/^ i^^^^d^^i^:^!^ ^ ^ / /
t;-^
DE
MUNTKWESTIE IXlOl
üiicctoi' ot tlio rnion ]),ink of Spain and England
->- «_Jir^^5^'^'":=^-ï_
\v.
Vi. P. VAX STOCKITM & ZOOX 18.S3
'•-'r^:-:
^r^AC^'-y^y-::'/^
'.-'t*'/
,.j
> '-ïS-
••'.
••;••
/
, ^ .
DE
MUNTKWESTIE DOOR
Director of the Union Bank of Spain and England
's GRAYENHAGE
W. P. YAN STOCKUM & ZOON 1883
w
Een blik op de balansen der Nederlandsclio Bank be^Yijsi•, dat het met den goudvoorraad dier instelling treurig ge&teld is. Terwijl op 2 Julij 1881 die voorraad nog 41 millioen bedroeg, is liij thans tot 5 millioen gulden teruggeloopen. Het is waar, dat sedert de Bank op 13 December 11. haar disconto tot op 5V2 "/o verhoogde, de wisselkoersen onder het punt zijn gebleven, waarop de uitvoer van hollandseh goud naar het buitenland winst geeft, en zelfs de wisselkoers op Londen tot 12.09 is gedaald; maar het zoude onjuist zijn die daling der wisselkoersen aan bovenbedoelden maatregel toetcschrijven. Yeeleer ligt de oorzaak in de remises die het buitenland te maken heeft tegen te Parijs en te Londen betaalbare coupons. De daling der wisselkoersen is overigens ditmaal vrij onbeteekenend geweest. Terwijl vroeger, tengevolge van de behoeften van den January-coupon, de wisselkoersen op Londen en Parijs te Amsterdam meer dan eens 1 "/o daalden, is nu de koers nauwelijks \
% teruggeloopen, en zoodra het
buitenland de tegenwaarde der gezondene coupons naar Holland zal hebben geremitteerd, zullen de wisselkoersen hun
4
oiigunstigen stand hernemen en op nieuw magnetisch worden aangetrokken tot het punt waarop het mogelijk is goud met voordeel te exporteeren. • Rijzing der Avisselkoersen vindt toch steeds plaats in landen , waar het gedepreciëerde metaal, het zilver, domineert. Wij zagen het nog voor weinige jaren in Duitschland, vóór dat dit land er in geslaagd was het grootste gedeelte zijner zilverthalers uit de circulatie te trekken. De wisselkoersen op het buitenland bewogen zich steeds in stijgende richting, en, niettegenstaande de Duitsche Rijksbank door disconto-verhoogingen den uitvoer der nieuwe gouden marken trachtte tegen te gaan, kwamen belangrijke bedragen dezer muntstukken naar Parijs en Brussel. Maar Duitschland zette de terugtrekking der gedepreciëerde zilverthalers flink door en sedert veranderde de toestand aanmerkelijk; JSTiet alleen gingen bijna geen goudmarken meer naar buiten, maar daalden zelfs verscheidene malen de wisselkoersen zoodanig, dat niet alleen een groot gedeelte van de bij de Engelsche en Fransche Bank zich bevindende gouden marken, maar ook vreemde munten naar Duitschland terugvloeiden; en het was vooral om don uitvoer van Hollandsch goud naar Berlijn tegen te gaan, dat de Nedcrlandsche Bank tot hare laatste discontovorhooging overging. Volgens de verklaringen der Duitsche gedelegeerden op de Parijsche muntconferentie van 1881, was op dat oogenblik voor 1747 millioen mark aan goud geslagen, 1080 millioen zilver ontmunt en, volgens eene ruime berekening, nog slechts 500 millioen mark oude thalers in circulatie.
