groei
T
PERSONEELSMAGAZINE VAN DE GROEILING | JAARGANG 5 | MAART 2014
THEMA: Van startbekwaam naar vakbekwaam
DE GROEILING, STICHTING VOOR KATHOLIEK EN INTERCONFESSIONEEL PRIMAIR ONDERWIJS GOUDA EN OMSTREKEN
STICHTING VOOR KATHOLIEK EN INTERCONFESSIONEEL PRIMAIR ONDERWIJS
Inhoud
Colofon
De lerarenopleiding basisonderwijs vroeger en nu
4
Opleiden in school biedt kansen
6
INTERVIEW: Studenten begeleiden is maatwerk
8
Groeilink, maart 2014 Dit themanummer is een uitgave van De Groeiling, stichting voor katholiek en interconfessioneel primair onderwijs Gouda en omstreken Redactie: Harry van de Kant Redactiesecretariaat: De Groeiling Aalberseplein 5 Gouda T. 0182 670051 Postbus 95 2800 AB Gouda
[email protected] Vormgeving en productie: The Happy Horseman Rotterdam
INTERVIEW: ‘Ik leer ook van de studenten die ik begeleid’
10
INTERVIEW: Van ‘een lesje geven’ naar een klas doorgronden
12
INTERVIEW: ’Mijn rugzak zit vol, ik kan aan de slag’
14
Een leven lang leren: nut en noodzaak
16
De professionele ontwikkeling van leraren
18
Registerleraar.nl : van, voor en door de leraar
21
Regisseur zijn van je loopbaan
23
INTERVIEW: ’Ik zou het een ander nog steeds aanraden’
26
Registerleraar.nl
28
Oplage: 700 exemplaren
2
Voorwoord Harry van de Kant
Van startbekwaam naar vakbekwaam
4 Vroeger en nu
‘Het onderwijs blijft een mooi vak; het is ondanks alles een van de weinige beroepen waarin je zoveel van jezelf kwijt kunt’. ‘Wat me vooral opvalt is hoeveel je als leraar voor een kind kunt betekenen’. ‘Ik vind het mooi om kinderen te begeleiden naar zelfstandigheid’. ‘Als leraar moet je nu eenmaal alles in je mars hebben voor modern onderwijs’. Jaarlijks kiezen duizenden jonge (en soms oudere) mensen voor een opleiding tot leraar in het basisonderwijs. Die keuze wordt doorgaans weloverwogen gemaakt; mensen willen van betekenis zijn bij de ontwikkeling van kinderen in een belangrijke levensfase. Veelal hebben zij daar beelden bij en door de koppeling van theorie en praktijk tijdens de opleiding wordt steeds duidelijker wat het vak van leraar inhoudt, wat er van je verwacht wordt, maar ook wat het onderwijs je te bieden heeft.
8 Begeleiden is maatwerk
En dan ben je afgestudeerd; je hebt het diploma en bent bevoegd om les te gaan geven. Het diploma maakt je ‘startbekwaam’: je mag beginnen. De opleiding en de stages hebben je deels voorbereid op de praktijk, maar die blijkt weerbarstig te kunnen zijn. Door verschillende ervaringen op te doen, kennis te blijven vergaren, kortom: voortdurend te blijven werken aan je professionele ontwikkeling groei je van ‘startbekwaam’ naar ‘vakbekwaam’. ‘Je moet je blijven vernieuwen; kinderen veranderen immers ook’ merkt een jonge leraar op. In dit themanummer, Van startbekwaam naar vakbekwaam, staan we uitgebreid stil bij de verschillende facetten van het vak ‘leraar’. Ook dit vak start met de opleiding. Lange tijd werden er geen of nauwelijks eisen gesteld aan die opleiding, die uitsluitend in de praktijk plaats vond. Middels wetgeving heeft de overheid hier eisen aan gesteld en vindt ook periodiek een kwaliteitstoets (accreditatie) plaats. Een belangrijk aspect van de opleiding blijft het contact met de praktijk. Stagescholen zijn onmisbaar en het belang van stagebegeleiding is al lang geen eenrichtingsverkeer meer. In dit themanummer komen zowel opleiders, stagebegeleiders en studenten aan het woord.
23 Regisseer jejeloopbaan loopbaan
Met je diploma op zak probeer je zo snel mogelijk een baan te vinden en vervolgens merk je of je verwachtingen van het vak ook overeenkomen met die praktijk. In een interview met enkele jonge leraren kijken zij terug op hun eerste ervaringen als startbekwame leraren. De stap van startbekwaam naar vakbekwaam stelt de nodige eisen. ‘Je moet je blijven vernieuwen, want kinderen veranderen immers ook’. ‘Als leraar moet je alles in je mars hebben om modern onderwijs te kunnen bieden’. Dus staan we in dit nummer ook stil bij ‘voortdurend blijven werken aan je professionele ontwikkeling’, ‘regisseur zijn van je loopbaan’, ‘het lerarenregister’ en ‘een leven lang leren’. Tenslotte kijken we met een paar vakbekwame leraren die bijna veertig jaar in het basisonderwijs werken terug op het vak. ‘Ik zou het een ander nog steeds aanraden’ is een mooie afsluiting. Namens de redactie dank ik allen die hun bijdrage hebben geleverd aan dit themanummer! HARRY VAN DE KANT, VOORZITTER cOLLEGE VAN BESTuuR VAN DE GROEILING
26 Ik raad het ieder aan
3
> TEKST Harry van de Kant <
De lerarenopleiding basisonderwijs
E
euwenlang werden nauwelijks eisen gesteld aan de opleiding tot leraar (onderwijzer). Dat veranderde met de komst van een aantal wetten. De huidige opleiding tot leraar basisonderwijs moet aan allerlei eisen voldoen. In onderstaande wordt een kort historisch overzicht gegeven en vervolgens wordt stilgestaan bij de huidige opleiding tot leraar basisonderwijs.
Korte geschiedenis Van oudsher werkten kwekelingen aan een lagere school die daardoor werden opgeleid tot onderwijzer. Pas in de 19e eeuw is er een ontwikkeling, waarbij het rijk voor de lagere school eisen ging stellen aan bekwaamheid van de onderwijzers. In 1816 werden op grond van een Koninklijk Besluit twee Rijkskweekscholen opgericht in Haarlem en Groningen. Ook de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen ging in deze tijd over tot het oprichten van enkele leer- en kweekscholen. De meeste jongelui die onderwijzer wilden worden, kwamen echter nog steeds als kwekeling op de lagere school, waar zij al doende het vak leerden, voordat zij zich aan de examens tot het verkrijgen van een akte van bekwaamheid onderwierpen. In de Onderwijswet van 1857 wordt voor het eerst ook gesproken over opleiding tot onderwijzeres. Tot dan werd de opleiding verzorgd middels normaallessen die als regel gegeven werden door hoofden van scholen. Dit gebeurde na schooltijd en op zaterdagen. In de Schoolwet van 1878 werd het onderwijs aanzienlijk beter geregeld, waaronder ook de opleiding tot onderwijzer. Ondanks het ontbreken van subsidie verschenen in deze tijd de eerste bijzondere kweekscholen, onder andere in Nijmegen en Zetten. Vanaf 1877 worden ook meisjes tot de opleiding toegelaten. Bijzondere kweekscholen kwamen na het in werking treden van de onderwijswet-Mackay (1889) eveneens in aanmerking voor subsidie van de overheid. De Lager Onderwijswet van 1920 maakte aan de mogelijkheid van opleidingsklassen een definitief einde. Pas in 1952 verscheen de Kweekschoolwet. De nieuwe kweekschool kreeg 3 leerkringen. De eerste leerkring, 2 studiejaren omvattend, beoogde de algemene vorming van de leerlingen. De tweede leerkring, ook 2 leerjaren, had vooral tot doel de bijzondere vorming als toekomstig onderwijzer. De derde leerkring, omvatte het laatste studiejaar en beoogde een verdieping van enkele vakken, alsmede een verbreding van kennis en inzicht van het werk op de lagere school. Deze instellingen worden in Nederland sinds de invoering van de Mammoetwet eind jaren 1960 Pedagogische Academie genoemd en bij de invoering van de wet op het Basisonderwijs (1984), wer-
4
den zij Pedagogische Academie voor het Basisonderwijs (pabo) genoemd.
De pabo nu Wie direct na de middelbare school naar de pabo wil, moet minstens een havo-diploma hebben. Men wordt met elk profiel en vakkenpakket (c&M, E&M, N&G, N&T) toegelaten. Wie een mbo-diploma op niveau 4 in bezit heeft wordt ook toegelaten. Iemand die 21 jaar of ouder is kan een 21+-toets doen om toegelaten te worden. Middelbare scholieren met een vwo-diploma kunnen toegelaten worden tot de academische pabo, een vijfjarige variant van de pabo waarbij de student tegelijk met de bachelor van het pabo-diploma een bachelor én een master in pedagogiek of orthopedagogiek kan behalen. Hiertoe werkt de pabo samen met een universiteit. Afgestudeerden aan het hoger beroepsonderwijs of universiteit kunnen op een aantal pabo's toegelaten worden tot een verkorte variant van de opleiding, die 2 tot 2,5 jaar duurt. De huidige pabo’s maken vrijwel allen deel uit van een Hogeschool. Gehuisvest in moderne gebouwen met leslokalen en collegezalen, computerlokalen, een moderne mediatheek,sportzaal en restaurant. Er zijn mentoren, studiecoaches en/of stagebegeleiders. Studenten bouwen een portfolio op waarin alles opgeslagen wordt wat de ontwikkeling tot bevoegd leraar illustreert. De gemiddelde studiebelasting is 40 uur per week; ongeveer de helft is zelfstudie.
Major en minor De eerste twee jaar van de opleiding bestaat uit de majorfase. Hierin komen alle verplichte leeren vormingsgebieden (rekenen/ wiskunde, taal, geschiedenis, muziek, bewegingsonderwijs et cetera) aan de orde. Daarnaast leert de student die vaardigheden te beheersen die nodig zijn om les te geven. Elke periode wordt afgesloten met tentamens; maar ook werkstukken, opdrachten e.d. worden beoordeeld. Het derde
vroeger en nu en vierde jaar is de minorfase. In deze fase vindt verdieping en specialisatie plaats. Vanuit de praktijk werkt de student aan persoonlijke leervragen en hij/zij draagt bij aan de schoolontwikkeling door op de stageschool onderzoek te doen naar belangrijke thema’s. In het vierde jaar wordt een afstudeerprofiel gekozen (bijvoorbeeld: het jonge kind; het oudere kind; wetenschap en techniek; bewegingsonderwijs). Ook in deze fase worden tentamens afgenomen alsmede een assessment. Opdrachten, de afstudeerscriptie en werkstukken worden eveneens beoordeeld. Op de meeste pabo's moeten studenten tegenwoordig binnen één jaar hun propedeuse halen. Dit houdt in dat zij 60 EcTS (het nieuwe systeem van studiepunten) moeten behalen. Enkele pabo's geven hier anderhalf en soms twee jaar de tijd voor. Alle studenten moeten in het eerste jaar een voldoende halen voor de verplichte reken- en taaltoets. Daartoe krijgt de student drie kansen. Daarnaast is er in het eerste jaar een entreetoets ‘Mens en wereld’ waarin de kennis van geschiedenis, aardrijkskunde en natuurkunde/biologie getest wordt. Voorafgaand aan deze toets volgt de student lessen in deze vakken. Ook in de volgende opleidingsjaren is er blijvende aandacht voor rekenen en taal. Aan het einde van het tweede jaar volgt weer een (landelijke) taaltoets en in het derde jaar een (landelijke) toets rekenen. Ook deze toetsen moeten tenminste voldoende zijn om te kunnen afstuderen.
