TaalTrip
Handleiding docenten
TaalTrip in het kort
JINC JINC laat jongeren van 8 tot 16 jaar ervaren wat er te koop is op de arbeidsmarkt en welke vaardigheden je daarvoor nodig hebt. Met de projecten van JINC worden jaarlijks ruim 19.000 leerlingen van de basisschool en het vmbo bereikt. Het doel: een juiste studiekeuze, minder kans op schooluitval en beter zicht op werk. JINC is een vereniging die grotendeels wordt geinancierd door het bedrijfsleven. Ruim 500 bedrijven en instellingen hebben zich (inancieel) verbonden aan JINC. Ze stellen hun medewerkers beschikbaar als vrijwilliger, bijvoorbeeld als trainer of als coach. De structurele bijdrage van bedrijven zorgt ervoor dat JINC niet afhankelijk is van subsidies. Hierdoor is het mogelijk snel en slagvaardig te opereren. Projecten zijn er niet voor even, maar kennen continuïteit. JINC is in 2003 opgericht in Amsterdam. Inmiddels is JINC ook actief in Utrecht, Haarlem en Rotterdam.
TaalTrip is taal én wereldoriëntatie op locatie. Tijdens een TaalTrip bezoeken leerlingen met hun klas een plek waar ze moeilijke woorden in een context kunnen zien, bijvoorbeeld het vliegveld of de binnenstad van Amsterdam. TaalTrip zorgt voor een grotere woordenschat en een bredere kennis van de wereld: twee belangrijke voorspellers van begrijpend lezen. TaalTrip is bestemd voor groep 5 en 6 van het basisonderwijs. Veel van deze leerlingen hebben een taalachterstand. Om zaakvakken (aardrijkskunde, geschiedenis, biologie) goed te kunnen volgen, is het belangrijk dat leerlingen woorden als ‘pictogram’ en ‘bereikbaar’ begrijpen. De betekenis van dit soort woorden gaat vaak pas leven als de leerlingen de woorden in de praktijk hebben gezien. De kern van TaalTrip is dan ook dat de kinderen eropuit gaan en erváren. Elke TaalTrip staat in het teken van een thema, bijvoorbeeld ‘de buurt’ of ‘vervoer in de stad’. De thema’s corresponderen met de onderwerpen (en de woorden) die tijdens wereldoriëntatielessen aan de orde komen. Zo kunt u TaalTrip gemakkelijk inpassen in het onderwijsaanbod.
Hoe het werkt TaalTrip bestaat uit vier stappen. Deze stappen corresponderen met de viertakt van de woordenschatdidactiek*: voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren. Stap 1: Introductie (voorbewerken) 1 week van tevoren U bereidt de leerlingen in de klas voor op de trip naar de locatie. Meestal zien de leerlingen een ilmpje dat met het onderwerp te maken heeft. Daarna maken ze een woordspin. Het doel van hiervan is de leerlingen enthousiast te maken voor het onderwerp en hun voorkennis te activeren. Stap 2: Bezoek aan de locatie (semantiseren) de trip zelf De kern van het project is de trip naar de locatie. Met de hele klas bezoeken leerlingen een locatie of bedrijf, waar ze de woorden die bij het thema horen in het echt zien. Dat gebeurt op een speelse en actieve manier. Afhankelijk van het onderwerp en de mogelijkheden op de locatie voeren de leerlingen allerlei opdrachten uit, bijvoorbeeld in de vorm van een speurtocht. Medewerkers van het bedrijf laten de leerlingen van alles zien en doen.
Colofon JINC. Derkinderenstraat 106 1061 VX Amsterdam T 020 506 37 80
[email protected] www.jinc.nl Uitgave JINC. augustus 2011 Fotograie: Naomi Rijpkema en anderen Vormgeving: Dedato ontwerpers en architecten Drukwerk: PrimaveraQuint © 2011 JINC. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande toestemming van de auteur(s) worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt.
2 JINC TaalTrip
* Zie Van den Nulft, D en M. Verhallen (2002). Met woorden in de weer. Coutinho, Bussum.
TaalTrip JINC 3
“Het is prachtig om de nieuwsgierigheid en leergierigheid van de kinderen te zien als ze bij ons op TaalTrip komen. Wij laten ze de betekenis van woorden ervaren en zij zorgen voor gezellige hectiek op de bancaire werkvloer.” Bamse Peek, ING
Stap 3: Herhalen en oefenen (consolideren) 1-5 dagen na de trip Terug in de klas oefenen de leerlingen verder met de woorden en begrippen. Daarvoor is bij ieder thema materiaal ontwikkeld. De leerlingen maken een woordmuur met afbeeldingen van de woorden, zodat die zichtbaar in de klas aanwezig zijn. Daarnaast doen de leerlingen allerlei spelletjes en lezen ze informatieve en aansprekende teksten waarin de woorden voorkomen. In deze handleiding staat per activiteit beschreven hoe die in zijn werk gaat. Achter in de handleiding zijn werkbladen opgenomen waaruit u een selectie kunt maken. Stap 4: Afsluiting (controleren) 1 week na de trip De laatste stap is een quiz, waarmee de leerkracht op een speelse manier controleert hoe de leerlingen de woorden beheersen. Ook maken de leerlingen een verslag van de TaalTrip, dat bestemd is voor het bedrijf waar de trip heeft plaatsgevonden. Een TaalTrip duurt ongeveer anderhalve week. Dagelijks bent u naar schatting een half uur tot een uur met het project bezig. Het bezoek aan de locatie neemt een dagdeel in beslag. Materialen Een TaalTrip bestaat uit de volgende materialen: deze handleiding voor de leerkracht (inclusief een beschrijving van de trip op de
4 JINC TaalTrip
locatie en werkbladen voor de leerlingen) en een TaalTrip-doos met materialen (onder andere spelletjes voor het spelletjescircuit en woordkaarten voor de woordmuur). Bezoek aan de locatie JINC regelt het bezoek aan de locatie, uiteraard in overleg met de school en het bedrijf. De leerlingen kunnen met het openbaar vervoer naar de locatie. Begeleiding De school is verantwoordelijk voor de begeleiding. Naast de leerkracht(en) kunnen hiervoor stagiaires, onderwijsassistenten of ouders ingeschakeld worden. Op de locatie gaan de leerlingen in vier kleine groepjes uiteen om de woorden te zien. Met ieder groepje gaat een begeleider van de school mee. In totaal zijn er dus vier begeleiders nodig. Zij zorgen ervoor dat het bezoek op een leuke en ordelijke manier verloopt. Met elk groepje gaat ook een medewerker van het bedrijf mee: de taalgids. De taalgids verzorgt het inhoudelijke deel van de trip. Hij of zij laat de betekenis van de woorden zien en voert verschillende opdrachten met de leerlingen uit.
Activiteitenoverzicht Tijd
Activiteit
Dag 1
Stap 1: Introductie
30 – 60 min.
– Startactiviteit, bijvoorbeeld een ilmpje – Woordspin – Voorbereiding bezoek
Dag 2
Stap 2: Bezoek aan de locatie
Dagdeel
De leerlingen bezoeken met de groep een locatie waar de woorden en begrippen die bij het thema horen, op een speelse en actieve manier verduidelijkt worden.
