Terugblik op de toekomst
pagina 1 van 47
Terugblik op de toekomst Literatuurstudie naar de mogelijkheden van ibogaïne bij de behandeling van verslaafden
F.R.J. Leenders
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 2 van 47
April 1999
Onder begeleiding van Centrum voor Verslavingsonderzoek H.T. Verbraeck
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 3 van 47
Inleiding Hoofdstuk 1 Traditioneel en therapeutisch gebruik van ibogaïne 1.1. Inleiding 1.2.
Traditioneel gebruik van ibogaïne bij de Bwiti-cultus in Gabon
1.2.1.
Het gebruik bij de Fang en Mitsogho.
1.2.2.
De fasen
1.3.
Ibogaïne in psychotherapie: Naranjo
1.3.1.
De ibogaïne-ervaring volgens Naranjo
Hoofdstuk 2 Ibogaïne, een verslavingsinterruptor? 2.1.
Lotsof’s ontdekking
2.2.
Preklinische studies
2.3
Samenvatting
Hoofdstuk 3 Klinische studies naar ibogaïne en verslaving 3.1. Anekdotische aanwijzingen voor de werking van ibogaïne als verslavingsonderbreker 3.2.
FDA’s toestemming voor klinisch onderzoek
3.3.
Ibogaïne en noribogaïne
3.4.
Detoxificatie met behulp van ibogaïne
3.5
Verloop van een ibogaïne-sessie.
3.6
Effectiviteit van detoxificatie met behulp van ibogaïne
Hoofdstuk 4 Discussie, conclusies en aanbevelingen 4.1 4.2.
Discussie De probleemstelling
4.3.
Algemene conclusies en aanbevelingen
4.3.1.
Conclusie met betrekking tot de rol van ibogaïne bij verslaving
4.3.2. Conclusie met betrekking tot de toxicologie van ibogaïne Nawoord Literatuurlijst
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 4 van 47
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 5 van 47
Inleiding Ibogaïne is een alkaloïde afkomstig uit de bast van de wortel van de plant Tabernanthe Iboga, die voorkomt in het regenwoud van West-Afrika van met name Gabon en Kongo. Onder de inheemse bevolking wordt het middel gebruikt door te kauwen op de wortelbast om gedurende de jacht dagen achtereen alert en bewegingsloos te blijven of om visioenen van voorouders te krijgen tijdens initiatieriten.
De werking van Ibogaïne: Ibogaïne is een sterk psychoactief middel. Bij lage doseringen kan het een opwekkende werking hebben, waardoor de gebruiker zich fit voelt en alert blijft. De behoefte aan slaap neemt dan ook af. Mogelijke bijwerkingen zijn onder andere: trillen, misselijkheid en overgeven. Net als LSD, mescaline en andere hallucinogenen potentieert ibogaïne de effecten van de neurotransmitter serotonine. Er wordt beweerd dat ibogaïne in staat is om een verminderde lust (‘craving’) naar heroïne te bewerkstelligen. Bovendien zou het de ontwenningsverschijnselen voorkomen. Ook bij verslaving aan andere middelen zou ibogaïne toegepast kunnen worden. Voor de behandeling van verslaafden maakt men gebruik van synthetisch bereide ibogaïne die oraal wordt toegediend. Het lijkt er op dat de positieve invloed van ibogaïne op het onderbreken van verslaving als het ware uit twee componenten bestaat. Enerzijds bestaat de fysieke, metabolische factor, waardoor ontwenningsverschijnselen en ‘craving’ uitblijven. Anderzijds heeft ibogaïne een psychische, therapeutische factor. Vooral de laatste zal uitgebreid aan bod komen in deze literatuurstudie. De fysieke, metabolische factor is vooral met behulp van dierexperimenten veelvuldig onderzocht (o.a. Dzoljic et al., 1988; Sharpe en Jaffe, 1990; Glick et al., 1992; Francés et al., 1992). De resultaten uit deze onderzoeken wijzen over het algemeen in de richting van de beweringen van Lotsof omtrent het uitblijven van ontwenningsverschijnselen en het onderbreken of zelfs beëindigen van opiaatverslaving (heroïne en morfine), en mogelijk ook amfetamineverslaving. Ook uit de ervaringen van diverse (ex)drugsverslaafden, die een ibogaïne behandeling hebben ondergaan, blijkt sprake te zijn van het uitblijven van ontwenningsverschijnselen. Tevens rapporteerden vele behandelden dat ze na de behandeling nauwelijks behoefte voelden om hun ‘vertrouwde’ drug te gebruiken. Sommigen vielen wel af en toe terug in oude gewoonten met de reden dat men dat nu eenmaal gewend was en niet zozeer om de gevreesde afkickverschijnselen te omzeilen. Uit de dierexperimenten zijn geen duidelijke oorzaken naar voren gekomen voor deze bijzondere effecten van ibogaïne, echter wel veel theorieën en hypothesen. De psychische, therapeutische factor komt naar voren uit de ervaringen van mensen die met ibogaïne behandeld zijn (zie o.a. De Rienzo & Beal, 1997; Sheppard, 1994; Sisko, 1990 & 1993). De werking begint meestal een halfuur na orale inname en bereikt een piek na ongeveer twee uur, die vervolgens langzaam afneemt en na zo’n 36 uur resulteert in een diepe slaap. Tijdens deze trip ervaart men verscheidene stadia met elk hun eigen kenmerken. Deze fasen met hun kenmerken zullen later nader aan de orde komen.
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 6 van 47
Tijdens de stadia van de ibogaïne behandeling zeggen velen inzichten te verwerven over het leven van de betreffende persoon, de verslaving en/of de mogelijke oorzaken of achtergronden van deze verslavingen. Sommigen van hen melden dat deze inzichten nieuwe perspectieven bieden om op een andere manier tegen het eigen leven of de verslaving te kijken. Men vindt houvast om de strijd aan te gaan met de eigen verslaving en om te werken aan achterliggende problemen. Men beschrijft als het ware een therapeutische component van de ervaren trip. Anderen melden alleen een intense trip met uiteenlopende hallucinaties, angsten, lichamelijke ongemakken etc, waar men geen enkele therapeutische waarde aan hecht. Anderen beschrijven dat ook, maar komen geruime tijd na de trip tot inzichten die men reeds tijdens de trip heeft ervaren, maar waar pas later een bruikbare (symbolische) betekenis aan wordt gegeven. De begeleiding van de persoon die onder behandeling is, is vaak beperkt tot het ‘stand-by’ zijn voor het geval er problemen zijn. Er is geen sturende therapeut, de ibogaïne doet het werk.
De probleemstelling: In deze literatuurstudie wordt een poging gedaan om de literatuur over de werking van ibogaïne bij mensen te beschouwen met betrekking tot de behandeling van verslaving. Daarbij zal gezocht worden naar antwoorden op de vraagstelling die vooral betrekking heeft op de hierboven beschreven therapeutische component van de ibogaïne-trip. Er bestaat een discussie over de noodzaak van het ondergaan van een volledige psychoactieve of droomachtige trip om tot onderbreking van de verslaving te komen. Volgens Lotsof (1995) is dat een essentieel onderdeel van de behandeling, waarin als het ware een mentale herprogrammering plaatsvindt die noodzakelijk is om de definitieve stap te kunnen zetten naar een drugvrij bestaan. Volgens Lotsof doet men tijdens de fase van de ‘normatieve visioenen’[1] de informatie (en inspiratie) op over onderliggende oorzaken van drugmisbruik, en worden onverwerkte trauma’s herbeleefd, waardoor deze als nog verwerkt kunnen worden, dan wel hanteerbaar gemaakt. Naranjo (1973) gebruikte tijdens zijn psychotherapieën lagere doseringen dan Lotsof, waardoor zijn patiënten niet de fase van de normatieve visioenen bereikten, maar niet verder kwamen dan de eerste drie Freudiaanse getinte fasen, die volgens Naranjo bruikbaar zijn om de patiënt te doen terugkeren naar een stuk onverwerkt verleden en middels herbeleving te komen tot verwerking van diepliggende trauma’s. Anderen zijn op zoek naar middelen die verwant zijn aan ibogaïne, die wel de afkickverschijnselen wegnemen en het hunkeren naar drugs (craving) doen verminderen of wegnemen, zonder dat de patiënt een periode van geestesverandering moet doorstaan. Zo wordt onderzoek gedaan naar 18methoxycoronaridine (18-MC). Uit dierstudies blijkt dat deze wel dezelfde anti-addictieve eigenschappen bevatten, maar vermoedelijk zonder psychoactieve component (Glick et al., 1996).
De onderzoeksvraag luidt als volgt: Is de psychoactieve component essentieel voor de anti-addictieve werking van ibogaïne en wat is dan de therapeutische waarde van de normatieve visioenen veroorzaakt door ibogaïne?
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 7 van 47
Tevens wordt getracht antwoord te krijgen op een meer algemene vraag: Welke (wetenschappelijke) literatuur bestaat er over ibogaïne-behandelingen bij mensen en wat luiden de conclusies van deze studies?
In het eerste hoofdstuk zal het traditioneel gebruik van iboga in West- en Centraal Afrika beschreven worden. Tevens komt hier het gebruik van ibogaïne in psychotherapie aan de orde, zoals dat werd gedaan door Naranjo. Het tweede hoofdstuk zal met name gaan over de preklinische studies omtrent ibogaïne. In het derde hoofdstuk komen de klinische studies en anekdotische rapportages over het gebruik van ibogaïne bij de behandeling van verslaving. Tot slot in hoofdstuk vier discussie, conclusies en aanbevelingen, gevolgd door een nawoord.
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 8 van 47
Hoofdstuk 1 Traditioneel en therapeutisch gebruik van ibogaïne
1.1. Inleiding De laatste jaren is een toenemende belangstelling te zien voor het plantaardige middel, ibogaïne (12methoxyibogamine), waarvan wordt beweerd dat het geschikt is voor gebruik als afkickmiddel voor opiaat-, amfetamine-, cocaïne-, alcohol- en nicotineverslavingen. Hierbij zouden nauwelijks of geen ontwenningsverschijnselen optreden. Bovendien zijn de behandelingen van zeer korte duur. Zo wordt geclaimd dat bij behandeling van heroïne verslaving een eenmalige behandeling van 48 uur goed zou zijn voor de onderbreking van de verslaving voor een periode variërend van enkele dagen tot zes maanden. Howard Lotsof, de ontdekker van de opzienbarende veronderstelde werking van ibogaïne, patenteerde ibogaïne in 1985 onder de naam ‘Endabuse’ als geneesmiddel tegen opiaatverslaving. In de reclamefolder vindt men de volgende claims: •
Ibogaïne kan oraal worden toegediend en hoeft niet te worden geïnjecteerd.
• Ibogaïne is niet-narcotisch. Het is daardoor geen vervanging van de verslavende stof, zoals methadon dat is voor heroïne. •
Ibogaïne werkt snel; 48 uur na inname van ibogaïne is de behandeling afgelopen.
• Ibogaïne heeft een langdurig effect. Een behandeling onderbreekt gedurende een half jaar de verslaving; drie kuren zouden voldoende zijn om gedurende vier jaar vrij te zijn van verslaving. •
Ibogaïne is niet fysiek verslavend.
•
Ibogaïne is een natuurlijke stof.
In dit hoofdstuk wordt enerzijds ingegaan op traditioneel gebruik binnen bepaalde gemeenschappen in West-Afrika, anderzijds wordt ingegaan op het therapeutisch gebruik door de Chileense psychiater Claudio Naranjo tijdens de jaren zestig en zeventig.
1.2. Traditioneel gebruik van ibogaïne bij de Bwiti-cultus in Gabon file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 9 van 47
Ibogaïne (12-Methoxyibogamine) is een psychoactieve alkaloïde die onttrokken wordt aan de wortels van een struik die in twee varianten voorkomt in de Regenwouden van West-Afrika, namelijk de Tabernanthe Iboga en Tabernanthe Manii. Botanisch worden deze twee niet altijd onderscheiden, maar blijken dezelfde psychotropische eigenschappen te hebben (Fernandez, 1982).
Eeuwen lang werd iboga gebruikt door de plaatselijke bevolking als onderdeel van de Bwiti-cultuur, een Gabonese cultus waarbij de initiatie door het gebruik van Tabernanthe Iboga centraal staat. Gebed en zang zijn meestal gericht op de plant zelf en niet op de goden en geesten. Bwiti zijn de goden en voorouders, waar met behulp van de consumptie van iboga contact mee gezocht kan worden (Fernandez, 1982). Bwiti is de gemeenschappelijke voorouder, die zich in de visioenen vaak openbaart als bemiddelaar tussen de levenden en god. Tevens staat Bwiti voor alles om ons heen. Er bestaat discussie over de betekenis van Bwiti, wat mogelijk te wijten valt aan een betekenis die zich niet naar de westerse cultuur laat vertalen. De oorsprong van de Bwiti-cultus is ontstaan onder de Mitsogho, een volk dat tijdens de vorige eeuw gemigreerd is en in Gabon terechtkwam. Hier kwamen de Mitsogho in contact met de kustbevolking van Gabon, de Fang. Er wordt beweerd dat de Mitsogho ooit de werking van iboga hebben leren kennen door de Pygmeeën (Fernandez, 1982; Goutarel, 1993). Tijdens het begin van deze eeuw leerden de Mitsogho de Fang het eten van de Iboga en ontstond een Bwiti-cultus onder de Fang, die vaak minder strikt is dan de Bwiti van de Mitsogho. Zo accepteren de Fang de vrouwen als leden, in tegenstelling tot de Mitsogho waar Bwiti uitsluitend een mannenzaak is. Binnen de Fang-Bwiti zijn tevens christelijke elementen opgenomen, die tijdens de initiatievisioenen naar voren komen. Goutarel meldt dat de Fang minimaal uit twaalf subculturen bestaat en het dus niet realistisch is te veronderstellen dat er een normatieve Fang-visie bestaat die men kan vergelijken met de Mitsogho-Bwiti. Wel bestaan in algemene zin overeenkomsten tussen de ibogavisioenen van de Fang en de Mitsogho (Goutarel, 1993).
1.2.1. Het gebruik bij de Fang en Mitsogho.
Iboga wordt op twee manieren gebruikt. Enerzijds in kleine doses (vier tot twintig gram in poedervorm), waarbij de mannen meer krijgen dan de vrouwen (Fernandez, 1982). Dit gebeurt tijdens regelmatig terugkerende ceremonies, met als doel onvermoeibaar de hele nacht door te kunnen dansen. De lage doseringen veroorzaken geen hallucinogene effecten, enkel stimulerende en euforische. Anderzijds wordt één of twee maal tijdens het leven zeer hoge doseringen gebruikt tijdens de initiatie. In zulke gevallen gaat het om doseringen tussen de tweehonderd en duizend gram iboga. Dit varieert van zestig keer de hoeveelheid van de zogenaamde ‘threshold’ dosis (de minimale dosis nodig om er iets van te voelen) tot de bijna dodelijke dosis. De Bwiti geven aan zeer voorzichtig te zijn en allerlei maatregelen te treffen om te zorgen dat de geïnitieerde niet ‘te ver in het dorp der doden treedt’ en niet terugkeert.
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 10 van 47
Bij de Mitsogho wordt de te initiëren persoon eerst getest met een lage hoeveelheid iboga: to see if they can support the drug or if they have evil spirits which will use the drug as an excuse to kill their host (Fernandez, 1982). Daarnaast wordt de persoon tijdens het hele ritueel nauw in de gaten gehouden door aangewezen geïnitieerden (de iboga-ouders), die de persoon begeleiden gedurende de gehele initiatie. De iboga-ouders (of de iboga-‘moeder’, die bij de Mitsogho een geïnitieerde man is) houden, aan de hand van psychofysiologische verschijnselen, in de gaten of de persoon ‘het juiste pad’ blijft volgen op weg naar de ontmoeting met de voorouders.
