JAARGANG 3
I
NUMMER 9
I
0KTOBER 2009
ONAFHANKELIJK VAKBLAD VOOR ERFGOEDPROFESSIONALS A R C H E O LO G I E
C U LT U U R L A N D S C H A P
M O N U M E NTE N Z O R G
O NSDTE NED S ER DG E LRIO JK L AO NNDCSUCLT HU AU PR WO
OEFENBOMMEN OP EEN ZEE VAN HEIDE
NATUURSTEENGEBRUIK MONUMENTENZORG IN DE EERSTE HELFT I N20STE H E TEEUW VAN DE
A R C H E O L O G I E
C U LT U U R L A N D S C H A P
MONUMENTENZORG
8
18
26
JACQ U O S I LV E R TA N T
BART BEEX
D R S . H . J . TO L B O O M
ONDERGRONDSE LANDSCHAPPEN
OEFENBOMMEN OP EEN ZEE VAN HEIDE
NATUURSTEENGEBRUIK
www.vakbladvitruvius.nl Hier zijn alle voorgaande edities gratis te downloaden.
KORT
PAG 4 - 7:
R E ACT I E S O P A R T I K E L E N I N D E Z E U I TGAV E K U N N E N TOT 3 1 O K TO B E R 2 0 0 9 N A A R D E U I TG E V E R WO R D E N G E S T U U R D .
Waddenzee op UNESCO-Werelderfgoedlijst • Prehistorische nederzetting in Tilburg • Veenhuizen in 2018 klaar • Laatste nieuwsbrief Belvedere • Stukje schedel Neanderthaler duikt op uit Noordzee • Nationaal monument aangewezen als rijksmonument • Romeinse graven in IJsselstein • Zwolse boerderij uit 12e eeuw • Nederlands scheepswrak in Oostzee
IN DE EERSTE HELFT VAN DE 20STE EEUW
14 ILSE RIJNEVELD
WEDEROPBOUW IN DELFT
NATIONAAL RESTAURATIEFONDS P A G 22- 25 STADSHERSTEL MIDDEN-NEDERLAND P A G 34-35 CO N S E R F P A G 36 R E C E N T V E R S C H E N E N P A G 31-33, 37-38 VO O R U G E L E Z E N P A G 37-38 -39 A G E N D A P A G 40-41
2
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
COLOFON
Vitruvius is een informatief, promotioneel, onafhankelijk vaktijdschrift dat beoogt kennis en ervaring uit te wisselen, inzicht te bevorderen en belangstelling te kweken voor de vakgebieden archeologie, cultuurlandschap en monumentenzorg.
EEN UITGAVE VAN
Uitgeverij Educom BV Mathenesserlaan 347, 3023 GB Rotterdam Tel. 010-425 6544
[email protected] Fax 010-425 7225 www.uitgeverijeducom.nl
SUB-SPONSORS
Postbus 1600, 3800 BP Amersfoort Tel. 033-421 7421 www.cultureelerfgoed.nl
NV Amersfoortse Maatschappij tot Stadsherstel Postbus 842, 3800 AV Amersfoort Tel. 033-460 5020 www.stadsherstelamersfoort.nl
Postbus 15, 3870 DA Hoevelaken Tel. 033-253 9439
[email protected] www.restauratiefonds.nl
Synthegra bv Doetinchemseweg 61A 7007 CB Doetinchem Tel. 0314-36 99 40 www.synthegra.com
MEDE-ONDERSTEUNERS
UITGEVER/ BLADMANAGER Robert Diederiks REDACTIE Drs. J.E. Abrahamse Drs. H.G. Baas mw. Drs. P. J. Braaksma R.P.H. Diederiks Ir. M. van Hunen Dr. H.C.M.Kleijn Dr. R.C.G.M. Lauwerier S.A. Muller mw. Dr. E.M. Theunissen REDACTIERAAD Dr. C.H.M. (Chris) de Bont Wageningen Universiteit Drs. H.M.P. (Jeroen) Bouwmeester Synthegra Drs. D.E. (Dorien) Fröling ADC Drs. B. (Boudewijn) Goudswaard Past2Present/Archeologic Dr. R.J. (Reinout) Rutte TU Delft Prof.Dr.Ir. M. (Theo) Spek Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed, Rijksuniversiteit Groningen Ir. F.G.M. (Frank) Véhof NRf Ir. G.A. (Gerdy) Verschuure-Stuip TU Delft ABONNEMENTEN Nederland 4 nrs/jaar E 45.België 4 nrs/jaar E 55.Voor betaling wordt een factuur verzonden. Vermeld bij correspondentie altijd het abonneenummer (zie de factuur). Tijdige betaling garandeert regelmatige toezending. Abonnementen lopen automatisch door. Opzeggingen (uitsluitend schriftelijk per aangetekend schrijven) dienen uiterlijk twee maanden voor afloop van de abonnementsperiode in ons bezit te zijn. LEZERSSERVICE / NABESTELLINGEN Adresmutaties/abonnementen en nabestellingen doorgeven via
[email protected] © Copyrights Uitgeverij Educom BV OKTOBER 2009 .
Past2PresentArcheoLogic Pelmolenlaan 12-14 3447 GW Woerden Tel. 0348 - 437 788 Fax 0348 - 437 789
[email protected] www.archeologic.nl
Nijverheidsweg-Noord 114 Tel. 033-299 8181 3812 PN Amersfoort Fax 033-299 8180 Postbus 1513 800 BM Amersfoort www.archeologie.nl
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd door middel van boekdruk, foto-offset, fotokopie, microfilm of welke andere methode dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. ISSN 1874-5008
VAN
3
DE REDACTIE
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
VITRUVIUS E R FG O E D
M E T
ultureel erfgoed en humor is niet een woordpaar dat je vaak tegenkomt. Meestal valt er niet veel te lachen in onze high culture wereld van cultuurlandschappers, archeologen en monumentenzorgers. Wie echter het artikel van Bart Beex leest, kan zo denken wij, zal op zijn minst een glimlach op het gezicht niet kunnen onderdrukken: koekjes in bomvorm.
C
H U M O R Onder de M van Monumentzorg is een verhaal over natuursteen te vinden van de hand van Hendrik Jan Tolboom, dat de ontwikkeling laat zien van gebruik, verwerking en verspreiding van verschillende soorten natuursteen in de eerste helft van de 20ste eeuw.
Deze editie en alle voorgaande nummers zijn gratis te downloaden via www.vakbladvitruvius.nl. en als u wilt reageren op een artikel of zelf een bijdrage wilt leveren, kunt u contact opnemen met de uitgever:
[email protected] — De redactie
In dit eerste nummer van alweer de derde jaargang van Vitruvius besteden we ook aandacht aan een omissie in het ‘erfgoed denken’: ondergrondse landschappen. Jacquo Silvertant neemt ons mee de diepte in.
U kent Educom... U kent Educom nog niet...
als uitgever van het vakblad Vitruvius.
Educom initieert, investeert in, en realiseert
Wij verzorgen mediacommunicatie.
Ons werkterrein omvat ook beurzen en evenementen.
Wij adviseren op marketing-, huisstijl- en identiteitsgebied.
Wij verzorgen uw drukwerkorders (van concept tot druk tot distributie).
kwaliteits-publicaties met bijbehorende websites. Uitgeverij Educom BV Rotterdam T 010 - 425 6544 www.uitgeverijeducom.nl
KO R T
4
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
Waddenzee op UNESCO-Werelderfgoedlijst!
Kansen voor de regio
Uniek in de wereld
inister Gerda Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en haar Duitse collega Sigmar Gabriel alsmede de minister-presidenten van Neder-Saksen en Schleeswijk-Holstein zijn zeer verheugd dat het Werelderfgoed Comité van de UNESCO de Waddenzee op de Werelderfgoedlijst heeft geplaatst. Het Comité heeft deze beslissing op 29 juni jl. tijdens haar congres in het Spaanse Sevilla bekend gemaakt. UNESCO onderstreept met de toekenning van dit prestigieuze predicaat dat de Waddenzee zo'n grote natuurwaarde heeft voor de wereld dat deze bescherming verdient en voor toekomstige generaties behouden moet blijven. De UNESCO is de organisatie voor educatie, wetenschap en cultuur van de Verenigde Naties. Minister Verburg: ‘Met plaatsing op de Werelderfgoedlijst is de Waddenzee vanaf nu toegevoegd aan een selectie van gebieden die uniek zijn op de wereld. De werelderfgoedstatus biedt wereldwijde erkenning en het betekent waardering voor de manier waarop bewoners en gebruikers tot op de dag van vandaag met het gebied zijn omgegaan’.
M
Door plaatsing van de Waddenzee op de Werelderfgoedlijst onderstreept UNESCO dat de Waddenzee beschikt over bijzondere, universele waarden als ‘onvervangbaar’ en ‘uniek’ waardoor de Waddenzee als eigendom van de hele wereld mag worden beschouwd. De Waddenzee is wereldwijd gezien het grootste natuurlijke systeem van zand- en slikplaten en laaggelegen, beschermende eilanden. UNESCO hanteert verschillende criteria om te beoordelen of een gebied of landschap in aanmerking komt voor het predicaat ‘Werelderfgoed’. De Waddenzee is op drie van deze criteria uniek in haar soort gebleken. Allereerst kent de Waddenzee veel verschillende soorten leefomgevingen. De Waddenzee huisvest ruim 10.000 soorten land- en waterdieren, van eencellige organismen tot vissen, vogels en zoogdieren. Ieder jaar maken maar liefst 10 tot 12 miljoen vogels uit alle windstreken (bijvoorbeeld Canada, Azië en Noord-Siberië) op doorreis een onmisbare tussenstop in het Waddengebied. Daarnaast laat de Waddenzee op indrukwekkende wijze zien hoe natuur, planten en dieren zich continu aanpassen aan de wisselende landschappen, in een gebied waar zoet water (van land) en zout water (van de oceaan) elkaar ontmoeten. Ten slotte is de Waddenzee van wereldbelang omdat ze veel vertelt over de geschiedenis van de aarde.
In januari 2008 droegen minister Verburg namens Nederland en haar Duitse collega Sigmar Gabriel de Waddenzee gezamenlijk voor aan UNESCO voor plaatsing op de Werelderfgoedlijst. Beide landen zijn ervan overtuigd dat plaatsing op de Werelderfgoedlijst kansen biedt voor de regio. Zo kan de status een impuls geven aan het toerisme. De ervaring leert, dat natuurlijke werelderfgoederen vooral een aantrekkingskracht hebben op het hogere marktsegment van de toeristen. De Nederlandse en Duitse overheden werken al decennia samen aan het behoud en beheer van de Waddenzee, samen met diverse natuur- en belangenorganisaties. Plaatsing op de Werelderfgoedlijst is een bekroning op het werk van de samenwerkende overheden én bewoners- en natuur- en belangenorganisaties in het gebied.
Waddenzee werelderfgoedwebsite Tevens is gelijk met de positieve beslissing de website www.waddenzeewerelderfgoed.nl de lucht ingegaan. Op deze website staat, naast informatie en een filmpje over de Waddenzee als werelderfgoed, een hele leuke luchtfoto geplaatst met 400 schoolkinderen op het wad bij de vuurtoren van Texel die het werelderfgoed-logo en het woord Wadden Sea uitbeelden.
Gebiedsbegrenzing Het gaat om de bestaande beschermde gebieden in het Duitse en het Nederlandse deel van de Waddenzee. Aan Nederlandse zijde is dit het gebied waar de planologische kernbeslissing Derde nota Waddenzee (PKB ) betrekking op heeft. De Nederlandse eilanden vallen er dus niet onder, behalve de kwelders en platen van de Waddenzeekust van de eilanden. Aan Duitse zijde gaat het om de Nationale Parken ‘Waddenzee van Niedersaksen’ en ‘Waddenzee van Sleeswijk-Holstein (tot aan de monding van Eider)’. Dit impliceert dat de Duitse vaargeulen niet in het te nomineren gebied vallen, maar een deel van de Duitse eilanden wel. Bij elkaar gaat het om een gebied van bijna 1.000.000 ha.
KO R T
5
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
Zeldzame prehistorische nederzetting in Tilburg ontdekt ijdens archeologisch onderzoek in het plangebied Loven-Noord 1 in Tilburg is juni jl. een zeldzame prehistorische nederzetting aangetroffen. De nederzetting dateert uit het neolithicum (5300-2000 v. Chr.), een periode waarover in het gebied van de Brabantse en Noord-Belgische zandgronden nauwelijks informatie bekend is. Het verdere onderzoek van het vondstmateriaal en de omgeving van de nederzetting biedt goede mogelijkheden om deze leemte nader in te vullen. De Gemeente Tilburg laat met steun van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed door ARCHOL BV /Universiteit Leiden archeologisch onderzoek in Loven-Noord uitvoeren. Dit gebeurt ter voorbereiding van de bouw van de nieuwe werkplaats NedTrain.
T
een kleine dekzandrug werden over een gebied van enkele honderden vierkante meters paalsporen en kuilen aangetroffen. Bij deze grondsporen vonden archeologen ook tientallen stenen werktuigen, aardewerk en natuursteen. De meerderheid van het vondstmateriaal dateert uit het midden-neolithicum, uit de periode van de Vlaardingencultuur (3500-2500 voor Christus). Opvallende vondsten zijn twee bijlen (één van natuursteen en de ander van vuursteen), eveneens uit de Vlaardingencultuur. Vindplaatsen waar grondsporen, aardewerk en werktuigen in samenhang voorkomen ontbraken tot nu toe volledig. In Tilburg is er daarom sprake van een bijzondere ontdekking.
Neolithicum of nieuwe steentijd Bijzondere ontdekking Tijdens de eerste fase van het onderzoek werd een neolithische nederzetting opgegraven. Op
STENEN BIJL
In het neolithicum vindt tussen 5300 en 2000 voor Christus de overgang plaats van een samenleving van jager-verzamelaars naar één van landbouwers. Voor het eerst woonden mensen in vaste nederzettingen. Informatie over deze belangrijke archeologische periode is op de zandgronden van Brabant en NoordBelgië zeer schaars. De komende maanden worden de resultaten van de opgraving in Tilburg verder onderzocht. Zo moet duidelijk worden of in de verspreiding van de grondsporen een plattegrond van bijvoorbeeld een huis of een graanschuur kan worden herkend. Ongeacht de uitkomsten staat nu al vast dat de neolithische vindplaats in Tilburg belangrijke informatie zal verschaffen over de eerste boeren op de zandgronden van Zuid-Nederland. Met
VUURSTENEN BIJL GEDATEERD ROND 2500 V.CHR.
het archeologisch onderzoek in Loven-Noord is ook duidelijk geworden dat het gebied ten noorden van Tilburg uit archeologisch oogpunt zeer bijzonder is. Mogelijk is er zelfs sprake van veel meer neolithische vindplaatsen waar sporen van huizen en andere gebouwen zijn bewaard. Het grondgebied van de gemeente Tilburg biedt daarmee een unieke gelegenheid om de kennis van de vroegste landbouw op de zandgronden van Zuid-Nederland aanmerkelijk te vergroten.