5 Domineert aldus in Duitschland het goud, in Holland speelt liet zilver daarentegen al meer en meer de hoofdrol en bevinden zich thans 92 millioen zilver in de kelders der Nederlandsche Bank. Met andere woorden, Holland, omringd door landen waar goud domineert, toont ons het verschijnsel van een eerste bankinstelling met een circulatie van 193 millioen, gedekt door 5 millioen goud en door 92 millioen zilver, welk laatstgenoemd metaal door zijn snelle en belangrijke prijsveranderingen voor muntmetaal en voor waardemeter al meer en meer ongeschikt is geworden. Bij een dergelijke wanverhouding komen natuurlijk al meer en meer de gebreken van ons muntstelsel aan het licht; do rijzing der wisselkoersen mag al door bijzondere omstandigheden eenige dagen worden tegengehouden, zoodra deze haren geregelden loop weder nemen gaat de richting naar het goudpunt. En die rijzing der wisselkoersen is des te waarschijnlijker bij do onzekerheid, waarin men ten opzichte van ons muntstelsel in het buitenland verkeert. Wie waarborgt toch den houder van lange wissels op Holland, bij een goudvoorraad van slechts 5 millioen, dat de betaling daarvan over drie maanden nog in goud zal kunnen geschieden; wie waarborgt hem zelfs, dat niet reeds binnen eenige weken de geheele goudvoorraad der bank zal zijn uitgeput? Kan het dan ook anders, of het buitenland tracht zich zooveel mogelijk door onmiddellijke remise voor zijne schuldvordering op Holland te dekken? Zoolang er nog goud beschikbaar is, kan de houder er ten minste op rekenen, dat de hem te maken remise zal geschieden i n g o u d , maar zoodra het laatste goudstuk de Nederlandschc
6 Bank zal verlaten hebben, zal niets do rijzing der Avisselkocrscn kunnen tegenhouden. Zicht Londen, kan dan evengoed tot 12,50 als tot 13 gulden stijgen; wio waagt het hier een limite op te geven? Eu met het vooruitzicht op dien toestand, ziende dat elke week do balansen der Ncdorlandsche Bank oene vermindering van den goudvoorraad aanwijzen, vraagt do buitenlander de onmiddellijke dekking zijner schuldvordering, in plaats van, zooals vroeger, van oen hoogere rente voordeel te trekken. Hoe dikwijls toch zag men vroeger het geval plaats grijpen, dat bij een hoogen disconto-koers der Nederlandsche Bank, buitcnlandscho bankiers zich van hun correspondent te Amsterdam , tegen hunne remises op Holland betaalbaar op zicht, Smaandsch papier op Amsterdam deden zenden, hetwelk zij tot den vervaldag in portefeuille hielden. Toen had de wissel-risico een grens: het goudpunt; maar welke basis als wissel-risico aan te nemen, zoodra er geen goud meer zal zijn? En laat het zich daaruit niet verklaren dat b.v. te Parijs bijna niemand meer lang papier op Holland in portefeuille heeft en de eens zoo levendige markt in wissels op Amsterdam nu daar bijna zonder beteokcnis is ? Hetzelfde geldt voor de Nedorlandsche schatkistbiljetten; ware het buitenland zeker van in goud gerembourseerd te zullen worden, dan zoude het zonder twijfel voordeel willen trekken van de betrekkelijk hooge rente, waartegen die biljetten aan de markt zijn gebracht. Meer dan eens vonden Engelsche schatkistbiljetten hun weg naar Parijs, en zoude het niet verre weg te verkiezen zijn zoo ook de Nederlandsche schatkist-
7 biljetten bij Parijsche bankiers een gamstig onthaal vonden, in plaats van, zooals nu, bij de Nedeiiandsche Bank in beleening te worden gegeven? Maar al die operation zullen achterwege moeten blijven zoolang het buitenland in het onzekere verkeert betreffende de munt waarin de betaling zijner schuldvorderingen zal geschieden. Zelfs de op handen zijnde IsTederlandsche leening, zal, onder de tegemooordige omstandigheden^ in het buitenland niet die deelneming vinden, welke een
