r - - - - - - - - - - - - - - -- -
ARU 01
THE ___.
4
Technische Hogeschool Eindhoven
Beschrijving van de Stoomkursus Studievaardigheden mei - december 1977
december 1977 bureau studentenp':J[hologen BSP-r?pport,
C
nummer,~
-"-"
.......,.......
..J.d-
o
INHOUD
VOORWOORD
Page 1
EERSTE BIJEENKOMST
Page
4
Kennismaking Doel en opz'et van de· cursus Planning Het bestuderen van theorie
TWEEDE
BIJEE1~OMST
Page 10
Planning College lopen en Aantekeningen maken
DERDE BlJEENKOMST
Page 17
Planning Het oplossen van vraagstukken
VIERDE BlJEENKOMS T Planning ~et
oplossen van vraagstukken ~entamen en examen doen
BIJLAGEN
O.a tim O.e 1.a tIm 1.h 2.a tim 2.b 3.a tim 3.d 4.a tim 4.b
Page 21
1
VOORVlOORD
Deze cursus is het resultaat van een poging meervariatie te brengen in de vormen van hulpverlening bij studietechnische problemen.Het is gebleken dat een aantal studenten met
moeil~~eden
van
studietechnische aard niet al t:i..id een algemene, tien weken durende, cursus studievaardigheden (zie voor een beschrijving de ESP rapporten 2 en 3) willen,hoeven te,dan weI kunnen volgen.Er zijn studenten die er geen· tijd voor-hebben,die met een bepaald vrij nauw omschreven studietechnisch probleem zitten,die weI behoefte hebben aan advies en informatie maar daarnaast niet ook nog aan een soort gesuperviseerde training, die met studietechnische problemen zitten welke zo nauw verweven zijn met
moeil~~eden
van persoonlljke,relationele aard
dat het studievaardigheidsgedeelte,ook al wordt het niet vergeten, in ieder geval tijdelijk op het tweede planmoet komen. Aangezien studietechnische hulp sec hoe dan ook zelden effectief is werd
ler gezocht naar een vorm van advies,counseling,die zoveel
mogelijk aansloot op de bovengenoemde behoeften.Uitgaande van het idee dat er in groepen gewerkt zou worden betekende dit de ontwikkeling van een kortdurende cursus studievaardigheden waarbij de nadruk moest komen te Iiggen op het overdragen van desbetreffende informatie. Zowel in verband met het tijdsaspect als met het min of meer ontbreken van een concrete geleide training moest de cursusstof qua vorm en inhoud zo direct mogelijk aansluiten op de studiesituatie van de cursisten.Wil men het gewenste leerresultaat bereiken en de cursisten motiveren hetgeen ze tijdens de cursus leren ook in
prakt~K
te
brengen,of liever gezegd,het tijdens de cursus op gang gebrachte leerproces zelf voort te zetten dan zal men er zeker bij een cursus als deze naar moeten streven aan deze eis te voldoen. Qua inhoud ziet hij er als voIgt uit :
. Inhoud
E
E = Tentamen en examen doen.
D
D = Het maken van opgaven.
C
c = Bestuderen
B
B
1
van theorie. (Aantekeningen ma'l(en)
= Bestuderen (Lezen)
A
van theorie.
A = Studieplanning. 1
-_........ 2
3
Wat de vorm betreft wordt elk thema behandeld middels een discussie,gevolgd door een uiteenzetting plus een demonstratie waarna de behandeling wordt afgerond met
~~n
of meerdere oefeningen.
Er wordt gewerkt in groepen van 6 tot 8 man,bij voorkeur van de-
zelfde afdeling en in dezelfde studiefase.Dit onder meer om tijdens de cursus zoveel mogeltK gebruik te kunnen maken van hun eigen studiestof als oefenmateriaal. Speciale huiswerkopdrachten worden er niet gegeven.Wel is het de bedoeling
n~
elke bijeenkomst met iedere cursist af te spreken in
welke vaardigheid hij zich gaat oefenen,binnen welk onderdeel van de studie en hoe intensief hij dat wil gaan doen.In de daarop volgende bijeenkomst moeten de resultaten daarvan dan worden besproken. Om teleurstellingen te voorkomen heeft elke potentiele cursist vooraf 1
a2
gesprekken met een instructeur met de bedoeling een
zo duidelijk mogelijk beeld te krijgen van de vragen waarmee hij zit en de mate waarin de cursus daarop een antwoord kan zijn.Naast die gesprekken vult hij een aantal vragenlijsten/tests in.Te weten : 1.Een doelstellingenvragenlijst Cbijlage O.a ) 2.Een studeergedragvragenlijst (bijlage O.b) 3.De Prestatie Motivatie Test van H.J.M. Hermans,1968
4.De Survey of Study Habits and Attitudes,Form C,van W.F. Brown enW.H Holtzman,1967 5.Eventueel een Redeneertest Cbijlage O.c) 6.Eventueel een Leesvaardigheidstest uit het boekje Lees Vaardig Handleiding voor methodisch Lezen van Mr. H. Luijk en K.R.J. De Bruyn Prince
Cbijlage'~.d)
Verder wordt iedere deelnemer gevraagd een lijst in te leveren met daarop
~
tot dan toe behaalde studieresultaten.
De evaluatie beperkt zich wat betreft de voormetingen tot het bovenstaande.Tijdens de cursus vindt er een wekelijkse inventarisatie en bespreking van de planningsresultaten plaats,is er een individuele controle op de toepassingen van het geleerde binnen de eigen studiestof en wordt elke bijeenkomst na afloop zowel schriftelijk Czie bijlage 1.e) als mondeling geevalueerd.De nameting bestaat uit het invullen van een Eindevaluatievragenlijst Czie bijlage O.e),de PMT van Hermans en de SSHA van Brown en Holtzman.Tenslotte worden na de eerstvolgende tentamenperiode van elke cursist opnieuw de tot dan toe behaalde studieresultaten opgevraagd. Losse Opmerkingen -In de navolgende beschrijving van de cursus is per bijeenkomst aan-
gegeven hoe lang de verschillende onderdelen kunnen duren.De instructeur hoeft zich niet strak aan die tijden te houden.Het zijn niet meer dan richtlijnen. -De instructeur maakt van elke bijeenkomst een verslag. -Individuele contacten tussen instructeur en cursist kunnen,indien zij dit zinvol achten,zowel tijdens de cursus als daarna nog enige tijd worden voortgezet.Het is de bedoeling tijdens die gesprekken vooral en zo concreet mogelijk te werken aan studieproblemen in de ruimste zin.des woords die specifiek zijn voor de desbetreffende cursist.
4
EERSTE BlJEENKOMST
DOEL -Kennismaking en inleiding in doelstellingen en opzet van de cursus -Demonstratie,verklaring en toepassing van methoden voor studieplanning op korte en langere termijn. -Bespreking van en oefening in een methode om theorie.op een systematische manier te bestuderen.
"TIJD 30 min.
OPBOUW" 1. Kennismaking 2.Besch~ving
van het doel en de opzet van de cursus
30
3.Planning
1~2. 10
4.Discussie over het bestuderen van theorie in het algemeen
~l(jl
10
5.Pauze 6.Het systematisch bestuderen van theorie 7.Evaluatie
MATERlAAL -Syll~bus
Studievaardigheden
f
-Het boekje 'Effectief Studeren' van Parreren e.a. -Semesterplanningsformulieren (ingevuld) + instructie -Weekplanningsformulieren + instructie
(b~lagen
(b~lagen
1.b en 1.b'
1.c en 1.c')
-Eventueel Tentamenplanningsformulieren (bijlage 1.a) -Een artikel zoals bijvoorbeeld 'Onderzoek van metalen',Oefening Studerend Lezen No. 120 uit de cursus Lees- en studievaardigheid van de T.H.T. (bijlage 1.d) + de bijbehorende vragen (bijlage 1.d') + de bijbehorende antwoorden (bijlage 1.d")
-Evaluatieformulieren (bijlage 1.e) -Rapportageformulier voor de instructeur (bijlage 1.f) -Naambordjes -Planningsgrafieken (bijlage 1.g) -BESCIffi:tJiiING VAN DE-EERSTE- "BlJE:EN1Wr;1ST"1 • Kennismaking Alle deelnemers schrijven hun naam op een kaartje dat ze voor zich neerzetten en vertellen wat ze studeren,hoe lang ze dat al doen en waarom ze de cursus studievaardigheden willen volgen.(Of wat andere achtergrondinformatie.)
;;
2.Beschnjving van het doel en de opzet van de cursus De instructeur
omschr~ft
de deelnemers te helpen
het doel van de cursus als een poging
b~
het aanleren van een effectief studeer-
gedrag door hen enerzijds middels discussies bewust te maken van hun huidige studeergedrag en alles wat daar eventueel niet goed aan is en hen
anderz~ds
concrete uitgangspunten voor verandering
aan te bieden in de vorm van min of meer uitgewerkte,gesystematiseerde studievaardigheden. Hij wijst met'nadruk op het feit dat die studievaardigheden,gezien de korte duur van de cursus,slechts gedemonstreerden besproken kunnen worden en da t mener'-'aus-zelfiil'fensief'enTl:ulgduri"g mee - --,._---_ _-_ .. _. __ ._----_._-_.-~.~
_._-~~._~-
..
~
_-----------~
..
zal moeten experimenteren op de eigen studiestof wil men tot een meer effectieve en efficiente
~ze
werkel~K
van studeren komen.
Verder raadt hij hen aan geen enkele bijeenkomst te missen. Vervolgens vertelt
h~
uit hoeveel bijeenkomsten de cursus bestaat,
hoe lang elke bijeenkomst ongeveer zal duren,welke onderwerpen er in de cursus aan de orde zullen komen (te weten: Planning,Het bestuderen van de theorie zowel door te lezen als door het volgen van colleges, Het oplossen van vraagstukken,en de Directe voorbereiding en het af-
. manier
leggenvan tentamens en examens),hoe die over de vier zijn verdeeld en op watvoor
b~eenkomsten
ze zullen worden behandeld (af-
gezien van het onderdeel Planning bestaat de behandeling van elk onderwerp uit drie fasen,namelijk: 1. Een groepsdiscussie,2. Een uiteenzetting van de instructeur,en 3. Een of meerdere oefeningen.) Is er tijd over dan kan er eventueel nog worden gediscussieerd over mogelijke wijzigingen,aanvullingen in opzet en inhoud van de cursus op basis van suggesties,wensen uit de groep. 3.Planning De meeste mens en zullen al voor de cursus begon in ieder geval een semesterplanningsformulier (zie bijlage 1.b) en mogelijkerwijs zelfs een tentamenplanningsformulier (zie bijlage 1.a) hebben ingevuld (sommigen wellicht ook al enkele weekplanningsformulieren,zie bijlage 1.c).Daarnaast heeft een aantal mensen waaracllijnlijk een foutenanalyse gemaakt van tentamens waarvoor ze zijn gezakt en die ze binnen enkele weken/maanden willen overdoen.Zo'n foutenanalyse houdt ongeveer in dat je nagaat hoeveel fouten je in een tentamen hebt gemaakt,wat voor soort fouten en hoe die fouten zijn verdeeld over de verschillende onderdelen van de stof waarover werd gevraagd. Op grond van al die gegevens kan men een
redel~Ke
schatting maken
6
van de totale tijd die men de komende periode moet/wil besteden,de verdeling van die tijd over de verschillende vakken,de subjectieve moeilijkheidsgraad van die
v~{en
en van de onderdelen die,gezien de
tot nu toe behaalde tentamenresultaten,meer respectievelijk minder aandacht behoeven. Aangezien deze gegevens,zowel wat betreft de
~jd
als de inhoud,het
uitgangspunt vormenvoor ieders weekplanning vraagt de instructeur om te beginnen aIle groepsleden te vertellen hoe de zaken er bij hen wat 4at betreft voorstaan.Vervolgens legt hij of een groepslid dat er al enige ervaring mee heeft het waarom en het hoe van de weekplanning uit (zie de Syllabus,Hoofdstuk II) en worden de moge1ijke voor- en nadelen plus eventuele moeilijkheden,die zich zouden kunnen voordoen of zich bij sommige mensen in feite al hebben voorgedaan,besproken.Er wordt afgesproken dat iedereen gedurende de rest van de cursus elke week een planning maakt die dan tijdens de nog resterende wekelijkse bijeenkomsten zal worden besproken en waarvan de resultaten in een 'grafiek' (zie bijlage 1.g) zullen worden vastgelegd. 4.Discussie over het bestuderen van theorie in het algemeen De groep wordt opgesplitst in twee subgroepen die elk ca. 15 min. krijgen om over de volgende vragen te discussieren -Hoe vaak werk je een boek/dictaat door ? -Onderstreep je gedeelten en/of maak je aantekeningen ? -Probeer je voor jezelf de belangrijkste punten na te vertellen of op te schrijven ? -Wat beheers je meestal het beste
het eerste of het laatste
stuk van het dictaat ? (Overgenomen uit 'Kursus Studievaardigheid t
-
Docentenhandleiding,
B.R.A.M. van Hout-Wolters,Juli 1975,THT) Vervolgens worden de antwoorden door vertegenwoordigers van de subgroepen op het bord gezet. 2,Pauze 6.Het systematisch bestuderen van de theorie ofweI Lezen en Schr~ven A. Om te beginnen voorziet de instructeur de resultaten van de discussies binnen de subgroepen van commentaar (dat wil zeggen da~ hij komt met,kritiek,aanvullingen,eventueel om verduidelijking vraagt,de antwoorden van de subgroepen met elkaar vergel~kt,enz.Daarbij stelt hij de vraag naar de doelmatigheid van degenoemde activiteiten centraal.
7
Zelf formuleert hij het doel van het Bestuderen van Theorie als een tbeheersing t van de stof die zowel qua inzicht als beschikbaarheid zoveel mogelijk is afgestemd op de aan het af te leggen tentamen verbonden eisen.Daarover zal men dan ook grondig geinformeerd moe ten zijn.Maar daarnaast zal men de desbetreffende theorie niet aIleen moeten begrijpen en kunnen toepassen maar voor een deel althans ook en
zo~anig
makke~K
in het geheugen moe ten opslaan dat men er lang genoeg over kan beschikken •
Iedere student die efficienter en effectiever wil leren studeren moet volgens de instructeur dan ook zoeken naar een studiemethode waarin dat tgeheugenwerk' en 'begrijpwerk' zijn geintegreerdtelkaar als het ware steunen en versterken.Als uitgangspunt voor dat zoekproces (uiteindelijk moet elke student zijn eigen wijze van 'effectief studeren t ontwikkelen) behandelt de instructeur nu een algemene methode ter bestudering van theorie die min of meer is afgeleid van de zogenaamde SQ3R-methode (zie de Syllabus,blz. 18-19).Ze bestaat uit de vijf volgende fasen : 1.0rienterend lezen :-Waar gaat het ongeveer over? -Wat zullen moeilijke stakken worden ? -Wat zal ik paraat moeten hebben ? (Hoe ga je die informatie vastleggen ? In de kantlijn,onderstrepen,in een speciaal schrift,enz.?) 2.Grondig lezen :-Hoe maak je aantekeningen en/of hoe ga je te werk bij het onderstrepen ? (Geheugen/begrip)
EO het onderstrepen,overstrepen,omcirkelen moet je er op letten dat je :
-Er pas mee begint na lezing van een tekst eenheid. -Niet teveel onderstreept. -Het netjes en overzichtelijk doet. -Het beter met potlood dan met inkt kunt doen (i.v.m. correcties). -Hoe controleer je of je het begrepen hebt ? -Door het maken van voorbeeldvraagstukken. -Door herformulering. -Door het zelf bedenken van voorbeelden. -Noteer eventuele vragen/invallen/commentaren. 3.Globaal lezen :-Herlees het geheel en let daarbij vooral op de via je aantekeningen en onderstrepingen door jou aangebrachte structuur. 4.Herhaling :-Herhaal in grote lijnen het bestudeerde in eigen
8
5.Controle :-Herlees het bestudeerde nogmaals globaal en let
daarb~
vooral op hetgeen er in fase 4 aan
ontbrak. (Zie voor een uitv6erige behandeling van de verschillende manieren van lezen en aantekeningen maken de Hoofdstukken III,IV en V uit de Syllabus Studievaardigheden .) De verdeling van de verschillende fasen over de tijd geeft hij op het bord schematisch als voIgt weer :
1
2
3·
4
5
TJjd
Ten slotte wijst hij er nog op dat deze methode het grootste effect sorteert indien -De cyclus elke keer in zijn geheel wordt doorgewerkt ( om het overzichtel~K
en werkbaar te houden moet de theorie dus in re-
latief korte,afgeronde stukken worden bestudeerd ). -De cyclus in de aangegeven volgorde wordt afgewerkt.
-Er geen enkele stap wordt overgeslagen.Men is nogal eens geneigd de herhaling (fase 4) over te slaan of uit te stellen terwijl deze fase een bijzonder belangrijke rolspeelt in het 'geheugenwerk' • -Het lezen wordt gecombineerd met onderstrepen en/of aantekeningen maken niet aIleen omdat dit kan leiden tot A.een meer actieve verwerking van de stof in het algemeen maar ook tot B. een grotere concentratie,C. een betere opslag in het geheugen en D. een vereenvoudiging van de globale herlezing van de stof.
B. Nadat eventuele vragen uit de groep z~ beantwoord en er wat zaken aan de orde zijn geweest als de mogel~Ke verschillen respectievelijk overeenkomsten tussen de door de instructeur beschreven methode en de manieren waarop de cursisten theoretisch materiaal tot nu toe hebben aangepakt,toepassingsmogel~khedenvoor de verschillende vakken,efficiency versus effectiviteit,enz. vraagt de instructeur hen
9
de methode in een oefening toe te passen op bijvoorbeeld het"artikel 'Onderzoek van Metalen' (zie bijlage
1.d)~
Men krijgt hiervoor ongeveer een half uur de tijd.ledereen wordt verzocht bij te houden hoe lang hij over de verschillende fasen doet.Heeft men de hele cyclus doorgewerkt dan volgt er een 'toets' in de vorm van twaalf multiple choice vragen (zie bijlage 1.d'). De oefening wordt vervolgens afgerond met een bespreking van de 'toetsresultaten' waarbij vooral wordt gelet op : -Moge~Ke
verbanden met de manier waarop men de cyclus heeft
afgewerkt. -Fasen in de cyclus die speciale moeilijkheden opleverden. -De verdeling van de tijd over de verschillende fasen. -Het soort en de hoeveelheid aantekeningen,onderstrepingen. -De plaats van fragmenten van het artikel waarop blijkbaar moeilijke vragen betrekking hadden.
-Enz. Tot slot adviseert de instructeur de groep de methode gedurende de komende weken op minstens een vak uit te proberen.Om hen wat dat betreft enigszins op gang te helpen spreekt hij met elk groepslid apartaf welk stuk theorie ze de komende week op de zojuist behandelde manier zullen gaan bestuderen.
7. Evaluatie Schriftelnk Nadat de instructeur heeft uitgelegd wat het nut van een evaluatie is deelt hij de evaluatieformulieren (zie bijlage 1.e) uit en vraagt hen ze zo nauwkeurig
mogel~K
in te vullen zonder overigens te lang
bij deverschillende vragen stil te staan. Mondeling Heeft iedereen zijn formulier ingeleverd (anoniem) dan volgt er een kort groepsgesprek waarin de bijeenkomst wordt geevalueerd met betrekking tot de inhoud,het oefenmateriaal,de duur,de gang van zaken ~n
het algemeen,enz.
10
TWEEDE BIJEENKOMST
-DOEr.. -Het bespreken van de weekplanning. -De behandeling van het onderwerp 'College Lopen' in het algemeen en het maken van 'Aantekeningen' in het bijzonder. ~
OPBOUW
30 min. 15
25
1.Planning. 2.De bespreking van de oefenopdracht. 3.Discussie over 'College lopen' en 'Het maken van
10
aantekeningen ' • 4.Pauze.
70
5. 'College lopen' en 'Aantekeningen maken'.
10
6.Evaluatie.
