he.;t koo!td nu RtuneJt dan 2Mg? Ne.e.m veJtdeJL m i 0. ü)
Hoe. gJtoo;t moe.t 6z nu mln~.>;te.n~.> ûjn opda;t B n.{.e.;t ln be.we.glng kom;t? Hoe. gftoo;t zljn dan de. lk!tac_h;te.n?
ili) Stel
nz
RluneJt dan de. blj Ü) ge. vonden WaMde. Be.pacû de. Waa.Jtdtn van
opda;t A ln ftUI.>t büj6;t ;t.o.v. B. Be.pacû dan de. ve.Mne.l_f_.{_nge.n van A, B e.n C. lv)
4.
n1
Nte.m nu de. w!tljvlng ZUI.>I.>e.n B e_n he_;t ho!tlzontale. vlak ge.l.{.jk aan nul (6 2 = 0). Aan welke c.ond.{.tie moe.;t 61 voldoen opda;t A gaat be.we.ge_n ;t.o.v. B? Be.pacû ln d.{.;t ge_va,t de. ve.Mne.ll.{.nge.n van A, B tn C.
A De massapunten A, B en
B
c,
c
r
massa's resp. ]0 kg, 15 kg en 20 kg bewegen langs
een gladde horizontale rechte. De punten A en B en de punten B en C zijn verbonden door een koord, terwij 1 op C een horizontale kracht F
i)
SON werkt.
Bepaal de versnelling van de punten en de krachten in de koorden.
ii) Herhaal het vraagstuk indien het stelsel verticaal in plaats van horizontaal beweegt.
- V.58-
5.
~~ Een blok A, massa m, ligt op een blok B, massa M, dat weer ligt op een hellend vlak, hellingshoek a. De wrijvingscoëfficiënt tussen A en B bedraagt f
1
en die tussen B en het vlak f . Zowel A als B is aanvankelijk in rust. 2 Geef de relaties voor f en f , als functies vanmen M, opdat: 1 2 i)
A èn B in rust blijven,
ii)
A daalt maar B in rust blijft,
iii) A en B met dezelfde snelheid dalen. iv)
Geef in het f -f 2-vlak aan in welke gebieden de bewegingen i), ii) en 1 iii) optreden. Welke beweging zal in het opengebleven gebied plaatsvinden?
6.
A Een massapunt B, massa m, ligt op een lange rechte balk A, massa M, die op een glad horizontaal vlak ligt. De wrijvingscoëfficiënt tussen B en A is f. Op t
0 is B in rust en krijgt A plotseling een snelheid v . Daarna beweegt 0 het systeem verder vrij. i)
=
Beschrijf de beweging van A en B zolang B t.o.v. A beweegt.
ii) Welke weg heeft B t.o.v. de balk afgelegd op het moment dat B tot rust komt t.o.v. de
balk~
Hoe groot is dan de snelheid van het stelsel?
- V .59 -
7. a)
b)
P,M
IP,M
In bave.Mtaande. c.aM;Uw.c..ûv., ).)., nVtge.M W!Ujv.Wg en de. k.atJwUe.n ûjn maMalaM. Aan he.:t .6y.6;te.e.m waJtd;t ge.:tJtak.k.e.n me.:t e.r_n c.aM;tan;te k.nac.h;t F, op de Á-n de. 6.i_guUJt aangegeven w.{_jze. • .{_)
Hoe. gltoo;t mae.;t F ûjn, apda;t he.:t mM.6apun;t P, mMM M, naM boven gaa;t bewegen? Gee.6 Á-n dU ge.va.t de bwe.g.i_ng.6ve.ttgilijüng van P. Haevee.t M A ge.zak.;t, a.t-6 P een hoag;te. h M gu;te.ge.n? .<_;_) He.:t ünk.Vtk.atJw.t K WOJtd;t veJtzwaaJtd me.:t een mM.6apun;t Q, mM.6a m. Bean;t1 waoJtd dezû6de vJtagen a.t-6 b.<_j .{_); haevee.t d!taag;t de. c.an;t!tamMM Q b.i_j ;ta;t de ve.Jt.tag.{_ng van F.
8. a)
m,
A
m, b)
c)
Bepaal voor de hierboven getekende katrolsystemen de versnellingen van de massapunten en de krachten in de koorden. Alle katrollen zijn massaloos
en
er is nergens wrijving. Hoe groot moet voor c) m zijn opdat A naar beneden 1 beweegt?
- V.60 -
9.
B
. I'
Twee massapunten A en B, massa's resp. m en m , rusten op een horizontaal 1 2 vlak en zijn verbonden met een massaloos katrol, straal van de sehijf R,
lengte van het koord
~.
Op t
~
0 begint op het katrol een kracht F(t) te
werken welke van de tijd afhangt volgens F(t) i)
~
Zat.
Bewijs dat A en B aanvankelijk in eontact blijven met het horizontale vlak.
ii)
Neem m < m • Welk massapunt komt dan het eerst los en o,p welk tijdstip? 2 1 iii) Bepaal de versnelling van het stijgende massapunt gedurende de fase dat één massapunt los is en het andere nog op het horizontale vlak rust.
iv)
Bereken het tijdstip waarop ook het andere massapunt loskomt.
v)
Geef de versnellingen van A en B indien heide los ?.ijn van de vloer.
- V .61 -
10.
A
Een massapunt A, massa m , kan bewegen langs een vaste, verticale, cirkel1
vormige, gladde goot, middelpunt 0, straal R. Het massapunt A is via een in de goot liggend massaloos koord, lengte t, t > ~R, verbonden met een
ander massapunt B, massa m , m > m • Op het begintijdstipt = 0 is het 2 1 2 systeem in rust, bevindt A zich op dezelfde hoogte als 0 links van 0 en hangt B verticaal onder het tegenover A liggende punt van de goot. Het systeem gaat bewegen onder invloed van de zwaartekracht, versnelling g. Bepaal, als functie van de door A af gelegde hoek
e
etl zolang A nog in con-
tact is met de goot: i)
de bewegingsvergelijking met beginvoorwaarden;
ii)
de spankracht in het koord;
iii) de op A werkende normaalkracht. iv)
Geef de conditie waaruit het punt waarop A loskomt van de goot kan worden bepaald. Hoe moet de verhouding m /m worden gekozen, opdat A 2 1 precies verticaal boven 0 loskomt?
Antwoorden
3. i)
2.
'
2~!g;
(§4.5.)
I 3(2 - f2)g.
2M 2Mg; 0· 2Mg. (M + rn) ' 2M- (M+ m)f 2Mg - (M+m)gf 2 2 iii) fl ;" (3M + m) (3M + m) 2Mg - mgf 2M 1 iv) fl < gf 1; aB = aC aA (3M+ m) 3M i i)
- V,62-
a
=
i i) a
=
4. i)
5. i)
JO 2 = 250 N (tussen Ben C); = !00 N (tussen A en B). s2 9 m/sec ; SI 9 9 80 2 = !00 N N· 9 m/sec (naar beneden); SI = 250 9 . 9 ' s2
fl > tan a, f2 > tan a·'
mf i i)
fl < tan a, f2 >
+ M tan a
1
(m + M)
fmg t, VB = vo - fgt. M 2 Mv mvo 0 i i) 2(M + m)fg ' (M + m)
6. i)
V A
7. i)
F
~
= --
lMg; My
=
l (M- m) g; (M + m)y = 2F -
i i) F
. ...
2F- Mg; 2h.
•'
~
(M- m) g,
s
b) a A SA
c) a A SA
2m2 g (4ml + IDz) ' aB
s
=
2m m2 g 1 (4m +m2) ' SB 1
m2g (4m + m2) ' 1 =
2S.
2 (m - 2m ) 2 1 (naar boven), aB (4m + m2) 1 3m m 1 2 I s = mi > ,m2. (4ml + mz)
(m - 2m ) 2 1 (naar beneden), (4ml + m2)
._.
.
.
- V. 63 -
9. i i)
mig
=a;
A los op t
iii)
g;
iv) v)
I 0. i)
a
A
at =-m 1
8
at =--
g •
(m +m )Rë = m g- m g cos 1 2 2 1
e(O)
iv)
g, a
=
ê(O)
Los voor
et
0.
(3ml + rnz)
e 1 : et = mi
7f
--z
e
=
'
e,
als m 2
7f -
2m 1
= -3-
•
sin 8 I ; 2
- V .64 -
5. Arbeid en energie Theorievragen
y
I.
K A
x
0
Een punt P beweegt onder invloed van een kracht !(x,y) langs een vlakke kromme K van een positie A naar een positie B. De hierbij door F verrichte arbeid kan worden geschreven als: B
J (!,dE_)
A A
i)
Laat K gegeven zijn door de coördinaatvoorstelling: y = f (x)
Bewijs dat [F (x)+ f'(x)F (x)]dx
A
x
y
waarin: F (x) = F (x, f (x)) , x
ii)
x
Fy (x)
= F
y
(x, f (x)) en f' (x)
Laat K gegeven zijn door de parametervoorstelling:
en bewijs dan dat
'B
J
A
[Fx(T)f; (T) + Fy(T)f:Z(:)]dT
'A waarin: df(T) dT
df(x) dx
- V.65-
iii) Neem voor de parameter
T
de tijd t en bewijs dat:
tB
f (I_,~}dt
A
tA iv)
2. i)
ii)
Neem voor
T
de booglengte s•en bewijs dat
·Geef de definitie van de kinetische energie T van een massapunt. Bepaal de kinetische energie van de massapunten uit de vraagstukken: Hoofdstuk 2: 12, 14 (uitdrukken in eV), 18 en 20. Hoofdstuk 3: 11, 13, 14 en 15.
iii) Bewijs dat voor de arbeid A als P gaat van A naar B geldt:
3. Beschouw een op een punt P werkende kracht I_, welke alleen een functie 1s van de positie ~van P:
i)
!'_(~)
Wanneer is
conservatief? dat!(~)
Neem voor de nu volgende vragen aan ii)
conservatief is.
Geef een definitie van de potentiële energie Is bij
gegeven!'_(~)
U(~).
de potentiële energie volledig te bepalen?
iii). Hoe luidt het verband tussen F ,F ,F x
y
z
enerzijds en U(x,y,z) anderzijds
en tussen Fr' F
iv)
en U(r,8). 8 Bepaal de potentiële energie van de volgende krachten: a) F b) F c) F
ce , (bijvoorbeeld: zwaartekracht). -x cxe , (bijvoorbeeld: veer).
-x ~ e , (bijvoorbeeld: Newtons aantrekkingskracht). r
v)
2
-r
Bepaal I_ als de potentiële energie gegeven is door: a)
U(x)
=
ex of U(x)
=
ex + d.
Bewijs dat beide dezelfde kracht geven. b)
- V. 66 -
2
+ bxy + cy 2
c)
U(x,y)
ax
d)
U(x,y)
x + y + !(x + y)
e)
U(r,e)
r cos 8 + r sin e + ~r
2 2
Laat zien dat de bij d) en e) gevonden krachten gelijk zijn.
4. Geef voor een conservatief systeem met één graad van vrijheid en potentiële energie U
U(x) de voorwaarden voor:
=
i)
evenwicht,
ii)
stabiliteit van dat evenwicht.
iii) Stel: U
= U(x) = ax 2
- bx .
Bepaal de evenwichtsstand(en) en onderzoek hun stabiliteit. iv)
Idem, als U = U(8)
5. i)
a cos e, (a
> 0),
(0 ,;
e
< Z1r)
•
Laat z1en dat de resultaten van de vraagstukken 4.1: 4i),
4.2: ISii), overeenkomen met T + U
=
constant.
ii) Bewijs dat voor een punt met één graad van vrijheid (zeg: x): T +U
constant, gelijkwaardig is met de tweede wet van Newton: F (x) x
= mx •
- V,67-
6. Een punt P, massa m
~
1, beweegt onder invloed van de kracht: 2
a)
F
Ste + (3t - l)e -x -y
b)
F
xe + (1-3y 2 )e -x -y
Op het tijdstip t
0 bevindt P zich zonder beginsnelheid in de oorsprong.
Bepaal, voor a) als functie van de tijd t en voor b) als functie van de positie (x,y) van P, i)
de impuls van P,
ii)
de kinetische energie van P en
iii) de door de kracht verrichte arbeid. iv)
Vergelijk de antwoorden van ii) en iii).
v)
Zijn deze krachten conservatief? Zo neen, waarom niet? Zo ja, geef dan de bijbehorende potentiële energie,
7. Beschouw een kracht van de volgende vorm F -
~
2
mw ye -y
i)
Bereken de bij ~ behorende potentiële energie
ii)
Laat zien dat F overeenkomt met de centrifugaalkracht, werkend in het
(~u).
c
stilgezette systeem, op een massapunt P, massa m, indien P roteert
met hoeksnelheid w
(~
we ) om de -x
~as,
waarbij P zich op een afstand y
van de draaiingsas bevindt. iii) Verklaar nu waarom de bij i) berekende U de centrifugaalpotentiaal c
wordt genoemd. Laat zien dat deze U gelijk maar tegengesteld is aan c
de kinetische energie van P (bij de beweging volgens ii)) tgv. alléén de rotatie w (dus tgv. de sleepbeweging; daarom heet deze T: Tl( s
eep
));
dus toon aan dat
iv)
Geef aan op welke manier(en) U van een systeem met een voorgeschreven beweging de kinetische evenwichtsstanden kunt bepalen. Wat verstaat U hierbij onder kinetische evenwichtsstanden?
v)
Welke "energie-behoudwet"
~
er in een systeem met voorgeschreven bewe-
ging gelden; formuleer de hierbij behorende condities.