Veenhuizen in 2018 opgeknapt ond 2018 moet de omvorming van Veenhuizen van een verpauperend gevangenisdorp tot een opgeknapt toekomstbestendige plaats compleet zijn. Dat is de opdracht die rijk, provincie en gemeente zichzelf stellen. Sinds 2003 is er 52 miljoen euro geïnvesteerd in het opknappen van het dorp en het binnenhalen van nieuwe bedrijvigheid om minder afhankelijk te worden van Justitie. Het grootste deel komt van Europese en rijkssubsidies, maar van ook particulieren en de provincie hebben een flinke duit in het zakje gedaan. De gemeente Noordenveld heeft tot nu toe 4,6
R
miljoen aan Veenhuizen besteed om die andere miljoenen binnen te kunnen halen. Volgens burgemeester Hans van der Laan zit het karwei nu op ongeveer tweederde. Nog dit jaar komt er een opzet voor de rest. Die rest bestaat ondermeer uit het renoveren van nog eens veertien gebouwen en het vinden van een passende nieuwe bestemming daarvoor. De grootste voormalige gevangeniscomplexen zijn inmiddels klaar. Alleen het ‘Maallustcomplex’ moet nog, maar de verbouwing daarvan tot bierbrouwerij, kaasmakerij en bloembinderij/lijstenmakerij begint binnenkort. Wat resteert zijn vooral woningen.
Met het vormen van een bestuurscommissie denken de overheden snel en doeltreffend zaken te kunnen doen. Een van die zaken is een plaats voor Veenhuizen op de werelderfgoedlijst van Unesco.
KO R T
6
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
Stukje schedel Neanderthaler duikt op uit Noordzee V oor het eerst is in Nederland een stukje schedel van een Neanderthaler ontdekt. Het meer dan 40.000 jaar oude bot is gevonden langs de Zeeuwse kust en is afkomstig van de Noordzeebodem. Sinds 1874 worden in Zeeland veel fossiele botten boven water gehaald, nog nooit eerder zat daar een stukje van een Neanderthaler tussen.
Een internationaal wetenschappelijk team van archeologen heeft het Neanderthaler-bot uitvoerig onderzocht. De wetenschappers vergeleken het fragment met andere schedels van Neanderthalers en konden zo aantonen dat het gaat om de schedel van een jonge man. Onderzoek naar de chemische samenstelling van het bot laat zien dat de jonge Neanderthaler vooral vlees at. Ook bleek dat de Neanderthaler een goedaardig tumor had, waarschijnlijk al vanaf zijn geboorte.
De voor Nederland unieke vondst toont aan hoe belangrijk de Noordzeebodem is voor archeologen. In de IJstijd was de Noordzee nog geen water, maar land. Er leefden toen mensen en mammoeten. Van de Noordzeebodem worden regelmatig stenen werktuigen van Neanderthalers en veel botten van mammoeten en andere ijstijddieren opgediept. Nooit eerder troffen wetenschappers ook botten van Neanderthalers zelf aan. Dit Neanderthaler-bot is enkele jaren geleden door een amateur-paleontoloog gevonden in het afval van een schelpenzuiger. Dit schip baggert grote hoeveelheden schelpen en zand op van de zeebodem
om te gebruiken als bouwmateriaal. Tussen de schelpen zitten soms ook fossielen. De precieze plek is niet bekend, maar het bot moet afkomstig zijn uit het Middeldiep, een gebied op zee dat op zo’n 15 kilometer afstand van de Zeeuwse kust ligt.
Nationaal Monument aangewezen als rijksmonument e Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft vijf bouwwerken uit de wederopbouw (1940-1958) de status van rijksmonument verleend, waaronder het Nationaal Monument op de Dam (1956) van architect J. Oud. Ook het Belastingkantoor thans Kohnstammhuis (G. Friedhoff, 1958) en de LTS/ ROC Patrimonium (B. Ingwersen, 1956) beide in Amsterdam, de voormalige Faculteit voor Geodesie in Wageningen (F. Röntgen, 1953) en de Radiotelescoop in Dwingeloo (C. Muller, 1956) zijn voortaan rijksbeschermd. Het zijn stuk voor stuk objecten met bijzondere architectuur en nationale herinneringswaarde.
D
Met de aanwijzing van deze eerste groep objecten is een procedure afgerond, die door minister Plasterk van Cultuur op 15 oktober 2007 in gang werd gezet tijdens de bekendmaking van een lijst met 100 topmonumenten uit naoorlogse periode. Op korte termijn zullen de resterende objecten worden aangewezen. De wederopbouwperiode was een tijd van hard werken, inventief ontwerpen en een sterke centrale sturing. Er heerste ongekende materiaalschaarste en tegelijkertijd optimisme. Ondanks die schaarste mochten de resultaten er zijn: goede vormgeving die innovatief en veelzijdig was, met nieuwe bouwtypen, con-
structies en materialen. Tevens werden (inter)nationaal bekende architecten geworven. De overheid gaf subsidie om gebouwen aan te kleden met kunstwerken en er was veel ruimte voor groenaanleg. Vijftig jaar later vraagt de nieuwbouw van toen om herwaardering en selectieve bescherming. Want door gebrek aan kennis en waardering dreigen ze voorgoed te verdwijnen of onherstelbaar te worden verminkt. De aanwijzing van deze moderne monumenten vergroot het draagvlak en bekendheid. Dat is nodig, want soms wordt deze architectuur – onterecht – als ‘lelijk’ ervaren. Het gevolg van een aanwijzing tot rijksmonument is dat er voor wijzigingen aan het bouwwerk een vergunningplicht op grond van de Monumentenwet 1988 geldt. Daartegenover staat dat aanspraak gemaakt kan worden op financiële voorzieningen voor instandhouding. Om voor de status van rijksmonument in aanmerking te komen, moet een object vijftig jaar of ouder te zijn, vandaar het eindjaar 1958. Op dit moment inventariseert de Rijksdienst objecten die in de jaren 1959-1965 werden gebouwd. Daaruit volgt een selectie van objecten die op termijn ook rijksmonument kunnen worden.
KO R T
7
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
Zwolse boerderij uit twaalfde eeuw gevonden werd. Hoe lang het gebouw is geweest is onduidelijk, omdat het voor een deel onder de Stinsweg doorloopt. Mogelijk had het gebouw een lengte van 15 tot 20 meter. De boerderij is van het zogenaamde Gasselte type, met zware buitenpalen. De archeologen verwachten nog meer boerderijen te vinden, die waarschijnlijk hoorden bij het kasteel Voorst. Hier stond al een burcht die gebouwd was van tufsteen rond 1200.
wolse archeologen hebben in Westenholte de plattegrond van een twaalfde- eeuwse boerderij blootgelegd. ‘Een unieke vondst’, meldt de gemeente. ‘Uit deze periode is nog niet eerder een boerderij gevonden.’ In het zand zijn sporen te zien van een deel van een forse boerderij met een breedte van zes meter.
Z
Het was een éénschepig gebouw, wat wil zeggen dat de ruimte met gebinten overspand
‘Leeuwenwrak’ in de Oostzee ij Stockholm is augustus jl. een wrak gevonden van vermoedelijk een zeventiende-eeuws Nederlands schip. Het ligt op 43 meter diepte en is ontdekt door drie duikers die eigenlijk op zoek waren naar een ander schip. De vinders hebben filmopnamen gemaakt waaruit blijkt dat het waarschijnlijk een Nederlands fluitschip betreft. Het schip verkeert in goede staat. Masten, dek en romp lijken nog intact. Het scheepswrak wordt wel het Leeuwenwrak genoemd, omdat op het roer het beeldhouwwerk van een leeuw staat. Benno van Tilburg en Martijn Manders van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed maken deel uit van een internationale researchgroep, opgericht in maart 2008, die ook het in Zweedse wateren aangetroffen ‘spookwrak’ onderzoekt.
Mocht het gaan om Nederlandse fluitschepen, dan wil men vanuit Nederland onderzoeken of het financieel en wettelijk mogelijk is om een van de twee schepen te lichten en over te brengen naar de afdeling Scheepsarcheologie van de Rijksdienst in Lelystad. Hier kan het worden onderzocht, geconserveerd en voor publiek tentoongesteld.
Romeinse graven in IJsselstein
Laatste nieuws-brief Belvedere digitaal beschikbaar
B
ij proefopgravingen op het industrieterrein Over-Oudland zijn juli jl. twee ongeschonden grafheuvels gevonden. Deze dateren uit de tweede eeuw (na Chr.), de tijd van de Romeinse nederzettingen in onze streken. Rond de grafheuvels zijn scherven van gebruiksvoorwerpen, botten van dieren en crematie as van mensen aangetroffen. Tijdens eerder uitgevoerd bodemonderzoek in de jaren 1998-2001 werd op een paar honderd meter afstand een nederzetting gevonden.
B
Benno van Tilburg, locatiemanager van de afdeling Scheepsarcheologie, ziet hiervoor zeker mogelijkheden, al begrijpt hij heel goed dat een dergelijk project heel wat voeten in de aarde zal hebben. Om te beginnen zal de Zweedse overheid toestemming moeten geven, omdat deze formeel eigenaar is van de wrakken. Bovendien is het een vijf- tot tienjarenplan dat veel geld zal kosten. Van Tilburg vindt het echter meer dan de moeite waard.
ien jaar nadat de Nota Belvedere werd gepresenteerd, heeft projectbureau Belvedere haar laatste nieuwsbrief uitgegeven, NEXT Belvedere: een terugblik op de verworvenheden van Belvedere en een vooruitblik naar hoe en door wie er met het gedachtegoed wordt voortgegaan. Belvedere is een beleidsinstrument om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren en tegelijkertijd het erfgoed daarin te behouden: behoud door ontwikkeling. In de afgelopen tien jaar heeft het projectbureau 34 nieuwsbrieven uitgegeven. De nieuwsbrieven zijn beschikbaar op www.belvedere.nu.
T
Het fluitschip is een icoon van de Nederlandse handel op de Oostzee. Op die manier kan in Lelystad een belangrijk hoofdstuk uit de Nederlandse maritieme historie voor publiek tot leven worden gebracht.
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
RCHEOLOGIE
E E N L AC U N E I N H E T E R FG O E D B E L E I D
Ondergrondse
landschappen
9
JACQ U O S I LV E R TA N T I N S T I T U T E E U R O PA SUBTERRANEA
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
W W W. E U R O PA - S U B T E R R A N E A . C O M
Het erfgoedbeleid in Nederland ten aanzien van het landschap is op de goede weg. Hoewel de ene regio de andere niet is en het ene gebied wat meer erfgoed heeft dan het andere, bestaat er een universeel besef om het erfgoed dat deel uit maakt van het landschap te inventariseren, te bestuderen, te beschermen en te bewaren en – waar mogelijk door het creëren van draagvlak – het te ontsluiten en uit te dragen. Eén vorm van erfgoed heeft men echter over het hoofd gezien: de ondergrondse mergelgroeven in het uiterste zuiden van ons land.
ok in de ons omringende landen zijn relicten van historische mijnbouw het stiefkind van de erfgoedbeheerplannen geworden. Omdat dit erfgoed niet als zodanig in de wet staat gedefinieerd, heeft het dientengevolge geen of een zeer complexe status. Toch is deze vorm van erfgoed voor Zuid-Limburg uitermate belangrijk. Hier is het niet alleen
het archeologisch erfgoed dat het verleden weerspiegelt, maar in grote mate ook het ondergronds mijnbouwkundig erfgoed zoals (steenkool)mijnen en honderden hectaren ondergrondse landschappen van middeleeuwse steengroeven die het negatief vormen van de bovengrondse historische werkelijkheid. Dit artikel poogt enige structuur aan te brengen in
O
1 – HET ZOGENAAMDE ‘ROMEINS GEDEELTE’ IN DE GEMEENTEGROT TE VALKENBURG ZO'N 25 JAAR GELEDEN. IN DIT MIDDELEEUWSE GROEVEDEEL WORDEN SINDS 24 JAAR KERSTMARKTEN GEHOUDEN WAARBIJ DUIZENDEN MENSEN HET GANGENSTELSEL BEZOEKEN. HET EENS ZO MAAGDELIJKE LANDSCHAP IS TEGENWOORDIG ALS GEVOLG VAN DIT INTENSIEVE GEBRUIK ZWART GEKLEURD. DE AANSLAG HEEFT INMIDDELS DE MEESTE HISTORISCHE SPOREN ONHERSTELBAAR BESCHADIGD. 2 – HERINNERINGSPLAQUETTES IN DE GEMEENTEGROT. EEUWENOUDE GROEVEWANDEN WERDEN VLAK GESCHAAFD OMWILLE VAN EEN MODE DIE MET NAME VANAF DE JAREN '70 VAN DE 20STE EEUW DOOR DE GEMEENTE VALKENBURG WERD UITGEBAAT. INMIDDELS BESTAAT HET BESEF DAT DIT SOORT PLAQUETTES EEN ERNSTIGE VERSTORING ZIJN VAN HET OORSPRONKELIJKE EN AUTHENTIEKE GROEVELANDSCHAP.
de problemen rondom terminologie, classificatie en regelgeving met betrekking tot de bescherming van de ondergrondse landschappen en de daar aanwezige erfgoedwaarden.
Ondergrondse mergelgroeven Natuursteen komt op veel plaatsen in het zuiden van Limburg voor en is daar ook gewonnen. Vanaf de eerste helft van 13e eeuw begon men in de Lage Landen te bouwen in mergel kalksteen. Kalksteen was hét bouwmateriaal van de gotiek en met name populair vanwege zijn bleke kleur. De technieken om deze steen lokaal te winnen waaiden vanaf ongeveer de 11e eeuw vanuit Normandië over naar het Parijse bekken en vervolgens richting het Luikse, de Haspengouw en Limburg. Tegenwoordig zijn nog honderden ingangen van ondergrondse groeven in het Nederlandse en Vlaamse landschap aanwezig. De ondergrondse galerijen in het grensoverschrijdende Mergelland hadden ooit een totale ganglengte van ongeveer 600 kilometer. Het mag duidelijk zijn dat waar een groeve deel uitmaakt van ons erfgoed zij een bijzondere plaats inneemt. Zo moet men zich voorstellen dat bijvoorbeeld de gangenstelsels in de Sint Pietersberg ten zuiden van Maastricht vóór het jaar 1600 de grootste ondergrondse constructie vormden die ooit door mensenhanden werd gemaakt. Alleen dit zou al een reden zijn te pleiten voor een plaatsing van dit grensoverschrijdend gebied op de UNESCO-werelderfgoedlijst. De hoeveelheid bouwsteen die in de middeleeuwen binnen een tijdsbestek van nog geen 400 jaar werd gewonnen, was genoeg voor het bouwen van meerdere Egyptische piramiden en dat terwijl de middeleeuwer niet veel meer technische middelen had om steen te winnen dan zijn Egyptische collega’s 4000 jaar daar-
FOTO'S: JAC DIEDEREN
Samenvatting Het cultureel erfgoed in de Lage Landen gaat lager dan de meeste mensen zullen vermoeden. In het uiterste zuiden van het land ligt diep in de aarde nog een bijna vergeten potentieel aan erfgoed. Meer dan 500 kilometer aan ondergrondse gangen, veelal uit de Late-Middeleeuwen, herbergen unieke erfgoedwaarden, die tot op heden vogelvrij zijn en als zodanig worden bedreigd. De ondergrondse mergelgroeven in ZuidLimburg en het grensgebied ten zuiden van Maastricht zijn het negatief van de geschiedenis die zich hier aan de oppervlakte 700 jaar lang heeft
afgespeeld. De complexiteit van dit ondergrondse erfgoed, dat tevens grensoverschrijdend is, vergt een nieuwe en vooral specifieke beleidsmatige benadering door de overheden aan beide kanten van die grens. Zoals is gebleken hebben de mergelgroeven echter in praktijk geen gecodificeerde erfgoedstatus, waardoor hun voortbestaan niet gegarandeerd is en hun karakteristieke problemen een blok aan het been zijn van de eigenaren en lokale overheden.