-Syllabus -Weekplanningsformulieren (bijlage 1.c) -Planningsgrafieken (bijlage 1.g) -Het boekje 'Effectief Studeren' -Een artikel zoals bijvoorbeeld 'Naar het hart van de aarde' (bljlage 2.a) -Een aantal vragen met betrekking tot het te gebruiken artikel (bijlage 2. -De juiste antwoorden op de desbetreffende vragen (bijlage 2.a") -E~n
op de band ingesproken versie van het te gebruiken artikel
-Een met betrekKing tot het te gebruiken artikel ingevuld samenvattingsformulier (bijlage 2.b) -Evaluatieformulieren
(b~~age
1.e)
-Rapportageformulier voor de instructeur (bijlage1.f) -Een tape-recorder -Viltstiften (geel,groen en rood) _Naambord j es ·BESCHRIJVING VAN DE TWEEDE BlJEENKOMST 1.Planning Elke cursist
geeft in zijn planningsgrafiek (zie bijlage 1.g) aan :
a) Het totaal aantal geplande en gerealiseerde zelfstudie-uren (rood) en b) Het totaal aantal geplande en gerealiseerde college- en in, structie-uren.Deze gegevens worden onderling vergeleken en besproken
11
in termen van de verschillen en van de vakken die het meest geled en hebben onder het niet realiseren van de planning.De resultaten worden afgezet tegen de semesterplanning en eventueel ook tegen de gegevens op het tentamenplanningsformulier ten einde de stand van zaken te kunnen beoordelen. Hieraan wordt een discussie gekoppeld over de afwijkingen van de planning,zowel qua inhoud als tijd,de verdeling van de niet gerealiseerde uren over de week,het verband tussen niet gerealiseerde uren en andere activiteiten,mogelijkheden het aantal niet gerealiseerde uren in het vervolg lager te houden,enz.Enerzijds tracht de instructeur deze discussie algemeen te houden in die zin dat hij de specifieke
moeil~Kheden
waar studenten mee komen vertaalt in alge-
mene planningsproblemen terwijl hij,in een poging hen te helpen die moeil~Kheden
te overwinnen,anderzijds elk groepslid afzonderlijk
specifieke opdrachten geeft welke hij zorgvuldig noteert om naderhand te kunnen controleren wat er van terecht gekomen is.Die opdrachten liggen in de sfeer van : 'Jij planned geen studietijd op die en die avond.','Jij werkt nooit langer dan 1i uur achter elkaar.' , '~~
werkt per dag minimaal aan twee verschillende vakken.','Jij plan-
ned niet een week van tevoren maar maximaal twee dagen.',enz. Hij wijst overigens wel op de algemene aspecten van deze specifieke
adviezen zoals het streven naar regelmaat,afwisseling,het inbouwen van reserves,het controleren van de studieomgeving,enz. 2. De bespreking van de oefenopdracht De instructeur vraagt iedereen te vertellen wat er van hun oefening in het systematisch bestuderen van theorie terecht is gekomen.Hoe ze het precies hebben aangepakt,hoe ze het hebben ervaren,welke faseen) hen de meeste moeilijkheden opleverde(n),waar die moeilijkheden volgens hen door werden veroorzaakt,enz.Eventueel doet hij suggesties ter oplossing van die
moeil~Kheden.ln ieder
geval maedigt hij hen aan
te blijven oefenen en dat,indien mogelijk,samen met andere studenten. 3.Discussie over 'College Lopen' en tHet maken van Aantekeningen Evenals de vorige keer wordt ook nu de groep weer opgesplitst in een aantal subgroepen die elk 15 minuten krijgen om te discussieren over de volgende vragen: -Bereidt je een college meestal voor ? -Maak je tijdens een college meestal aantekeningen 1 (Veel of weinig 1) -Als je aantekeningen maakt werk je die naderhand dan meestal uit ? -Wat zijn de kenmerken van een 'goed' stel college aantekeningen ? De uiteindelijke antwoorden van de subgroepen worden weer op het hord
1
gezet en door de instructeur van commentaar voorzien (zie voor een beschrijving van de mogelijke vormen van dit commentaar onderdeel 6 uit de eerste bijeenkomst,Pag. 6 ).Hij
gaa~
er hierbij van
uit,en tracht dit ook duidelijk te maken,dat vorm en omvang van aantekeningen sterker bepaald moe ten worden door het studiedoel en de hoeveelheid stof dan door de aard van het studiemateriaal. 4.Pauze '.'College Lopen' en 'Aantekeningen Maken' ofwel 'Luisteren en Schrijven' Enerzijds vormt dit onderwerp een voortzetting van de tijdens de eerste bijeenkomst behandelde methode voor het bestuderen van theorie en dan vooral wat betreft het maken van aantekeningen.Anderzijds is het niet meer dan een variant waarbij theorie niet in eerste instantie wordt bestudeerd via een boek maar via eigen aantekeningen op basis van colleges.College lopen wordt hier dan ook niet gezien als een deelhandeling naast of rond het feitelijke studeren maar als een af· geronde,op zichzelf staande,studiemethode die ook weer is gericht op een zo efficient mogelijke combinatie van begljipwerk en geheugen~.De
voornaamste verschillen met hetgeen gedurende de eerste bij-
eenkomst werd behandeld hebben be trekking op de fasen waarin aantekeningen worden gemaakt en op de ingebouwde controlemomenten.De instructeur tracht de beschrijving van de methode zoveel mogelijk te relateren aan de resultaten van de voorafgaande discussies binnen de verschillende sUbgroepen. Hij bestaat uit de volgende 6 stappen (worden door de instructeur op het bord gezet) : 1) Het orienterend (globaal) doornemen van de stof die tijdens
het komende college behandeld zal worden.Je tracht er achter te komen waar het in hoofdzaak over zal gaan.Verder is het de bedoeling in deze fase aan te geven welke stukken volgens jou meer dan weI Minder
belangr~~
zijn en voor jezelf eventu-
ele vragen over de stof te formuleren. 2) Het volgen van het college zelf.Je schrijft zoveel mogel~~ op en tracht tegelijkertijd antwoord te krijgen op de vooraf geformuleerde vragen. 3) Het uitwerken van de aantekeningen.Je doet dit zo mogelijk di-
rect na het gevolgde college en controleert in hoeverre hetgeen de docent meer dan weI Minder belangrijk vond overeenkomt met je eigen beoordeling op dat punt. 4) Het vergelijken van de uitgewerkte aantekeningen met de stof
13 waarop het college was gebaseerd.Dit kan eventueel enkele aanvullingen en/of correcties tot gevolg hebben. 5) Het recapituleren van de uitgewerkte college-aantekeningen om na te gaan in hoeverre je de desbetreffende theorie,los van de feitelijke tekst,beheerst.
6) Het globaal herlezen van de uitgewerkte college-aantekeningen met speciale aandacht voor de fragmenten die tijdens de recapitulatie wat moeilijkheden opleverden. De instructeur spitst zijn uiteenzetting vervolgens toe op vorm en inhoud van uitgewerkte college-aantekingen in het algemeen.Hij formuleert in dat verband eerst een aantal ,criteria voor een 'goed' -atel aantekeningen -Ze moeten aIle 'belangrijke' zaken bevatten plus de verbanden daartussen(het validiteits- en representativiteitscriterium). -Ze moeten zo overzichtelijk zijn dat aIle gegevens makke~ teruggevonden kunnen worden (het structuurcriterium). -Ze moe ten zo duidelijk zijn dat je bijvoorbeeld over een half jaar nog begrijpt wat er staat (het eenduidigheidscriterium). -Ze moeten makkelijk leerbaar zijn.Ze moeten met andere woorden zodanig zijn samengesteld dat je ze makkelijk op kunt nemen en ook makkelijk na kunt gaan of je de stof beheerst (het studietechnische criterium). Op grond van deze criteria adviseert hij hen wat betreft de vorm te werken met een losbladig systeem opdat er makkelijk iets kan worden tussengevoegd of uitgehaald,voor elk yak een aparte klapper te gebruiken,bij veel cijfer- en formulewerk ruitjespapier te gebruiken, de bladen eenzijdig te beschrijven en daarbij de volgende indeling te gebruiken WERKBLAD
Datum
Naam v/h College
Docent
Pag.
--
~
Uitgaande van deze vorm is het de bedoeling te beginnen met de
uitwerking van de aantekeningen op de
rechterhelf~
van het werk-
blad.De omvang is in eerste instantie afhankelijk van het doel waarmee je college loopt,in tweede instantie van de complexiteit van de stof en de overlap tussen hetgeen er tijdens zo'n college wordt verteld en de dictaten/boeken waarop het is gebaseerd.Verschillende uitwerkingsmogelijkheden zijn : A.Alleen de kerngedachte. B.De kerngedachte en de hoofdzaken. C.De kerngedachte,de hoofdzaken en de details. Hetzal,zeker wanneer je kiest voor zo iets als de derde mogelijkheid,noodzake1ijk zijn de aan het college ten grondslag liggende structuur bloot te leggen dan weI er zelf een aan te brengen.Dat kun je onder meer doen met behulp van zogenaamde typografische en linguistische signalen als 1,2,3, ••• ,A,B,C, ••• ,onderstrepen, inspringen,HOOFDLETTERS, pijlen,regels overslaan,enz.,woorden als 'eerst','vervolgens','waarom','daarom','dus','vraagstelling','analyse','conclusie',enz. Door je college-aantekeningen op die manier uit te werken krijg je een zogenaamd Structuurschema.Dat wil zeggen,een expliciete weergave van zowel de belangrijkste elementen in het betoog als van hun onderlinge verbanden. Vervolgens ga je over naar de linkerhelft van het werkblad om de uitgewerkte aantekeningen weer te geven in termen van een aantal steekwoorden.De uitwerking op de rechterhelft vormt weliswaar al een gecomprimeerde weergave en als zodanigzul je die stof waarschijnlijk weI moeten beheersen maar als 'leermiddel' is het nog niet optimaal.Teneinde de beheersing zoveel mogelijk los te koppelen van de tekst zelf en makkelijker te kunnen controleren inhoeverre dit leerresultaat is bereikt moeten de aantekeningen via steekwoorden nog verder worden 'ingedikt'. Enerzijds probeer je daarbij het aantal steekwoorden (woordcombinaties/symbolen) zo klein mogelijk te houden,anderzijds de informatieve waarde van de woorden zo hoog mogelijk.Afgezien van het feit dat ze de neersla~ vormen van een verdere analyse en interpretatie zullen ze voornamelijk moeten fungeren als wegvlijzers en steunpunten bij het memoriseren. Alles bij elkaar levert dit een zogenaamd Opbouwschema op.Dat wil zeggen,een expliciete weergave van de belangrijkste elementen in het betoog.(Zie voor een uitvoeriger behandeling van het Ordenen en Vastleggen van informatie de Hoofdstukken IV en V uit de Syllabus.)
15
Nadat zo ook de linkerhelft van het werkblad is ingevuld en het geheel in fase 4 vergeleken is met de studiestof waarop het desbetreffende college was gebaseerd is het de bedoeling direct over te gaan op fase 5,Het Recapituleren.Dit houdt in dat de reehterhelft van het werkblad wordt afgedekt waarna men de uitgewerkte aantekeningen op basis van de linkerhelft van het werkblad al of niet in eigen woorden traeht weer te geven.Dit wordt, indien nodig,enkele malen herhaald waarna de eyelus wordt afgesloten met fase 6. , ~ot slot wijst hij er,evenals tijdens de eerste bijeenkomst,op dat de ,') zojuist behandelde methode het grootste effect sorteert wanneer -De eyelus telkens in~~n keer wordt doorlopen (om het overziehtelijk en werkbaar te houden moet de theorie dus in relatief korte,afgeronde stukken worden bestudeerd). -De eyelus steeds in de aangegeven volgorde wordt afgewerkt.
-Er' geen enkele stap wordt overgeslagen (zeker niet de op het eerste gezieht nogal overbodig lijkende reeapitulatie en herlezingsfasen.)
Er wordt nu een oefening gedaan op basis van een of andere tekst (ca. 2000 woorden) zoals bijvoorbeeld het artikel 'Naar het hart van de aarde' (zie bijlage 2.a).De gedrukte tekst zelf fungeert hierbij als de officiele studiestof (bijvoorbeeld het eollegedictaat) en een gesproken,op de band vastgelegde,weergave als het daarop gebaseerde eollege.Naast het gewoon doorlopen van de eyelus moet iedereen ook aangeven hoe lang hij over de verschillende fasen doet. Is iedereen klaar dan volgen er een aantal open en/of multiple choice vragen (zie bijlage 2.a') waarna tenslotte de oefening wordt besproken.Daarbij ligt de nadruk op de verdeling van de tijd over de versehillende fasen,de moeil~Kheden die zich hebben voorgedaan en de fasen waarin,een vergelijking van de werkbladen en de toepassingsmogelijkheden binnen de diverse studieonderdelen.De totale oefening duurt ongeveer 50 minuten. Ook nu weer adviseert de instructeur hen de methode de komende weken toe te passen op minstens een vak (hij maakt daarover met elke eurs1st apart een afspraak) en geeft
ie~ereen
een volledig ingevuld sa-
menvattingsformulier betreffende het gebruikte artikel (zie bijlage 2.b) als voorbeeld van een variant op de zojuist behandelde 'methode voor het maken van aantekeningen.
16
6.Evaluatie Zie voor een beschrijving het overeenkomstige onderdeel van de eerste bijeenkomst ( Pag. 9 ).
1, DERDE BIJEENKOMST
-Het bespreken van de weekplanning. -Het behandelen van,discussieren
over en oefenen met het systematisch
oplossen van vraagstukken aan de hand van zowel een globale als een gedetailleerde oplossingsstrategie.
TIJD
OPBOUW
30 min.
1.Planning.
15 20
2.De bespreking van de oefenopdracht. 3.Discussie over het oplossen van vraagstukken in het algemeen.
10
4.Pauze.
80
5.Het systematisch oplossen van vraagstukken.
10
6.Evaluatie.
MATERIAAL -Syllabus -Weekplanningsformulieren (bijlage 1.c) -Planningsgrafieken (bijlage 1.g) -Een wiskundevraagstuk (bijlage 3.a) -Een uitgewerkte versie van het desbetreffende wiskundevraagstuk (bijlage -Het Kegelvormigvatprobleem
Vraagstelling (bijlage 3.c) Uitwerking (bijlage 3.c')
-Een gedetailleerde oplossingsstrategie naar Schema
5 (bijlage 3.d)
-Evaluatieformulieren (bijlage 1.e) -Rapportageformulier voor de instructeur (bijlage 1.f) -V11tst1ften (geel,groen en rood) -Naambordjes
BESCHRIJVING VAN DE DERDE BIJEENKOMST 1.Planning Zie voor een beschrijving het overeenkomstige onderdeel van de tweede bijeenkomst (Pag.10 ).Naast een bespreking van de planningsresultaten op zich worden ze ook vergeleken met die van de vorige week. 2.De bespreking van deoefenopdracht Zie voor een beschrijving het overeenkomstige onderdeel,in dit geval toegespitst op het maken en bestuderen van eigen aantekeningen als
18
Torm van 'Het bestuderen van theoriel,van de tweede bijeenkomst (Pag.11 ). 3.Discussie over het oplossen van vraagstukken in het algemeen Ala inleiding op het onderdeel 'Probleemoplossen' wor?t de groep weer opgespJ.itst in enkele .subgroepen die elk ca. 15 minuten krljgen om te discussieren over de volgende vragen -Waar ligt het over het algemeen aan wanneer je de oplossing van een vraagstuk 'snel ziet' ? -Hoe ga je te werk wanneer je de oplossing niet lanel ziet l ? -Begin je een vraagstuk vaak op te lossen zonder precies te weten waarom je het op die Manier doet en of het de juiste Manier is ? -Lees je de uitgewerkte opgave achteraf altijd door om te kijken of je geen onderdelen vergeten bent dan wel andere fouten hebt gemaakt ? (Overgenomen uit IKursus Studievaardigheid' - Docentenhandleiding, B.R.A.M. van Hout-WoJ.ters,Juli 1975,THT) De discussieresultaten worden per groep weer op het bord gezet en door de instructeur van commentaar voorzien.(Zie voor de vormen waarin dit kan gebeuren de beschrijving in onderdeel 6 van de eerste bijeenkomst,Pag. 6 ) Zijn reacties zijn gebaseerd op en worden geleid door de vooronderstellingen (die tijdens het volgende onderdeel geexpliciteerd zullen worden) dat het oplossen van vraagstukken,evenals het bestuderen van.theorie,vraagt om een bewuste,actieve,flexibele,doelgerichte, beheerste en daarmee systematische aanpak en dat je eerst je eigen studiegedrag zult moeten leren beschrijven wil je er verandering in kunnen brengen. 4.Pauze 5.Ret systematisch oplossen van vraagstukken De instructeur stelt dat je moet zoeken naar een algemene aanpak van vraagstukken die zodanig in elkaar zit dat : -De kana op fouten minimaal wordt. -De kans op het vinden van eenmaal gemaakte fouten maximaal wordt.
-Er tijd overblijft voor het aanbrengen van correcties • . -Je door het maken van vraagstukken niet alleen iets leert over de desbetreffende stof maar ook over jouw Manier om vraagstukken op te lossen in het algemeen.
1;7
(Hij gaat overigens uit van de vooronderstelling dat een probleem-
oplosser de relevante theorie goed beheerst en als hij het dan ook over 'fouten' heeft doelt hij op 'fouten' die grotendeels kunnen worden herleid tot de Manier waarop een vraagstuk wordt aangepakt.) Evenals bij 'Het bestuderen van theorie' betekent dit dat je zowel het hele
~roces
als de stof waarop het betrekking heeft maar het
beste kunt opsplitsen in een aantal afgeronde stappen (eenheden) met aan het eind van elke stap een controlemoment.Hoewel de stappeft onderling nauwzijn verbonden kunnen ze ook op zichzelf worden beschouwd.E1ke stap heeft de vorm van een of meerdere vragen en wordt dus genomen door daar een antwoord op te geven ( het oplossen van een vraagstuk kan dus worden beschreven als het geven van een serie antwoorden ).Het gaat bij het zoeken naar een zo algemeen mogel~K
bruikbaar oplossingsmodel dan ook vooral om het bepalen van
het optimale aantal stappen,het stellen van de juiste vragen en het inbouwen van adequate controlemomenten.De instructeur licht zijn betoog toe
aan de hand van Schema 4 (zie de Syllabus,Pag.47) op het
bord.Eventueel maakt hij hierbij gebruik van een eenvoudig vraagstuk. Zijn zowel-,schema4 als de er aan ten ~ondslag liggende benadering ... . ~._.-
duidelijk
_~_==.:=::-:.~_-.,.--.....=::.::.-:=-~.:
.=.__.__
._~-~---------~--'-'-._---_._-
---~-~_-_._-
...-
dan~gaat-hij--~in-'Op"-voor-~~en-nad~l~!1~ v~n
he t globale karakter
van dit schema.Het laat de problee-mo-plosser-betrekkelijk vrij in zijn aanpak.Enerzijds is dat,gezien de enorme variatie in opgaven en het persoonl~K
element in ieders aanpak,een voordeel.Anderzijds kan een
dergelijke vrijheid van handelen averechts werken voor mensen die nog moeten leren vraagstukken op een bewust systematische wij3e aan te pakken en kan de grotere kans op fouten het leerproces vertroebelen en vertragen.Het is dan ook beter in ieder geval te beginnen met een meer gedetailleerde strategietdus meer vragen en controlemomenten aan het globale schema toe te voegen en zo het oplossingsproces in kleinere stappen op te splitsen. Als voorbeeld geeft de instructeur iedereen een copie van Schema 5 (zie de Syllabus,Pag. 53:of bijlage 3.d) dat gezamenlijk wordt doorlopen (eventueel beoordeeld op zijn volledigheid,consistentie en validiteit).Tevens tracht men de verschillende vragen (stappen) onder te brengen in de vier vragen (stappen) van het globale Schema 4.Het gebruik van Schema 5 wordt vervolgens toegelicht aan de hand van een stapsgewijze bespreking van een uitgewerkte versie van het Kegelvormigvatprobleem (zie de bijlagen 3.c en 3.c').Tijdens die bespreking geeft iedereen met een viltstift in Schema 5 aan welke strategie er ter oplossing van dit probleem is gevolgd.
20
Dit onderdeel wordt·tenslotte afgesloten met een oefening in het systematischoplossen van een wiskundevraagstuk aan de hand van Schema 5.0m het hen wat makkeIijker te maken,hen te stimuleren een zo uitgebreid en expliciet mogelijk gebruik te maken van het schema en om de resultaten daarvan wat concreter te kunnen bespreken werkt iedereen het vraagstuk uit aan de hand van een aantal,in termen van Schema 5 geformuleerde,vragen (een soort algoritme zie bijIage 3.a).Hen wordt ook weer gevraagd de gevolgde strategie met viltstift aan te geven op een copie van Schema 5 (zie bijlage 3.d). Nadat iedereen het vraagstuk individueel heeft opgelost dan wel een poging daartoe heeft gedaan voIgt er een bespreking over de volgende onderwerpen : -Welke strategieen
z~n
er zoal toegepast ? En waarom ?
-Wie liep waar vast ? En waarom ? -Wat zijn mogelijke verbanden tussen uitkomst en gevolgde strategie ? -Hoe zit het met de
toepassingsmogel~Khedenvan
deze en/of
een soortgelijke strategie binnen de verschillende vakken ? Deze zaken kunnen direct in de hele groep worden besproken.Het is ook
mogel~K,indien
de groep nogal moeilijk praat zelfs wenseIijk,hen
bovenstaande punten eerst in subgroepjes te laten behandelen om daarna binnen de grote groep te trachten enkele algemene conclusies te formuleren.De instructeur raadt hen met klem aan enige tijd op de eigen studiestof te oefenen.Zo-~?g~l~1t_~spreekthij met iedereen apart af binnen welk yak ze de zojuist gevolgde werkwijze zullen gaan toepassen.Het is de bedoeling dat iedereen de resultaten van die pogingen dan de volgende week meeneemt. Tenslotte krijgt iedereen een uitgewerkte versie van het bovengenoemde oefenvraagstuk (zie bijlage 3.b).