Dag 3 - 7
Stap 3: Herhalen en oefenen
30 - 60 min. per dag – Woordmuur – Woordspelletjes – Werkbladen (met o.a. teksten, vragen, opdrachten, woordenboek) – Spelletjescircuit (met o.a. Memory, Bordspel, Pictionary, Drama) Dag 8
Stap 4: Afsluiting
± 30 min.
Quiz Verslag
Kosten Deelname aan TaalTrip is in principe kosteloos. Voor de doos met woordkaarten en spelletjes vragen we een kleine bijdrage in de kostprijs. Mocht dat bezwaarlijk zijn, dan kunt u er ook voor kiezen dit materiaal kosteloos digitaal te ontvangen. Mogelijke reiskosten van en naar de locatie zijn voor de school.
TaalTrip JINC 5
Checklist TaalTrip 1 week van tevoren (voorbereiding) ❑ Bereid de trip voor in de klas, zie lesbeschrijving bij Stap 1 in deze handleiding ❑ Verdeel de leerlingen in vier groepjes ❑ Zorg voor voldoende begeleiders (per groepje één begeleider, dus vier begeleiders in totaal) ❑ Bepaal de route naar de locatie (ga naar www.9292ov.nl) ❑ Zorg voor voldoende OV-chipkaarten Op de dag van trip (bezoek aan de locatie) ❑ Kom op tijd ❑ Neem contactgegevens mee van medewerker JINC en contactpersoon van de locatie ❑ Geef elke groep één woordkaart ❑ Zorg dat elke leerling een naamsticker draagt 1-5 dagen na de trip (herhalen en oefenen in de klas) ❑ Maak voor iedere leerling een werkboekje met (een selectie van) de werkbladen ❑ Ruim tijd in voor de woordmuur, de woordspelletjes, de werkbladen en het spelletjescircuit ❑ Selecteer eventueel teksten en opdrachten uit de zaakvakmethode die bij het thema passen 1 week na de trip ❑ Laat de leerlingen een verslag maken van de TaalTrip, zie lesbeschrijving bij Stap 4 in deze handleiding ❑ Bundel de verslagen en stuur ze op naar JINC (zie contactgegevens voorin deze handleiding). JINC stuurt het boekje door naar het bedrijf waar de trip heeft plaatsgevonden
JINC.TT.2.2.2
6 JINC TaalTrip
Handleiding leerkracht - TaalTrip De Rotterdamse haven In deze TaalTrip staat het onderwerp De Rotterdamse haven centraal. Hieronder leest u hoe deze trip in zijn werk gaat.
Stap 1: Introductie
Dag 1
De leerlingen maken kennis met het thema De Rotterdamse haven. Wat gebeurt er in de haven? En wat gebeurt er met de lading die het schip vervoert? Ze bereiden de trip naar de haven voor. De les bestaat uit de volgende onderdelen: 1.1 Filmpje Havendienst 1.2 Woordspin 1.3 Voorbereiding bezoek Duur Ongeveer 30 minuten Materiaal - Klokhuisfilmpje Havendienst o Ga naar www.hetklokhuis.nl/tv-uitzendingen o Toets in het zoekscherm het woord ‘haven’ o Open het filmpje Havendienst - Grote vellen papier en stiften om in kleine groepjes een woordspin te maken Voorbereiding - Zorg dat het filmpje startklaar staat. Bekijk het filmpje op een digitaal schoolbord of op de computer. - Maak alvast een groepsindeling: verdeel de leerlingen in vier groepjes. - Zorg alvast voor voldoende begeleiders tijdens de trip naar de locatie. Met ieder groepje gaat iemand van de school (bijvoorbeeld een ouder) mee. Er zijn dus vier begeleiders nodig (inclusief uzelf). De begeleiders zijn verantwoordelijk voor de orde in het groepje. Werkwijze 1.1 Filmpje Vertel de leerlingen dat ze zo meteen een filmpje gaan zien over de Rotterdamse haven. Bekijk het filmpje met de leerlingen. Kijkopdracht Vraag de leerlingen goed op te letten (de leerlingen kunnen aantekeningen maken op een kladblaadje). Hebben ze een antwoord op de volgende vragen? (als het te snel gaat kun je het filmpje even stop zetten): - Hoeveel schepen komen er jaarlijks de Rotterdamse haven in? (30.000 zeeschepen en 100.000 binnenvaartschepen die komen laden en lossen) - Hoeveel voetbalvelden kan een schip wel groot zijn? (3 of 4 voetbalvelden) - Hoe zwaar kan een volgeladen schip zijn? (Wel meer dan 300.000 auto’s zwaar!) - Hoe kun je zien of er een gevaarlijke stof in de een container zit? (doodshoofdje op de container)
1
1.2 Woordspin Schrijf ‘de haven’ op het bord. Vraag de leerlingen een paar woorden te noemen uit het filmpje die met de haven te maken hebben, bijvoorbeeld container, binnenvaartschip. Schrijf de woorden eromheen. De leerlingen maken in tweetallen of kleine groepjes een woordspin. Ze schrijven ‘de haven’ in het midden van een groot vel papier. Daaromheen komen woorden die al zijn genoemd en andere woorden die de leerlingen kunnen bedenken die met de haven te maken hebben. Hang de woordspinnen op het bord en vergelijk ze met elkaar. Welke woorden hebben de leerlingen opgeschreven? TIP Laat de woordspinnen gedurende het project in de klas hangen. Nieuwe woorden die tijdens het project aan de orde komen kunnen er bij geschreven worden. 1.3 Voorbereiding van de trip naar de haven Vertel dat de groep binnenkort op TaalTrip gaat naar de haven van Rotterdam. Ze zien daar binnenvaartschepen, industrie en containers. De leerlingen gaan in groepjes met een taalgids mee. Hij of zij laat de leerlingen allerlei dingen zien en vertelt erover. Soms mogen de leerlingen ook meehelpen of een opdracht uitvoeren. Elk groepje krijgt een woordkaart met 20 woorden erop van dingen die ze tijdens de TaalTrip zullen zien. De woorden die ze gezien hebben worden op de woordkaart aangekruist. Groepjes maken Verdeel de leerlingen in 4 groepjes. Iedere groep krijgt een kleur: rood, geel, groen of blauw. De leerlingen krijgen een JINC-sticker waarop ze hun naam schrijven, zodat ze goed herkenbaar zijn. TIP U kunt de woordkaarten vast uitdelen en de woorden met de leerlingen bekijken. Welke woorden kennen ze al (een beetje)? Welke woorden zijn nog onbekend? Zorg dat de kleur van de woordkaart correspondeert met de kleur van de groepjes (dus de rode groep krijgt de rode woordkaart, etc.) Tijdens de TaalTrip gelden een paar regels: - bij je groepje blijven - luisteren naar je begeleider - rustig praten en lopen
2
Stap 2: Bezoek aan de Rotterdamse haven
Dag 2