Stage Wie aan de pabo gaat studeren, begint vanaf het eerste jaar met een stage. In alle onderwijsstadia wordt minstens één keer stage gelopen. Dit houdt in dat men één of twee dagen in de week in een klas meeloopt, soms afgewisseld met een stageweek. Al vrij snel kunnen studenten helpen bij korte lesactiviteiten of onderdelen van lessen. Naarmate de stage vordert, gaan studenten steeds meer lesgeven, totdat ze in staat zijn een dagdeel (ochtend of middag) en later hele dagen zelfstandig met de klas te werken. In het laatste jaar loopt de student een wat langere stage van ongeveer een half jaar: de afstudeerstage of liostage (Leraar In Opleiding). De student functioneert dan als volwaardig lid van het schoolteam en is verantwoordelijk voor een eigen klas. Op de meeste pabo's is er ook de mogelijkheid om een periode in het buitenland stage te lopen.
Kwaliteit Elke hbo-opleiding – waaronder de pabo-opleiding – wordt eens in de zes jaar geaccrediteerd. Een onafhankelijk orgaan beoordeelt de kwaliteit van het onderwijs/de opleiding die gegeven wordt. Wanneer deze kwaliteit onvoldoende blijkt te zijn dan verliest de opleiding zijn bevoegdheid om op te leiden voor het desbetreffende beroep. In het onderwijs vindt accreditatie plaats door de NederlandsVlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). In 2009 heeft de laatste accreditatieronde bij de pabo’s plaatsgevonden. De rapporten schetsen een beeld van de pabo-sector dat gekarakteriseerd kan worden als "werk in uitvoering, gericht op versterking van de kennisbasis en de borging daarvan". Zo blijkt overduidelijk welk effect
de verplichte taal- en rekentoetsen op de kwaliteit van de afgestudeerden (zullen) hebben. De toetsen hebben geleid tot een aanscherping van het niveau en dus tot een verklaarbare verlaging van het rendement. De rapporten laten zien dat de aandacht voor het verwerven van "kennis en inzicht" over de hele linie is toegenomen. Bovendien wordt duidelijk dat de opleidingen meer aandacht zijn gaan geven aan het "evidence based"- handelen van aankomende leraren door het opnemen van "onderzoeks-lijnen" in het curriculum. Verder valt op dat stevig wordt ingezet op een versterking van het docentencorps van de pabo's, zowel door het aantrekken van nieuwe docenten, als door een professionalisering van de zittende staf op inhoud en didactische vaardigheden. In veel rapporten valt echter ook te lezen dat blijvende aandacht nodig is voor de borging van het hbo-niveau van de studenten. Dat geldt zowel voor de wijze waarop de studenten worden getoetst in assessments en tentamens, als voor het niveau dat wordt gerealiseerd in de afsluitende werkstukken en stageverslagen. De diepgang, de verbinding tussen theorie en praktijk en het laten zien hoe men de verworven kennis en inzichten kan toepassen, verdienen nog meer aandacht. Een behoorlijk aantal pabo's heeft inmiddels overtuigend bewijs geleverd van een succesvolle aanpak op dit terrein.
Een leven lang leren Met het behalen van het pabo-diploma ben je niet klaar. Het diploma kan gezien worden als een ‘startbewijs’: je bent bevoegd om les te geven in het primair onderwijs (en in bepaalde vakken op het vmbo). Vakbekwaam word je in de loop der jaren: door ervaringen op te doen en voortdurend te blijven werken aan je professionele ontwikkeling. Het regelmatig volgen van scholing maakt daar deel van uit. Met recht is dus ook in het vak van leraar sprake van een leven lang leren!
5
OPLEIDEN IN DE SCHOOL
De stagecoördinator
Opleiden in de school biedt kansen > TEKST Jeannet Post <
Wat is opleiden in de school? Het ministerie van OcW heeft medio 2005 het ‘Opleiden in de School’ ingevoerd. Met het Opleiden in de School werd beoogd het actuele en dreigende lerarentekort tegen te gaan. Daarnaast was de invoering van het Opleiden in de School een manier om het onderwijs te innoveren. Scholen spelen in toenemende mate een rol in het opleiden van leerkrachten. Opleiden in de school, ook wel werkplekleren genoemd, is een relatief nieuwe opleidingsvorm, waarbij de leraar in opleiding de reguliere schoolbanken verruilt voor een werkplek op een opleidingsschool. De opleiding die de student ontvangt, bestaat voor een groot deel uit leren en werken in een reële arbeidssituatie.
Wat is een opleidingsschool? Om een opleidingsschool te kunnen worden moet aan een aantal regels worden voldaan. Er is een schoolopleider die verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de leerwerkplekken en de begeleiding van de studenten. De praktijkopleiders worden geschoold en gecoacht door de schoolopleider. De instituutsopleider en de schoolopleider werken indien dit relevant is samen aan de professionalisering van de praktijkopleiders en hebben regelmatig contact met elkaar. De school werft studenten met het oog op de schoolontwikkeling zoals beschreven in het schoolontwikkelingsplan. Minimaal 50% van de groepen op een opleidingsschool heeft een student. Studenten maken beroepsproducten, leveren een bijdrage in het kader van de ontwikkeling van de school. Op opleidingsscholen krijgen studenten optimale kansen aangeboden om zich te ontwikkelen, niet alleen de klas is hun domein maar ze mogen ook verder kijken. Het verschil met een gewone stageschool is dat de begeleiding door een praktijkopleider (voorheen de mentor) alleen gebeurt. Er is een schoolopleider die als enige taak heeft het coördineren van de stageplaatsen. De praktijkopleiders en schoolopleider zijn niet specifiek geschoold in het hedendaags begeleiden van studenten. Er is geen stage-beleidsplan of een visie op het ‘opleiden in de school’. Tenslotte wordt schoolontwikkeling niet meegenomen in de onderzoeken van studenten.
6
Een school is pas een opleidingsschool na certificering. Medio juni 2014 worden de eerste twee Groeilingscholen, St. catharina en De Bijenkorf geauditeerd. Zij hopen dan het keurmerk opleidingsschool te behalen.
Samenwerking hogeschool en opleidingsschool of stageschool De samenwerking tussen de hogeschool en de basisscholen, met als doel de ontwikkeling van de school te bevorderen en tegelijk goede leerkrachten opleiden, heeft voordelen voor de verschillende betrokken partijen.
De student: Als student leer je tijdens je opleiding hoe je jezelf, naast en tijdens je werk in school, kunt blijven ontwikkelen zonder dat de werkdruk te hoog wordt. De leerkracht/praktijkopleider in de school: De student kan zijn praktijkopleider en de school helpen bij innovatie- en verbeterprojecten. De student kan de leerkracht en ook het team op nieuwe ideeën brengen. Daarnaast kan de student de praktijkopleider werk uit handen nemen wanneer in samenwerking aan een project gewerkt wordt. Directies en besturen: pabo opleidingen kunnen directies en besturen helpen bij het beantwoorden van vragen over onderwijsontwikkeling en deskundigheidsbevordering. Docenten van de pabo: De samenwerking tussen de opleidingsschool en pabo opleidingen helpt om de kloof tussen theorie en praktijk te verkleinen (Vos E., 2008).
Samenwerking De Groeiling en hogescholen De Groeiling participeert sinds 2011 officieel in het opleidingstraject ‘ Opleiden in de School’ met de Hogeschool utrecht (Hu) en 16 besturen voor primair onderwijs uit de regio utrecht. In april 2012 is met de Thomas More hogeschool in Rotterdam de wederzijdse intentie uitgesproken om te onderzoeken of er op lan-
Jeannet Post
‘Samen werken we aan een goede opleiding en een optimale werkplek voor studenten’. gere termijn een relatie aangegaan kan worden in het kader van Samen Opleiden. Inmiddels participeert De Groeiling als reguliere partner in dit traject. Namens de Groeiling vertegenwoordigt Fons Mannens het bestuur in de Opleidingsraad respectievelijk de Stuurgroep. Op beleidsniveau vindt bestuurlijke afstemming plaats, visieontwikkeling en strategische bepaling. Jeannet Post neemt als coördinator deel aan het Bovenschools Opleiden in de School, (BOIS) op operationeel niveau. Het overleg richt zich op bevordering van de inhoudelijke samenwerking, uitwisseling van informatie, organisatorische afstemming en signalering van knelpunten in de praktijksituatie.
De ambities zijn : • Regionaal Samenwerkingsverband & Samen Opleiden in de school. Hieronder vallen de kwaliteitsborging opleiden in de school, kwaliteit van het curriculum en de kwaliteit van leraren in opleiding. • Professionalisering en opbrengst gericht werken. Hieronder vallen OGW, HGW en Passend Onderwijs. • Onderzoek. Hieronder vallen de leerlijnen onderzoek in het curriculum en de onderzoekende houding van de student.
Samenwerkingsagenda
Op dit moment worden er nog weinig studenten van de Thomas More geplaatst op De Groeilingscholen. De verwachting is wel dat de toestroom zal toenemen. De samenwerking met beide hogescholen wordt als zeer positief ervaren.
De samenwerkingsagenda van de Opleidingsraad en het BOIS kent drie ambities waar binnen thema’s worden uitgewerkt.
JEANNET POST IS BOVENScHOOLS cOÖRDINATOR OPLEIDEN IN DE ScHOOL VAN DE GROEILING
7
OPLEIDEN IN DE SCHOOL
De instituutsopleider
INTERVIEW > TEKST Jeannet Post <
Anda de Vries
Anda de Vries, instituutsopleider Hogeschool utrecht:
Studenten begele 8
‘Het is leuk om jonge mensen van je expertise te laten ‘snoepen’ Wat zijn de taken van de instituutsopleider? Anda is instituutsopleider van de Hogeschool utrecht (Hu) en onderhoudt de relatie met de basisscholen waar studenten stage lopen. In eerste instantie voert zij de eindgesprekken met de praktijkopleider en de student. Daarnaast heeft zij regelmatig overleg met de schoolopleider over begeleidingsvragen van studenten en de praktijkopleiders. Op verzoek van de schoolopleider kan zij betrokken worden bij de professionalisering van de praktijkopleiders. Anda werkt nauw samen met de (aspirant) opleidingsscholen van De Groeiling: De Bijenkorf, De Akker, St. catharina en De Regenboog.
Wat loopt er goed? De samenwerking met de opleidingsscholen verloopt goed. Het is duidelijk te merken dat het ‘opleiden in de school’ (OIS) meer opgenomen is in het systeem van de basisschool. Het vormt meer één geheel en is veel meer ingeburgerd dan op de ‘gewone stageschool’. Anda is inmiddels bij een aantal opleidingsscholen betrokken geweest en heeft dit als positief ervaren. De aandacht moet nog meer gaan naar: wat wil je als school/ team, waar sta je voor, wat vragen en verwachten wij van de student en wat kan de student van ons verwachten? Een school bepaalt zelf de spelregels. De instituutsopleider kan hierin wel helpen en zorgen voor een afstemming met de opleiding.