6. Evaluatie Zie voor een beschrijving het overeenkomstige onderdeel van de eerste bijeenkomst (Pag. 9 ).
21
VIERDE BIJEENKOMST
-DOEL -Ret bespreken van de weekplanning. -Een voortgezette oefening in en bespreking van het systematiseh oplossen van vraagstukken. -Eventueel een behandeling van en diseussie over het onderwerp tentamen en examen doen.
-TIJD
OPBOUW
30 min.
1.Pl.anning.
45
2.De bespreking van de oefenopdraeht.
10
3.Pauze.
45
4.Voortzetting van het onderdeel. 'Probl.eemoplossen'
30
en/of Uiteenzetting over en diseussie rond het thema 'Tentamen en examen doen'.
15
5.Evaluatie en afsluiting van de cursus.
MATERlAAL -Syllabus -Weekpl.anningsformulieren (bijlage 1.c) -Pl.anningsgrafieken (bijlage 1.g) -Een oefenvraagstuk (bijlage 4.a) -Een uitgewerkte versie van het te gebruiken oefenvraagstuk (bijlage 4.b) -Copieen van Schema 5 uit de syllabus (bijlage 3.d) .Evaluatieformulieren (bijlage 1.e) -Rapportageformulier voor de instructeur (bijlage 1.f) -Viltstiften (geel,groen en rood) -Naambordjes
BESCHRIJVING VAN DE VIERDE BIJEENKOMST 1.Pl.anning Zie voor een beschrijving het overeenkomstige onderdeel van de derde bijeenkomst (Pag. 17).Omdat het de laatste keer is tracht iedereen met behulp van de groep min of meer de balans op te maken van ca. 3 weken plannen en daar zijn conclusies uit te trekken voor de komende weken •
••
22
(Bijvoorbeeld een vak laten vallen,meer ureh per week maken,minder tijd in een bepaald vak steken~langer studeren in het weekend, studieperiodes binnen een dag verkorten,enz.) Iedereen die dat wil krijgt een aantal extra weekplanningsformulieren.Is er na de vorige bijeenkomst een tentamenplanningsformulier (zie bijlage 1.a) mee gegeven dan wordt dat deze keer besproken.Is men er in de derde bijeenkomst niet aan toe gekomen dan wordt het nu als nog mee gegeven teneinde de cursisten in de gelegenheid te stellen niet aIleen in termen van de te besteden tijd een balans op te maken maar tevens in termen van de nog te verrichten hoeveelheid en soort werk voor de verschillende vakken. 2.De bespreking van de oefenopdracht De bespreking van moeilijkheden en mogelijkheden rond het systematisch oplossen van vraagstukken wordt voortgezet aan de hand van toepassingen op de eigen studiestof. Heeft het merendeel van de groep aan dezelfde (soort) opgaven gewerkt dan is het,wat betreft de vorm van dit onderdeel,mogelijk de mensen hun oplossingen twee aan twee te laten vergelijken op punten zoals die ook aan de orde kwamen bij de bespreking van de oefenopgave vorige week (zie onderdeel 5 van de derde bijeenkomst,het laatste stuk,Pag.18 ),de resultaten daarvan op te schrijven en ze vervolgens in de totale groep te bespreken.Het is ook mogelijk,zeker wanneer iedereen aan andere opgaven heeft gewerkt,verschillende groepsleden een door hen gemaakte opgave op het bord te laten uitschrijven en daar, al weer in termen van de punten waarnaar hierboven werd verwezen, met de groep commentaar,kritiek op te leveren. De instructeur tracht,ongeacht de vorm,de resultaten van ieders poging tot toepassing van de strategie te relateren aan de gegevens van de individueel uitgevoerde foutenanalyses op eerder gemaakte tentamens.Dergelijke analyses kunnen informatie geven over een mogel~Ker wijs te oppervlakkige bestudering van bepaalde onderdelen van een vak, regelmatig terugkerende fouten,slordigheden,enz. en behoren dus als zodanig bepalend te zijn niet aIleen voor de Manier waarop theorie wordt bestudeerd maar ook voor de variaties,de accentverschillen die ieder aanbrengt in een algemene oplossingsstrategie. 3.Pauze 4.Voortzetting van het onderdeel 'Probleemoplossen' en/of eenUiteenzetting over en discussie rond het thema 'Tentamen en examen doen'. Dit onderdeel kan,al naar gelangde behoefte van de groep,op minsten drie manieren worden ingevuld :
23
A.Het hele onderdeel besteden aan het systematiseh oplossen van vraagstukken (~~-io~-~5~~~uten ). B.De eerste helft besteden aan hetsystematiseh oplossen van vraagstukken (ca. 45 min.) en de tweede helft aan hetonder,wierp >, Tentamenen eXamen doen '
30 min. ).
C.Het hele onderdeel besteden aan het
~nderwerp
fTentamenen
examen doen' (60toi'75 minuten ). B-etfSystematiseh oplossen van vraagstukken f behoeft wat betreft -w:erkw]jze geenverderetoelich.ting.Er kangeoefend worden op basis '~an
vraagstukken waarmee de groepsledenzelf komenmaar ook,om
-bijvoorbeeld makkelijker te kunnen vergelijken,met een oefenvraagstuk van de instrueteur (zie de bijlagen 4.a en 4.b).
,Tentamen en examen doen Ook dit onderwerp wardt weer ingeleid meteen kortediseussie in subgroepen over de valgende vragen : -Vraag je je bij de voorbereiding v'an·eententamen.af welk type vragen jekunt verwaehten ? ....Vindt je hetzinval vlak voar een teh-tamen mogelijke vragen -doorte nemenmet mede-studenten? -Begin je tijdenseen tentamen llagenoeg direetmet hetbeantwoor-,-'den van de vragen ?
-Als je klaar bent met de vragen lees je ze dan voor je vertrekt neg eens door ? ~ergenomen-uit -,'Kursus-Studievae,r-eigh-eid,f--Doeentenhandlrlding, - - .---- . . .. - .- _._-,-, .. - - --._---._-- -----------_.-----.. __ .. -----~--------
~._
..
_._------_._-~-,---_ _~----_._.
~~.'-~::I!.out~~~l te_:t"a~,.J'!!:i- ~ 2.75-~~~) .
,--
_~-'----
==============-------
='
Na ca.
15-in:tn~-geeft
de1ns'tructeur o:p-basis---vaii-:aed~scussieresul
taten een globaal overzieht van de fasenwaaruit het afleggen van een :tentamen als studievaardigheid volgens hem bestaaten gaat hij kort op de belangr~kste aspeeten in. Hij verdeelt de vaardigheid 'tentamen,doen' als hetware over a) De
"Voorbereiding van hettentamen,b) De periode directvoorhet tentamente) Het af1eggen van het tentamen,en d) De periode vlak daarna.
Wat a) betreft wijst hij er op dat er bij de voorbereiding niet alleen rekening moet worden gehouden met aard en omvang van de stof maar eerst en vooral met vragen als ~Waar worden de tentamenvragen aan ontleend 1','Hoe verhouden de bronnen waaruit de vragen zullen komen zich tot elkaar ?','Welk soort vragen kan je verwaehten qua type en qua niveau ?'.De instrueteur noemt een aantal mogel~Kheden om desbe;reffende informatie te verzamelen.
24
Ten aanzien van b) beperkt
h~
zich tot de dingen die je beslist
moet weten en de zaken die je maar beter achterwege kan laten. Je moet bijvoorbeeld weten waar en wanneer het tentamen gegeven zal worden,hoe lang het gaat duren en wat je verondersteld wordt mee te nemen.Daarnaast moet je natuurlijk een goed overzicht hebben van de stof.Dat overzicht kan in gevaar gebracht worden door op het laatst een heel nieuw onderdeel te gaan bestuderen,de laatste nacht voor het tentamen door te studeren of door vlak voor het tentamen
mogel~ke
vragen uit te wisselen met medestuden-
ten.Verder wijst hij op het belang van een goede conditie en wat eenvoudige middelen om die te handhaven dan wel te krijgen.Voor c) suggereert
~
een gefaseerde aanpak bestaande uit 1.Het opstellen
van een tentamenstrategie,2.Het beantwoorden van de vragen,en 3. Het herlezen en controleren van de antwoorden.Eventueel maakt hij hierb~
een onderscheid tussen open-end tentamens en multiple choi-
ce tentamens.De nadruk ligt,evenals
b~
het bestuderen van theorie
en het maken van opgaven,hoe dan ook op doelgerichtheid,planmatigheid,systematiek en overzichtelijkheid.Wat betreft d) gaat
~
ten
slotte,onder verwijzing naar de gemaakte foutenanalyses,in op het belang en het nut van het bestuderen van eenmaal gemaakte tentamens. Indien er na dit alles nog tijd over is kan er eventueel nog worden gediscussieerd over zaken als de noodzaak/mogelijkheid van het bestrijden van Itentamenangstl.(Zie voor verdere informatie rond het thema ITentamen en examen doan' de Syllabus Studievaardigheden, Hoofdstuk VII.) 5.Evaluatie en afsluiting van de cursus Zie voor een beschrijving het overeenkomstige onderdeel van de eerste bijeenkomst (Pag.9 ).De schriftelijke evaluatie is gericht op deze, de vierde,bijeenkomst,de daarop volgende mondelinge evaluatie op de cursus in zijn geheel.
B I J LAG E N O.a
tim O.e
u.a.
NAAM: STUDIERICHTING:
LEES DIT NAUWKEURIG VOOR JE BEGINT AAN DE VRAGEN
..
Terwille van de duidelijkheid stellen w,ede vol.gende procedure voor bij de beantwoording van de vragen: Indien je meet kiezen tussen (ja/nee) omcirkel dan hetgeen op jou van toepassing is. -
Worden de antwoordmogelijkheden opgesomd in de vorm van een kolom, zet dan een kruisje in de hokjes achter de antwoorden die op jou van toepassing zijn. Bijvoorbeeld:
ik rook bij voorkeur:
pijp sigaar
.;
sigaret niet
1.
In welk jaar ben je aan de TH gaan studeren?
2.
Welke motieven speelden bij jouw studiekeuzeeen roi? (je kunt meerdere antwoorden aankruisen.)
a.
interessante studie
b. studiegids geraadpleegd c.
familie~raditie
d. op school had ik goede cij fers voor di t vak e. het leek me wel wat f. ,ik had weinig keus (i. v.m. vooropleiding) , g. op aandrang van ouders h. maatschappelijk aanzien i. negatieve keus
j. interessant beroep k. op aanraden van leraar 1. goed inkomen later
m. andere
mogelijkhe~~n:
,
3.
Hoe heb je de beginperiode op de TH ervaren? (je kunt meerdere antwoorden aankruisen.) a. als een interessante tijd 'b. als een eenzame tijd
c. als een plezierige tijd
d. als een leerzame tijd e. als een zware tijd f. als verspilde tijd g. als een gezellige tijd
4. Hoe is de situatie momenteel? (Je kunt meerdere antwoorden aankruisen.) a. het is een interessante tijd b. het is een eenzame tijd c • het is een plezierige djd
_._.
. d. het is een leerzame tijd e. het is een zware tijd
f. het is verspilde djd g. het is een gezeilige tijd
5.
6.
Hoe is de begeleiding van de afdeling? -voldoende
ja/nee
- regelmatig
ja/nee
- individueel
ja/nee
- relevant
ja/nee
- plezierig
ja/nee
- stimulerend
.ja/nee
Overweeg je met je studie op 'te houden? Zo ja, . waarom? (J'e kunt meerdere antwoorden aankruisen.) a. de studie is te theoretisch b. de studie is te zwaar c. de studie is te onpersoonlijk d. de studie verschilt te veel van wat ik gewend ben van de middelbare school e. de studie interesseert me niet meer
f. ik ben niet meer gemotiveerd om te studeren g. de nadruk ligt te veel op wiskunde
7.
8.
Ben je lid (geweest) van een studentenvereniging?
ja/nee
Ben je lid (geweest) van een studievereniging?
ja/nee
Reb je veel kennissen en/of vrienden
ja/nee
De volgende uitspraken hebben betrekking op studiegewoonten. Welke zijn op jou van toepassing?
a. meestal studeer ik alleen vlak voor tentamens b. ik studee.r gelijk op met de kolleges en praktika c. ik studeer volgens een vast plan d.' meestal studeer ik zonder een tijdschema e. ik studeer bijna elke dag f. ik studeer meestal thuis
g. ik studeer meestal op de TH h. ik studeer meestal op een andere plaats ,
i. ik s tudeer mees tal alleen
j. ik studeer meestal met anderen
9.
Roe is de ruimte waarin je studeert? - er staat een goed bureau en een goede stoel
ja/nee
- er is voldoende licht
jafnee
- de temperatuur is meestal aangenaam
jafnee
-.het is er rustig
jafnee
10.
Door je mening te geven over de nu volgende uitspraken kun je aangeven welke hulp je van ons bureau verwacht. Er zijn 5 antwoordmogelijkheden: 1.
helemaal niet mee eens
2. in hoofdzaak niet mee eens
3. gedeeltelijk een, gedeeltelijk oneens
4.
5.
in hoofdzaak mee eens
helemaa1 mee eens
·Je geeft je antwoord door het cijfer dat het meest overeenkomt met je mening te omcirkelen. Hieronder voIgt een .voorbeeld: Ik houd van B a c h . 1 • 2 I 3 I 4 Als je het helemaal met de bovenstaande uitspraak eens ~bent omcirkel je het cijfer 5. a. b.
-c.
d.
e.
f.
g.
h.
i.
ik wil met de kursus meedoen am te leren samenwerken ik wil met de kursus meedoen am mijn wijze van studeren beter te leren beoordelen ik wil met de kursus meedoen om verkeerde studiegewoontes af te leren
3
2
I
1&
4
5
I
4
5
«
4
5,
.c
• I
2
I
3
•2
t
3
ik wi! met de kursus meedoen am met minder inspanning te kunnen studeren
I
2
3
4
5
2
3
4
5•
I
ik wi! met de kursus meedoen om D1ijn studieproblemen beter te kunnen oplossen
, 1
ik wil met de kursus meedoen am bij het studeren gemakkelijker op gang te komen
a
a
2
3
4
ik wi! met de kursus meedoen am mijn studie beter te kunnen plannen
a
•2
3
4
5 I
a
2
3
4
5I
I
2
3
4
5
ik wil met de kursus meedoen am . effektiever en efficienter te leren lezen ik wi! met de kursus meedoen om me bij mijn studie beter te kunnen konsentreren
I
5 ,
I
j.
ik wil met de kursus meedoen am te leren vraagstukken systematisch op te lossen
2
3 • 4
5•
k.
ik wil met de kursus meedoen am mijn geheugen te verbeteren
•2
3, 4
• 5,
1-
ik wit met de kursus meedoen om beterestudieresultaten te kunnen behalen
•5 •
in.
ik wit met de kursus meedoen am "- meer zelfvertrouwen te krijgen wat betreftmijn studiekapaciteiten
•
2
3
4
•
2
3
4 •5 ,
H. Reb je nog andere opmerkingen die je van belang acht?
bureau studentenpsychologen
VRAGENLIJST STUDEERGEDRAG
Datum:
Naam:
Inleiding en instruktie Aanleg en intelligentie aIleen is niet voldoende voorwaarde voor het behalen van goede studieresultaten. De manier waar·op je tegen je studie aankijkt en hoe je vorm geeft aan je studieprogramma, zijn eveneens belangrijke faktoren. Deze vragenlijst is bedoeld om daar enig zicht opte krijgen. Er zijn een aantal open vragen waar je je eigen mening kort moet weergeven. Aan het einde van ieder onderdeel is ruimte open gelaten voor eigenopmerkingen. Lees elke vraag, is de inhoud van die vraag op jou van toepassing, zet dan een cirkeltje om het cijfer of het letterteken dat er voor staat. Ais het niet klopt, dan doe je niets, dus aIleen aangeven wat in overeenstemming is met jouw gedrag.
I
Ik denk dat mijn studiemoeilijkheden bij mij veroorzaakt worden door ••••••
II A.
Start AlB ik wi! gaan studeren: 1. kan ik gefijk beginnen. 2. kost het mij moeite om te beginnen. 3. doe ik eerst wat voorbereidende werkzaamheden. 4. begin ik wel, maar duurt het lang voordat ik er goed in ben. 5. werk ik direkt vrij intensief. 6. heb ik de neiging om er telkens vanaf te lopeno 7. klungel ik nog een tijdje met van alles. 8. kijk ik eerst het stuk dat ik het laatst deed even door am er weer in te komen •. 9. aarzel ik lang wat ik zal gaan studeren. 10. neem ik eerst iets leuks of iets gemakkelijks. 11. begin ik met het moeilijkste vak. 12. begin ik op de geplande tijd. ]3. beginik mettheoretisch werk. ]4. begin ik met opgaven maken. ]5. wi! ik in het begin iets hebben wat lekker loopt. 16. begin ik niet waar ik opgehouden ben, maar ga ik van voren af aan werken. Opmerkingen:
II B.
Het "gaan studeren" op zichzelf Studiehouding. 1. Als ik de morgen aan zelfstudie moet/wil
besteden, kom ik veel later uit bed dan ik van plan was. 2. ik wil graag studieresultaten hebben, maar het studeren op zichzelf vind ik verve lend (vooral de vakken •••••• ). 3. als ik het nut van bepaalde vakken niet zie, "kom ik er -(bijna) niet toe om ze te ). bestuderen (zoals de vakken •••••• 4. als het miJ tegenloopt, als ik merk dat ik nie tops chie t: a. houd ik op met studeren voor die dag. b. begin ik aan een ander vak. c. neem ik een pauze, die nog a1 eens uit de hand loopt. d. neem ik even pauze, begin dan opnieuw. e. neem ik een pauze en ga dan door met een ander vak. f~ word ik kwaad. g. zie ik het niet meer zitten. h. ga ik naar een vriendje am te kijken of we er samen uitkomen. i. pak ik een boek of een ander diktaat om te zien, of ik daarna verder kom. 5. vaak word ik geremd door de manier waarop de studie aan de T.H. is gerege1d. 6. ik kom er moeilijk toe te beginnen als ik het niet leuk vind. 7. ik zit weI eens te wachten tot ik :zin krijg, voel mij daardoor zo beroerd, dat de zin tach niet komt. 8. ik stel vaak uit am te beginnen. 9. ik kom er niet toe om een vak,dat mij niet l1gt, te gaan bestuderen. 10. een. vak, waar ik niet voor "gemotiveerd" ben,.
kan ik aIleen, als ik heel fit ben. 11. ik kom moeilijk uit mijn bed als ik weet, dat
ik eigenlijk moet studeren.
ill
Voorwaarden Ik heb gemert<.t, dat it<. veelbeter studeer: 1. als ik de vakken wat afwissel. 2. als ik lange tijd aan een vak kan besteden. 3. als ik temidden van andere studerenden zit (bibliotheek etc.). 4. als ik met een vriend werk. 5. als ik aIleen werk. 6. als het perse moet (tentamens voor de deur etc. 7. juist als het niet meet, als er geen dwang achter zit. 8. als ik tevoren weet dat het een leuk vak is. 9. als er echt iets uit te puzzelen valt. 10. als ik nogal routinematig bezig kan zijn. 11. als ik aantekeningen maak. 12. als ik stof bestuderen en opgaven maken afwisse!. 13. als ik precies weet wat ik moet doen. 14. als ik dingen onderstreep en/of hoofdpunten opschrijf. 15. als ik de stof al een beetje ken van kollege ofzo. J6. als de stof helemaal nieuw is. 17. als de kolleges plezierig gegeven worden. 18. als ik me een duidelijk doel gesteld heb voor die dag. . 19. als ik zie dat ik vorderingen maak •. 20. als iemand mij aanspoort. 21. als de radio aanstaat. 22. als ik in een goede stennning ben.
23. als ik in niet zo'n goede stemming ben.
24. als ik weet dat ik daarna iets ontspannends kan doen. 25. als aHes opgeruimd is.
26. 's morgens. 27. 's middags. ·.28. 's avonds. 29. 's nachts na twaalf uur.
Opmerkingen:
TV
Planning en tijdsi.ndeling I. a. ik werk gelijk op met kolleges en instrukties. b. ik werk bij sommige vakken gelijk op met kolleges en instrukties, namelijk bij: c. ik werk nooit gelijk op met kolleges en instrukties. 2. meestal maak ik een weekschema. 3. aan het begin van het semester maak ik een planning voor het hele semester. 4. ik maak mij planning zo ruim dat iK die zeker uit kan voeren. 5. ik plan geen vaste tijd voor de studie, want er kan toch van alles tussen komen. 6. vaak plan ik meer dan ik doe. 7. ik heb vaak meer tijd voor een vak of een hoofdstuk nodig dan ik tevoren gedacht had. ' 8. ik wacht vaak tot het allerlaatste moment voordat ik begin te studeren. 9. als ik een beetje achterloop, baal ik het weer in. 10. ik boud mij over bet algemeen goed aan mijn planning.