Het hart van TaalTrip: het bezoek aan de Rotterdamse haven. De leerlingen bezoeken het EIC. Daar worden de woorden gesemantiseerd en in een context geplaatst. Duur Ongeveer 2 uur (exclusief reistijd) Materiaal - Voor iedere groepje leerlingen een woordenbingo-kaart - Voor ieder groepje leerlingen een woordkaart - Elke leerling draagt een JINC-sticker met zijn of haar naam erop Voorbereiding - Zorg voor voldoende begeleiders: met ieder groepje gaat een begeleider van school mee. Er zijn dus vier begeleiders nodig (inclusief uzelf). De begeleiders blijven gedurende de hele trip bij hun groepje. Zij zijn verantwoordelijk voor de orde in het groepje en helpen met het aankruisen van de woorden. Het inhoudelijke deel van het programma wordt verzorgd door taalgidsen die de woorden laten zien en erover vertellen. Werkwijze De leerlingen worden opgehaald met een busje. Na het instappen in de bus krijgt ieder groepje leerlingen een woordenbingo-kaart. Hierop staan 9 woorden en afbeeldingen die met de TaalTrip te maken hebben. De leerlingen kijken onderweg of ze de woorden zien. Zodra ze een woord gezien hebben mag deze worden weggestreept van de woordenbingo-kaart. Het groepje leerlingen dat als eerst de woordenbingo-kaart vol heeft krijgt een prijsje na aankomst. Bij aankomst worden de leerlingen ontvangen in een vergaderzaal van het EIC. Daar worden zij welkom geheten door een medewerker van JINC en het EIC. Na een korte introductie gaan de leerlingen in groepjes uiteen. Ze zijn al ingedeeld en dragen een JINC-sticker met hun naam erop. Elk groepje leerlingen heeft een woordkaart met 20 woorden die ze tijdens de trip zullen zien. Ze bezoeken vier plekken in en rondom het gebouw waar steeds een ander onderwerp centraal staat. Op iedere plek voeren de leerlingen verschillende activiteiten uit. Aan het einde komen de groepjes weer samen voor een gezamenlijke afsluiting. Begeleiding Met ieder groepje gaan twee begeleiders mee: een taalgids en een begeleider van school. De taalgidsen verzorgen het inhoudelijke deel van de trip. Ze vertellen wat er te zien is en leggen de woorden uit. De begeleider van school handhaaft de orde indien nodig.
3
Stap 3: Herhalen en oefenen
Dag 3 t/m 7
Tijdens de trip in de haven is het onderwerp gaan leven voor de kinderen. Ze hebben een aantal woorden en begrippen gezien die bij het thema De Rotterdamse haven horen. In de klas werken de leerlingen verder aan het thema. Ze oefenen ze met de woorden door middel van de volgende activiteiten: 3.1 Woordmuur maken 3.2 Woordspelletjes 3.3 Werkbladen 3.4 Spelletjescircuit De eerste drie activiteiten (woordmuur, woordspelletjes en werkbladen) voert u uit op dag 3 t/m 6. U kunt de volgorde zelf bepalen. We raden u wel aan om elke dag met de woordmuur te beginnen. Met het spelletjescircuit op dag 7 wordt stap 3 afgesloten. TIP Bespreek voordat u met de activiteiten begint, het bezoek na met de leerlingen. Wat heeft de meeste indruk gemaakt? Hebben ze alle woorden gevonden? Etc.
4
3.1 Woordmuur
Dag 3 t/m 6
Met behulp van de woordmuur zijn de woorden zichtbaar in de klas. Ook woorden die niet op de woordkaart staan, maar wel aan de orde zijn geweest tijdens het bezoek, mogen op de woordmuur. Duur 4 x 15 minuten of 1 x 60 minuten Materiaal - 30 fotokaarten - 30 woordkaarten - Muur of raam waarop de afbeeldingen en woordkaarten woorden kunnen hangen - Eventueel de omschrijvingen van de woorden achter in deze handleiding Voorbereiding Bedenk van te voren hoe u de woorden nogmaals kunt verduidelijken. Gebruik hierbij eventueel de omschrijvingen achter in deze handleiding. Werkwijze Maak met de groep een woordmuur met de woorden en afbeeldingen die bij het thema horen. Dat kan op verschillende manieren: Werkwijze 1: Woordmuur in clusters Duur: ongeveer 60 minuten U biedt de woorden in clusters aan, op verschillende dagen. U behandelt alleen de woorden uit het cluster. Laat een afbeelding uit het cluster zien of vraag een leerling er één te pakken. Wat staat erop? Hebben de leerlingen het woord gezien tijdens het bezoek aan de haven? Zorg ervoor dat de betekenis van de woorden nog een keer goed verduidelijkt wordt. Wat is het voor iets? Wat kun je ermee? Waar heeft het mee te maken? Hebben de leerlingen het woord gezien tijdens de trip? Waar? Geef een synoniem of tegenstelling. Doe voor, laat zien. Geef de afbeelding een plek op de woordmuur en hang of plak het woordkaartje eronder. Herhaal de woorden gedurende de dag, bijvoorbeeld met een woordspelletje (zie hieronder). TIP Achtergrondinformatie is onder andere te vinden in de serie Junior Informatie van De Ruiter’s Documentatiecentrum van Noordhoff Uitgevers. Ook op www.docukit.nl. staan teksten over veel onderwerpen. Werkwijze 2: Woordmuur in één keer Duur: ongeveer 60 minuten U kunt de woordmuur ook in één keer maken. Het zijn dan wel veel woorden tegelijk. Herhaal de woorden regelmatig, bijvoorbeeld met een woordspelletje tussendoor (zie hieronder). TIP: Uitbreiden van de woordmuur Het is natuurlijk heel goed mogelijk (en ook wenselijk!) dat de leerlingen tijdens het project op nog veel meer woorden en begrippen stuiten. Deze woorden kunnen uiteraard ook aan de woordmuur toegevoegd worden. Zoek afbeeldingen op het internet of maak een foto of een tekening van het woord (of laat de leerlingen dat doen) en hang de afbeelding met een woordkaart op de woordmuur.
5
3.2 Woordspelletjes
Dag 3 t/m 6
Met de woordmuur kunnen (op willekeurige momenten en/of als 5 minutenspelletjes) verschillende oefeningen gedaan worden:
Verhang een aantal woordkaartjes en laat de leerlingen die op de goede plek terughangen. Laat de leerlingen een zin maken met een van de woorden. Raad het woord: Laat de kinderen het woord tekenen, omschrijven, uitbeelden etc. Welk woord wordt bedoeld? Galgje Variant op ‘Ik ga op reis en ik neem mee …’: ‘Ik ben in de haven en ik zie ….’ Wat is het? Neem een woord in gedachten. De kinderen stellen vragen die alleen met ja of nee beantwoord mogen worden. Dek de woorden af. Laat de leerlingen in groepjes in een paar minuten tijd zoveel mogelijk woorden van de woordmuur opschrijven Krantentikkertje De kinderen zitten in een kring. Ieder kind kiest een woord van de woordmuur en vertelt wat het woord is (er mogen geen dubbele tussen zitten). De leerkracht is krantentikker en staat midden in de kring met een opgerolde krant. Roep een woord van de woordmuur. Het kind dat dat woord gekozen heeft, moet meteen reageren met het woord van een ander kind, anders wordt het getikt. Handjeklap De kinderen zitten in een kring en doen allemaal tegelijk in hetzelfde tempo een klapritme. Sla met beide handen op de knieën, klap in de handen, wijs met de rechterduim over de rechterschouder en met de linkerduim over de linkerschouder. Tijdens het ‘wijzen’ noemt het eerste kind een woord van de woordmuur, bij de tweede keer ‘wijzen’ noemt het tweede kind een ander woord, etc. Ballonspel Blaas een ballon op. De kinderen zitten in een grote kring. Het doel van het spel is de ballon zo lang mogelijk in de lucht te houden zonder dat hij de grond raakt. Voordat een kind de ballon omhoog mag tikken, moet het eerst een woord van de woordmuur roepen.