fonds,
zoo
soliede als het JSTederlandsche, verdient. Naar het schijnt, wil de Minister van Financiën eerst in het voorjaar zijne leening aan de markt brengen, maar wie weet of dan niet reeds de geheele goudvoorraad der Nederlandsche Bank zal zijn uitgeput? 5 millioen goud, ze zijn zoo spoedig verdwenen, vooral als men weet dat het de laatste zijn! En een leening, gebaseerd op een • gedéprécieerd metaal, zoodat met geene mogelijkheid te berekenen is tot welken koers zelfs de coupon zal betaald worden, zal nimmer, hoc soliede ook, bij vreemde kapitalisten aftrek vinden. Wij zagen het nog in Juli 1880, toen een syndicaat van Fransch-Engelschc bankiers van de Engelsch-Indische regeering een 4i percents leening, groot 31 millioen rupees (78 millioen francs) overnam, met het doel om die op de Parijsche beurs in te voeren. De deelneming van het Fransche publiek was onbeduidend; niet wegens twijfel aan de soliditeit van het fonds, [die was buiten kijf] maar omdat het rupees waren, wier koers afhankelijk is van de schommelingen van het zilver. Het publiek stelt zich somtijds tevreden met een kleine rente, maar het verlangt een vaste
8 rente. En Avie kan opgeven, welke rente de ophanden zijnde leening den buitenlandsclien houder zal opbrengen, wanneer deze rekening heeft te houden met de belangrijke variatiën, waaraan de Hollandsche wisselkoers blootstaat? Die toestand is zeker te bejammeren, want zelden was het oogenblik gunstiger om eene Nederlandsche leening op de buitenlandsche markten te introduceeren. Vooral te Parijs zou eene Hollandsche leening gunstig onthaal vinden; niet alleen tracht na de Januari-crisis het Fransche publiek zijn beschikbaar kapitaal zooveel mogelijk in uiterst soliede fondsen te beleggen, maar sedert eenigen tijd bestaat er terecht of ten onrechte bij een groot deel van het Fransche volk, en vooral onder de meer gegoeden, ernstige vrees voor ophanden zijnde binnenlandsche politieke verwikkelingen. En velen trachten reeds nu hun kapitaal zóó te beleggen, dat bij eventueele gebeurtenissen in Frankrijk voor hen geen verlies ontsta. Die toestand zoude zeker eener Hollandsche leening ten goede komen. Welk meer soliede fonds zou men toch het Fransche publiek kunnen aanbieden dan een Nederlandsche leening? Bij de uitstekende reputatie, die Holland in Frankrijk geniet, is het volstrekt niet onmogelijk, dat zelfs die geheele Iceniug te Parijs genomen zoude worden. Reeds nu is er veel JSFederlandsche staatsschuld in handen van Fransche kapitalisten, en ik zoude ze met name kunnen noemen, de beroemde Fransche schrijvers en artisten, die belangrijke sommen in Hollandsche renten belegd hebben. Maar ik kan het niet genoeg herhalen: wil men het buitenland aan de leening zien deelnemen: wil men Hollandsche
i)
schatkistbiljetten en Hollandsche wissels op langen termijn in buitenlandsche handen zien overgaan; wil men zekerheid voor den handel ten opzichte der wisselkoersen, men regele do muntkwestie. Men regele ze vooral spoedig, want binnen weinige weken kan het te laat zijn en het laatste gouden tientje de Nederlandsche Bank verlaten hebben. Deze kan, wel is waar, trachten door disconto-verhoogingen haar goudvoorraad te beschermen, maar een dergelijke maatregel zou nu geen duurzame verbetering meer teweegbrengen. Dat was nog mogelijk toen de Bank over een grooteren goudvoorraad beschikte, maar met een bankbiljetten-circulatie van 193 millioen, gedekt door slechts 5 millioen goud en 92 millioen gedéprécieerd metaal, kan een disconto-verhooging op de wisselkoersen slechts weinig of geen invloed meer uitoefenen. Door de overtollige voorraad van