- V .68 -
8. Een m~~apunt P, m~~a m, kan bewegen lang~ een glad heltend vlak, h~ng6-
haek a. Op :t = 0 heef,:t P een naM boven gvuc.h:te ~netheid v . Brvteken, aM 0 fiunc.tLe van de doa~ P afigelegde weg x: -<.)
de doM de zwaM:te~ac.h:t v~c.h:te aJtbud,
~)
de vrvtandvung van de k-<-ne:ûó c.he_ eneJtg-i.e van P,
~)
de veJtandeJUng van de potentiele eneJtg-i.e. vmt P. Ió de keuze van he:t nuf.-
n-<-veau hi.rvtbij van belang?
iv)
Vrvtgeüjk de an:twoaJtden op i),
v)
Bepaal he:t
hoog~ :te
~)
en
~).
punt da:t P brvtuk:t en de Melheid waMmee P wervt in
zijn u-<-:tgangópunt :teJtugkom:t. v-<.)
Bean:twaa!td dezel6de vitagen indien he:t heltend vlak n-<-e:t glad ~, maM een w!t-<.jving6c.oë66ic.-<-ënt
á
heefi:t. (ad v) WaMaan moe.:t
6 voldoen,
opda:t
P indrvtdaad :teJtugkom:t). 9. Een massapunt P, massa m, beweegt zonder wrijving langs een verticale cirkel met straal R. Het punt P begint te bewegen vanuit het hoogste punt van de cirkel. Bereken de door de zwaartekracht verrichte arbeid als functie van:
i)
de afgelegde hoek,
ii) de verticale zakking van P. 10. Bepaal, door middel van een energiebeschouwing, de toename van de kinetische energie van het geladen deeltje uit opgave 18 van§ 4.1, nadat het deeltje een afstand L loodrecht op de !-richting heeft afgelegd. 11. Een massapunt P, massa m, valt onder invloed van de zwaartekracht vanuit rust
over een afstand h naar beneden. \~
Bereken:
i)
de door de zwaartekracht verrichte arbeid;
ii)
de toename van de kinetische energie van P;
iii) de afname van de potentiële energie van P. Is de keuze van het nulniveau hierbij van belang? iv)
Vergelijk de antwoorden op i), ii) en iii).
'(••.
- V.69 -
12. Een massapunt P, massa m, hangt aan een veer, veerconstante k, engespannen veerlengte
i)
~
0.
~
Hoe groot is de totale potentiële energie behorende bij de statische uitwijking.
ii)
Hoe groot is de potentiele energie bij een verticale verplaatsing x van P. Neem hierbij x zowel vanuit de ongespannen toestand van de veer als vanuit de statische uitwij-
king. Maakt het verschil of P naar boven of naar beneden is verplaatst? iii) Bewijs, met het resultaat van iii), dat de statische uitwijking een stabiele evenwichtsstand is. iv)
Geldt hier: T + U
=
constant? Zo ja, stel deze relatie dan op. Welke
vergelijking verkrijgt U door deze relatie naar de tijd te differentiëren?
!3. Geef de energie-betrekkingen behorende bij de opgaven 9 en JO van
,j"
leidt uit deze betrekkingen de bewegingsvergelijkingen af.
14. Een massapunt P, massa m, bevindt zich op een hoogte h boven het vrije uiteinde van een verticale veer,
veerconstante k, die op de vloer is bevestigd. Het punt wordt vanuit rust losgelaten. i)
Bepaal de snelheid van P op het moment dat hij op de veer valt.
ii) Bepaal de maximale indrukking van de veer.
§
3.2 en
- V. 70 -
15.
~ AA~.f.AAAAAI p
Af"vvvvvvv~
l
F
Een massapunt P, massa m, ligt op een horizontaal vlak, wrijvingscoëfficiënt
f, tegen het vrije einde van een horizontale veer die is verbonden met het
vaste punt A. Het punt P wordt in de richting van A gedrukt, waarbij de veer een afstand x (x > 2fmg) k wordt ingedrukt, en vervolgens vanuit rust losge0 0 laten. i)
Bewijs dat het massapunt los komt van de veer op het moment dat de veer zijn ongespannen lengte heeft bereikt.
ii)
Bepaal de snelheid van P als functie van zijn positie.
iii) Bepaal de plaats waar P tot rust komt.
16.
"'
/
/
/ /
' 'p
~\
I
I I
I I
t
I
'\
I I
\
''
I
' "
----
/ / ~
Een mM-I>apun:t P, mM-I>a m1, ,U., dooft m{.dde.t van een mMM.ioze ,
-~>:ta.a.6
OP veJtbon-
I
den me;t een vcu,.t pun.t 0 e.n kan bwegen .{.n een ve!t.t'lc.ate c...Ur.k.eL a) Ve 1') ,.{.
-~>.taa6 OP d!taa.M:
Ju
om 0.
I
Getd.t nu T + U = c.on6.ta.n.t? Zo ja, -i>c.hJUj 6 dan deze be;t!{ek./Ung uä.
,{.,{.)
Be!tek.en de veJtandeft.{.ng .{.n de /Une;t.{.öc.he eneJtg.{.e '·van P en .{.n de hoek.Me.thud van OP .tU6-6en he;t ondeftó.te en he;t boveJ:i,6.te pun.t van de c...Ur.k.el, af.6 gegeven ,U., da.t de. hoe.k.-i>ne.thUd .{.n he;t bove.nó.te. pun.t w ,U.,. ~) Be.paat de. e.venwic.h.t6-1>.tande.n van OP e.n onde.Jtzóek. hun -~>.tab~e..{..t. ·b) Ve -~>:ta.a.6 OP wo!td.t gedw9ngen me..t c.onö.ta.n.te hoek.-i>nq.hud w om 0 .te dtt.a.tU.en • .{.) GeU.t nu T + U = c.qnó.ta.n.t? Waaltom [ n.{.e;t) ? I 1
1
,{.,{.) Be.paat T e.n
U vaniP.
Bw.{.j-6 Uw antwoo!td op.{.).
-------~----~~-~-~~~====--------~-
,.,.-.-_,_.,~
- V,71 -
17, Een satelliet S, massa m, wordt door het middelpunt van de aarde 0 aangetrokken door een kracht F volgens
'$
mk
F
\
~r
2 r
I I
waarin k een constante is en r
re
-r
de
F
r
positie van S t.o.v. 0.
I
afstand a van 0 met een beginsnelheid
i)
11fo \
De satelliet wordt afgeschoten op een ~O
I
0
loodrecht op OS,
a.
Bepaal de kinetische en potentiële energie van S en formuleer de energiebehoudwet voor dit systeem.
ii)
Bewijs dat het impulsmoment om 0 van S behouden blijft en schrijf deze relatie uit. Bepaal hieruit
ë
iii) Stel een vergelijking op voor
als functie van r.
r
als functie van r.
iv)
Hoe groot mag v hoogstens zijn, opdat de afstand van S tot 0 begrensd 0 blij ft?
v)
Voor welke waarde vo gaat s in een cirkel om a bewegen? Bewijs dat als vo groter (kleiner) is dan de bij v) gevonden waarde dat
vi)
dan r
2:
a (r
<;
a).
18. Een massapunt P, massa m, ligt op een
horizontale schijf met wrijvingscoefficient f. Het punt P is door een koord, lengte t, verbonden met het middelpunt 0 van de schijf. Op t
=
0 is P in rust en
begint de schijf plotseling om 0 te roteren met hoeksnelheid w. i)
Stel de energiebalans voor P op. Komt deze overeen met T + U
ii)
Bepaal de snelheid van P als functie van de afgelegde hoek.
constant?
iii) Bewijs dat P na verloop van tijd met de schijf meebeweegt en bepaal de door P tot dit tijdstip afgelegde weg.
..
"'-~--
---~----
-·
--
-V.72-
19. Een, in een verticaal vlak gelegen cirkelvormige, massaloze schijf, straal R, mid-
delpunt 0, rust op twee vaste gladde pennen A en B. A en B liggen op een horizontale lijn en de hoek BAO is a (0
Geef uitdrukkingen voor de kinetische en potentiele energie van P.
ii)
Bepaal de hoeksnelheid van de schijf als functie van de hoekverdraaiing.
iii) Hoe groot is de snelheid van P in het laagste punt van zijn baan? iv)
Wat is de maximale hoogte die P aan de andere kant van 0 bereikt?
20.
a
ma.J.>.Mpun;t P, ma.J.>-ba m, kan zondeJr. w!Ujving güjde.n lang<~ e.e.n va.J.>.te., hoiUzo n.tale. Jte.c.h.te. 1: • He..t pun.t P .{;., via e.e.n ve.eJr., ve.eJr.c.o m.tan.te. k, ongu pannen ve.e.Jt.te.ng.te. 9, 0 , ve.Jtbo nde.n me..t een va.J.>.t pun;t A da.t e.e.n a6-<~.tand a ba ven J: üg.t. Een
i) UI
Bepaal de. kine.ti-be.he. en po.te.ntiUe evteJr.gie. vavt P. Bepaal de e.venwic.h.tM.tande.n van P. Toon aan da.t P -<~.f.ec.h.t:-6 an evenwic.h.t:-6-<~:tand heeM w R- ,; a en d!Ue a.t-6 R- > a. 0 0 iül OndeJr.zoek de -<~.tab~ei.t van de ondeJr. iül gevonden eve.nwic.w-6.tanden.
- V, 73 -
21.
f f",o 0
j
Een massapunt P, massa m, kan zonder wrijving bewegen langs een horizontale rechte L. Aan P zit een oog waardoor een elastisch koord loopt met veercon-
stante k en te verwaarlozen kleine engespannen lengte. De beide eindpunten van dit koord zijn bevestigd in twee vaste punten A en B welke in het verticale vlak door L liggen op de in de figuur aangegeven wijze. We onderscheiden de twee gevallen: a) het koord kan zonder wrijving door het oog glijden; b) het midden van het koord is vast aan het oog bevestigd. Beantwoord voor beide gevallen de volgende vragen. i)
Hoe groot is de potentiële energie?
ii)
Welke zijn de evenwichtsstand(en) van P?
iii) Zijn deze stand(en) stabiel?
22.
Een massapunt P, massa m, kan zonder wrijving bewegen in een, in een verticaal vlak gelegen cirkelvormige buis met straal R. P is via een elastiekje, veerstijf-
heid k, engespannen veerlengte nul, verbonden met het hoogste punt 0 van de buis. i)
Bepaal de totale
potenti~le
energie.
- V. 74 -
ii)
Bepaal de even~ichtsstanden van P, Bewijs dat de stand 8
=
0 (P in 0)
de enige evenwichtsstand is als (kR/mg) ~ 1, en dat er meerdere evenwiehtsstanden zijn als niet aan deze relatie voldaan is. iii) Bewijs dat de stand 8
=
0:
stabiel is als (kR/mg) > I, en instabiel is als (kR/mg) < I.
23. BV>chouw de opgaven 15 en 16 uM:
i I
§
4.4. Zd de vaoJtgv.,chJteven Jto:f:o.;t{_e J.>ill.
Bepaal de cen..t!tif,u.gaalpa:tentiaa.t.
M.J Welke "eneJtgie-behoudwu" geld:t in hu '->illgeze:t:te
Mrnel? Lud:t
hieJtuM: de beweging'-> veJtgeüjkirtg a1). i-U) Bepaal de kindif.>che eveYUA!ic.h:tM:tanden; hoeveel zijn eJt en Waalt .hcmg:t
di:t aan:tal van a1l? vi)
OndeJtzoek de J.>:tabiü:tei:t van de bij ili) gevonden '.>:tanden.
24.
h
,.
h
.--L-~-- ----·--~
B
Een staaf PQ kan zonder wrijving in horizontale richting ·glijden. langs een vast punt o van een vaste verticale as l. PQ kan t.o.v. l alleen transleren en niet roteren. De staaf is massaloos, heeft een lengte 2t in zijn eindpunten P en Q zijn twee massapunten, beide met massa m, bevestigd. Het midden van de staaf PQ is via twee identieke veren verbonden met twee vaste punten A en B op l
op afstand h boven resp.
onder PQ. De veren hebben veerstijfheid k en Het verticale vlak door l en PQ roteert met hoeksnelheid w om de verticale as l.
- V. 75 -
i)
Hoeveel graden van vrijheid heeft dit stelsel?
ii)
Bepaal de bewegingsvergelijking(en).
iii) Bepaal die standen van PQ, waarvoor PQ in rust kan blijven t.o.v. het roterende verticale vlak (kinetische evenwichtsstanden} • iv}
onderzoek de stabiliteit van de bij iii) gevonden kinetische evenwichtsstanden.
z
25.
Een verticaal vlak (x-as horizontaal, z-as.verticaal) roteert met constante hoeksnelheid w om de z-as. In dit verticale vlak bevindt zich een starre draad waarlangs een kraal met massa m zonder wrijving kan bewegen. De versnelling van de zwaartekracht bedraagt g. (i)
Bereken in het "stilgezette" x-z-vlak de schijnkracht die het massapunt, ter plaatse cx ,z l en met snelheid cx 0 0 0 vindt.
(ii)
,z 0 )
onder-
Bereken in het stilgezette vlak de potentiêle energie U(x,z), U(O,O}
= 0,
voor de resultante van de schijnkracht uit (i)
en de zwaartekracht. (iii)
Neem aan dat de starre draad van de vorm z
= x2
is. Op t = 0
bevindt de kraal zich in (0,0} en heeft de snelheid voe • -x Bereken, als functie van w en v , de maximale hoogte die de 0 kraal bereikt.
- V.76-
Schrijf als w
(iv)
=0
een integraaluitdrukking op voor de tijd die
de kraal nodig heeft om in (0,0) terug te keren. (v)
Beantwoord vraag (iii) voor het geval dat de starre draad de vorm z
(vi)
= x4
heeft.
Bepaal in geval (v) een positie, anders dan (0,0), op de draad waar de kraal zich in evenwicht kan bevinden.