I'
ik studeer in bet weekend: a •. nooit. b. af en toe. , c. aHeen vlak VOOI' de tentamens. d. regelmatig, + uur • uur per week '2- aan zelfstudie besteed ik. + (spedficeer per vak s.v.p.)
....
·.. -. uur aan ·... uur aan ·... ·... uur aan ·... uur aan uur aan ·... uur aan ·... ·... uur aan ·...
"
14. ik werk op hale vasta j[jdan. )
15. ik werk aIleen tegen de~ tentamenperiode echt flink. 16. ik werk tegen de tentamenperiode meer dan 12 uur per dag (zo ja, hoeveel dagen? 17.
.... ). ik vind dat mijn studieplanning ......
Opme rkingen:
•
•••••••••
! V
Kolleges en instrukties 1. a. ik ga regelmatig naar aIle kolleges
(mis nooit meer daneen of twee kolleges per week). b. somudge kolleges volg ik altijd, namelijk: •••• 2. ik volg vast een paar kolleges voor m1Jn volgende examen, namelijk: •••• 3. ik loop bepaalde kolleges waar iK de in~ strukties niet van volg, namelijk: .••• 4. ik loop ook andere dan verplichte ges, namelijk: ••••
kolle~
5. op kolleges zit ik doorgaans- te suffen, voora1 bij de vakken: •••• 6. op ko11eges zit ik meestal vooraan om· het goed te kunnen volgen. ·7. ik lees eerste het kollegediKtaat voor ik ~aar een kollege gao 8. ik maak bij kolleges 80ms aantekeningen, ook a1 is er een diktaat van. 9. a. ik volg de instrukties altijd. b. ik volg de instrukties meestal. c. ik volg de instrukties. soms. 10. ik heb instrukties voor de vakken:
....
11. het praktikum (atelierwerk) volg ik:
a. altijd. b. meestal. c. soms.
12. ik heb veel moeite met het tijdig afhebberi van een praktikumverslag. 13. het praktikum •••••••••••••• kost me veel
meer tijd dan er voor staat. Opmerkingen:
VI
Thuiswerk 1
1. mjn wiskundevraagstukke'n maak ilt mees·tal: a. thuis en lever ze op de geplande middagen in. b. op de oefenmiddagen. c. ik probeer ze voor de instruktie waaropze behandeld worden. d. ik bekijk ze weI, maar werk ze niet helemaal uit. e. niet. 2. mjn natuurkunde of mechanica vraagstukken maak ik meestal: a. nade instruktie thuis. b. bekijk ze voor de instruktie. c. ik doe ze aIleen op de instruktie mee. d. niet. 3. bij het oplossen van vraagstukken gebruik ik nogal eens formules en/of oplossingsmethoden zonder te zijn nagegaan of aan de voorwaarden om deze te gebruiken voldaan is. 4. ik neem bij het oplossen van vraagstukken nogal eens te grote stappen, die mij vanzelfsprekend Iijken, maar die achteraf toch beredeneerd hadden moeten worden. 5. ik heb vaak het gevoel dat ik zelf niet precies weet wat ik aan het doen ben. 6. ik maak nogal wat kleine foutjes in de berekeningen, waardoor de opgave verkeerd uitkomt of niet uit te werken is. 7. ik bekijk van vraagstukken waar ik niet goed uitkwam niet alleen hoe het weI moest, maar ga ook na hoe het kwam dat het niet lukte. 8. als ik een formule gebruik weet iklang niet altijd van aIle symbolen wat ze precies betekenen. 9. bij natuurkundevraagstukken kan ik me de werkeIijkheid waarop de som betrekking heeft vaak niet voorstellen. 10. mijn werk voor het praktikum (projektwerk.etc.) a. heb ik af als ik van de praktikummiddagen thuiskom• . b. de uitwerking en het verslag doe ik direkt na de proeven. c. maak ik vlak voor ik het moet inleveren.
\
JJ. ik volg bet praktikum ••••••••••• voor het
volgend jaar, terwijl ik eerst mijn •••••• •••••••• examen nog moet halen • . 12. voordat ik naar kollege ga neem ik de stof door: a. voor aIle vakken. b. bij sommige vakken. c. af en toe. d. nooit. 13. als ik een diktaat bestudeer dan: a. onderstreep ik belangrijke dingen~ b. lees ik het eerst globaal door en bestudeer het daarna. c. d. e. 14. de a.
mask ik aantek.eningen.
mask ik een uittreksel. lees ik het alleenmaar door. opgaven maak ik: als ik hetdiktaat goed bestudeerd heo.
b. als ik het diktaat een beetje begrfjp. c. het eerste (oijvoorbeeld na een instruktie) en kijk in het diktaat als hetniet ·lukt. 15. ik vind dat ik de theorie ken: a. als ik kan volgen en begrijpen wat er staat. b. als ik de bijbehorende sommen maar kan maken. c. als ik het aan een ander uit kan leggen.
Opmerkingen:
.
,
/
VII
S~udeergedrag
',Ale
ikstudeer:
L.merk ik vaak dat ik eroverhe.en lees. 2.werltik bijnaaltijdgekonsentreerd.
ca.
zit ik nogaleens .hoven mijn
hoekte'Suffen~
tefantaseren, ctepiekeren etc.
4. zet ik door ook al begrijp ik het niet ,
last~vanopkomende gedachten.
J6. word ik gauw afgeleid door lawaai,radio, ;of -dingenommij ,heen.
1.-loop ik er gemakkelijk even uit omietsc;:te gaandrinken etc. 8. kan ik meestalwelanderhalf uurdoorwerken. ~.
kan ik niet langerdan een half uurgekonsentreerd doorwerken.
'lO.kan ik urenachtereen werken. ~.U.ben
ik er vaakineens totaaluiten';ic.anik cerniet meerinkomen.
12.. laat ik mij·gauwverleiden te gaankletsen, 1Deeuit tegaan, +te·gaan koffiedrill.kencetc. 13. schiet ik vaakhelemaalniet Ope 14. word ik gespannen als ik iets niet:snap.
15. kan ik het niet verdragen als ikeen opgave niet kan maken.
16. zet ik meestal stug door. 17. zoek ik in een hoek of ander diktaat op wat ik nie t begrij p. 18. houd ikniet op voordat ik aUes tot in de finesses hegrepen hebe 19. ga ik vaak opaanverwante problemen in.
20. besteedik te veel tijd aan bijzaken, ;%odat ik de hoofdlijn kwijtraak. 21. teken ik aan wat ik niet snap en'vraag bet lateraan een instrukteur of eenvriend.
en.
word ik meer 'geboeid naarmate ik ,destof beter begrijp.
23. houd ik. op als ik geen zin meer heb,terwi'jl ik nog maar kort be zig ben. 24. houd ik me zonder veel moeite aan het tijdschema dat ik opgesteld heh. '1)pmerkingen:
Geef hieronder een oordeel over je studiehouding en studeergedrag. Omcirkel hoe je jezelf beoordeelt.
nie t serieus
•
• 2 , 3 , 4 • 5,
ik werk nie t hard
......1....,...... 2.,j,. ..3~~4......... 5..,
niet erg geinteresseerd.L .:.l-&.,j2=-,-._3'-l1"",,;;l4~ .... 5.... niet zo gemotiveerd
,"'~o&..~2 .......3'-1~4;.....1....:.5..1'
in theoretisch opzicht ..............2....1..oJj3:...&....:il.4........5~.
zwak
in praktisch-technisch opzicht zwak •
ik bekijk eigen1ijk niet hoe ik werk
-··iic.- -doe-
ik verpruts veel tij d
ik werk hard geInteresseerd goed gemotiveerd in theoretisch op~i~~ 'goed' ,.
, Z
3
4 • 5.
in praktisch-technisch opzicht goed
2
3
4
ik werk'vanzelfsprekend
5
"',..:J-..,•..,;;,Z........... 3.......;4.:....l......5.,.
te veel naast----..----·
mijn s tudie
serieus
.ik b~n !<:r~ti~ch ten_EPzichte van mijn werk
t
ik besteed genoeg aandacht aan mijn studie
... ' ,;;,1.......2_ _.......3;;..1....4;.".~•.;;5.,.
ik besteed genoeg aandacht aan mijn studie
,
• 2 • 3 • 4
5
ik praat zeer moei1ijk over mijn studie ~....._2=-...,_3~~4......... 5"',
ik praat gemakke1ijk over over mijn studie
meestal studeer ik met tegenzin .,.....t...:;,Z...._3....-;4~.....-:5. .,
vaak studeer ik met plezier
ik 1aat de "zaken" nog a1 eens vaag
ik formu1eer helder/exakt
...'..:-......=Z..........;::,3....1....;4::"'OLe..;5::.a,
ik ben te optimistisch ingesteld ten opzichte van mijn s t u d i e ,
._1....__2...._3;..",j1..,,;4....,~5...
ik ben realistisch ingesteld ten opzichte van mijn studie
ik ben te pessimistisch ingeste1d ten opzichte van mijn studie .,...I...__ 2-&,_3~L....:4....1_5.,.
ik ben rea1istisch ingesteld ten opzichte van mijn studie
ik overs chat mijn -pres taties
.,_I....__2~..;3_ _L,..;4....~~~
mijn beoordeling van ~Jn prestatiesikloptmeestal weI
....1....,..-.2-&...;3;...1.",;4;...",;,. .. 5....
mijn beoordeling van mijn prestaties k10pt meestal weI
i~ onderschat mijn _prestaties
BIJLAGE
O.c
LOGISCH REDENEREN
INSTRUCTIE Deze test is samengesteld uit een 15 - tal opgaven,ieder bestaande uit twee premissen (gegevens) die gevolgd worden door een conclusie. Het is uw taak te beoordeleh of de conclusie goed is,dat wil zeggen of
h~
logisch noodzakelijk uit de premissen voIgt.
VoIgt de conclusie logisch
noodzakel~k
uit de premissendanzet u
een strecp onder 'goed'. VOORBEELD goed - fout
Omdat elke vrouw lief is en niet aIle mensen lief zijn, bestaan er mensen die geen vrouw zijn.
Deze conclusie is
noodzakel~k
juist en als zodanig logisch juist.
Wanneer immers sommige mensen niet lief zijn
ter~l
aIle vrouwen dat
volgens deze gegevens besliat wel zijn dan zijn in ieder geval sommige mensen geen vrouw. Als uitgaande van de premissen de conclusie niet logisch verantwoord kan worden getrokken zet u een atreep onder 'fout'. VOORnEELD goed - fout
Omdat er groene bomen zijn en sommige bomen klein zijn, zijn sommige groene bomen klein.
Deze conclusie voIgt niet noodzakelijk uit de premissen (gegevens) en is dan ook logisch onjuist.Er wordt weliswaar beweerd dat er groene bomen ztn en dat er kleine
bome~
zijn maar over het bestaan van bomen
die tegelDkertijd groen en klein zijn wordt in de premissen niets gezegd. Het is mogel~k dat ze bestaan maar op grond van deze gegevens staat dat niet vast. N.B.:Het werkwoord 'zijn' (Omdat elke vrouw lief is - Omdat er groene /
bomen zijn) wordt gebruikt in de betekenis van 'behoren tot de klasse van'. Trek u er niets van aan als de premiss en soms onzinnig zijn.Gebruik ze zoals ze er staan. ZODRA HET TEKEN GEGEVEN IS KUNT U DEZE BLADZIJDE OMSLAAN EN BEGINNEN.
coe4-tout
1. o.ctat goud een edeif~et_l is :, ell s~lIIII1ge horlog~l!l,; ..an goud pmaakt djn, a1jn .ommige horlo!:es Tan een edel metaal se~.
coed-tout
2. Omdat geen .~.l meua zonder toutenkaD aohr1j••n en elke professor een °mfns ls, ' kan leen euk.le professor .conder touten' achrij..en.
loed-tou\
,. Omdat aoCmig. poesen w1t '~1jn en alle poesen dieren z1jn, sijn aoamige dieren wit.
4. Omelat geen eukele voetbal va: lood ia en een loden voetbal veel weegt, .eest geen eukele Toetbal,;.!Veel.
soed-tout
,.. Omelat Jan 8 jaar 18 en de meest. jongeus Tan 8 .jaar iDdeelerde klaa a1.tten, sit Jan in de derde klas. "~
soed-tout
6. Omdat sommige boeren grote huizen hebben
,oed-tout
7. Omdat elk rlerks.nt rechte boekenheeft en elk. rechthoek ook, i8 elk T1erkant een rechthoek•.
Soed-tout
8. Omdat Diet alle Nederlander~ EUrop~&n.n zijn
loed-tout
9. Omdat niet" alle mannen ee..rJ;ijk s1jn, .'
en eollUllige huizen bouwvalllg zijn," . hebben sommige boeren bO~.Tallige hUizeD~
en wi. geen Europeaan is niet in Nederland woobt, wonen D1.~ alle Nederlanders' in Nederland.
en allamannen"mensen, z1jn'~ . ", . ' ' " &1jn Diet alle meneen eerlljk•.'
,oed-tout
10.0mdatalle kerken torenahebben en soamige torens hoog ~ijn, hebben sommige kerkenhoge torene.
soed-tol1t
11. Omdat er katten bestaan met witte pOt.A en alle katten roofdierenzijn,' " b.etean er,rootdieren zonder witte poten.
,oed-fout
12.0a4at aUe a1l1ta!ren een unitormau llebbell .ell all. soldaten oolt, . 1. elk, .oldaat een m11itair.
soed-tout
13. Omclat .ollmiga TrUoht,n appela
loe4-f01l\
14. Omdat A1et alle dure dingan
s1jll'
en s,en ankele Appel me,rwe,st dan 100' k1• • ,sen 80mmige vruohten niet meer claD 100 q.,. DOoi &1jD
eU'D1et al1emooie elingen nuttis .1jD, a1jn n1et alle dured1ngen nuttil. " . Omdat da Serlijnera Duit.ere a1jn en niet LlJe ~~t8.r. blauwe o,.n hebbeD, bebben eommige Berlijnere geen blau.e o,eA.
f
Juiste antwoorden redeneertest: 1. goed
2. goed 3. goed 4. fout 5. fout 6. fout
7. fout 8. goed
9. goed 10. fout 11. fout
12. fout 13. goed 14. fout 15. fout
.o.LIJlJ./iU.l:t
TEST
A 1600 woorden
Hoe vinden de trekvogels feilloos hun wcg? Tenvijl de knapste natuurkundigen zich het hoofd breken over het probleemhoe ruirnteschepen hun weg mocten vinden llaar andere planeten, probercIl vooraanstaande geleerdcll op een ander terrein van de wetenschap erachter tc komen hoe de vogels erIn slagel1 op onze eigen planeet fcilloos koers te houden. Hoe is het bijvoorbecld te verklaren ciat cen noordse stern, die zes weken tevoren vJakbij de noordpool ter wereld is gekomen, zijn weg vindt naar het 17 000 kilometer verwijderde pakijs aan de zuidpooI om na de overwintering weer zijneigen nest aan de nOOJ;dpool op te zoeken waar hij de zomer doorbrengt? Dat zijn hart en vlcugels tegen: zulk een inspanning zijn opgcwassen is al wondcrlHk genoeg, maar hoe lossen zijn nietige hersens navigatieproblemen op waar de mens duizendcn jaren lang geen raad mee wist? Men necmt aan dat het kompas in de twaalfde ceuw is uitgevonden; driehonderd jaar later gelukte het Columbus de Atlantische Oceaan over tc steken. Maar de vogels vonden toen al miljoencn jaren zonder aarzelen hun weg over bergketens en oceanen! Ik wil de mens niet afvallen maar met dat navigeren hcbben we ous ceht niet van onze slimste kant doen kennen. En nog steeds weten we niet precies waar de navigatiekunst van de vogels op berust.
..
Het was de Griekse wijsgeer Aristoteles opgevallen dat het roodborstje· v60r het aanbreken van de winter wegtrok, maar dat de roodstaart bleef; hij leidde meruit af dat de roodborstjes in de herfst in roodstaartjes veranderden en in de lente weer hun oude gcdaante aannamen. De Romcinse natuurvorser Plinius was het met deze theorie eens en voor de kcnners in Rome stond het vast dat zwaluwen in kikvorsen verande· reno Dergelijke fantastisehe veronderstellingen waren mogelijk omdat tal van vogels, vooral de kleinere, 's nachts trekken. Des avonds ziet men ze nog en de volgendc ochtend zijn zc verdwenen. Iedereen wect toch dat vogels in het donker niet vliegen; waar waren ze dan gebleven? Het dum·de tot de achtticnde eeuw eer de ornithologen er langzamerhand achter kwamen dat vogels weI degelijk vliegcn als het donker is,· en dan bij duizcnden tege1ijk.
78
v.a
III 1P.98 schaltc ('t'n vogdwaarn(,lllcr van het WashburnohserVtllOrium in .~Iadisoll, in de staat \¥jscou$in, (tat op bet hoogl\;punt van de najuarstTf'k na zOflSoodcrgang ~(:mjd(kld 9000 vogel'! per UUT zijn observ:1lieJ)O~l passecrdcn. Door dcrgdi.ikc mcldjng(~11 gingen de gelc(~rden 7.icb cinddijk bezighouden mel het problcem hoc vogcls hun richtil1g bt·pa)en. lIet ligt vool' de hand dat cr cen nauw verband bestaat tusscnhctrichtingsgcvocl van vogels en het instinct dat ze in staat stelt hun nest tcrug te vinden; deze laatste, eveneens erfclijke cigenschap, kent cn benut de mens reeds sinds de dag dat Noach zijn duif losliet boven de wateren. De kleine, op een zeemeeuw gelijkende noordse pijlstormvogel is, wat het terugvinden van zijn nest betreft, waarschijnlijk de kampiocn van a1 zijn soongenotcn. Dezevogel komt vee! voor aan de kust van Wales waar hij in de rotsen zijn nest heeft. .. Begin juni 1952 werd zo'n pijlstormvogcl per vliegtuig overgebracht naar Boston, aan de oostkust van de Vcrenigde Staten. Daar wel'd hij geringd en op 4 juni losgclaten. Twaalf en een halve dag later, op 16 juni 's middags om half twce fladderde het dier zijn hoI in "Wales binnen n;1.4900 kilometer te hebben afgelegd over cen oceaan die geen enkcl oricntatiepunt bood! Eigcnlijk zijn pas de laatste veertien, vijftien jaar grondige pogingen gedaan om pl'ecies te wctcn te komen hoe de voge1s dit klaarspelen. vVaarop orien'ieren ze ziehl De poolster? Dc zon? De maan? De 'windrichting? Het klimaat? Het aardmagnetismc?
.De Duitse ornitholoog Gustav Kramer heeft door zijn experimenten een belangrijke tip van de sluier kunnen oplichten. Hij bedacht een manier om een theorie die aan het eind van de vorige eeuw terloops te berde was gebracht-name1ijk nat de vogc1s zich op de zon oricnteren-op haar waarde te toetscn. Het was hem opgcvaUen dat gckooide vogds rusteloos rondwippen als de tijd van de trek in aantocht is. Bij plaatste enige spreeuwen in een rond vogelhuis, dat voorzien was van vensters, die alleen uitzicM opde Iucht boden. Vel'volgens noteerde hij precies in welke richting de vogel:; zich opstelden. .. ......
~
Het bleek dat ze steeds de richting van hun eerste trek-etappe kozen. Toen hij de vcnsters verduisterrie, verloren ze hun gevocl voor richting ell trippclden zc aUe kantcn op. Daarna installecrde hij een kunstmatige liehtbron, een kun'ltzon, die hij aan de verkeel'de kant en op foutieve tijdcll liet opkomen en ondcrgaan. Prompt begonncn de vogcls weer hun trekl'ichting te bepah~n en daarbij ol'ientcerden ze zich op de kunstzon.