Binnen de Bwiti-cultus, met name bij de Metsogho, kan het niet doorstaan van de initiatie dramatische gevolgen hebben. Tijdens de initiatie wordt op grond van de visioenen en de daarbij verkregen boodschappen van de voorouders of de goden de toekomstige plaats en status binnen de gemeenschap bepaald. Komt men niet door de initiatierite heen, dan wordt men niet meer voor vol aangezien en beschouwt men de jongen voortaan als een meisje.
1.2.2. De fasen
De iboga-intoxicatie geschiedt zeer geleidelijk, waardoor het mogelijk is verschillende fasen te ontdekken tijdens de visioenen. Etnologen onderscheiden vier fasen tijdens de initiatie. De eerste drie hebben een zogenaamd Freudiaans karakter, de vierde is de fase van de normatieve visioenen corresponderend met het collectieve en culturele beeld van de stam. De droomachtige effecten beginnen zo’n tien uur nadat men begonnen is met het innemen van de iboga. Vaak gaat dit gepaard met een gevoel wat het opensplijten van de schedel genoemd wordt (splitting of the skull). Volgens de Bwiti nodig om de ziel de mogelijkheid te geven uit het lichaam te rijzen, net als baby’s waarbij de schedel nog niet dicht is na de geboorte (de fontanel). Het ‘opensplijten van de schedel’ wordt ook door met ibogaïne behandelde verslaafden gemeld (Sisko, 1990 & 1993).
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 11 van 47
Hieronder volgt een beknopte samenvatting van de beschrijving van de vier fasen door Goutarel (1993). De eerste drie hebben voornamelijk een Freudiaans karakter. De visioenen tijdens de eerste fase zijn nog vaag, onsamenhangend en ongeordend. De tweede fase wordt gekenmerkt door het zien van een serie spookachtige verschijningen van dreigend uitziende dieren, die soms uiteenvallen en dan weer een geheel vormen. Deze beelden volgen elkaar in snel tempo op. Tijdens de derde fase ontwikkelen de visioenen zich naar de mythische stereotypen. De geïnitieerde wordt dan meestal kalmer en lijkt plezierige en vredige beelden te zien. Twijfels over de echtheid van de visioenen, die de persoon vaak nog heeft tijdens de eerste twee fasen verdwijnen. Men heeft het gevoel meegenomen te worden door de wind naar het ’dorp van de doden’. Onderweg worden stemmen gehoord en wezens gezien en de visioenen krijgen steeds meer een normatief karakter. De vierde fase bestaat uit de ontmoeting met de ‘hogere spirituele entiteiten’. Na dialoog met en begeleiding door de voorouders ontmoet men deze entiteiten, voorgesteld als de eerste man en vrouw op aarde. Ook ontmoeten sommigen een wezen van licht: the chief of the world, the essential point. De Fang, die in hun religieuze beleving ook veel christelijke elementen kennen, melden tijdens deze fase tevens visioenen van bijbelse figuren. Na gecommuniceerd te hebben met deze entiteiten eindigt het visioen en wordt men teruggeleid naar de ‘aarde der levenden’ en eindigt het visioen. De vierde fase vertoont een aantal overeenkomsten met rapportages van bijna-doodservaringen (NDE) (Goutarel, 1993).
Het komt voor dat personen niet door een specifieke kritieke fase heen komen. Men dringt dan niet door tot de fase van de normatieve visioenen. Volgens de Bwiti worden zij belaagd tijdens hun ‘reis’ door boze geesten die hen van hun pad leiden, de dood in. Dit kan komen door slechte voorbereiding, gebrek aan motivatie (van groot belang geacht voor het slagen van de initiatie), angsten, psychosen, neurosen etc. De iboga-ouders stoppen dan de initiatie met behulp van een tegengif, waarvan de samenstelling onbekend is. Binnen de farmacologie is inmiddels bekend dat atropine de verschijnselen van ibogaïne-toxicatie kan onderdrukken (Goutarel et al., 1993). Fernandez (1982) beschrijft in zijn etnografische studie naar de religieuze beleving in Afrika, onder meer de resultaten van zestig open gesprekken die met individuen gehouden zijn. Hierin stonden de reden en aard van de initiatie per individu centraal. Hij acht vijftig daarvan betrouwbaar omtrent de informatie over de ervaringen van de informanten. Achtendertig meldden visioenen ervaren te hebben of juist niet. Twaalf (leden van een specifieke geheime genootschap) weigerden over hun visioenen te spreken: 1.
Saw nothing and heared nothing. (24%)
n=9
2.
Heared many voices, a great tumult, and recognized the voices of ancestors. Saw nothing. n=8 (21%)
3.
Heared and saw various of my ancestors. They walked with me and instructed me on my life in Bwiti and elsewhere. n=13 (34%)
4.
I walked or flew over a long multicolored road or over many rivers, which led me to my ancestors, who then took me to the great gods. n=8 (21%)
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 12 van 47
N=38 (Fernandez, 1982)
In de volgende paragraaf zullen we de oceaan oversteken, naar Zuid-Amerika, alwaar de Chileense psychiater Claudio Naranjo en andere psychiaters ibogaïne gebruikte in psychotherapie.
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
1.3.
pagina 13 van 47
Ibogaïne in psychotherapie: Naranjo
Claudio Naranjo is een Chileense psychiater die gepubliceerd heeft over het gebruik van twee alkaloïden in psychotherapie, harmaline[2] en ibogaïne. De doseringen zijn lager dan bij de Lotsofmethode en de methode van Naranjo bereikt alleen de eerste drie fasen die hierboven beschreven zijn, terwijl de Lotsof-procedure juist ook gebruik maakt van de vierde fase van de normatieve visioenen (Zie o.a Goutarel, 1993: Naranjo, 1973; Lotsof 1995). De effecten van harmaline en ibogaïne lijken op elkaar en zijn praktisch uniek onder de psychoactieve drugs. Deze effecten worden beschreven als eneirofreen[3]:
to refer to the states induced by drugs that differ from psychotomimetic states by the absence of any psychotic symptom while sharing with the psychotomimetic experience the preeminence of a primary thought proces (William Turner in Goutarel, 1993: p. 90). Kort gezegd: bepaalde drugs als LSD veroorzaken een soort psychotische toestand inclusief het zien van ‘waan’-beelden, verlies van besef van tijd en ruimte en de personalisatie. Ibogaïne roept ook dergelijke beelden op, maar het bewust zijn van zichzelf en de omgeving waarin men zich bevindt blijft intact. Dus, harmaline en ibogaïne veroorzaken een mentale staat met als belangrijk effect; een droomfenomeen (droomtoestand) zonder bewustzijnsverlies of verandering in de perceptie van de omgeving of enige illusies: or formal deterioration of thought and without depersonalization (Goutarel, 1993: p.91). Hierin verschillen deze middelen sterk van middelen zoals LSD. In Ibogaine: Fantasy and Reality (1973) beschrijft Naranjo het gebruik van ibogaïne in psychotherapie. De studie beschrijft de data van veertig patiënten, die psychotherapie hebben ondergaan met behulp van ibogaïne. Bij dertig van hen werd uitsluitend ibogaïne of iboga-extract gebruikt en bij tien patiënten werd iboga-extract gecombineerd met verschillende amfetaminen. In de therapieën van Naranjo gebruikt(e) hij tussen de 3 mg. en 5 mg. per kilo lichaamsgewicht[4], afhankelijk van de gevoeligheid van de persoon. Ibogaïne en harmaline alkaloïden veroorzaken volgens Naranjo (1973) geen vergroting van de pupillen en verhoging van de bloeddruk, zoals wel het geval is bij gebruik van LSD-achtige hallucinogenen of amfetamineachtigen zoals MDA en MMDA. Wel veroorzaken zowel harmaline als ibogaïne vaker evenwichtsstoornissen en overgeven dan andere geestveranderende middelen, alcohol uitgezonderd. Om symptomen als misselijkheid en overgeven tegen te gaan adviseert Naranjo het gebruik op lege maag en, indien nodig, het gebruik van dramamine tegen overgeven (Naranjo, 1973). Een bed of comfortabele bank is essentieel, aangezien de meeste patiënten willen liggen tijdens de eerste uren van de behandeling of zelfs gedurende de gehele behandeling van meestal zo’n zes à zeven uur. Vijfendertig procent van zijn patiënten wil tijdens de behandeling gedurende een bepaalde periode wel bewegen, en soms zelfs dansen.
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 14 van 47
1.3.1. De ibogaïne-ervaring volgens Naranjo
Sprekend over het subjectieve domein van de ibogaïne- en harmaline-ervaring wijst Naranjo op de gelijkenis in de inhoud van de ervaringen onder invloed van deze middelen. In het algemeen zijn archetypen[5] en dieren prominent aanwezig in de visioenen en acties die men ervaart. Bovendien verlopen ze in een ’droomachtige sequentie’ en blijken vaak een destructief en/of seksueel karakter te hebben[6] (Naranjo, 1973). Wat betreft de archetypen onderscheidt Naranjo twee soorten archetypen. Het mythische archetype is vergelijkbaar met die in dromen over een verloren schat, een aardige en wijze oude man, een ideale vrouw, een heilige, een ideale gemeenschap (de hemel), verschillende nobele gedachten etc. De instinctieve archetype komt tot uiting in fantasieën over agressie, seks, bloederige scènes, incest en andere praktijken (Goutarel et al., 1993; Naranjo, 1969). In vergelijking met harmaline is de kwaliteit van de ibogaïne fantasie, volgens Naranjo, over het algemeen veel persoonlijker van aard en gaat meestal over de persoon zelf, zijn/haar ouders en belangrijke andere personen uit zijn/haar leven. De visoenen en fantasieën veroorzaakt door ibogaïne (in tegenstelling tot die veroorzaakt door MDA of LSD), zijn niet op externe gebeurtenissen gericht, maar eerder op innerlijke (onbewuste) gedachten en fantasieën. Naranjo wijst op de specifieke ervaring onder invloed van ibogaïne, die ibogaïne een eigen plaats kan geven in het middelengebruik binnen de psychotherapie. Ibogaïne veroorzaakt, bij een dosis tussen de 3 en 5 mg. per kilo lichaamsgewicht, naast visueel-symbolische visioenen soms ook woede-uitbarstingen, die niet gericht zijn op het heden, maar op personen of situaties in het verleden. Dit komt, volgens Naranjo, overeen met de algemene tendens om terug te gaan naar herinneringen en fantasieën uit de vroege kindertijd (Naranjo, 1973). Tegelijkertijd is de ibogaïne fantasie makkelijker te sturen door het subject, of op eigen initiatief of door interventie van de psychotherapeut. Een scène kan als het ware stopgezet worden of opnieuw opgeroepen worden, waarbij men een alternatief kan exploreren. Tevens kan men terug naar een andere droomsituatie (bijv. dromen die men eerder behandeld heeft tijdens de therapie kunnen opnieuw beleefd worden, handelingen in die droom kunnen in een andere richting gestuurd worden en zo mogelijk nieuwe informatie opleveren). Het gemak waarmee gebeurtenissen tijdens een ibogaïne sessie gemanipuleerd kunnen worden is volgens Goutarel (1993) mogelijk de reden voor het geobserveerde succes door vele psychotherapeuten die het middel tijdens behandelingen hebben gebruikt. Manipulatie van de ibogaïne fantasie wordt ook gemeld door Lotsof (1995), die bij zijn procedure hogere doseringen gebruikt. Volgens hem hoeft het subject de ogen alleen maar open te doen om weer in het hier en nu te zijn in de omgeving, waar men zich bevindt. Veel patiënten die de methode Lotsof ondergingen melden, dat zodra men de ogen sluit er als het ware een scherm aanflitst en de ‘waakdroom’ meteen vervolgd wordt. Het grote verschil tussen de methode van Naranjo en die van Lotsof is de mate van activiteit van de therapeut. Dit heeft vooral te maken met het verschil in doseringen. Zoals eerder genoemd bereikt men met de lagere doseringen van Naranjo alleen de eerste drie fasen en niet de zogenaamde normatieve vierde fase, zoals beschreven bij de initiaties bij de Bwiti en bij de methode Lotsof. Kenmerkend voor deze normatieve fase is dat men geconfronteerd wordt met de eigen manier van leven, vroegere essentiële ervaringen, belangrijke beslissingen die men heeft genomen en de exploratie van mogelijke alternatieven voor deze keuzen.
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 15 van 47
Toch speelt dit normatieve aspect ook bij de methode van Naranjo een grote rol, zij het dat degene met wie de patiënt een dialoog aangaat de therapeut is. Deze stuurt bij en draagt de zogenaamde alternatieven aan en manipuleert de richting van de droom. De rol van de therapeut bij de Lotsofprocedure en de rol van de iboga-ouders bij de Bwiti is veel passiever. Men is voornamelijk stand-by in het geval van mogelijke calamiteiten. Bij de methode Lotsof is de therapeut vaak niet eens aanwezig in dezelfde ruimte. Onder invloed van de (veel) hogere doseringen wil of kan men, tijdens de piekervaringen, meestal niet direct communiceren. Velen melden over de piekervaringen, tijdens de vierde normatieve fase, dat een dialoog plaatsvindt met actoren in het visioen (bijv. overledenen of andere entiteiten, zoals de Bwiti of een ‘wezen van licht’), die als het ware de therapeutenrol op zich neemt of nemen. Naranjo meldt dat bij ongeveer één op de drie patiënten herinnering en/of herbeleving van vroege levenservaringen plaatsvindt, die vaak essentieel zijn voor het probleem, waarvoor de patiënt in therapie is. Thema’s die vaak bij deze regressie-ervaringen naar voren komen zijn de relatie met de ouders/opvoeders. Daarbij is het opvallend dat velen zich tijdens deze ervaringen dusdanig kunnen inleven in de gevoelens of problemen van de andere actoren in de fantasie (bijv. de moeder of vader), dat dit leidt tot begrip van de ander op een manier die men tot dusverre nooit ervaren had. Een patiënt zegt hierover het volgende: I could see my mother’s essence for the first time and love her beyond her difficult personality. Just as she was not responsible for her body, I saw that she was helpless against her own psychological make-up, which had harmed me so much. But this was not herself, really, that I was seeing now (Naranjo, 1973: p.194).