26.
a
Een wagon beweegt met constante versnelling a langs een rechte lijn. Aan een punt A van het plafond van de wagon is via een koord, lengte i, een massapunt P, massa m, bevestigd. Op zeker tijdstip t
maakt het koord een 0 hoek e0 met de verticaal door A en is P in rust t.o.v. de wagon. Bepaal
e0 ,
opdat P in rust blijft t.o.v. de wagon. Hoe groot is dan de
spankracht in het koord? Is deze stand (in)stabiel?
I )
- v.n-
27.
Een halter bestaande uit een massaloze staaf, lengte ~, en twee massapUnten A, massa mA, en B, massa m , beweegt in een horizontaal vlak. 8 Een puntO' van de staaf op afstanddvan A beweegt langs een rechte J:. in het vlak met een voorgeschreven constante versnelling a.
i)
Hoeveel graden van vrijheid heeft het systeem?
ii)
Hoe groot moet d worden glenomen opdat iedere stand een evenwichtsstand is? '
iii) Neem aan dat d niet gelijk is aan de onder ii) gevonden waarde, en be'
wijs dan da~ er twee eve~~ichtsstanden bestaan. iv)
Bewijs dat van de onder i:ii) gevonden evenwichtsstanden er een stabiel
en een instabiel is.
Antwoorden
(H.S.)
2. ii) 26,2 x 10 lm(a
2
cos
32
2
2 2 2 J; 0,456eV; lm[V (J +w t ) + 2wr 2
wt + b
0
v
2 + w r;J;
2 2 2 2 sin wt); jm[(i:- 1 ) - 2wRi:' sin wt + w R J;
1 (. 2 zm r + w2 r 2) ;
2( 2 . 2 • 2) j [ 2( w S1n ~ + ~ ; ,m w R +
l mR
3. iv) a) -ex; v)
a) -ce ·
-x'
b) -lex
b)
2 (x
d) -(1 +x+y)e
-x
-
2
Jl,
sin 8)
2
+
Jl,
2. 2 e J.
c) c r
c
2 3/2 (x~x + y~y);
+y )
(I +x+y)e · -y'
c) -(2ax+by)e
-x
-
(bx+2cy)e; -y
e) - (r +cos e +sin e)~r + (sin e- cos 8)~8.
- V. 78 -
4. iii) x
b
e =
eel =
iv)
stabiel als a > a.
2ä'
= TI,
stabiel.
5 2 a) - t e + ( t 3 - t) e , 2 -x -y
6. i)
b)
x~x ±
a)
8I
2 4 2 t (4t + 17t +4);
iii) a)
8I
2 4 2 t (4t + 17t + 4);
ii)
v)
x
•
ziDX
2
3 - y + y 2
I
max
9. i) mgR( I - cos 8) ;
-v js~n o: - f cos a. mits f < tan a. a S1n a + f cos a ,
ii) mgy (y: zakking).
q2E 12
2 2mva i i) mgh;
!I. i) mgh;
iii) mgh.
ii) x vanuit t
x vanuit x
I
•
2 rnx
2
I
+ 2kx
14. i) lzgh;
15. i i)
x(x) x(x)
i i i) x
-
a eX
!ml1: 2
iv) Ja;
13.
.
iii) mgx sin a;
zmvo;
2 va x(a) -vo; 2g sin a , 2 va x(a) 2g(sin a + f cos a)
max
vi) x
l
i i)
I 2 2 b) :zx +y(l-y). I 2 2 b) :zx +y(l-y).
u = -!x 2
b) Ja;
-mgx sin a;
v)
(aanvankelijk: +teken).
lzy(I-i)
a) Neen;
8. i)
10.
ee2
a, instabiel en
+
2
=
x - x
~~kx 2
...
=
. .)
11
~I +
j1
k
2 _)~(x m a
-1; x~-
mg x - k): U(x)
: U(x) = -mg(t + x) + jkx 2 2 a -2 m g + (Zi.( - mgta); 2kx 1
constant.
- mgx
cons.tant;
k rust
a
0
•2 l mx + 2
1
zkx
2
-fmgx + constant .
+ 2kh]. mg
2 x ) - 2fg(xa- x) 2fg(xa- x)
2
- 2mgf xa + xa •
(x> a, x: indrukking veer);
(x< a).
2
- V, 79 -
2 2 Ja; !mR ë + mgR sin 8
16. a) i)
2mgR·,
i i)
iii) 8el
=
+ 4R8-
fw 2
cOnstant.
w•
~ (bovenste punt), instabiel en 8e2 (onderste punt)
stabiel. b) i) Neen. I 7 , i) i i)
I
1 2•2 '2 + zmr e
mk
2 mr
2
wt + 8(0)).
a
(I -~)[(I + ~)v2 - 2k ].
r
~ a
r
0
a
[f.. a
v)
ii) 8
19, i) T =
8 (8
s~n
mk
mv 2 0
l
r
.
mgR
=
avo -2r
8
.2 iii) r iv)
1 2w2 , U ,mR
ii) T
I
2fg 8.
iii)
,
~
.
\mR2 ë2 , U= -mgR sin 8;
,2w2 2fg x,
sin e;
ii) 8
iii) lzgR;
iv) hoogte van 0. 20. i) i i)
1
•2
=
0, x
u
,mx
T
x el
!kx
2
1
~O
xe , : stabiel als 2 3
i i)
u
a) x
e
c[x
2
+
2~,
a2 , mits ~0
+h2 - 0
e2,3
iii) xe : stabiel als
b)
2 - k~/x 2 + a2 + \k(a 2 + ~ol. a.
(3~-
b) xe
>
0
>
0.
>a (dus als ze bestaan).
x)
3
2
2
+
S~ 2 J.
~.
iii) Beide stabiel. 22. i)
2 2 U= \kR 8 - mgR(l - cos 8).
ii) 8el kR8e
0, plus eventuele (als kR < mg) andere oplossingen van
= =
mg sin 8e.
1T
2•
- V. 80 -
23. Opgave 15, i)
uc
§
4.4:, (zie ook Opg. 14, H. 3) , 2
-!m.w2r
i i)
I
•
2 mr
!mw 2 r 2
2
C·,
+ jk(r-9-0)2
k 9-0
iii) r =
(één) ;
2
(k- mw ) iv)
2 stabiel als w < k/m.
Opgave 16,
4.4: (zie ook Opg. 13, H. 3)
§
uc
i)
-
1 2
. 2 e; mw 2R2 s1n
c;
i i)
e1
0
instabiel,
82 =
1f
2 stabiel als w < g/R,
iii) iv)
arcos (-
24. i)
Een; ii)
mX
2 +), bestaat alleen als w wR
2 + (k-mw )x= 0;
lkTnï.
iii) iv) x= 0, stabiel als w <
25. i)
2
mw x e' -
i i) U = mgz -
2mwx e ; 0 -y v2 2 0 iii) w < 2g : z = 2 m (2g- w ) iv)
F
-s
0-x
(]
t = 2
v)
zm =
27. i)
Eén:~
2:
2g
0
[~g {1
26. tan eo = a/g;
2 w
~(I +4x 2 )/(v 2 - 2gx) 2 dx,
0 2
s
4 + /1 + sgv;/w }
=
> g/R en is dan stabiel.
f:
mla 2 +l.
(=hoek tussen L en O'A);
Z
m+ (x!
2 2
!nxu x ; oo•
, vo/fig);
- V.81 -
6. Dynamica
v~n
een stelsel van deeltjes
Theorievragen
1. Geef voor een stelsel van N deeltjes de definities van:
EM•
~. ~A en
T .
2. Bewijs dat
I i
E·
M:yM
~
.
3. Bewijs dat
L. ~M = -1nw of te wel dat
Ii
r!
x
E·
-~
~
Ii
r! x E! ~
-~
.
4. Aan welke conditie(s) moet de positie A voldoen opdat: '!.A
~A
Beschouw het volgende voorbeeld:
~~ t'll Een serie massapunten, P
1
t/m Pn' zijn verbonden door koorden en bewegen
over een horizontale tafel. Een massapunt P over de tafel hangt, met P Geldt, voordat P
1
en waarom (niet)?
1
0 is via een koord, dat bij A verbonden en beweegt verticaal naar beneden.
de rand bij A bereikt heeft, de momentenstelling
T
i
om:
- V. 82 -
5. Wanneer blijft van een stelsel
, T + U , -P, -LA' L. -~nw behouden? --~
6. Beschouw
Heeft de indrukking van de veer invloed op: i)
de beweging van het massamiddelpunt,
ii)
de verandering van de impuls,
iii) de verandering van de totale energie? 7. Twee massapunten P
Ez
waarin El en
1
en P
zijn verbonden door een starre staaf. Bewijs dat
2
de posities van P
1
resp. P
2
zijn.
8. Twee. mQ66apunte.n P en P , mQ6~.>a'~.> m1 = 2 kg ~e6p. m2 = 3 kg, bevinden zi~h 1 2 t.o.v. e.e.n ~Mte6iuh Q66e.Mtel;.,e)>_OXYZinde.punte.n (0,1,1) ~e6p. (-1,0,2). P he.e.6;t 1 e.e.n~.>nelheid
m/l.>e.~in
X-M~htivtg
e.n P e.e.n vavt 8 m/M.e 2 van 60° met de. X-Q6, e.ve.vtWijdig aan he.;t XV-vlak. van 10
de.
ovtd~
e.e.n hoe.!<
i)
Seh!tij & beide. Melhe.de.n in
ii)
Be"te.ke.n de.
ili)
B~e.ke.n
de. Melheid van M.
iv)
B~e.ke.n
de. ;to;tate. impul-6 .
v)
B~e.ke.n
vi)
B~e.ke.n
de. J.>nelhe.id van P1 e.n vavt P t.o.v. 2 het totale. impull.>mome.n;t t.o.v. M.
vii)
B~e.ke.n
het ;totale. impull.>mome.nt t.o.v. 0. Doe. dit op twee. manie"te_n.
vili)
B~e.ke.n
de. to:tate. RinctMc.he.
po~.>itie.
ve.w~vo~m.
van het mQ6Mmiddelpun;t M.
e.n~gie..
M.
- V. 83 -
9.
y I
e
-j
x
0
I P,
Drie gelijke massapunten P , P en P zijn door drie massaloze staven, elk 1 2 3 lengte ~. zodanig met elkaar verbonden dat zij de hoekpunten van een gelijkzij.dige driehoek vormen. De snelheden van P , P en P t.o.v. het in de fi2 1 3 guur getekende OXY-stelsel zijn gegeven door:
i)
yl
2e
+ 4e
,
Yz
= o:e
+ Ze
,
y3
= Se
Bepaal a,
-x
-x
-y -y
• -x + ye -y
s
en y.
i i) Bepaal de snelheid van het massamiddelpunt.
2 rnai>M.~!.> rn 1 en 1 lengte ~. Qu.nnen zondeJL wft{jv~ng bewe.ge.n t ; 0 ciJt.cuU;t hU pu.Ytt Pz mU !.>Ytelhud v0 da;t rnorne.Ytt woJtdt lo~.>ge.la;te.n.
I o. Twee m.My.>u.Yl.te.n P e.n P ,
~I
m2 , veJLbonden dooft een fwoJtd mu oveJL e.e.n hoft{zontale. ta6e.l. Op om hu ~n JtMt ûjnde. PI, da:t op
Be.paaJ'. de. ve.Mnei..ü.ng e.n de Mei.hud van het mai>MnU.dde.lpu.nt. U I Be.paaJ'. de. ho e.Q ve.M ne.lüng en de. ho e.QJ., ne.lhud van de. U j n P1P2 • ili) Be.paaJ'. de. ve.Mnei..ü.nge.n van P e.n P2 • 1 ~v I Be.paaJ'. de. tJte.QQJta.eèht ~n het koOJtd. VJ Bepaal de. totale. un~c.he. eneJLg~e.. I!.> de.ze. c.on~.>ta.nt? vD Be.a.ntwoOJtd de.ze.l6de. vMge.n ~nclün het ~.>.tel!.> el ~u ~n e.e.n hoft{zonta.al vlak rna.a.Jt ~n e.e.n veJLtieèa.al v.i'.ak bewe.e.gt, e.n op t ; 0: P1P hOJtüontaal 2
.u.
- V.84-
II•
A
r
,_'
j~
.8
m
l
'.. J---~~ Een purWn
Jtedrte. Een tweede
purWnM<~a B, m
t, veJtbonden me.:t A. Op .:t = 0
i<~
een
m
A in JtM.:t, bevindt B ûc.h vefttic.aal ondeJt A
en hee6.:t B een naaJt Jteehu ge!Ueh.:te Mtelhud v . 0 i)
Hoeveel gMden van v!Ujhud fteen.:t riU
die U)
<~yJ.>.teem?
Geeó eoöftdina.:ten aan
de b~eging be;.,c.h!Ujven. S.:tel de beginvooJtWaaJtden op.
Stel de
b~egivtgJ.>veJtgeüjkingen op.
ili) Laa.:t zien da.:t hieJt de volgende behoudwe.:t.:ten gelden en inteJtpJte.:teeJt
deze. (M+ m)x
.
mte
eo<~
e
c_o n<~.:taltt = c_
1
mtëx eM e - mgt eo<~ e
(zie Iv)
eon<~.:tartt
=
e
2
veJtdeJtop ook opgave 5i), H.4 en opgave 8, H.5).
Bepaa.t u.U: de beginvoo!UWaJtden de twee eon<~.:tanten c.
ili) gegeven
1
en e
2
van de bij
behoudwe.:t.:ten.
v)
Geldt .:t.o. v. het punt A de mo menten<~.:telüng?
vi)
VoeJt een me.:t A mee.tMn<~leJtend
A
WaJtden .:toegepa<~t? Zo ja, wa.:t leveJtt dize dan op en I<~ deze Jte!~e ona6hankeüjk van de Jteecl
- V. 85 -
12.