Hoe liggen de verantwoordelijkheden binnen het OIS? Het is belangrijk dat de drie expertises, de praktijkopleider (in de klas), de instituutsopleider (vanuit de opleiding) en de schoolopleider (op schoolniveau), nauw samenwerken en zorgen voor een goede afstemming en plek waar de student zich zo optimaal mogelijk kan ontwikkelen. Praktijkopleiders onderschatten hun eigen kwaliteiten en mogen best meer ‘sturing’ geven aan het leer-
proces van de student. Zij maken de student een hele dag mee en weten waar zijn/haar kwaliteiten/competenties liggen en welke nog verder ontwikkeld kunnen worden. In het 2e semester van het 1e jaar vindt een lesbezoek plaats door de instituutsopleider. Dit is zeker niet verkeerd, maar de ervaring en mening van de praktijkopleider is veel belangrijker.
Wat zijn de knelpunten? Samen opleiden moet echt door het team gedragen worden. De directie van een school heeft hierin een belangrijke rol. Het belang en de keuze om opleidingsschool te zijn, moet worden uitgedragen. Men moet zich afvragen wat de missie en visie op het opleiden in school is. Het is een teamgebeuren, zonder deze voorwaarde komt het moeizaam van de grond.
Visie op het begeleiden van studenten Anda geeft aan dat het belangrijk is om je blik te verruimen, breder te kijken dan alleen de student die je begeleid. Je hebt als praktijkopleider ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Je wilt dat je kinderen en kleinkinderen in de toekomst goed onderwijs krijgen aangeboden. Maak je cirkel groter dan alleen je klas, de ouders en de school waar jezelf werkzaam bent. Doe het voor Gouda, voor Nederland en durf breder te kijken voor het grote geheel. De studenten van vandaag zijn je collega’s van morgen. Deze kunnen ook een goede kweekvijver vormen voor De Groeilingscholen. Ook je eigen ontwikkeling als leerkracht heeft baat bij het begeleiden van studenten. Door het begeleiden van studenten doe je nieuwe kennis op en verruim je je blik op het onderwijs. Daarnaast draag je natuurlijk een steentje bij aan de ontwikkeling van het onderwijs. En.. doe het omdat het leuk is om jonge mensen van je expertise te laten ‘snoepen’, zodat zij dit ook kunnen inzetten voor de kinderen.
Het is voor de schoolopleiders belangrijk om het opleiden in de school levend te houden. Je hebt als praktijkopleider niet ieder semester een student maar dat wil niet zeggen dat het proces van ‘samen opleiden’ dan stilstaat.
Veranderingen in het werkveld Medio 2014 is de student veel meer eigenaar van zijn eigen leerproces en ontwikkeling. In het verleden brachten readers houvast en gaven ze aan welke activiteiten er op de werkvloer uitgevoerd moesten worden. De rol van de praktijkopleider was toen meer ‘ik kijk wel hoe het gaat’ en daaruit vloeide de feedback. Het is nu anders. Opleiden is gericht op zelfsturing en reflectie en gaat gepaard met vragen zoals: ‘waar ga je aan werken, wat wil je nog leren, hoe wil je dat doen? En daarbij geef je tips en tops. Je kunt als praktijkopleider nu veel meer sturing geven aan het leerproces van de student. De switch van ‘ik heb meer handen in de klas’ naar ‘ik ben iemand aan het opleiden’ is nog niet overal gemaakt. Vroeger was de school de praktijkplaats en vond de theorie plaats op de opleiding. Belangrijk is nu om de koppeling te maken tussen theorie en praktijk. Je kunt als praktijkopleider ook leren om studenten hierop te bevragen. Praktijkopleiders zouden veel meer uit de student kunnen halen, studenten begeleiden is maatwerk en dus zijn de behoeftes ook verschillend. Er zou dan ook meer een winwin situatie kunnen ontstaan wat weer zijn weerslag heeft op de groep, de leerlingen en de school. Op dit moment is het soms nog lastig om te werken met de verschillende opleidingsvarianten. Inmiddels is het curriculum voor de 1e en 4e jaars studenten op elkaar afgestemd. In september 2015 volgt ook een eenduidig curriculum voor het 2e en 3e jaar.
iden is maatwerk 9
OPLEIDEN IN DE SCHOOL
De stagebegeleiders
MARIEKE ZWEDEN BEGELEIDT OP DIT MOMENT ANOuScHKA MARINuS. DE VIERDEJAARS PABO-STuDENT HEEFT AL VEEL ERVARING, MAAR WIL NOG ALTIJD VEEL LEREN. TIMEMANAGEMENT IS EEN VAN DE AANDAcHTSPuNTEN OP HAAR
MARIEKE ZWEDEN EN ANOuScHKA MARINuS
ANNEMIEKE BORSBOOM
LIJSTJE.
‘Ik leer ook van de studenten die ik begeleid’ > TEKST & BEELD Ellen Mannens <
A
ls studenten al vanaf hun eerste schooljaar stage lopen, wat kun je hen dan nog leren als ze in hun laatste jaar zitten? Genoeg, zo weten de stagebegeleiders van De Groeiling. Omgang met ouders en collega’s leer je niet uit de boeken. Of gewoon genieten van de kinderen in de klas. ‘Soms geef ik de opdracht: vandaag ga je een uur opletten of de kinderen het leuk vinden in de klas.’
10
Annemieke Borsboom (47) School: St. catharina, Haastrecht Begeleidt: Margot van den Boer, vierdejaars student pabo
Marieke Zweden (29) School: De Bijenkorf, Gouda Begeleidt: Anouschka Marinus, vierdejaars student pabo
Het mes snijdt aan twee kanten voor de stagebegeleiders. Aan de ene kant stomen ze toekomstige leerkrachten klaar voor de praktijk, aan de andere zitten ze dicht op het vuur als het gaat om onderwijsvernieuwing en kennismaking met nieuwe lesstof. Stagebegeleider Annemieke Borsboom studeerde zelf zeven jaar geleden af aan de pabo en hoewel het onderwijs sinds die tijd nog niet sterk is veranderd, pikt ze altijd weer nieuwe ideeën op van haar stagiairs. “Studenten proberen graag lessen uit die ze net hebben geleerd op de pabo. Dat brengt mij ook weer op nieuwe ideeën. Al is het alleen maar omdat een student een leuke les aardrijkskunde geeft met gebruik van google maps.”
Eigen stijl Haar belangrijkste boodschap aan de studenten: “Je moet geen kopie van mij worden, maar je eigen stijl ontdekken. Echter, voordat je daarmee aan de slag gaat, moet je de basis beheersen: de orde in de klas kunnen bewaken en de kinderen respecteren.” Marieke Zweden, leerkracht van groep 8 op De Bijenkorf, begeleidt op dit moment pabo-student Anouschka Marinus. Een makkelijke taak, als het aan haar ligt. “Anouschka en ik hebben namelijk dezelfde stijl van lesgeven. Dat maakt deze periode redelijk eenvoudig voor me. Daarbij komt ook nog eens dat Anouschka onderwijsassistent is geweest. Ze heeft dus al veel ervaring.” Toch kan ook Anouschka nog veel leren in haar laatste stagejaar. Timemanagement is een van de aandachtspunten op haar lijstje. “Het is ook logisch dat je daar in je beginjaren niet veel mee in aanraking komt”, zegt Marieke. “Je start als stagiair met losse lessen. Als je over de gestelde tijd heen gaat, merk je daar zelf weinig van. Dat lost je begeleider op. Daarom laat ik studenten zo snel mogelijk hele dagdelen geven. Dan komen ze zelf in de knoei. Zo leer je het uiteindelijk het best.“
Feedback geven Laat zo veel mogelijk uit de student zelf komen en stuur bij waar nodig. Over die aanpak zijn Marieke en Annemieke het eens. “Dat leer je ook op de mentortraining”, zegt Marieke. “Ik vraag daarom letterlijk aan mijn stagiair waarop ik haar moet beoordelen bij een observatie. Dat wil niet zeggen dat de student alles bepaalt. Mijn klas heeft uiteindelijk ook leerdoelen te halen, die bewaak ik. Als lessen bijvoorbeeld dreigen mis te lopen, omdat de stagiair moeite heeft met orde houden, gaan we daar eerst aan werken.”
“Je moet geen kopie van mij worden, maar je eigen stijl ontdekken.” dat je stagiair na een slechte dag gewoon weer vrolijk en vol energie terugkomt. Klaar om iets nieuws te leren en zich te verbeteren.” Want dat er dingen misgaan, dat staat vast. Vallen en opstaan: het is de enige manier om het vak te leren. “Je moet het leuk vinden om iemand te begeleiden en dan ook iemand bij wie het niet altijd goed gaat”, zegt Annemieke. De zeven competenties van de pabo zijn daarbij de leidraad, maar niet leidend, als het aan Annemieke ligt. “Ik kijk altijd eerst hoe ver de student is en bepaal dan hoe we verder gaan, zonder direct de meetlat van de competenties langs de ontwikkeling te leggen. Het streven is vooral dat de stagiair steeds een stapje verder komt. Ook al voldoe je aan de competenties, er is altijd meer te leren. Soms vergeten we bijvoorbeeld simpelweg stil te staan bij wat er leuk is aan het lesgeven. Dan geef ik mijn student de opdracht: vandaag ga je een uur opletten of de kinderen het leuk vinden in de klas.”
Oudergesprekken Gaandeweg geven Annemieke en Marieke hun stagiairs nog meer van deze ‘officieuze’ leermomenten mee. De omgang met collega’s en ouders bijvoorbeeld. “Studenten leren dat voor de klas staan meer is dan alleen een lesje afdraaien. Kinderen zijn leuk, maar er zit ook veel in en achter. Ze nemen soms problemen van huis mee waar je mee om moet gaan. Je krijgt te maken met ouders, collega’s. Ik vraag daarom altijd mijn stagiairs bij oudergesprekken. Ze hoeven de gesprekken nog niet zelf te voeren, maar door alleen te kijken en luisteren leer je al zo veel.” Sluiten theorie en praktijk goed op elkaar aan wat betreft de stagebegeleiders? “uiteindelijk leer je het werken in de praktijk alleen maar door veel ervaring op te doen”, aldus Marieke. “En dan merk je dat er zeker verschillen zijn tussen de opdrachten die je op de pabo krijgt en de manier waarop de praktijk werkt. Een simpel voorbeeld: mijn huidige stagiair moest van haar opleiding in de tweede helft van het schooljaar een project doen, wat nogal lastig is als je voor groep 8 staat, de cito-toets is geweest en de klas vooral bezig is met de eindmusical. Maar je merkt het ook aan andere zaken: op de pabo leer je dat je elk vak moet inleiden met een prikkelende introductie. Een mooi streven, maar in de praktijk heb je daar helaas niet altijd tijd voor.”
“Versta ook de kunst van het feedback geven”, vult Annemieke aan. “Je moet weten hoe je feedback geeft op een positieve manier, zo-
11
OPLEIDEN IN DE SCHOOL
De stagiairs
> TEKST & BEELD Ellen Mannens <
Margot: “Er is zo veel dat je moet weten om een goede leerkracht te worden. Het is niet mogelijk om dat allemaal binnen die vier jaar op de pabo te leren.”