VITRUVIUS
NUMMER 9
10
O K TO B E R 2 0 0 9
ARCHEOLOGIE
3 – MIDDELEEUWS GRENSOVERSCHRIJDEND GROEVELANDSCHAP (15E EEUW)
4 – LAAT MIDDELEEUWSE RELIGIEUZE SYMBOLIEK OP ÉÉN VAN DE PLAFONDS
CAESTERTGROEVE, SINT PIETERSBERG,
IN DE CAESTERTGROEVE, SINT PIETERSBERG.
FOTO : M I C H A E L FO E D R OW I T Z
voor. De mergelgroeven vormen in die zin het negatief van de gebouwen die met de mergelsteen werden gebouwd. De ruimten die ondergronds achterbleven hebben vooral als landschap minstens zo een grote erfgoedwaarde als de historische bouwwerken aan de oppervlakte. Op lokaal niveau worden sommige groeven wel als historisch belangrijk object beschermd, maar dit is doorgaans alleen maar een gevolg van goodwill bij de betreffende groeve eigenaar en vaak gestart vanuit het economisch gebruik van de groeve. De Gemeentegroeve in Valkenburg aan de Geul heeft een aantal onder de monumentenwet beschermde delen en cultuurelementen waar in het gemeentebeleid rekening mee wordt gehouden. De Jezuïtenberggroeve in Maastricht geniet een wettelijke bescherming als Rijksmonument; niet vanwege zijn mijnbouwhistorische waarden, maar vanwege de waarde van het secundair gebruik van de groeve door kunstzinnige Jezuïeten. Tot slot genieten de meeste ondergrondse mergelgroeven tussen de maanden oktober en april een bescherming als vleermuisbiotoop. Zo zijn er dus allerlei spanningsvelden waar-
mee men te maken krijgt als men een groeve als mijnbouwhistorisch monument zou willen beschermen. Zo is bijvoorbeeld het Nederlandse deel van de Sint Pietersberg als natuurmonument beschermd, terwijl er nauwelijks aandacht is voor de cultuurhistorische waarde van het gangenstelsel. Hetzelfde geldt voor de groeven op de terreinen van Staatsbosbeheer en ‘Het Limburgs Landschap’. Dit soort instanties hebben simpelweg de kennis niet in huis om een verantwoorde cultuurhistorische bescherming voor de historische ondergrond van hun terreinen te bewerkstelligen. Hier kan een taak zijn weggelegd voor de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, die door studie en consultatie als adviesgevende partij kan optreden. Met name ook het inbedden van het unieke karakter ervan in de toekomstige beschermingswetgeving ten aanzien van onroerend erfgoed is daarbij van cruciaal belang. Desalniettemin kleven vele moeilijkheden aan het benoemen van de ondergrondse landschappen binnen de wettelijke kaders van het Nederlandse erfgoedbeleid. Hieronder volgt een poging om eerst de verschillende aspecten hiervan duidelijk te scheiden en te definiëren met als doel om dit vergeten erfgoed te identificeren en bestaansrecht te geven.
FOTO: KEVIN AMENDT
Definiëringsprobleem ondergrondse mijnen en -groeven in relatie tot grotten en bovengrondse mijnbouw Vooral met betrekking tot het ondergrondse landschap van mijnen en groeven stuiten we hier op een probleem. Als mijnbouwkundig object vallen deze sec niet onder de noemer cultuurlandschap. De meest gangbare definitie van cultuurlandschap versus natuurlandschap staat in een willekeurige internetpagina voor scholieren (www.encyclo.nl) goed omschreven: ‘Een landschap dat is ontstaan door de activiteiten van mensen. Een cultuurlandschap bestaat uit inrichtingselementen als wegen, akkers en weilanden, parken en vijvers, huizen en fabrieken, dorpen en steden. Een cultuurlandschap wordt wel beschouwd als het tegenovergestelde van een natuurlandschap. Een natuurlandschap is een landschap zoals dat door de natuur is gevormd. Dit landschap bestaat nog geheel uit natuurlijke elementen: heuvels en bergen, rivieren en zeeën, bossen en steppen, etc. De mens heeft er nog niet of nauwelijks zijn invloed laten gelden’. Hierbij moet worden gezegd dat het natuurlandschap in Europa bijna of wellicht helemaal niet meer bestaat, omdat zelfs de natuurgebieden in Europa zijn wat ze zijn als gevolg
11
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
6 – LAAT MIDDELEEUWSE TEKENING VAN DE BLOKBREKER ALS NAR (15E EEUW). DE TEKENING IS MOGELIJK EEN SOCIAAL WAARMERK GEGEVEN DOOR EEN BUITENSTAANDER. FOTO : JAC D I E D E R E N
5 – NEGENTIENDE EEUWS GROEVELANDSCHAP IN DE GEMEENTEGROT VAN VALKENBURG, IN 2007 AANGEWEZEN ALS BESCHERMD RIJKSMONUMENT VANWEGE ZIJN REPRESENTATIEVE EN ONGESCHONDEN KARAKTER. FOTO: JAC DIEDEREN
van menselijke interactie met het landschap. Het ondergrondse landschap van mijnen en groeven past niet als zodanig binnen deze definiëring van beiden en zal moeten worden geclassificeerd met een specifieke aanduiding die ook alleen maar van toepassing is op deze uitzonderlijke gevallen. Omdat de ondergrondse aanleg van mijnen en groeven geen inrichtingselementen bevat die het oorspronkelijke natuurlandschap tot cultuurlandschap hebben gemaakt (er bestond voor de mijn of groeve immers niets, dat als landschap geclassificeerd kan worden), zou men deze ondergrondse landschappen moeten aanduiden met ‘ondergrondse mijnbouwlandschappen’, wanneer het gaat om een landschap dat vanwege zijn esthetische waarde ten aanzien van de oorspronkelijke industrie nog volledig authentiek is. Ondergrondse landschappen die hun cultuurhistorische waarde ontlenen aan de daar aanwezige cultuurwaarden van secundair gebruik zou men moeten aanduiden met ‘ondergrondse cultuurlandschappen’, omdat het in wezen gaat om een toevoeging aan het originele mijnbouwlandschap.
Grotten In het verlengde hiervan komt men onvermijdelijk terecht bij de natuurlijke grotten, waarvoor echter wel een eenduidige classificatie gemaakt kan worden. Een grot die niet door de mens gebruikt c.q. verstoord werd, moet men aanduiden met ‘ondergronds natuurlandschap’. 7 – LAAT MIDDELEEUWSE SYMBOLISCHE TEKE-
Gezien de praktijk, waarin grotten vooral in de prehistorie door mensen werden gebruikt, kan men de plaats van dat gebruik zonder bezwaar als ‘archeologisch erfgoed’ classificeren. De term ‘ondergronds cultuurlandschap’ gaat hier doorgaans niet op, omdat de aanwezigheid van de mens in dit geval niet direct als inrichtingselement kan worden gezien, hetzij dat de mens het ondergrondse landschap niet alleen als woonstede heeft gebruikt, maar doelgericht het daar aanwezige landschap omwille van de esthetica heeft aangepast (bv. de grot van Lascaux).
Dagbouwgroeven Hoewel ontstaan als gevolg van het ingrijpen van de mens in het landschap, behoren dagbouwontginningen doorgaans eerder tot het aardkundig c.q. natuurkundig erfgoed dan dat zij tot cultuurhistorisch- of industrieel erfgoed worden gerekend. Dit heeft te maken met de
NING DIE MOGELIJK VERWIJST NAAR INITIATIERITEN VAN DE BLOKBREKERS. CAESTERTGROEVE, SINT PIETERSBERG. FOTO : A U T E U R
doorgaans hoger ingeschatte geologische waarden van de groeve als landschapselement. Als gevolg van mijnbouwactiviteit zijn doorgaans aardlagen aan de oppervlakte gebracht die men elders niet ziet. Het verschil in waardestelling is afhankelijk van de aard van de site, maar zeer zeker ook van de instantie die de site beheert. Onterecht worden deze plaatsen vaak eerder als geologisch- of zelfs natuurmonument gezien en worden de cultuurhistorische elementen van ondergeschikt belang geacht. De verlaten, vaak door de natuur herwonnen dagbouwgroeves zou men in het groter geheel van het omringende cultuurlandschap eigenlijk moeten bestempelen als ‘bovengronds
VITRUVIUS
NUMMER 9
12
O K TO B E R 2 0 0 9
ARCHEOLOGIE
mijnbouwkundig erfgoed’ en wanneer de groeve en zijn infrastructuur nog intact zijn als ‘industrieel (archeologisch) erfgoed’.
Relevante definities van erfgoed Op de materie van de ondergrondse landschappen zijn aldus verschillende definities van erfgoed van toepassing die naast elkaar kunnen bestaan en overlappen, maar die specifiek een duidelijk aspect van het ondergrondse landschap benoemen. Zo is er sprake van ‘ondergronds mijnbouwkundig erfgoed’ als het onroerend goed – in dit geval een landschap – direct en in zijn geheel is ontstaan als gevolg van mijnbouw. Men zou dan kunnen spreken van ‘het negatief gebouw’, dat als zodanig organisch is ontstaan als gevolg van de stelselmatige winning van delfstoffen, mineralen of gesteenten door de mens en dat zijn cultuurhistorische waarde ontleent aan de authenticiteit van het ondergrondse landschap. Naast het landschap kan er sprake zijn van erfgoedwaarden, die als gevolg van het secundair gebruik van het ondergrondse mijnbouwlandschap zijn ontstaan. Men zou deze kunnen betitelen als ‘ondergronds cultuurhistorisch erfgoed’. Men kan hierbij denken aan historische graffiti of aan een historische inrichting van een deel van de groeve als kapel of schuilkerk. Om deze cultuurwaarden te beschermen zal men ook het landschap waarvan ze deel uit maken moeten in stand houden en beschermen tegen verstoring. Relicten van historische mijnbouw aan de bovengrond, zoals gebouwen en infrastructuur kunnen zonder problemen worden ondergebracht bij het industriële erfgoed en maken als zodanig deel uit van het klassieke cultuurlandschap. Zo ook plaatsen die weliswaar ondergronds gelegen zijn, maar die een roerend of onroerende constructie bevatten die deel uitmaakte van de oorspronkelijke industrie. De aanwezige constructie in het negatieve gebouw kan als archeologisch erfgoed worden bestempeld, waardoor de ruimte waarin het zich bevindt ook automatisch wordt verheven tot archeologisch erfgoed omdat het integraal één geheel vormt met het te beschermen object. In het meest ideale geval zouden mijnbouwsites als één geheel moeten worden beschouwd en als zodanig ook benaderd moeten worden bij de ontsluiting ervan. Een blijvend probleem vormt echter het gegeven dat mijnbouwsites te maken hebben met meerdere ontsluitingsdisciplines. Als voorbeeld gelden de mijnbergen die weliswaar deel uitmaken van het voormalige mijncomplex, maar die vaak ingericht zijn als natuur- of recreatiegebied. De vraag blijft in hoeverre bij deze vormen van
8 – LAAT-MIDDELEEUWSE BOEKHOUDING IN DE GEMEENTEGROT. STEENPRODUCTIE DOOR AFZONDERLIJKE WERKLIEDEN OF LEVERING VAN STEEN AAN VERSCHILLENDE PARTIJEN. FOTO : JAC D I E D E R E N
ontsluiting rekening is gehouden met de cultuurhistorische verbondenheid met het industrieel archeologisch beschermde mijncomplex. Is de mijnberg nu een natuurgebied of industrieel erfgoed of wellicht een beetje van beide? Mijnbouwrelicten hebben het probleem dat vele benaderingen van toepassing zijn op één specifiek object. De situatie wordt zelfs nog complexer wanneer de relicten zich nog zowel boven- als ondergronds bevinden. Het mag duidelijk zijn dat men er op dit moment niet aan ontkomt om bijvoorbeeld bij een ontsluitingsproject deze complexiteit voldoende aandacht te geven. Meer werkzaam zou zijn om van de complexiteit een uitdaging te maken om objecten met zo een specifiek karakter vanuit een interdisciplinaire visie te benaderen. Het is tenslotte het samengaan van vele aspecten die het object juist zo uniek maakt. De huidige methodologische versnippering bij de benadering van mijnbouwhistorisch en mijn-
bouwarcheologisch erfgoed zorgt ervoor dat waardevolle relicten in snel tempo verdwijnen, zonder goed bestudeerd en gedocumenteerd te zijn. Het zou een taak van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed kunnen zijn om een specifieke methodologie te ontwikkelen die gebaseerd is op de expertise in dit onderwerp die aanwezig is bij kennisnetwerken zoals het Instituut Europa Subterranea. Wanneer de spanningsvelden methodologisch zijn vastgelegd is een doelgerichte wettelijke bescherming gemakkelijker en in ieder geval niet meer vrijwel onmogelijk.
Het belang van grensoverschrijdende oriëntatie Grensoverschrijding in het geval van landschappen is vanzelfsprekend. Het landschap stopt doorgaans niet bij politieke grenzen. Evident is dit verschijnsel in het geval van historische mijnbouw. Gecombineerd met het cultuurlandschap aan de oppervlakte wordt
13
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
als natuurgebied, zowel boven- als ondergronds. Zo ontstaat dus de situatie dat bij de drie partijen mogelijk wel het besef bestaat, dat het plateau in zijn geheel beschermd moet worden, maar het verschil in regelgeving en bevoegdheden zorgen er voor, dat dit slechts fragmentarisch en verzuild gebeurt. Het gevolg hiervan is de verwaarlozing van grote delen van erfgoedwaarden die enerzijds het landschap maken wat het is, maar die anderzijds door het dreigend verdwijnen ervan afbreuk doen aan de cultuurwetenschappelijke waarde van het hele, grensoverschrijdende gebied. In het Vlaamse decreet houdende bescherming van landschappen werd in 1996 het begrip ‘ankerplaats’ gelanceerd, dat sinds 2007 ook van toepassing is op het Vlaamse deel van de Sint Pietersberg. Ankerplaatsen zijn volgens het decreet: ‘(…) de meest waardevolle landschappelijke plaatsen die bestaan uit complexen van gevarieerde erfgoedelementen die een geheel of ensemble vormen. Ze zijn uitzonderlijk inzake gaafheid of representativiteit of nemen ruimtelijk een plaats in die belangrijk is voor de zorg of het herstel van de landschappelijke omgeving.’ Sec genomen loopt de status van ankerplaats aan Vlaamse zijde echter gevaar door het ontbreken van erfgoedmanagement aan Waalse en Nederlandse zijde. Het door de Vlaamse regering vastgestelde zo waardevolle cultuurlandschap brokkelt letterlijk aan de randen af, waardoor de kern van het beschermde gebied serieus wordt bedreigd.