Het gebruik van de ‘Freudiaans’ getinte regressie onder invloed van ibogaïne in psychotherapie wordt ook gemeld door Don Allen (1996) in zijn interview met een psychotherapeute (medewerkster van Eric Taub), die ibogaïne gebruikt in psychotherapie om te komen tot regressie. Goutarel stelt in zijn commentaar bij het werk van Naranjo dat men contact maakt met onbewust materiaal op symbolische wijze, hetgeen kan lijden tot blijvende gedragsveranderingen. Dit soort veranderingen treden vooral op wanneer, tijdens de ibogaïne-ervaring, onbewuste fantasieën of hypothesen bewust worden op een dusdanig heldere wijze dat ‘het ego van een volwassen persoon gedwongen wordt zich bewust te worden van zijn of haar vroegere diepgewortelde fouten’, in de zin van disfunctioneel gedrag (Goutarel et al., 1993). Naranjo relateert de fenomenen die beschreven worden, vanuit de ibogaïne-ervaring, aan leren. Hij stelt: I think that ibogaïne can facilitate openness to impulse that leads to learning, so that an avenue of expression remains open thereafter. This may be understood as a corrective experience in that the patient has the opportunity to discover that what he feared to let out is not really threatening or unacceptable (Naranjo, 1973: p.212). Zoals we later zullen zien heeft onderzoek van Molliver en O’Hearn (1993) aangetoond dat bij bijna dodelijke dosis (100 mg/kg) de Purkinje-cellen in het vermis (verbindingsstuk van de kleine hersenen) in de cerebellaire cortex aangetast worden[7]. Het cerebellum wordt onder meer geassocieerd met het leren van motorische vaardigheden als lopen, fietsen, pianospelen etc. De bevindingen van deze onderzoekers leidde tot nieuwe theorieën over verslaving, zoals de hypothese dat verslaving op vergelijkbare wijze aangeleerd wordt door middel van mechanismen in het cerebellum. Ibogaïne zou in deze hypothese het cerebellum mogelijk opnieuw ‘programmeren’,
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 16 van 47
waarvoor de metafoor van de autoexac.bat [8]van een computer wordt gebruikt. De ‘geprogrammeerde verslaving’ wordt gedeïnstalleerd tijdens een ibogaïne-behandeling (zie ook De Rienzo, et al., 1995). Het valt op dat Naranjo (1973) bij zijn ibogaïne behandelingen spreekt over het al dan niet succesvol kunnen verlopen van een ibogaïne-sessie, in de zin dat bepaalde problematiek tijdens de ibogaïneervaring bewust gemaakt en doorgewerkt dient te worden. Een enkele keer komt het blijkbaar voor dat de patiënt in een bepaald visioen blijft hangen en deze steeds weer op dezelfde wijze beleeft zonder tot de kern te komen van het onderliggende probleem. Men komt dan niet tot de kern van de diagnostische vraagstelling doordat de patiënt bijvoorbeeld weerstand vertoont. Wat hierin opvalt is de overeenkomst met de visie van de Bwiti omtrent de initiatieprocedure met behulp van ibogaïne: een ibogaïnevisioen kan slagen of mislukken. Bepaalde aspecten dienen volgens de Bwiti aan de orde te komen en uitgewerkt te worden tijdens de visioenen. Bij de Bwiti is dat zelfs bepalend voor de toekomstige rol van de geïnitieerde binnen de gemeenschap (Fernandez, 1982; Goutarel, 1993). Verder beschrijft Naranjo (1973) visualisaties, die hij typerend acht voor de ‘iboga-world’, in die zin dat ze bij veel patiënten voorkomen en meestal gepaard gaan met bepaalde gevoelens. Een aantal van deze visioenen worden ook gemeld door mensen die een bijna-doodservaring gehad hebben. Een voorbeeld is het ‘witte licht’, dat vaak een grote aantrekkingskracht heeft en meestal gepaard gaat met religieuze gevoelens. Naranjo (1973): The image of light as a beam, and the religious feeling associated with it are too much like other peak experiences with ibogaïne to believe that this is a real memory. Yet we cannot discard the possibility that the child’s experience of light may be a source of delight and support and constitute the original experience at the root of the notion of God as light-giver (Naranjo, 1973: p.218).
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 17 van 47
In veel ibogaïne ervaringen zijn de tegenstellingen licht en duister vaak ‘domeinen van energie’ waartussen men verkeert, met elk hun eigen typische eigenschappen. Naranjo: ...one of light and playfullness, the other of darkness and greed; a world of the sun, of spirits and dancing, and another of dark ponds, devouring dragons, castrating dogs, threatening gorillas (Naranjo, 1973: p.222-223).
Het donkere domein wordt meestal geassocieerd met beestachtigheid, woede en vooral eenzame afzondering (Naranjo, 1973). Een andere visualisatie is de ‘buis of tunnelvisualisatie’. Naranjo schrijft verrast te zijn over de frequentie, van het zien van tunnels tijdens de ibogaïne ervaring; één op de drie patiënten melden dit (Naranjo, 1973). Vaak worden die gezien als ingang of doorgang naar iets (vaak het licht) of als mediator tussen het ‘licht en het duister’.[9] Naranjo ziet de tunnel als symbool voor het eigen leven. Sommigen aanschouwen de tunnel van buitenaf en het binnengaan van de tunnel wordt vaak ervaren als: entering life and living it from inside rather than being an outside observer of its manifestations....becoming life rather than having it; reaching a state where subject and object are the same, the thinker and his thoughts, the feeler and his feelings, body and mind (Naranjo, 1973: p.226-227). Zo zou het binnengaan van de tunnel niets anders zijn dan het binnengaan van de eigen ervaring, hetgeen onderwerp is van vele vormen van traditionele meditatie. De tunnel symboliseert voor velen een richting van de duisternis aan de ene kant van de tunnel naar het licht aan de andere kant van de tunnel. Voor velen voelt deze ervaring als een religieuze, die wel betrekking heeft op de persoon zelf. De symboliek van het zoeken naar het licht is universeel en komt in bijna al wereld religies voor. Ook in onze taal zijn vele voorbeelden te vinden, die betrekking hebben tot het groeiproces van een persoon naar het licht; een persoon kan een staat van verlichting bereiken en hoop wordt vaak verwoord als; licht aan het eind van de tunnel.
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 18 van 47
Hoofdstuk 2 Ibogaïne, een verslavingsinterruptor?
Het dit hoofdstuk zal de ontdekking van Lotsof besproken worden en de preklinische studies naar ibogaïne als verslavingsonderbreker. In hoofdstuk drie worden de klinische studies behandeld naar ibogaïne gebruik bij detoxificatie van verslaafden. Daar komen dan de ervaringen van verslaafden aan bod.
2.1.
Lotsof’s ontdekking
Begin jaren zestig vertoonde de jonge, aan heroïne verslaafde, Howard Lotsof grote belangstelling voor psychoactieve middelen, enerzijds vanuit leekwetenschappelijke interesse, anderzijds op zoek naar een vorm van verlichting. Via een bevriende chemicus kwam hij in aanraking met ibogaïne, hetgeen hij gaf aan een vriend, aangezien hij zelf niet veel voelde voor een, volgens de chemicus, 36urige trip. Geïntrigeerd door de ervaring van die vriend besloot Lotsof het middel nader te onderzoeken. Na een halfjaar had hij genoeg voorraad om zijn experiment op te zetten. Tijdens een periode van acht maanden namen twintig mensen ibogaïne, waarvan zeven heroïne -en/of cocaïneverslaafd waren, inclusief Lotsof zelf. Vijf van de zeven stopten, met het gebruik van heroïne of cocaïne voor een periode van zes maanden of langer na de ibogaïne-ervaring. De overige twee hervatten daags na hun ervaring hun heroïne gebruik. Gevraagd naar de reden, zeiden zij: ”Omdat we junkies zijn en we vinden het leuk om junkies te zijn” (De Rienzo et al., 1997).
Pogingen om in de jaren zestig ibogaïne als verslavingsinterruptor te promoten stuitte op veel weerstand, niet alleen bij de overheid, maar ook bij ondergrondse chemici van de psychedelische beweging. Deze waren niet geïnteresseerd in een behandeling voor verslaving, maar enkel in psychedelica die de markt opgebracht konden worden als nieuwe psychedelische sensaties. Bijna overbodig om te vermelden is dat tevens dealers niet geïnteresseerd waren in een middel dat verslaafden laat stoppen met het gebruik van drugs (De Rienzo et al., 1997). In de jaren zestig werd ibogaïne nog sporadisch gebruikt om heroïne verslaafden af te laten kicken. Sinds ibogaïne een schedule 1-drug werd in de Verenigde Staten, is ibogaïne bijna volledig van de markt verdwenen. Goutarel (1993) meldt dat sindsdien maar drie gram van het middel in beslag is genomen in de Verenigde Staten. Naast het gegeven dat drugshandelaren het middel van de markt houden, speelt het tevens mee dat ibogaïne geen partydrug is. De meeste gebruikers ervaren de ibogaïne-trip niet als een plezierige, sociale ervaring.
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 19 van 47
Begin jaren tachtig hervat Lotsof zijn pogingen om ibogaïne de markt op te krijgen. Dit resulteert onder meer in een reeks patenten op de werking van ibogaïne als onderbreker van verslavingen:
•
U.S. Patent 4,499,096: Rapid method for interrupting the narcotic addiction syndrome (Lotsof, 1985),
• U.S. Patent 4,587,243: Rapid method for interrupting the cocaine and amphetamine abuse syndrome (Lotsof, 1986), •
U.S. Patent 4,857,523: Rapid method for attenuating the alcohol dependence syndrome (Lotsof, 1989),
• U.S. Patent 5,026,697: Rapid method for interrupting or attenuating the nicotine/tobacco syndrome (Lotsof, 1991), • U.S. Patent 5,152,994: Rapid method for interrupting or attenuating poli-drug dependency syndromes (Lotsof, 1992).
Aan deze patenten kan weinig wetenschappelijke waarde gehecht worden, aangezien een patent toegewezen kan worden zonder dat men eerst wetenschappelijk bewijs dient te overleggen. Het dient eerder andersom gezien te worden. Na het eerste patent kwam het wetenschappelijk onderzoek op gang om de claims van Lotsof te testen. Middelen van natuurlijke oorsprong kunnen niet gepatenteerd worden, wel zoals in dit geval, gebruik van natuurlijke middelen voor specifieke doeleinden. Lotsof’s firma New Drug Application Inc. (NDA) had hiermee het alleenrecht verworven voor het gebruik van ibogaïne hydrochloride (hcl) voor de behandeling van verslaafden onder de merknaam Endabuse7. De Amerikaanse patenten zijn tevens omgezet in Europese patenten en zijn dus ook hier rechtsgeldig (Peppelman, 1995). De samenwerking tussen de NDA, ICASH (International Coalition of Addict Self-Help) en DASH (Dutch Addict Self-Help) heeft geleid tot meerdere anekdotische aanwijzingen voor de werking van ibogaïne als verslavingsinterruptor (De Rienzo et al, 1997: Lotsof, 1995). Van 1989 tot en met 1993 voerde Lotsof, samen met de psychiater Bastiaans, detoxbehandelingen uit in Nederland.
Hieraan kwam een einde na de dood van een 24-jarige Duitse heroïne verslaafde (Nicole K.) tijdens een ibogaïnebehandeling. De patiënt kreeg een dosis van 29 mg/kg en stierf 19 uur na behandeling. Forensisch pathologische onderzoek leverde geen definitieve conclusie op omtrent de doodsoorzaak (van Ingen 1994 in Alpen 1999 internet[10]). Door gebrek aan gegevens, over de correlatie tussen ibogaïne-niveau’s en mogelijke toxische effecten in mensen, zijn concentraties van ibogaïne en zijn principale metaboliet noribogaïne moeilijk te interpreteren (Alpen, 1999). Bovendien wezen sporen erop dat de Duitse heroïne had gebruikt tijdens de behandeling. Een aantal technieken die uitsluitsel hadden kunnen geven over recent opiaatgebruik werden echter niet gebruikt. Bastiaans, overtuigd van de veiligheid van het gebruik van ibogaïne, vermoedde dat ze zelfmoord pleegde. In het Leidsch Dagblad (14 juni 1993) wordt hij geciteerd: “Ze was heel rustig. Pas in de avond werd ze onrustig hetgeen in de nachtelijke uren leidde tot haar zelfmoord”. Volgens het politierapport (De Rienzo et al., 1997) was het een overdosis heroïne. Er zijn resultaten die wijzen op het gegeven dat de toxiciteit van opiaten mogelijk relatief groter is na gebruik van ibogaïne (Popik et al., 1995, 1999). Het incident heeft voor ibogaïne onderzoek bij
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 20 van 47
mensen grote gevolgen gehad. Het werd dan ook verboden om verdere behandelingen uit te voeren in Nederland. Daarnaast woog het voorval zwaar mee bij de beslissing, tijdens de NIDA Review Meeting (maart 1995), om geen klinisch experiment toe te staan. Volgens Lotsof (persoonlijke communicatie, 1999) heeft dit het onderzoek naar ibogaïne in de behandeling van verslaving jaren stil gezet.
2.2.
Preklinische studies
Vanaf het begin van deze eeuw is ibogaïne onderwerp van chemisch en farmaceutisch onderzoek geweest, sinds Dybowski en Landrin (1901) en Haller en Hecker (1901) voor het eerst ibogaïne isoleerde van de Iboga-wortel. Men was in eerste instantie voornamelijk geïnteresseerd in zowel de stimulerende eigenschappen van ibogaïne en Tabernanthe Iboga (bij lage doseringen) als de hallucinogene eigenschappen (bij hogere doseringen). Onderliggende mechanismen van de werking van ibogaïne is tot op de dag van vandaag onderwerp van discussie en onderzoek. Vele studies wezen, wat betreft de werking, op complexe interacties van ibogaïne met verschillende neurotransmitters waaronder dopamine, serotonine, acetylcholine, adrenaline en noradrenaline (zie o.a. Popik & Skolnick, 1999). Onderzoek naar de toxiciteit van ibogaïne is uitgevoerd bij diverse diersoorten, waaronder ratten, muizen, konijnen, varkens, katten, honden, kikkers, apen en duiven. Bij orale toediening is de LD50 [11] bij ratten 327 mg/kg, intraperitoneaal (via de buikholte) toegediend is de LD50 145 mg/kg bij ratten (Dhahir, 1971). Een studie naar de chronische toxiciteit van ibogaïne liet zien dat wanneer men dertig dagen lang 10 mg/kg intraperitoneaal toedient geen schade wordt gevonden aan lever, nieren, hart of hersens. Toediening van 40 mg/kg voor 12 dagen bij 10 ratten resulteerde niet in pathologische veranderingen aan lever, nieren, hart en hersens (Goutarel, 1993).
Dit in tegenstelling tot serotonine dat, bij een vier maal lagere dosering, ernstige schade veroorzaakt aan de nieren. Kortom, ibogaïne blijkt relatief gezien (bij een therapeutische dosis tussen de 300 mg en 1 g) een non-toxische alkaloïde te zijn, vergelijkbaar met de toxiciteit van aspirine (Goutarel, 1993). Zoals we later zullen zien ontstaat er een discussie omtrent de neurologische toxiciteit van ibogaïne. De patenten van Lotsof’s NDA inc. veroorzaakten een nieuwe golf onderzoeken omtrent ibogaïne, ditmaal gericht op de vermeende werking van ibogaïne als verslavingsinterruptor. Voor informatie over eerdere perioden van wetenschappelijke interesse voor ibogaïne kan worden verwezen naar het werk van Goutarel et al.(1993) en Popik et al. (1995 & 1999). De claims, over efficiëntie van ibogaïne bij de behandeling van opiaat-, cocaïne- en alcoholverslavingen, worden ondersteund door onderzoeken uit de Verenigde Staten, Canada en Nederland. Als eerste werd er gepubliceerd over de mogelijkheid van ibogaïne om afkickverschijnselen te verzachten ( Dzoljic et al., 1988). Maisonneuve en medewerkers (1991) determineerden de
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 21 van 47
interacties tussen ibogaïne en morfine. Glick en collega’s (1992) volgden met de bevinding dat ibogaïne de zelftoediening van morfine door ratten kan onderbreken of verminderen. In eerste instantie werd gedacht dat ibogaïne als opiaat zou werken en dus als surrogaat fungeerde, zoals methadon ter behandeling van een heroïne -verslaving. Woods en zijn collega’s (1990) ontdekten dat dit niet het geval was en Aceto en zijn team (1991) bepaalden dat ibogaïne geen afhankelijkheid of afkickverschijnselen veroorzaakt. Preklinische studies leverden tevens het bewijs dat ibogaïne effectief is bij de behandeling van cocaïneverslaving. Cappendijk en Dzoljic (1993) publiceerden over het inhiberend effect van ibogaïne op de zelftoediening van cocaïne (intraveneus) bij cocaïneverslaafde ratten[12]. Een enkele dosis van 40 mg/kg ibogaïne deed de cocaïne-inname met 40-60% afnemen gedurende enkele dagen. Herhaalde behandelingen (wekelijks) met ibogaïne liet de zelftoediening van cocaïne met 60-80% dalen. Deze afname hield enkele weken na behandeling stand. Dit was dus een aanwijzing voor het feit dat meerdere behandelingen met ibogaïne effectiever is dan een enkele behandeling. Deze bevinding werd ook door Glick (1992) gerapporteerd en tevens bleek dat dit ook op te gaan bij morfineverslaving. Vocci en London (1996) wezen er echter op dat andere wetenschappers deze resultaten niet konden reproduceren bij ratten en resusapen. Soms bleek afname van bijvoorbeeld cocaïne consumptie gepaard te gaan met afname van voedselinname. Hierdoor concludeerde men dat het beoogde effect (afname of interruptie van middelinname) niet specifiek is (Dworkin et al, 1995, in Popik & Skolnick, 1999). Wel blijkt dat studies onderling moeilijk met elkaar te vergelijken zijn vanwege het gebruik van verschillende ratsoorten als proefdieren. Dit is een probleem aangezien de mate van het effect van ibogaïne afhangt van de soort. Het metabolisme (stofwisseling) verschilt per ras (Mash, 1998). Tevens speelt het geslacht bij ratten (en mogelijk andere diersoorten) een rol bij de mate van effectiviteit en toxiciteit. Vrouwtjes blijken gevoeliger dan mannetjes (zie o.a. Popik & Skolnick, 1999).