gedéprécieerd metaal, zal geld op de openbare markt in Holland goedkoop blijven, en die overvloed van geld in het binnenland brengt van zelf mede de rijzing der wisselkoersen op het buitenland. Op het oogenblik vindt, niettegenstaande de behoeften van den Januari-coupon nog een weinig op de markt drukken, puik handelspapier tot 5 °/o nemer en is het voor de meeste kassiers moeielijk voor in deposito genomen gelden meer dan 4 7o rente te vergoeden. Te betreuren is het dat de Bank, alhoewel haar goudvoorraad op 12 Augustus jl. reeds tot 15 millioen gezonken was, haar disconto op 3V2 % hield, daar waar de Engelsche Bank op 16 Augustus het hare op 47n bracht, eenrentckoers
10 die eerst op 8 September door de Ncderlandsche Bank word vastgesteld. Maar op 13 September steeg reeds het Engelsche disconto op 5 % , tot welken disconto-koers de Nederlandsclie Bank eerst op 31 October overging. En toch had die laatste van 16 September tot 4 IS'ovember bijna 4 millioen goud verloren! Moge men dan al beweren dat op het oogenblik waarop door de Regeering alles in het werk wordt gesteld om handel en nijverheid te bevorderen, de eerste Credietinstelling des lands die pogingen niet door te sterke discontoverhooging mag paralyseeren, het is niet minder waar dat door van 8 September tot 31 October haar disconto V2 7o lager te houden dan dat der Engelsche Bank, de Nederlandsche Bank er veel toe heeft bijgedragen om den invoer van vreemde fondsen in de hand te werken, wier aankoop remises op het buitenland vereischten. Duidelijk is het dat onze Bank, met het oog op haar geringen goudvoorraad, het disconto veeleer V2 % hooger, dan Va % lager dan dat der Engelsche Bank had moeten houden. Eerst sedert 13 December is het disconto der Nederlandsche Bank een V2 7o hooger, maar nu zijn wij ook gedaald tot een goudvoorraad van 5 millioen, en al bracht thans die Bank haar disconto op 6 of 6V2 % , zij zou er niet meer in slagen den toestand voldoende te verbeteren. Integendeel, een dergelijke maatregel zou veeleer een paniek in 't leven roepen. Wel zouden, door de verhooging der prolongatie-koersen vreemde fondsen aan de markt gebracht worden, maardeverkoopen dier fondsen in het buitenland zouden slechts tijdehjk invloed op onze handelsbalans kunnen uitoefenen.
11 Daarom is het noodig naar eene oplossing van do muntkwestie te streven. Dat wij zonder belangrijk geld verlies uit de tegenwoordige netelige positie te redden zullen zijn, niemand zal het beweren. Maar als er dan een offer gebracht moet worden, dat het dan ten minste een resultaat hebbe. Dat dan vastheid in de waarde van het ruilmiddel en zekerheid voor den handel ten opzichte der wisselkoersen verkregen worde. En dan moet ik vragen, of het voorstel van de Heeren VKOLIK
& PiERSON niet eerder is een palliatief voor korten,
zeer korten termijn, dan wel een oplossing van het vraagstuk? Zij geven toch ZExc. den Minister van Financiën in overweging, om een wetsontwerp in te dienen bij de StatenGeneraal, waarbij de regeering gemachtigd wordt om achtereenvolgens, en naarmate zulks voor een gezonden toestand van ons ruilmiddel noodig wordt bevonden, een bedrag van uiterlijk 20 milliocn in lï'ederlandsche Rijksdaalders te doen versmelten tot zilverbaren, en deze tot zoodanige prijzen voor den handel beschikbaar te stellen, als noodig zal blijken tot verhindering eener waardevermindering van het zilveren ruilmiddel tegenover het goud. De bank zal dus, zoodra de wissel op Londen op nieuw het goudpunt bereikt heeft, zilver geven tot prijzen, die een oven goedkoope metaal-remise uitmaken als zondt men goud. Door dus voor den handel 20 millioen zilver beschikbaar te stollen, is het alsof de goudvoorraad der Bank met 20 millioen vermeerderd is. De bankiers zullen zich toch bij de tegenwoordige schommelingen van het zilver haasten om zich