TIP Doe deze (of andere) spelletjes dagelijks, zodat de woorden vaak herhaald worden. Om nieuwe woorden goed te laten beklijven, dienen ze zeven keer aan bod te komen. *
*
Zie Verhallen, M. en S. Verhallen (2004). Woorden leren en woorden onderwijzen. ITTA, Amsterdam / CPS, Hoevelaken.
6
3.3 Werkbladen
Dag 3 t/m 6
Achter in deze handleiding zijn kopieerbladen opgenomen waarmee u voor iedere leerling een werkboekje kunt samenstellen. De kopieerbladen horen bij de volgende onderdelen die hierna beschreven worden: 3.3.1 Woordenboek 3.3.2 Teksten 3.3.3 Zoekopdrachten De leerlingen kunnen de kopieerbladen individueel maken, maar u kunt er ook voor kiezen om één of meer opdrachten samen met de groep te doen, bijvoorbeeld het woordenboek van de klas. Kies de opdrachten uit die u geschikt vindt voor de leerlingen. U kunt hierbij differentiëren. De ene opdracht is moeilijker dan de andere. Niet iedereen hoeft dezelfde opdrachten te doen. U kunt ook teksten uit uw eigen zaakvakmethode gebruiken en/of andere opdrachten toevoegen. 3.3.1 Woordenboek (Les 1) De leerlingen maken individueel of samen met de groep een woordenboek van moeilijke woorden die ze tegenkomen. Bespreek de woordleerstrategieën van Les 1. Wat kun je doen als je een woord tegenkomt dat je niet kent? Hoe maak je je eigen woordboek van moeilijke woorden? De leerlingen kunnen na ieder woordcluster één of meer woordbladen maken. Individueel De leerlingen kiezen een of meer woorden uit die ze moeilijk vinden en vullen voor ieder woord een woordblad in. Klassikaal Verdeel de woorden van de woordmuur (eventueel aangevuld met andere woorden die met het thema te maken hebben). Laat elke leerling een of meer woordbladen invullen en bundel deze tot een woordenboek van de klas. 3.3.2 Teksten (Lessen 2 en 3) De lessen 2 en 3 bestaan uit twee teksten over het onderwerp met vragen. De leerlingen lezen de teksten individueel, in tweetallen of klassikaal en beantwoorden daarna de vragen. Bespreek de antwoorden kort na. TIP U kunt ook gebruik maken van teksten uit de serie Junior Informatie en Mini Informatie uit De Ruiter’s Documentatiecentrum van Noordhoff Uitgevers. Deze serie is vaak te vinden in uw eigen schoolbibliotheek. Of kijk op www.docukit.nl. Uiteraard kunt u ook teksten uit uw wereldoriëntatiemethode gebruiken wanneer die enigszins aansluiten bij het onderwerp.
7
3.3.3 Zoekopdrachten
Knip & Plak (Les 4)
De leerlingen knippen de omschrijvingen op het knipblad uit en plakken die achter het goede woord op het plakblad.
Woordzoeker (Les 5)
De leerlingen lezen de omschrijvingen en strepen in de woordzoeker het woord door dat bij de omschrijving hoort. De overgebleven letters vormen een zin. TIP De knip- en plakopdracht en de woordzoeker kunnen de leerlingen ook tijdens het spelletjescircuit maken.
8
3.4 Spelletjescircuit
Dag 7
Duur Ongeveer 60 minuten Voorbereiding Zorg indien mogelijk voor extra begeleiding bij de verschillende onderdelen, bijvoorbeeld een stagiaire of een ouder. Vooral bij het bordspel en pictionary is extra begeleiding prettig. Materiaal Memory Memorykaartjes Spelbeschrijving Pictionary Woordkaartjes Spelbeschrijving Zandloper Papier en potloden Bordspel: Ladders en Slangen Spelbord met spelbeschrijving Opdrachtkaartjes Pionnen en dobbelsteen Toneelstukje Opdrachtkaartjes Spelbeschrijving
Eventueel de woordzoekers en/of de knip- en plak opdracht
Werkwijze In kleine groepjes (maximaal vier leerlingen) doen de leerlingen allerlei spelletjes met de woorden. Er zijn 4 onderdelen: - Memory - Pictionary - Bordspel - Toneelstukje In grote groepen of wanneer u ook graag wat rustiger activiteiten wilt laten doen, kunt u het spelletjescircuit uitbreiden met de knip & plakopdracht en/of de woordzoeker (zie de beschrijving bij kopieerbladen). Elk onderdeel duurt ongeveer 15 minuten. Op een afgesproken teken wisselen de groepjes van onderdeel totdat alle groepjes bij elk onderdeel geweest zijn. Bij ieder spel hoort een spelbeschrijving waarop staat wat de leerlingen moeten doen. TIP Laat de leerlingen hun toneelstukjes voor elkaar opvoeren, bijvoorbeeld voordat de groepjes van onderdeel wisselen.
9
Stap 4: Afsluiting
Dag 8
De afsluiting van de TaalTrip bestaat uit de volgende onderdelen: 4.1 Quiz 4.2 Verslag van de TaalTrip Met de quiz kunt u controleren of en hoe de leerlingen de woorden beheersen. Daarna schrijven de leerlingen een kort verslag van de TaalTrip en maken er een tekening bij. Deze verslagen stuurt u naar JINC. Wij sturen de verslagen door naar de medewerkers van het EIC als bedankje voor het bezoek. Duur 30 – 60 minuten Materiaal - Omschrijvingen van de woorden - Evt. Les 6 van de kopieerbladen: Quiz - Les 7 van de kopieerbladen: Verslag van de TaalTrip Werkwijze 4.1 Quiz Met de quiz kunt u controleren of en hoe de leerlingen de woorden beheersen. De quiz kan in groepjes of individueel gespeeld worden.