Van ‘een lesje geven’ naar een klas doorgronden 12
Mitchell van der Hulst (23) Derdejaars student Hogeschool utrecht Stageschool: De Bijenkorf, Gouda Waarom een toekomst in het onderwijs? “Ik was bezig met een 2e graads lerarenopleiding Geschiedenis, maar merkte dat ik liever met jongere kinderen werk, omdat ze nog spontaan zijn en niet begrensd.”
Lynn Baptist (21) Derdejaars student Hogeschool utrecht Stageschool: De Regenboog, Waddinxveen Waarom een toekomst in het onderwijs? “Tijdens mijn opleiding Verpleegkunde ontdekte ik dat vooral het sociale aspect van de omgang met patiënten me trok. Dat inzicht leidde ertoe dat ik de overstap maakte naar het onderwijs. Daar kon ik mijn talent beter kwijt.”
meeste lessen en weet welke materialen je kunt gebruiken. Maar het belangrijkste verschil is, dat je van het geven van een lesje toewerkt naar het ontwikkelen van je complete didactische vaardigheden. Er bestaat een groot verschil tussen die twee.” Het is het verschil tussen ‘een lesje afdraaien’ en een klas in de hand hebben. “Ik zie tegenwoordig veel meer in de klas”, zegt Mitchell. “Dat heb ik echt moeten leren door veel ervaring op te doen. Nu zie je wat er speelt in een klas, je herkent kleine signalen, waardoor je sneller kunt ingrijpen.”
Juf of vriendin Toch hebben de drie nog altijd het idee niet uitgeleerd te zijn. Lynn: “Het was voor mij in het begin vooral zoeken naar de balans tussen vertrouwen geven en ‘het vriendinnetje’ van de leerlingen zijn. Ik was bang te streng te zijn. Bang dat de leerlingen me niet meer aardig zouden vinden, maar je blijft uiteindelijk de juf en kinderen willen ook duidelijkheid. Daar moet je naar handelen. In mijn geval betekende dat, dat ik zelf de juiste balans moest zoeken. Ik krijg altijd te horen dat ik te lief ben, maar ik merk dat het aan de andere kant ook mijn kracht is.”
Word geen kopie Margot den Boer (24) Vierdejaars student Thomas More Hogeschool, Rotterdam Stageschool: St. catharina, Haastrecht Waarom een toekomst in het onderwijs? “Ik vind het mooi om kinderen te begeleiden naar zelfstandigheid.”
Z
e hebben er al honderden stage-uren op zitten, pabo-studenten Mitchell, Lynn en Margot. Zijn ze al klaar voor het echte werk? ‘Als het moet, dan kan het, maar ik heb nu nog recht op begeleiding, dus grijp ik die kans om nog zoveel mogelijk te leren’.
Nu hun afstuderen dichterbij komt, is die ene vraag onvermijdelijk: als je morgen zelfstandig een klas zou moeten draaien, kun je dat dan? “Ja”, antwoorden zowel Lynn als Mitchell overtuigd. Mitchell: “Eigenlijk functioneer ik zelfs beter als ik alleen voor de klas sta. Als je mentor in de klas zit, vraag je je toch steeds af wat hij of zij denkt van je manier van lesgeven. Misschien doe je het wel verkeerd. Dat is trouwens meteen de beste les die ik andere stagiairs kan meegeven: wees niet bang om fouten te maken. Daar leer je juist van.” “En word ook geen kopie van je mentor”, vult Margot hem aan. “Je moet uiteindelijk je eigen stijl ontwikkelen.” Ook zij heeft het gevoel klaar te zijn om zelfstandig voor de klas te staan. “Maar ik heb nu nog recht op begeleiding. Dit is de kans om nog zo veel mogelijk te leren, dus die kans grijp ik.” Daarbij doelen de stagiairs niet alleen op het verbeteren van hun didactische vaardigheden. Oudergesprekken, omgaan met collega’s, misschien wel deelnemen aan commissies binnen de school; Het zijn allemaal wezenlijke onderdelen van het onderwijsvak waar de studenten via hun stage kennis mee maken.
Nooit uitgeleerd Ja, hij bestaat. Dat gat tussen theorie en praktijk. Mitchell, Lynn en Margot, stagiairs bij De Groeiling, zijn hem alledrie tegengekomen. Ook al hebben ze al sinds het eerste jaar van hun opleiding ervaring voor de klas, er blijft een groot verschil tussen wat je in de boeken leest en wat je in de praktijk tegenkomt. “We krijgen op school heel veel theorie, maar je leert niet hoe je een les leuk kunt maken voor je leerlingen”, zegt Lynn Baptist. “Of hoe je omgaat met het gedrag van een bepaald kind”, vult Mitchell van der Hulst aan. “Natuurlijk bestaan er tips over structuur en regelmaat, maar er is geen kant en klare handleiding.” Vreemd is dat niet, geven de stagiairs meteen toe. Ieder kind is immers anders. Dus gebruiken ze hun respectievelijk een-nalaatste en laatste jaar om nog zoveel mogelijk ervaring op te doen in hun toekomstige vak. Margot den Boer koos vier jaar geleden voor de pabo, nadat ze haar mbo diploma Opticien Manager had gehaald. “Ik wilde iets met kinderen gaan doen, omdat ik het mooi vind om hen te begeleiden naar zelfstandigheid. In vergelijking met mijn eerste jaar, merk ik dat ik nu al een stuk makkelijker voor de klas sta. Je hebt ervaring met de
En ondertussen proberen ze hun kansen voor de toekomst te peilen. Lynn: “Het liefst sta ik natuurlijk meteen voor mijn eigen klas, maar ik sprak vandaag iemand die zei dat die kans klein is. Ze was net begonnen als leerkracht en werkte nu als invalster.” Mitchell: “Natuurlijk heb je het liefst je eigen klas, maar ik zou er zeker voor kiezen om meteen na mijn afstuderen aan de slag te gaan. Ook al is het als invalkracht. Op die manier blijf je je wel ontwikkelen. En de toekomst kun je nooit voorspellen. Aan de ene kant hoor je signalen dat klassen groter worden en er dus minder leerkrachten nodig zijn, maar aan de andere kant staat er weer een grote groep leerkrachten klaar om met pensioen te gaan, waardoor er meer vraag is naar nieuwe leerkrachten.” Nu hun opleiding er bijna op zit, concluderen de studenten dat ze er een goede basis uit hebben gehaald. Ondanks het gat tussen theorie en praktijk. Margot: “Er is zo veel dat je moet weten om een goede leerkracht te worden. Het is niet mogelijk om dat allemaal binnen die vier jaar op de pabo te leren. Je krijgt de basis mee zodat je voor de klas kunt staan en daarna leer je verder in de praktijk. Je bent nooit uitgeleerd.”
13
STARTBEKWAAM
Starters
‘Mijn rugzak zit vol, ik kan aan de slag’
Starters in het onderwijs Sabine en Stéphanie: ‘De manier van lesgeven zal blijven veranderen. Je moet je constant blijven ontwikkelen.’
> TEKST & BEELD Ellen Mannens <
INEZ MOONS
14
Inez Moons (23) Huidige school: De Akker, Boskoop, groep 6 Aan het werk sinds: 3 jaar
Sabine Tertnik (21) Huidige school: ‘t carillon, Gouda, groep 6 Aan het werk sinds: september 2013
Stéphanie Huisman (24) Huidige school: St. Aloysius, Gouda, fase 6/7 (groep 3/4) Aan het werk sinds: oktober 2013
N
ee, ze hebben eigenlijk niets gemist in hun opleiding. Starters in het onderwijs Inez, Sabine en Stéphanie waren na de pabo klaar voor het echte werk. ‘En ondertussen moet je je blijven vernieuwen. Kinderen veranderen immers ook.’ ‘Heerlijk’, dat is in één woord de omschrijving die starters in het onderwijs Inez, Sabine en Stéphanie hebben voor het feit dat ze nu echt aan de slag zijn. Na vier jaar intensief voorbereiden op de pabo, brengen ze het geleerde in praktijk. En die praktijk voldoet precies aan hun verwachtingen. “Doordat je op de pabo vanaf het eerste jaar met de praktijk bezig bent, weet je wat je te wachten staat en of het vak bij je past”, zegt Stéphanie Huisman. “Terwijl je dat bij de meeste opleidingen pas ontdekt, als je je diploma hebt en aan het werk gaat.” Daarmee pretenderen de drie starters overigens niet alles te weten van de praktijk. ”Er komt zoveel extra’s kijken bij het onderwijs. Oudergesprekken bijvoorbeeld. Het is fijn als je daarmee alvast in aanraking komt tijdens je stage, maar uiteindelijk moet je het een keer zelf gaan doen”, aldus Stéphanie. “Tijdens mijn LIO-stage ben ik in het diepe gegooid en klaargestoomd voor de praktijk. Maar het is niet mogelijk om alles wat je moet leren, in je stages te stoppen. In het begin van je opleiding ben je al blij als een lesdag goed is verlopen.”
Eigen verantwoordelijkheid Met het behalen van hun diploma, hadden de drie starters daadwerkelijk het gevoel startklaar te zijn. Dankzij hun opleiding, hun stages, maar vooral ook dankzij de eigen keuzes die ze maakten. Sabine Tertnik koos tijdens haar studie bijvoorbeeld bewust voor een functie in de Opleidingscommissie van Hogeschool Domstad. “Ik was vice-voorzitter van de Opleidingscommissie. We hielden ons bezig met het schoolbeleid en de vernieuwingen binnen het onderwijs. Tijdens mijn stages heb ik dus al bekeken hoe ik die vernieuwingen voor me zag. Toen ik mijn diploma haalde, wist ik: mijn rugzak zit vol, ik kan aan de slag. Ik denk ook dat je daar zelf verantwoordelijk voor bent. Als je open staat voor meer kennis, heb je uiteindelijk ook meer kennis in je rugzak.” Theorie en praktijk zijn wat haar betreft even belangrijk. “Als ik iets zie in de praktijk, wil ik de theorie erachter weten, zodat ik het beter kan doorgronden. En andersom wil ik weten hoe je een theorie het beste kunt doorvoeren in de praktijk.”
Doorstuderen Dat je jezelf moet blijven ontwikkelen als leerkracht, daar zijn de drie het over eens. Inez: “Ik zie mezelf nog wel doorstuderen tot kindercoach of psycholoog. Niet vanwege het diploma, maar om nog sterker voor de klas te staan.” “Je moet jezelf blijven vernieuwen. Kinderen veranderen immers ook”, vindt Stéphanie. Dankzij haar baan als invalkracht op de St. Aloysius maakte ze al kennis met het fasenonderwijs, maar ze verwacht de komende tijd met veel meer vormen van onderwijsvernieuwing in aanraking te komen. “De manier van lesgeven zal blijven veranderen. Ik verwacht op korte termijn bijvoorbeeld dat er meer passend onderwijs komt voor kinderen met beperkingen, dat de klassen groter worden en dat we nog meer digitaal gaan werken. Daar moet je je in blijven ontwikkelen.” Onderwijsvernieuwing is wat hen betreft echter geen doel op zich. Het belang van het kind moet voorop blijven staan. Sabine: “Wat dat betreft denk ik dat de ontwikkelingen in het onderwijs twee stappen vooruit zullen gaan en één stap terug. Ontwikkelingen gaan snel tegenwoordig. Er worden op dit moment veel vernieuwingen doorgevoerd die zinvol zijn voor het onderwijs, maar ze moeten niet ten koste gaan van de kinderen. Als in de praktijk blijkt dat niet alles kan worden doorgevoerd zoals van tevoren was bedacht, dan moet je een stap terug kunnen zetten in het belang van het kind.”