A ~~m I o__"_L_
!, B m2
Twee massapunten A en B, massa's m resp. m , zijn verbonden door een koord 1 2 ~.
ter lengte
Het punt A beweegt over een glad, horizontaal vlak en het
koord gaat door een gat 0 in de tafel, Het punt B hangt Op t
=
~erticaal
0 is B in rust en heeft A een horizontale snelheid v
0
onder 0.
loodrecht op
OA en is OA i)
Hoeveel graden van vrijheid heeft dit systeem? Kies coÖrdinaten.
ii)
Stel de bewegingsvergelijkingen met de beginvoorwaarden op,
iii) Bewijs met behulp van de beginvoorwaarden en de bewegingsvergelijkingen de behoudwetten: (r mlr
OA)
2·
e
en '(
2 m
1 + m )'2 r + ;m r 2•2 8 + m gr 2 2 1
Intèrpreteer deze behoudwetten. iv)
Bewijs, uit deze bewegingsvergelijkingen, dat de bewegingsteestand waarbij A een eenparige cirkelbeweging uitvoert, mogelijk is. Welk verband moet er dan bestaan tussen de afstand OA en de hoeksnelheid van OA?
.\
- V.86 -
13. Om een massaloze schijf, straal r, die vrij kan draaien om een horizontale as
door zijn middelpunt 0 is een koord geslagen waaraan twee even zware aa.pjes,
beide massa m, hangen. Het systeem is aanvankelijk in rust. Een aapje begint met een snelheid V t.o.v. het koord naar boven te klimmen.
Bepaal de werkelijke snelheid van beide aapjes. 14. Op een platte kar, massa M, die zonder wrijving kan bewegen over een hori-
zontaal vlak, staat een ·man, massa m. Op t =
o,
het hele systeem is dan nog
in rust, begint de man met snelheid V t.o.v. de kar te lopen. i)
Bepaal de werkelijke snelheid van de man en van de kar.
ii) Bewijs dat als M << m de man in werkelijkheid niet van zijn plaats komt.
IS.
p
··~r~.\ ----~-~--
cp
R
'
Een verticale homogene cirkelvormige ring met massa M en straal R kan zonder wrijving glijden langs een vaste horizontale rechte
~.
Een massapunt P
met massa m kan zonder wrijving glijden langs de ring. Ten tijde t
=0
is de ring in rust en bevindt P zich met te verwaarlozen
snelheid in het hoogste punt van de ring. De versnelling van de zwaartekracht bedraagt g. We beschrijven de positie van P met behulp van de coÖrdinaten · x
en~
~
en hun eerste afgeleiden naar de tijd.
(zie figuur). Druk de antwoorden op de vragen ii) t/m v) uit in x en
;' ·•.'-
--------
V. 87 -
i)
Hoeveel graden van vrijheid heeft dit systeem?
ii)
Bereken de kinetische energie van P en van de ring.
iii) Bereken de potentiële energie van P en van de ring. iv)
Bereken de impuls van het totale systeem.
v)
Welke twee behoudwetten gelden hier en waarom?
vi)
Hoe groot is de snelheid van P als P door het onderste punt van de
ring gaat (uitgedrukt in M, m, g en R)? Verifieer Uw antwoord voor m/M «
I.
vii) Wat voor kromme doorloopt het massamiddelpunt?
16.
m
Een massaloze gladde buis kan zonder wrijving vrij roteren om een vaste verticale as loodrecht op de buis. In de buis bevindt zich een veer, veerstijfheid c;, engespannen veerlengte 2t , waarvan het midden 0 is vastgemaakt aan 0 de verticale as. Aan de uiteinden van de veer bevinden zich twee gelijke massapunten A en B, beide massa m. Op het begintijdstip t zich beide op afstand r
0
0 bevinden A-en B
van 0 en zijn in rust t.o.v. de buis, welke dan ro-
teert met een hoeksnelheid w . 0 i)
Hoeveel graden van vrijheid heeft dit systeem voor een algemene beweging en hoeveel houdt u er over indien u rekening houdt met de symmetrie van de beweging?
ii)
Bepaal de impuls en het impulsmoment om 0 van elke massa afzonderlijk èn van het totale systeem.
iii)
Bepaal de kinetische en de potentiële energie van het totale systeem.
iv)
Welke grootheden blijven tij_dens de beweging behouden en tot welke relaties leidt dit?
v)
Bepaal de hoeksnelheid van de buis als functie van OA.
vi)
Bepaal de componenten van de snelheid van A als functie van de afstand OA.
vii)
Geef de bewegingsvergelijking voor A met de bijbehorende beginvoorwaarden.
viii) voor welke waarde van r , als functie van w , blijft de positie van A 0 0 (en dus ook van B) ten opzichte van de buis gedurende de beweging constant?
,, _
- V .88 -
I 7.
·.•·.
Een mRssaloze cirkelvormige ring, straal R, kan vrij draaien om een verti-
cale as door een middellijn. Aan de ring is vast bevestigd een massapunt A, massa m, zodanig dat de lijn door A en het middelpunt 0 van de ring horizontaal is. Een tweede massapunt B, eveneens massa m, kan glijden langs de ring. We geven de hoeksnelheid van de ring om de verticale as aan met
~
en
de hoek die OB maakt met de horizontaal AO met 8. Op het tijdstip t = 0 draait de ring met een hoeksnelheid w en bevindt B zich diametraal tegenover A en is in rust t.o.v. de ring. Er is nergens wrijving. De versnelling van de zwaartekracht is g. i)
Hoeveel graden van vrijheid heeft dit systeem?
ii)
Bepaal van het stelsel, uitgedrukt in 8, de impuls
é
en~:
~~
het impulsmoment L
z
om 0 langs de verticale as door 0,
de kinetische energie T en de potentiële energie U. iii) Welke heboudswetten gelden hier? Schrijf deze uit. Bepaal hieruit iv)
é
en ~ als functie van 8.
Bereikt het punt B voor elke waarde van w het onderste punt van de ring? Zo neen, geef dan de conditie voor w opdat dit punt wel wordt bereikt. Als dit onderste punt wel wordt bereikt, hoe groot is daar dan de snelheid van B?
- V. 89 -
Antwoorden
(H.6.)
:!:I = !Oe-x (m/sec), :!:2 = 4e-x + 4/3e-y (m/sec).
8. i) i i)
!:M
(m). -0 ' 6e-x + 0, 4e -y + I ,6~ 2
iii)
:!:M
6,4e + 2,413e (m/ sec) . -y -x
iv)
P = 32e + J213e-y (kg m/sec). -x
v)
v' -I
vi)
!:M
vii)
!:o
3,6e - 2,4/3e (m/sec); v' = -2 , 4e-x + I ,613e-y (m/sec). -y -2 -x 2 -4 , 8/3e - 2,4(2/3 + 3)e (kg m /sec). -x - 7,2e -y -z 2 (20 + !213) e (kgm /sec). -2413e + 44e -z -y -x
-
viii) !96J.
"9.
-
i) a. = 2, B
I 0, i) i i) iii)
o,
13,
2 +
313·,
y =
m.
~
vzvo~y (].!.~
0, v 0 /L 2 )J2 vo
Ë.l
.
mi + m2
(-~- s~n
8)e
-x
,
i i)
i
]J
IvO
iv)
2 mmv 1 2 0 (mi + m2) ~
vi)
rM =
-g~y'
-x
+ (6 + 3/3)e .
-y
I , 2) •
2 )J2 vo
+ ( - cos 8) e ,
-y
~
2
Ë2 = ( -~ -
(6 + 13) e
sin e)e + (-x
2 JJ IvO -~-cos
8) e . -y
I 2 Ja. v) :zm2v0'
ÈM
(-gt +
2 0
JJ v )~y;
hoeksnelheid en hoekversnelling veran-
deren niet, evenals kracht in koord. Bij ËI en teld en T verandert nu wel volgens: T = T( t)
Ë2 moet ËM
worden opge-
- V.90 -
I I • i)
ii)
2; x(O) = 0,
(M +m)x- mf,(ë cos 8 -
.. i8)
m(x cos 8 iv) v) vi) 12. i)
ii)
0,
x(O)
c
2
8(0) = 0,
è2
sin 8)
- mg sin 8 2 = 1,mv -
=
é(O)
o,
o.
mgi.
0
Neen. 2·· -mxe . Ja; mi 8
F
-x'
-s
-mgi sin 8 +mix cos 8; niet onafhankelijk.
2; 8 en r (= OA).
(m +m )r- m ré 1 1 2 r(O)
= r0 ,
r(O)
2
= -m2g; m1r8 + 2m 1rè = 0, = 0, 8(0) = 0, è(O) = v 0 /R.
13. !V (beide omhoog). 14. i) MV/(M +m); 15. i) ii)
mV/(M +m).
2. T
!(M + m)ï.? + mRX~ cos
iii) u = mgR cos
J2.
v)
Px
vi)
- 2 ~ (M~m)
+
= constant;
vii) Lijnstuk:
mR~
T
cos
~Je
=
-x -
mR~ sin
+u= constant.
gR e -x
XM
+ !mR2~2.
+ constante.
~
= [ (M + m)x
iv)
~
constant.
~
e -y
---~--~
- V.91 -
16. i)
ii)
3·• 2 •
EA = mre-r + mree-e ' p = .2.· 2. 2· ~AO = mr ee-z ' ~0 = 2mr Se-z
2 iii) T = m('2 r + r21Ï2), u = 2c(r - !\a) . iv)
u=
T +
(La)z v)
. e
2 2 2 cl = mr a wa + 2c(r - !\a) • 2 c2 2mrawa·
2 rawa =2 r
vi)
V
r
N~w~(I
=
2
ra Ze - - ) - - [ (r - l\ ) 2 m a 2 r
-
(r
0
2 - !\a) J.
2 rawa
ve =r-
·2 vii) mr - mre = -2c(r - l\0) • mre + Zmrè = 0,
.
Op t = O·• r = ra.
2c -mw
17, iii)
ë
+~~sine R
-
2
2
. wo
e
(8
0).
2
( 1 +cos 8)
w
o,
a
2w
iv)
r
2 w2 S l. n 29 2
( 1 +cos 8)
}
'
({.} ~ 0)
- V,92-
7. Botsingen Theorievragen I. Beschouw een botsing tussen twee starre ballen.
Wat volgt uit het gegeven: i)
de ballen zijn vrij;
ii)
de ballen zijn glad;
iii) de botsing is centraal; iv)
de restitutiecoëfficiënt is e;
v)
de botsing is onelastisch;
vi)
de botsing is elastisch.
2. Beschouw een centrale botsing tussen twee deeltjes. i)
Bewijs dat, als 0
~
e
~
I, het energieverlies 6T:
nul is als e =I, maximaal is als e
ii)
0.
Bewijs dat 6T > 0 als e > I.
iii) Bewijs dat het ene deeltje door het andere deeltje heen is gegaan als e < 0.
3. Bewijs dat bij een centrale, elastische botsing tussen twee deeltjes
de
gevens: a) b)
6T
0 ,
tot hetzelfde resultaat leiden. 4. Bewijs dat bij een baLü.ó.û.óc.he !.>ÜngeA (zie Opgave 13) de restitutiecoëfficiënt e gelijk aan nul is, 5. Twee massapunten P
1
en P , massa's m
2
1
en rn , bewegen
2
tezamen met snelheid v langs een rechte lijn. Op zeker ogenblik vindt tussen beide punten een explosie plaats, waarbij een energie E vrij komt welke geheel wordt omgezet in bewegingsenergie voor de massapunten.
~-
ge-
- V.93-
i)
Is de totale impuls vóór en ná de botsing gelijk?
ii)
Hoe groot is de Q-waarde?
iii) Welke vergelijking volgt uit de energiebalans? Heeft U voldoende vergelijkingen om de snelheden van P
1
en P
2
na de explosie te bepalen?
6.
/7777
77777
Twee mab~apunten P1 en P2 , mab~a'~ m1 en m2 , Z~jn met etRa~ ve~bonden doo~ een ve~, ve~iLJnheid R, ong~pannen ve~engte ~O en ~~ten op een glad ho!Uzontaa! v!aR. Een d~de mM~apunt P3, mab~a m3' beweegt met een ~netheid v !Uc.wng P1. Ve ~utLtuiLec.oé.nMué.nt voM de botûng t~un P1 en P3 .u, e. ~)
«J
Bepaal de ~netheden van P1, P2 en P3 on~dd~jR na de bo~~ng. Wat ve~ac.ht U ~ e ~ 0? h dil ~n ove~ee~tem~ng met Uw antwoMd op •) ?
~.
ili) ~v)
v)
*
Laat zien dat ~ de bo~~ng etabffic.h .U, e~ geen en~g~ev~~ opueedt. Met wetRe Metheid gaat het mMM~ddetpunt van het ~y~teem P1P2 bewegen? I!.> deze Metheid c.oMtant? * WetRe ~etaûe Runt U Mt de en~g~eba!a~ haten voM de beweg~ng van P 1 en P2 t.o.v. hun mMI.>a~ddetpunt? HeeM U ~~mee vatdoende ~etaû~ om de beweg~ng van P1 en P2 te kunnen b~c.~jven?
Aangenomen mag worden dat P
1
en P niet meer botsen. 3
7.
B
~r Twee massapunten
A en B, beide massa m, kunnen bewegen over een horizontaal
vlak. Het punt A beweegt zonder wrijving terwijl de wrijvingscoëfficiënt tus-
sen B en het vlak f is. Op een bepaald moment botst A met een snelheid v gen B. De restitutiecoëfficiënt e
=
0
te-
1/3.
Bepaal de weg die door de massapunten wordt afgelegd tot zij beide tot rust komen.
- V.94-
8.
V
V
~
B
P,
f
~
11 ~
cv a) Twee massapunten P
met lengte t. P
.
1
. .. '
~
=Bp" 17777777
en P , massa's m en m , zijn verbonden door een koord 2
1
2
wordt vanaf de grond, waar P
1 met snelheid v omhooggeschoten.