In groepjes
De leerlingen zitten in groepjes van vier en ieder kind heeft een nummer. Laat de groepjes zelf een naam voor hun groepje bedenken en schrijf die op het bord. Zorg dat de afbeeldingen van de woorden zichtbaar zijn, maar haal de woordkaarten weg. Geef een omschrijving van een woord. Hiervoor kunt u de omschrijvingen achter in de handleiding gebruiken. Laat de kinderen eerst even zelf nadenken en vervolgens met hun groepje overleggen wat het goede antwoord is. Bepaal vervolgens welke nummers van de groep het antwoord mogen geven (Alle nummers twee geven antwoord). Zet voor ieder goed antwoord een streepje achter de naam van het groepje. Stel 10 – 15 vragen. Het groepje met de meeste goede antwoorden heeft gewonnen. In plaats van de omschrijving kunt u ook de afbeelding van het woord laten zien.
Individueel
Geef iedere leerling een kopie van kopieerblad 6. Geef een omschrijving van een woord. De leerlingen schrijven het goede antwoord op hun kopieerblad. De leerlingen laten hun blad door hun buurman of -vrouw nakijken. Als u de quiz als een toets wilt gebruiken, kijkt u de antwoorden zelf na. 4.2 Verslag van de TaalTrip Als bedankje voor de medewerkers van het EIC schrijven de leerlingen tot slot een kort verslag over de TaalTrip en maken er een mooie tekening bij. U kunt hiervoor Les 7 gebruiken.
10
Bundel de kopieerbladen en maak er een leuk boekje van. Stuur het boekje naar JINC. Het adres is: JINC t.a.v. Team TaalTrip Dordtselaan 45-47 3081 BE Rotterdam Wij zorgen ervoor dat de verslagen doorgestuurd worden naar de taalgidsen van het EIC. NB: Vult u ook het evaluatieformulier voor de leerkracht in en stuurt u dit mee met de verslagen van de leerlingen?
11
Woordenlijst TaalTrip De Rotterdamse haven Tijdens deze TaalTrip komen de volgende woorden aan bod. Van deze woorden zijn afbeeldingen voor de woordmuur. Aanmeren
Aanmeren houdt in dat het schip aan de voor– en achterkant aan de wal wordt vastgemaakt met touwen.
De aardolie
Aardolie is olie die diep uit de aarde gehaald wordt. Van aardolie wordt bijvoorbeeld benzine gemaakt.
Het achterland
Het achterland is het gebied waar goederen vanaf de haven naar toe worden gebracht. Voor de Rotterdamse haven is dit Europa.
Afmeren
Afmeren houdt in dat het schip aan de voor– en achterkant wordt losgemaakt van de wal en weer weg kan varen.
Bakboord
De linkerkant van een schip is bakboord.
Het binnenvaartschip
Een binnenvaartschip brengt spullen die van zeeschepen komen naar de fabrieken in het land. Ze varen hiervoor over meren, kanalen en rivieren.
De boei
Een boei is een felgekleurd baken dat in het water drijft. Zo weet een stuurman waar zijn schip kan varen.
De bulkgoederen
Goederen zijn spullen om te verkopen. Bulkgoederen zijn spullen die onverpakt worden vervoerd, bijvoorbeeld kolen, graan of olie. Kolen en graan zijn droge bulk, olie is natte bulk.
Chemisch
Chemische stoffen zijn stoffen die ontstaan door stoffen samen te voegen. Ze hebben nieuwe eigenschappen, die de aparte stoffen niet hadden.
Het containerschip
Een containerschip is een schip dat containers vervoert. Een container is een grote, rechthoekige bak om goederen in te vervoeren.
De distributie
Distributie is verdelen.
Het eindproduct
Een product is in een fabriek gemaakt. Of een product is op het land van een boer gegroeid. Een eindproduct is een product dat helemaal af is, en dat zo naar de winkel toe kan. Bijvoorbeeld: Dit plastic tasje is het eindproduct, het hoeft niet meer bewerkt te worden.
De grondstof
Een grondstof is onbewerkt materiaal waarmee producten worden gemaakt. Aardolie is de grondstof van benzine.
De haven
Een haven is een plek bij een stad of een dorp waar schepen kunnen aanmeren.
12
De (hijs)kraan
Een (hijs)kraan is een machine om voorwerpen mee op te hijsen.
De industrie
De industrie, dat zijn alle fabrieken bij elkaar.
Laden en lossen
Schepen en vrachtauto’s worden geladen. Er worden dan goederen in gedaan die ergens naartoe moeten worden gebracht. Bij lossen, wordt de lading er weer uitgehaald.
De lading
De lading, dat zijn alle spullen die een schip vervoert.
De milieuvervuiling
Het milieu is de lucht die je inademt en de natuur om je heen. Auto’s en fabrieken vervuilen het milieu, ze maken de lucht, grond en het water vuiler.
De opslag
In de opslag worden de goederen die de haven binnenkomen opgeslagen. Dat gebeurt meestal in een loods (grote schuur).
De overslag
Bij de overslag worden de spullen van een schip op de kade, op een ander schip, op een vrachtwagen of een trein geladen.
De patrouilleboot
Een patrouilleboot is een boot die een gebied bewaakt. Soldaten of agenten patrouilleren door heen en weer te lopen, te rijden of te varen. Bijv. De politie patrouilleerde in de straat.
De pijpleiding
Een pijpleiding is een buis waar bijvoorbeeld water of aardolie doorheen gaat.
De stukgoederen
Goederen zijn spullen om te verkopen. Stukgoederen zijn spullen die verpakt worden in dozen, bijvoorbeeld kleding of computers.
Stuurboord
Stuurboord is de rechterkant van het schip.
De stuurhut
Een stuurhut is een afgesloten ruimte op een schip van waaruit de schipper of de kapitein het schip kan besturen.
De tanker
Een tanker is een groot schip dat olie of andere vloeistoffen vervoert.
Het transport
Transport is het vervoeren van goederen van de ene plek naar de andere. Bijvoorbeeld in een vrachtwagen of schip.
Het vaarwater
Het vaarwater is het water waar een schip kan varen.
Het vrachtschip
Een vrachtschip is een groot schip met veel ruimte om goederen te vervoeren.