Verwachtingen Inez Moons brak drie jaar geleden haar LIO-stage af nadat ze een fulltime baan aangeboden kreeg. Dit jaar staat ze voor groep 6 van basisschool De Akker in Boskoop. “Natuurlijk is er veel nieuw. Je bent ineens eindverantwoordelijk voor een klas, krijgt te maken met collega’s, wordt gevraagd voor commissies. Maar het zit ook in andere dingen: ik had bijvoorbeeld nog nooit een dyslexiedossier aangelegd. uiteindelijk leer je het vak vooral door het te doen. En als ik hulp nodig heb, kan ik bij mijn collega’s terecht. De meeste verwachtingen die ik vooraf had, zijn uitgekomen, maar wat me vooral opvalt is hoeveel je voor een kind kunt betekenen. Je bent als leerkracht echt iemand voor ze en helpt hen al als je een luisterend oor biedt.”
Modern onderwijs Het diploma is er, de eerste baan ook, maar als het aan de starters ligt, zijn ze nog lang niet uitgeleerd. Sabine: “Het is heerlijk om direct je eigen visie in de praktijk te kunnen brengen. Ik ben de eerste lichting van het Handelingsgericht werken (HGW). Daardoor kon ik meteen starten met onderwijs op maat. Ik denk dat het belangrijk is dat we die vernieuwing goed doorvoeren, voordat er weer nieuwe stappen worden gezet. Maar ondertussen heb ik alweer wat cursussen gevolgd om me verder te ontwikkelen op andere vlakken. Een ADHD-cursus en ‘Teach like a champion’. Als leerkracht moet je nu eenmaal alles in je mars hebben voor modern onderwijs.”
15
Een leven lang leren:
> TEKST Harry van de Kant <
nut en noodzaak I
n elke beroepsgroep – en zeker die van leraren – is voortdurende ontwikkeling van belang. De maatschappij verandert in snel tempo en daardoor veranderen de eisen die aan het onderwijs gesteld worden. Nieuwe werk- en leervormen, de opkomst van de digitale maatschappij, een brede inzetbaarheid en flexibiliteit in je vak/werkomgeving zijn hier voorbeelden van. De invoering van het lerarenregister, waarin die voordurende professionele ontwikkeling zichtbaar wordt, is hier een uitwerking van, evenals de beschikbaarheid van middelen – bijvoorbeeld de Lerarenbeurs – om deze ontwikkeling ook gestalte te blijven geven. Het belang van het aspect ‘leren te leren’ voor zowel de leerling als de leraar wordt in onderstaande nader onderzocht. Begripsbepaling De opkomst van ‘een leven lang leren’ – eerder ook aangeduid als permanente educatie, wederkerend leren, levenslang leren – dateert weliswaar uit de vroege jaren zeventig van de vorige eeuw maar is ook nu leidend en zal dat in de toekomst blijven. Onder ‘een leven lang leren’ verstaan we dan: “alle leeractiviteiten die gedurende het hele leven ontplooid worden om kennis, vaardigheden en competenties vanuit een persoonlijk, burgerlijk, sociaal en/of werkgelegenheidsperspectief te verbeteren”.
Competenties om een leven lang te kunnen leren Om gedurende het leven te kunnen (blijven) leren moeten op alle leeftijden competenties worden opgedaan. In Nederland ligt de nadruk van een leven lang leren voornamelijk op volwassenen die actief zijn op de arbeidsmarkt en niet zozeer bij jongeren. Toch hebben jongeren competenties nodig om hun hele leven te kunnen leren. Wanneer zij die competenties aanleren, vervullen hun leraren de spilfunctie. Daarom moeten leraren: • deze competenties zelf hebben verworven tijdens hun basisopleiding; • de vaardigheden hebben opgedaan om deze competenties door te geven aan hun leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs; • zelf mogelijkheden hebben om gedurende hun loopbaan een leven lang te leren, bijvoorbeeld door deskundigheidsbevordering en het opdoen van ervaringen in verschillende werkomgevingen.
16
Een leven lang leren begint op jonge leeftijd In Nederland geldt als speerpunt dat fundamentele basisvaardigheden (kerncompetenties), zoals lezen, schrijven, rekenen en IcT-vaardigheden, bij leerlingen op orde zijn. Die kerncompetenties vormen immers een noodzakelijke voorwaarde om verder te kunnen leren. Wanneer we het hebben over een leven lang leren, dan ligt de focus inhoudelijk vaak wat nadrukkelijker op de competentie ‘leren te leren’ of leercompetentie. Aspecten hiervan hebben te maken met bewustwording, motivatie en inspiratie om gedurende de ‘levensloopbaan’ verder te leren. In ieder geval gaat het om: • persoonlijke inspiratie; • de nieuwsgierigheid om te leren te behouden; • kennis, vaardigheden en de juiste houding om nieuwe dingen te leren.
De rol en competenties van leraren Voor de leraren is de cruciale rol weggelegd om leerlingen: • uit te dagen; • hun nieuwsgierigheid te laten behouden; • te inspireren; • aan te zetten om met hun eigen leerproces bezig te zijn. De leraar moet leerlingen kunnen activeren, motiveren, monitoren, moet toetsen kunnen maken, diagnosticeren (wat kunnen ze wel en wat niet). Dat zijn belangrijke competenties voor een leraar om leerlingen te leren leren. Daarnaast is van belang dat de leraar:
• de lesstof laat aansluiten op de context van de leerlingen. Dat is essentieel om leerlingen te raken en te motiveren; • voor ogen heeft dat leerlingen het geleerde later in de maatschappij moeten kunnen toepassen; • activerende onderwijsvormen toepast.
Blijven ontwikkelen Leraren hebben een voorbeeldfunctie. Als zij zelf niet de mogelijkheid hebben of zich niet inzetten om zich doorlopend professioneel te ontwikkelen, in hoeverre kun je dan de aspecten van een leven lang leren op leerlingen overbrengen? Voor leraren zou het vanzelfsprekend moeten zijn om zich gedurende hun loopbaan te blijven ontwikkelen. Dat hoort bij de professionaliteit van de leraar en bij de verantwoordelijkheid om de eigen kwaliteit bij te houden. Het mag niet zo zijn dat leraren de lerarenopleiding en eventueel een inductieprogramma als voldoende basis beschouwen voor 40 jaar werken. In de praktijk is er op dit vlak nog veel winst te behalen.
De school/de organisatie als krachtige leeromgeving In de meeste vormen van professionalisering ontbreekt een samenhangende leerlijn: wat leraren leren gedurende hun loopbaan is veelal gefragmenteerd en divers. Bij nascholing (deskundigheidsbevordering) is het heel belangrijk om te weten in welke loopbaanfase leraren zitten en welke behoeften ze op dat moment hebben. Aanbevolen wordt om voor leraren doorlopende leerlijnen uit te stippelen op basis van de vi-
sie van de school/de organisatie en de leerbehoefte van de leraar. De leraar moet zelf de noodzaak zien om verder te leren, als kennis ontbreekt of verouderd is. Leraren zien zelf soms niet het belang in van een leven lang blijven leren. Ze verdiepen zich nauwelijks meer in theorie en worden niet geprikkeld om te leren en zich te blijven professionaliseren. De school/de organisatie kan een essentiële bijdrage leveren aan het faciliteren en motiveren van leraren bij hun professionele ontwikkeling en moet voor de leraar een krachtige en inspirerende leeromgeving zijn. Dat komt neer op heel praktische zaken, zoals: • tijd en ruimte bieden voor nascholing en om informeel van collega’s te leren; • goede begeleiding; • ruimte om te experimenteren; • het geleerde in de praktijk kunnen toepassen. Verder draagt het creëren van een intellectueel uitdagende omgeving, een duidelijke onderwijskundige visie en het bieden van ruime leermogelijkheden bij aan een leeromgeving die het mogelijk maakt om voortdurend te leren. Elementen van en voorwaarden voor een krachtige leeromgeving op scholen/in organisaties zijn: • loopbaanontwikkeling voor leraren; • goed HRM-beleid; • duidelijke onderwijskundige visie; • intellectueel uitdagende omgeving; • veel autonomie en zeggenschap; • grote eigen intrinsieke motivatie in combinatie met ruime leermogelijkheden; • bij elkaar kijken, samen leren en een lerende organisatie; • leiderschap: sturing en zelfsturing koppelen aan een gemeenschappelijke visie over de toekomst van de school/de organisatie en de ontwikkeling van leraren; • vertrouwen in, waardering van, ondersteuning en ontwikkeling van leraren door de schoolleiding.
Verantwoordelijkheid van de beroepsgroep voor de eigen kwaliteit In Nederland is het niet vanzelfsprekend dat leraren zich professioneel ontwikkelen. In sommige andere landen ligt dat anders, met arbeidsvoorwaardelijke koppelingen aan professionalisering. Professionalisering is hier (nog) heel vrijblijvend. De formele kant van professionaliseren is nu wel aan het veranderen. Denk aan de functiemix, discussies over het behalen
van masters, het lerarenregister en de lerarenbeurs. Er komen steeds meer prikkels voor leraren om zichzelf te blijven ontwikkelen. Verder is het belangrijk dat leraren elkaar durven aan te spreken op kwaliteit en ontwikkeling. Volgens sommigen gebeurt dit veelal niet vanwege de cultuur van gelijkheid in het Nederlandse onderwijs. Binnen de lerarengroep is beperkte ruimte voor hiërarchie en informeel leiderschap. Leraren zijn huiverig om elkaar aan te spreken. Daardoor geven zij, volgens sommigen, een belangrijk stuk van de eigen professionele verantwoordelijkheid uit handen.
Lacunes bij de doorlopende professionele ontwikkeling Op het gebied van de doorlopende professionele ontwikkeling van leraren is dus nog een aantal lacunes te benoemen: • Het aanbod in nascholing is fragmentarisch, het ontbreekt aan doorlopende leerlijnen en het sluit niet altijd aan op de leerbehoefte van de leraar. • Of didactische concepten bij de nascholing effectief zijn, is vaak niet empirisch aangetoond. Nascholing die de school oplegt, bewerkstelligt veelal geen intrinsieke motivatie bij de leraar. • Zeggenschap van leraren over hun eigen ontwikkeling is een vereiste. Een leraar moet zien dat kennis bij haar/hem ontbreekt of aanvulling behoeft en moet zelf de noodzaak zien om verder te leren. • De mogelijkheden en de kennis die een leraar kan inbrengen wanneer zij/hij zich professioneel verder ontwikkelt, benut de schoolleiding vaak niet voor de eigen organisatie. • Op scholen is vaak geen cultuur en structuur aanwezig om leraren van elkaar te laten leren en voldoende tijd te geven voor nascholing. • Op scholen heerst vaak het idee dat nascholing vooral uit formele training bestaat, terwijl uit onderzoek blijkt dat leraren ook vaak leren van collega’s (intern en extern). Er moet dus meer worden gekeken naar mogelijkheden van ‘peerfeedback’ en andere meer informele en nonformele vormen van leren. • Een deel van de leraren ziet niet de noodzaak om zich doorlopend professioneel te ontwikkelen en zich in de theorie te verdiepen. Voor de beroepsgroep moet het vanzelfsprekend zijn om zich te blijven ontwikkelen. • Tot slot is het belangrijk om rekening te
houden met de verschillende loopbaanfasen van de leraren en hun leerbehoeften en ontwikkelmogelijkheden.