Conclusie 9 – 16E EEUWSE CONCESSIEMARKERINGEN AAN HET EINDE VAN EEN ONTGINNING. GEMEENTEGROEVE, VALKENBURG AAN DE GEUL.
FOTO : JAC D I E D E R E N
het ontsluiten van boven- en ondergrond als synthese van een gezamenlijke ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis een ingewikkelde zaak wanneer het gaat om nationaal, regionaal en plaatselijk beleid ten aanzien van de verschillende onderdelen van zo een gebied. Illustratief is het voorbeeld van het Plateau van Caestert. Dit plateau ten zuiden van Maastricht maakt deel uit van de Sint Pietersberg, die van oudsher de grens vormt tussen twee taalgebieden c.q. culturen. Tegenwoordig lopen zelfs drie grenzen over het plateau; die tussen Nederland, Vlaanderen en Wallonië. Hoewel het terrasrestant zelf door de aanwezigheid van een groot potentieel aan erfgoedwaarden een UNESCO -werelderfgoedstatus waardig zou zijn, wordt het terrasrestant als zodanig niet als één geheel beschermd. Aan Nederlandse kant is het stukje Caestert, met ondergronds een groot areaal aan bijvoorbeeld middeleeuwse kunstuitingen op de wanden van de ondergrondse groeve niet beschermd.
Sterker nog, het is particulier bezit van de ENCI-cementfabriek. In theorie zou dit deel van de heuvel nog kunnen worden afgegraven ten behoeve van de kalksteenwinning. Een minstens gelijkwaardige hoeveelheid middeleeuws cultuurgoed is ondergronds gesitueerd op Vlaams grondgebied, echter er is geen ingang naar het gangenstelsel aan Vlaamse kant, die ligt op Waalse grond. Het Vlaams deel van het plateau is als waardevol cultuurlandschap erkend en wordt ook als zodanig wettelijk beschermd, maar die bescherming stopt aan de oude Luikerweg die het plateau vanouds in tweeën deelt en die de oude juridische grens vormde tussen het Hertogdom Brabant en het Prins-bisdom Luik. Zo ontstaan situaties waarbij aan de ene kant van de weg het erfgoed verloedert, terwijl aan Vlaamse kant het erfgoed beschermd wordt. Het verschil is fysiek 4 meter! Het Waalse Gewest tenslotte kent alleen een bescherming
Teneinde de ondergrondse landschappen te ontsluiten voor wetenschappelijk onderzoek, bedrijfsactiviteit of recreatie is het wenselijk, dat er op rijksniveau een duidelijke definiëring van de waarde en status van de historische ondergrondse mijnbouw komt. Binnen de huidige terminologie bestaan ondergrondse landschappen gewoonweg niet. Alleen wanneer op rijksniveau een erkenning is van de onderaardse landschappen als potentieel voor erfgoed, zullen de betrokken provincies, regionale landschappen en gemeenten een meer doelgericht beleid kunnen hanteren in de richting van het behoud en de bescherming van deze voor Nederland en Vlaanderen unieke landschappen. Na erkenning van ondergrondse landschappen als erfgoedsites wordt het mogelijk om via (Europese) subsidieregelingen een impuls te geven aan het toekomstige beheer ervan. Nederland en Vlaanderen kunnen hiermee een voorbeeldfunctie innemen voor andere Europese regio’s waar ditzelfde probleem aan de orde is.
INGEZONDEN MEDEDELING
Wederopbouw in Delft
ILSE RIJNEVELD Medewerker vakteam Monumentenzorg en bouwkwaliteit, gemeente Delft
‘Een ruimteschip, een soort vliegdekschip op het droge, de Voyager van Janeway, de breedbekkikker, een UFO, monumentaal in zijn lelijkheid, mooi en lelijk te gelijk, een prachtig ruimteschip, staat zelfs op een postzegel, zeer markant, straalt techniek en magie uit.’ Bovenstaande citaten gaan over de aula van de Technische Universiteit. Het zijn enkele reacties op de digitale vragenlijst verspreid onder de deelnemers van het Delft Internet Panel. In de peiling werd hun mening gevraagd over de architectuur uit de wederopbouw. Ongeveer 1000 Delftenaren
Postzegel uitgegeven ter ere van het 125 jarig bestaan TH Delft. Boven: Aula Technische Hogeschool
reageerden hierop. Uit de vragen komt de aula, tussen 1958 en 1966
Alle kleurenfoto's bij het artikel zijn gemaakt
ontworpen door Van den Broek en Bakema, als het meest populaire
door Peter de Ruig.
wederopbouwgebouw naar voren, ondanks dat veel respondenten aangeven dat ze het gebouw ook wel raar of lelijk vinden.
Wederopbouw De architectuur uit de wederopbouwperiode roept bij het publiek gemengde gevoelens op. Er is veel gebouwd, maar de kwaliteit ervan is soms lastig zichtbaar. Om zorgvuldig om te gaan met deze architectuur, staat de gemeente voor een dubbele opgave: zowel het herkennen van de waarde ervan, als het zichtbaar maken van die waarde aan een breder publiek. Daarnaast is het inbrengen van cultuurhistorische kennis van belang bij herstructurering en herbestemming. Zowel naar de marktpartijen toe als binnen de organisatie zelf.
Naoorlogse groei In de twee decennia na de oorlog maakt Delft een onstuimige ontwikkeling door. De stad heeft weinig oorlogsschade maar door de stagnatie in de bouw tijdens de oorlog is er wel een grote huisvestingsvraag. Tweederde van het huidige Delftse gebied is toen gepland en
eenderde deel is in dezelfde periode gerealiseerd. De prioriteiten voor het naoorlogse herstel waren het aanpakken van de woningnood en het huisvesten van de Technische Hogeschool. De aan de TH opgeleide architecten en stedenbouwkundigen drukten letterlijk hun stempel op de wederopbouw van ons land en die van Delft. De grote vraag naar woningen vroeg om een pragmatische benadering, één van industrialisatie en massaproductie. Op de eerste plaats vereiste de bouwopgave een ongekende stedenbouwkundige planning. Deze stedenbouwkundige ontwerpen braken op veel punten met de vooroorlogse stadsuitleg. De vernieuwingen in de stedenbouw - licht, lucht en ruimte- kwamen voort uit een beeld van een maakbare maatschappij, waarbij nuchterheid de boventoon voerde.
Kwetsbaar Nu verdwijnen naoorlogse gebouwen in hoog tempo onder het mom
15
van stedelijke vernieuwing. Dit was voor de toenmalige Rijksdienst voor Monumentenzorg aanleiding een onderzoek te starten naar wederopbouwarchitectuur in Nederland. De resultaten van dit onderzoek waren te zien in een tentoonstelling met de bijpassende naam ‘Lelijk is geen argument’. In 2008 zijn 100 gebouwen en complexen uit de wederopbouw geselecteerd om aangewezen te worden als rijksmonument. De procedures voor de aanwijzing van deze gebouwen zijn intussen gestart. Bij de landelijke selectie zit één Delfts onderwijsgebouw, het gebouw voor Werktuig- Scheeps en Vliegtuigbouwkunde van de architect A. van der Steur. Overigens was de aula van de TU, gerealiseerd tussen 1958 en 1966, te jong om meegenomen te worden in het onderzoek dat zich beperkte tot de periode 1940-1958. Voor de aanwijzing van een rijksmonument geldt immers dat het pand tenminste 50 jaar oud moet zijn.
De inventarisatie De landelijke aandacht voor wederopbouwarchitectuur was voor de gemeente Delft één van de redenen om zelf ook een onderzoek uit te voeren. Omdat voor het aanwijzen van gemeentelijke monumenten geen leeftijdscriterium geldt, is ervoor gekozen om de architectuur en stedenbouw uit de periode 1940-1970 als wederopbouw te inventariseren. In 2006 hebben externe onderzoekers, in opdracht en onder begeleiding van de gemeente, 29 woonwijken en 211 gebouwen en complexen in Delft beschreven en gewaardeerd. Op basis van dit onderzoek zijn dertig gebouwen geselecteerd om aangewezen te worden als monument. Maar aanwijzing is niet het enige instrument dat gebruikt is om de wederopbouw te beschermen. Ook in het stedenbouwkundig beleid spelen de onderzoeksresultaten een belangrijke rol.
De Bomenwijk Met name in de naoorlogse Bomenwijk, in het noordoosten van de stad, heeft de uitkomst van de wederopbouw inventarisatie grote gevolgen gehad voor de herstructurering van de wijk. De cultuurhis-
Luchtfoto Bomenwijk, situatie omstreeks 1951. Bron: Delft vanuit de lucht
Detail betonnen gevelsysteem Bomenwijk. Bron: Gemeente Archief Delft
torische waarde ervan bleek veel hoger dan tot dan toe verondersteld. Omdat de woningvoorraad in de wijk verouderd is, was de woningbouwcorporatie al in overleg met de gemeente over herontwikkeling. Inmiddels is er bij de onderhandelingen meer aandacht voor het behoud van de structuur van de wijk en de bijzondere woningtypen. De Bomenwijk is ontwikkeld als experiment met nieuwe bouwmethoden. De wijk is tussen 1949 en 1951 gerealiseerd en telt ongeveer 550 woningen. Het ontwerp van de woningen en de wijk komt van de architecten Van Tijen, Wissing en Maaskant. Het ruimtelijke ontwerp is opbebouwd uit een beperkt aantal architectonische ‘bouwstenen’ tweelaagse blokken eengezinswoningen (duplexwoningen) en drie of vierlaagse portieketagewoningen. Ook het groen is onderdeel van het stedenbouwkundig ontwerp, elke straat is beplant met een ander soort bomen dat de straatnaam bepaalt. De woningen zijn gerealiseerd in samenwerking met het bedrijf Rijnlandse Betonbouwmaatschappij (RBM) die een speciaal betonbouwmontage systeem had ontwikkeld. Deze vernieuwde aanpak was ook in de uitwerking zichtbaar, de gevels van de woningen waren voorzien van ongeverfde betontegels. Dit typerende detail is grotendeels verloren gegaan bij een renovatie van midden jaren ’ 80, toen de gevel is voorzien van gevelisolatie met stucafwerking. Het stedenbouwkundig ontwerp is tot op heden wel intact gebleven.
Herontwikkeling van de Lindeen de Elzenlaan Wat in de jaren vijftig als vernieuwend gold, is dat nu niet meer of geldt intussen zelfs als verouderd. De woningen zijn erg klein en de technische staat ervan is gebrekkig. Een herstructurering van de wijk was daarom onontkoombaar. Hoewel de Bomenwijk ooit als eenheid is ontworpen, bleek het politiek niet haalbaar de plannen voor herontwikkeling in één keer vast te stellen. De tegengestelde belangen tussen de woningbouwcorporatie, de gemeente en de bewoners zijn
Delft omstreeks 1964.
Bron: Bouw 1964, p. 208
zo groot dat de woningbouwcorporatie ervoor gekozen heeft de wijk gefaseerd aan te pakken. De Linde- en de Elzenlaan zullen als eerste herontwikkeld worden. In deze straat zullen de portieketage flats worden gesloopt en worden vervangen door nieuwbouw. Voor de lagere duplexwoningen is een ‘proefrenovatie’ afgesproken. Daarmee kan mogelijk behoud van deze woningen worden onderzocht en kan een groot deel van de structuur van de wijk behouden blijven.
Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing Niet alleen met het oog op aanwijzing van gemeentelijke monumenten is de inventarisatie van belang maar ook bij de herziening van de bestemmingsplannen is gebruik gemaakt van de resultaten van het onderzoek. Als cultuurhistorische onderbouwing voor het behoud van de stedenbouwkundige structuur, maar ook om individuele panden te beschermen. Uit de inventarisatie zijn zeventig bouwwerken naar voren gekomen die beschermenswaardig zijn. Voor deze panden is in bestemmingsplannen een ‘sloopontmoediging’ opgenomen. Door aan de te beschermen objecten is de bestemming ‘cultuurhistorisch waardevol’ toe te kennen wordt het slopen ervan onaantrekkelijk gemaakt. Aan deze bestemming zijn een aantal voorschriften verbonden: - Vergroting en/of verandering aan de van de bestaande bebouwing is alleen toegestaan als de verandering niet zichtbaar is vanaf de openbare weg. - Sloop is alleen toegestaan indien hiervoor een aanlegvergunning is verleend en indien dit gepaard gaat met herbouw van een vergelijkbaar pand of object, met een identieke bouwmassa en ontwerp. Panden met de bestemming ‘cultuurhistorisch waardevol’ hebben niet dezelfde bescherming als een gemeentelijk monument. Voor het verbouwen van ‘cultuurhistorisch waardevolle bebouwing’ is geen monumentenvergunning vereist en is zelfs vergunningsvrij bouwen mogelijk. Ook de interieurs van de panden zijn niet beschermd.
Interieur Marcuskerk - H.W.M. Hupkes, 1965 - 1968
Gebouw voor Werktuig-, scheeps- en vliegtuigbouwkunde A. van der Steur, 1949 - 1957
Bijkantoor voor de Algemene Bank Nederland.
Z /w-foto overgenomen
uit P. Zwaal - LEX HAAK, ARCHITEKT , 1991, met toestemming van IOS press.
Daarom zijn de meest waardevolle bouwwerken geselecteerd om aangewezen te worden als gemeentelijke monument.
De aanwijzing: status of instrument? Van de dertig geselecteerde wederopbouwmonumenten is intussen de helft aangewezen als gemeentelijk monument. Over de aanwijzing van de overige gebouwen uit de selectie, is de gemeente nog in overleg met de eigenaren. Eén daarvan is extra bijzonder: de Technische Universiteit Delft, die acht van de potentiële wederopbouwmonumenten in eigendom heeft. De aanwijzing van sommige van deze gebouwen wordt bemoeilijkt, omdat het om een aantal grote en zeer specifieke onderwijs- en laboratoriumgebouwen gaat. Bovendien heeft de TU herstructureringsplannen voor delen van de TU-wijk. In overleg met de TU is er voor gekozen om de aanwijzing van deze gebouwen uit te stellen maar intussen wel in gesprek te blijven over de herstructurering. Daar, waar de sloopplannen van de Technische Universiteit de cultuurhistorische waarden bedreigen, wil de gemeente aansturen op het herbestemmen van de gebouwen. Hiervoor is een ambtelijke projectgroep samengesteld, waarvan zowel ruimtelijke ordening als monumentenzorg deel uitmaken. Het verloop van de onderhandelingen moet bepalen of aanwijzing tot monument alsnog van toepassing is, of als bekroning van een geslaagde herbestemming, of als noodscenario.