13
Woorden en afbeeldingen aanmeren
de aardolie
het achterland
afmeren
bakboord
het binnenvaart schip
de boei
de bulkgoederen
chemisch
het containerschip
de distributie
het eindproduct
de grondstof
de haven
de kraan
De industrie
laden en lossen
de lading
de milieuvervuiling
de opslag
de overslag
het patrouillevaartuig
de pijpleiding
stukgoederen
stuurboord
de stuurhut
de tanker
het transport
het vaarwater
het vrachtschip
14
Materiaal Bij TaalTrip De Rotterdamse haven horen de volgende materialen: -
30 fotokaarten voor de woordmuur 30 woordkaarten voor de woordmuur Voor elk groepje leerlingen een woordkaart voor tijdens de TaalTrip Voor alle spelletjes kaartjes met speluitleg (4 stuks) Memory (30 woordkaartjes, 30 fotokaartjes) Pictionary (30 woordkaartjes) Bordspel ‘Ladders en Slangen’ (spelbord, 30 opdrachtkaartjes) Toneelstukje (4 opdrachtkaartjes) Handleiding TaalTrip JINC-naamstickers
U zorgt zelf voor: - grote vellen papier en stiften om in kleine groepjes een woordspin op te maken - pionnetjes en dobbelstelen voor ‘Ladders en Slangen’ Overzicht van de kopieerbladen Voorkant van het werkboekje Les 1: Woordenboek Les 2: De haven van Rotterdam Les 3: De overslag Les 4: Knip en plak Les 5: Woordzoeker Les 6: Quiz Les 7: Verslag van de TaalTrip
15
TaalTrip de Rotterdamse Haven Locatie: Educatief Informatie Centrum te Rozenburg
TaalTrip De Haven Locatie: EIC Rotterdam Wat het is TaalTrip is een project van JINC, bestemd voor kinderen uit groep 6 en 7 van het basisonderwijs die moeite hebben met taal. Met TaalTrip leren ze moeilijke woorden die ze nodig hebben om de lessen wereldoriëntatie (aardrijkskunde, geschiedenis, natuuronderwijs) te kunnen volgen. Denk aan woorden als ‘symbool’, ‘concurrent’ en ‘bereikbaar’. De kern van TaalTrip is dat de kinderen erop uit gaan. Ze gaan naar een bedrijf of locatie, in dit geval het Educatief Informatie Centrum (EIC) voor de haven, waar ze de woorden en begrippen die centraal staan in de wereldoriëntatieles in het echt zien. De woorden worden in een context geplaatst en gaan leven voor de kinderen. Het is wereldoriëntatie op locatie. TaalTrip zorgt voor een grotere woordenschat en een bredere kennis van de wereld. Dat zijn twee belangrijke voorspellers voor het begrijpend lezen. Hoe het werkt Deze TaalTrip bestaat uit vier stappen: Stap 1: Voorbereiding in de klas, aan de hand van een filmpje Stap 2: Trip naar de locatie Stap 3: Verder oefenen in de klas met behulp van werkbladen, teksten en spelletjes Stap 4: Afsluiting door middel van een quiz en een kort verslag van de TaalTrip De stappen 1, 3 en 4 vinden plaats in de klas. Stap 2, de kern van het project, is het bezoek aan het Havengebouw. Trip naar De Haven Een uitgebreide beschrijving van de trip vindt u op de volgende pagina’s. De leerlingen starten in de bus naar het EIC met een woordenbingo. De leerlingen die de woordenbingo als eerste vol hebben krijgen een prijsje. Aangekomen bij het EIC worden ze ontvangen in een vergaderzaal, waar iets te drinken voor hen klaarstaat. Na een korte introductie gaan de leerlingen in acht groepjes uiteen. De kinderen zijn al ingedeeld (m.b.v. gekleurde polsbandjes) en dragen een sticker met hun naam. Ieder groepje leerlingen heeft een woordkaart met 20 woorden die ze tijdens de trip zullen zien. De trip bestaat uit vier onderdelen. Na ongeveer 30 minuten rouleren de groepen. De onderdelen zijn: 1. De haven 2. De rivier 3. De tentoonstelling 4. De proefjes Begeleiding Met ieder groepje gaat een begeleider van de school mee. Die handhaaft de orde indien nodig, houdt de tijd in de gaten en helpt mee met het aankruisen van de woorden. Op ieder groepje loop ook een taalgids mee. Hij of zij verzorgt het inhoudelijke deel van de trip (zie de beschrijving hierna).
Beschrijving van TaalTrip De haven Duur: ± 2 uur Materiaal (per groepje): - Woordkaart met de woorden die aan de orde komen - Plastic zakje/pen/iets van plastic - Verrekijker - Werkbladen ‘Ruik, zie en voel de haven!’ Introductie (10 minuten) Een medewerker van het EIC/JINC geeft een korte uitleg over de haven. Materiaal: - Plattegrond van de haven Vertel: Jullie zijn vandaag op bezoek in de haven van Rotterdam. De haven van Rotterdam is de grootste haven van Europa! Tussen 1962 en 2004 was het zelfs de grootste haven van de wereld. De Rotterdamse haven heeft ook het grootste industriegebied van Europa. Het is hier een komen en gaan van schepen. Elke dag leggen hier vrachtschepen aan die goederen laden en lossen. Hier zie je een plattegrond van de haven. Groot hè? De haven loopt van de zee helemaal door tot in Rotterdam en is wel 53 kilometer lang. Zie je dat er allemaal verschillende havens zijn? (Wijs aan waar de leerlingen nu zijn en laat de verschillende havens zien) Heel veel spullen die jullie gebruiken komen via de haven binnen. Kunnen jullie voorbeelden bedenken van goederen die in de haven binnenkomen? (tv’s, sportschoenen, kleding, auto’s, groente en fruit, etc). Sommige spullen zijn al helemaal klaar, bijvoorbeeld kleding of tvschermen. Die worden met treinen, boten of vrachtwagens naar de winkels in Nederland (en soms ook in het buitenland) gebracht. Hebben jullie onderweg al veel vrachtwagens gezien? Vast wel! Via de schepen komen ook grondstoffen binnen. Die gaan naar de fabriek. Daar worden ze gebruikt om producten van te maken. Bijvoorbeeld olie, wat wordt daar van gemaakt? …. Straks gaan jullie in acht groepen uiteen. Jullie gaan allerlei woorden zien die met de haven te maken hebben. De woorden die jullie tegenkomen staan op je woordkaart. Aan het eind komen we allemaal weer bij elkaar.
De vetgedrukte woorden hoeven niet afgevinkt te worden op de woordkaart, maar wel genoemd in het verhaal: - De haven - Het industriegebied - Het vrachtschip - De goederen - Laden - Lossen - De grondstof
De leerlingen gaan in acht groepjes uiteen en bezoeken de verschillende onderdelen. Na 30 minuten rouleren de groepen. De begeleiders houden de tijd in de gaten en zijn na 30 minuten op de startplek van de volgende locatie.
1.
De haven
Materiaal: - Een verrekijker - Werkblad ‘Ruik, zie & voel de haven!’ (voor ieder leerling één) - Een plastic tasje/pen/iets van plastic Ieder groepje leerlingen krijgt een verrekijker mee. Loop naar buiten naar de voorkant van het EIC, links is een uitkijkpunt. Daar kun je met de leerlingen een stukje op de trap gaan staan en naar de haven kijken. Vertel: Hier zien jullie een stuk van de haven. Jullie zien een aantal schepen die liggen aangemeerd. Wie zit er weleens bij papa/mama/opa/oma in de auto? En wie gaat er weleens mee boodschappen doen? Dan moet de auto wel eerst geparkeerd worden, voordat je uit kan stappen. Ook schepen moeten parkeren. Dat noem je bij een schip aanmeren. Zouden jullie papa en mama ook zo’n schip kunnen parkeren hier? Bijna alle schepen in de haven zijn vrachtschepen: ze vervoeren spullen (en geen mensen). Zoals jullie zien, zijn er heel veel verschillende soorten vrachtschepen in de haven te zien. Van groot tot klein, van lang tot kort. Ieder schip vervoert weer iets anders. Sommige schepen vervoeren goederen zoals schoenen, of telefoons. Weer andere schepen vervoeren een grondstof, zoals aardolie. Wat gebeurt er eigenlijk met de goederen en de grondstoffen die aankomen in de haven? De zeeschepen lossen hun lading in de haven: alles moet van het schip af. Dan kunnen er verschillende dingen gebeuren met de lading: Als een schip een natte/vloeibare grondstof (zoals aardolie) vervoert, noem je dat schip een tanker. Een tanker heeft geen containers op het schip, maar allemaal pijpleidingen. Door de pijpleidingen wordt de natte grondstof van het schip afgehaald en aan land gebracht. Vraag: Zien jullie hier ergens een tanker? En zien jullie de pijpleidingen? Gebruik de verrekijker! Vertel: Als de grondstof aan land is wordt de lading bewerkt, zoals bijvoorbeeld met aardolie gebeurt. Want zien jullie dit plastic tasje dat ik in mijn hand heb? Dat is een eindproduct dat van aardolie is gemaakt. En jullie zijn hier met de bus gekomen toch? Die rijdt op diesel of benzine. Ook dat wordt van aardolie gemaakt. Zien jullie de grote ronde gebouwen aan de overkant? Dat zijn opslagtanks voor aardolie. Daar wordt de aardolie bewaard voordat er iets anders van gemaakt wordt. Maak nu met de leerlingen het werkblad.