Nog moeilijker, dan de vergelijking tussen dierstudies, wordt de vergelijking tussen klinische (mensen-) studies en dierstudies, waartussen de verschillen nog groter zijn. Bij de meeste dieren blijkt dat afkickverschijnselen (althans gedrag dat als zodanig geïnterpreteerd wordt) maar gedeeltelijk tegengegaan kunnen worden middels behandeling met ibogaïne. Bij mensen, echter, blijken bijna alle afkickverschijnselen uit te blijven tijdens detoxificatie met ibogaïne (Lotsof, 1995; Sheppard, 1994; Kaplan, 1993). Broderick en collega’s (1992) toonden aan dat ibogaïne in staat is om de door cocaïne veroorzaakte toename van dopamine in de hersenen te inhiberen. Later volgde een publicatie (Broderick et al., 1994) over de reductie van cocaïnegeïnduceerde motoractiviteit[13], hetgeen ook door Sershen et al. (1992) bij muizen gevonden werd. Sershen (1993) toonde tevens de afname van cocaïneconsumptie aan bij muizen na toediening van ibogaïne. Popik en zijn medewerkers (1994) toonden aan dat ibogaïne een competitieve inhibitor is van MK801 binding met het NMDA[14] receptor complex (cluster van bepaalde cellen, ontvankelijk voor NMDA, waarvan verondersteld wordt dat het een rol speelt bij verslaving), hetgeen bevestigd werd door Mash en haar team (1995). MK-801 (een stof in de hersenen) blijkt de tolerantie voor opiaten
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 22 van 47
en alcohol te verminderen (zie Popik & Skolnick, 1999; Lotsof, 1995). Ibogaïne blijkt tevens effect te hebben op het dopamine systeem, waarvan vermoed wordt dat het betrokken is bij de bekrachtigende, plezierige en verslavende effecten van de gebruikte drug (Maisonneuve et al., 1991; Broderick et al, 1992; Sershen et al, 1992). Deecher en collega’s (1992) lieten zien dat ibogaïne zich bindt aan de kappa opiaat receptoren (geassocieerd met opiaatgebruik). Ibogaïne en zijn principale metaboliet, noribogaïne (desmethyl ibogaïne) richten zich op serotonine transporters en verhogen serotonine niveau’s in de hersenen (Mash et al., 1995). Mogelijk dat dit gegeven bijdraagt aan de vaak gerapporteerde, positieve stemming na het gebruik van ibogaïne. Kortom ibogaïne blijkt op vele systemen in de hersenen te werken, die al of niet geassocieerd worden met substantieafhankelijkheid. Deze diversiteit van mechanismen maakt het enigszins verklaarbaar dat ibogaïne effect heeft op gebruik/misbruik van diverse middelen zoals opiaten, alcohol en stimulantia. In 1993 ontstond enige opschudding onder ibogaïne-onderzoekers omtrent de neuro-toxiciteit van ibogaïne. O’Hearn en Molliver (1993a, 1993b) onthulden hun bevindingen dat ibogaïne en harmaline (een stof met enkele, met ibogaïne, overeenkomende eigenschappen; zie ook hoofdstuk 2) selectieve neuro-toxicologische effecten hebben, resulterend in degeneratie (verschrompeling) van de Purkinjecellen in de cerebellaire vermis (verbindingsstuk van de kleine hersenen) bij ratten. De afbraak van de Purkinje-cellen werd gevonden bij een dosis van 100 mg/kg, een dosis vele malen hoger dan de therapeutische doseringen. Molinari en collega’s (1996) rapporteerden echter dat de, door ibogaïne veroorzaakte, neurotoxiciteit dosisafhankelijk is en geen pathologische veranderingen veroorzaakt bij therapeutische doseringen bij ratten. Ook het team van Sanchez-Ramos (1994) meldde dat geen neuro-toxiciteit gevonden werd bij doseringen van 5-25 mg/kg (therapeutische doseringen) vier dagen achtereenvolgend toegediend bij African green monkeys (zie ook voetnoot 7).
De commotie rond de vermeende neurotoxicologie is één van de redenen dat men tevens op zoek ging naar aan ibogaïne verwante stoffen, die geen toxicologische eigenschappen vertoonden. Glick en collega’s (1996) rapporteerden dat 18-methoxy-coronaridine (18-MC), een aan de synthetische iboga alkaloïde verwante stof, dezelfde effecten vertoont bij zelftoediening van drugs zonder aantoonbare neurotoxiciteit bij een hoge dosering van 100 mg/kg. Sommigen beweren dat 18-MC mogelijk dezelfde anti-addictieve eigenschappen heeft zonder hallucinogene effecten. Een aanwijzing voor de complexe werking van ibogaïne blijkt tevens uit de bewering van Popik (1995, 1999) dat ibogaïne neuroprotectieve eigenschappen vertoont in culturen van cerebellaire granulaire zenuwcellen. Voor een uitgebreid overzicht van de stand van zaken betreffende preklinisch ibogaïne-onderzoek kan worden verwezen naar Pharmacology of ibogaïne and ibogainerelated alkaloids van Popik en Skolnick (1999).
2.3
Samenvatting
Uit de preklinische studies blijkt vooral dat de werking van ibogaïne dusdanig complex is dat het nog onduidelijk is hoe ibogaïne het mogelijkerwijs bewerkstelligt dat de afhankelijkheid van chemische substanties kan doen afnemen of onderbreken. Enerzijds lijkt de werking deels te worden veroorzaakt, doordat ibogaïne de toename van dopamine in de zogenaamde belonings- en/of pleziercentra in de hersenen door heroïne- en cocaïnegebruik voorkomt. Anderzijds geven verschillende resultaten aanleiding tot het vormen van nieuwe of aangepaste theorieën over
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 23 van 47
verslaving. Zo hebben de bevindingen van O’Hearn en Molliver (1993a; 1993b) vragen opgeroepen over de mogelijke rol van de kleine hersenen (cerebellum) bij verslaving, hetgeen stof oplevert voor fysische leertheorieën over verslaving. Zo opperen sommigen de theorie dat bij het ‘aanleren’ van verslaving dezelfde processen in de kleine hersenen een rol spelen als bij het leren lopen, fietsen, pianospelen en andere vaardigheden, waarbij sprake is van repetitieve handelingen. Mogelijk dat de waarheid gevonden wordt in de combinatie van de dopamine- en leertheorieën. Veel preklinische studies wijzen in de richting van de claims van Lotsof, dat ibogaïne in staat is tot het afnemen of onderbreken van afhankelijkheid van diverse substanties. Ook leveren deze resultaten veel discussie op. Nogmaals dient er op te worden gewezen, dat vergelijk tussen preklinische studies problemen geeft, wegens gebruik van verschillende diersoorten en -rassen. Tevens kan men vragen stellen over de generaliseerbaarheid van de resultaten naar de mens. In het volgende hoofdstuk komen de anekdotische rapportages en klinische studies naar de werking van ibogaïne bij de behandeling van drugsverslaving aan de orde.
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 24 van 47
Hoofdstuk 3 Klinische studies naar ibogaïne en verslaving Zoals eerder beschreven kwam op grond van de claims van Howard Lotsof, vastgelegd in verschillende patenten, omtrent de anti-addictieve werking van ibogaïne veel, voornamelijk preklinisch onderzoek op gang. De reden voor de interesse in ibogaïne als verslavingsinteruptor is niet verwonderlijk als men bedenkt dat het tot dusverre nooit gelukt om een farmacologisch middel te vinden, dat in staat is verslaving te behandelen zonder een substitutie te gebruiken voor het middel van verslaving. Voor cocaïneverslaving is een substituut zelfs nooit ontdekt. Zo is het binnen de reguliere behandeling van heroïne verslaving gebruikelijk om heroïne te vervangen voor methadon. Voordeel van methadon is dat het een langere werkingsduur heeft dan heroïne, zodat het voor de verslaafde mogelijk wordt gemaakt om zijn/haar energie te besteden aan de opbouw van een maatschappelijk bestaan. Nadeel van methadon is dat het afkicken van methadon problematischer is dan onthouding van heroïne. Lichamelijke onthoudingsverschijnselen kunnen binnen een week worden overwonnen, terwijl dat bij methadon veel langer duurt. Abrupte onthouding van methadon kan zelfs levensbedreigend zijn.
3.1. Anekdotische aanwijzingen voor de werking van ibogaïne als verslavingsonderbreker
Data over de klinische aspecten van het therapeutisch gebruik van ibogaïne zijn voornamelijk in de jaren negentig gepubliceerd door Kaplan (1993), Sisko (1993), Sanchez-Ramos & Mash (1994), Sheppard (1994), Judd (1994) en Mash et al. (1995; 1998). Het aandeel van dit materiaal valt echter in het niet vergeleken met de hoeveelheid preklinische data dat tot op heden gepubliceerd is. Bovendien zijn veel van deze gegevens verkregen buiten de klinische settings, behalve de data van Mash (1995 & 1998). Het is voornamelijk anekdotisch materiaal. De meeste behandelingen hebben tot dusver voornamelijk plaatsgevonden in alternatieve, ondergrondse settings uitgevoerd door zelfhulpgroepen en niet in reguliere behandelsettings. Sinds 1970 staat ibogaïne op lijst 1 (Schedule 1) in de Verenigde Staten. Dit betekent dat ibogaïne enkel voor wetenschappelijk onderzoek gebruikt mag worden. Voor wetenschappelijk onderzoek bij mensen is dan zelfs specifieke toestemming nodig van de Food and Drug Administration (FDA). Van bovenstaande auteurs zijn Mash en haar collega’s eigenlijk de enigen die klinische data vergaard hebben onder gecontroleerde condities in medische settings. Hieronder wordt dan ook eerst op die data ingegaan, waarna een beschrijving volgt van de andere auteurs, waarmee meer inzicht verkregen wordt in aard van detoxbehandelingen met behulp van ibogaïne. Met name in het verloop van ibogaïne behandelingen op subjectief niveau.
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
3.2.
pagina 25 van 47
FDA’s toestemming voor klinisch onderzoek
Om in de Verenigde Staten geneesmiddelen erkend te krijgen (en dus op de geneesmiddelenmarkt) dient de Food and Drug Administration (FDA) toestemming te verlenen om een zogenaamde driefasen procedure te volgen, waarbij tijdens fase I de toxiciteit van een middel op mensen onderzocht wordt aan de hand van zeer lage doseringen (veel lager dan de therapeutische dosis). Fase II wordt gebruikt om efficiëntie en toxiciteit te onderzoeken bij oplopende doseringen. Gedurende de derde fase worden experimentele behandelingen uitgevoerd afgezet tegen een controle groep. Als na dergelijk driefasen onderzoek geconcludeerd wordt dat effectiviteit opweegt tegen mogelijke risico’s (bijwerkingen) van het middel dan wordt het een geneesmiddel erkend en goedgekeurd en kan het op de geneesmiddelenmarkt gebracht worden. Er zijn geen eenduidige criteria te geven voor dergelijke kostenbaten analysen, aangezien de bereidheid bepaalde risico’s te nemen onder andere afhankelijk is van de ernst van de ziekte die men beoogt te behandelen met het betreffende geneesmiddel. Ter illustratie, men blijkt zware en vaak ernstige bijwerkingen te accepteren in het geval van chemotherapie bij de behandeling van kanker. Het doorlopen van dergelijke procedures gaat meestal gepaard met enorme kosten. Om een geneesmiddel op de markt te krijgen dienen meestal vele miljoenen dollars geïnvesteerd te worden. Het moge duidelijk zijn dat dit meestal alleen door de grote farmaceutische industrieën opgebracht kan worden.
Het onderzoeksteam van Deborah Mash van de Universiteit van Miami kreeg in 1995 als eerste toestemming van de FDA om een beperkte Phase I pharmacokinetic and safety trial uit te voeren in samenwerking met NDA inc. van Lotsof. In beginsel was dit klinisch protocol alleen beperkt tot mannelijke proefpersonen, die reeds eerder een ibogaïnebehandeling hadden ondergaan. Bovendien mochten dit alleen cocaïneverslaafde mannen zijn. Mash (1998) rapporteert dat dit onderzoek met oplopende doseringen tot dusverre niet verder is gekomen dan 2 mg/kg oraal toegediende doseringen wegens gebrek aan financiering voor verder onderzoek. Behalve gebrek aan financiering blijkt er meer aan de hand te zijn. Wegens onenigheid over wederzijdse contractuele verplichtingen omtrent eigendomsrechten van tijdens dit onderzoek gedane ontdekkingen, tussen het onderzoeksteam van Mash enerzijds en NDA inc. van Lotsof anderzijds, zijn Mash en Lotsof met elkaar in langslepende juridische procedures verwikkeld[15]. Mash en haar team ontdekte dat ibogaïne’s principale metaboliet, noribogaïne mogelijk verantwoordelijk is voor de ‘na-effecten’ van ibogaïne, namelijk: vermindering van craving en aanhoudende positieve gemoedstoestand van behandelden (Mash et al., 1998). Voor meer informatie omtrent deze juridische verwikkelingen zie het artikel van Park (Miami New Times, 11-17 September, 1997). Volgens sommigen heeft dit conflict tussen de twee belangrijkste ‘ibogaïne-advocaten’ op het wereldtoneel inmiddels geleid tot stagnering van klinisch ibogaïne-onderzoek voor enkele jaren. Ondanks het gestopte fase-I-onderzoek wist Mash toch wetenschappelijke gegevens te verzamelen van ibogaïne behandelingen onder medisch toezicht. Eerst in Panama bij patiënten van Lotsof, later in een kliniek op het Caraïbische eiland St. Kitts, een afkickkliniek met behulp van ibogaïne, die Mash met haar man heeft opgezet (Park, 1997).
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 26 van 47
Mash (1998) rapporteert safety gegevens van een groep van 30 patiënten (23 mannen en 7 vrouwen), allen drugsafhankelijk. Men werd toegewezen aan één van drie fixed-dosis behandelingen onder open-label condities[16]: 500 mg, 600 mg of 800 mg. Deze patiënten werden gescreend door middel van een medische evaluatie, lichamelijk onderzoek, elektrocardiogram (ECG), bloedcontrole, alsmede psychiatrisch onderzoek en middelengebruik. Ongewenste bijwerkingen werden gemeten aan de hand van klinische bijwerkingschalen en observatie. Mash meldt dat er geen significante bijwerkingen werden gevonden onder deze condities. Meest voorkomende bijwerkingen waren misselijkheid en milde tremoren tijdens het begin van de behandeling. Er werden geen significante veranderingen over tijd en geen significante verschillen tussen de condities gemeten van de vitale kenmerken als: ademhaling, bloeddruk en pols. Diverse gecontroleerde bloedwaarden lieten normale waarden zien. Intensieve cardiografische monitoring liet zien dat er geen elektrocardiografische abnormaliteiten waren na toediening van de ibogaïne. Mash: These preliminary results demonstrate that single oral doses of ibogaine were well tolerated in drugdependent subjects, and that there were no significant problems with safety within this dose range (Mash, 1998: p.284).