Evenementen Intussen heeft de gemeente meerdere evenementen georganiseerd om de resultaten van het wederopbouwonderzoek onder de aandacht te brengen bij de inwoners van Delft. Naar aanleiding van de inventarisatie is er in mei 2007 een symposium over wederopbouw in Delft georganiseerd. Ter gelegenheid daarvan is de volledige inventarisatie op CD-Rom uitgebracht. In november 2008 was de tentoonstelling over wederopbouwarchitectuur in Delft te zien. Speciale gast daarbij was de architect A.J.H.M. Haak, die tussen 1966 en 1969 ‘de Driemaster’ ontwierp, het voormalige bijkantoor voor de Algemene Bank Nederland aan de Papsouwselaan . Bij de opening van de tentoonstelling lichtte dhr. Haak zijn ontwerp toe in een lezing. Het ontwerp van dit bijzondere gebouw gaat terug tot een studieontwerp voor een Nederlands paviljoen op de Brusselse wereldtentoonstelling EXPO ’58. Om de mening van Delftenaren over de potentiële wederopbouwmonumenten te peilen, zijn zo’n 2500 mensen benaderd via het Delft Internet Panel. De respondenten hebben met name dierbare herinneringen aan de kerkgebouwen in de lijst. De respondenten hebben met name dierbare herinneringen aan de kerkgebouwen van de lijst. Enkele deelnemers aan het onderzoek pleiten er voor om de kerken ‘altijd’ te behouden en her te bestemmen. Of die wens werkelijk te realiseren is, zal nog moeten blijken. De laatste stand van zaken met betrekking tot de aanwijzing van de gemeentelijke monumenten is terug te lezen op de website www.monumentendelft.nl.
Uitdaging ‘Lelijk is geen argument’ maar ook ‘mooi’ is geen garantie voor het behoud van gebouwen uit de wederopbouwperiode. Steeds weer blijft het zoeken naar mogelijkheden om de waardevolle architectuur van toen af te stemmen op de wensen van nu. Daar is maatwerk, betrokkenheid van de eigenaren en draagvlak voor nodig. En dat blijft een uitdaging, ook in een monumentenstad als Delft. Woongebouw Elvira - Van den Broek & Bakema, 1960 - 1964
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
BART BEEX W E R KG R O E P E R FG O E D E N LANDSCHAP KEMPEN
Erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog
U LT U U R L A N D S C H A P
Bestudering van satellietopnamen of luchtfoto's leiden tot de meest vreemdsoortige waarnemingen. Zo kan men in de zuidoostelijke hoek van natuurgebied De Landschotse heide in de Brabantse Kempen een aantal aardwerken in de vorm van schepen, compleet met voor- en achtersteven, waarnemen. Dit doet onmiddellijk denken aan een luchtfoto in Life Magazine van september 1960 waarop de contouren van een schip zichtbaar zijn. Die foto was afkomstig van de Turkse luchtmacht en genomen 20 km ten zuiden van de berg Ararat. Onderzoek toonde aan dat het hier niet gaat om de Ark van Noach, zoals door sommigen verondersteld, doch om een natuurlijke formatie. Ook onze aardwerken zijn geen overblijfsel van de vloed waarmee Noach en zijn gezin, en vele dieren met hen, overleefden. Alleen al de afmetingen, ongeveer 50 meter lang en 7 meter breed, voldoen niet aan de in Genesis vernoemde 300 el lengte, 50 el breedte en 30 el hoogte. Voor het verhaal achter deze objecten die nog het meest aan land-art doen denken, moeten we terug naar de begintijd van de Tweede Wereldoorlog.
Oefenbommen op een zee van heide
1 – WAARNEMINGSPOST OP INMIDDELS IN CULTUUR-GEBRACHTE HEIDE
anaf het begin van de oorlog beschouwt Duitsland Engeland als de belangrijkste vijand. Het belangrijkste doel van de maritieme strategie is stilstand van in- en uitvoer van producten van en naar vooral de Verenigde Staten. Blokkade van de koopvaardij is het belangrijkste doel, te bereiken door het leggen van mijnenvelden nabij havens en in scheepvaartroutes, lucht- en raideraanvallen op transporten en een ring van U-boten om de Britse eilanden. Na de slag om de Lage Landen en Frankrijk, zomer 1940, komen daarvoor marinebases en vliegvelden beschikbaar. De geallieerden stellen zich teweer met escorteren van konvooien, luchtdekking, sonar en afweerwapens als dieptebommen.
V
Dat neemt toe als er een nieuwe fase intreedt na de aanval op Pearl Harbor en Amerika
vanaf december 1941 actief in de oorlog betrokken was. De Duitsers richten oefenterreinen in. Zo ook op de Landschotse heide in ‘een zee van heide’. Omliggende gemeenten als Hoogeloon, Vessem en De Beerzen krijgen van de Bauleitung Luftwaffe Eindhoven eind oktober 1940 bericht van de aanleg van dit oefenterrein dat zowel vanaf vliegbasis Eindhoven als vanaf Gilze gebruikt zal gaan worden. Aangegeven wordt waar mensen in het geheel niet mogen komen; d.w.z. een flink gebied gelegen binnen betreffende gemeenten. In een enkele kilometers breed gebied, reikend tot over het vennengebied van de Flaes op landgoed ‘De Utrecht’, mag men slechts verblijven op eigen risico. Een viertal ‘schepen’ en een bunker zijn nog in het huidige landschap aanwezig om tot op heden hun part van het grote verhaal van
de Tweede Wereldoorlog te vertellen. Geschiedenis laat zich hier overdragen door het verhaal dat verbonden is met nog waarneembare zaken in het landschap.
Fliegerhorst Eindhoven Het oefenveld op de Landschotse heide is uiteraard onderdeel van een groter samenhangend geheel van (schijn)vliegvelden. Allereerst is daar vliegveld Welschap dat begin 1940 nog een grasvliegveld is. Het is 12 mei, eerste Pinksterdag, als Eindhoven wordt bezet. De Duitsers starten vrijwel onmiddellijk met het uitbreiden, ombouwen en verharden van het vliegveld. Boerderijen worden onteigend en ontruimd waarna een stelsel van verharde startbanen wordt aangelegd en hangars en opslagplaatsen worden gebouwd. Op ongeveer 8 kilometer, tussen Oirschot en
19
Oostelbeers, wordt een schijnvliegveld aangelegd. Op dit Scheinflughafen Dun (SF38 in formele taal) worden nepvliegtuigen op rails voortbewogen, brandt landingsverlichting en staat een bunker voor het bedienend personeel. Uiteindelijk zullen ook Scheinindustrieanlagen gebouwd worden in de vorm van SI58 (Bata) en SI59 (Philips). Welschap wordt een opleidingsbasis van de Duitse Luftwaffe onder andere voor bommenrichters. Om veiligheidsredenen is het niet gewenst te landen met scherpe bommen. De Knegselse heide wordt gebruikt om deze te droppen. In aanvang zijn op Fliegerhorst Welschap jachtvliegtuigen van Messerschmidt en bommenwerpers van het type Heinkel-111 en Junker-88 gestationeerd. De Heinkels verdwijnen eind 1940 na ingezet te zijn voor nachtelijke aanvallen op Engeland en voor lange afstandsverkenningen. Halverwege 1941 vertrekken ook de Junkers. Zij worden vervangen door Dorniers-127 in de vorm van de 2e Gruppe Kampfgeswader 2; in 1943 aangevuld met de 1e Gruppe van dit Kampfgeswader.
Fliegerhorst Gilze Duitse ingenieurs van ‘Bauleitung’ bouwen nabij Gilze het bestaande vliegveld Molenheide en het in ontwikkeling zijnd vliegveld Nerhoven om tot een vliegveld met drie startbanen. Nabij Alphen komt een compleet opgetuigd imitatie-vliegveld ‘Kamerun’, waarschijnlijk genoemd naar de gelijknamige Duitse kolonie. Ook staat dit terrein wel bekend als ‘De Kiek’ en in Duitse rapporten als SF37 (Scheinflugplatz 37). Om de vijand te misleiden vertonen ligging en inrichting grote gelijkenis met het vliegveld Gilze. Het ligt vlak bij een spoorlijn (het bekende ‘Bels Lijntje’), niet ver van een dorp, in een gebied
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
Samenvatting Behoud en herstel van biodiversiteit in Europa is het doel van Natura 2000, een netwerk van natuurgebieden. Niet in het minst zijn het echter cultuurhistorische sporen die in belangrijke mate de waarde mede bepalen en bijdragen aan identiteit en belevingswaarde; zeg maar het verhaal van onze leef- en woonomgeving invulling geven. Erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog als voorbeeld.
met grote en kleine bossen, akkers en weiden en even ver van Tilburg als het echte vliegveld. Houten nepvliegtuigen sieren het geheel. Staaltje Engelse humor: nadat de RAF onraad had geroken werd het schijnvliegveld, zo weten Duitse oud-militairen te melden, nog éénmaal gebombardeerd en wel met houten bommen. Gilze fungeert vooral als operatiebasis voor strategische aanvallen. Aldus is zij ook ingeschakeld in de grote Europese strijd, de Slag om Engeland (10 juli - 30 oktober 1940). De RAF met zijn Spitfires, Hurricanes en radar brengt de Duitse luchtvloten evenwel gevoelige klappen toe. Na de grootscheepse aanvallen op Londen in september 1940 richt de Luftwaffe zich ook op inzet op zee.
Schijnboten, bunker en cementbommen Bij een luchtmachtbasis, zeker in het geval van een opleidingsbasis voor bommenwerpers, hoort ook een oefenterrein. Dit wordt ingericht op de ‘Lancie’, een tiental kilometers westelijk van Welschap. Dit gebied tussen Vessem, Westelbeers en Casteren is dan nog grotendeels heide. Nabij de vennen Keijenhurk en Wit Holland worden meerdere ‘boten’ in het landschap zichtbaar gemaakt. De schijnboten krijgen de vorm van aarden ruggen, omgeven
2 – SCHETS OEFENTERREIN INCL. VEILIGHEIDSZONES.
door een sloot. Ze zijn ongeveer 50 meter lang en 7 meter breed. Om vanuit de lucht alles zo realistisch mogelijk te doen lijken, zou er ook nog een houten mast, kajuit en rietkraag als romp opgestaan hebben, zo wil de mondelinge overlevering. Door geallieerden gemaakte luchtfoto's uit de eindjaren van de oorlog lijken dit in ieder geval deels te bevestigen. Waar de bommen worden gedropt en ook anderszins wordt geoefend, en waar de bunker en houten wacht- en observatieposten staan, is ‘Sperrgebiet’ en daarom verboden te betreden. Borden met de tekst ‘Terrein der Duitsche Wehrmacht; verboden toegang’ en bewaakte slagbomen maken dit duidelijk. De nabij gelegen Neterselsche heide en landgoed De Utrecht mogen alleen op eigen risico betreden worden. Onder de aanvliegroute, op een hoog punt in het landschap, komt een bunker van waaruit waarnemingen worden gedaan en het terrein wordt beheerd. De muren van het gebouw, opgetrokken in kruisverband en bestaand uit één bouwlaag, zijn 55 cm dik. Het verhaal wil dat de stenen, bedoeld om een boerderij te bouwen in het nabijgelegen Casteren, zijn gevorderd. Het dak is van gewapend beton. De bunker is voorzien van waarnemingsopeningen aan de zuid- en westzijde. Aan de noordwestzijde bevindt zich een vijfzijdige uitkijkpost. Op het dak is voor rondomwaarneming
3 – ‘ US PHOTO RECCE GROUP’ 28 MEI 1944.
VITRUVIUS
NUMMER 9
20
O K TO B E R 2 0 0 9
een spiegelinstallatie gebouwd. Zover bekend bestaat de bezetting gewoonlijk uit twee man; veelal oudere, afgekeurde militairen waaronder een mank lopend persoon die de plaatselijke geschiedenis is ingegaan als Kareltje. Een telefoonlijn zorgt voor de verbinding met het vliegveld. Diverse malen wordt door het verzet sabotage gepleegd door telefoon- en elektriciteitsdraad door te knippen, zo staat te lezen in de maandrapporten van de marechaussee Eindhoven-groep Middelbeers. Uiteraard vervalt ook hier het jachtrecht. De wildstand zal er wel bij varen. Vele meldingen worden er gedaan van het onbevoegd uitoefenen van de jacht met kogelgeweren door de Wehrmacht. Dit wordt zelfs een aantal malen aangekaart bij het gerechtshof in Den Bosch, zo valt te lezen in stukken in het archief van gemeente De Beerzen. De plaatselijke bevolking, zo willen de overgeleverde verhalen en dagrapporten van de veldwachter, moet zich beperken tot het stropen met strikken. Elke oorlog heeft haar eigen klein leed. De oefenbommen zijn van beton en voorzien van uitsparingen waarin een glazen buisje gevuld met fosfor. Door de val breekt het glas en ontvlamt fosfor, met een hevige rookontwikkeling als gevolg. Rook en vuur markeren de plaats van de neergekomen projectielen. Dat kan men vanuit de observatiepost en vanuit het vliegtuig zien. De praktijk leert dat het ophangsysteem soms blijft haken met als gevolg een afzwaaier. Zo leert een rapport van het hoofd van de luchtbeschermingsdienst Oost-, West- en Middelbeers die op 4 oktober
4 – EÉN VAN DE OEFENSCHEPEN.
1941 melding maakt van een cementbom op een afstand van 100 meter van bewoonde huizen. Het geheel wordt afgezet met rode vlaggen en de plaatselijk post van de Duitse Wehrmacht wordt verzocht de bom te verwijderen. Veldwachter Heeffer maakt, na zijn gebruikelijke rondje door de gemeente, in zijn dagrapporten meermaals melding van het aantreffen van luchtmijnen, bommen en het schieten met scherp vanuit vliegtuigen. Kleine sporen van het grotere verhaal. Bommenwerpers met op scherp gestelde bommen die hun vracht door diverse omstandigheden niet kunnen lossen, gebruiken het oefenterrein ook wel om van hun lading af te komen. Dit om zodoende veilig te kunnen landen. Deze bommen laten vaak een flinke krater achter, waar na de oorlog nog in gezwommen wordt door de plaatselijke jeugd. Ook vanuit Gilze wordt er geoefend met cementbommen op de Landschotse heide. Nabij het eerder genoemd schijnvliegveld ‘De Kiek’ tussen Alphen en het Riels Hoefke in Riel worden incidenteel bij het landen of starten als hinderlijk ervaren oefenbommen ‘overboord’ gezet. Tot op heden worden ook hier deze, zoals bij boswerkzaamheden, teruggevonden.