Welke woorden hebben de leerlingen gezien? Laat de leerlingen zelf vertellen en vink af op de woordkaart: - de haven - aanmeren - het vrachtschip - aardolie - lossen - de lading - de tanker - de pijpleidingen
Werkblad ‘Ruik, zie en voel de haven!’ bij TaalTrip De haven Je mag samen met een klasgenootje het werkblad maken. Kijk goed uit en let op je eigen veiligheid! Wees voorzichtig en kijk goed om je heen in verband met het verkeer. 1. Doe je ogen dicht en ruik eens goed. Snuif de lucht op. Kan je geuren herkennen? Schrijf ze op. …………………………………………………………………………………………………………….. 2. Kan je bedenken waar de geuren vandaan komen? …………………………………………………………………………………………………………….. 3. Doe je ogen nog eens dicht en luister goed. Welke geluiden hoor je dan om je heen? Schrijf ze op. …………………………………………………………………………………………………………….. 4. Zie je de tanks aan de overkant? Wat zit daar in denk je? …………………………………………………………………………………………………………….. 5. Ga stilstaan (je mag zelf kiezen in welke richting) en teken dat wat je voor je ziet hieronder:
2. De rivier Materiaal: - Filmpje ‘Containers in de Rotterdamse haven’. - Een verrekijker Loop eerst met de leerlingen naar een vergaderzaal. Daar zien de leerlingen het filmpje ‘Containers in de Rotterdamse haven’. http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20081013_containersrotterdam01 Vertel: Zoals jullie zojuist gezien hebben komen er heel veel schepen de haven binnen met grondstoffen (zoals aardolie) en goederen zoals wasknijpers, fietsen of schoenen. Stel je voor er komt een schip binnen met allemaal containers vol met schoenen. De containers moeten eerst van het schip af, en dat noem je overslag. Soms gaan de schoenen direct door op transport; ze worden gelijk weer verder gebracht naar bijvoorbeeld de winkel. Zo van het schip af, op de vrachtwagen of de trein, naar de winkel. Maar soms worden ze eerst even opgeslagen in een distributiecentrum. Dat is vaak een grote loods waar bijvoorbeeld alle schoenen bij elkaar liggen. En dan worden ze daarna pas vervoerd naar de winkels. Distributie is eigenlijk gewoon een moeilijk woord voor ‘verdelen’. De schoenen worden verdeeld over verschillende winkels. Hebben jullie al die vrachtwagens in het filmpje gezien? En hebben jullie ook al die vrachtwagens gezien op de weg gezien toen jullie hierheen reden? Daar zaten allemaal goederen in die uit deze haven komen. De vrachtwagens brengen de goederen naar een andere plek in Nederland of ergens anders in Europa, bijvoorbeeld in Duitsland of België. Het gebied waar de goederen naar toe gebracht worden heet het achterland. De goederen kunnen per vrachtauto vervoerd worden, of per trein (hebben jullie die ook gezien in het filmpje? Op weg hierheen?). Maar ook per schip, met een binnenvaartschip. Die vaart niet op zee, maar op de rivieren van Nederland en Europa. Loop nu met de leerlingen naar de achterkant van het EIC, met uitzicht op de rivier. Opdracht: Laten we kijken of we een binnenvaartschip zien! Vertel: Naast producten die al af zijn, zoals bijvoorbeeld schoenen, komen er ook heel veel producten de haven binnen die nog niet helemaal af zijn. Er komt bijvoorbeeld aardolie de haven binnen, en daar worden plastic tasjes van gemaakt, of medicijnen. De plek waar die dingen gemaakt worden, noem je het industrieterrein. In de haven van Rotterdam is heel veel industrie te vinden, want er komen heel veel boten aan met grondstoffen en goederen die nog bewerkt moeten worden. Vraag: Kunnen jullie van af hier een industrieterrein zien? Gebruik je verrekijker! Het milieu is alles wat er om je heen is. De lucht, maar ook de planten en de dieren. Maar ook het water en grond zijn het milieu. Eigenlijk alles wat in je omgeving is en niet door mensen gemaakt kan worden. Soms wordt dit milieu heel vies. Dat noemen we milieuvervuiling. Wat een moeilijk woord, he. Wie heeft er stiekem weleens kauwgom in het gras gespuugd? Of een pakje drinken of zakje chips weggegooid in de bosjes? Dat is ook milieuvervuiling. De fabrieken van een industrieterrein zorgen ook voor veel milieuvervuiling. Want de rook die jullie net hebben gezien (uit de pijpen op het industrieterrein) is vaak net als rook uit de uitlaat van de auto: het stinkt een beetje en is niet goed voor het milieu.
Welke woorden hebben de leerlingen gezien? Laat de leerlingen zelf vertellen en vink af op de woordkaart: - overslag
-
transport distributie achterland binnenvaartschip industrie milieuvervuiling
3. De tentoonstelling Materiaal: - Werkblad ‘De tentoonstelling’ (voor ieder leerling één) De leerlingen gaan in tweetallen uiteen en mogen zelf op de tentoonstelling woorden gaan zoeken aan de hand van hun werkblad. Op het werkblad staan foto’s van verschillende plekken op de tentoonstelling. Als de leerlingen de juiste plek hebben gevonden hangt er een kaartje bij met een tekstje erop Op het werkblad staan de bijbehorende vragen. Als de leerlingen de juiste antwoorden aankruisen kunnen ze daar een woord van maken (haven). Het tweetal dat het eerste weer bij de begeleider terug is heeft gewonnen.
Vertel: Op deze tentoonstelling is van alles te zien dat met de haven te maken heeft. Op jullie werkblad staan een aantal foto’s. Dat zijn foto’s van plekken hier op de tentoonstelling. Jullie gaan zo die plekken zoeken. Als jullie een plek gevonden hebben hangt er een kaartje. De tekst op het kaartje moet je goed lezen! Na het lezen van het kaartje maak je de vragen op je werkblad die bij de foto horen. Als je alle vragen goed beantwoordt staat er een woord. Wie is het snelste terug bij mij met het juiste woord? Als ik op mijn fluitje blaas is de tijd voorbij en moeten jullie weer naar mij toekomen.