79
Met dit experiment IcV(~rdc Kramer sterk bewijsmateriaal tcr staving van de zon-theoric, maar over cen mysterie gaf ziju proefnemin~ geen uitsluitsel: Hoc kan cell vogel zich zowcl overdag als 's nachts, zowel bij goed al5 bij sleeht weer op de zon orienteren? Men kl-ijgt pa.c; cnig idee hoc ingewikkeld het is om de zon--zelfs op klaarliehte dag-als baken te gebruiken wanneer men bedenkt, dat de stand va.n de zon niet aIleen verandert met het uur van de dag cn met de tijd van het jaar maar ook met iederc etappe die de vogel aflcgt. Dit betekent dat de vogel-om slcchts cen voorwaarde te noemcn--over tijdsbesef moet besehikken, dat hij ais het ware cen horloge bij zieh moet dragen. De Engelse bioloog prof. G.V.T. Matthews heeft de moeilijkhcden geschetst van cen vlueht waarbij de baan van de zon langs de hcmcl als orientatiebasis dient. Zijn uiteenzetting bevat zoveel wiskundige berekeningcn dat men gCIleigd is te denken dat aneen een gevlcuge1dc elektronisehe rekenmaehine in staat is om met zulk eenc veranderlijk orientatiepunt richting te houden. In de samenvatting die hij in 1955 publicccrde, slaagde hij cr niet in een redelijke samenhang te vinden tussen de zon-theorie en het fcit dat vogc1s ook 's nachts hun weg vinden. CDc richting van de nachtvlucht', zo verondersteldc hij, 'wordt mischien afgelcid van de zonncstand overdag en deze koers wordt in het donker, wellicht met behulp van de standvan maan en stelTen, ZO goed moge1ijk voortgezet'. Deze nogal vage vcronderstelling was voor de Duitsc ornitholoog E.G.F. Sauer van de univcrsitcit van Freiburg niet bijster bevrcdigend. ZUn belangstelIillg ging vooral uit naar de kleine zangers, die grote afstanden afleggen, mecstal 's nachts. Sauer bcgon met ('(On ~rri~ "l'lehtclijke experimenten. Op een wolkclozc avond tijdcns de tJ'ckperiode ste1dc Sauer een kooi met zangers dnsdanig op dat ze aileen de sterrcn kondcn zien. Zodra ze ecn glimp van de avondhemd hadden opgevangen, begonnen ze te fladderen en kozen ze 'als de naald van een kompas' de voor hen gebruike1ijke trekrichting. Zelfs toen Sauerzeindc war trachtte te brengen door de kooienrond tc draaicn wendden ze zich koppig in de richting van hun voorkeur. Vervolgens plaatste dr. Sauer zijn zangers in cen planetarium-<mder een koepel dus, waarop een decI van de sterrenhemcl was nagcbootst. \Veer kozen de vogds de juiste richtillg, name1ijk voor een vlucht naar hun winterverblijfplaats in Afrika. Tocn de kocpel wcrd rondgcdraaid en de stand van de sten-en nict meer kloptc, vertoondc hun richtingbepaling dezclfde afwijking als de foutieve stcrrenstand!
80
•
•
Zowe! de wcteTlsr.hap als de poczic zijn aan het woord in Sauers bcschrijving V~\ll tIe re:actics der kleinc avontnurlijkc vogcls die zijn studicohjcct waren. 'flij lIet aanbrck\:n van de hcrfst', schrijfl hij, 'bcgint de klcinc tuinfluitcr die nauwdijks iW gram weegt, op cen avond aan zijn onvoorstdbarc tocht. Gehcd aHcen, :wnder het ooit tc hcbbcIl gclccrd en zonder . de collecticvc beveiliging van de zwcrm, spocdt hij zich ccnzaam maar onfeilbaar-gdeid door de stelTcnkaart aan de nachtc1ijkc hemel-naar zijn verrc reisdoel in Afrika. Dr. Sauer had eClllicvelingsvoge1, een braamsluiper, die hij Johnny noemde. Normaal trekt de braamsluiper uit Duitsland in zuidoostclijke richting over de Balkan. Johnny kon dat onmogelijk weten, want hij was in gevangenschap geboren en opgegroeid. Maar tocn de trcktijd aanbrak en zijn kooi in het planetarium werd gcplaatst waar hij het dee! van de sterrenhemcl kon zien dat zich boven Duitsland uitstrekt, wendde hij zich zOllder mankeren in de voor hem juiste, zuidooste1ijke richting. Toen daarna de stcITenhcmel werd rondgedraaid en achtereenvolgens dc sterrcnstanden toondc die op de route van de braamsluiper zichtbaar zijn, draaide hij. geleidelijk meer naar het zuiden. Op het ogenblik dat in het planetarium het stuk sterrenheme! zichtbaar werd dat bij het Nijlgebied behoort, wecs zijn snavel prccies naar het zuiden! Met behulp van Johnny kon Sauer met zekerheid vaststellen dat de zangers zich zowel op de stand van de sterren als op die van de zon kunnen orienteren. Alleen wannecr mist of een zwaar wolkendek zon en sterren volkomen onzichtbaar maken, zijn de trekvoge1s hclemaal in de war. Ze cirkelen dan hulpeloos rond en vliegen goms op het licht van vuurtorens af. Hoe zulk een gecompliceerd instinct kan worden overgeerfd blijft cen raadsel, een van de grootste raadse1en van de biologie. Sauer is van plan bij zijn volgende I'Tnf'wn dc stcrrcnbeelden in zijn planetarium een voor cen onzichtbaar te maken om zodoende aan dC,wed te komen welke sterren de zangers beslist niet kunnen missen. Stcl dat tenslotte blijken zou dat dit aIleen de poolster is! Ongeacht de kennis die de gc1eerden nog zullen verwerven, zijn degenen die de afgc10pen 15 jaar het probleem van de voge1trek intensiefhcbben bestudecrd het over ecn zecr belangrijk feit CellS: In de nietige hersens van iederc trekvogel zetdt reeds bij zijn g.eboorte cen instrument dat de ingewikkeldc band met de hcmcllichamcn moge1ijk maakt en waardoor hij met de 11atuur is ver~onden op cen wijze die de mens nimmer zal evenaren.
81
.0' .,
TEST
A Vragcll
1. Grondigc ondcrzockingcn met bctrckking tot de wijzc waarop vogcls koers kunncn houdcn:
a. werden tot nu toc nog niet gcdaan; b. datcren pas vanaf de laatstc 15 jaar; c. zijn vanaf eind 1800 aan de gang; d. werden het cerst verricht door dc Romeinse natuurvorser Plinius.
2. De Griekse wijsgecr Aristotcles was de volgende mening toegedaall: tl. roodborstjes verandcrcn in de herfst in roodstaartjes; h. zwaluwcn vcrandcrcn in kikvorsen; c. roodborstjes vcranderen in de lentc in roodstaartjes; d. b en c Zijll beide juist.
3. Dergelijke falltastische veronderstellingen, zegt de schrijvcr, waren mogelijk omdat;
a. men niet op de hoogte was van de vogeltrek; b. men leefde in een tijd waarin de 'mctamorfosen' van Ovidius konden ontstaan;
c. het mysterie van de gcdaantcverwisscling in de klassieke godenvereril1g cen grote rol spce1de; d. geen van dcze uitsprakcn heeft de schrijver gedaan.
4. De braamsluiper, lievelingsvogel van dr. Sauer, trekt normaal nil· Duitsland: a. b. c. d.
via Zwitserland en Frankrijk naar Spanje; via de Karpatcn naar de Kaspisehe Zee; over de balkan naar Midden-Afrika; via Zwitserland en I talie naar de Middellandsc Zee.
5. Op het hoogtepunt van de najaarstrek werd op cen observatiepost in Madison het aantal passerende vogcIs per uur na zonsondergang geschat op: 900; h. 9000;
Q.
c. 19000; d. 29000.
82
40-
•
6. Hoc is hct feiUoo:; kocrshoudc;l van trekvogcls tc vcrklaren, zo vraagt de s\:hl'ijver zich in het begin van zijn verhaal af, \Vanncer mcn weet dat: de noordse stern duizenden kilometers aflegt om's winters aan de noodpool tc kunncn vcrblijven; b. de pijlstormvogcl 17 000 kilometer vliegt om aall de zuidpool te kunnen ovcrwintcl'cn; c. de noordse stern 17 000 kilometer' aflegt om aan de zuidpool te kunnen overwinteren; . J. de pijlstormvogd duizenden kilometers vliegt om's winters aan de noordpool tc kunnen verblijven. Q.
7. De vogel die men bij wijze van experiment in 1952 van de V.S. naar 'Vales liet vlicgcn was een:
a. Jan v.an Gent; b. pijlstormvogel; t. noordse stern; d. zecmeeuw.
8. Bij dit experiment kwam vast te staan dat de betreffende vogel: gcmidde1d een kleine 400 kilometer per dag vloog; b.-de afstand in 10 dagen aflegde; c. cen fantasti:>che prestatie verrichtte door over een oceaan lc vliegen die hem geen enkcl rustpunt bood; d. Q en c zijn bcidc juist.
. Q.
9. De ontdckking dat vogcls in het donker ook kunncn vliegen, dateert uit de: Q. 4e ceuw voor Christus; .b. 14c ceuw na Clu'istus; t. 16e ceuw na Christus; d. 18c ceuw na Christus. 10. Uit het artikcl blijkt wei dat:
•
I
we zo lang'.tamerhand precics 'lijn te wcten gckomen waar de navigatiekunst van trckvogels op bcrust; b. vogels bij hun trektochten van dezelfde biologischc cigenschappen gcbruik makcn als bijv. sommige vissoorten; .c. de poolster een heel bclangrijke plaats inneemt bij de orientering van de trckvogds; d. weinig weersornstandighedcn, op mist en zwaar bewolkte lucht na, de vogels van hun route kunllen afbrengen. 0.
83
•
11. Dr. Sauer van de universiteit van Frciburg hccft proeven gCllorncll met de bedocling na tc gaan of vogcls: a. met koersWijzigingen reageren op veranderingen in de lichtstcrkte;
b. bij vollcdige verduistcring hun gevoel voor richting vcrliczcn; e. zich '8 nachts oricntcren op de windrichting; d. geen van dcze uitsprakcn is met bctrckking tot dc door Dr. Sauer gedane procvcn juist. 12. 'Het ligt voor de hand', zegt de schrijver, 'dat er verband bestaat tussen het richtingsgevoel van vogels en het instinct dat ze in staat stelt: de juiste koers te volgen; ~et nest terug te vinden; e. ook bij nacht de juiste weg te vinden; d. bij trek in fonllatie te blijven vliegen.' D.
b.
13. De Engelse professor Matthews is er in 1955 als cerste in geslaagd een redelijke en aanvaardbare sanienhang te vinden tussen de theorie, waarbij trekvogeJs ovcrdag hun koers bepalen aan de hand van de stand van de zon en het feit dat vogels ook 's nachts hun weg kunnen vinden; b. was degeen die veronderste1de dat de richting van de nachtvlucht afgeleid wordt van de zonnestand overdag; e. heen gewezen op de grote moeilijkheden die een vlucht met de zonnebaan als orientatiebasis met zich meebrengt; d. ben' beide juist. D.
..
TiJd
Naam :
ANT WOO R DEN
1 2
3 4
5 6 7 8 9 10 11
12
13
S N ELL E E ST EST
A
Test A antwoorden
1 b
8
2 a
7
3 d
8
4 c
7
S.b
8
6 c
7
7 b
7
8 a
8
9.d 1O,d
7 9
11 d
8
12 b
8
13 d
8
TOTAAL: Leessnelheid
=
1600 x 60 Leestijd in sec.
=
Opname-resultaat
=
Leesindex = L.S. x O.R
=
-------100
..
Bijlage
O.e
TH Eindhoven
EVALUATIE
1. Vindt je dat je inzicht gekregen hebt in:
- plannen - stucleren d.m.v lezen van boeken/dictaten
nee • nee
- studeren d.m.v. aantekeningen/college lopen
nee
- bet oplossen van vraagstukken
nee
- bet voorbereiden, afleggen en nabespreken van tentamens c.q. examens
nee
3
2
•
• •
•
4
5
• • • • • 2 3 4 5 • • • • • 2 3 4 5 • • • • • 2 3 4 5 • • • • • 2 3 4 5 • • • • •
ja ja ja ja ja
2. Vond je de inboud van de syllabus nttig niet nuttig
.. 1
. . . .. 2
3
4
.
5 nuttig
3. Wat vond je van de volgorde van de onderwerpen in de cursus? slecbt
)
2
3
4
• • • • •
5
•
goed
Motiveer je antwoord? 4. Wat vond je van de tijdsduur per bijeenkomst?
slecht
•
I
•
2
3
4
5
• •• •
goed
Motiveer je antwoord? slecht .••~.t--2_. _3.....1---4~•.--5... goed
5. Wat vond je van het aantal bijeenkomsten? Motiveer je antwoord?
6. Hoe vond je de sfeer in de groep tijdens de bijeenkomsten slecht. I .2 .3 .4 .5 • goed 7. Hoeveel tijd besteedde je gemiddeld aan de voorbereiding en verwerking van een bijeenkomst?
8. Hoe groot was je inzet tijdens de bijeenkomsten? klein. 1 • 2 • 3 • 4 • 5 • groot 9. Hoe bevalt het werken met de planningsformulieren? slecht
•
I
• 2 • 3 • 4 • 5 • goed
10. Hoe bevalt het oplossen van problemen slecht
••
2
3
4
5 .... goed
---'4I'I---~.~_' _.~
~et
behulp van een oplossingsschema?
•
L--!!.
Hoe yond je dat de kursus geleid werd? slecbt
• 1 • 2 • 3 • 4 • 5 .goed
___12....:!. Door je mening te geven ovel" de nu volgende uitspraken kun je aangeven wat je van de kursu& geleerd meent te bebben:
Er zijn 5 antwoordmogelijkheden: I.
l..
belemaal niet mee eens
in boofdzaak niet mee eens
J.
14.
,.
gedeeltelijk eens, gedeeltelijk oneens
in boofdzaak mee eens
belemaal mee eens
Je geeft je antwoord door bet cijfer dat bet meest overeenkomt met je mening te omcirkelen. Hieronder voIgt een voorbeeId: Ik boud van Bach
• I '. 2. ·3 '. 4 • C5) •
A18 je bet helemaal met de bovenstaande uitspraak eens bent omcirkel je bet cijfer 5. a. Door de kursus kan ik nu beter met anderen samenwerken.
~.
b. Door de kursus kan ik mijn wijze van studeren nu beter beoordelen.
• 1 • 2 • 3. 4 • 5 •
c. Door de kurs~s heb ik mijn verkeerde studiegewoonten afgeleerd.
.1.2.3.4.5.
1 • 2 • 3 • 4 • 5 •
/
d. Door de kursus kan ik nu met minder inspanning studeren.
.1.2.3.4.5.
e. Door de kursus kan ik mijn studieproblemen beter oplossen.
• 1 • 2 • 3 • 4 • 5 •
f. Door de kursus kom ik nu makkelijker op gang bij het studeren.
.1.2.3.4.5.
g. Door de kursus te volgen heb ik beter leren plannen.
.1.2.3.4.5.
b. Door de kursus heb ik efficienter en effectiever leren lezen.
.1.2.3.4.5.
i. Door de kursus kan ik.mij nu beter concentreren.
• 1 • 2. 3 • 4 • 5 •
• j. Door de kursus ga ik bij het oplossen van vraagstukken nusystematischer te werk.
• 1 .2. 3. 4 • S •
k. Door de kursus is mijn geheugen verbeterd.
• 1 • 2. 3 • 4 • S •
1. Door de kursus zijn mijn studieresultaten omhoog gegaan.
• 1 ..2 • 3 • 4 • S .
m. Door de kursus hebik meer zelfvertrouwen gekregen wat betreft mijn studiecapaciteiten.
• 1 .2. 3 • 4 • S .
--
13. Kamt hetgeen wat je van deze kursus hebt opgestoken overeen met de verwachtingen die je er van had?
14. Vat is er tijdens de bijeenkomsten niet voldoende of helemaal niet aan
'~-~--
de orde geweest waarover je toch graag iets meer had willen horen?
IS•. Reb je suggesties, opmerkingen, kritiek met betrekking tot de cursus?
)6. Zou je de kursus aanbevelen aan medestudenten? Hotiveer je antwoord?
B I J LAG E N 1.a
tim
1.h
BIJLAGE
Naam: Atdeling: Semester:
Ip LAN N I
N G
_ W E ICE N
Daarvan beheers 1k
V 0 0 R
V 0 0 R
Yak
H E T
MOET
Boeken Dictaten
TEN TAM E N
sl
TEN TAM E N
Tame1iJ'k goed
180 %"
DOORGEWERKT
BEL A N G R I JKE
In grote trekken
Een beetje
o%
WORDEN
Hoeveelheid stot
Aantekeningen
Geschatte
16 t~di~e-ur~n
-
.
Totaal aantal uren + Reserve + Bespreking met mede studenten
+ Tijd om alles nog eens door te nemen Eindtotaal
..
1.a
TOELICHTING OP HET SEMESTERPLANNINGSFORMULIER
I. In kolom C vermeld je aIle studie-onderdelen waaraan je de komende weken, tot aan de eerstvolgende tentamenperiode, wilt gaan werken. 2. Vervolgens geef je onder 'afd.' per studie-onderdeel aan boeveel uur er gedurende het komende semester, of gedurende een deel daarvan, college (kolom
D)JJnstt;u~tie
10m.. E)... en/of (kolom F) zal wordell _. -_. praktikum - . 3. Daarna geef je onder 'stud.
I
(ko-:
g~g~v~m.
een schatting van het totaal
aantal uren dat je gedurende het komende semester, of gedurende een deel daarvan, denkt te gaan steken in colleges, instrukties, praktika en zelfstudie. 4. Bereken nu per studie-onderdeel het gemiddeld aantal studieuren door aIle onder 'stud. ' genoemde uren op te tellen en te delen door het aantal weken. 5. Bereken dan per studie-onderdeel het gemiddeld aantal zelfstudie-uren door de geschatte zelfstudie-uren te delen door het aantal weken. 6. Bereken bet gemiddeld totaal aantal studie-uren per week door de uren in kolom H op te tellen. 7. Bereken het gemiddeld aantal zelfstudie-uren per week door de uren in kolom I op te tellen. 8. Vermeldt tenslotte in kolom J de tentamendata. 9. Waarschijnlijk zijn niet aIle studie-onderdelen even belangrijk. Rangscbik de vakken waarin je dit semester tentamen wilt doen naar het belang dat ze volgens jou hebben voor een 'goed studieverloop'. Doe dat door in kolom A een ) te zetten voor het onderdeel dat je het belangrijkst acht, een 2 voor het onderdeel dat daarop voIgt in belangrijkheid, enz. 10. Waarschijnlijk zijn ze ook niet allemaal even moeilijk. Rangschik
de vakken waarin je dit semester tentamen wilt doen naar de moeilijkheidsgraad die ze voor jou hebben. Doe dat door in kolom Been ) te zetten voor het onderdeel dat je het moeilijkst vindt, een 2 voor het onderdeel dat daar kwa moeilijkheidsgraad op voIgt, enz.
A!'·J)~L.lN(;
ii:KEN
· ·· :
STUDIEONDERDEEL A
B
COLLEGE
INSTRUKTIE
PRAKTIKUM GESCHATTE PROJEKTWERK ZELFSTUDIE
afd. Istud.
afd • stud.
afd • stud.
-
stud.
•
Gemiddeld aantal studieuren per week
Gemiddeld aantal zelfstudie-uren per week
DATUM TENTAMEN en
£tz:l
f ,
..
•• .1Al
.
eu eu
..!14
~
eu eu ;I
'g,eu"'
'eu"'
s::eu
Qo
s::eu
',"'
'1:3 ~
::l
Ul
4-l
'1:3 :l
~
co
N
~I
~
eu
CIS
~
~
~
~
~
CIS CIS
CIS CIS
~
~ ~
'1:3
'1:3
~
eu
'1:3 '1:3
.....
~ <.:)
..
.
0
~
eu
'1:3 '1:3
.....
,
saeu
. l
<.:)
. .
-
"
s::
4-l
o
.
.
.....eu
.....eu
g
l
':1,"'
:1
~
~,
.
N
:
n,I I
I I
I~ t
~ t
•
BIJLAGE 1.c
TOELICHTING OP HET WEEKPLANNINGSFORMULIER
Dit werkoverzicht is bedoeld als een register van je bezigheden gedurende een week. Je wordt verzocht een week lang zeer nauwkeurig voor jezelf bij te houden hoe je dagen geplanned (kolom P) en verlopen (kolom R) zijn middels de volgende kategorieen: 1. Rood
1. Zelfstudie
2. Geel
2. a. Studiepauze b. Ontspanning (solitair: lezen, muziek,e.d.) c. Ontspanning met vrienden en andere sociale
kontakten
3. Groen 4. Blauw
3. College, praktikum, werkgroep
4. Bezigheden als eten, boodschappen doen, koken, wassen, e.d.
5. Bruin
5. Noodzakelijk kwaad als werken voor de kost, het volgen van een kursus studievaardigheden, enz.
6. Wit
6. Slapen
Het is d~ bedoeling de PLANNING een week van te voren op papier te zetten, terwijl de REALISERING het beste geregistreerd kan worden aan het einde van elke dag. Aan het eindvan de week bereken je: A. Het totaal aantal geplande studie-uren per dag en per week (rood + groen). B. Het totaal aantal geplande zelfstudie-uren per dag en per week (rood). C. Het totaal aantal gerealiseerde studie-uren per dag en per week (rood + groen). D. Het totaal aantal gerealiseerde zelfstudie-uren per dag en per week (rood). Vervolgens geef je aan hoe de gerealiseerde zelfstudie-uren zijn verdeeld over de verschillende studie-onderdelen.
MAANDAG
UUR p
7.00
WOENSDAG
DINSDAG
0
2- i1
VRIJDAG
DONDERDAG
ZONDAG
..
R
P
R
P
P
R
. ..
--
P
R -
R
P
·R
P
R
...