Aanbevelingen Op basis van bovenstaande zijn door een landelijke commissie de volgende aanbevelingen geformuleerd: • Benoem het concept van een leven lang leren, en met name de leren te leren-competenties, en integreer het meer in de lesstof van leerlingen en van studenten aan de lerarenopleidingen. • Onderzoek de individuele variabiliteit van leerlingen en leraren. Houd bij het leren meer rekening met de individuele verschillen in leerprocessen en leerstrategieën. • Stippel voor de leraar een doorlopende leerlijn uit, op basis van de visie van de school en de leerbehoefte van de leraar. • Voer empirisch onderzoek uit naar de effectiviteit van didactische concepten bij nascholing. • Laat lerarenopleidingen en scholen intensieve samenwerkingsverbanden aangaan. uit onderzoek blijkt dat dergelijke samenwerkingsverbanden goed werken. • Zet op scholen een onderzoeksleerlijn in. Dat draagt, evenals de academische school, bij aan de voortdurende kennisontwikkeling van leraren. • Onderzoek hoe het huidige nascholingsaanbod aansluit bij de wensen van de leraren. Het is relevant om die aansluiting te verbeteren. • Onderzoek de onderwijsinterventies en mogelijke rollen van oudere leraren in het onderwijs, om optimaal gebruik te kunnen maken van hun ervaring.
Afrondend Bij het ontwikkelen van een ‘leven lang leren’-houding vervullen enkele actoren een belangrijke rol: de lerarenopleidingen en de leraren. Van deze actoren is de leraar de belangrijkste: zij/hij verzorgt immers gedurende een lange loopbaan onderwijs aan vele jonge leerlingen gedurende een belangrijke periode in hun ontwikkeling. Het voortdurend werken aan de eigen professionele ontwikkeling is voor de leraar een basishouding om dit ook te kunnen (blijven) realiseren.
17
Ik blijf mezelf ontwikkelen > TEKST Els van Elderen en Fons Mannens <
De professionele ontwikkeling van leraren
Vakbekwaam worden en blijven! J
e bent leraar. Je leert kinderen hoe ze zich verder kunnen ontwikkelen. Maar wat doe je zelf om je vakbekwaamheid op niveau te houden en wat houdt die vakbekwaamheid eigenlijk in?
18
Wettelijke kaders
Kijkwijzer van De Groeiling
De eisen waaraan een leraar moet voldoen, staan in de Wet op de Beroepen in het Onderwijs (Wet BIO). De Onderwijsinspectie houdt toezicht op de kwaliteit van de school. Met de kwaliteit van de individuele leraar houdt de inspectie zich niet bezig.
De Groeiling heeft een Kijkwijzer laten ontwikkelingen op basis van onder andere de bekwaamheidseisen uit de Wet BIO. Deze Kijkwijzer laat zien wat er van je verwacht wordt. Bovendien kan de Kijkwijzer worden gebruikt bij klassenbezoeken. In de Kijkwijzer wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende niveaus van ontwikkeling.
Basisvaardigheden en complexe vaardigheden Met betrekking tot de vaardigheden van leraren kan onderscheid worden gemaakt tussen basisvaardigheden en complexere vaardigheden. Basisvaardigheden: • De leraar legt duidelijk uit. • De leraar realiseert een taakgerichte werksfeer. • Leerlingen zijn actief betrokken bij de onderwijsactiviteiten. complexere vaardigheden: • De leraar stemt de instructie af. • De leraar stemt verwerkingsopdrachten af. • De leraar stemt de onderwijstijd af. • De leraar volgt en analyseert de voortgang van leerlingen. • De leraar biedt planmatige zorg. 37% van de basisschoolleraren beheerst naast de basisvaardigheden ook alle complexe vaardigheden. Bron: Hoofdlijnen uit het Onderwijsverslag 2011/2012, Onderwijsinspectie.
Het aantal basisscholen waar duidelijk wordt uitgelegd, is de laatste 10 jaren gedaald van 98 naar 89 %.
Omgaan met veranderingen De eisen die aan het onderwijs worden gesteld veranderen steeds. Zo stond voorheen overdracht van kennis centraal, maar probeert men nu naast kennis, vooral vaardigheden bij te brengen. Je zal je dus steeds opnieuw moeten afvragen of je onderwijsvaardigheden nog voldoende zijn. Ook demografische veranderingen kunnen invloed hebben op de eisen die aan je worden gesteld. De huidige leerlingenkrimp op scholen zal zich het eerste doen gelden bij de kleutergroepen. Dit betekent dat leraren die wellicht jaren in de onderbouw hebben lesgegeven ingezet zullen gaan worden in hogere groepen. Hierop zullen zij zich moeten voorbereiden, bijvoorbeeld via bijscholing.
Verantwoordelijkheid voor de eigen professionalisering In de cAO Primair Onderwijs is overeengekomen dat 10% van het aantal uren binnen de normjaartaak moet worden aangemerkt als uren ten behoeve van deskundigheidsbevordering. De werknemer geeft, in overleg met de werkgever, zelf invulling aan deze uren en legt hier achteraf verantwoording over af. Leraren in het primair onderwijs zijn dus in hoge mate regisseur van hun eigen ontwikkeling!
Bron: Hoofdlijnen uit het Onderwijsverslag 2011/2012, Onderwijsinspectie.
Goed-beter-best? uit onderzoek (Oratie Van der Grift, 2010) is naar voren gekomen dat startende leraren qua vaardigheden nog een grote afstand hebben tot die van de gemiddelde leraar. Na 1 tot 5 ervaringsjaren bevinden leraren zich op het niveau van de gemiddelde leraar. Na 5 tot 10 ervaringsjaren zijn hun vaardigheden het best ontwikkeld. Bijzonder is dat het vaardigheidsniveau vervolgens weer gaat dalen: leraren met 11 tot 20 jaar ervaring presteren even goed als leraren met 5 jaar ervaring.
Pedagogisch-didactische vaardigheden bij verschillende aantallen beroepservaringsjaren van leraren
LEES VERDER >>
19
vervolg Vakbekwaam worden en blijven!
De wijze waarop leraren hun bekwaamheden onderhouden en verbeteren dienen zij bij te houden in hun bekwaamheidsdossier. Daarnaast kunnen zij zich registeren in het lerarenregister. Met deze registratie geeft de leraar aan hoe wordt geïnvesteerd in de eigen ontwikkeling. Eén keer in de vier jaar beoordeelt een registercommissie of de aangegeven wijze van professionele ontwikkeling aan de criteria voor herregistratie voldoet. In 2017 krijgt het lerarenregister een wettelijke status. Dit betekent dat alleen de leraren die zich geregistreerd hebben onderwijs mogen geven.
Hoe werk je aan je eigen professionalisering? Zelfkennis Vanzelfsprekend is het wel zo effectief als je je vooral professionaliseert op die punten waar je minder goed in bent. Dat vraagt zelfreflectie en feedback van collega´s. Zo krijg je het beeld over je eigen functioneren helder. Je kunt o.a. middels Tool for Talent (instrument dat binnen De Groeiling wordt gebruikt) een competentieprofiel van jezelf maken en dit bespreken met je leidinggevende. Je kunt ook vragen een collega een les van je bij te wonen en deze te beoordelen aan de hand van de Kijkwijzer van De Groeiling.
Scholing Veel leraren volgen cursussen of een studie. Van belang bij het volgen van scholing is dat deze altijd wordt gekoppeld aan ervaringen in het eigen werk. Kennis blijkt beter te beklijven als deze in de praktijk wordt uitgeprobeerd. Kies dus voor scholing waarbij minimaal sprake is van opdrachten in de eigen werksituatie. Nog beter is het als de mogelijkheid tot coaching in school wordt geboden. Interne coaching uit het proefschrift van R.c. Zwart* blijkt dat leraren collegiale coaching als stimulerend ervaren. Het bijzondere is dat interne coaching niet alleen de gecoachte leraar professionaliseert, maar zeker ook de coach zelf! Door het zoeken naar de juiste vragen en het formuleren van goede feedback scherpt ook deze zijn professionaliteit. Netwerken en leerkringen Met anderen een onderwerp bespreken en antwoorden zoeken op vragen of knelpunten blijkt voor veel leraren een krachtig en stimulerend middel om zich verder te ontwikkelen. Nieuwe kennis en inzichten worden opgedaan, hetgeen leidt tot anders handelen.
Op zoek naar inspiratie? Uit het Onderwijsverslag 2011-2012 van de Inspectie van het Onderwijs: Scholing is vaak vrijblijvend en niet altijd gericht op de eigen verbeterpunten. Leraren kennen hun sterke en zwakke punten ook niet altijd. collegiale feedback en het bezoeken van elkaars lessen gebeurt nog maar weinig.
www.leraar24.nl is een etalage met video´s en dossiers voor leraren die inspiratie zoeken of die willen weten hoe collega’s met bepaalde materie omgaan. The crowd (www.thecrowd.nl) is een open professionele leergemeenschap van onderwijsprofessionals. Voor het lerarenregister zie www.registerleraar.nl Voor cursussen, expertise binnen de organisatie, leerkringen, zie www.degroeiacademie.net
*’Teacher in a learning in a context of reciprocal peer coaching', Radboud universiteit Nijmegen, 2007
20
> TEKST Harry van de Kant <
Registerleraar.nl: van, voor en door de leraar I
n 2017 dienen alle leraren die dan werkzaam zijn opgenomen te zijn in het lerarenregister. Dit register is een instrument waarmee zichtbaar wordt gemaakt dat leraren die aan de bekwaamheidseisen voldoen zeggenschap uitoefenen over hun eigen ontwikkeling en samen zorgen voor de kwaliteit hiervan. Het register geeft ook inzicht in de activiteiten die een leraar verricht voor zijn of haar professionele ontwikkeling. Alleen leraren die geregistreerd zijn mogen hun vak uitoefenen. In onderstaande gaan we nader in op deze ontwikkeling. Waarom een lerarenregister? In Nederland willen we onderwijs van een hoog niveau voor ieder kind. Goed onderwijs draagt immers in belangrijke mate bij aan de ontwikkeling van kinderen en hun toekomst. Om goed onderwijs te bieden en te blijven bieden is de vakbekwaamheid van de leraar essentieel. Aan dat vak worden voortdurend eisen gesteld vanuit de maatschappij en om aan die eisen te kunnen blijven voldoen is het noodzakelijk dat leraren (net als alle andere beroepsgroepen) permanent aan de ontwikkeling van hun bekwaamheid blijven werken en daarbij ondersteund worden door hun werkgever. Samen met de beroepsgroep van leraren, werkgeversorganisaties en vakbonden in het onderwijs is een instrument ontwikkeld waarmee zichtbaar wordt gemaakt dat leraren aan die eisen voldoen: het lerarenregister. In algemene zin is de functie van een beroepsregister het waarborgen van de kwaliteit en de eer van het beroep. Deze registers zijn er in het bijzonder voor de die beroepen die essentieel zijn voor het goed en veilig functioneren van de samenleving. Gezondheidszorg en onderwijs zijn voorbeelden van sectoren waarin essentiële beroepen uitgeoefend worden. Daarnaast komen ook bij andere beroepsgroepen registers voor. Een
21
vervolg Registerleraar.nl bekend en recent voorbeeld is de advocatuur, waar vorig jaar een landelijk zeer bekende jurist uit het beroepsregister voor advocaten geschrapt werd.