2
aanvankelijk blijft liggen,
Wat is de maximale hoogte die P dit houdt in dat P
en P 2 1 heden verder bewegen.)
zal bereiken? (Het koord is onelastisch; 1 nadat het koord gespannen is met gelijke snel-
b) Als bij a), maar nu hebben we ln plaats van twee massapunten een keten van n massapunten, alle met massa m. Neem v i)
hoeveel massapunten in beweging komen,
ii)
welke maximaal hoogte r
0
~
/ïïgi en bepaal:
bereikt, 1 iii) het totale energieverlies door de botsingen. Bereken de laatste grootheid ook voor geval a).
9.
~~
p Een massapunt P, massa m, bevindt zich op t le buis met lengte
2~
=
0 in het midden A van een hol-
en massa M. De buis die aan beide zijden dicht is, ligt
op een gladde horizontale tafel. Op t = 0 ligt de buis stil en heeft P een snelheid v . De restitutiecoëfficiënt is e. Bepaal:
0
i)
de snelheden van P en van de buis na de eerste botsing;
ii)
het energieverlies t.g.v. de eerste botsing;
iii) de tijd die P er over doet om weer in A terug te keren in zijn oorspronkelijke bewegingsrichting.
- V.95-
I 0.
l
--
~
de hoogte en de b~eedte van de ~eden 2 ~. wa~dt een ma6~apunt P, ma6~a m, and~ een haeQ a {0 < a < ~12) met een ~nV:hud v a6g~ehaten. Na vVlloop van tijd bout P op de volgende ~ede. Ve ~~tU:td:.ie.eaë66-(.cië.nt hl~b.i.j ~ e. liae moeten v en a ge.Qazen wa~den apdJLt de baan cüe P b~eWj6:t vaan alle Vana6 de bavenóte
~eden
.i.denüeQ
~ede
van een
j
~p, w~van
~?
p
IJ.
h
Een massapunt P, massa m, wordt op een hoogte h boven een horizontaal vlak
zonder beginsnelheid losgelaten. De restitutiecoëfficiënt tussen P en het vlak is e. i)
Welke hoogte bereikt P na de eerste botsing?
ii)
Bereken de tijd die verloopt tussen het loslaten van het massapunt en het tot rust komen ervan. Controleer Uw antwoord voor de gevallen e en
e
=
=
0
I.
iii) Bepaal de waarde van e, waarvoor de totale door P afgelegde weg gelijk aan 2h is.
- V.96 -
12.
I
I I
I
!
I I
I I
!I I
p
I
I I I
h
I
I
A
I I
0
I I
I
I
la
I I I I
\ I
V
Een massapunt P, massa m, is via een massaloos, volkomen onrekbaar koord,
lengte i, verbonden met een vast punt 0. Op een afstand a onder 0 (a <
~)
ligt een vast, glad horizontaal vlak V. Het punt P wordt op een hoogte h boven V (h < a) met gespannen koord en zonder beginsnelheid losgelaten, waarna P in het punt A tegen V botst. Deze botsing is volkomen onelastisch (e
0). De versnelling van de zwaartekracht is g.
i)
Bepaal de snelheid van P vlak voor en direct na de botsing met V.
ii)
Hoe beweegt P ná deze botsing?
iii) Bereikt P bij deze beweging nog een punt waarop het koord weer gespannen wordt? zo ja, in welk punt gebeurt dit? iv)
Bereken de snelheid van P direct na het strak worden van het koord.
v)
Wat is de maximale hoogte die P daarna nog boven V bereikt?
vi)
Indien de bij v) gevonden hoogte kleiner is dan h, verklaar dan dit hoogteverlies (ook de numerieke waarde ervan).
- V.97-
13.
(M»m)
Een kogel P, met massa m, wordt met een horizontale snelheid v in een zak zand, massa M, geschoten die aan een koord met lengte i)
~
hangt.
Neem aan dat de kogel in de zak blijft zitten. Hoe groot is dan e? Bepaal de hoogte h die de zak na het opnemen van de kogel bereikt als functie van v. (Dit apparaat wordt een b~~Qhe ~L{ng~ genoemd en, door het meten van h, gebruikt om de snelheid van een kogel te bepalen.)
ii) Neem aan dat de kogel de zak met een snelheid v/2 verlaat. Hoe groot is nu e? Hoe groot moet v minstens zijn opdat de slinger een volledige cir-
kel beschrijft?
14.
f I ,'
~--------1-
Twee massapunten P
1
lengte t. Het punt P
en P , massa's m 2
1
1
en m , hangen beide aan een koord met 2
bevindt zich, op de in de figuur getekende wijze, op
een hoogte h boven P
en wordt vanuit deze stand zonder beginsnelheid losge2 laten. De restitutiecoëfficiënt tussen P en P is e. 2 1 i)
Bereken de hoogte die elke bol na de botsing bereikt.
ii) Bereken het energieverlies t.g.v. de botsing.
~---------------------------------------------------------------------------------------------------------
- V. 98 -
15 •.
Twee
~de~eke b~j~balten
~I
Bew.Lj~
ma4~a
.r , err ~I ~I
&.;t ~
3
.1(
2 gc.LLjlz
.tang~
.r
~n
m,
~aken elk~
en fWJ>;(; op een g.i'.ad b~j~. Een d~de b~jM:tba.i'. By ~e~ek aan bau;t ela4fuc.h mu een Melhud v ge~c.h;t .tang~ de hMüan:ta.i'.e ~~en B en B ;tegen B en B . Noem de ~nelheden na de bau~ng 1 2 1 2 ballen: ~I' ~ 2 en ~ 3 . da;t ~~ en
B1 en B2,
g!Wofte ûjn en
tiggen ~n B1 en B2, Mallijn .r van de ~e
ho ellen mafzen me;t
gel~jlze
g e;Uc.h;t ,U, •
Hoe z~}n .t: 1 en .t: 2 g~c.h:t? Bepaa.i'. .1( 1 en ~ 2 .
16.
Een deeltje, massa m = 0,2 kg, beweegt met een snelheid v = 0,4 m/sec en 1 1 botst tegen een ander deeltje, massa m = 0,3 kg, dat in rust is. Na de bot2 sing beweegt het eerste deeltje met een snelheid v = 0,2 m/sec in een rich1 ting die een hoek van 40° maakt met de oorspronkelijke. Bepaal de snelheid van het tweede deeltje en het energieverlies tgv. de botsing. Is deze botsing elastisch?
17. Een massapunt, massa m 1
=
5 kg, beweegt met een snelheid v
botst elastisch tegen een stilstaand massapunt, massa m 2
=
1
=
2 m/sec en
8 kg, waarna m
45° van zijn oorspronkelijke bewegingsrichting afwijkt. Bereken:
i)
de snelheden,
ii) de hoek tussen de bewegingsrichtingen, van de punten na de botsing.
1
- V. 99 -
18.
Een bolletje P , massa m , botst niet centraal met een snelheid v, tegen een 1
1
tweede bolletje P , massa m . Op het moment van botsen maakt de lijn door de 2 2 middelpunten van P en P een hoek a met de richting van v. De restitutieco2 1 efficiënt is e. i) ii)
Bepaal. de snelheden van P
na de botsing. 2 Bepaal, voor m = m = m, de hoek tussen de bewegingsrichtingen van P 2 1 1 en P na de botsing. Klopt Uw uitkomst met het te verwachten antwoord 2 voor e
=
1
en P
1?
iii) Bereken het energieverlies t.g.v. de botsing. Klopt dit met het te verwachten antwoord voor e = 1? m~~a
M, dat zond~ w~jv~ng ov~ een ho~zontaal vlak kan bewegen en Waaltvan de loop een hoek a met de ho!Uzont:aal maakt, woitdt een p!tojemû met m~~a m a6g~ehoten. Ath de loop van het kanon v~eaal ~taat, kan het ~ p!tojemel tot een hoogte h boven de gJwnd ~e~eten.
19. Met een kanon,
~)
Hoe gitoot ~ de Q-waaJtde b~j het a6u~eten van het kanon? li) Bepaal de ~ne-theid, ~n gJtootie en !UeWng, Waaltmee het p!tojec;t.Lû het kanon ve!tlaat. ili) Bepaal de "~ehoouveith~" van het ka.non, ~ ~ de maximale a6~tand {voo!t 0 ,; a ,; 1r /2) ~e de kogel kan b~ûken vaalt luj de g!tond we~ !taakt. Op welke Waaltde moet a ~~voo!t waltden .i.ngutûd.
20. Een wagon
w1 ,
massa m,
w2 met massa m.
rijdt met een snelheid v tegen een stilstaande wagon
Op het moment dat de bumpers tegen elkaar botsen vindt een
explosie plaats, waarbij een energie Q vrijkomt, welke wordt omgezet in bewegingsenergie voor de beide wagons. Bepaal de sne1heden van W en w direct na de botsing. 2 1
- V. 100 -
2 1•
CM*
~~~I r:n\
r---------~--
~----------~
./
Een massaloze buis, lengte
2~,
kan zonder wrijving in een horizontaal vlak
draaien om zijn vaste middelpunt
0. In de uiteinden van de buis zijn twee
massapunten, beide massa M, bevestigd. In het midden van de buis bevinden zich twee massapunten, beide massa m, die zonder wrijving in de buis kunnen glijden. De buis roteert aanvankelijk met hoeksnelheid w . 0 Op zeker ogenblik vindt een explosie tussen beide massapunten m plaats, waarbij een
ene~gie
E vrijkomt, die geheel in bewegingsenergie van de
beide massapunten wordt omgezet. De beide massapunten m gaan ten opzichte van de buis bewegen en botsen na verloop van tijd gelijktijdig tegen de massapunten M, botsingscoëfficiënt e, 0 <es 1. Na de botsing bewegen de beide massapunten m weer in de richting naar het midden 0 van de buis. Gevraagd wordt te bepalen: i)
de hoeksnelheid van de buis en de snelheden van de massapunten m onmiddellijk na de explosie;
.ii)
de bewegingsvergelijking(en)
voor de buis en de massapunten na de
explosie; iii) de snelheden van de massapunten m juist voor en juist na de botsingen met de massapunten M; iv)
de energie E die benodigd is opdat na de botsingen de beide massapunten m het midden
0
van de buis weer zullen bereiken.
-V.lül-
22.
\!.!:...· . --'·"::.,.:.·'/'"""-·.' . . , ..,. ,,
' '~-~!:' '· :· . ,+ .... _:.
.
.,,
M
Onze held J.B. zit opgesloten in een vrij bewegende wagon (totale massa van wagon plus inhoud is M), welke met een snelheid V een afgrond nadert. Juist voordat de wagon de afgrond heeft bereikt, weet J.B. zich los te maken uit zijn boeien en een zich toevallig achter in de wagon bevindend kanon te bereiken. Het kanon is star verbonden aan de wagon. J.B. schiet een kogel, met massa m en snelheid v ten opzichte van de wagon, af. De kogel komt in de tegenoverliggende wand van de wagon tot rust. i)
Beredeneer of J.B. zich met deze actie kan redden. Zo ja, hoe groot moet v dan minstens zijn?
Teken in een grafiek het verloop van de snelheid van de wagon als functie van de tijd. ii)
Beantwoord dezelfde vragen als bij i), indien de kogel door de wand heengaat, waarna hij nog een snelheid v/2 ten opzichte van de wagon ov;»rheef t.
iii) Welke waarden heeft in geval i) en in geval ii) de botsingscoëfficiënt e?
Antwoorden
(H.7.)
(1 + e)m
6. i)
iv) v)
~~
3 (ml + m3) :!_, V2
EM
(l+e)m m 1 3 V (ml + m2) (ml + m3) -
o,
~3
(m - em ) 1 3 v. (ml + m3)
constant.
constant.
-
.. ) 37
b) i) 3;
V -P
9. i)
ï8
3
Hl
(m-eM) (m + M) ~0' ~B
=
j
2 (I- 2e + Se )gt '
2
2(1 - e )
2
ii) (I + e)
I I. i) e h;
12. i)
... ) 7
~;
mgL
(I + e)m (m + M)
':':o·
mM (I - e 2 )v 2 • 2(m + M) 0
i i)
!0. v
u
V.I02-
(I - e)
ct
2e arctan(-- - ) .
0g
1 -e
... )
lll
lr-c3 3'.)·
a ,!2;;h VI = i- 2gh '
VI = hgh,
2 iv) v2 = a 12gh. 2 i v)
h
13. i)
e
("Î)4h.
m
= 0;
i i) e =-!(I
14. i)
i i)
h
I,na
h
2 2 mv . 2 2(M + m) g
- fi>
<~
-!'
want m << M) ' V >4MM - gL m
(m - em ) 2 I 2 _..:__ _""'2 h' h 2, na ( mi+ m2 )
2 mlm2 (I - e ) (mi + m ) gh. 2
- V. 103 -
3 v· 5 ' = _!_ v/3· -2v 2y 5 ' I - 5 v, v3y = o.
IS. vlx
V 2x
V.
LY
v3x 16. ~2
=-
0,0858e - 0,165e -x -y
17. i) -1 V = -x e + -y e , 18. i)
V -2 ii)
= 0,625(e-x - -y e )
v
-2
- em ) 2 I (mi + m2) (l+e)m 1 [ V (mi + m2)
=
V
~I
.
i i)
I0- 3J· '
-6,8
Neen.
ii) ~
2
(m/sec);
a]e + (v sin a)e -y -x
COS
a]e -x
COS
Noem hoek tussen cos
19. i)
t.T
(m
[
~I
(m/sec);
y2 : S,
en 2
(I - e )
s
/s(l
dan geldt:
cotan a. •
+ e 2)
mgh. M (M + m)
2M(M + m) 2h M ;~~~ ; ; ) -=::,;.:::__.-.::":::._".-, voor tan a = M.+ m 3 2 2 +
(2H
3mM
+m
M)
+ _21/"2 + 4Q v = :!_- _!_/"2 + 4Q m ' 2 2 2 m
20. VI =
:!_2
21.
i)
[J
ii)
Neem:
0 ;
w
na
(M2 ..
mr-
2
~ =
hoeksnelheid van buis en r
mr 2 )~
+
IE/m.