In 1994 kreeg de onderzoeksgroep de mogelijkheid neuropathologisch onderzoek te doen op een vrouwelijke proefpersoon, die vijfentwintig dagen na haar laatste ibogaïne behandeling overleed wegens natuurlijke oorzaken. De vrouw had vier behandelingen in vijftien maanden ondergaan (waarvan de laatste twee in Panama), waarbij vier doses ibogaïne variërend van 10 tot 30 mg toegediend waren. Voor de laatste twee behandelingen in Panama was de vrouw uitgebreid medisch onderzocht bij de Universiteit van Miami. Neuropathologisch postmortem onderzoek liet zien dat er geen degeneratieve veranderingen te zien waren in het cerebellum; cerebellaire Purkinje-cellen waren normaal en er was geen bewijs van enige significante cytopathologie (celsterfte) of neurodegeneratie in andere gedeelten van de hersenen. Een belangrijke bevinding in het licht van de bevindingen van O’Hearn en Molliver (1993 a & 1993 b). Er werd op grond van deze bevindingen geconcludeerd dat risico’s voor cerebellaire toxiciteit bij mensen bij therapeutische doseringen, effectief voor opiaat en cocaïne detoxificatie, laag zijn. (Voor een uitgebreide beschrijving van deze casus zie; Mash et al., 1998; De Rienzo, 1997.)
3.3.
Ibogaïne en noribogaïne
De veel gerapporteerde lang aanhoudende effecten van ibogaïne na een enkele dosis bij mensen en de aangetoonde na-effecten van ibogaïne bij proefdieren leidde tot speculatie over het lang in het lichaam aanwezig blijven van ibogaïne ofwel de vorming van één of meer metabolieten die lang in het lichaam blijven. Het Miami-team identificeerde als eerste de primaire metaboliet van ibogaïne, namelijk 12-hydroxyibogamine (noribogaïne). Farmacokinetische metingen brachten belangrijke informatie aan het licht over het metabolisme en afvoer van ibogaïne uit het lichaam. De bloedconcentratie van ibogaïne blijkt het hoogst ongeveer zo’n vier uur na inname; deze piek wordt geassocieerd met een periode van intense visioenen tijdens de behandeling. Na 24 uur blijkt meer dan negentig procent van de ibogaïne uit het bloed te zijn verdwenen. Afname van ibogaïne-concentraties gaat gepaard met eerst een toename van noribogaïne
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 27 van 47
(met een piek tussen de vijf en tien uur na inname) gevolgd door een geleidelijke afname tijdens de eerste 24 uur. Noribogaïne blijft vervolgens veel langer in het lichaam aanwezig (mogelijk zelfs maanden) en is mogelijk verantwoordelijk voor de aanhoudende effecten: wegblijven van onthoudingsverschijnselen en onderdrukken van craving (Mash et al., 1998).
Met betrekking tot de vraag naar het belang van de visionaire ervaringen tijdens de ibogaïne behandelingen levert het onderzoek van Mash et al. (1998) een interessante bevinding op. Bij drie proefpersonen (twee mannen behandeld met resp. 600 mg en 800 mg ibogaïne en één vrouw; 500mg) werd het verloop van de bloedconcentraties van ibogaïne en noribogaïne gemeten. De mannen vertoonden hoge concentraties ibogaïne tijdens de eerste 24 uur, terwijl de ibogaïneconcentratie bij de vrouwelijke proefpersoon zeer laag bleef. De noribogaïne-concentratie vertoonde bij de vrouw een zelfde patroon als bij de mannen, zij het met lagere waarden. Opvallend is het dat in tegenstelling tot de beide mannen de vrouw meldde nauwelijks noemenswaardige visionaire ervaringen tijdens de behandeling, terwijl de onthoudingsverschijnselen ook bij de vrouw uitbleven. Dit suggereert de mogelijke rol van noribogaïne bij het onderdrukken van onthoudingsverschijnselen bij detoxificatie van opiaatverslaafden (Mash et al., 1998; De Rienzo, 1997). Over effecten op langere termijn bij deze proefpersonen wordt verder geen melding gemaakt.
Wat kan in het algemeen gezegd worden over de werking van ibogaïne bij de behandeling van drugsverslaving? Er wordt veel klinisch en preklinisch onderzoek verricht om te bepalen hoe psychologische factoren, die geassocieerd worden met drug onthouding, waaronder depressieve stemming en hunkering naar het middel van gebruik, chronisch druggebruik in stand houden. Langdurig en regelmatig gebruik van cocaïne en opiaten kan leiden tot afhankelijkheid. Om de gewenste gevoelens na opiaatgebruik steeds weer te op te wekken heeft men steeds meer nodig (tolerantie) en om ongewenste gevoelens, als depressieve stemmingen en allerlei lichamelijk ongemak, te voorkomen wordt het gebruik in stand gehouden. Met name oudere verslaafden melden vaak dat de enige reden van hun voortdurend gebruik is om de gevreesde onthoudingsverschijnselen te voorkomen. Veel cocaïne- en opiaatstudies, gebruikmakend van het diermodel, zijn er dan ook op gericht om farmacotherapeutische middelen te vinden, die verzachting van onthoudingsverschijnselen bewerkstelligen, behoefte aan het misbruikte middel doen afnemen, om zo terugval in oude patronen van gebruik te voorkomen. De gehanteerde theorie hierbij is dat chronisch gebruik van bepaalde middelen neurochemische adaptatie veroorzaakt in specifieke neurale systemen, die worden geassocieerd met de capaciteit om plezierige gevoelens te ervaren. Ibogaïne lijkt in staat te zijn om homeostase[17] te bewerkstelligen in deze neurale systemen (Mash et al., 1998; De Rienzo, 1997; Lotsof, 1995; Popik et al., 1995, 1999). Denk aan de computermetafoor: het herprogrammeren van de ‘autoexec.bat’. De discussie rond de afbraak van de Purkinje-cellen in het cerebellaire vermis (O’Hearn & Molliver, 1993 a & b; Molinari, 1996; Mash et al., 1995, 1998) gaf reden tot het vormen van een nieuwe aanvullende theorie omtrent de neurale mechanismen bij substantieverslaving. Het cerebellum wordt onder andere geassocieerd met het leren van repetitieve vooral motorische vaardigheden, zoals lopen, fietsen of pianospelen. Het idee is dat verslaving op niveau van het cerebellum op een vergelijkbare wijze wordt aangeleerd als de manier waarop een klein kind leert fietsen. (zie De Rienzo, 1997)
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
3.4.
pagina 28 van 47
Detoxificatie met behulp van ibogaïne
Zoals reeds genoemd zijn Mash en haar collega’s in feite de enigen die tot nu toe in de positie waren om data te verzamelen in een medische setting. De meeste andere onderzoeken zijn casestudies van verslaafden die voornamelijk door ‘leekgenezers’ zijn behandeld (Sisko, 1990 & 1993; Sheppard, 1994; Kaplan, 1993). De International Coalition for Addict Self-Help (ICASH) begonnen tijdens de tweede helft van de jaren tachtig met het ‘ondergronds’ behandelen van verslaafden met behulp van ibogaïne. Sisko publiceerde twee casestudies, de eerste studie bevatte negen casussen (Sisko, 1990), de tweede vier (Sisko, 1993). Voornaamste probleem bij deze studies is het verkrijgen van gegevens over de lange termijn effecten van ibogaïne, aangezien veel subjecten na verloop van tijd niet meer te achterhalen bleken te zijn. Men weet zo dus niet of men weer teruggevallen is in het oude gebruikspatroon of juist een ander leven is gaan leiden. Toch geven deze, en andere studies een redelijk beeld over de acute en middellange termijn effecten. Kaplan en collega’s (1993) introduceerden een kwalitatieve dataverzamelingsmethode in het ibogaïne-onderzoek, het gebruik van focusgroups. Deze methode houdt in dat men systematisch groepen (patiënten) samenstelt met het doel specifieke informatie te verkrijgen. Groepen worden samengesteld uit personen met gemeenschappelijke kenmerken, die elkaar liefst niet (of zo min mogelijk) kennen. Er worden discussies gehouden binnen deze groepen over nauwkeurig geselecteerde en gesorteerde onderwerpen met als doel materiaal te verzamelen om theoretisch inzicht te verkrijgen in de context en ervaringen van de participanten (Kaplan, 1993). Eerst zullen enkele bevindingen omtrent de ibogaïne ervaringen vermeld worden die naar voren kwamen uit deze focusgroup studies, aangezien deze inzicht verschaffen in de geestveranderende werking van ibogaïne. Deze ervaringen komen ook naar voren in de andere studies, alleen worden ze daar per casus beschreven. Voordeel van de focusgroup is dat men meer inzicht krijgt in de gemeenschappelijkheid van specifieke ervaringen.
De focusgroep van verslaafden onthulde dat ibogaïne in staat blijkt zijn om een ervaring van collectief geheugen en verheldering van de geest te induceren. Eén groepslid meldde: All the information I ever got through reading or experience was registered in my brain and I was impressed with the tremendous capacity of the brain (Kaplan et al., 1993). Dergelijk vermogen van de hersenen was tot dusverre theorie, nu werd het daadwerkelijk gedemonstreerd (Kaplan, 1993). Alle leden rapporteerden een intense staat van slapeloosheid, men sliep gedurende drie tot vier weken na behandeling maar zo’n drie tot vier uur per nacht, hetgeen na ongeveer een maand weer normaliseerde tot een achturige nachtrust. Verder was iedereen het er over eens dat de ibogaïne ervaring geen comfortabele ervaring was; allen hadden zeer angstige episoden. Iedereen beschreef het als een droom bij vol bewustzijn, terwijl men zich lichamelijk zeer zwaar voelt. Sommige auteurs beschrijven de ibogaïne ervaring als een soort REM-slaap waarbij men volledig bewust is (De Rienzo, 1997). Alle groepsleden meldden een onderbreking van heroïne zoekend gedrag voor een relatief lange periode; een gevoel dat ze nooit hadden gedacht te kunnen bereiken gegeven hun vroegere nihilistische, depressieve kijk op het leven (Kaplan, 1993). Ook zij, die vrij snel na hun behandelingen weer begonnen te gebruiken, meldden dat zij dat deden vanuit een duidelijke vrije keuze en de verandering ten opzichte van de periode voor de behandeling was dat men zich niet
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 29 van 47
meer verslaafd voelde. Dit komt ook in andere studies naar voren; ook al valt iemand terug in gebruik, dan gebruikt hij/zij vaak minder en minder regelmatig (Sisko 1990 & 1993; Sheppard, 1994; Lotsof, 1995 e.a.).
Sheppard concludeert in zijn follow-up studie van zeven met ibogaïne behandelde heroïne verslaafden, dat een tijdelijke onderbreking van het gebruik is aangetoond en dat dit resultaat reproduceerbaar is. Sheppard wijst er op dat ibogaïne een waardevolle mogelijkheid biedt om personen, die controle hebben verloren over hun druggebruik, een periode te bieden voor reflexie en bezinning. Bovendien kunnen tijdens zo’n periode lichamelijke gebreken naar boven komen, die verborgen bleven door de verdoving als gevolg van het druggebruik (Sheppard, 1994). Ook Sisko (1990) meldt een dergelijk geval van een persoon waarbij een aandoening aan de rug het licht komt na detoxificatie met ibogaïne. Kaplan beargumenteert dat het gebruik van focusgroepen een essentieel instrument is als men bijvoorbeeld hersenonderzoek doet. Hij haalt Cacioppo en Berntson (1992): ...because the brain does not exist in isolation but rather is a fundamental component of developing and aging individuals who themselves are actors in the larger theater of life (Capioppo & Berntson, 1992 geciteerd in Kaplan, 1993).
Volgens Kaplan brengt dergelijke methodiek etnografie en andere veldwerkmethoden samen in het design van medisch onderzoek. Endogene mechanismen van de hersenen worden zo gecorreleerd met exogene mechanismen van culturele sociale interacties (Kaplan et al, 1993). Bijvoorbeeld: ibogaïne is een serotonine agonist (endogeen) en is farmaceutisch ook wel geclassificeerd als antidepressivum. De chemische structuur lijkt op die van imipramine dat in een aantal klinische gevallen succesvol is gebruikt om craving te onderdrukken. Op de vraag of ibogaïne een rechanneling van serotonine in de hersenen bewerkstelligt, die een verandering van de gefixeerde gedragspatronen van verslaafden teweegbrengt, zoekt Kaplan (1993) het op exogeen niveau. Alle verslaafden vertoonden gewichtstoename na behandeling variërend van drie tot tien kilo. Samen met de dramatische veranderingen in het slaappatroon wijst dit inderdaad op rechanneling van serotonine in de hersenen.
3.5
Verloop van een ibogaïne-sessie.
Een onderdeel van het Endabuse Procedure® is een uitgebreide medische screening voorafgaand aan behandeling met ibogaïne. Dit is volgens Lotsof en Sisko (1991) nodig, aangezien langdurig druggebruik mogelijk lichamelijke aandoeningen gemaskeerd heeft, die tijdens en/of na behandeling onthuld worden. Bovendien dient te worden uitgesloten dat de patiënt geen onderliggende cardiovasculaire aandoeningen of (ernstige) ziekten aan de luchtwegen of hersenen heeft. Bloedonderzoek, ECG en EEG behoren hiertoe tot de gebruikelijke protocollen van de Endabuse Procedure® (Lotsof, 1991, 1995). Daarnaast is het gebruikelijk om daags voor de behandeling een lage subtherapeutische dosis (1-2 mg/kg) te nemen om eventuele allergische reacties uit te sluiten. Bovendien zijn deze testdoses bedoeld om de patiënt minder angstig te maken voor de
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 30 van 47
daadwerkelijke behandeling (Lotsof & Sisko, 1991). Daarnaast is het gebruikelijk om verschillende gesprekken te voeren omtrent middelengebruik en onderliggende problemen. In Ibogaine in the treatment of chemical dependence disorders: clinical perspectives meldt Lotsof (1995) dat de taken van het behandelteam viervoudig zijn namelijk: 1) 2)
vertrouwen winnen van de patiënt, het comfortabel laten voelen van de patiënt,
3) assisteren van de patiënt in zijn/haar poging tot interruptie van de chemische afhankelijkheid, 4)
het voorzien in een psychosociaal ondersteunend netwerk, nodig voor de meerderheid van de patiënten om vertrouwen in zichzelf te krijgen (Lotsof, 1995: p.18).
Fasen van een ibogaïne-sessie Meestal, indien mogelijk, wordt het de patiënten toegestaan om hun drugs te gebruiken tot de avond voor de werkelijke behandeling (acht tot twaalf uur voor toediening van de ibogaïne). Na het ontwaken in de ochtend na het laatste gebruik voor de behandeling melden de meeste patiënten lichte onthoudingsverschijnselen als: loopneus, gapen en koude gevoelens. Soms krijgt men extra medicatie om misselijkheid en overgeven te voorkomen (aangeraden wordt om hiervoor een middel te gebruiken dat geen phenothiazine bevat, aangezien die substantie kan interfereren met de psychoactieve eigenschappen van ibogaïne) (Lotsof, 1995). Ongeveer eenderde van de patiënten vertoont tijdens een ibogaïnebehandeling een (korte) periode van misselijkheid en overgeven, hetgeen gerelateerd is aan lichaamsbewegingen. Lotsof wijst op het verschil tussen overgeven als gevolg van onthouding en overgeven door inname van ibogaïne. Bij de eerste gaat het vaak om langdurige perioden van voortdurend en extensief overgeven, terwijl het bij ibogaïne vaak kort en acuut is en veroorzaakt wordt door bewegingen, waarna het meestal over is (Lotsof et al, 1997).