Welke woorden hebben de leerlingen gezien? Laat de leerlingen zelf vertellen en vink af op de woordkaart: - De stukgoederen - Het containerschip - De bulkgoederen (natte en droge bulk) - Grondstof
Werkblad ‘De tentoonstelling’ bij TaalTrip De haven. Hieronder staat een aantal foto’s. Jullie gaan de plekken van de foto’s zoeken en de vragen maken. Als je de vragen goed beantwoord staat er een woord. Wie is het snelste terug bij de taalgids met het juiste woord?
Zoek de foto van het containerschip:
Vraag 1: Goederen zijn spullen om te verkopen. Stukgoederen zijn spullen die je makkelijk per stuk kunt vervoeren. Vaak worden ze verpakt in dozen. Stukgoederen worden vervoerd in containers. Wat is een goed voorbeeld van stukgoederen? g.
h.
zand
sportschoenen
i.
olie
Vraag 2: Stukgoederen worden vervoerd in containers, per containerschip. Hoeveel mobiele telefoons passen in een container? a.
b.
56.000
32.000
c.
18.000
Zoek de olieraffinaderij:
Vraag 3: Sommige goederen vervoer je niet zo makkelijk per stuk. Daarom worden ze in grote hoeveelheden vervoerd. Ze worden vaak los in het schip gestort. Dat noem je bulkgoederen. Wat is een goed voorbeeld van bulkgoederen? t.
bananen
u.
Blikjes cola
v.
olie
Zoek de stuurhut van het binnenvaartschip en ga erin staan:
Vraag 4: Stuurboord is de …………….. van een schip: c.
linkerzijde
d.
onderkant
e.
rechterzijde
p.
goei
Zoek het volgende grote gele voorwerp:
Vraag 5: Dit voorwerp heet een: n.
o.
boei
Wat is het woord? .
.
.
.
.
boem
De proefjes De leerlingen maken badzout in deze workshop die wordt verzorgd door een medewerker van het EIC. De leerlingen krijgen een echte overjas aan. Ze gaan aan de slag met kleurstoffen en geurstoffen.
Welke woorden hebben de leerlingen gezien? Laat de leerlingen zelf vertellen en kruis aan op de woordkaart: - Chemisch
Afsluiting (Vergaderzaal, ± 10 minuten) De TaalTrip wordt afgesloten in de vergaderzaal waar de leerlingen ook ontvangen zijn. Daar krijgen ze iets te drinken. Een medewerker van het EIC sluit af. Wat hebben de leerlingen allemaal gezien en gedaan? Hebben ze alle woorden gevonden? Wat heeft de meeste indruk gemaakt?
Woordenlijst De haven Hieronder staat de woordenlijst van alle 30 woorden uit de TaalTrip. De vetgedrukte woorden komen aan bod tijdens de trip en staan op de woordkaart van de leerlingen. Aanmeren Aardolie Het achterland Afmeren Bakboord Het binnenvaartschip
De boei De bulkgoederen
Chemisch Het containerschip De distributie Het eindproduct
De grondstof De haven De (hijs)kraan De industrie Laden en lossen De lading De milieuvervuiling
De opslag De overslag De patrouilleboot De pijpleiding De stukgoederen Stuurboord De stuurhut De tanker
Aanmeren houdt in dat het schip aan de voor– en achterkant aan de wal wordt vastgemaakt met touwen. Aardolie is olie die diep uit de aarde gehaald wordt. Van aardolie wordt bijvoorbeeld benzine gemaakt. Het achterland is het gebied waar goederen vanaf de haven naar toe worden gebracht. Voor de Rotterdamse haven is dat Europa. Afmeren houdt in dat het schip aan de voor– en achterkant wordt losgemaakt van de wal en weer weg kan varen. De linkerkant van een schip is bakboord. Een binnenvaartschip brengt spullen die van zeeschepen komen naar de fabrieken in het land. Ze varen hiervoor over meren, kanalen en rivieren. Een boei is een felgekleurd baken dat in het water drijft. Zo weet een stuurman waar zijn schip kan varen. Goederen zijn spullen om te verkopen. Bulkgoederen zijn spullen die onverpakt worden vervoerd, bijvoorbeeld kolen, graan, of olie. Kolen en graan zijn droge bulk, olie is natte bulk. Chemische stoffen zijn stoffen die ontstaan door stoffen samen te voegen. Ze hebben nieuwe eigenschappen, die de aparte stoffen niet hadden. Een containerschip is een schip dat containers vervoert. Een container is een grote, rechthoekige bak om goederen in te vervoeren. Distributie is verdelen. Een product is in een fabriek gemaakt. Of een product is op het land van een boer gegroeid. Een eindproduct is een product dat helemaal af is, en dat zo naar de winkel toe kan. Bijvoorbeeld: Dit plastic tasje is het eindproduct, het hoeft niet meer bewerkt te worden. Een grondstof is onbewerkt materiaal waarmee producten worden gemaakt. Aardolie is de grondstof van benzine. Een haven is een plek bij een stad of een dorp waar schepen kunnen aanmeren. Een (hijs)kraan is een machine om voorwerpen mee op te hijsen. De industrie, dat zijn alle fabrieken bij elkaar. Schepen en vrachtauto’s worden geladen. Er worden dan goederen in gedaan die ergens naartoe moeten worden gebracht. Bij lossen, wordt de lading er weer uitgehaald. De lading, dat zijn alle spullen die een schip vervoert. Het milieu is de lucht die je inademt en de natuur om je heen. Auto’s en fabrieken vervuilen het milieu, ze maken de lucht, grond en het water vuiler. In de opslag worden de goederen die de haven binnenkomen opgeslagen. Dat gebeurt meestal in een loods (grote schuur). Bij de overslag worden de spullen van een schip op de kade, op een ander schip, op een vrachtwagen of een trein geladen. Een patrouillevaartuig is een boot die een gebied bewaakt. Soldaten of agenten patrouilleren door heen en weer te lopen, te rijden of te varen. Bijv. De politie patrouilleerde in de straat. Een pijpleiding is een buis waar bijvoorbeeld water of aardolie doorheen gaat. Goederen zijn spullen om te verkopen. Stukgoederen zijn spullen die verpakt worden in dozen, bijvoorbeeld kleding of computers. Stuurboord is de rechterkant van het schip. Een stuurhut is een afgesloten ruimte op een schip van waaruit de schipper of de kapitein het schip kan besturen. Een tanker is een groot schip dat olie of andere vloeistoffen vervoert.
Het transport Het vaarwater Het vrachtschip
Transport is het vervoeren van goederen van de ene plek naar de andere. Bijvoorbeeld in een vrachtwagen of schip. Het vaarwater is het water waar een schip kan varen. Een vrachtschip is een groot schip met veel ruimte om goederen te vervoeren.