V =
2mrr~
+
afstand Om.
0,
=
.2 = 0 •
mr~
iii) Voor: v
Na: V
=
I VE + I
=
2 2 M2wo 2 w e + ---- e 0 -r - (M + m)-8
mM (M
-e v'E +
+
m)
2 2
mM (M
) 2 w e ±
+ m
0 -r
M2wo(M
+ m)
~~.:-,,
:
e
-"8
iv)
22. i) Neen;
ii) Ja, mits v
~
2M
- - V;
m
iii) e
0; e
•
';
.:
- T.l -
Examen/tentamen Inleiding in de Mechanica (WSK 1), dinsdag 13 januari 1981, 14,00 - I 7, 00 uur,
----------------------------------------------------------------------------I•
m
L
Beschouw het stelsel bestaande uit de aarde, massa M, straal R, de maan, massa m, straal r, en een puntmassa P met massa
~.
Aangenomen mag worden
dat aarde en maan in rust zijn en dat het massapunt P kan bewegen langs de verbindingslijn
~
van de middelpunten van aarde en maan. De positie van
P geven we aan met x, de afstand tot het middelpunt van de aarde. Zij L ~
de afstand tussen de middelpunten van aarde en maan. Voor R
x
~
L - r
zijn de door aarde en maan op P uitgeoefende krachten dan resp. fM11 e x
i)
2 -x
F
--m
= _::f=m"_ll___,"
''·
e
(L - x) 2 -x
Bereken de potentiële energie van P ter plaatse x, R
~
~
x
L - r.
Maak een schets van de potentiaalkrornme. ii)
De maten en massa's zijn zodanig dat er voorPop
~een
evenwiehts-
punt bestaat. Bepaal dit punt en onderzoek of het een stabiel of labiel evenwiehtspunt betreft. iii) Op zeker ogenblik wordt P vanaf het aardoppervlak afgeschoten in de richting van de maan, met een snelheid v 0 • Bepaal de waarden van v waarvoor P de maan zal bereiken. 0 iv)
Kan v
0
zodanig gekozen worden dat P de maan met snelheid 0 bereikt?
Beredeneer Uw antwoord.
- T.2 Examen/tentamen Inleiding in de Mechanica (WSK 1), dinsdag 13 januari 1981.
2.
Een stelsel bestaat uit de massapunten A, B, beide massa M en het massapunt P met massa m. De massapunten A en B zijn onderling verbonden door een massaloos koord ter lengte t en kunnen bewegen over een ruw vlak,
wrijvingscoëfficiënt f. Het koord is geslagen over twee glade pennen en hangt af in een verticale sleuf. Het massapunt P hangt als een diabolo in het afhangende deel. Op zeker ogenblik bevinden de massapunten A en B zich op een onderling te verwaarlozen afstand en krijgen beide een snelheid v
0
gericht loodrecht
op de sleuf in onderling tegengestelde richting. Zie figuur. Als het massapunt P de lijn AB passeert komt het los van het koord. De versnelling van de zwaartekracht is g. i)
Bepaal de waarden van f opdat het koord gespannen blijft.
Kies voor de volgende vragen f zodanig dat het koord gespannen blijft. ii)
Bepaal de waarden van v
waarvoor P de lijn AB zal passeren. 0 iii) Bepaal voor alle waarden van v de hoogte die P bereikt. 0 iv) Controleer Uw antwoord op (iii) met een energiebeschouwing ingeval f = 0.
- T.3 -
Examen/tentamen Inleiding in de Mechanica (WSK I), dinsdag 13 januari 1981.
--------------------------------------------------------------------------3.
11
!, m
Een halter AB, bestaande uit een massaloze staaf, lengte 2i, en twee massapunten, beide met massa m, is in zijn midden 0 verbonden met een verticale as l. l kan vrij draaien om zijn eigen as (hoeksnelheid
~),
waarbij de hal-
ter met l meedraait. De halter kan verder nog vrij draaien om 0 in het (met
~
roterende) vlak door l
en AB (hoeksnelheid 8). Op t
0 is AB in
roteert dan met een hoeksnelheid w (~(0) = w ), 0 0 en AB maakt een hoek 0 met de horizontaal door 0 (0(0) = e , 0 < 0 < ~/2). 0 0 0 Er is nergens wrijving. De versnelling van de zwaartekracht is g. rust t.o.v. t
(è(O)
= 0).
l
i)
Hoeveel graden van vrijheid heeft dit systeem?
ii)
Bepaal van het systeem, uitgedrukt in 0, de impuls
è
en ~.
K•
het impulsmoment om t
(e -as) t.o.v. 0 -z
de kinetische energie T en de potentiële energie U. iii) Welke behoudwetten gelden hier? Schrijf deze uit. Bepaal hieruit iv)
è
en ~ als functie van 0.
Is de beweging van A in 0-richting begrensd? Zo ja, wat zijn dan de maximale waarden van 8?
v)
Tussen welke grenzen ligt de treden deze grenzen op?
hoeksnelheid~
en voor welke waarden van 0
- T.4 -
Examen/tentamen Inleiding in de Mechanica (WSK 1), dinsdag 13 januari 1981.
4.
m
In een sjoelbak ligt een gladde schijf I, massa m, straal R, in rust tegen een zijkant
~.
Tegen deze schijf botst centra&l een tweede, identieke schijf II.
Deze botsing is volkomen elastisch. Vlak voor de botsing heeft Il een snelheid va. De hoek tussen de richting van :::a en de zijkant ~ is a. Na de botsing beweegt I langs de zijkant ~ met snelheid VI. De snelheid van II na de botsing is ~z· i)
i i)
Controleer Uw antwoorden voor a = a en a =
2Tr
iii) Bereken de eventuele verandering in de totale kinetische energie en verklaar Uw antwoord.
------~-~---
- T.S -
Examen/tentamen Inleiding ~n de Mechanica (WSK I), vrijdag 27 maart 1981, 14.00- 17.00 uur.
I.
Een massaloze buis kan zonder wrijving roterèn om een vaste verticale as,
door het punt 0, loodrecht op de buis. In de buis kunnen twee massapunten P
en P , massa m resp. m , zonder wrijving bewegen. Tussen het midden 0 2 2 1 1 en de massapunten P en P zijn twee veren, veerstijfheid k resp. k , 2 1 1 2 beide engespannen veerlengte nul, aangebracht.
Op het tijdstip t=O bevinden P
en P zich beide op een afstand r van 0 0 1 2 en hebben geen snelheid t.o.v. de buis. De buis roteert op t=O met hoeksnelheid w . 0 i) Hoeveel graden van vrijheid heeft het systeem? ii) Bepaal de impuls en het impulsmoment om 0 van elke massa afzonderlijk en van het totale systeem; iii) Bepaal de kinetische en de potentiële energie van het totale systeem;
iv) Bepaal de hoeksnelheid van de buis als functie van en OP ; 1 2 v) Aan welke bewegingsvergelijkingen voldoen de afstande afstanden OP
den OP
1
en OP ? 2
- T.6 -
Examen/tentamen Inleiding in de Mechanica (WSK I), vrijdag 27 maart 1981.
---------------------------------------------------------------------------2.
! ?
1
P,
'
.
,. '
I'',}
'·
m
"
,:.-'
m
m
&.!
I
d
i!.Ë
i) Een massapunt p3' massa M, is via een koord, lengte ~. verbonden met een vast punt 0. Op een afstand ~ onder 0 bevindt zich een glad, horizontaal vlak, waarop twee massapunten P .en P , beide massa m, liggen. 2 1 Op t=O zijn alle massapunten in rust en liggen P en P tegen elkaar 1 2 verticaal onder 0 (zie figuur I). Het punt P wordt rechts .vàn P op 3 3
een hoogte h boven het horizontale vlak, en bij een gespannen koord, losgelaten. De botsingscoëfficiënt tussen P
3
en P
2
is e. De versnel-
ling van de zwaartekracht is g. Gevraagd wordt de snelheid van P
1
na de botsing.
ii) Beschouw weer hetzelfde systeem als bij i), maar nu ligt op t=O nog wel P
onder 0, maar P ligt op een, kleine, afstand d links van P · 2 1 2 (zie figuur 2). De botsing tLssen P en P is volkomen Gnelastisch. 1 2 Gevraagd wordt de uiteindelijke snelheid van P • 1
iii) Vergelijk de uitkomsten van i) en ii) Zijn deze gelijk? Zo neen, hoe kunt U dit verschil dan verklaren? iv) Neem e
I. Bereken nu voor i)
klaar Uw antwoorden.
en ii) de totale energieverliezen. Ver-
.;
- T. 7 -
Examen/tentamen Inleiding in de Mechanica (WSK I), vrijdag 27 maart !981.
Een massapunt P, massa m, _kan glij-
3.
den langs een cirkelvormige ring met straal R. Tussen P en de ring is wrijving, wrijvingscoëfficiënt f. Aanvankelijk draait de ring met hoeksnelheid w en is P in rust t.o.v. 0 de ring. Vanaf zeker tijdstip (t=O) gaat de hoeksnelheid van de ring afnemen volgens
w(t) = w - at, 0
(a>O)
totdat de ring tot rust gekomen is (op t = t
wo
e
--). De zwaartekracht mag a
buiten beschouwing worden gelaten. i) Hoe groot moet f minstens zijn, opdat P niet meteen na t=O gaat slippen t.o.v. de ring? ii) Bestaat er een eindige waarde voor f, waarvoor P op t=t e nog steeds in rust is t.o.v. de ring? Zo ja, hoe groot'moet deze waarde dan minstens zijn?
iii) Neem aan dat f zodanig is dat P gaat slippen t.o.v. de ring op een tijclstip t
zodanig dat O
het tijdstip waarop P absoluut tot rust komt? Is P in rust op t
t
wo e
a
?
- T.8 -
Examen/tentamen Inleiding in de Mechanica (WSK I), vrijdag 27 maart 1981.
-------------------------------------------------------------------------y'
4.
• Een hal ter bestaat uit twee massapunten P en Q, beide massa m·, onderling verbonden door een massaloze starre staaf, lengte t. Het punt P van de halter glijdt langs een ruw hellend vlak, hellingshoek a, wrijvingscoëfficiënt f,
(f < tan a) •
Op zeker ogenblik wordt de halter zonder beg1nsnelheid losgelaten. De hoek tussen de normaal op het vlak en de lijn PQ bedraagt op dat ogenblik hoek
e
e.
De
is zo gekozen dat de hoek tussen de normaal op het vlak en de lijn
•
PQ gedurende de hele beweging constant (=S) is. De versnelling van de zwaartekracht is g. Aanwijzing: Voer een coördinatensysteem PX'Y' in dat met de halter meetransleert.
i) Bereken de grootte en de richting van de versnelling waarmede het coördinatensysteem PX'Y' transleert. ii) Bepaal in grootte en richting qe kracht die in P door het hellend vlak op de halter wordt uitgeoefend. iii) Bepaal de hoek
e.
• I
-
T,9 -
Examen/tentamen Inleiding Mechanica voor WSK I op dinsdag 12 januari 1982, 14.00- 17.00 uur.
-----------------------------------------------------------------------------A,m I.
i'>, M,
Een mechanisch stelsel bestaat uit een
massapun~
A, massa m, en twee platen B
en C, beide op te vatten als massapunten, met massa M resp. M (M > M ). Het 2 1 1 2 massapunt A ligt op de plaat B. De wrijvingscoëfficiënt tussen A en B is f. Het massapunt A is met een massaloos onrekbaar koord verbonden aan een vast punt. _ De plaat B kan zonder wrijving glijden over een horizontaal vlak, de plaat C kan zonder wrijving glijden over een hellend vlak, hellingshoek a. Tussen de beide platen is een massaloos, onrekbaar koord bevestigd, dat over een gladde pen D kan glijden. Het stelsel is aanvankelijk in rust in de getekende situatie, waarbij de beide koorden juist strak staan. De versnelling van de zwaartekracht is g. i)
Voor welke waarden van f zal het stelsel gaan bewegen7
ii)
Bepaal voor die waarden van f de versnelling van C.
iii) Bepaal de spankracht in de beide koorden voor alle waarden van f.
- T, 10 -
Examen/tentamen Inleiding Mechanica voor WSK I op dinsdag 12 januari 1982, 14.00 - 17.00 uur.
-----------------------------------------------------------------------------~---------P.m
2.
h
t1
l,
Een wigvormig blok, hellingshoek a, massa M, kan zonder wrijving glijden over een horizontaal vlak. Op een hoogte h boven het hellende vlak wordt een massapunt P, massa m, zonder beginsnelheid losgelaten. De botsingscoëfficiënt tussen het massapunt P en het blok is e. De versnelling van de zwaartekracht is g. i)
Bereken de snelheid van P juist voor de botsing met het blok.
ii)
Bereken de componenten van de snelheid van P en de snelheid van het blok direct na de botsing.
iii) Controleer Uw antwoorden op ii) voor de twee limietgevallen: a) a -+ 0 b) m/M -+ 0
-
T.ll-
Examen/tentamen Inleiding Mechanica voor WSK I op dinsdag 12 januari 1982, 14.00 - 17.00 uur.
-----------------------------------------------------------------------------3.
I, Een starre staaf L draait met constante hoeksnelheid w om een vaste verticale as loodrecht op
L.