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 31 van 47
Fase 1: ibogaïne-inname en eerste reacties. (0-1 uur na inname) De therapeutische dosis (variërend van 10 mg/kg tot 30 mg/kg, afhankelijk van lichaamsgewicht en middel van verslaving) wordt vaak in twee keer toegediend. Na inname van de eerste capsule worden meestal na 15 tot 45 minuten de eerste verschijnselen waargenomen, waarna de laatste dosis wordt toegediend. De eerste effecten bestaan uit verandering van visuele en lichamelijke percepties. Tevens vertonen de meeste patiënten de eerste verschijnselen van ataxie (=coördinatiestoornis) en heeft men behoefte om te liggen. Sommigen worden lichtelijk angstig voor wat komen gaat. Echter deze mensen blijken vaak eenvoudig gerust te stellen, waarna de angst verdwijnt. Eerder genoemde lichte onthoudingsverschijnselen verdwijnen tijdens deze eerste periode.
Fase 2: Actieve fase: the waking dream state (1-7 uur na inname) Tijdens deze fase ontwikkelt de werking zich naar het hoogtepunt van de ibogaïne-ervaring. Men wil liggen (of kan niet anders) en wordt over het algemeen volledig overdonderd door de effecten: hallucinaties, cognities, emoties, veranderingen in perceptie van het eigen lichaam, tijd en ruimte. Lichamelijk voelt men zich zwaar en bewegen voelt voor de meeste patiënten als bijna onmogelijk. Perceptie van de ruimte waarin men zich bevindt blijkt meestal constant te blijven en sommigen blijken ook enigszins in staat te zijn om te communiceren met de begeleider; men wil vaak wel vertellen over de (visionaire) effecten, zij het dat ‘het veel te snel gaat’ om uit te leggen. Inhoud van de hallucinogene of visionaire ervaringen bestaan onder meer uit: scènes ‘afspelend in Afrika’ (velen horen Afrikaanse drums of begeven zich in het regenwoud); Tv-schermen; dieren; doden, die er uit zien als levend en soms even naar de persoon toekomen, iets vertellen en weer verdwijnen; het vliegen over oceanen, steden, bossen; het reizen door de eigen hersenen of het DNA; ontmoetingen met een superieur wezen; objecten met intensieve kleuren; beelden van geweld etc.
Ondanks deze sterke hallucinogene effecten blijken patiënten vaak in staat te zijn om hier als het ware even uit te stappen door de ogen te openen, waarna perceptie van de ruimte waarin hij/zij zich bevindt normaal blijkt te zijn. Communicatie is mogelijk met de begeleiders en zodra de ogen weer sluiten gaan de hallucinaties weer voort, alsof ze op Tv-schermen worden afgespeeld. De meeste patiënten hebben echter tijdens deze fase geen behoefte aan communicatie, maar prefereren het om al hun aandacht te leggen op de visuele presentatie van herinneringen (Lotsof, 1995). Naast vele, snelle en gefragmenteerde hallucinaties melden veel patiënten visioenen die min of meer complete ‘verhalen’ vormen en die voor de patiënt betekenis hebben en waaraan (vaak achteraf) bepaalde inzichten kunnen worden ontleend (zie o.a. Sheppard, 1994; Lotsof 1995; Kaplan et al., 1993). Vaak bestaan deze verhalen uit herbeleefde herinneringen uit vroege jeugd. Presentatie van het visuele materiaal is snel; sommigen beschrijven het als snel afgespeelde films, vergelijkbaar met verhalen van mensen die een bijna-dood-ervaring hebben meegemaakt. De inzichten die men er zegt te aan ontlenen hebben betrekking op het eigen verleden en de betekenis van het leven, de creatie en evolutie van de mensheid, dierenwereld of het universum. De visualisaties eindigen meestal tamelijk abrupt na zo’n drie tot vijf uur (Lotsof, 1995).
Fase 3: fase van afnemende activiteit: cognitive phase of deep introspection (8-36 uur na inname)
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 32 van 47
Tijdens deze fase nemen de geobserveerde effecten van ibogaïne geleidelijk af. Voor observanten lijkt het of de patiënten slapen: weinig beweging, de ogen gesloten en het is moeilijker om respons te krijgen. Door sommige patiënten wordt het omschreven alsof het lijkt dat het lichaam slaapt terwijl de geest volledig wakker blijft. Tijdens deze fase vindt een soort intellectuele evaluatie plaats van eerdere levenservaringen en de daarbij gemaakte keuzen (Lotsof, 1995; Mash et al., 1998). Terwijl een bepaalde keuze die iemand in het verleden maakte de enige optie leek op dat moment, melden veel patiënten dat ze tijdens de ibogaïne ervaring tot de ontdekking komen dat er alternatieven bestaan voor de keuzen die eerder zijn gemaakt. Dat inzicht lijkt van waarde bij het veranderen van het huidige gedrag van de patiënt met betrekking tot de afhankelijkheid van drugs (Lotsof, 1995). Deze fase kan duren tot zo’n 20 tot 36 uur na de inname. Hoewel men meestal zegt lichamelijk uitgeput te zijn, is het voor de meeste behandelden onmogelijk om te slapen of slaapt hij/zij hooguit twee tot drie uur. Uiteindelijk valt de patiënt (soms pas in de tweede nacht) in een diepe slaap van zo’n vijf uur. Na behandeling met ibogaïne is het normaal dat de behoefte aan slaap tijdelijk aanzienlijk afneemt; men slaapt meestal niet langer dan drie tot vier uur per nacht. Dit tijdelijk gebrek aan slaapbehoefte duurt ongeveer een maand of soms langer en neemt geleidelijk weer toe tot een achturige nachtrust (Lotsof, 1995; Kaplan, 1993). Ter verklaring van dit tijdelijk gebrek aan slaapbehoefte bestaan, volgens Lotsof (1995) twee theorieën: 1)
slaapreductie is te wijten aan het voor langere tijd in het lichaam aanwezig en actief blijven van ibogaïne of een van zijn metabolieten (zie o.a. Mash et al, 1995, 1998: data van Mash wijzen naar noribogaïne),
2)
de psychologische behoefte aan slaap hangt, volgens sommigen, samen met de noodzakelijkheid van dromen. Ibogaïne veroorzaakt een toestand die omschreven wordt als een ‘wakende droomtoestand’ (fase 2), die enkele uren aanhoudt. EEG laat tijdens deze fase een patroon zien, die lijkt op de REM-fase. Mogelijk dat daarom het lichaam gedurende een bepaalde periode geen of weinig behoefte heeft aan REM-slaap (en dus aan dromen). (zie o.a. Lotsof, 1995; De Rienzo, 1997; Blakeslee, 1995 New York Times). [18]
3.6
Effectiviteit van detoxificatie met behulp van ibogaïne
De claim dat ibogaïne in staat is om verslaving te onderbreken gaat strikt genomen op voor bijna elke behandelde. Diverse klinische studies naar ibogaïne laten zien dat de verslaving voor minstens twee dagen onderbroken wordt (Lotsof, 1991, 1995, 1997; Kaplan et al, 1993; Sheppard, 1994; Mash et al, 1998; Sisko, 1990, 1993). Opzienbarend is dit gegeven niet, aangezien dit de dagen zijn dat men dusdanig onder invloed is van ibogaïne dat men domweg niet in staat is om op te staan en te gaan gebruiken. Belangwekkender is het gegeven dat deze studies laten zien dat de onthoudingsverschijnselen wel bijna allemaal onderdrukt worden door het gebruik van ibogaïne. Als er al onthoudingsverschijnselen optreden, dan is dat vaak in milde vorm of zijn deze verschijnselen goed te behandelen. Dit zijn dan vaak verschijnselen als: loopneus, gapen, zweten, diaree, koude rillingen etc. (Sheppard, 1994; Lotsof, 1991, 1995, 1997; Kaplan, 1993; Sisko, 1990, 1993; De Rienzo, 1997;
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 33 van 47
Mash, 1998 e.a.). Veel verslaafden uit deze studies melden dan ook dat afkicken met behulp van ibogaïne humaner is dan de reguliere methoden, die velen eerder ondergaan hebben, aangezien de echte cold-turkey uitblijft. Ook craving blijkt volgens de meesten tijdelijk onderdrukt te worden na behandeling met ibogaïne. Mash (1998) geeft aan dat het begrip craving moeilijk te valt kwantificeren, maar als hanteerbare definitie gebuikt zij de volgende: ..the concept of craving is useful as a shorthand notation for all the external and internal cues that lead to drug-taking behaviour (Mash, 1998: p.283). Dit maakt het moeilijk om effectiviteit, wat betreft craving, te interpreteren. Sommigen vallen reeds binnen een week na behandeling terug in de oude gewoonte van gebruik. Toch melden sommige van hen een verandering in hun ‘innerlijke’ behoefte aan het druggebruik, in de zin dat ze het gevoel hebben zonder te kunnen (ze hoeven niet te gebruiken). Maar omdat ze in het oude netwerk van gebruikers belanden en zich weer snel aanpassen aan de gewoonten binnen dat netwerk, hervatten zij tevens het druggebruik. Gebruikmakend van de definitie van Mash betekent dit dat zij ten prooi vallen aan external cues, hetgeen leidt tot hervatting van het gebruik. Strikt genomen valt dit dus onder craving. Velen melden echter een verandering in kwantiteit en kwaliteit van hun gebruik. Zij gebruiken vaak minder (al of niet tijdelijk) en kunnen beter de momenten kiezen van gebruik (er wordt niet meer doorlopend gebruikt met als voornaamste doel ziek zijn en onthoudingsverschijnselen te voorkomen) (Lotsof, 1991, 1995, 1997; Sheppard, 1994; Sisko, 1990, 1993).
Verschillende auteurs (Lotsof, 1995; Mash et al., 1998; Sisko, 1990, 1993; Judd, 1994) melden dat voor een succesvolle behandeling met behulp van ibogaïne een combinatie met psychotherapie voor de meeste verslaafden noodzakelijk is. In dat opzicht verschilt deze behandelingsmethode dus van geen ander. Bovendien is het voor velen belangrijk om veranderingen aan te brengen in de leefomgeving en sociaal/economische situatie (werk, woonruimte etc.). Daarnaast dient er te worden gewerkt aan het (her)aanleren van sociale en maatschappelijke vaardigheden, mede om een nieuw sociaal netwerk op te kunnen bouwen. Veel (ex)verslaafden hebben enkel gebruikers in hun kennissenkring. Kortom net als bij alle andere behandelmethoden dient veel aandacht besteed te worden aan het proces van normalisatie van de leefsituatie en maatschappelijke herintegratie. Mash (1998) wijst erop dat ibogaïne grote waarde kan hebben wanneer het geïmplementeerd wordt binnen reguliere behandelsettings, of beter gezegd, als voorbereiding hierop: ...for the management of opiate detoxification and for short-term stabilization and maintenance of drug users as they prepare to enter treatment (Mash, 1998: p.289). Ibogaïne heeft, volgens Mash, een toegevoegde waarde in de zin dat het patiënten helpt bij het oplossen van hun verslavingsprobleem, om te stoppen met gebruik en controle te krijgen over hun destructieve gedragingen. Zij meldt bovendien dat haar team geobserveerd heeft, dat bij ambivalente verslaafden na een ibogaïne behandeling de motivatie ontstond om langtermijn behandeling te zoeken, aangezien ibogaïne de patiënt’s eigen motivationele bronnen voor gedragsverandering lijkt te stimuleren (Mash et al, 1998). Lotsof (1995) meldt dat zo’n tien procent van zijn patiënten drugvrij blijven voor twee jaar of meer na een enkele behandeling met ibogaïne. Een zelfde deel hervat het gebruik binnen twee weken na behandeling. Lotsof wijst erop dat meerdere behandelingen over een bepaalde periode over het algemeen effectiever zijn om de periode van abstinentie te verlengen. Het blijkt dat bij de meeste
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 34 van 47
patiënten craving of het hunkeren naar drugs geleidelijk weer terugkomt tijdens de maanden na de behandeling. Hoelang zo’n periode van abstinentie zonder craving is, verschilt per individu, variërend van enkele dagen tot zo’n vijf à zes maanden. Popik en Skolnick (1999) melden, zich baserend op een publicatie van Regan (1992, in Popik & Skolnick, 1999), dat vijfentwintig procent van de behandelden zes maanden drugvrij bleef zonder craving, daarbij meldend dat zich in deze groep tevens de personen bevinden die zeer gemotiveerd zijn en in een relatief stabiele omgeving leven. Bij veertig tot vijftig procent van de overige personen werd de verslaving succesvol onderbroken en was aanvullende psychotherapie nodig. Twintig tot dertig procent viel terug in het oude gebruik (Popik & Skolnick, 1999). De auteurs halen ook lagere succespercentages van tien à vijftien procent aan (Touchette, 1995 geciteerd in Popik & Skolnick, 1999). Cijfers over lange termijn effecten zijn op grond van huidige onderzoeken onbetrouwbaar, gezien het feit dat het contact houden met de behandelden uiterst moeilijk blijkt te zijn (Sheppard, 1994; Lotsof, 1991, 1995, 1997; Kaplan, 1993; Sisko, 1990, 1993; De Rienzo, 1997), mede door de vaak enorme geografische afstanden tussen de behandelden (Lotsof, 1995).
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 35 van 47
Hoofdstuk 4 Discussie, conclusies en aanbevelingen
Aanleiding voor het grootste deel van de, in deze literatuurstudie beschreven, onderzoeken en rapportages zijn de claims omtrent de anti-addictieve werking van ibogaïne, door Howard Lotsof. Lotsof (1985, 1986, 1989, 1991, 1992, 1995, 1997) stelt dat ibogaïne in staat is de afhankelijkheid van diverse middelen zoals, opiaten, cocaïne, amfetaminen, alcohol en nicotine, te onderbreken. De studies, die hier beschreven zijn, beperken zich vooral tot opiaten (met name heroïne en morfine) en cocaïne. De conclusies zullen dan ook met name op deze middelen betrekking hebben. Zoals in de inleiding werd beschreven kan men de anti-addictieve werking van ibogaïne opdelen in twee factoren, de fysische en de psychische factor. De beantwoording van de vraagstelling hieromtrent zal in de derde paragraaf aan de orde komen. Allereerst wordt ingegaan op de discussie omtrent de effectiviteit van ibogaïne bij de behandeling van verslaving.
4.1
Discussie
Kaplan en zijn collega’s (1993) rapporteerden, dat het heroïnezoekend gedrag bij alle heroïneverslaafden uit de focusgroup-studie voor een relatief lange periode onderbroken werd. Sisko (1993) vraagt zich af hoe lang zo’n relatief lange periode dan is. Welke maatstaven worden gebruikt om succes van ibogaïne behandelingen te meten? Wat voor de één succes is, wordt door een ander als mislukt beschouwd, aldus Sisko (1993). Sommige zien de vervanging van dagelijks, excessief gebruik door af-en-toe-gebruik als progressie, terwijl anderen pas van succes spreken in het geval van totale abstinentie van het gebruik. Sisko (1993) stelt, dat het realistischer is om de doelstelling, dat heroïneverslaafden drugsvrij moeten zijn na behandeling, te vervangen voor het streven dat verslaafden vrij van verslaving zijn na behandeling. Dat betekent dat het voor de persoon mogelijk is om te kiezen of hij/zij een bepaalde substantie wil gebruiken of niet, in plaats van te moeten gebruiken (Sisko, 1993). In dat licht gezien, kan de behandeling van verslaving met behulp van ibogaïne een welkome toevoeging zijn aan een breed scala aan methoden binnen een behandelprogramma; psychotherapie, farmacotherapie, schuldsanering, programma’s voor maatschappelijke herintreding en voorzieningen als huisvesting en werk.