Zichtbare tekenen Een aantal van de al dan niet gerestaureerde schijnboten zijn nu nog, op het niet-ontgonnen deel van de Landschotse heide, in het landschap zichtbaar. Niet alleen in het veld maar ook op lucht- en satellietbeelden als die van GoogleEarth. Ook zijn na de oorlog op
C U LT U U R L A N D S C H A P
meerdere plaatsen de afgeworpen cementen bommen door agrariërs tijdens het ploegen naar de oppervlakte gewerkt. Bij de entree van sommige boerenerven in de directe omgeving zijn deze bommen als markeringspaal aan het begin van de oprit nog te zien. Na de oorlog zal men eveneens geconfronteerd worden met genoemde glazen buisjes wanneer men het grootste deel van de Landschotse heide, waarvan nu nog slechts circa 250 ha resteert, ontgint en daarbij met enige regelmaat deze met de schop kapot steekt waardoor arbeiders soms schade oplopen aan hun kleren. Luchtfoto's uit die tijd maken duidelijk dat met bommen vooral geoefend werd in het meer centrale deel van het oefenveld. Ook dat juist daar scherpe bommen, al dan niet van Duitse makelij, zijn gedropt. Een verkenning met metaaldetector door de Werkgroep Erfgoed en Landschap Kempen leverde als resultaat op dat in de omgeving van de ‘schepen’ in ieder geval ook, en mogelijk overwegend, is geoefend met mitrailleurvuur. Tijdens het volgen van plagwerkzaamheden is de werkgroep eveneens gestuit op een ingeslagen cementen oefenbom. Daaropvolgende waarneming en gesprekken met omwonende agrariërs leren dat deze zich kunnen bevinden tot op enkele meters diepte.
Informatiebord Luftwaffe Ubungsplatz Landschotseheide De Stichting ’t Loons Heem ontplooit al vele jaren initiatieven om de bunker, op het
5 – ENTREE BOERDERIJ OP HET ONTGONNEN DEEL VAN DE LANDSCHOTSE HEIDE.
21
grondgebied van de voormalige gemeente Hoogeloon, een educatieve en toeristische bestemming te doen krijgen. Ook volgende generaties behoren immers kennis te kunnen nemen van de wijze waarop de grote internationale geschiedenis haar weerslag heeft in de lokale en regionale geschiedenis. En de cultuurhistorische en landschappelijke samenhang der dingen en de plaats van de regio in het grotere geheel te ervaren. De lange adem van Stichting ’t Loons Heem is uiteindelijk beloond met de onthulling van een informatiebord aan de Mettropweg in de Landschotse heide op 20 september 2008. Daarbij is dankbaar gebruik gemaakt van de arbeid van het 2e Geniecommandement Bureau Registratie verdedigingswerk dat in 1948 de bunker heeft opgemeten en opgenomen in het zogeheten Bunkerarchief van het Ministerie van Defensie recentelijk toegankelijk geworden in het Nationaal Archief. Ook is een replica van een oefenbom ZC (Zement Cylindrisch) 250 opgesteld. De onthulling geschiedde, onder toezicht van genodigden, door familieleden van de kort daarvoor overleden Jan Janssen, een drijvende kracht achter de plaatselijke heemkundevereniging. Ook aanwezig de Stichting Menno van Coehoorn, de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge en, ietwat onwennig voor een aantal aanwezigen, afgevaardigden van het Verband der Kriegsbeschädigten. Tegelijk kwetsbaar en waardig. Het gebruikelijke kopje koffie werd geserveerd met een gevulde koek in de vorm van een bom. De beheerder van de Landschotse heide, Brabants Landschap, op haar beurt heeft het maaibeheer afgestemd zodat de ‘schepen’ herkenbaar zijn in het landschap en gelijktijdig volledig met de natuurlijke omgeving harmoniëren. Aankoop van de bunker cq. observatiepost, die in particulier bezit is, is in overweging bij Stichting Het Noordbrabants Landschap dat zich meer en meer profileert ook met cultuurhistorie.
De biografie van een bunker Interessant is om te zien hoe de biografie van de bunker zich in de tijd heeft ontwikkeld. Was het tijdens de oorlog vooral een militair utiliteitsgebouw, aan het einde was het een object, om emotioneel op af te reageren door deze van de aardbodem trachten te doen verdwijnen. En wel door deze vol te stouwen met munitie en brandhout met als gevolg slechts een lichte scheuring. Vervolgens is het nog een tijdje een soortement van een recreatieverblijf voor een stedeling die rust zoekt op de heide. Waarna het, na de ontginning van grote delen
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
6 – DUITSE DELEGATIE TIJDENS ONTHULLING INFORMATIEPANEEL
van de Landschotse heide in de jaren ’50, dienst doet als stalling en opslag van landbouwmaterieel. Vandaag de dag wordt het door de particuliere eigenaar vooral gezien als nietfunctioneel voor hedendaagse agrarische doeleinden en slechts als een sta in de weg. En dat op een moment dat we met ons allen realiseren dat het gebouw, samen met de ‘schepen’, een uniek stuk geschiedenis te vertellen heeft. Ook als plaats van waarschuwing, verzoening en ter bevordering van vrede, vriendschap en verstandhouding tussen volkeren. Ook die rol kan erfgoed spelen.
van de plek, de aanwezige cultuurhistorische waarden en de bijbehorende verhalen. Heidelandschappen hebben een rijke historische gelaagdheid. Het is hier niet de plaats de verschillende functies doorheen te tijd te bespreken, maar een bestemming die is gebleven vanuit verleden tot op heden is die van militair gebruik. Dat gaat dan om uiteenlopende zaken waaronder schijn- en oefenvliegvelden. Het collectieve geheugen en de archieven bevatten slechts flarden van informatie; in het landschap vinden we de stille getuigen. Erfgoed dat er om vraagt te worden geïnventariseerd, erkend, beheerd, ontsloten en beleefd.
Heide: van nature cultureel erfgoed De Landschotse heide maakt deel uit van een heide- en vennengebied dat vooral om haar natuurwaarden deel uitmaakt van Natura 2000-gebied Kempenland West, samen met de Mispeleindsche en Neterselsche heide. Eveneens maakt het deel uit van de reconstructie van het landelijk gebied, dat alom speelt op de hogere zandgronden. In beide gevallen wordt naar dit gebied gekeken vooral vanuit de optiek van ecologie, esthetiek en economie. Terwijl heide bij uitstek ook een cultuurgoed betreft en de sporen in zich draagt van de verschillende te onderscheiden tijdslagen die daarmee in belangrijke mate de identiteit, functie en belevingswaarde mede bepalen. Een eerste inventarisatie van de diverse elementen door de Werkgroep Erfgoed en Landschap Kempen toont dat Kempenland-West daar geen uitzondering op is. Bij het beheer van het landschap zou cultuurhistorie dan ook nadrukkelijker aanwezig moeten zijn. Een pleidooi is op zijn plaats voor de geschiedenis
Literatuur – Engelen, N. van (2002), Vliegbasis Eindhoven op gouden vleugels met platina randje. 50 jaar Klu en 70 jaar burgerluchtvaart in de lichtstad. – Hermens, A. (2002), Luchtaanvallen op Eindhoven en Philips 1940-1945: feiten en achtergronden over de luchtaanvallen tijdens de periode 1940-1945, Geldrop. – Hout, J. van den et al. (1984-1988), Vijf jaar luchtfront: het vliegveld Gilze-Rijen in de Tweede Wereldoorlog (serie van vijf publicaties uitgegeven door heemkring Molenheide).
VITRUVIUS
NUMMER 9
22
O K TO B E R 2 0 0 9
SPECIAL REPORT
Beschermde Stadsen Dorpsgezichten in een gemoderniseerde Monumentenzorg
Pieter Baars hoofd communicatie en strategische advisering Restauratiefonds Frank Vehof medewerker strategische advisering en marktontwikkeling Nationaal Restauratiefonds Fotografie: Vincent van den Hoven, Voorschoten
Zonder het instrument Beschermde Stads- en Dorpsgezichten zouden veel cultuurhistorische waarden in historische kernen verloren zijn gegaan. Deze constatering is één van de belangrijkste conclusies van een tweetal rondetafelbijeenkomsten met gemeentelijke bestuurders die waren georganiseerd door Nationaal Restauratiefonds. De aanleiding voor deze rondetafelbijeenkomsten was de aankondiging van minister Plasterk bij de start van het project Modernisering Monumentenzorg dat hij een hoge prioriteit wil geven aan gebiedsgerichte monumentenzorg. Het realiseren van dit vernieuwende inzicht vormt een grote uitdaging voor de Nederlandse monumentenzorgers, maar gelukkig hoeven we het wiel niet helemaal opnieuw uit te vinden. Nederland heeft al sinds 1961 een instrument voor gebiedsgerichte monumentenzorg, namelijk de aanwijzing van Beschermde Stads- en Dorpsgezichten. Voor het Nationaal Restauratiefonds was het voornemen van de minister een reden om te
Nationaal Restauratiefonds biedt eigenaren en beheerders van monumenten financiële ondersteuning bij het restaureren en onderhouden van hun pand. Dit doet het fonds door het verstrekken van leningen (veelal tegen een lage rente) en het uitbetalen van subsidies namens overheden. Daarnaast geeft het Restauratiefonds voorlichting, advies en begeleiding bij alle financiële en procesmatige aspecten van een restauratie. Dit alles zonder winstoogmerk. Ook pleit het Restauratiefonds bij beleidsmakers voor meer aandacht én meer geld voor het behoud van ons cultuurhistorisch erfgoed. Door expertise op het gebied van financieringen te combineren met kennis van de monumentenwereld streeft het Restauratiefonds naar efficiënte en duurzame monumentenzorg. inventariseren welke ervaringen gemeentelijke bestuurders hebben met het vormgeven van ruimtelijk beleid in hun eigen Beschermd Stadsof Dorpsgezicht. Deze ervaringen kunnen de basis vormen voor verdere ontwikkeling van het instrument Beschermde Stads- en Dorpsgezichten of juist een reden om het instrument af te schaffen. Tijdens het eerste rondetafelgesprek was het namelijk nog niet bekend dat de Minister voornemens is om het instrument Beschermde Stads- en Dorpsgezichten af te schaffen. Dit bleek uit het visiedocument ‘Een lust, geen last’ dat de Minister op 5 december 2008 presenteerde. Als het instrument inderdaad weinig of geen toegevoegde waarde heeft, dan leiden de ervaringen met het instrument
hopelijk tot het inzicht hoe gebiedsgerichte monumentenzorg wel gerealiseerd kan worden. Met dit doel voor ogen heeft het Restauratiefonds twee rondetafelbijeenkomsten georganiseerd. De deelnemers waren burgemeesters en wethouders met ruimtelijke ordening en/of monumentenzorg in hun portefeuille en een aantal bestuursleden van het Restauratiefonds. Op één na waren de gemeentelijke bestuurders afkomstig uit gemeenten met één of meerdere Beschermde Stads- of Dorpsgezichten. De eerste rondetafelbijeenkomst vond plaats op 1 september 2008 en hieraan werd deelgenomen door zeven wethouders uit grotere, stedelijke gemeenten (Amsterdam, Deventer, Haarlem,
23
Leiden, Maastricht, Nijmegen, Venlo). Tijdens de tweede rondetafelbijeenkomst op 23 februari 2009 waren twee burgemeesters en zes wethouders uit kleinere en plattelandsgemeenten aanwezig (Borsele, Harderwijk, Loenen, Loppersum, Staphorst, Tubbergen, Utrechtse Heuvelrug). Door een onder- scheid te maken tussen stedelijke en plattelandsgemeenten kon een indruk worden gekregen of de mate van verstedelijking ook van invloed is op de werking van het instrument Beschermde Stads- en Dorpsgezichten. In dit artikel worden de belangrijkste conclusies uit deze rondetafelbijeen-komsten weergegeven. Voor de lezer die niet bekend is met het instrument Beschermde Stads- en Dorpsgezichten, wordt eerst uiteengezet waarom in Nederland beschermde gezichten worden aangewezen.
Doelstelling beschermd gezicht In Nederland zijn circa 400 stads- of dorpsdelen door de ministers van VROM en OCW aangewezen tot Beschermd Stads- of Dorpsgezicht. Met de aanwijzing geven zij aan dat het gebied vanuit oogpunt van cultuurhistorie van nationaal belang is. Vanwege de historisch waardevolle samenhang kan niet worden volstaan met de aanwijzing van afzonderlijke monumenten. Bij ruimtelijke ingrepen in het beschermde gezicht moeten de cultuurhistorische waarden zo veel mogelijk behouden blijven. Dit is het belangrijkste criterium waarop de Erfgoed-inspectie het beleid van gemeenten ten aanzien van beschermde gezichten toetst. Bij de introductie van het beschermde gezicht in 1961 hadden de wetgevers het behoud van het historische beeld voor ogen. De eerste ervaringen met beschermde gezichten leerden echter al snel dat de gebouwde omgeving zich ook moet kunnen aanpassen aan de veranderende eisen van de bewoners. Een mooie herinnering aan vervlogen tijden is onvoldoende basis voor de levensvatbaarheid van het beschermde gezicht. De bebouwing moet ook een prettige leefomgeving bieden voor de huidige bewoners. Daarom heeft de aanwijzing tot beschermd gezicht nadrukkelijk niet als doel het gebied te bevriezen.
Problematiek Door gemeentebesturen wordt een spanningsveld ervaren tussen de wens cultuurhistorische waarden te behouden en nieuwe ontwikkelingen in het gebied toe te staan. Een bedreiging voor de cultuurhistorische waarden in grotere historische kernen vormt de ‘vershopping’; de vergroting van het schaalniveau van winkels. Historische panden zijn vaak te klein voor het grote vloeroppervlak dat winkels tegenwoordig nodig hebben. Zeker voor de grootwinkelketens die zich graag in de binnensteden vestigen. Er is dus veel behoefte aan het samentrekken van panden, sloop en (deels niet passende) nieuwbouw.
In kleinere kernen vormt de schaalvergroting eveneens een probleem. Sommige bewoners en ontwikkelaars hebben de wens om projecten te realiseren die niet passen bij de schaal van de overige bebouwing in het dorp. Daarnaast wordt het karakter van kleinere historische kernen geleidelijk aangetast door functieveranderingen. Veel dorpen vinden hun oorsprong in agrarische bedrijvigheid. Het belang hiervan neemt echter af ten gunste van industriële bedrijvigheid en wonen. Om deze functie optimaal te kunnen uitoefenen worden andere eisen gesteld aan de leefomgeving en dit wringt soms met de aanwezige historische bebouwing. Deze problematiek doet zich voor in gemeenten als Noorderveld, Borssele en Loenen. Voor een aantal plattelandsgemeenten geldt bovendien dat de vitaliteit van kleine kernen uitholt, doordat in toenemende mate huizen worden gebruikt als tweede woning.