Wat is de relatie met het competentieprofiel? Vanaf 2006 is de Wet op de Beroepen in het Onderwijs (Wet BIO) van toepassing. Van de leraar zijn zeven bekwaamheidseisen (het zgn. competentieprofiel) vastgelegd waaraan voldaan moet worden. Bij De Groeiling maken we gebruik van Tool for Talent waarin deze bekwaamheidseisen zijn opgenomen. Het lerarenregister bouwt voort op deze Wet BIO.
Wat moet ik me voorstellen bij zo’n register? In het register houdt iedere leraar bij wat hij/zij doet aan zijn/haar professionele ontwikkeling. Die professionele ontwikkeling onderscheidt een aantal activiteiten: opleiding; cursus; studiedagen; conferenties; overige activiteiten binnen de school; overige activiteiten buiten de school en professionele zelfstudie. Al deze activiteiten moeten aansluiten op het niveau van de beroepskwalificatie van de leraar op tenminste hbo+-niveau. Zo gaat het bij de activiteit ‘opleiding’ veelal om post-initiële opleidingen voor vakspecialisaties (taalspecialist, rekenspecialist) of masters-opleidingen (SEN). Onder de ‘overige activiteiten binnen de school‘ moet gedacht worden aan coaching, collegiale consultatie, deelname aan onderzoek of verbetertrajecten. Het deelnemen aan netwerken of opleiden in de school zijn voorbeelden van ‘overige activiteiten buiten de school’. Bij elke activiteit wordt door de leraar aangetoond dat deze gedaan is. Bij een aantal activiteiten wordt in het register aangegeven hoeveel registeruren hier aan gekoppeld zijn. De activiteiten zijn opgesteld door registercommissies, bestaande uit leraren. Deze commissies beoordelen of en zo ja voor hoeveel uur een activiteit meetelt.
Is een register hetzelfde als een bekwaamheidsdossier? Nee, dat is niet hetzelfde. Het bekwaamheidsdossier bevat wel een overzicht van gevolgde deskundigheidsbevordering maar de registratie-eisen gaan verder. Omdat er wel sprake is van enige overlap zal het bekwaamheidsdossier verdwijnen als de registratieplicht in 2017 is ingevoerd.
Komt er een registratieplicht? Ja: het lerarenregister is geen vrijblijvende zaak. Momenteel is inschrijving in het lerarenregister nog op vrijwillige basis. Vakbonden en werkgevers in het onderwijs en het ministerie van OcW geven voorlichting over het registreren in de verwachting dat elke leraar zich in de komende tijd laat registreren. Als voor 2017 meer dan de helft van de leraren zich heeft geregistreerd dan wordt het lerarenregister algemeen verbindend verklaard. Dat betekent dat besturen vanaf dat moment alleen geregistreerde leraren voor de groep mag zetten; de niet-geregistreerde leraren moeten zich zo snel mogelijk
22
laten registreren om hun bevoegdheid/baan niet te verliezen. Als In 2015 blijkt dat minder dan 40% van de leraren geregistreerd is dan worden aanvullende maatregelen genomen om er voor te zorgen dat uiterlijk 1 januari 2017 alle leraren geregistreerd zijn.
En als ik me niet laat registreren? Elke leraar die uiterlijk 1 januari 2017 niet geregistreerd is mag geen les geven. Dat kan leiden tot ontslag. In de cAO PO zullen hier nader afspraken over gemaakt worden.
Waar kan ik me laten registreren? Je gaat naar de website www.registerleraar.nl. Op deze site maak je een account aan en vervolgens voeg je een verklaring van bevoegdheid toe, vul je aanvullende gegevens in en vraag je je registratie aan. De gegevens worden gecontroleerd en na goedkeuring ben je vindbaar als registerleraar. Je houdt in je dossier zelf bij wat je doet aan professionele ontwikkeling. In vier jaar tijd moet je hier tenminste 160 uur aantoonbaar aan besteden. Aan de inschrijving in het lerarenregister zijn geen kosten verbonden.
Is de inschrijving voor eeuwig? Nee, om de vier jaar vindt een herregistratie plaats. Als je in de vier jaar voorafgaand aan de herregistratie onvoldoende aan je professionele ontwikkeling gedaan hebt dan wordt je niet opnieuw geregistreerd (verdwijn je uit het register). Ook dan geldt dat je niet langer bevoegd bent om les te geven en kan dat rechtspositionele consequenties hebben.
Krijg ik ook middelen om aan mijn professionele ontwikkeling te werken? Nu al geldt dat je gebruik kunt maken van de Lerarenbeurs. Sinds kort wordt deze beurs alleen verstrekt als je geregistreerd bent. Daarnaast heeft elke school een budget (personeels- en arbeidsmarktbeleid en een deel van de prestatiebox) waaruit deskundigheidsbevordering van het personeel betaald kan worden. In het Herfstakkoord dat in september 2013 gesloten is tussen het Kabinet en oppositiepartijen is opgenomen dat vanaf 2015 een budget beschikbaar komt voor professionalisering van leraren (en schoolleiders). Dit budget wordt via het bestuur toegevoegd aan de middelen van de school.
Moeten ook invallers en pas afgestudeerden zich laten registreren? Als zij les willen geven wel. Er zijn wel voorwaarden aan verbonden. Zo moet je aantoonbaar minimaal 332 uur op jaarbasis werken (0,2 fte) of in de afgelopen vier jaar tenminste 1.328 uur (4 x 332 uur) als leraar werkzaam zijn geweest. Voor leraren in opleiding komt er een aspirant-register zodat zij wel les kunnen geven.
ALFRED HITcHcOcK
> TEKST Harry van de Kant <
Regisseur zijn van je loopbaan ‘M
ijn huidige school is de vijfde school in mijn loopbaan. Als ik 7-8 jaar op een school gewerkt heb vertrek ik naar een volgende school. Niet omdat ik moet vertrekken, of het niet meer naar mijn zin heb, maar omdat ik mezelf weer voor nieuwe uitdagingen wil plaatsen in een nieuwe omgeving. Waar ik weer verder kan groeien in mijn vak maar ook kan vertrouwen op alle kennis en ervaring die ik in mijn vorige scholen heb opgedaan.’ LEES VERDER >>
23
vervolg Regisseur zijn van je loopbaan Er zijn vele manieren om je professionele ontwikkeling vorm te geven. Vaak zien we in de praktijk dat die ontwikkeling zich lange tijd afspeelt op één werkplek. Bovenstaande kom je dan ook niet vaak tegen in het primair onderwijs; een sector die bekend staat om z’n lage arbeidsmobiliteit.
Het begint doorgaans nog veelbelovend: je bent pas afgestudeerd aan de pabo en natuurlijk ben je bereid om in de regio een baan te aanvaarden. Die regio kan zich zelfs uitstrekken over een (of meer) provincie(s). Wanneer het een baan op tijdelijke basis is dan kan het gebeuren dat je de eerste jaren regelmatig van werkomgeving (school/werkgever) verandert. Ook dat hoort er bij, tot eenmaal sprake is van een vaste werkplek: die school bij dat bestuur. Als de omstandigheden niet wijzigen (bijvoorbeeld de terugloop van het aantal leerlingen) dan blijf je zo lang mogelijk op dezelfde plaats zitten. Je raakt vertrouwd met de organisatie, de collega’s, leerlingen en ouders. Het vak gaat je makkelijker af door de kennis en ervaring die je jaarlijks op doet. Natuurlijk stoor je je af en toe aan een aantal zaken, maar dat vormt geen reden om eens ergens anders te gaan werken. Kortom: je zit – ondanks de werkdruk die je ook ervaart – in je comfortzone. Aan verandering van werkomgeving heb je geen behoefte. Het geeft immers gedoe: je moet het vertrouwde, bekende los laten, weer een plek vinden in een andere organisatie, met andere collega’s, wellicht ook een andere manier van werken en in een andere plaats. Dat brengt de nodige onzekerheid met zich mee: kan ik dat wel; durf ik dat wel? En dit is toch mijn school? Deze vragen zijn niet aan de orde als je door omstandigheden gedwongen wordt om elders te moeten gaan werken, bijvoorbeeld omdat je boventallig wordt als gevolg van de daling van het aantal leerlingen op de school. Het vertrek overkomt je nu; je was er niet op voorbereid en het is ook niet jouw keuze.
Dat het nu zo’n impact op je heeft heb je echter zelf laten gebeuren. Want hoe vaak heb je in de afgelopen jaren jezelf, vanuit je professionele houding, de volgende vragen gesteld: ‘Hoe zien mijn werkzaamheden er over 5 jaar uit? Werk ik nog in dezelfde functie, in dezelfde groep of bouw? Is de overstap naar een andere school/andere functie mogelijk om zo nieuwe ervaringen op te kunnen doen? Kan dat ook bij mijn huidige werkgever? Als ik iets anders wil: wat heb ik dan nodig om dat te kunnen realiseren?’ Personeelsleden oefenen een vak uit: het vak van leraar, leidinggevende, onderwijsondersteunende. Dat vak wordt in een school uitgeoefend. De school is dan de werkplek. Op die werkplek kan betrokkene werken aan het op peil houden en verbeteren van de eigen bekwaamheid die nodig is om aan de steeds veranderende eisen die de omgeving (overheid, maatschappij, gemeente, wijk, kinderen) stelt aan het uitoefenen van dat vak. Ieder personeelslid heeft een bestuursbenoeming die inhoudt dat niet de school de werkgever is maar het bestuur. Een personeelslid is vanuit de bestuursbenoeming dus niet gebonden aan een vaste school; in beginsel kan het vak in elke school uitgeoefend worden. En net als in alle andere sectoren geldt inmiddels ook in het onderwijs dat 40 jaar werkzaam zijn op dezelfde werkplek en bij dezelfde werkgever geen reëel verwachtingspatroon meer is.
Het primair onderwijs staat bekend om z’n lage arbeidsmobiliteit
24
Toch blijkt in de praktijk dat maar weinig personeelsleden dit als zodanig ervaren. Velen zijn ooit begonnen in een bepaalde school en blijven vervolgens door uiteenlopende omstandigheden zo lang mogelijk aan die school verbonden. Aspecten als: de korte reisduur tussen werk en woning, opgenomen zijn in de cultuur van de school ( je kent elkaar en andere scholen zijn onbekende omgevingen met onbekende collega’s), de combinatie van werk- en zorgtaken, spelen daarbij een belangrijke rol. Mobiliteit (het vermogen van personeelsleden om QuINTEN TARRANTINO zich mentaal, functioneel en geografisch te willen verplaatsen ten behoeve van zichzelf en ten behoeve van de organisatie) is niet zo groot onder het zittend onderwijspersoneel.