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 36 van 47
Als een behandelprogramma beperkt blijft tot een eenmalige behandeling met ibogaïne dan is er wellicht slechts een kleine groep, die daar baat bij heeft. Zoals bleek uit het derde hoofdstuk is de schatting, dat zo’n tien tot vijftien procent voor minimaal een periode van twee jaar vrij blijft van verslaving (Lotsof, 1995; Popik & Skolnick, 1999). Een groot deel van deze groep voldoet aan de gunstige voorwaarden voor behandeling zoals een relatief stabiele omgeving, een hoge motivatie, stimulerende kennissenkring en voldoende sociale en maatschappelijke vaardigheden (Lotsof, 1995). Een groep van veertig à vijftig procent heeft (tijdelijk) baat bij behandeling met ibogaïne, maar heeft aanvullende therapieën, meerdere ibogaïnebehandelingen, verandering van leefomgeving en dergelijke nodig om tot een werkelijke oplossing van het verslavingsprobleem te komen.
In het perspectief van harmreduction kan ibogaïne mogelijk een rol spelen, die in eerste instantie niet direct is gericht op het wegnemen van de verslaving, maar als middel ter verbetering van de kwaliteit van het leven van met name heroïne verslaafden en polidrugverslaafden. Harmreduction is een term die wordt gebruikt als aanduiding van een zorg- en preventiebeleid, dat er op gericht is de schadelijke aspecten van druggebruik zo veel mogelijk te beperken en de kwaliteit van leven van verslaafden te verbeteren. Schadelijke aspecten slaan niet alleen op de schade die een gebruiker zichzelf aandoet als gevolg van excessief druggebruik, maar ook schade die wordt veroorzaakt aan de omgeving van de gebruiker (denk aan druggerelateerde criminaliteit e.d.). Eén van de mogelijke bijwerkingen of nawerkingen van het gebruik van heroïne is depressiviteit, hetgeen fysiologisch te verklaren valt uit een verstoring van de serotoninehuishouding (zie ook Kaplan et al, 1993). Veel verslaafden, die na behandeling met ibogaïne na verloop van tijd weer zijn gaan gebruiken, melden toch een positieve verandering gedurende de maanden na de ibogaïnebehandeling. Zij hebben minder last van depressiviteit, meer energie, een positiever zelfbeeld en het besef dat het mogelijk is om de verslaving te onderbreken, hetgeen niet voor mogelijk werd gehouden vanuit een nihilistische, depressieve levenshouding (Kaplan, 1993). Kaplan merkt op (persoonlijke communicatie, 1999) dat sommige verslaafden niet de ambitie hebben om te stoppen met hun gebruik, aangezien ze na de afkickperiode toch weer in de gebruikersscene terechtkomen (andere sociale contacten hebben ze immers niet na jarenlang gebruik). Sommigen hebben dat ervaren na een behandeling met ibogaïne. Ze waren drugsvrij en bleven dat ook een tijd terwijl men zich begaf onder de oude bekenden uit de scene. Na verloop van tijd ging men weer gebruiken, deels omdat ze zich voelden buitengesloten doordat ze niet meer gebruikten. Ibogaïne bleek dan niet de stap naar een drugvrij bestaan. Deze gebruikers gaven wel aan eens in de zoveel tijd graag een ibogaïnebehandeling te willen, aangezien zij zich veel beter voelden in de maanden na behandeling. Zo kan er worden gedacht aan de mogelijkheid om de experimenten met vrije heroïneverstrekking uit te breiden met bijvoorbeeld een jaarlijkse ibogaïnebehandeling (indien gewenst), hetgeen twee voordelen kan hebben. Enerzijds voelt de verslaafde zich beter tijdens de maanden na behandeling en anderzijds wordt de verslaving tijdelijk onderbroken, een periode die de verslaafde kan benutten voor bezinning. Van daaruit kan men kiezen om behandeling te zoeken, dan wel het gebruikelijke patroon van gebruik weer op te pakken. Vaak wordt ibogaïne in de media omschreven als een geneesmiddel tegen verslaving. Dat is het echter niet. Ibogaïne kan wel gezien worden als een zeer bruikbaar instrument bij de detoxificatie van verslaafden. Of zoals Sisko het stelt:
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 37 van 47
Although ibogaine has been touted by the media as a ‘cure for addiction’, ibogaïne is far from a cure. It is however, an extraordinary effective vehicle by which to detoxify a person (Sisko, 1993: p. 16). Volgens veel verslaafden is ibogaïne een patiëntvriendelijker en humaner middel bij het afkicken, dan andere (reguliere) methoden die zij in het verleden hebben geprobeerd (Lotsof, 1995; De Rienzo, 1997; Sheppard, 1994 e.a.). Ibogaïne onderdrukt het merendeel van de onthoudingsverschijnselen en tijdelijk de craving. Het is een misverstand te denken dat de ibogaïne-ervaring een plezierige ervaring is, zoals dat met andere psychedelica het geval kan zijn. De behandeling zelf is voor de meeste patiënten een oncomfortabele, confronterende en uitputtende ervaring. Achteraf beseffen zij meestal pas de positieve en bruikbare aspecten van de behandeling.
4.2. De probleemstelling In deze paragraaf wordt een poging gedaan, de onderzoeksvraag die in deze literatuurstudie centraal staat te beantwoorden. Deze vraag luidt: Is de psychoactieve component essentieel voor de anti-addictieve werking van ibogaïne en wat is dan de therapeutische waarde van de normatieve visioenen veroorzaakt door ibogaïne?
In het algemeen wordt aangenomen dat onverwerkte trauma’s in iemands verleden kunnen bijdragen tot veel gevallen van verslaving. Veel psychotherapieën ter behandeling van verslaving richten zich dan ook voornamelijk op dit onverwerkte verleden. Zoals we bij Naranjo zagen beschouwt hij ibogaïne als een zeer geschikt middel om onverwerkte zaken uit het verleden naar boven te halen en te behandelen. Gezien de lagere doseringen (in vergelijking met de Lotsof-methode) die hij daarbij gebruikt blijkt het, als therapeut, mogelijk de droomachtige visioenen te sturen en interventies te plegen. Thema’s die tijdens de visioenen naar voren komen hebben meestal betrekking op de problematiek van de persoon zelf. Naranjo verbaast zich over de snelheid waarmee men (met behulp van ibogaïne) tot de kern van de persoonlijke problemen kan komen, hetgeen leidt tot essentiële inzichten, die bruikbaar zijn in het verloop van de therapie (Naranjo, 1969 & 1973). Bij behandeling van verslaafden komen vergelijkbare verhalen naar boven. Door de hoge doseringen blijkt de sturende, interveniërende rol van een therapeut zelfs overbodig, ibogaïne doet zelf het werk. Tijdens de normatieve visioenen, zo melden veel behandelden, treedt regressie op naar perioden uit het verleden, waarin de problemen ontstaan zijn die indirect hebben geleid tot de verslaving. Judd (1994) meldt over haar ervaringen met ibogaïnebehandelingen van verslaafden, dat met behulp van ibogaïne therapeutische resultaten behaald kunnen worden, waar normaal gesproken jaren van psychotherapie voor nodig is. Dit wordt door meerderen bevestigd (zie o.a. De Rienzo, 1997; Allen, 1996). Don Allen (1996) interviewde een andere therapeute, die ook beweert dat ibogaïne een persoon relatief snel naar een stuk onverwerkt verleden kan leiden en zo een verwerkingsproces in gang kan zetten.
Mash en haar medewerkers (1998) zijn (op grond van de voorlopige klinische data) van mening dat ibogaïne, als onderdeel van een breder behandelplan, bruikbaar is bij de detoxificatie van een verslaafde en op korte termijn stabilisatie in de toestand van de verslaafde bewerkstelligt. Haar team observeerde meerdere ambivalente verslaafden (lage motivatie tot stoppen met middelengebruik). Zij
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 38 van 47
raakten door hun ibogaïne-ervaring gemotiveerd om lange termijn hulp te zoeken.
Kortom het lijkt er op dat de psychoactieve component van de ibogaïne-ervaring therapeutisch een waardevolle rol speelt bij de behandeling van verslaving (en andere psychotherapeutische toepassingen). Onderliggende psychische problematiek kan worden onthuld en de motivatie om de verslaving onder controle te krijgen wordt mogelijk bevorderd op grond van de zogenaamde normatieve visioenen die men ervaart tijdens behandeling met ibogaïne. Of dezelfde anti-addictieve effecten met andere middelen bewerkstelligd kunnen worden, zonder psychoactieve verschijnselen te veroorzaken, moet nader onderzoek uitwijzen. We zagen in de inleiding dat men op zoek is naar middelen met dezelfde fysiologische, anti-addictieve effecten (wegnemen onthoudingsverschijnselen en craving), die geen hallucinaties opwekken (zie Glick et al, 1996). Mash en haar team (1998) ontdekte dat ibogaïne’s principale metaboliet, noribogaïne, in feite zorgt voor de na-effecten van ibogaïne. Zij ontwikkelden een protocol voor behandeling met Noribogaïne plus, waar Lotsof ‘s NDA inc. patent op kreeg in 1997 (zie voetnoot 15; p.19). Noribogaïne heeft (zo lijkt het) dezelfde fysiologische en psychologische effecten als ibogaïne, namelijk het verzachten van de onthoudingsverschijnselen en het reduceren van craving, zij het mogelijk zonder hallucinogene visioenen (Mash et al., 1998; zie hoofdstuk drie). Mogelijk dat dergelijke middelen zonder psychoactieve component effectief kunnen zijn voor verslaafden. Vele verslaafden zeggen hun verslaving in stand te houden, enkel uit angst voor de onthoudingsverschijnselen. Er is nog veel klinisch onderzoek nodig om de grotendeels anekdotische rapportages wetenschappelijk te ondersteunen. Het premature, klinische onderzoek dat voor handen is (Mash et al, 1998) wijst in elk geval in een veelbelovende richting.
4.3.
4.3.1.
Algemene conclusies en aanbevelingen
Conclusie met betrekking tot de rol van ibogaïne bij verslaving
Ibogaïne blijkt in staat te zijn cocaïne- en opiaatverslaving te onderbreken en onthoudingsverschijnselen en craving (hunkeren naar middel van verslaving) te reduceren. Preklinische studies zijn over het algemeen consistent in hun resultaten hierover (Popik & Skolnick, 1999). Ook klinische studies (hoewel nog klein in aantal in vergelijking met preklinische studies) en anekdotische rapportages wijzen in dezelfde richting. Sommige anekdotische rapportages beweren echter dat een eenmalige behandeling met ibogaïne, lange termijn effecten heeft op het druggebruik van drugsverslaafden. Deze claims zijn echter niet aangetoond door (met name) preklinische studies. Er dient dan ook geconcludeerd te worden dat ibogaïne niet het wondermiddel is tegen verslaving, zoals sommigen geneigd zijn te geloven, in de zin dat ibogaïnebehandeling de reguliere behandelmethoden simpelweg kan vervangen. Ibogaïne kan mogelijk wel een welkome aanvulling zijn op de reguliere behandelmethoden als
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 39 van 47
onderdeel van een breed behandelmodel. Mash en haar collega’s wijzen erop dat ibogaïne een interessant voorbeeld is van een farmacotherapeutische strategie als aanvulling op psychotherapie. Als middel ter detoxificatie van verslaafden lijkt ibogaïne vooralsnog uniek bij het stabiliseren en (tijdelijk) in standhouden van de stabiele (drugvrije) situatie van de verslaafde, als voorbereiding op verdere behandeling.
Een andere unieke eigenschap van ibogaïne is dat het de potentie heeft om de motivatie van de verslaafde te verhogen (of zelfs te bewerkstelligen) om diens destructieve leefstijl te veranderen. Veel aanvullend onderzoek is echter noodzakelijk om mogelijke toekomstige implementatie van ibogaïnetherapie binnen de reguliere behandelsetting te bewerkstelligen en de juiste waarde hiervan in te schatten. Ook ter verklaring van de anti-addictieve mechanismen van ibogaïne en haar metabolieten is nog veel onderzoek nodig. Het lijkt erop dat de werking zeer complex is en dat ibogaïne effect heeft op verschillende centra in de hersenen. Hierover bestaan echter vooralsnog veel meer vragen dan antwoorden.
4.3.2. Conclusie met betrekking tot de toxicologie van ibogaïne
Met betrekking tot toekomstige beslissingen omtrent het uitvoeren van klinisch onderzoek, zijn de voorlopige resultaten van onderzoek naar de toxicologie van ibogaïne van groot belang. De toxiciteit van ibogaïne bij mensen blijkt laag te zijn (zie o.a. Drahir, 1971; Goutarel et al., 1993; Mash et al., 1998; Popik & Skolnick), zelfs vergelijkbaar met die van aspirine (Goutarel, 1993). De verontrustende resultaten van O’Hearn en Molliver (1993 a & 1993 b) omtrent de neurotoxiciteit van ibogaïne bij intraperitoneale toediening van 100 mg/kg (bijna dodelijke dosis bij ratten en vele malen hoger dan de therapeutische dosis) bleek niet reproduceerbaar bij primaten. Ook werden deze resultaten niet gevonden bij ratten na toediening van de therapeutische dosis (Molinari et al., 1996). Ook bij mensen zijn geen toxicologische effecten gevonden (Mash et al., 1998). Kortom, er is nog veel preklinisch maar vooral klinisch onderzoek nodig. Preklinisch onderzoek zal antwoorden kunnen opleveren omtrent de werking van ibogaïne op moleculair en neuraal niveau. Klinisch onderzoek is nodig om de efficiëntie en de toepasbaarheid van ibogaïne binnen de verslavingszorg te onderzoeken.
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 40 van 47
Nawoord Ibogaïne is omgeven door controversen, met name in de Verenigde Staten waar het middel op lijst I van verboden middelen staat. Beslissingen rond het gebruik van ibogaïne in onderzoek naar en behandeling van verslaving lijken niet altijd te worden genomen op grond van rationele overwegingen, maar eerder op politieke en economische gronden. Voor een middel, waarvan sterk wordt vermoed dat het anti-addictieve eigenschappen heeft met voordelige fysiologische en psychologische effecten, zou men veel belangstelling verwachten van de farmaceutische industrie, de wetenschap, de politiek en de verslavingszorg. Zeker wanneer men bedenkt, dat het gebruik van methadon de voornaamste farmacotherapie is bij de behandeling van heroïne verslaving, wat nadelige effecten voor de gebruiker heeft (ook ten opzichte van heroïne gebruik). De farmaceutische industrie kijkt toe op een afstand en constateert dat er weinig voordeel lijkt te behalen uit behandeling van miljoenen verslaafden (wereldwijd) met ibogaïne, ten opzichte van het behandelen met methadon. Ibogaïne past niet in het economisch plaatje van een substantie dat de industrie veel geld oplevert. Daarin passen geneesmiddelen die dagelijks worden voorgeschreven voor een periode van weken, maanden of zelfs jaren (zoals methadon) en niet een middel dat eenmalig of hooguit vier à vijf keer in twee jaar wordt voorgeschreven aan een verslaafde. Bovendien de patenten voor het gebruik van ibogaïne bij behandeling van verslaving zijn voorlopig in handen van NDA inc. van Lotsof. Politiek gezien ligt ibogaïne gevoelig, wat betreft het experimenteren met psychoactieve middelen. Dit is een erfenis uit de jaren zestig en zeventig, waarin geëxperimenteerd met het gebruik van middelen als, LSD, MDMA, amfetaminen et cetera in de psychotherapie. De opvatting dat men een drugverslaving niet met een andere drug kan behandelen is niet gestoeld op wetenschappelijke resultaten en is zeker geen weerspiegeling van de praktijk, waar de behandeling met methadon standaard is bij heroïne verslaving. Tevens spelen soms bepaalde wetenschappelijk minder relevante argumenten een relatief grote rol bij het nemen van beslissingen. Denk aan het tumult rond de toxiciteit van ibogaïne in de beslissingen van de FDA. Geïnteresseerden in deze discussie worden verwezen naar ‘The Ibogaine Story’, De Rienzo & Beal (1997). In Nederland werd klinisch onderzoek verboden, na het overlijden van een Duitse aan heroïne verslaafde vrouw tijdens een ibogaïne behandeling door Lotsof en wijlen professor Bastiaans. Het lijkt erop dat men verder onderzoek uit de Verenigde Staten afwacht. Daar ligt het Phase I/II trial onderzoek stil wegens gebrek aan financiering en de vete tussen Mash en Lotsof (New Miami Times, 1997 vol.12 nr.22). Ibogaïne behandelingen onder medische condities, zijn volgens zowel Mash (1998) als Lotsof (1995) veilig indien men vooraf grondig medisch onderzoek doet. Ibogaïne is mogelijk een zeer bruikbaar middel ter behandeling van verslaving en verbetering van de levenskwaliteit van heroïneverslaafden en polidrugverslaafden. Waarom onderwerpt men dan een dergelijk middel niet aan grondig klinisch onderzoek onder medische condities?