Bescherming door middel van het bestemmingsplan De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft een aantal inventarisaties uitgevoerd om tot een afgewogen keuze van te beschermen gezichten te komen. Het merendeel van de beschermde gezichten is dan ook aangewezen op voordracht van de rijksdienst. Een enkele keer heeft de gemeente zelf een historisch stads- of dorpsdeel voorgedragen. Tijdens de aanwijzingsprocedure wordt door de rijksdienst een voorlopige begrenzing van het gebied opgesteld en een toelichting op de aanwijzing geschreven. Nadat verschillende instanties, waaronder het gemeentebestuur, Gedeputeerde Staten van de desbetreffende provincie en Raad voor Cultuur, zijn geraadpleegd, wordt de aanwijzing bekrachtigd door de ministers van OCW en VROM. Na de aanwijzing tot Beschermd Stads- of Dorpsgezicht is het de taak van het gemeente-
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
bestuur om de bescherming van cultuurhistorische waarden in het beschermde gezicht gestalte te geven. Zij is verplicht om een beschermend bestemmingsplan of beheersverordening voor het gebied op te stellen. De optie van een beheersverordening is geïntroduceerd door de nieuwe Wet ruimtelijke ordening die op 1 juli 2008 van kracht is geworden. Aangezien deze variant in de praktijk (nog) niet wordt toe-gepast, wordt in deze tekst uitgegaan van bescherming door middel van het bestemmingsplan. In het beschermend bestemmingsplan wordt het beschermde gezicht gedetailleerd op kaart aangegeven en er worden specifieke bestemmings- en gebruiksvoorschriften gesteld. Voor een eigenaar van onroerend goed betekent dit hogere eisen aan de bouwvergunning en sloopvergunning. In de woningwet is vastgelegd dat alle panden in een Beschermd Stads- of Dorpsgezicht vergunningplichtig zijn bij verbouwingen. Een aparte ‘wijzigingsvergunning’, zoals bij rijks- en gemeentelijke monumenten is voor niet-monumentale panden in een beschermd gezicht echter niet nodig. Maar ook deze panden mogen niet zomaar worden gesloopt. In de gemeentelijke bouwverordening is veelal opgenomen dat ‘een sloopvergunning moet worden geweigerd indien door het slopen het Stads- of Dorpsgezicht ernstig wordt geschaad’. De beoordeling hiervan ligt bij de welstandscommissie van de gemeente. De gemeentelijke bestuurders signaleren een aantal beperkingen in de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt om de bescherming èn ontwikkeling van het beschermde gezicht vorm te geven. De consequentie van een aanwijzing is in het huidige instrumentarium nog te veel objectgericht en te weinig gericht op het gebied als geheel. Het bestemmingsplan biedt de gemeente
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
voornamelijk de mogelijkheid om te sturen op de functie, hoogte en bouwmassa van individuele objecten. Het bestemmingsplan biedt doorgaans een minder goed toetsingskader als het gaat om de onderlinge samenhang tussen meerdere panden. Daarvoor moeten ook de verschijningsvorm en het beeld van panden in ogenschouw worden genomen. Het instrumentarium dat bij beschermde gezichten ingezet kan worden, moet meer ruimte bieden om te differentiëren dan nu. Momenteel is voor een groot aantal ingrepen aan elk pand binnen een beschermd gezicht een ‘zware’ bouwvergunning verplicht. Wethouder De Haan, gemeente Leiden, geeft als voorbeeld dat zelfs een eigenaar van een nieuw pand, die een nieuwe badkamer wil inbouwen, een bouwvergunning moet aanvragen. Deze regeldruk is een belasting voor de bevolking en slecht voor het draagvlak voor het Beschermde Stads- en Dorpsgezicht. De gemeentelijke bestuurders willen ook binnen het beschermde gezicht meer maatwerk, zodat alleen daar regels gelden waar ze nodig zijn. In het algemeen zouden gemeentelijke bestuurders meer cultuurhistorische criteria willen vastleggen in het bestemmingsplan. De gemeente Amsterdam heeft hier goede ervaringen mee. Het biedt het gemeentebestuur een goede basis om ontwikkelingsgericht met de stad bezig te zijn en de stad met de tijd mee te laten veranderen. Een hoger detailniveau in het bestemmingsplan biedt de gemeente ook basis om te differentiëren in de maatregelen die ze wil inzetten. Per (deel)gebied kan gevarieerd worden in de welstands- en vergunningscriteria.
Aanvullend instrumentarium Naast het bestemmingsplan kunnen gemeenten aanvullende instrumenten inzetten voor behoud
24
en ontwikkeling van het beschermde gezicht. Veel toegepaste instrumenten zijn het beeldkwaliteitsplan en het welstandstoezicht. Het beeldkwaliteitplan wordt door de gemeente op eigen initiatief vastgesteld. Hierin wordt het gewenste aanzien en de belevingswaarde van een bepaald gebied aangegeven. Het geeft bijvoorbeeld voorschriften over toe te passen bouwmaterialen, kapvorm, goothoogte, kleurstellingen en de inrichting van het openbare gebied. Het beeldkwaliteitplan dient als richtlijn voor de welstandsadvisering bij aanvragen van een bouwvergunning. Verder wordt het door gemeenten gebruikt bij de (her)inrichting van het openbare gebied. Door gericht welstandstoezicht kan worden voorkomen dat de openbare ruimte door nieuwe bouwwerken of verbouwingen ontsierd wordt. Door de aanwezigen aan de rondetafelgesprekken werd aangegeven dat deze instrumenten een belangrijke bijdrage leveren aan een het realiseren van kwalititatief goede ruimtelijke ontwikkelingen in de beschermde gezichten. Om de vitaliteit van de beschermde gezichten te waarborgen voeren met name de grotere gemeenten een actief beleid om wonen boven winkels te stimuleren. Dit geldt voor alle grote steden die deelnamen aan de eerste rondetafelbijeenkomst. In hun binnensteden staan verdiepingen boven winkels vaak leeg. De eigenaren investeren nauwelijks in het onderhouden van de verdiepingen, waardoor de veelal monumentale panden snel achteruit aan. Een onbewoonde binnenstad geeft bovendien een onveilig gevoel na sluitingstijd. Door het wonen terug te brengen in het centrum wordt de leefbaarheid bevorderd. Tenslotte is het reclamebeleid een instrument dat ingezet kan worden ter bescherming van de cultuurhistorische elementen in het
SPECIAL REPORT
beschermde gezicht. Hoewel de gemeentelijke bestuurders enthousiast zijn over de mogelijkheden van het aanvullend instrumentarium, erkennen zij dat gemeenten hier vaak nog te weinig gebruik van maken.
Symboolwaarde Volgens de gemeentelijke bestuurders wordt wellicht de grootste bijdrage aan het behoud van cultuurhistorische waarden geleverd door de symboolwaarde van een aanwijzing tot beschermd gezicht. De bewoners zijn er over het algemeen trots op dat hun stads- of dorpsdeel is aangewezen tot beschermd gezicht. Dit gevoel van trots is belangrijk, omdat er een zelfsturende werking vanuit gaat. De burgers zetten zich uit eigen initiatief in voor het behoud van cultuurhistorische waarden en dan worden de regels en voorschriften niet als hinderlijk ervaren. De heer Van der Burg, wethouder van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, vertelt dat bewoners in de laatste 20 à 30 jaar steeds positiever zijn gaan denken over de beschermde gezichten binnen de gemeentegrenzen. Tegenwoordig ‘waken’ zij over het behoud: zelfs de blauwe streep voor het parkeren wordt als een onaanvaardbare aantasting van het historische beeld ervaren. Daarbij schromen burgers niet om tegen het lokale bestuur in te gaan als deze besluiten neemt die volgens hen het historische karakter van het beschermde gezicht aantasten. Hierdoor krijgt de aanwijzing ook politieke betekenis. De gemeentelijke bestuurders geven aan dat zij daardoor echt rekening moeten houden met de aanwijzing. Vanwege de symboolwaarde pleiten de gemeentelijke bestuurders ervoor het aanwijzen van beschermde gezichten niet te decentraliseren. Burgemeester van der Laan, gemeente Noordenveld, vindt het psychologisch effect belangrijk: ‘de landelijke erkenning dat je bijzonder bent’. Mevrouw Rehbock, gemeente Loenen, concludeert dat als deze gemeente geen Beschermde Stads- en Dorpsgezichten had gehad, er veel verloren gegaan zou zijn. Deze positieve benadering betekent echter niet dat het instrument Beschermde Stads- en Dorpsgezichten volmaakt is. De gemeentelijke bestuurders zien mogelijkheden om de werking van het instrument te verbeteren. Dit kan vooral bereikt worden door een beter samenspel tussen de rijksoverheid en gemeentelijke overheden.
Samenspel tussen Rijk en gemeenten De betrokkenheid van het Rijk bij de bescherming en ontwikkeling van de beschermde gezichten is tamelijk beperkt. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed draagt de te beschermen gezichten voor en schrijft een motivatie voor de aanwijzing. Vervolgens wijzen de minis-
25
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
ters van OCW en VROM aan. De daadwerkelijke bescherming van het gezicht is vervolgens een taak van het gemeentelijk bestuur zelf. Deze taakverdeling vinden de gemeentelijke bestuurders op zich correct, maar ze verwachten een grotere ondersteuning van het Rijk bij de bescherming van cultuurhistorische waarden in het beschermde gezicht. De gemeentelijke bestuurders zijn van mening dat bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed veel kennis aanwezig is die ingezet kan worden voor het behoud van cultuurhistorische waarden. Ze zien graag dat de rijksdienst de beschrijvingen van de beschermde gezichten concreter maakt. Daardoor kunnen het bestemmingsplan en beeldkwaliteitplan beter gekoppeld c.q. onderbouwd worden met cultuurhistorische waardestellingen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het beschermde gezicht moet de bescherming van cultuurhistorische waarden een plek krijgen in het besluitvormingsproces. Het belang van behoud dient te worden afgewogen tegen andere belangen, zoals economische en sociale belangen. Over de rol van hogere overheden (Rijk of provincie) in het besluitvormingsproces verschillen de bestuurders van stedelijke en plattelandsgemeenten van mening. De bestuurders van de plattelandsgemeenten hebben het gevoel dat de gemeenten er nu te veel alleen voor staan om ervoor te zorgen dat ontwikkelingen binnen het beschermde dorpsgezicht. Er zijn geen duidelijke grenzen gesteld aan wat toelaatbaar is en dat legt een te grote druk op de gemeente-besturen. Daarvoor moeten heldere criteria komen, die wel van gebied tot gebied kunnen verschillen. Nog belangrijker is om bij het ontwikkelen van plannen cultuurhistorie als (verplichte) grondlegger en inspiratiebron te gebruiken. Ze verwachten van het Rijk dat het op dit punt kaders biedt en zo nodig dwang toepast om ervoor te zorgen dat belangrijke cultuurhistorische waarden in tact blijven. Een krachtige Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is hierbij belangrijk. Zij moeten zorgen voor een goed kenniscentrum en eenduidige adviezen naar buiten toe. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft geen adviesplicht als het gaat om ingrepen in Beschermde Stads- en Dorpsgezichten. Gemeenten kunnen de rijksdienst wel om advies vragen. Dat deze mogelijkheid bestaat is echter relatief onbekend. De bestuurders van de grotere, stedelijke gemeenten zijn terughoudender over de rol van het Rijk bij de ontwikkeling van het beschermde gezicht. Ook zij zien graag dat de rijksdienst de toelichting voor de aanwijzing verder specificeert. Het is vervolgens aan de gemeenten zelf om ervoor te zorgen dat het bestemmingsplan,
beeldkwaliteitplan en aanvullende welstandscriteria stringenter dan nu leidend zijn bij ontwikkelingen. De bestuurders van stedelijke gemeenten en plattelandsgemeenten zijn eensgezind in de constatering dat het instrument Beschermde Stads- en Dorpsgezichten van te weinig concrete handvatten is voorzien, bijvoorbeeld in de vorm van criteria die gehanteerd zouden kunnen worden bij de beoordeling van de stedenbouwkundige aspecten van bouwinitiatieven in het beschermde gezicht. Verder zien zij graag dat het Rijk gemeenten de mogelijkheid biedt om in te grijpen als zich in het beschermde gezicht leegstand of verkrotting voordoet. Op dit moment ontbreekt het de gemeenten aan mogelijkheden om hiertegen op te treden.
Modernisering Monumentenzorg Tussen de eerste en tweede rondetafelbijeenkomst in presenteerde minister Plasterk met ‘Een lust, geen last’ zijn visie op de modernisering van de monumentenzorg. Daaruit bleek dat de minister gebiedsgerichte monumentenzorg wil realiseren door cultuurhistorie vroeg in de ruimtelijke ordeningsprocessen te borgen. Daarin ziet hij echter geen rol weggelegd voor het Beschermde Stads- en Dorpsgezicht, want de aanwijzing van beschermde gezichten wil hij stopzetten. De toekomst van de reeds aangewezen gezichten blijft ongewis. Als achterliggend argument voor het stopzetten van de aanwijzingen geeft de minister aan dat het Rijk van gemeenten kan verlangen een beschermend bestemmingsplan vast te stellen. De beleidsvisie van de minister sluit niet aan bij de ervaringen van de gemeentelijke bestuurders die hebben deelgenomen aan de rondetafelbij-
eenkomsten. Hoewel de bewijsvoering daarvoor uiteraard moeilijk is, zijn zij van mening dat veel historische binnensteden en dorpen aan cultuurhistorische betekenis zouden hebben ingeboet als het instrument Beschermde Stads- en Dorpsgezichten niet had bestaan. De gedecentraliseerde gebiedsgerichte monumentenzorg, zoals de minister in zijn visiedocument voorstelt, is geen volwaardig alternatief voor de aanwijzing van beschermde gezichten door het Rijk. De kracht die uitgaat van een landelijke erkenning voor het beschermde gezicht gaat daarmee namelijk verloren. Juist de symboolwaarde van een rijksbeschermd Stads- of Dorpsgezicht blijkt een grote stimulans te zijn voor het behoud van cultuurhistorische waarden.
Wel zien de deelnemers aan de rondetafelbijeenkomsten graag dat het instrument Beschermde Stads- en Dorpsgezichten wordt gemoderniseerd. Dit moet er vooral toe leiden dat instrument flexibeler wordt, zodat niet voor het hele gebied dezelfde zware vergunningseisen gelden. Verder verwachten de gemeentelijke bestuurders betere ondersteuning van het Rijk om nieuwe ontwikkelingen in het beschermde gezicht in goede banen te kunnen leiden. Het Rijk kan de gemeenten duidelijke criteria en effectieve instrumenten aanreiken om het belang van cultuurhistorische waarden in de ruimtelijke ordeningsprocessen te borgen. Het is vervolgens aan de gemeenten om het beschikbare instrumentarium ook ten volle te benutten. Op deze manier kan dankzij een goed samenspel tussen Rijk en gemeenten de Beschermde Stads- en Dorpsgezichten een passende plaats worden geboden in een gemoderniseerd monumentenstelsel.
VITRUVIUS
NUMMER 9
26 M O N U M E N T E N Z O R G
O K TO B E R 2 0 0 9
DRS. H.J. TOLBOOM N AT U U R S T E E N S P E C I A L I S T , A F D E L I N G I N S TA N D H O U D I N G , R I J K S D I E N S T VO O R H E T C U LT U R E E L E R FG O E D .
Met uitzondering van Zuid-Limburg beschikken we in ons land niet over bruikbare bouwstenen uit eigen bodem en is er altijd van heinde en verre natuursteen aangevoerd. De verspreiding van verschillende natuursteensoorten over ons land heeft alles te maken met de mogelijkheden die er waren om steen te vervoeren. Tot aan het einde van de negentiende eeuw kwam natuursteen vooral via het water ons land binnen, daarna werden de spoorwegen belangrijke aanvoerkanalen. De industrialisering ging ook niet voorbij aan de natuursteenbranche en mede daardoor kwamen er tal van natuursteensoorten op de markt die eerder niet voor handen waren en werd de natuursteen op een andere wijze verwerkt.