‘ten behoeve van personeelsleden zelf…’ In het algemeen geldt dat het hebben van een baan die geen uitdaging biedt, waarin groei en ontwikkeling niet mogelijk is, de werkzaamheden zeer voorspelbaar zijn, en in een werkomgeving plaatsvinden die niet of nauwelijks verandert, niet motiverend is voor mensen. Mensen hebben behoefte aan groeimogelijkheden, nieuwe uitdagingen en veranderende werkomstandigheden, waarin aanwezige talenten tot ontplooiing kunnen komen en kennis en vaardigheden vergroot worden.
‘ten behoeve van de organisatie.’
• het vergroten van een evenredige en professionele verdeling van leeftijd, en specialisme over de stichting; • afwisseling in je loopbaan; • een frisse blik in de school; • uitwisseling tussen scholen van kennis, ervaring en specialisme; • een grotere betrokkenheid bij de stichting i.p.v. eenzijdig bij de school. Opdracht voor de organisatie enerzijds en individuele personeelsleden anderzijds is het brengen (en behouden) van de juiste persoon op de juiste plaats in de organisatie. Dat kan dus inhouden dat het takenpakket of de functie verandert maar ook de werkplek. Dit laatste op initiatief van betrokken personeelslid zelf of vanuit de noodzaak om de competenties in te zetten op een plaats (werkplek) waar dat nodig is.
Werken in het primair onderwijs vraagt om een brede inzetbaarheid van mensen. De samenleving is voortdurend in beweging en doet ook regelmatig een appél op het onderwijs. Nieuwe technieken worden toegepast en de kijk op kind en ontwikkeling verandert ook. Dat vraagt van de school een visie op onderwijs die recht doet aan de ontwikkeling van de kinderen die de school jarenlang bezoeken. Van personeelsleden vraagt dat een voortdurende professionele ontwikkeling en een brede inzetbaarheid. Niet de werkplek (lokaal, groep, school) staat Voor personeelsleden geldt derhalve: centraal, maar het vak dat • je blijven ontwikkelen is een grondhouding uitgeoefend wordt. Dat kan in de uitoefening van je vak waarop je aanzijn voor een periode in een gesproken kunt worden; bepaalde groep en bepaalde STEVEN SPIELBERG • primair ben je een professional die een vak uitschool, maar ook in een andere oefent binnen een school, in plaats van (een levengroep, andere school of wellicht lang) werkzaam te zijn bij een school en daar een zelfde/andere functie bij een een(zelfde) vak uit te oefenen; andere werkgever. • neem een open en positieve houding aan voor mobiliteit en neem de moeite om je te oriënteren op andere groepen, andere Mobiliteit is geen op zichzelf staand doel, Het is een instrument binnen personeelsbeleid en levert een bijdrage aan het taken en/of functies en andere scholen; verhogen van de kwaliteit van onderwijs. Sturen aan de kwaliteit • voel je verantwoordelijk voor de kwaliteit en cultuur binnen je van het onderwijs is sturen aan mensen die daar werkzaam zijn. Stu- huidige werkplek en binnen die van de stichting als geheel. ren betekent in dit geval: • mensen stimuleren om zich (verder) te ontwikkelen; Afrondend • mensen uitdagen om regelmatig stil te staan bij hun wensen en Maak mobiliteit een vast aspect van je professionele ontwikkeling; voorkom dat omstandigheden buiten ambities; • mensen aanspreken op hun kwaliteiten en hen de mogelijkheden jou om bepalen dat je werkzaambieden om hun kwaliteiten maximaal in te zetten binnen hun werk. heden elders plaats dienen te vinden. Wees regisseur van je loopbaan en durf van Mobiliteit kan leiden tot: • het verbeteren, verbreden en verder ontwikkelen van alle perso- werkplek te veranderen. Het verbreedt je neelsleden; • het verbeteren en verder ontwikkelen van de kwaliteit van de horizon en levert WOODY ALLEN nieuwe kennis, ervaschool; • het openbreken van een gesloten cultuur; ringen en collega’s op! • het bevorderen van een leerbare houding van de hele organisatie waarbij feedback geven en ontvangen centrale instrumenten zijn; • bijstelling van de eigen vooronderstellingen ( je gaat anders tegen zaken aankijken) en het verbreden van je eigen werkomgeving; • het voorkomen van vastlopen, (verhoging van) ziekteverzuim, burn-out verschijnselen;
Durf van werkplek te veranderen!
25
VAKBEKWAAM
De ervaringsdeskundigen
HERMAN, MARTIN EN LIA MAKEN HET ONDERWIJS AL VIER DEcENNIA VAN DIcHTBIJ MEE. ‘DE OMGANG MET LEERLINGEN IS DOOR DE JAREN HEEN NIET WEZENLIJK VERANDERD. HET BLIJVEN KINDEREN MET HuN EIGENHEID EN JE PROBEERT ZE ALTIJD ALS INDIVIDu TE BENADEREN.’
> TEKST & BEELD Ellen Mannens <
‘Ik zou het een ander nog steeds aanraden’ L
eerkrachten Martin, Herman en Lia hebben al vier decennia ervaring in het onderwijs. Een periode waarin ze het vak voortdurend zagen veranderen. Ze pasten zich aan aan de tijd, maar behielden ook hun oude waarden: ‘Structuur blijft belangrijk voor een kind. Zeker in een tijd met veel prikkels.’
26
Martin Hoogenboom (63) St. Jozefschool Oudewater, groep 3 remedial teacher/intern begeleider groep 5 t/m 8 Aantal jaren in het onderwijs: 38
Herman van Niekerk (62) Kardinaal Alfrinkschool Waddinxveen, groep 5/6 Aantal jaren in het onderwijs: 41
Lia Rijnbeek (60) De Bijenkorf Gouda, groep 8 Aantal jaren in het onderwijs: 38
Herman van Niekerk, leerkracht op de Kardinaal Alfrinkschool in Waddinxveen, vierde vorig jaar zijn veertigjarig jubileum in het onderwijs. Hij heeft goede herinneringen aan het feest, maar wat hem vooral weer opviel: “Ik had allemaal vrouwen om me heen. Dat is er door de jaren heen echt ingeslopen. Toen wij begonnen was de verdeling man/vrouw in het onderwijs nog 50/50.” Nu zijn Martin en Herman bijna de laatste der Mohikanen. Zonde, vindt de enige vrouw in dit interview, Lia Rijnbeek: “Het zou zeker in deze tijd goed zijn als er weer wat mannen bij komen. Niet vanwege de kwaliteit, maar vanwege het contact met de leerlingen. Steeds meer kinderen groeien op met alleen hun moeder. Voor hen kan een mannelijk rolmodel op school geen kwaad.”
Verandering Vier decennia lang staan ze al voor de klas. Vier decennia lang maakten ze het onderwijs en vooral de veranderingen in het onderwijs van dichtbij mee. Ze zagen de kleuterschool en het lager onderwijs plaatsmaken voor de basisschool. Leerlingvolgsystemen werden ingevoerd en de computer deed zijn intrede in de klas. Herman: “De aanpak in het onderwijs golft altijd. In de jaren zeventig hadden we nog een links kabinet. Je moest als onderwijzer alles kunnen en groepswerk was belangrijk. Nu werken we opbrengstgericht. We bekijken hoe de individuele prestaties van de leerlingen omhoog kunnen. Een golfbeweging is er altijd geweest in het onderwijs, maar hij wordt wel steeds korter.”
Cito-virus De drie leerkrachten vonden hun eigen weg in die golfbewegingen. Haalden eruit wat zij goed vonden en zetten het belang van de leerling voorop. Maar natuurlijk waren er ook altijd punten van kritiek. Het cito-virus werd steeds hardnekkiger, de individuele aanpak slaat soms door en het onderwijs wordt zakelijker. Lia: ”Het spontane is er bijvoorbeeld af bij de werkgroepen voor de verschillende extra activiteiten. Ik mis de sfeer van ‘het met elkaar doen’.” Ook de tijd dat de leraar om vijf voor half negen binnenkwam en de school om vier uur was uitgestorven, ligt ver achter hen. Waren al die veranderingen redenen om te twijfelen aan het vak? “Nee”, is het unanieme antwoord. “In mijn beginjaren heb ik me wel eens afgevraagd: is dit het wel?”, zegt Herman. “Dat kwam vooral doordat
vrienden betere banen hadden dan ik. Maar door de jaren heen kreeg ik steeds meer plezier in het onderwijs. Vooral toen ik zelf kinderen kreeg. Vanaf dat moment kreeg ik meer binding met de kinderen. En het vak sluipt door de jaren heen ook in je patroon. Het wordt steeds makkelijker.” “Van stoppen was geen sprake in onze tijd”, merkt Lia op. “Nu denken mensen al snel: is dit het? En ze vertrekken naar banen die gelieerd zijn aan het onderwijs of gaan les geven in Afrika. Ze werken aan een divers cv en kijken veel meer om zich heen dan wij deden. Tegenwoordig is het natuurlijk not done zolang als wij ergens werken.”
“Het maakt niet uit of je nu alle mogelijkheden hebt op een digibord. Met verhalen kan ik de kinderen nog altijd boeien.” Terwijl dat lange werken voor hen uiteindelijk een voordeel bleek. “Je leert het vak pas echt als je voor de klas staat”, zegt Martin. “En nu, na al die jaren ervaring, merk je dat je veel sneller kunt schakelen. Je merkt het sneller als een bepaalde manier van werken niet aansluit bij een leerling en stapt makkelijk over naar een andere aanpak. Wat dat betreft hebben we een goed gevulde rugzak. Maar ik denk dat je door al die jaren vooral jezelf leert kennen voor de klas. Als een les niet lekker loopt, ligt het toch echt aan jezelf. De klas houdt je een spiegel voor.”
Vaste waarden Het onderwijs veranderde in vier decennia van klassikaal werken naar handelingsgericht werken, maar in grote lijnen behielden de drie leerkrachten enkele vaste waarden bij de aanpak van het onderwijs. Martin: “De omgang met leerlingen is door de jaren heen niet wezenlijk veranderd. Het blijven kinderen met hun eigenheid en je probeert ze altijd als individu te benaderen. Nu heb je makkelijke en moeilijke kinderen, maar die waren er ook al toen we begonnen.” Welke aanpak heeft altijd gewerkt? “Bij mij werkt verhalen vertellen nog altijd”, zegt Herman. “Het maakt niet uit of je nu alle mogelijkheden hebt op een digibord. Met verhalen kan ik de kinderen nog altijd boeien.” Maar wat misschien wel het belangrijkste is: “Structuur”, zegt Lia. “Ik probeer altijd de structuur vast te houden en bij te brengen aan de leerlingen. Daar hebben ze nog steeds baat bij. Zeker nu met al die prikkels om hen heen.” Zouden ze het onderwijsvak anno 2104 nog aanraden aan een nieuwe generatie? “Ja”, is het antwoord. Martin: “Het onderwijs blijft een mooi vak. Misschien worden we de laatste jaren wat meer begrensd, maar toch is het nog steeds een van de weinige beroepen waarin je zo veel van jezelf kwijt kunt.”
27
28