12 Tan dat metaal op de eenige markt waarop daarin iets van beteekenis omgaat, namelijk Londen, te ontdoen en de opbrengst van dien verkoop zal ter hunner beschikking gehouden worden in Engelsche munt, dat is goud. Feitelijk zal het derhalve voor dien handel hetzelfde zijn, of de bank in goudguldens betaalt, of wel in zilverbaren waarvoor men in Londen goud kan krijgen. De Bank bezit alzoo 20 millioen goudkracht meer, en zou,'aangenomen dat de machtiging om tot den verkoop van 20 millioen zilver over te gaan, onmiddellijk verleend wierd, op dit oogenblik 25 millioen goud bezitten; terwijl haar zilver voorraad door de versmelting en den verkoop van 20 milloen rijksdaalders, van 92 millioen op 72 milloen zoude teruggebracht worden. "Wij zouden dus hebben, 193 millioen bankbiljetten, gedekt door 25 millioen goud, dat is 1 3 % . Grelooft men, dat eene dergelijke verhouding in staat is om het vertrouwen van het buitenland in ons muntstelsel te herwinnen en zal zelfs, met 20 millioen goud meer, de Nederlandsche Bank niet in een veel ongunstiger positie blijven dan de voornaamste buitenlandsche emissiebanken, welke allen een veel grootere gouddekking hebben, bijvoorbeeld, de Fransche Bank, die, tegen een bankbiljetten-circulatie van 2857 millioen, een goudvoorraad bezit van 955 milloen, dat is 33.43% ? Daarenboven blijft, zelfs na den verkoop van 20 millioen, het gedeprecieerde metaal bij de Nederlandsche Bank de hoofdrol spelen en zoo lang het de overhand heeft, zal het het goede metaal, het goud, verdringen, en zal de Bank, zoodra de 20 millioen zilver verkocht zullen zijn, eene nieuwe mach-
ly tiging voor den verkoop van andere 20 millioen behoeven, en zóó voort totdat de goudvoorraad der Bank haar zilvervoorraad overtreft. Ware het daarom niet beter, zoo de regeering zich verhond om zooveel zilver te verkoopen als noodig zal blijken te zijn om de Nederlandsclie Bank in staat te stellen steeds hare verplichtingen
in goud te voldoen? Men spreke van geen cijfer;
de regeering neme alleen de verplichting op zich om zooveel zilver te verkoopen als noodig zal zijn. Dan zal de buitenlandsche schuldeischer de zekerheid hebben, dat hij ten allen tijde op de betaling zijner schuldvordering in goud zal kunnen rekenen ;dan zal de Nederlandsclie handel zekerheid verkrijgen ten opzichte der wisselkoersen, die niet meer boven het goudpunt zullen stijgen; dan zal de houder der wissels op Holland op langen termijn, deze, zonder vrees voor belangrijk wisselverlies, in portefeuille kunnen houden; dan zal de fransche bankier, in plaats van hauto-banque-papier op Parijs tot 3 % in disconto te nemen, de voorkeur geven aan Hollandsche schatkistbiljetten met 4 % ; dan zal, in één woord, vreemd kapitaal op nieuw naar Holland vloeien, welke transaction niet anders dan heilzaam op de wisselkoersen kunnen werken. Dan zal ook de deelneming van het buitenland aan de leening belangrijk zijn en dan zal, eindelijk door dat alles — misschien verbaas ik enkelen door de stoutheid mijner bewering — de verhindtenis der Uegeering feitelijk ophouden op het oogenblik zelve dat zij haar „obligo'''' aangaat^ zoodat zij aldus geschikte tijden zal kunnen afwachten voor den verkoop van haar zilver. In elk geval zal, zoo de rogccring bedoelde verhindtenis aan-
14 gaat, de schatkist niet in een slechter toestand verplaatst worden , dan wanneer /ij de eene 20 milHoen zilver na de andere gaat verkoopen, waartoe het toch zoude moeten komen zoo het voorstel van de heeren
VHOLYK
&
PIERSON
aangenomen werd.