I
8.00 9.00
..
10.00 11.00 ..
--
~
..
-
~-=::.-
=~=...,
.
-~~'-
"' ....
_..
_--~'"
-'"
~""."-,
..
_.
,
..
. '-."-'-_.'
"0'
~
12.00
,
~'~
_ _ •• ~.... - .... "
,.' ••
"
.. ........ ""'... -.
.
-,.~
... -.-- .. ".
-.
.~
-
.
~
-.
...
13.09 14.00
-_ .......
- -. ~
15.00
. "...
. . .. -
-
- - .. '
~-
~
'.!
..
16.00
C/)
17.00 18.00 .
.
.
..
..
...
:
~
- .. .-',
_. . . .
..
,.
,-
..
..
~'"
,.
#.
,'~
>.
-,.
_.
-"
-
..
,
-
.
.
-
.. _- .
.
~
.. -
~
..-
~.
N l'-
19.00 20.00 -
_.
.'
f--
21.00 . .. ......... 22.00 23.00
-..
24.00
-
o.
.'
..
,,,
I
1.00
-
...
.
..
2.00 R+G
IR
R+GI R R+G
I
I
1R I
R+G
I R R+G I
rood + groen
Totaal per week Planning Realisering ,-
J R R+G
IR
I
I rood
'R+G
rR I
R+G I R
I
.
R+G
I
R
R+G'R R+G
I
Globale verdeling (in %) ~over de verschillende ~ studie-onderdelen
I
·· · ·
·
1R I
R+G I R
I
..
. . .
R+G r R R+GIR
I .
I OJ
H
~
:> Q
tx:J ~
BIJLAGE
TECHNISCHE HOGESCHOOL TWENTE
CURSUS LEES- EN STUOIEVAARDIGHEID
Oefening studerend lezen
~
ONDERZOEK VAN METALEN
In de moderne samenlevlne zlJn wlJ vertrouwd ceraakt met de eunltlee eleenschappen van metalen als constructlematerlaal. leder heeft wei een kwalltatlef Idee van de t)'p'sche metaalelcenschappeR, 'Hunan een comblnatle van scerkte en plastlcltelt tot de belancrlJkste eteenschappen voor conltruetledcelelnden lerekend moeten worden. Kwantltatlef kunnen deze elcenschappen tussen de verschillende metalen en lelerlnle~ echter sterk verschillen. Staal Is spreekwoordellJk voor sterk en hard. lood Is :lwak en Dcht. koper Is duetlel (tul).gletlJler Is bros. Voor een verantwoorde materlaalkeuze Is het noodzakellJk om ellenschappen zoals sterk/zwak. hard! Deht. tUI/bros zodanlg te deflnleren. dat cen evaluatle van verschillende metalen op basis van kwantltatleve metln,en mocellJk wordt. De meeste materlaal grootheden die de CORScrucceur In de praktlJk eebrulkt :lIJn ,een echte fyslsche constanten. zoals b.v. de dlchtheld of het elektrlsch celeldlngsvermocen. doch zlJn min of meer willekeurlg gedeflnleerde grootheden. die afhankellJk zlJn van de gekozen beproevlnlsmethode en ook van de voorgesch/edenls van het metaal (b.v. gewalsc. eeextrudeerd. Dcht ,e110814. leJ0ten). Een verantwoorde materlaalkeuze is dlentengevolge een meneellng van wetensc:hap en kunst. Wetenschap voor zover de versehlllende elgenschappen In kwantltat/eve schul kunnen worden vastlele,d en cecorreleerd met de kr/stalllJne struetuur van het metaal. Kunst voor zover er een grote hoeveelheld ervarlngskennls over het gedrag van metalen In werkellJke eonstruetles nodl& Is om de meetlelevens naar een verm08deIiJk led rag In de praktlJk te kunnen extrapoleren.
Hardheidsmetinl Etn dUldellJke demonstratle van het arbltralre karakter van somml'8 materlul lrootheden 'Hordt gegeven door de hardheldsmet/ng. Hlervoor worden versch/llende methoden gebrulkt, die echter aile gemeen hebben dat een hard lIchaam met een bepaalde kraeht In het te beproeven werkstuk gedrukt wordt. waarblJ de grootte van de Indruk omgekeerd even redig is met de hardhe/d van het te beproeven metaal. Hardheldsmetlngen worden In de praktlJk veelvuld/, ultgevoerd omdat het een betrekkellJk eenvoudlge meting/so waarmede men een eerste Indruk van de e/genschappen van het mecaal kan verkrljgen, zoals vervormbaarhe/d en sterkte.
1.d
Hardheidsmetinl vol lens Brine..
Technhch wordt de hardheldsmetln& vol~cns 8rlnell het meen gebrulkt. Hlerblj wordt een gehard stalen kogcl ab IncJrukhchaam gebrulkt. De hardheld volgens Brlnell (HH) 15 gedefinleerd als de druk un de "l~lcn kogcl In kllogramjmm J van het oppervlak van !let In het werkstuk gedrukte bolsegment.
Fig. 1
=
Wanneer P de kracht Is. waarmee de kogel belast wordt. D diameter van de kogel en d == diameter van de Indruk. dan leert een eenvoudlge berekenlng (zle figuur 1). dat de hardheld voleens Brlnell Is
IP ." .. " 8 ..._--._. It.D.(D-y"D 2 -d 1 ) AfhankellJk van de hard held van het te beproeven metaal worden verschillende koceldlameters en verschillende belastlngen gebrulkt omdat een zlnvolle vergellJklng van de hard held tussen twee materlalen aileen mogellJk Is. wanoeer de Indrukputjes zoveel mogellJk gellJkvormlg zljn; met andere woorden oneeveer een gellJke waarde voor
d
"0
hebben.
De kogeldlameter wordt meestal gekozeo als een compromls tussen nauwkeurl,held (zo groot mogellJke kogel) en. minlmale werkstukbeschadlginc (zo klein mogellJke kogel). Blj dunne materlalen of klelne werkstukken kan men gedwoncen zlJn om een ko,el met klelne diameter te Cebrulken. Genormallseerde kogeldlameters zljn: 10. 5 en 2.5 mm. Voor een hard materlaal (staal) cebrulkt men een belastlnl P In kl!ogram van 30.0' (0 In mm). Voor een neht materlaal (koper. aluminium) gebrulkt men een belasttng P In kilocram van 5.01 (0 In mm). Voor meer ultvoerlge voonchrlften wordt verwezen nur de desbetreffende normaalbl.den.
Sterkte en Ioardheid
81J eeo vergellJklog van de Brlnell hard held en de treksterkte van verschUlende metalen " experlmenteel geble:<en. dat de treksterkte van eeo metaal meestal ongeveer g.ltJk Is un 1/3 van de irlnell hardheld. een nauwkeurlge delin/tie van de treksterkte nl In het volgende college gece..,en worden. WIJ kunnen hler volstaan met de deflnlerlng van de treksterkte als de trekbelastlngln kg/mm 3 , waarblJ het materlaal bezwlJkt. In figuur 2 Is ..,oor IIerschlllende teehnlsche materlaalsoorten dlt verband tussen treksterkte en 8rlnell hardheld grafisch voorgesteld. Enkele cooelustes die we ult deze graflsche yoorstellinc kunnen trekken zlJn: 1. De aflelding van de treksterkte van een materlaill ult de 8rlnell hard held Is nlet meer dan eeo ruwe schattlng. Met name blj verschillende types gletlJzer kan men hlermede vrlj crote fouten maken. 2. Door legeren verkrlJgen we hardere eo sterkere materlalen. VergeltJk b.v. messing 60 met de legerlngselementen koper en zink. en duralurr.lnlum met de legerlngselementen aluminium en koper. 3. Hardheld en treksterkte geven onvoldoende Informatle voor de keuze van het constructlematerlaal. Constructlestaal en duralumlnlum hebben b.v. vrlJwel dezeltde treksterkte en hardhelCi. doch wlJ zullen In een volgend college zl;n, dar op grond van andere elgenschappen deze (wee materla'en In een gegeven constructie nlet zonder meer verwlsselba"r IIJn.
. II
• '"
1'1"1"'3<:" I1I1Dill"'~
#III"UIII
. CDN.'tlIfJJCT,,1
...
.'lll',
7J"NiI.ItI"'JtlIMN
. I,. Fig. 2
Hardheidsmetlnl Yolgenl Vickers De belarigrlJkste nadelen van de hardheldsmetlng volgens Brlnell zljn: 1. BI) gebrulk van een kogelYormlg Indrukllchaam Is het praktisch nlet moge/lJk om bl) vergellJklng van twee materlalen de hardheldsmetlng zodanlg ult te voeren, dat gelljkvormlge hardheldsputjes verkregen worden. 2. De gebrulkte gehard stalen kogel heeft zelf een hardheld van ong. 650 HB, waardoor hardheidsmetlnlen op materlalen met een hard held van meer dan 'fOO HB nlet mogellJk 11)0 In verband met beschadiglne van de meetkogel. Deze bezwaren worden ondervangen door de hardheldsmetlng volgens Vickers, waarblJ een plramldevormlg geslepen diamant in het werkstuk wordt gedrukt. De deflnltle van de hardheld volgens Vickers Is gelljk aan die volgens Brlnell (belastlng: oppervlak van het hardhefdsputje). Our het Indrukllchaam een regelmatlge vlerzlJdige piramlde Is met tophoek 136°, kan hlerult worden afgeleld, dat de hardheid p
yolgens Vickers (H v) = l,SS'eli kg/mm 2 (P
= belastlng In kg; d = lengte van dlagonaal yan hardheldsputje
In mm). Tot een hardheld van ongeYeer 300 kg/mm t meet men yolgens Vickers praktlsch dezelfde hard held als volgens Brlnelt BIJ hogere hardheden Is HB meestal letS lager dan H v•
Hardheidsmetinl yollenS Rockwell BIJ de hardheldsmetlng volgens Rockwell wordt een kegelvormlg geslepen dl.mant als Indrukllchaam gebrulkt. De Indrukdlepte, die met een meetklokje wordt gemeten, warde hler als maat voor de hardheid genomen. Dit is dus een geheel ander~ deflnltle dan blJ BrlneU of Vickers, hetleen ~r tevens toe leldt dat er geen eenvoudlg verbllld Is tussen Rockwell hard held enerzljds en Vickers en 8rlnell hardheld anderzlJds. Voor omrekening moet d~n ook lebrulk cemaakt worden yan ube/len en grafieken.
TECHNISCHE HOGESCHOOL TWENTE CURSUS LEES- EN STUDIEVAARDIGHEID Oefening studerend lezen
~
Vragen 1. Bij de hardheidsmeting volgens Vickers wordt gebruik gemaakt van een: 1. kegelvormig geslepen diamant 2. e~n piramidevormig geslepen diamant ,. een kegel~ormig stuk messing
4. een gehard stalen kogel. 2. Bij hardheden hoger dan 300 kg/mm 2 ligt de hardheid volgens Brinell meestal: 1. veel hoger
2. iets hoger veel lager 4. iets lager
,.
dan de hardheidsmeting volgens Vickers
,. De materiaalgrootheden die een konstrakteur gebruikt zijn 1. mathematische constanten 2. fysische constanten ,. min of meer willekeurig
gedefinieerde grootheden
4. niet-gedefinieerde grootheden, vanwege het kunstzinnige element van het vak.
4. Om een eerste indruk van de eigenschappen van een materiaal te krijgen wordt in de praktijk vaak uitgevoerd: 1. de trekproef (bepaling van de treksterkte) 2. de hardheidsmeting ,. de slagtest (brosheidsbepaling)
·4. de ductiliteitstest.
-2-
5- "Bij de hardheismeting volgens Brinell·vordt aJ.sJIlaat voorde hardheidbij een bepaalde belastinggenomen: 1.
-J. d80ppervlakte van de to tale wand>van ,:het putje(bo1segment) 4. 4eomtrekvan het putje. l).Bij de hardheidsmeting volgens Rockwellwordt alsmaat voor de ,hardheid bij een bepaalde belaatinggenomen: 1. deoppervlakte van de doorsneevanhetputje 2. ·de diepte van het putje -3. deoppervlakte van de totale wandvan-het :putje(bolse,gment)
4. de omtrek van "het putje. ',. Bijeenvergelijking van de Brinell:hardheid en de treksterkte 'van verschillende metalen isgebleken dat: , 1.detreksterkte van een metaal caltijd :gelijk is aan 1/3 van ."'Ge Brinellhardheid .2• .ar afhankelijk van de bewerking--van-hetmetaaleen eenduidig
Terband bestaat
3. de ai1eiding van de treksterkte
4.
van~en,materiaal ui t
de
Brinell hardheid niet meer isdan'een ruwe schatting er geen verband bestaat tussende Brinell hardheiden de treksterkte.
8. A. De theoretische definitie van de hardheid, uitgaand van de vooronderstelling dat de kogelof de .diamant oneindig hard iS 1 levert een fysische materiaalconstante Ope
'B.-De hardheid is onafhankelijk'vanandereomstandigheden als
vorm van het werkstuk, voorbewerking etc. 1. A en B waar 2. A enB niet waar
3. A waar, B niet waar 4. A niet waar, B waar.
,
-3-
9. Bij de hardheidsmeting volgens Vickers wordt als maat voor de hardheid
~ij
een bepaalde belasting genomen:
1. de oppervlakte van de doorsnee van het putje 2. de diepte van het putje
3. de oppervlakte van de totale wand van het putje (bolsegment)
4. de omtrek van het putje. 10. Voor de keuze van een konstruktiemateriaal heeft men als voldoende gegevens nodig: 1. de hardheid 2. de treksterkte
3. de hardheid en treksterkte
4. nog meer dan deze gegevens. 11. Tussen de hardheids-definities van Vickers (Hv ) en Rockwell (H r ) bestaat het volgende verband: 1. H is recht evenredig met H v r 2. Hv = 1.85 x Hr 3. Hv is via tabellen en grafieken in Hr uit te drukken 4. Er bestaat geen verband tussen Hv en Hr • 12. Welke hardheidsmeting wordt technisch het meest gebruikt? 1. Brinell 2. Rockwell
3. Vickers
4. niet door de schrijver vermeld.
,
BIJLAGE
Antwoorden op de vragen bij: Onderzoek van metalen - oefening 120 1. 2
2. 4 3. 3
4. 5. 6. 7. 8. 9.
2 3
2 3
2 3
10. 4 II• 3
12.
1.d"
.DoLe) J.J."\.\'::U:'
Geer met een kruisje op de onderstaande waarderingsschalen aan, hoe uw algemene indruk van dezebijeeenkomst is.
I • t::
~PORTAGEFORMULIER
Bijeer..komst: JIummer Studeergroep:
'.Aanwezige
VOOR INSTRUCTEURS
Datum: Naam Instructeur:
groepsleden afwezige
(p~us
redenenvan
afwezighe~d)
2. Resultaten van de evaluatie
a.Onduidelijk \~.Oninteressant
Duide1ijk Interessant
c.Traag
VJ.ot
d.Moeilijk e.Saai
:MakkeliJ1t
f.Niet leerzaam
Leerzaam Nuttig
g.Nutteloos h.Eentonig j,.Overladen j.Vervelend k.Overbodig
Boeiend
Afwisselend Niet overladen Prettig Noodzake~ijk
Interpretatie van de evaluatie plus conclusies: A.Wat is er ten opzichte van de vorige bijeenkomst in de veranderd ?
ev~t1e
B.Wat zouden daarvan de oorzaken kunnen zijn {in termen van <su8stof,de groepsleden,jezelfals instructeur} ?
~.Welke
conclusies trek je hieruit m.b.t. eventuele
d~ ~
verand~ 1
2
3. Samenvatting van de
b~eenkomst:
A.Reb je het programma voor deze bijeenkomst in zijn geheel af kunnen werken ? Zo nee,waarom niet ?
B.Heb je het programma voor deze bijeenkomst in de aangegeven volgorde af kunnen werken ? Zo nee.waarom niet ?
C.Heb je het programma voor deze bijeenkomst binnen de aangegeven ttd af kunnen werken ? Zo nee,waarom niet ?
D.Geef hier per onderdeel een zeer korte omschrijving van hetgeen je hebt gedaan:
.
E-.Wat heb je aan 'huiswerk' opgegeven?
4.Geef hier,indien mogelijk,een korte beschrijving van het gedrag van de groepsleden met betrekking tot factoren als: A.Sociaal gedrag (positief en/of negatief m.b.t. het groepsfunctio neren):
B.Kritisch gedrag (positief in de zin van opbouwend,corrigerend corr~entaar en/of negatief in de zin van een klakkeloos consumerende houding en afbrekende,ongemotiveerde kritiek):
C.Actief versus passief (bijvoorbeeld veel aan het woord zijn of juist niet,blijkgeven van een grote inzet of niet meer doen dan strikt
5.Vermeldt hier eventuele andere bijzonderheden:
60 S5
-
-
-
--
I--
-
~
--
-I-
-
-
--
- f-
-
-f-
-
I-
so
-
--
--
-I-
--
--
- f-
-
-
-
-
u
R
I
45"
I--
E
--
--
-I-
-I-
-
-
- I-
-f-
-
-
N -
P I E R
40
wi
35 -
-
-
f-
- -
-
~
-
-I-
--
- f-
f-
-
-
-
- -
~
-
- I--
-
- f-
~
-
-
-
~
-
}O
-
-
-
-
E
E K,
-
I
-
f--
-
-
- I--
- -
-
±
-
'--
- f-
I--
-
- f-
-
-
-
-
-
l-
2.5
- -
I--
-
-
-
- I-
I-
-
- I-
-
I-
-
- f-
~
-
'20
-
f--
- -
-
-
-
--
f-
-
f-
- '-
I-
- I--
-
\5
\0
'---
-
-
-
- -
- I--
-
I-
-
f-
-
I--
-
- f-
I-
-
- -
-
f--
--
-
-
-
-
-
--
-I-
-
P
11 R
-
5
-
-
- -
-
--
- I-
-f-
T
--
-I-
K
-
-f-
I
k'
-
A
-
-
I
tv
S
T R V
K
T I
t
k' 0
L L
E G E
VREN PER WI:EK
p
R
p
r
DELi
R
~G' I
p
N AAf"
R
p
p
R
I
R
p
SEMESTER PLANNiNG'
R
p
R
p
VJEEK nANNiNG-&REALlSRTI "ZELFSTVDiG
IKOLL.!PRfJK./ i MfR.
I
R
p
R·
P::: R"
PI-A NN iN
cr
REA Lis A -ri I;
fvAAM VAN HI:T KOllE'G-e
+
C>~TUM
VAN Hn TENT~M~N
au
.a
een
routenan~lyse
gant het om de inventarisstie en clsseil!
tift van a 11e 1n een bC.pllEll d tentnmen gemallkte, fouten.I>i t in een
poging er achter te
k()lQe~
WIUtr en in welke opz1chten het fout ie
gegaan.Dus om ar achter te komen of je (bepMtlde stukkcn van) de theorie nie t goed
bdleet·s~e.t~iclens
rt~e:elmatig
ann tentamen
b€'-
paalde denkfoutc.>n en/of slordie:heidsfouten hebt gemaakt of in welk gedeelte van het
tentam~n
de meeste fouten voorkomen.
ras wanneor je over dergeli,ike 1nformatie b"schikt wordt het in geva1 van een hernieuwde tcntamenpoging
mo~elijk
je doelgericht
voor te bereiden op het desbetreffende vak.Zonder direct te vervall en in eerder gemaakte fouten. Z1e ter verduidelUking van de e·;c:'~vens die je vast moet lef'I';cn en de manj.er wtlflrop je dat hp.t baste kunt doen het volgende Gch,'m<:l; FoutenAnalYB~
Nr. Nr. Vraag ).'out
van het tentamen :
Datum C
B
A
A+:lIlr-
'~
!2-!:
-~
~
.!
~
Jt
Op welk stuk van de theorie heert het vr8pgstuk of deel daarvan wanrin deze fout werd gemaakt betrekking ?
Ad B: Is het een denkfout ? Zo ja,wat voor een (omschrijving) ? Ad C: Is het een slordigheldsfout ? Zo ja.wat voor een (omschri,iving) ? Het 1s dUB de bedoeling het tentamen vraagstuk na vraagatuk af te werken en dal'lrbxi de fouten te nummeren. Tracht bi.j A en B of C zo concreet en specifiek mogelijk ,te zijn. Voorbeeld Foutenanalyse van het tentamen Nr. Nr. Vraag F'out
B A
Denkfouten
stuk 1
,
1
2
Wisk. 10
Hoofdetuk 2 Contiau1teit
_ --
Januari.. '77 C
Slordigheidsfouten
_._-_.. -.. _---- ...
fout symbool gebru1kt ,bi,1v. U i.p.v. V
Functielimieten voor x4a
..
Datum
-" ..... ....... -
Fout in de beW\isvoering
,
B I J LAG E N 2.a
tim
2.b
·
.