Langs de staaf kunnen twee massapunten, beide massa m, zonder
wrijving glijden. De beide massapunten liggen steeds aan weerszijden op gelijke, veranderlijke afstand x van de draaiingsas. Een koord, massaloos en onrekbaar, lengte 2t, is tussen de massapunten aangebracht. In het midden van het koord is een massapunt, massa M, bevestigd, dat zonder wrijving kan glijden langs de draaiingsas. De versnelling van de zwaartekracht is g. i)
Bepaal, na stilzetten, de kinetische en de potentiële energie van het systeem.
ii)
Blijft de energie behouden? Verklaar Uw antwoord.
iii) Bepaal de kinetische evenwichtsstanden. iv)
Onderzoek de stabiliteit van de kinetische evenwichtsstanden.
- T.12-
Examen/tentamen Inleiding Mechanica voor WSK I op dinsdag 12 januari 1982, 14.00 - 17.00 uur.
------------------------------------------------------------------------------4.
Een massaloze buis kan vrij draaien in een horizontaal vlak om een vast punt 0.
In de buis kan zonder wrijving een massapunt P, massa m, bewegen. Het punt P wordt aangetrokken door 0 door een kracht evenredig met 1/r digheidsconstante mk. Op het tijdstip t
=0
Hoeveel graden van vrijheid heeft P?
ii)
Geeft uitdrukkingen (in r,
r,
(r =OP), evenre-
heeft de buis een hoeksnelheid w 0
en is P in rust t.o.v. de buis op een afstand r i)
2
0
van 0.
~ en ~) voor de impuls, het impulsmoment om 0,
de kinetische en de potentiële energie van P. iii) Welke twee behoudwetten gelden hier? Schrijf deze behoudwetten uit. iv)
Bepaal de bewegingsvergelijkingen van P met de beginvoorwaarden.
v)
Welke relatie moet er tussen r beweging gaat uitvoeren?
0
en w bestaan, opdat P een eenparige cirkel0
---
-·------------------
-T.l3-
Examen/tentamen Inleiding in de Mechanica (WSK I) op vrijdag 23 april 1982,
13.30 - 16.30 uur.
a I.
E
Twee massapunten A en B, beide massa m, zijn bevestigd aan de einden van
een massaloos, onrekbaar koord K, lengte
2~.
In het midden C vanKis een
massapunt P, massa M, bevestigd (M < 2m). Het koord is geslagen over twee gladde pennen D enE, die op één horizontale lijn liggen, onderlinge afstand 2a, Za
<
L
Het systeem wordt vanuit rust overgelaten aan de invloed van de zwaartekracht, versnelling g; in de beginpositie valt C samen met het midden van DE. Aangenomen mag worden dat de beide massapunten A en B steeds dezelfde beweging uitvoeren.
De daling van C wordt aangeduid met x, de stijging van A en B met y.
i)
y
Bewijs dat x en y voldoen aan de vergelijking:
XX
Bepaal de kinetische energie T van hel;c~~S!'I;,.eem als functie van x en •. .,,;: "'?! ,,.;_,/(, u van iii) Bepaal de potentiële en~rgie 'hë't sys.feem als functie van x. i i)
.
;.~.·-
iv)
\,
Bepaal de grootste en de kleinste waarde die x bereikt.
x. ' iff::Jt"')(;. l~' fl~t.s.,? ;.:
- T. 14 -
Tentamen/examen Inleiding in de Mechanica (WSK I) op vrijdag 23 april 1982, 13.30- 16.30 uur.
2.
j
Am
F
~;;; »»:»m»m»t~:o~/?:rJT/? .(. Een blok B, massa M, kan zonder wrijving glijden langs een horizontale rechte L. Tussen het blok en een vast punt A van L is een lineaire veer, veercon-
stante k, bevestigd. Op het blok ligt een massapunt P, massa m. De wrijvingscoëfficiënt tussen het blok en het massapunt is f. De versnelling van de zwaartekracht is g. Vanaf zeker ogenblik, beide massa's zijn op dat ogenblik in rust en de veer is ongespannen, gaat het systeem bewegen onder invloed van een constante kracht F op P in de richting van L. i)
Voor welke waarden van F zal P onmiddellijk over B gaan glijden?
ii)
Voor welke waarden van F zal P nooit over B glijden?
iii) Neem voor F een waarde tussen de in i) en ii) gevraagde grenswaarden. Hoe groot is dan de verplaatsing van B op het moment dat P over B begint te glijden?
- T,IS -
Tentamen/examen Inleiding in de Mechanica (WSK I) op vrijdag 23 april 1982, 13.30- 16.30 uur.
3.
l j
k, 1.~·
Drie staven zijn in de vorm van een symmetrische Y star aan elkaar gelast. De poot van de Y is verticaal en de halve openingshoek is
~.
met
~ E
(0,~)
(zie figuur). Langs de staven kunnen twee identieke massapunten P 1 en P , 2 beide massa m, zonder wrijving bewegen, waarbij P 1 en P steeds op dezelfde 2 hoogte blijven. De punten P
1
en P
2
zijn met elkaar verbonden door een massa-
loze veer, stijfheid k, ongespannen veerlengte i
0
=
0. Het stelsel roteert
met een constante hoeksnelheid w om de verticale symmetrie-as. De versnelling van de zwaartekracht is g. i)
Hoeveel graden van vrijheid heeft dit systeem?
ii)
Bepaal de kinetische evenwichtsstand(en) van P 1 en P 2 •
iii) Onderzoek de stabiliteit van deze standen. Onderscheid hierbij
- T.l6 -
Examen/tentamen Inleiding in de Mechanica (WSK I) op vrijdag 23 april 1982, 13.30- !6.30 uur,
l],m
4.
e.o
~
'
/
l,~
I,'_ IJ
1i
k,l.
,, .)
Jl
\
Verticaal boven een vast punt A bevindt zich een massapunt P , massa M, 1 dat via een massaloze veer, veerstijfheid k, engespannen veerlengte A verbonden is. Het punt P
in boven P
1
1
~O'
met
drukt tegen een vast horizontaal vlak, waar-
een gat zit. Op een afstand h
verticaal boven P
0
1
bevindt zich
een tweede massapunt P , massa m. De versnelling van de zwaartekracht is g. 2
i)
Hoe groot moet
~O
minstens zijn, opdat P
vlak drukt? Neem verder:~ Het massapunt P
2
0
1
inderdaad tegen het horizontale
=a+ (M+m)g k
wordt zonder beginsnelheid losgelaten. Alle botsingen zijn
volkomen onelastisch. ii)
Bereken de snelheid van P
2
vlak voor de botsing en die van P
1
en P
2
direct na de botsing. iii) Bereken de maximale indrukking van de veer. iv)
Bereken de maximale hoogte (h ) die P bereikt. 1 2
v)
Na hoeveel botsingen komt P 2 tot stilstand? Bewijs dat toch de totale door P
2
afgelegde weg eindig is en bereken deze weg als functie van
11 = (M + m) /m.
Il
- T. 17 -
Examen/tentamen Inleiding in de Mechanica (WSK I) op donderdag 17 juni 1982, 9.00 - 12.00 uur.
i
Een blok B beweegt met constante snelheid v langs een rechte geleiding
L.
0
over een horizontaal vlak
De bovenzijde van het blok wordt gevormd
door een cylindrisch oppervlak K met parametervoorstelling: K: y
jh ( I - cos
7iX) . ~
Over het oppervlak kan zonder wrijving een taster, massa m, glijden. De taster beweegt zonder wrijving in een verticale geleiding. De versnelling van de zwaartekracht is g. Voor welke waarden van v
0
blijft de taster in contact met het blok?
\
- T.IS Examen/tentamen Inleiding in de Mechanica (WSK I) op donderdag 17 juni 1982, 9.00- 12.00 uur.
------------------------------------------------------------------------2.
Een massapunt P, massa m, kan zonder wrijving glijden langs een vaste,
horizontale rechte
L.
Het punt P is enerzijds verbonden met een vast punt
0 op L dmv. een veer met veerstijfheid k en engespannen veerlengte nul en anderzijds met een vast punt A op een afstand a verticaal boven 0 dmv. een veer, eveneens met veerstijfheid k,maar met een eindige veerlengte
i)
Bepaal de potentiële energie van P als functie van x (zie figuur) .
i i)
Bepaal de evenwichtsstancien van P. Hoeveel evenwichtsstancien heeft p en waar
~
0.
hangt dit aantal van af?
iii) Onderzoek de stabiliteit van de bij i i) gevraagde evenwichtsstanden.
I
- T. 19 Examen/tentamen Inleiding in de Mechanica (WSK I) op doneerdag 17 juni 1982, 9.00 - 12.00 uur.
------------------------------------------------------------------------3.
Een voldoende lange plaat AB, massa M, beweegt rechtlijnig met constante snelheid v
0
~nder
invloed van een kracht
over een ruw horizontaal vlak, wrij-
vingscoëfficiënt f . Op de plaat rust een massapunt P, massa m. De wrij0 vingscoëfficiënt tussen het punt P en de plaat A is f. De versnelling van de zwaartekracht is g. Op t
=
0 wordt de kracht weggenomen en de plaat en het massapunt bewegen
onder invloed van de wrijving rechtlijnie verder. i)
Stel de bewegingsvergelijkingen op.
ii)
Laat zien dat P nooit een kleinere snelheid in de richting AB kan hebben dan de plaat.
iii) Bepaal de waarden van f waarvoor het punt P voor positieve t over de plaat glijdt. iv)
Bewijs dat voor de onder iii) gevraagde waarden van f eerst de plaat en dan het massapunt tot rust komen.
- T. 20 Examen/ tentamen Inleiding m de Hechanica (WSK I) op donderdag I 7 juni 1982, 9.00 - 12.00 uur.
------------------------------------------------------------------------4.
lf c
\\\\ '' \\ '<' \' \"" \'' \ \ \ \ \\\ \' "\ \ \ \\\\ Een wigvormig blok ABC, hoek ABC is a, met massa M kan zonder wrijving glijden over een horizontaal vlak. Op een hoogtehboven het punt A van het blok wordt zonder beginsnelheid een massapunt P met massa m losgelaten. De botsingscoëfficiënt tussenmen M is e. De versnelling van de
zwaartekracht bedraagt g. i)
Hoe groot is de snelheid van P vlak voor de botsing in A met het blok?
ii)
Bepaal de snelheid van het blok en de snelheidscomponenten van P direct na de botsing.
iii) Controleer Uw antwoord op ii) voor a Neem voor de nu volgende vraag a iv)
=
i
0 en voor a
1T
2
en M = m.
Hoe groot moet h, als functie van e, gekozen worden, opdat P na de
botsing in A direct, dwz.
zonder eerst nog het vlak AB te raken,
in een zich bij B bevindend putje terechtkomt. De horizontale afstand tussen A en B is a.
Wat neemt U waar voor e + 0? Verklaar dit verschijnsel.
- T.21 -
Examen/tentamen Inleiding in de Mechanica (WSK III) op maandag 20 juni 1983. 9.00 - 12.00 uur.
------------------------------------------------------------------------------I.
Een massaloze staaf AB, lengte t, kan vrij draaien om het vaste uiteinde A in een verticaal vlak V. In het uiteinde B van de staaf is een massapunt P, massa m, bevestigd. Op het punt P werkt een constante horizontale kracht F in het vlak V. De hoek tussen AB en de verticaal door A wordt aangeduid
met~·
Aanvankelijk is de staaf in rust en heeft ~ de waarde a. De versnelling van
de zwaartekracht is g.
i)
Voor welke waarde van F zal de staaf in rust blijven? Bepaal in dat geval de staafkracht S in AB.
ii)
Bepaal voor F groter dan de onder i) berekende waarde de snelheid en de versnelling van P als functie van de
hoek~·
iii) Bepaal voor het onder ii) bedoelde geval de staafkracht S als functie van de hoek
q>.
- T. 22 -
Examen/tentamen Inleiding Ln de Mechanica (WSK III) op maandag 20 juni 1983, 9.00 - 12.00 uur. -----------------------~-------------------------------------------------------
2.
e
~·QJ1 ///f/1
Een massaloze staaf AB, lengte
~.
/.
kan vrij draaien om het vaste uiteinde A
in een verticaal vlak V. In het uiteinde B van de staaf is een massapunt P, massa m, bevestigd. De staaf wordt losgelaten vanuit rust in een stand waarbij de hoek tussen AB en de horizontaal gelijk is aan a. Aanvankelijk beweegt de staaf uitsluitend onder invloed van de zwaartekracht, versnelling g. Op het moment dat P de horizontaal door A bereikt, botst het punt P op een punt Q, massa M. De botsingscoëfficiënt tussenPen Q is e, 0 < e
De snelheid van P op het moment dat AB de horizontale stand bereikt.
ii)
De snelheden van P en Q onmiddellijk na de botsing.
Aangenomen mag worden dat de punten P en Q elkaar na de botsing niet meer treffen. Bepaal in dat geval iii) De grootste hoogte die P bereikt ná de botsing. iv)
De grootste indrukking van de veer ná de botsing.
- T. 23 -
Examen/tentamen Inleiding in de Mechanica (WSK III) op maandag 20 juni 1983, 9.00 - 12.00 uur.
-------------------------------------------------------------------------------3.
Een massapunt P, massa m, kan bewegen langs een, in een verticaal vlak V gelegen,
gladde, cirkelvormige ring, straal R. De ring beweegt met een constante, horizontale versnelling a in V. De versnelling van de zwaartekracht is g. Op het tijdstip t
0 is P in rust ten opzichte van de ring en heeft 3 (zie
figuur) de waarde 3 • 0
i)
Hoeveel graden van vrijheid heeft dit systeem?
ii)
Voer een met het middelpunt O' van de ring meebewegend assenstelsel OX'Y' in (zie figuur). Zet de beweging van dit assenstelsel stil. Welke schijnkracht(en) moet U hierbij invoeren? Bepaal de totale potentiële energie
van P (afkomstig van de zwaartekracht èn van de schijnkracht) als functie van 3. iii) Bepaal de bewegingsvergelijking van P met de bijbehorende beginvoorwaarden. iv)
Bepaal de waarden van 3 , waarvoor P voor alle t > 0 in rust blijft ten 0 opzichte van de ring (kinetische evenwichtsstanden).
v)
Onderzoek de stabiliteit van deze kinetische evenwichtsstanden.
vi)
Stel 3
0
=
0. Wat is nu de maximale waarde die 3
0
bereikt?