Daarenboven, door dergelijke verbindtenis der regeering wordt ook de kwestie van het uitgeven eener uitsluitende goudleening geheel op zijde gesteld, terwijl toch [gaarne geef ik het toe!] een zoodanige leening aan het Nederlandsch crediet een gevoeligen slag zoude toebrengen. Intusschen , men stelle ook de inschrijving op de uit te geven leening in het buitenland open. Dat heeft België gedaan in 1874 , door 36 millioen francs (een gedeelte der leening van 240 millioen, geautoriseerd bij de Wet van 29 Ap.Til 1873) bij de heeren
BARING
BROTHERS
& C°. open te stellen; en
zeker is het, dat het crediet van België niet onder behoeft te doen voor dat van Holland. Deed België aldus, zonder zich in de monetaire moeielijkheden te bevinden, waarin Holland verkeert, hoeveel te meer moet de Nederlandsche regeering dan trachten de deelneming van het buitenland aan de leening te bevorderen, waardoor vreemd kapitaal naar Holland moet vloeien. Ook met het oog op verder uittegeven leeningen zoude het wenschelijk zijn de Parij sche en Londensche markten voor deze leening te interesseeren. De regeering ga zelfs verder, en geve buitenlandschen bankiers de gelegenheid om de geheele leening over te nemen. Daarvan kan de schatkist slechts voordeel trekken, w^ant aldus wordt de mogelijkheid gesteld, dat de bankiers een beteren prijs voor
15 onze stacatsscliuld aanbieden, dan die, waarop de Minister de uitgifte bij de betaalmeesters openstelt. Nadeel kan het der schatkist zeker niet berokkenen, want vóór de toewijzing kan de Minister onder gesloten enveloppe den prijs vaststellen, beneden welken hij de leening niet afgeeft. Van twee zaken één: of wel de prijs, door den bankier aangeboden, is te laag; en dan is niets aan de zaak veranderd en kan de leening op de gewone wijze bij de betaalmeesters worden uitgegeven; of wel de aanbiedingen der bankiers zijn hooger en dan komt dit der schatkist ten goede. Wordt de leening door een krachtig syndicaat overgenomen, zoo waarborgt men zich tegelijk de medewerking van diens clientèle en zal de plaatsing in den vreemde nog zekerder zijn dan wanneer alloen vanwege do regeering de Inschrijving op de leening in het buitenland opengesteld wordt. Het is waar, dat de renten steeds teruggaan naar het land waar zij gecreëerd werden, en zeker zal ook een gedeelte van de eventueel door de buitenlandsche bankiers over te nemen leening naar Holland terugkecren; maar dat zal niet dadelijk geschieden en intusschen zal onze handelsbalans door de operatie gebaat zijn. Maar wat ook de regeering moge besluiten, het is zeker, dat de tegenwoordige toestand dringend verbetering behoeft. Men heeft reeds te lang gewacht. Terwijl in andere landen de muntkwestie een punt van groote zorg uitmaakt, biedt Holland het schouwspel aan, dat het zijn goudvoorraad bijna geheel zag verdwijnen, zonder dat iets gedaan werd om dit kwaad tegen te gaan.
16 Daarom men handele, men handele vooral spoedig; men raadplege specialiteiten; men benoeme, zoo noodig, eene Commissie die met haar taak gereed kan zijn vóórdat de StatenGl^eneraal op nieuw bijeenkomen. En indien dan de Minister van Financiën, Hoofd van het Kabinet, energiek in de Kamers optreedt, en dnidelijk wijst op het dreigend gevaar, zal hij deze zeker bereid vinden tot medewerking om, in gemeen overleg, tot de oplossing te te komen der „question brulante" van den daParijs, 10 Januari 1883.
C. ROZENRAAD.
,V:^-^,:^'-'^7^:
;•;"••• s
'M-:
\
'•'
:^i;'^f;?'.'
•p-:
)f'K:'•''"':• ^-'^^•'
•w; ^>.'"7':
f~^¥^
i f^