NAAR HET HART VAN DE AARDE
Op de oceaan boort een schip tot in het inwendige van de aarde. Het is het Amerikaanse onderzoekingsschip Glomar Challenger en het heeft al heel wat boorkernen naar boven gehaald. Daaruit valt de vroege historie van de Atlantische Oceaan af te lezen.
Een van de kort geleden gedane vondsten bevestigt de al eerder gevonden aanwijzingen dat de rivier de Amazone vroeger van oost naar west door Zuid-Amerika stroomde en toen uitmondde in de Stille Oceaan. Die aanwijzingen waren gevonden door geologische onderzoekingen, waaruit bleek dat de Andes een nog jong gebergte is. In de eerste miljoenen jaren van het bestaan van de Amazone was er van een Andesgebergte nog geen sprake. Ret ontstaan ervan leidde er echter toe, dat het Amazonebekken als het ware gekanteld werd; het westelijke eind ervan kwam hoger te liggen dan het oostelijke en het water keerde op zijn schreden terug. De doorgeologen berekende ouderdom van de Andes blijkt nu meoi te kloppen met een gegeven dat verkregen is bij een boring door de Glomar Challenger. Die ging tot 90 meter diep in de oceaanbodem op een plek ongeveer 500 kilometer ten noordoosten van het punt van Brazilie. Er ligt daar een onderzees plateau (de Cearahoogte), waaruit een boormonster werd opgehaald dat de versteende resten bevatte van levende organismen. Dat waren echter geen zee-organismen, maar landdieren en/of -planten. Ook bet gesteente dat mee naar boven kwam, bleek .te bestaan uit afzettingsmateriaal (sedimenten) van fluviatiel karakter; typerend voor een rivierbodem dus. Ou~erdomsbepalingen van de fossielen en het gesteente komen goed overeen met de gegevens die de geologen in Zuid-Amerika badden gevonden met betrekking tot de ouderdom van de Andes. Deze pas kort bekende gegevens lossen meteen een raadsel op waarvoor de biologen zich tot voor kort geplaatst zagen. Dat betrof bet feit dat er in de (huidige) bovenloop van de Amazone nog steeds uitgesproken zeefauna wordt aangetroffen: roggen, sardines, zeetongen en zelfs dolfijnen. Maar dit gebied is dan ook ooit een inham van de Stille ~ceaan geweest (en de dieren ,hebben zich blijkbaar weten aan te passen aan de situatie dat het zoute water langzamerhand zoet werd). De tocht van de Glomar Challenger beeft ook gegevens opgeleverd over het proces dat leidde tot de scheiding tussen Afrika en Zuid-Amerika, waarvan immers de kustlijnen (zoals iedereen op een atlas kan zien) aaneenpassen als stukken van een legpuzzel. Tegenwoordig schat men dat die scbeiding zo'n 120 miljoen jaar geleden is begonnen. Dat begin markeerde dus meteen bet ontstaan van de Atlantische Oceaan.
- 2 -
-_.---
I. l-lf~t illl\·o;.lil-,' \ t;!l de l)(I,d~·. \ ·CUI buill": "(/~" bitt':'!": dt' ;:0",:. hi/uli'"k("'II.
tit.·
"ii.·f:t'l. b!til~""t~r,~
t-'"
De eerste die een theorie opstelde over dat uiteendrijven der kontinenten was de in 1930 overleden Duitse fysicus Alfred Wegener. ("Die Entstehung der Kontinente und Ozeane", 1915). Maar hij werd vaker uitgelachen dan geloofd. De vondsten van de laatste tijd stellen hem echter steeds weer in het gelijk. tangs het onderzeese gebergte dat we nu kennen als de Midatlantische rug is de aardkorst opengereten; voortdurend nog stroomt er magma uit het inwendige van de aarde naar boven en stolt dan tot nieuwe stukken oceaanbodem. Metingen tonen aan dat ook nu nog Europa en Afrika aan de ene kant en Noord- en Zuid-Amerika aan de andere, zich langzaam van elkaar verwijdereno Moeder Aarde is blijkbaar nog altijd niet tot rust gekomen. Onderzoekingen zoals die, welke worden uitgevoerd aan boord van de Glomar Challenger, werpen overigens nog maar een heel oppervlakkig (letterlijk) licht op de wereld onder onze voeten. De maan, op gemiddeld 384.000 kilometer afstand, is~emakkelijker bereikbaar gebleken dan het middelpunt van de aarde - ruim zesduizend kilometer onder de begane grond. De middellijn van onze planeet bedraagt immers 12.757 kilometer. Maar hoe die er van binnen uitziet, heeft nog nooit iemand gezien. Toch kunnen de geofysici ons het een en ander vertellen over de opbouw van dat inwendige. Dat is te danken aan het werk van de seismologen degenen die studie maken van het verschijnsel der aardbevingen.
- 3 -
('pi re·.;: .::
If", ,)crfwllj· 1811 ":ilja,,,: i,e.. :r g"/,,,:,.:: l'm/g"11 ,,,fi,,,
I .!:'5 1-;;"jj(,>"'I.:~.;r 'i(",":
~
.~d~d~·,:
P,:'rSt'~i ; [;:n,[('
P.:!'1it).
.r. I.(]l.".;!o!,: en G<,old,,·,UZll. t't." pijh,,: ;:, .. ,'" (~" "':-::i(:I1': '. .. 'I (lc' r:' :·.. ·~i"g (fun. £r (~Hl':;';.;.~ '::l"t·t.~I: I'. (j.·'I:.I .... •'ola (Ei'l·
~il..j:
.1 135
nt:ljlJl'll
}::.:.r .I)e'~· ,:::n: D.: 4,', '111ill(,"11lurc·:'~:. I"tii..l \"t~r·
tell ';r~;\·t·'l l,-:,p.:t"
pi...;:.': ~jdl .':e"fs me'
1I,hI'
:ij'! Ill/hlige
p,.$.":,.. Ill",: 'I:j.!pf!',k). 4 iO Illi(il1t't! jdf!P ;";.·:(·(f~'I': A:riJ...d f"~ #~llid Am",ik., ,/rill':-: !I,.;.....:. [l,' .-\1:.,,':: ",!:" (}t:l·l•• ~t: (.·y,;'!I1.~: ..;,.,: .... : .. I.·.,:.:~.; ::;...-:: 10.\ ",11: . \ I;;i,'r. ;;" .• ; f 1'::.':-:. .II"']"}. I .-< '1IU;'l' ....." j-l(l' . . , :: ,~; i)··.t lai'~ ·:·~·I; lt~t;.·
X,'II '-I'iji\ . :1 o/' ,", ~t(·II.
r>c l'i)/t"~
;
:f'~( .;....
:':~".
.rf~·i":,,:; :.~,,,.
ctt II..!': .: )f ./f· ( ~'. r .. .~;1l~; :it ',', Ollk ... " ";('.' , .......::,'/ (l: ~ ...,::,' ft"·· ';;1;'). J..·IH.rrj':5 '. ·,-<'t'''.' n.·-:: I'll Ii .. ;.!t.,1.
Aardbevingen veroorzaken trilligen, golven, in het inwendige van de aard. Die planten zich voort door het aardlichaam. Maar de manier waarop ze dat doen, is afhankelijk van de .aard van de subs tan tie waar ze doorheen moe ten (zo planten ook geluidsgolven zich in water anders voort dan door lucht, namelijk vier keer zo snel). Aan de hand van die verschijnselen hebben de seismologen ons geleerd dat onze aardbol is opgebouwd uit een aantal Iagen. De buitenste heet de aardkorst, die onder de vastelanden 30 tot 50 kilometer dik is, maar onder de ocea. nen veel dunner - vijf tot tien kilometer. De volgende laag of schil heet aardmantel. Die is zo'n 3000 kilometer dik. Daaronder, daarbinnen, treffen we de kern van de aarde aan. Maar dat woord wordt gebruikt zonder dat iemand precies weet hoe hij de samenstelling ervan nader moet omschrijven. Deze moet een bolvormig geheel zijn met een middellijn van zo'n 6000 kilometer, maar ais we de geofysici vragen, waaruit dat geheel dan weI bestaat, worden ze voorzichtig met hun formuleringen.
..
.
- 4 -
Wel kunnen ze met stelligheid zegg~n dat het zwaar materiaal moet zijn. De aarde als geheel heeft een gemiddeld soortelijk gewicht van ongeveer 5,5~ Het s.g. van de oppervlaktegesteenten is ongeveer 2,8. Daaruit voIgt dus dat er zich in het in. wendige een veel zwaardere materie moet bevinden. Nikkelijzer, zegt de ene theorie; waterstof in zeer samengeperste toestand (door de hoge druk die daar heerst) zegt de andere (die laatste leunt aan tegen de opvatting dat de aarde en de andere planeten uit hetzelfde materiaal zijn ontstaan als de zon; en de zon bestaat voor een belangrijk deel uit waterstof). Waterstof is weliswaar het lichtste element dat er bestaat, maar onder zeer hoge druk kunnen de atomen ervan zo dicht opeengepakt worden dat een gegeven volume waterstof onvoorstelbaar zwaar wordt. (De druk in het inwendige van de aarde neemt snel toe met de diepte. Op een kilometer onder de grond bedraagt ze 275 atmosfeer en op 50 kilometer diepte al ruim 13.000 atmosfeer). Volgens de gangbare opvattingen is er sprake van een buitenkern die waarschijnlijk vloeibaar is en een vaste binnenkern. De temperatuur stijgt naarmate we dieper komen: gemiddeld met drie graden per honderd meter. Als die stijging zich gelijkmatig voortzet moet er in het centrum van onze planeet een hitte van tegen de 200.000 graden heersen, wat onwaarschijnlijk heet is. De schattingen van de deskundigen houden het dan ook op veel minder: in de orde van grootte van vier a vijfduizend graden. Maar er moet worden bijverteld dat die waarde het resultaat is van berekeningen en niet van metingen. Of het ooit tot metingen zal kunnen komen, valt te betwijfelen. Jaren geleden heeftAmerika het plan gehad, een gat te boren door de aardkorst heen, dus tot in de (buitenste) aardmantel. Het is er nooit van gekomen: de technische en financiele problemen waren veel te groot. Of er ooit een boring zal komen tot in de aardkern is dus uitermate dubieus. We mogen al heel blij zijn met de resul taten van wat oppervlakkige "prikjes" als die van de Glomar Challenger.
Tekst: Gerton van Wageningen Uit
Maandblad van de stichting de jonge onderzoekers, no. 6, juni/juli 1975
Aantal woorden: 1350
VRAGEN BIJ
'NAAR RET HART VAN DE AARDE'
1.De rivier de Amazone stroomde vroeger van: A.zuid naar noord en mondde uit in de Atlantische Oceaan B.west naar oost en mondde uit in de Stille Oceaan C.oost naar west en mondde uit in de Stille Oceaan
2.Het Andes gebergte is: A.oud B•.zeer oud C. jong
3.De boringen van het onderzoekingsschip de Glomar Challenger gingen tot op: A.120 meter B.de aardmantel C.90 meter
4.tFluviatiel l wil zeggen: A.uit het ·stenen tijdperk afkomstig B.typerend voor een rivierbodem C.typerend voor een onderzees plateau
5.Seismologen bestuderen: A.de aardkorst B.aardbevingen C.radiogolven
6.Seismologen hebben aangetoond dat onze aardbol is opgebouwd uit een aantal lagen.De buitenste heet de aardkorst.Deze is onder de Oceaan: A.30 tot 50 Ion dik B.40 km dik C.5 tot 10 km dik
.-
'7
7.De aardkern heeft een A.6ooo km
B.4ooo
middell~n
van ongeveer:
km
C.3000 km
8.Volgens de gangbare opvattingen is er sprake van een: A.een buitenkern die binnenkern
waarsch~nlijk
vast is en een vloeibare
B.een buitenkern die waarschijnlijk vloeibaar is en een vaste binnenkern C.een buitenkern die onder zeer hoge druk onvoorstelbaar zwaar geworden is
9.De druk in het inwendige van de aarde neemt snel toe met de diepte.Op 50 km onder de grond bedraagt die druk reeds: A.13000 atmosfeer B.275 atmosfeer C.10 atmosfeer
10.Tot nog toe 2ijn de diepste boringen doorgedrongen tot: A.de aardmantel B.de aardkorst' C.de aardkern
BIJLAGE
Juiste antwoorden op devragen bij 'Naar het hart van de aarde'
Vraag:
Antwoord:
1
C
2
C
3
'C
4
B
.5
B
6
c
?
A
8
B
9
A
10
B
Voor elk goed antwoord krijgt men
~~n
punt.
2.a' ,
ON{)€R.1.0£"i"C;~&C'fi,. teET
~<>R.;""'E;'.) or
~ Y£R.,,"L~I?;"'<:
G'O"'i1l
'>£
vooft
CIi't<-LEIVG/i:/?
~"'I\)
+Ti.."!Nri{c'/E Cel< C>I< tCI1E:it>iIUG
l)€~ COIU"'i"'~"rreAl. ,q
- T'iEOQ.'£
Q\J£~ ~£
-11e:r~~e:",
1 SCi/i:;l:>ilUli
3
PLI/""'E~lJ itv ,CE
~
FL UlI;,f riEL
~ I1h1f20.ve:
'i
'2E~F1uNI/
2.oST ••nfT£A
i- n iO-4TL"/JrisctI~ t..iE;G:£A.I
EL.i<.,,,~
<')
b;£
r:
~}£AN
f.<;rlttJ. - LoS')
......... t;
, { ".0"';
.(I"''''''l,
<.5'J
Z
.sl1"A' , 4T",0S''I''E'''~ ir
b<: co",.; _ GE::>CfjO"k'E.N
\lll.EV"IV ~
I
"EN"';" -i
lIooll.
I'E
iillts:.~,- too~
t'71f,ihi/
D.
b'e:\>
lJe:
G~o",~
,'Iv
<>
t'r
~ -
1(0h£",")
'\0
tl.
LGLon'li?' Clf4L _
N,'JcknSZ€1l
L"
W"'Ti!?II.'J:TOF? I{
D/{lJ"
~Ei~"o'O~/E SAl
&£0
"1,,_
ONI)£1120&,,,
v,~
F'yr""<:4.
VOL.G
CON_
([.u-
r'E: lIe~-
V
lSiNNENic£/(N
E~' G:~"or
11£(-
1/
!J1J;Ti::.v kell./J
fllli/Oli: is
r"TEAJ
D.
7
D,'r ONl),sll7.o"" i. LErrE!lLij .. 0l'"en. IJL
J,i~.
c.el/e<"J
{(If. -
I.
keRN, 2 r..v,fIlR,
r.;"AJt;
rul.-
0 16
", , b""'lt "'4 ,",,01\,)1'
Ii""T r~ If£e:r.
Uir.., ii-
fI '- -
0
Ne: c ' +
>ie Nev€AJ~
"I
tE
'-!J
kiN'"
€FFEc.r
€I
0<: E:"of"'fr;t.o_
hiNt;I;;N.
V£lte>E-
~
L.
lit k u '"
A.J"I/~
CC!'V -
1-
GROTE; k£II.J.I.
l.c'~"C>fT£N,"!"~I\_
UJ ....... AJI);
u •.,. lLl.;.Ic~,,~
N£,.,'E'-!
t.
I>ur /Sa-
<>"'r 'N11t\.n0l1
!J.lI<:
Op«", GEIl.ET'i!<1J 0_\1.
l.loowr
DEEL/)
eLU-
:l
COIVTi"'£JJTEAJ_
S"C'fEi OiV&
. \-fo£
C.IfIfLLE'-I6:GA
AI/R /j 1r€R.1V
V00A,_
L.
Ij £1,:I<£N
kIiNTEt.t:N
:s
G Lo 17llQ.
1)j",~
I..
ilONi'HTEN,j -1!M20NE
j
iN&...£i-
I
1j OREN
'2
15
1
toe/< <"ONTi"'ENrEAJ
o"'~SI\~()IIE',,=,
V"''''l
GLol'!l!~ (IIJ/LL €AJ<;; E I?
"Lif-
t
!l
iIV';
T!feo -
6
/(€r(VNl!
zjj$-.c
If
(OlU.
(.J .... _
5T.~
~
L
tJ C
I
U U R' ~
...s:~"4f
I?f1N --
r
jO.ll...'tk.J E ~
1
..
11~/7 ~.
c
"2.££fL-IfTEf/U
':'-w v i Ij T
j e; L
1 I1I/G h,l\ 'i;£,., 170 LOGie;
]
~
-4
n
£
/oJ V
A ,.
T
t'
N
<5
,,,,; .e: <;"Lo'tfii. CII"LL£JJG:EIl LEllaIl.6~'" , , o~ he:r 1J'ff/&L/II< hlii'r l£rfE1<"kINt; o.~ FL.,,,r,~e-tf... 0e"~,q"'''~''''1£,...'ijIt£~·~1f1A1C£''''.£R~o .. ~,.,,•• r,. I', . . . . . . . .,..1{£rl!!E/t$rE ISE"~e'rT ali GG"~rEcilr VIE'l/'r.~I>E" 6trr ~e ~ ror l>e ('c'l£'41)"" cO.,r,N"",TcN, " _ '0"., l,c'tT,IU
a~i." V"" O£ 6£ /I" ...... J.lE E ' . VE 1 ...... Z;;AI Jiooll Ic"N""~L;N6 lIifN I(~T' ZoAiEIlEI- "'''En,le""'eE~ 1l0''''IJE. ',,,, FEN T ...;~(/,,~ 'l.££"'''''''>\ "".... rR._ 'M ~£ ~AI bE 4,.,,, ZoNe. lle flocl? bE r""1/1? 4t1u£4J~It-( <:ECT'El?krbOPIl ~£Tr.'T()(lr
1 ..·; ...... £ ..
6£I;EVeNr
\
nt;;r 1l£7'Jt£!
}J
1l1l,,£1t
1,
.
"'C$T
....
~ z.,vc.. 6t:>fIM rorr;~LCIV OUl>.Il.O'" hE" 'fliP" If'''O!!>: GUi> Ile: Ii GT£.
.
'IT
!.Oll
OA>1)ER
£
~,.,
.UA! nvaE7.ijl'Jit;£ ·1l4L£vffUT'iE. "ISE/UTE
1"07'6E illl"8'IlAC ""l'rrr#AJ
I>C(
ii~I/Z'L'-eJ ~LII*tr'"
A!
,,'
l',
.,..~
lEeAJ
",,,,,
!JoVE>/LOOf
z",
llGc""''''MIl~ic.e.,.J.lcroc.
0..,*•• "..
;J' l' "E/I,.,<>€ 4"''' 'VER 1) • '. ' NO eEN Fi ""i'lTJ£L 1r11llfkTEIl !f£'lII$CN . Z,(", /'r.'f..... 'r'y pG!?E"" 1'00 II eEN'/lr'l1il<11. 1101)£" .. lIu N (""I" '" , \. _. J. 6C ("re>t:lIEAJf /l.T. 1/&1' pR cr """ 1>£ C:OIJT:AJ"A>,EJv V"' .. 6,v7l''[.".pJ • ..,N '7 , _' .It;'. . IU bE ArLIf lJTisUf£ Occ'M Ai . \)< IIC'l .... bc/? f'TEc..L;Ivf$ V;" .... (0£ ... ';<-of ".,.., l5'L4-"l"t1l In:II. .... •
"'1.14.foTllE$"4>£6£Il~TF ~G#fE/6iNC. ~£I?
F!
'c'flfTTE
o~~.,..
e.p "
,..&"""'"...
J)..,rOii:1'fIUI~okS'rjs
"If
~'" ~"''lhEe
If.""
1/£T'0.v.oE~<EG. G~i$E:n.C:'£,GE''''''l''h~
15~iilJ£ ~£ C-"JvT;"'~"T€AI
,I.JJTll/~ ~C~E/J~ ~O/'1T"'O"
~II)E1l.EA>
AJOt; ~Il. 'We,.·",iG C,Oi4E<.7jk OVEn "fC7' i", "'£"'4,'<:£ """ OlE 44~oE' . "".q-r IUE CJ). II"'''' '!rETEN 1roJ'rr V"u ~£ G£o;'y''"c: E'", r£/CflOLOG£Jv. lie L,..".7'_ h~""l(""" 1IS:IlS"''1i\''~EL.. bEl? I'1~Rbl~";IVGE:N. ¥u .. rruloi£s "/£J}iH:"-l ;~"oll.~""TifL 0rGEL£V~IHl be rrJl"c-ruvll. (..,4I(,)l.:0Itn-,04"Rt>"'"AI_ efJ Ie" II" b~ 'Mll~~Ol.. V_n~ '1 ~r'l!' IrtU~ AJ '2. O£ G6:>i"".,. ~1·C.i 6 ZiUfr-'G, ~£:7' hc:£S7£ l>Jtr U £4. lIVI'" l 'fiooc; n~£"T '''jJJ.,l;£'l.ie", ~,.,._ o LifE E'J ~j""HC"£LE (lR. /l'l.lrh e:", /r /voe "-f/tll. /)p "'l-+f6 6"'E1l., V"~ l:>;E J;j,"ep 2.oui:>~JJ ITCETEA1 Gilll.v "",;, flErjN(;,cAJ ZULL.IJ
.1Ol!Lifk
,tv
6NtlE'R, 1.01;;'<
lfo<J~£"i
Il" ';
h~"It.:T
(tE~hoEl)£AI
2.;c.tj VOOil"!L. 'I
="f'r£1I.