- T.24 Examen/tentamen Inleiding in de Mechanica (WSK lil) op maandag 20 juni 1983, 9.00- 12.00 uur.
----------------------------------------------------------------------------------4.
Een massaloze buis AB, lengte 2R, kan zonder wrijving draaien om zijn vaste middelpunt 0 in een horizontaal vlak. In .de buis bevinden zich twee magneetjes P en
Q, beide massa m. P zit vast aan de buis in het eindpunt A; Q kan zonder wrijving bewegen in de buis. De magneetjes trekken elkaar aan met een kracht, welke omgekeerd evenredig is met het kwadraat van de afstand PQ, evenredigheidsconstante m~ 2 • Noem de hoeksnelheid van de buis figuur). Op t = 0
is~=
~
en geef de afstand vari 0 tot Q aan met x (zie
w , x= 0 en x= R. 0
i)
Hoeveel graden van vrijheid heeft dit systeem?
ii)
Bepaal de impuls, het impulsmoment om 0 en de kinetische energie van P en Q afzonderlijk en van het totale systeem en de potentiële energie van het totale systeem, alle uitgedrukt in x,
x
en
~.
iii) Bepaal de bewegingsvergelijking in radiale richting (d.i. in x-richting) van Q, met de bijbehorende beginvoorwaarden. Bewijs hiermee dat Q voor
w 0
< ~/2R
naar A toe gaat bewegen.
Voor de volgende vragen mag worden aangenomen dat aan deze ongelijkheid is voldaan. iv)
Welke twee heboudswetten gelden voor dit systeem? Bepaal
~
en
r
als functie
van r.
v)
Bepaal de snelheid waarmee Q het punt 0 passeert; hoe groot is op dat moment de hoeksnelheid
~
van de buis?
-----------------------------------------------------------------------------------
- T.25 -
Examen/tentamen Inleiding in de Mechanica op woensdag 17 augustus 1983, 9.00 - 12.00 uur.
------------------------------------------------------------------------------I.
~--------------~8
P.m
Q Een buis AB, massa M, kan zonder wrijving
glijd~n
over een horizontaal vlak.
In de buis kan, eveneens zonder wrijving, een massapunt P, massa m, bewegen.
Op t
=
0, AB en
P zijn dan in rust en P bevindt zich bij A, vindt tussen P
en het linker uiteinde A van de buis een explosie plaats. Bij deze explosie
·. 1 .
komt een hoeveelheid energie Q vrij, welke geheel wordt omgezet in kinetische energie voor
P en AB. Na verloop van tijd botst P tegen het andere uiteinde
van de buis in B. Deze botsing is volkomen onelastisch (e i)
Bereken de snelheid van
ii) Bereken de snelheid van
=
0).
P en van AB direct na de explosie.
P en
van AB direct na de botsing bij B.
.
- T, 26 -
Examen/tentamen Inleiding in de Mechanica op woensdag I7 augustus I983,
9.00 - I2.00 uur.
------------------------------------------------------------------------------Q,m
2.
V
0 Vt
Een half-oneindige, massaloze staaf kan dr.aaien om een horizontale as door het vaste punt 0 en loodrecht op de staaf. Aan het eindpunt van de staaf is, op een afstand t links van 0, een massapunt P, massa M, bevestigd. Het punt p ligt aanvankelijk op een vast horizontaal vlak, op dezelfde hoogte als 0. Een ander massapunt Q, massa m, beweegt met een constante, voorgeschreven
snelheid V langs de staaf naar rechts. Op t = 0 is de staaf in rust en bevindt
Q zich
juist rechts van 0. Er is nergens wrijving. De versnelling van
de zwaartekracht is g. i)
Neem aan dat de staaf voor 0
~
t
~
ti horizontaal blijft.
Hoeveel graden van vrijheid heeft dit systeem nu?
ii)
Bereken voor 0
~
t
~ti'
het horizontale vlak op
en als functie van t, de normaalkracht door
P uitgeoefend.
Bepaal het tijdstip ti' waarop
P
loskomt van het horizontale vlak.
iii) Hoeveel graden van vrijheid heeft het systeem voort> ti? iv)
Bepaal, voort> ti' met behulp van de momentenstelling om 0 de bewegingsvergelijking voor het systeem met de beginvoorwaarden.
- T, 27 -
Examen/tentamen Inleiding in de Mechanica op woensdag 17 augustus 1983, 9.00 - 12.00 uur.
----------------------------------------------------------------------------3.
Twee massapunten A en B, beide massa m, kunnen zonder wrijving glijden langs een vaste, horizontale rechte
L. De punten zijn star met elkaar verbonden
door een massaloze ring, straal R, middelpunt C, gelegen in het verticale
vlak door
L. Langs de ring kan een massapunt P, ook massa m, zonder wrijving
glijden. De versnelling van de zwaartekracht is g. Op t = 0 is het gehele systeem in rust en bevindt
P zich
juist onder B.
i)
Hoeveel graden van vrijheid heeft dit systeem?
ii)
Geef uitdrukkingen in x, ~. impulsmoment
~C
x
en~ (zie figuur) van de impuls ~. het
om C, de kinetische energie T en de potentiële energie
U van het totale systeem. iii) Welke twee behoudwetten gelden hier?
x,
~ en x als functie van ~.
iv)
Bepaal
v)
Hoe groot is de maximale verplaatsing van de ring?
- T, 28 -
Examen/tentamen Inleiding in de Mechanica op woensdag 17 augustus 1983, 9.00- 12.00 uur.
------------------------------------------------------------------------------4.
P,M
Een halter, bestaande uit een massaloze staaf met twee massapunten (P, massa M, en
Q,
Het vlak
massa m) kan vrij draaien in een verticaal vlak V om een vast punt 0.
V draait met constante, voorgeschreven hoeksnelheid w om een verticale
as door 0. De afstand OP is a en OQ is b. De versnelling van de zwaartekracht is g. i)
Hoeveel graden van vrijheid heeft dit stelsel?
ii)
Zet de rotatie van V stil. Welke schijnkrachten moet U hierbij invoeren? Bepaal, als functie van 0 (zie figuur) de totale potentiële energie van het stilgezette stelsel (dus inclusief de centrifugaalpotentiaal).
iii) Bepaal de (kinetische) evenwichtsstanden. Hoeveel zijn er en waar hangt dit aantal van af? iv)
Onderzoek de stabiliteit van de stand, waarin bevindt.
Q zich
verticaal onder 0
- T, 29 -
ANTWOORDEN TENTAMENS
13-1-1981
I. i)
U (x) = (M- m) x- ML (L-x)x
i i)
x
iii)
V~
iv)
Neen,
= L/ (I
f ]1
'
+ lm/M); instabiel.
2. i)
iii) vo ,; l]lg!è VO
3. i)
i i)
> ,l]lgJè
Twee:
P =
~
en
o· Loz -,
Ymax = y
max
I 2 2]lg (vO- ]lgJè);
I 2 (v - ]lg!è) 2g 0
= -
~.
2mx.'2 cp• cos 2
2 •2 2 2 T = m!è ( ~ + $ cos ~) , U = 0.
wO cos ~0
iii) ~
cos~
2
I
r'cos
v)
2v cos a 0 2 (I +cos a)
ii) l>T
0.
v v2
0
·• 2 s1n a
(I +cos
2
a)
~O-
2 cos
~
,
- T, 30 -
27-3-1981
iii) T
u
. .IJ
iv)
2
(mi + m2)r0 2 2 (m r +m r ) 1 1 2 2 ..
v)
V
I
= (I + e)M (M + 2m)
iii) (L\T) i)
4. i)
i i)
•2
mi ( r l - rl
2. i)
3. i)
wo.
g '
i i)
VI = (I + e)M
2(M+m)
2mM
0 ; (i\ T) .. ) 11
2 ;, " I wo·
f
/2clï·
~~~~)
iii)
a
-g(sin a-f cos a)e
R
2mgf cos a
-x
iii) tan S
=
f.
g'
2
(M + m)
Neen.
/2clï·
t
2
gh.
wO
1
I
=---" v'<Xf.
•
e '• ~x' + Zmg cos a • -y
~I - T.31 -
2- I - 1982
I. i)
f < (M /m)sina. 2
ii)
x
(M sin a- mf) g/ (MI + M ). 2 2
iii)
s
(M
1
sinct+mf)M g/(M +M ) , 2 2 1
S = M gsinct, 2
2. i)
voor f < (M /m)sina; 2
voor f > (M /m)sina. 2
v = lzgh e • -1 -y
ii) (P : I ; blok: 2) 2 2 vl [M(I +e)sinctcoscte + {(M+m)sin ct- eMcos ct}e], 2 -x -y (M+msin ct)
~I
m( I + e) sin ct cos ct
2
(M+msin ct)
3. i)
~x·
.2
T
mx
u
2 c:2) 1
'
2 stabiel als w <
4. i) i i)
iii)
2 : r en
mr~~-&
T
2mr
I
-r + I • 2 zmr +
•
iv)
1
2 + ;zmr I 2~2
2· mr {)
• x ' 2
2
~0
,
2~2
' mk r
u
2• mr -6-e
-z
,
mk r mk 1 2 2 2mr w 0 0 ro
·2 mk mr - mr{) +-z 0 ' mrB+ 2mr~ = 0 r r(O) co) = 0 , 0 (0) = wo· ro ,
3 2 rowo
k •
2 w > 1!a_ 2~.
stabiel (als hij bestaat).
mrowo·
:r
v)
2m~
{).
p = mi-e
2 mr
~
mits
- T. 32 -
23-4-1982
2
I. ii)
T _ Ma + (M + m) x 2 2 a +x
2
.2
x
•
2mg~
2 2 2mg/a + x - Mgx -
iii) U
•
iv)
2. i) ii)
F ;" (M+m)mgf/M. F,; (M+2m)mgf/(M+m)
iii) x = (M + m) gf/k - MF / (mk)
3. i) i i)
Eén
y •
(<::
m
y
(mw
2
- 2k) tan a ' 2
2 iii) a E 2k/m
2
mits w
>
2k/m) • 2 mits w < 2k/m
1T
instabiel ,
2 a E
stabiel ',
'
4. i) i i)
a + Mg/k •
to
;"
VI
= l2gh 0
,
VI
2 = J2m gh 0 iii) x k(M + m) m
v)
s
m
v2
iv)
(M + m)
hl
(I + / ) 2 2 ho + (l-Il) (l-Il)
=
/zgh.
(m/ (M + m))
.J
2m2gho i
k(M + m)
1 2
h
'~'i
0
·~
'
- T. 33 -
17-6-1982
2. i) i i) iii) a > 9-0/2
x,
0
stabiel ;
a < 9-0/2
x,
0
instabiel
x2 , 3
=±/!9-~-/,
3. iii) t
0
> f.
4. i) ii) zie tent. 12- I- 1982, Opgave 2. iv)
h = 3a/8e(l +e).
stabiel •
- T. 34 -
20- 6- 1983
I. i) iii)
2. i)
i i)
S ~ mg/ cos a •
F
mg tan a ;
s
-F(2sina-3sin~)- mg(2cosa-3cos~)
VI
IZg.Q, sin a
VI
(m-eM) ; (M + m) VI
iii) h
3. ii)
2 (m-eM) 2 (M + m)
m
V
2
~
(I + e)m (M + m)
. R- sin a •
iv)
VI x
~ k
m
(I + e)m (M +m)
VI
U ~-m9-(g cos 0 +a sin 0) •
m9,0 ~ ma cos 0 - mg sin 0.
iii)
arctan(a/g) : stabiel; 0 vi)
4. ii)
0
2
~ 7T
+ arctan(a/g) : instabiel. 2 2 arcsin(2ag/ (a + g )) •
ma x
p
m:Xe' -
T
lm:X
m(R-x)~e' -y
-x 2
.. •2 iii) m(x- x0 )
+ !m(R ~
2
• L ' -0
~
+})~ 2 ; U~
2 2 -m)J /(R+ x)
m(R
2
+x 2 )~e' • -z '
-m//(R+x)
x(O)
R, x(O)
0, ~ (0)
- T.35 -
17-8-1983
I. i)
j
VI
v2
ii) VI
2. i)
N
mgV Mg - - t ~
~
iv) (M~ +mVt)~ + mV~ t
3. i)
ii)
tl :
~
~
~
iii) I . ~
,
0 •
~
+ (mR~cos~)!:
1
• . 2~) ~C ~ -m ( RX sm ~ + R v !: ~
.
(mVt- Ml) g cos
~
P ~ (3rni<+mR~sin~)!:
T
(AB : I , P : 2) •
.e.
x,
2
2MQ (M + m)m '
o.
~
i i)
0 •
I
2mQ (M + m)M
3
2 rnx•
2
2 2 + - mR % + 1
2
3
,
2
;
IllRXhsin~·,
U~ -mgRsin~.
..< ''
iv)
.
~
x~
y
6g sin~ 2 R(3- sin
+
I
3
R(cos~-
•
_
x = +
~)
-j
·'
6gR
Slfi
(3- sin
3
2
~
i
~)
"'
<:.j
'} . ,i
,j '
-
l ·:,
I).
: 'I
v)
• 4. i)
I :
iii) i v) w
2
~
•
i i)
U
~
(Ma- mb) g
cos~
2 2 2 . 2 - j(Ma +mb )w sm ~.
2 2 :> Jl (: ~ (mb - Ma) g/ (Ma +mb ) )
0
stabiel als mb > Ma ,
~2 ~ 1T
stabiel als mb < Ma ;
~I
,,
2 w > ]l :
•','
~
2
~ 11
~I
0,
~3
2 arccos (]l/w ) : stabiel.
:
instabiel ,