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 41 van 47
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 42 van 47
Literatuurlijst Allan, D. (1996 (spring)). Ibogaine - Therapeutic miracle? Primal Renaissance: The Journal of Primal Psychology. Blakeslee, S. (1993). A bizarre drug tested in the hope of helping drug addicts. The New York Times. New York. Blakeslee, S. (1995). Clues to the irrational nature of dreams. New York Times. New York. Broderick, P. A., F. T. Phelan, et al. (1992). Ibogaine alters cocaine-induced biogenic amine and psychostimulant dysfunction but not [3H]GBR-12935 binding to the dopamine transporter protein. NIDA Research Monograph’s Series 119:285. Burne, J. (1995). Miracle drug to end all drugs? Sunday London Telegraph. London. Cantor, m. (1990). Miracle cure? Advocates say ibogaine ends the craving for dope. the Village Voice. New york. xxxv. De Rienzo, P., D. Beal, et al. (1997). The Ibogaine Story: Report on the Staten Island Project. Brooklyn, NY, Autonomedia. Deecher, D. C., M. Teitler, et al. (1992). Mechanisms of action of ibogaine and harmaline congeners based on radioligland binding studies. Brain Research 571: 242-247. Depoortrere, H. (1987). Neocortical rythmic slow activity during wakefullness and paradoxical sleep in rats. Neuropsychobiology 18: 160-168. Dhahir, H. I., N. C. Jain, et al. (1971). Methods for the detection and determination of ibogaine in biological materials. Forensic Science 16: 103-108. Diamond, N. L. (199?). Ibogaine II: Down memory lane; Does one trip equal 30 years on a therapist’s couch? Mind. Dzoljic, E.D., C.D. Kaplan, et al. (1988). Effect of ibogaine on naloxone-precipitated withdrawal syndrome in chronic morphine-dependend rats. arch.int.pharmacodyn 294: 64-70.
F., Geerte. Report: An ibogaine treatment. The ibogaine story: the Staten Island Project, Autonomedia. Fernandez, J. W. (1982). Bwiti: an Etnography of the religious imagination in Africa, Princeton University Press. Glick, S. D., K. Rossman, et al. (1991). Effects and aftereffects of ibogaine on morphine selfadministration in rats. European Journal of Pharmacology (195): 341-345. Glick, S. D., K. Rossman, et al. (1992). Effects of ibogaine on acute signs of morphine withdrawal in rats: independence from tremor. Neuropharmacology 31(5): 497-500.
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 43 van 47
Glick, S. D., M. E. Kuehne, et al. (1996). 18 Methoxycoronaridine, a Nontoxic Iboga Alkaloid Congener: Effects on Morphine and Cocaine Self Administration and on Mesolimbic Dopamine Release in Rats. Brain Research 719: 29-35. Goldman, J. (1995). A mutual story-telling technique as an aid to integration after abreaction in the treatment of MPD. Dissociation: Progress in Dissociative Disorders 8(1): 53-60. Golechha, G. R., I. C. Sethi, et al. (1986). Ketamine abreaction: A new approach to narcoanalysis. Indian Journal of Psychiatry 28(4): 297-304. Goutarel, R. H. R. D. and O. S. Gollnhofer, (1993). Pharmacodynamics and therapeutic applications of Iboga and Ibogaine. Psychadelic monographs and essays. Gif-sur-Yvette Cedex, Institute of Chemistry of Natural Substances of the National Scientific Research Centre: 71-111. Higdon, J. F. (1990). Expressive therapy in conjunction with psychotherapy in the treatment of persons with multiple personality disorder. American Journal of Occupational Therapy 44(11): 991993. ICASH, Ed. (1994). Ibogaine: The book of abstacts. New York, ICASH. Isikoff, M., . (1990). Fighting drugs with drugs: remedies sought for addiction. The Washington Post. Washington. Jackson, S. W. (1994). Catharsis and abreaction in the history of psychological healing. Psychiatric Clinics of North America 17(3): 471-491. Judd, B. E. J. (1994). Ibogaine, psychotherapy and the treatment of substance related disorders. Presentation at the eight international conference on drug related harm, Washington. Kaplan, C., J. Ketzer, et al. (1993). Reaching a state of wellness: Multistage explorations in social neuroscience. Social Neuroscience Bulletin 6(1): 6-7. Klopper, R. (1993). Medicijn is niet de oorzaak van de dood. Leidsch Dagblad 14 juni 1993. Leiden: 1&13. Kong, D. (1992). Hallucinogen being studied as treatment for addiction. The Boston Globe. Boston: 29&34. Lotsof, H. S. and B. Sisko (1991). Endabuse™ (Ibogaine HCI). The international working group on aids and drug use 5: 2-4. Lotsof, H. (1995). Ibogaine in the treatment of chemical dependence disorders: clinical perpectives. MAPS V(3): 16-27. Lotsof, H. S., C. A. Smith, et al. (1996). Ibogaine, trauma and Abreaction: the treatment of substance-related disorders. Lotsof, H. S., E. Della Sera, Kaplan Ch.D. (1997). Ibogaine in the treatment of narcotic withdrawal. 37th International conference on alcohol and drug dependence. Lotsof, H. (1997). Harm Reduction in Warp Drive. Harm Reduction in Clinical Practice: A new paradigm for working with people who use substances, New York.
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 44 van 47
Maisonneuve, I. M., R. W. j. Keller, et al. (1991). Interactions between ibogaine, a potential antiaddictive agent and morphine: an in vivo microdialysis study. European Journal of Pharmacology 199: 35-42. Maisonneuve, I. M., K. L. Rossman, et al. (1992). Acute and prolonged effects of ibogaine on brain dopamine metabolism and morphine-induced locomotor activity in rats. Brain Research 575: 69-73. Maisonneuve, I. M., G. L. Mann, et al. (1997). Ibogaine and the dopaminergic response to nicotine. Psychopharmacology 129: 249-256. Mash, D. C., C. A. Kovera, et al. (1998). Medication development of ibogaine as a pharmacotherapy for drug dependence. Annals New York Academy Science 844: 275-292. Molinari, H. H., I. M. Maisonneuve, et al. (1996). Ibogaine neurotoxity: a re-evaluation. Brain research 737: 255-262. Naranjo, C. (1969). Psychotherapeutic possibilitis of New Fantasy-Enhancing Drugs. Clinical Toxicology. Naranjo, C. (1973). Ibogaine: Fantasy and Reality. The Healing Journey: 174-229. O’Hearn, E., D. B. Long, et al. (1993a). Ibogaine induces glial activation in parasagittal zones of the cerebellum. Neuroreport 4: 299-302. O’Hearn, E., M. E. Molliver (1993b). Degeneration of Purkinje cells in parasagittal zones of the cerebellar vermis after treatment with ibogaine or harmaline. Neuroscience 55: 303-310.
Odell, J. (1990). Ibogaine: the panacea for addiction? Village beat. 1. Park, P. (1997). Addicted to addiction. Miami New Times. 12. Peterson, J. (1993). Abreaction re-evaluated: Comment. Dissociation: Progress in Dissociative Disorders 6(1): 74-75. Plutchik, R. (1980). Emotion: A Psychoevolutionary Synthesis. New York, Harper & Row. Popik, P., R. Layer, T., et al. (1995). 100 Years of Ibogaine: Neurochemical and Pharmacological Actions of a Putative Anti-addictive Drug. Pharmacological Reviews 47(2): 235-250. overview Popik, P., R. T. Layer, et al. (1995). NMDA Antagonist Properties of the Putative Antiaddictive Drug, Ibogaïne. Pharmacol Exp Ther 275: 753-760. Popik, P. and S. D. Glick (1996). Ibogaine: anti-addictive alkaloid. Drugs of the future 21(11): 11091115. Popik, P. and P. Skolnick (1999). Pharmacology of ibogaine and ibogaine-related alkaloids. The Alkaloids 52: 197-226. Regan, L. J., Ph.D. (1992). Ibogaine, a quick fix for addiction? Justicia. Rochester, New Yorke.
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 45 van 47
Regush, N. (1989). Quebec test likely for plant believed to cure addictions. The Gazette. Montreal. Rezvani, A. H., D. H. Overstreet, et al. (1995). Attenuation of alcohol intake by ibogaine in three strains of alcohol-preferring rats. Pharmacology Biochemistry and Behavior 52(3): 615-620. Rumsey, S. Part II: Howard Lotsof’s long strange trip. Newsday. Long Island, New York: 68-69. Sanchez-Ramos, J. and D. C. Mash (1994). Ibogaine research update: phase I human study. Multidisciplinary Association for Psychedelic Studies 4(11). Sershen, H., A. Hashim, et al. (1992). Ibogaine antagonizes cocaine induced locomotor stimulation in mice. Life sciences 50: 1079-1086. Sershen, H., A. Hashim, et al. (1996). Effect of ibogaine on cocaine-induced efflux of [3H] Dopamine and [3H]Serotonin from mouse striatum. Pharmacology Biochmistry and behavior 53(4): 863-869. Sheppard, S. G. (1994). A preliminary investigation of ibogaine: Case reports and recommendations for further study. Journal of Substance Abuse Treatment 11(4): 379-385.
Shine, B., R. Washington, et al. (1995). Sacred African plant found effective in treating addiction. The City Sun. New York. Shulgin, A. and A. Shulgin (1997). #25. ibogaine; 12-Methoxyibogamine. Tihkal, the continuation. Transform Press. Sisko, B. (1990). Interupting drug dependency: A summary of nine case history. New York, ICASH. Sisko, B. (1993). Interrupting drug dependency: a summery of four case histories. Maps IV(2). Sisko, B. (1995). Treatment on demand: realistic goals or impossible dream? Maps III(1). Steele, K. H. (1989). A model for abreaction with MPD and other dissociative disorders. Dissociation: Progress in the Dissociative Disorders 2(3): 151-159. Taub, E. (1995). Free at last; the African connection. Magical Blend. 46. Touchette, N. (1993). Ibogaine neurotoxity raises new questions in addiction research. The journal of NIH research 5(11). Van der Hart, O. and P. Brown (1993). Abreaction re-evaluated: Author’s reply to Peterson. Dissociation: Progress in Dissociative Disorders 6(1): 76. Vries, P. d. (1994). Clandestien afkicken met ibogaine. NRC-handelsblad. Rotterdam.
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 46 van 47
[1] Bij normatieve visioenen heeft de gebruiker het idee dat hem/ haar door middel van mentale (re)
presentaties iets wordt geleerd of duidelijk gemaakt, dat van belang is voor het leven van die persoon. [2] Harmaline is een alkaloïde ondermeer voorkomend in de zaden van een plant van de Malpighiaceae, de
Peganum harmala of de Zuid-Amerikaanse Malpighia, Banisteriopsis caapi. [3] In het ‘Woordenboek van de psychologie’, Reber (1997) staat eneiromantie beschreven als: De
toekomstvoorspelling door middel van droominterpretatie. Alleen gebezigd in onderzoeken van het paranormale, waar het verondersteld wordt een aspect te zijn van voorkennis. De term wordt niet gebruikt voor de psychoanalytische of enig andere dieptepsychologische droominterpretatie. [4] dus: 300 tot 500 milligram voor een persoon van 100 kilo, aangegeven als 3 tot 5 mg/kg. [5] The themes or images that are evoked are mostly archetypes, according to Jung’s definition of the term,
namely ancient memories, generally common to all humans, buried in their collective unconscious (Goutarel, 1993). [6]
Onder invloed van de doseringen, die Naranjo gebruikte, kwam men tijdens de visioenen niet verder dan de eerste drie ‘Freudiaanse’ fasen (Goutarel, 1973). [7] Later blijkt overigens dat dergelijke aantasting van de Purkinje-cellen bij primaten niet of
nauwelijks voorkomt. In April 1994 kreeg het Miami-onderzoeksteam van Deborah Mash de mogelijkheid uitgebreid autopsie te plegen op het stoffelijk overschot van Nancy, die een maand na haar derde ibogaïnebehandeling overleed, wegens een vaatziekte. Er kon worden aangetoond dat haar overlijden geen verband hield met ibogaïne en werden tevens geen sporen gevonden van aantasting van de Purkinje-cellen. [8] Autoexec.bat is een commandoprogramma, waarmee bij het aanzetten van de computer allerlei
programma’s automatisch opgestart worden. [9] Op aanraden van Anne Shulgin nam Deborah Mash een contract op in het protocol voor de
behandeling van verslaafden met ibogaïne, met betrekking tot de doorway of light. In dit contract wordt overeengekomen, dat wanneer men tijdens de ibogaïne ervaring deze doorway betreedt men belooft terug te zullen komen. Dit mede n.a.v. de beweringen van de vriend van Nicola K., een Duitse heroïneverslaafde die overleed tijdens een ibogaïne behandeling door Lotsof en Bastiaans in Nederland. Haar vriend, die op dat moment gelijktijdig een behandeling onderging zegt ervan overtuigd te zijn dat zijn vriendin niet overleden is door ibogaïne-vergiftiging, maar: (she) found the doorway and went through it of her own free will. Ook andere behandelden meldden de doorway gezien of daadwerkelijk betreden te hebben. [10] http://www.med.nyu.com/Psych/ibogaine/conf Conference on ibogaine, 5 en 6 November, New
York University School of Medicine. [11] LD50 (lethal dose) is de dosering waarbij 50% van de proefdieren sterft. [12] In een laboratoriumexperiment werden ratten geconditioneerd om zichzelf middels druk op een
knop cocaïne toe te dienen via een infuus. [13] Door cocaïne veroorzaakte toename van motorische activiteit (bewegingen). [14] N-methyl-D-aspartate (NMDA).
[15] In December 1996 startte Mash een civiele procedure tegen Lotsof en NDA inc.: alleging that he
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006
Terugblik op de toekomst
pagina 47 van 47
failed to complete an application for a noribogaine patent as he was obliged to do, and that he had taken granted for inventing Noribogaïne plus, an ibogaine-related concept for the combined use of two substances that Mash claims her team discovered in 1994. Lotsof op zijn beurt begon een civiele procedure tegen de Universiteit van Miami: accusing the University of Miami of allowing its investigator, Mash, to violate its agreements with him when she set up her own treatment centre and when she obtained patients for discoveries she made while studying the process he invented. ( Park, Miami New Times, 11-17 September, 1997, vol. 12 num. 22) [16] Open-label condities: men weet welke doseringen aan de proefpersoon wordt gegeven, i.t.t. de
blind-label condities. [17] Homeostase: grieks voor zelfde toestand. De Amerikaanse fysioloog W. B. Cannon introduceerde
de term voor een proces dat verandering aanbrengt in een bepaalde toestand of verzameling van omstandigheden en daarbij andere processen in werking stelt die regulerend functioneren om de oorspronkelijke toestand te herstellen. (Reber, 1997; Woordenboek van de psychologie) [18] Mash ontleent deze definitie aan: O’Brien, C.P. 1997; A range of research-based
pharmacotherapies for addiction. Science 278: 66-69.
file://\\Dick\PUBLICATIE OVERZICHT CVO\PUBLICATIES CVO\Terugblik op de t... 1-6-2006