1.H:,;" .
O"E:Q
LOw&"
DE >,lfliEIJ 0;-.,..
£c..L.
'N6
""'"
7j1V
Eil.
1'iJ
l:, !).f'r
£/1.
.{£T
t;€L""';:l>£
11001)
40R.,'N
2£EII
(It!
/J
B I J LAG E N 3.a
tim
3.d
BlJLAGE Toepassing van de systematische vraagstellingsmethode Voorbeeld (Een tentamenvraagstuk uit het tehtamen Wiskunde
I,
september 1965) Vraagstuk: Een rekenkundige reeks heeft drie termen waarvan de som 45 is. e e De 2 en de 3 term worden elk met 5 verminderd waardoor een meetkundige reeks ontstaat. Bepaal de rekenkundige reeks. (2 gevallen)
Oplossing 1.Het
begr~pen
van het probleem
a.Wat wordt er gevraagd ? b.Wat zijn de gegevens ?
c.Wat zijn de randvoorwaarden ?
d.Weet je nu met welk stuk theorie,met welke stelling,formule of methode dit probleem
Y~n
worden opgelost ?
Zo ja,ga dan door naar fase 2. Zo nee,ga dan verder met 1.e -
e.Ran het probleem worden geherformuleerd door het
b~voorbeeld
in een schets weer te geven ? ZO ja,doe dat dan.
f.Kunnen de woorden,begrippen of eigenschappen in symbolen omgezet worden ?
g.ls het nu dUidel~ker ? Zo ja,ga dan verder met 1.i Zo nee,ga, dan verder met 1.h
3.11
h.Kan het probleem in deelproblemen worden opgesplitst ? Zo nee, begin dan weer bij vraag 1.a
Zo ja,noem ze dan en los ze op
(indien dit in deze fase al mogelijk is).
i.Weet je nu met welk stuk theorie,met welke formule,stelling of. methode dit probleem kan worden opgelost ? Zo jatge~~=~~~_~~ __~~t __ ~ we'J..Ke---tlie-or~e;fo!=,~ule~~t~g~~~;methode en ga door naar fase 2. Zo nee,begin dan weer bij vraag 1.a
2.Het ontwerpen van een oplossingsplan a.Beschrijf het oplossingsplan.
b.Zijn alle gegevens en randvoorwaarden gebruikt ?
c.Kun je een benadering geven van het antwoord ?
3.De ui tvoering van het oplossingsplan.·' a.Voer het oplossingsplan uit.
b.Zljn de verschillende stappen juist en in de juiste volgorde uitgevoerd ?
c.Is er gecontroleerd op slordigheidsfouten (rekenfouten,tekenverwisselingen,etc.) ?
4.De controle van het resultaat. a.Lees de opgave nog eens door om te kijken of je
werkel~K
het
hele probleem hebt opgelost.Is dat niet het geval wat ontbreekt er dan nog aan ?
b.Heb je een benadering van het antwoord gegeven vergelijk die dan met het feitelijke resultaat.Is er een groot verschil waar zou dat dan aan kunnen liggen ?
c.Kun je de uitkomst nog op een andere manier controleren ?
Toepassing van de systematische vraagstellingsmethode; Voorbeeld; (Een tentamenvraagstuk uit het tentamen Wiskunde I, sept. 1965) Vraagstuk; Een rekenkundige reeks heeft drie termen, waarvan de som 45 is, de 2 e en 3 e term worden elk met 5 verminderd, waardoor een meetkundige reeks ontstaat. Bepaal de rekenkundige reeks? (2 gevallen) Oplossing: a. Het begrijpen van het probleem. I. Wat wordt gevraagd?
Antw.: Een rekenkundige reeks, bestaande uit 3 termen.
2. Wat zijn de gegevens? Antw.: (I). De som van de 3 termen is 45. (2). Het is mogelijk van de 3 termen een meetkundige reeks te maken
door van de 2 e en 3 e term het getal 5 af te trekken. 3. Wat zijn de randvoorwaarden? Antw.: Zie 2 (1), en 2 (2).
4. Kan het probleem in een schets worden weergegeven? Antw. In dit geval niet zinvol.
5. Kunnen de woorden, begrippen of eigenschappen in symbolen omgezet worden? Antw.: Een R.R. is ais voIgt in symbolen weer te geven: a~
a+v, a+2 v, etc., waarbij a de
I
e term is.
Een M.R. is als voIgt in symbolen weer te geven: 2 a, ar, ar , etc., waaruit voIgt dat: t2 r, t3 . tl t2 b. Het ontwerpen van het Opiosslngsplan.
=
=rete.
1. Ben je een dergelijk probleem eerder tegengekomen? Antw.: Oplossing van het
vraagstu~
bestaat waarschijnlijk uit het
manipuleren met formules voor een R.R. en een M.R. 2. Welk deel van de theorie moet hiervoor gebruikt worden? Antw.: Zie bovenstaand antwoord. 3. Kan het probleem in een eenvoudiger vorm herformuleerd worden? Antw.: Het gegeven onder a.2.(I). kan ais voIgt worden weergegeven: (I). a + a + v
~2
v
=3
a + 3 v
= 45,
daaruit voIgt: a + v
= 15.
Het 2 e gegeven is als voIgt weer te geven: a, a + v - 5, a + 2 v - 5 vormt een M.R., oftewel:
(2). a + v - 5
a+2v-5
-----=r=-----a a + v - 5 -1-
4. Kun je het probleem in doelproblemen ontleden? Antw. : Van de rekenkundige reeks moet zowel
~
als
~
gevonden worden.
5. Kun je het probleem gedeeltelijk oplossen? Antw. : niet relevant, omdat zowel a als v gevonden moeten worden. 6. Zijn aIle gegevens en randvoorwaarden gebruikt? Antw. Ja, alles is gebruikt. 7. Kun je een benadering geven van het antwoord? Antw.: Een benadering van het antwoord is in dit stadium nog niet te geven. Als controlemiddel echter moet het gegeven, dat de 3 termen optellen tot 45, niet uit het oog verloren worden. c. Bet uitvoeren van het oplossingsplan: Zie B.3. Daar hadden we gevonden: (1) • a + v =15 (2) • a + v - 5
a + 2 v - 5 = a + v - 5
a
Uit (1) volgt: a ='15 - v. Substitueer a
= 15
Resulteert
10
- v in (2) v+1O
-=-=-15 - v = _.
oftewel: (v + 10)(15 - v)
_-:-=--
10
Dit resulteert in de volgende kwadratische vergelijking voor v: 2 v - 5 v-50 = 0 oftewel: (v -10) (v + 5) = 0 Uitkomst: vI
=
10
2 =- 5 Als v = - 5, dan is a
v
als v + 10, dan is a
l
= 5.
De reeks wordt dan:
De reeks wordt dan:
5, 15, 25.
20, 15, 10.
= 20
2
I. Controleer iedere stap.
2. Is het in te zien, dat de stap JU1St is?J Beantwoord deze vragen zelf. 3. Is het te bewijzen, dat de stap juist is? d. Ret bestuderen van het resultaat: 1. Reb je het gehele probleem opgelost? Lees de opgave nog eens door om te bekijken of dat het geval is. 2. Kun je de uitkomst controleren? Antw.: Ja, door de 3 termen bij elkaar op te tellen.
=5 t = 15 z t = 25 3 -
Voor oplossing 1: t
l
45
Voor oplossing 2: t t t
1 2
3
= 20
= 15 = 10 45
-2:'
3. Komt het resultaat overeen met de verwachte uitkomst? Antw.: In dit geval niet relevant. 4. Kun je de uitkomst of de gebruikte methode oak gebruiken voor het oplossen van een ander probleem? Antw.: In dit geval kan men volstaan met te zeggen, dat de formules voor een R.R. en een M.R. in ieder vraagstuk, dat handelt over een R.R. en/of een M.R., te gebruiken zijn.
BIJLAGE 3. c
EERSTE VOORBEELD
A.
Gegeven 3
• 2 m water 1n . . stroomt per m1nuut een k ege 1 vorm1g vat. met basisstraal van 4 m en hoogte van 3 m.
Er
B.
Gevraagd De snelheid waar~e het wateroppervlak in het vat stijgt op het moment dat de hoogte van dat wateroppervlak 2 m bedraagt.
BIJLAGE 3.c 1'I
...,
~
" I.;
l-
~
SOliI' Ik I".t I'robleem'l
-;J, 2. Herfor.,ol"" r de vra"gslellillj!,.
-If 1.
.
lII.l, . ',. ",,,lk,, l• tOllUule. stelling. IlJtllhud" het proIb l"eru kan worden opge lo~t?
W""t ik
th~()ri~
4"
~
,
4.
Kao ik he t p rob leem berformuler"n?
1 5.
18 bet nu duidelijker?
J, o.
I
I(on ill h.t proble•• . opllpUuan in '.a~Drobl ....n·1
r
! 111
1.
II ,II8. Ik weet nu hue ik het uiteindelijk" oplos~iog~l'lan moel up~tellen.
Lo.. all" dee1I'robl.lIl!n op.
I
I'
t
~
I'
1 9. Ik heb aile Kegevens nodig
J,
.,. ...
I" ';.. t:1 VIU1
n ben..de rin/; lu'( _.ntwuord.
10 •
~
11.
o· ..
lk voer bet opl088ingsplen uit.
13.
III weet bij welke lit.p ill welke gegevans nodig heb •
I..
~
•
I
1
lk vergelijk h.t r.8ult.at met de sch8cdog.
14.
1
lIet verllchil met de sChateing is ce vt:rwaarloz:en.
';).
!
Ik vergelijk h.t r •• ultaat mat de probl.... t.lling
J, 16. Hat ra.ultaat vor.t· een bevredi gend IUltwoord
!
E X 1 T
Onderuitgang
I
Vi clana aan de racht.rkantI
ja n••
I-!'.
.. ;
.. ~'.''''
.~
...
"~ ..
BIJLAGE
VOORBEELD VAN EEN SYSTEMATISCHE OPLOSSING VAN HETKEGELVORMIG VAT - PROBLEEM
J 1.a..~begrijpenT.n
het probleem
I
,: •••Snap ik di t proble.. dan betekent dat in ieder geval dat .... 1k antwoord kan geven op de twe. volgende vragen :
-Wat zija d. g.geveD5 ? -Wat wordt .r sevraagd ?
,
z Antwoord op de vragen bij 1.a Gegeven Er stroomt per minuut 2 m' water in een kegelvormig vat aet basisstraal van 4 m en een hoogte van , m. Gevraagd De saelheid waarme. het wateroppervlak in het vat etijgt op het moment dat de hoogte van dat .at.rop~.rvlak 2 • bedraagt •
. ,
b••••t 1k au met behulp vaa .elke theorie,stelling,formule of aethod. dit problee. kan worden opgelost ?
·3
Ant.oord op vraas 1.b Hee. c.Ie het dan mo~lijk het prob1eem zodan1g te hertormu1eren dat 1k .01 .eet hoe ik bet aan moet pakken ?
".
Ant.oord op .raag 1.c Ja.Om te beg1nnen kan 1k de numerieke gegevene uitdrukken baa1aetraal in 1etters,bijvoorbeeld • hoogte vat • b hoe",ee1heid binnenetroDlend water per minuut • hoogte wateroppervlak oP... een zeker momen t : '7 Vervolgens .kan het gevraagde in deze letters worden uitgedrukt. Er wordt due gevraagd naar de enelhe1d waarmee het wateropper",18k stijgt als de hoogte er van '7 is • • at bet ekent dat eigen1ijk ? Zou 1k het Dog anders lcunnen zeggea '7 la,de anelheid waarmee de diepte van het water toeneemt.
·. · ·•
d.le het prob1eem nu duide1ijker ? Geer ~ hier een bevestigend antwoord op dan weet ik waarschijnlijk we1 hoe ik het aan moet pakken.Is het antwoord ontkennend dan DlOet 1k misschien toch weer terug naar'de vragen blj 1.a
Antwoord op vraag 1.d :
5
Ja.De snelbeidsverandering van de diepte van het water,dat w11 zeggen,de verandering in 17 neemt toe in de tijd ; ik moet y ala tunc tie van de tijd t zien_ Ret gevraagde is nu dU8 : ~
e.Weet ik nu 80ma met behulp van welke theorie,stelling,
tormule
of
methode d1t probleem kan worden opselost ?
;
· ,.;
~ ~'. ',.
6 Aptwoord op vraag 1.e : Ja.Met behulp van ditterentiaalvergelijkingen en de tormule ter berekening van het Volume van een kegel. Ik heb nu voldoende materiaal om het uiteindelijke oplosaingsplan te bepalen.
...
7 2.Het ontwerpen van een Oplo881ngsplan a.lk ga ~uitdrukken in de gegeven~ a,b,s en y.Hoe ga 1k dat doen. Bet probleem word t afhankelijk gemaakt van de tijd door de hoeveelheid binnen8tromend water 8. e is de volumeverandering van het water in de kegel.Dat kan dV • ik ale volgt uitdrukken s = dt waarbij V het volume van het water op het moment t representeert. dV Ik moet ~ dt nu dU8 uitdrukken in a,brat"' en y.
b.Heb ik all. gegevene nodig 1
, .
8 Ant.oord op vraag 2.b
Ja. c.Ter controle van het uiteindelijk resultaat 1s het vaak nutt1! om,voor je aan het rekenen elaat,een schatting te geven vaB het antwoord.Later kunnen re6ultaat en schatting dan vergel.ken worden. ~ . Is dat ill dit geval zinvol '1
9 Ant.oord op vraas 2.0 : Ja.De etijgenelheid he.tt ale eenheid mlminuut. Ala het vat voller 18 zal d. stijgenelheid van het wateropperYlak afAelllen. Ale d. kegel een heel kle1ae bas1astraal he.it t.o.v. d. hoogte,du8 op een lange puntvormige buis lijkt,da~ 1s de 8nelheid van het atijgende wateroppervlak zeer groot. Ik 6chat de snelhe1d op gevoel tUBsen 0 en 2 m{minuut.
Bet oplos81ngsplan 1s klaar.Ik kan het gaan uitvoeren.
10
}.Het u1tvoeren Van het oploBsingaplan V is het volume van het onderate gedeelte van de kegel ale
de hoogte y bedraagt. Om het volume van eeo kegel to kuonen berekenen heb ik ook de b&slsstraal nodig.D1e neem ik x. Vervolgens druk ik V in 7 en x u1t. V
.,n ;
2
1
Nu zijn x e. y Diet onathankelijk.Neemt y tee dan neemt oolt x
toe. Ilt lran x berekenen u:l.t 'Xzaa::y:b
4u. x
c
~l
Yoor het volume volgt dan
=...&n
V
.
&2 1 3 3b
~2
~ ~~
..
11 Nu .as het gevraagde
~ :Rekell.ing houdend me t het lei t dat
zowel V a18 '1 a!hangen van d. tijd krijg ik dan :. dy
.T
Hoe kan ik het reaultaat nu controleren ?
..
.. .
, ...~,. ,
.'~;
.
• ll~·'
I 4- .Controle va.n ( ~) ::
Oi t
B!J
he t resuJ. tsa t
dt
&-l-.
dV dt = - -_ _
n 4
-1
2
;: _---..__s-"'l""--m-
m2 • m2
Ill. a
be-311
3
/minuut
1=2111
krijg 1k voor
~
k
,klopt.
- als a groter is dan J~ kleiner ; klopt.
22 a y
~ IS -= 2 III
-1
~ volgt : - als y groter wordt dan dt kle1ner ; klo
III
dV
--'
J m3
t
(&)2 • {y)2
.2l..
.
12
(ddV ) • (b)2
en;
•
rv
0,1 !V'minuu t ,klopt
B I J LAG E N 4.a
tim
4.b
(
BIJLAGE
4.a
VRAAGSTUK 1
Bij een bepaa1de reactie verdubbelt de concentratie van een
sto! elke 3 minuten.Ste1 dat de concentratie nu A bedraagt, hoe groot is de concentratie dan over 10 minuten ?
1.Het
beg~jpen
van het probleem.
,
~.
,.
-~.
_.-\._-- - -..•...
'
:.' t •
4.b .<,
~ .•. ~-
Vra,:).gutuk ---,j'..
,~<...
- - "': -,-
,',' ,
.'
1-
een bepaalde reactie ~erdubbelt deconcentratie van een stot elke 3 minuten.Stel , dat de concentratie nuA bedraagtt~oe, groot
~j
is
3.~_c:~n~~~~!a!~e dan '-
over 10 minuten '1
, ,"
:, -
'f.,
Oplossing
. ..:
,:.. . .
\ 1.Het be~r~pen
i. ~ :
.' •
,
,;
van het prohleem
",,'
.~
~.
. , '"
....
.~
-I :
....
!~. ~
•
I
."
a.Wat wordt er gevraagd ? i , ; ,', . ' .. ' -. -!>econcentratievan •• n"tot'bije.~,bepaald.reactieaa 10 _minuten. b.Wat is er gegeven?'" -Elke 3 minuten verdubbelt de concentratie. ; ;1' -'" ". . c.Zijn er randvoorwaarden '? " ':~_"'/;-.i-y'
,
"
:~.
'.
",
,
L~
(~ '.~
'r'
-Ja.De conoentratie bedraagt nu A. '.' ;'-",.
i·' - '.
~.
d.Ran het hele probleem niet wateenvoudiger,duidelijker worden . .. weergegeven "1 -Ja.Door bepaalde ~oorden om te z~tten in s7mbolen.~voorbeeld het woord concentratie veranderen in f{t) ; t in minuten i we krijgen dan £(0) ,= A .
'
2.Het ontwerpen van een oplossingsplan ~.
Welke atellingen,methode,welk stuktheorie hebben we nodig ?
Verdubbe11ng van een ,conoeri.tii8:,t1.i~~:5.~~T,.~~~g.g~v~n·tijdVakh oudt., in dat de verander1ng van de qonoeBtr.tie ~ d~ tijd recht evenred1g 1s me t de concentratie. ;, " We zullen dUB wel een different1aalvergelljking krijgen met een exponentiele functie ala oplo6sing. 1.5. Waarscltijnlijk 1s het geheel 1n formule overzichtelj,)1ter:. -
2! dt
=
at
met
a
t;:
"
:.
-I'::
•
con~tant·,·. ' 'g~Vra,aga , ..
'
"
:"
'.
. ',:
~ .-;~'
.:
';".'"
(t=1Q)
t
'$
{
•
=
'
'\
~.Om het resultaat achterafte kUnn~n control~ren ishet verstand1g -,
een benadering te geven van het op dit moment: -t(O) ~ A .'.over 3::minuten £(3):; 2A over 6 minuten f(6) 41. ',qver 9 minuten : f(9) = BAA, over 12 mi.nuten: t( 12)=16A , ,'lie mogen een uitkolI1Bt verwachtel1 tuesen de SA'en 16A dus .'
',-
I ..
',!
..
'
'-
=
'
.'
.
c." , ",'
,-
1~
,:r,"
.t,
.'
~'"
.
'
f,.- ,
,
-f . t . "1
,
',. 1~'
~,
r ':\ ;" .. :: ,
'.L
-
.
.;.
t
!. ."
, , _l'
"
I
41" f(O) = A fO) = 2A f(6) = 22 A f(9) = 23A 4 f(12) = 2 Jt
,
-,.
, '
;-~ '0
"'.i··"
.•,
:_.
.,
.. ;,'" .. "".'
'
'It
f(3h) = 2 nA dUB
B.
. f(10),
f.'
']=f'
."
1O = 2 /'A ';;,! ~ .,":
Elke stap moet gecontroleerd worden.Zlj~.r,geen'reke11ioutengemaakt ? Zijn er geen weglatingen ?'MOetea1~nnen bepaalde stappe11 bewezen worden ? (Voor een exact bewijs iEJi;;~ifferen.tiaeirekeni.ng ,'~ ~~~':"_'l-' '.' , " . ,. . ':, ,." ;;,. nodig).Etc. .:.,
.
'I
.; ,.,j
":'
,-,~
. ~<' ~'~~;-"
~
:. "
1,-_4_._H_e_t_c_o_n_t_r_o_l_e_r_e_n_v_a_n_h_e_t_r_e_s_u_l_t_a_a_t_1
~,
\
~. De vraag lijkt me volledig beantwoord.Er ~n met andere woorden
geen eventuele deelvragen over het hoofd gezien. 6. Het resultaat kan verder gecontroleerdworden door t s 3,6,9 en 12 in de gevonden f(t) in te vullen.Hetgeen uit komt b1ijkt te voldoen aan de verwachte waarden infa8~2
daar
/' .
f;
"
'
' . ,,' "'/
,I
".',"
.'\
,
,',
",
..'.' ":
"
'.
, 1
.,,'':,.
"
<~ ",,"
,. :, ".