1 – VIJZELSTRAAT 32, AMSTERDAM. ONDER DIABAAS, BOVEN BAKSTEEN MET PORFIER.
Natuursteengebruik in de eerste helft van de 20 ste eeuw
Dieptegesteenten en sedimenten an het eind van de 19e eeuw wordt op grote schaal gebruik gemaakt van graniet uit Beieren (geel-wit van kleur) met klinkende namen als Reinersreuther Edelgelb. Beiers graniet is veel terug te vinden in Amsterdam aan openbare werken (vooral bruggen). Het materiaal is ook op talloze plaatsen gebruikt voor trappen, zuilen, en als bekleding van de onderste gedeeltes van een gevel zoals bij het stadhuis van Rotterdam op de Coolsingel (H. Evers, 1914-1920), en het hoofdpostkantoor op het Neude te Utrecht (J. Crouwel jr, 1924). De steen is ook gebruikt als trottoirband. In Utrecht waren in de wijken uit het begin van de 20ste eeuw deze banden van Beiers graniet. Helaas zijn deze vervangen door betonnen banden, waarmee niet alleen iets moois en duurzaams, maar ook een historisch gegeven verloren is gegaan. De toepassing van dit materiaal kent zijn hoogtepunt rond 1900 en na 1940 is het gebruik in ons land zo goed als afgelopen.
2 – PASSAGE, DEN HAAG. ONDER DIABAAS, BEELD VAN ANRÖCHTER GRÜNSTEIN, RECHTSBOVENIN IS WEIBERNER TUFSTEEN TE ZIEN .
A
Datzelfde geldt voor diabaas. De steen wordt nog steeds gewonnen in het Duitse Hessen (Hessisch neugrün), maar nog slechts sporadisch toegepast. Naast graniet was het indertijd een geliefd materiaal voor gevelbekledingen. Het materiaal is onder andere te vinden aan het
gebouw van de Nederlandse Handelsmaatschappij op de Vijzelstraat 32 in Amsterdam (K.P.C. de Bazel, 1919-1926) (figuur 1) en de jongste vleugel van de Passage in den Haag (J. Duynstee, omstreeks 1930) (figuur 2).
die vooral is gebruikt tijdens het interbellum. In Den Haag is deze steen te vinden aan bruggen en ook het eerder genoemde gebouw aan de Vijzelstraat te Amsterdam is voor een groot deel opgetrokken uit deze steen.
Op tal van plaatsen is ook een bruinrode porfier gebruikt met grote roze-rode kristallen, vooral aan de basis van gebouwen. Waarschijnlijk gaat het om Beuchaer porfier uit Duitsland,
Uit Scandinavië en de Baltische staten zijn granieten afkomstig die veelal rood of zwart van kleur zijn. Ze volgden de granieten uit Beieren op. Aan de basis van het museum
27
Booijmans van Beuningen te Rotterdam (A. van der Steur, 1928-1935) is dit zeer degelijke materiaal gebruikt. Het gebruik nam af in de jaren '50 van de vorige eeuw, maar in de weg- en waterbouw blijft het nog enige tijd in gebruik. De Wilhelminabrug in Deventer (gebouwd omstreeks 1955) is voor een deel bekleed met een rode Scandinavische graniet (figuur 3 ). Labrador, een donker blauw-groen dieptegesteente, is vooral te zien aan winkelpuien van net na 1900 (Amsterdam, Damrak 28-30, AJ.Kropholler en J.F. Staal 1905). Vaak is het gebruikt in combinatie met Belgische hardsteen. Dit materiaal werd duidelijk gewaardeerd om zijn uitzicht; de steen is altijd gepolijst. Een indrukwekkend voorbeeld is te vinden in de koorpartij van de Nieuwe Bavo te Haarlem (J. Cuypers, 1895-1898), waar de steen gebruikt is voor de enorme zuilen die de lichtbeuk dragen (figuur 4).
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
3 – WILHELMINABRUG, DEVENTER. MUURWERK EN AFDEKBANDEN VAN RODE SCANDINAVISCHE GRANIET.
4 – NIEUWE BAVO, HAARLEM. ZUILTJES VAN LABRADOR IN HET SCHIP VAN DE KERK. 5 – VREDESPALEIS, DEN HAAG. BAKSTEEN EN OBERNKIRCHNER ZANDSTEEN.
Dieptegesteenten zijn buitengewoon populair tussen 1900 en 1940. Ze werden vooral toegepast aan de basis van gebouwen en in veel gevallen als blok. Het in onbruik raken van deze steensoorten komt doordat het gebruik van blokken omstreeks 1950 plaats maakt voor plaatmateriaal. De come-back van de dieptegesteenten in de laatste decennia van de 20ste eeuw is weer het gevolg geweest van de ontwikkeling van diamantgereedschappen waarmee de bewerking van dieptegesteenten tot plaatmateriaal makkelijker werd. Zandsteen en kalksteen, zijn al zeer lang in gebruik als bouwsteen in ons land, maar met de komst van de spoorwegen na het midden van de 19de eeuw verandert het aanbod drastisch. Aan het einde van de 19de eeuw ziet men vooral dat steen afkomstig is uit Frankrijk, Luxemburg en het westen van Duitsland. De Franse kalkstenen komen uit de omgeving van Metz en Nancy (Euville, Savonnières), uit Luxemburg en even over de grens in Duitsland wordt zandsteen gehaald (La Rochette, Bollendorfer, Udelfanger). Obernkirchner zandsteen uit Midden-Duits-
land is nog steeds zeer in trek. Deze groeve had een geweldige capaciteit en beschikte al vroeg over een goede spoorverbinding, reden waarom de Dom van Keulen grotendeels werd afgebouwd met deze steen. Bij de bouw van het Vredespaleis in Den Haag is op grote schaal gebruik gemaakt van Obernkirchner (figuur 5). De Bentheimer zandsteen was evenmin uit het beeld verdwenen. Kort na 1860 wordt Bentheimer gebruikt voor de restauratie van de StJan in Den Bosch. In de eerste helft van de 20ste eeuw komen er
Samenvatting Het mag duidelijk zijn dat de gebruikte natuursteen een indicatie verschaft over de leeftijd van een monument. Ook de wijze waarop het toegepast is en de afwerking moeten beschouwd worden als historische gegevens. Het is dan ook van belang dat deze gegevens juist geïnterpreteerd worden. Een goede restauratie start met het toekennen van waarden, waaronder materiaal-historische waarden; om dat te kunnen is kennis van wat men onder handen heeft onontbeerlijk.
een aantal zandsteensoorten in zwang die we daarvoor en daarna niet meer tegenkomen. De Neubrunner zandsteen uit de Duitse Mainregio, is alleen bekend van het G.J. de Jongh monument in Rotterdam (A. van der Steur, 1930-1935) en in ieder geval een deel van het huidige bibliotheekgebouw op de Choorstraat te Utrecht (J. Kuyt, 1932). Volgens het bestek is voor de Haagse Bonetterie Arzweiler zandsteen gebruikt. Uit onderzoek bleek dat het plaatsje tegenwoordig in Frankrijk ligt (Elzas-Lotharingen) en dat het nu dus Arzvillers heet. Er is in het verleden zandsteen gewonnen, maar de winning ligt al tientallen jaren stil. Bestekken zijn overigens niet altijd betrouwbaar, zo bleek recent nog bij het Klein Seminarie in Apeldoorn (gebouwd omstreeks 1930), waar volgens de bronnen Maulbronner zandsteen en Beiers graniet verwerkt zijn. Beiers graniet is er inderdaad volop gebruikt,
VITRUVIUS
NUMMER 9
28
O K TO B E R 2 0 0 9
MONUMENTENZORG
onbekende zeer grove zandsteen (kwartsietzandsteen) gebruik gemaakt. Naast zandsteen wordt een aantal kalksteensoorten ingevoerd vanuit Duitsland. Een tot in de 20ste eeuw in Nederland onbekende steen is de muschelkalk uit de omgeving van Würzburg, Duitsland. Kirchheimer en Krensheimer zijn de meest bekende soorten muschelkalk. Voorbeelden zijn het postkantoor in Rotterdam (Coolsingel 42, G.C. Bremer, 1915-1923) en op het Neude in Utrecht, het gebouw van Peek en Cloppenburg (1915) op de Dam in Amsterdam (figuur 6). In de jaren ’50 en ’60 wordt de steen gebruikt in de restauratie (Cuneratoren Rhenen, Pandhof Utrecht), minder in de nieuwbouw. Het ambassadegebouw van de Verenigde Staten op het Lange Voorhout 102 is tussen 1954 en 1959 bekleed met platen muschelkalk (M.Breuer).
6 – PEEK EN CLOPPENBURG OP DE DAM, AMSTERDAM. MUSCHELKALKSTEEN.
In combinatie met muschelkalk is bij het Mercuriusfontein in Leeuwarden, omstreeks 1923, ook een travertijn uit de omgeving van Würtemberg gebruikt. Deze fontein is ontworpen door G.A Bredow, die afkomstig was uit de regio waar deze stenen gewonnen worden. Deze travertijn is tussen 1920 en 1923 ook gebruikt voor de bouw van het ABNAMRO gebouw in Den Haag (Kneuterdijk 8, H.F.Mertens) (figuur 7). De Italiaanse travertijn wordt na deze periode populair waarbij de Duitse travertijn verdwijnt. Naast Musschelkalk wordt op een aantal plaatsen ook gebruik gemaakt van een groene kalkgebonden zandsteen, uit de omgeving van Anröchte, de Anröchter grünstein. Deze steen is gebuikt aan het Atlantic-huis op het Westplein in Rotterdam (P. Buskens, 19281930) en aan de genoemde uitbreiding van de Haagse passage.
Restauratie - Franse steen en Duitse steen 7 – ABN AMRO GEBOUW OP DE KNEUTERDIJK, DEN HAAG. DUITSE TRAVERTIJN.
maar in plaats van Maulbronner heeft men Luxemburgse zandsteen (La Rochette of Bollendorfer) gebruikt. Maulbronner is ook typisch een zandsteen die vanaf het begin van de vorige eeuw is gebruikt en al snel na WOII in onbruik raakt. In Den Haag is het veel gebruikt (Huize Boschzicht, Benoordenhoutseweg 24-39, W. Verschoor en C. Rutten, 19191920 en kantoorgebouw Petrolea, Zuid-Hollandlaan 7, J.H. Roos en W.F. Overynder, 19191924) en ook in Utrecht en Leiden (uitbrei-
ding Lakenhal, omstreeks 1930). Op begraafplaatsen is de steen alleen gebruikt in de jaren ’50 en ’60. Voor de St.Nicolaaskerk in Amsterdam (A.C. Bleys, 1885-1887) werd aan het eind van de 19de eeuw gebruik gemaakt van de zandsteen van Aschaffenburg. Meer voorbeelden van de toepassing van deze steen zijn nog niet bekend. Ook bij het Lloyd's hotel in Amsterdam is van een zonderlinge, verder
De wereldoorlogen hebben heel direct invloed gehad op het materiaalgebruik. Dat is bekend van de restauratie van de Grote Kerk te Breda. De restauratie is na 1914 afgemaakt met verschillende partijen kalksteen. Ook bij de werken aan de Eusebiuskerk te Arnhem worden diverse zandsteensoorten gebruikt (nog te zien aan de transepten) ‘vanwege de mobilisatie’ (Van der Veen). Het gebruik van de Anthéor, een Franse kalksteen uit de Charente-maritime, die over zee aangevoerd kon worden, is een gevolg geweest van de omstandigheden na WOII. Dat is wat als reden is opgegeven voor het gebruik van deze steen aan de
29
Lebuïnuskerk te Deventer. Aan de Laurenstoren te Rotterdam is deze steen gebruikt als vervanger voor zandsteen, maar toen wegens het Zandsteenbesluit dat tot gevolg had dat men geen Bentheimer zandsteen meer mocht verwerken. Tijdens WOI komt het gebruik van tufsteen uit de Duitse Eifel terug, bijvoorbeeld bij de restauratie van de Barbarakapel in Harderwijk omstreeks 1916, onder J. Cuypers. Voor de kapel is van oorsprong Bentheimer zandsteen gebruikt, maar Cuypers wijkt daar bewust van af. Al eerder deed hij dat bij de Eusebiuskerk te Arnhem, wanneer hij daar het werk overneemt van J.W. Boerbooms. In Arnhem gebruikt hij Franse kalksteen. J. Cuypers schijnt op de hoogte geweest te zijn van de gevaren van zandsteen (silicose) en deed al vroeg zandsteen in de ban. In de jaren ’20 en ’30 wordt op grote schaal Weiberner en later Ettringer tufsteen gebruikt, zowel in de nieuwbouw als in de restauratie. In de nieuwbouw komt het materiaal vooral terug als accent in bakstenen gevels, bijvoorbeeld als latei, hoekblok, aanzet- of sluitsteen. Na de oorlog is het nog gebruikt als plaatmateriaal. Vroeg voorbeeld van deze tufstenen is te vinden aan de villa De Botervloot, thans de Japanse ambassade in Den Haag (Tobias Asserlaan 2, J. Limburg, 1911-1914). In de restauratie zijn er grote problemen met deze tufsteen. Denk bijvoorbeeld aan de torenbekroningen van Th.Verlaan in Arnhem, Echt en Weert waar op grote schaal gebruik is gemaakt van tufsteen. Inmiddels is aan de toren van de St.Martinuskerk te Weert al een groot deel vervangen, deels door een vergelijkbare Duitse tufsteen en deels door Chinees graniet. In Arnhem is het nog de vraag wat als vervanger voor de tufsteen kan dienen. De materiaalkeuze heeft gevolgen voor de aanblik van de toren, aangezien de buitenhuid van de toren van tufsteen is. Het moderne gebouw aan de Heuvel in Rotterdam (tegenover de ingang van de Laurenskerk), een betonskelet met vliesgevel, is een beschermd monument bekleed met platen Ettringer tufsteen. Ook hier zijn de nodige problemen met de steen en dringt zich de vraag op hoe en met welk materiaal hersteld moet worden. Het is niet eenvoudig om vervangend materiaal te vinden met dezelfde kleur en uitstraling. Men kan zich afvragen of de consequentie van de beschermde status van het gebouw niet moet zijn dat dezelfde steen-
soort en techniek bewaard wordt, waarbij de beperkte houdbaarheid op de koop toegenomen wordt. Misschien wel als onderdeel van het ontwerp beschouwd moet worden, zoals dat in ieder geval bij het paviljoen van Duijker te Hilversum het geval was. Daar heeft men overigens het gebouw uiteindelijk toch 'verduurzaamd’. Na 1950 wordt vooral in het midden en oosten van het land nog tufsteen gebruikt, naast Baumberger steen (NH-kerk te Vorden, Lebuinustoren te Deventer) en later basaltlava (OLV-toren Amersfoort, Lievensmonstertoren Zierikzee), beide ook afkomstig uit Duitsland. In het zuiden en westen van het land is veel gebruik gemaakt van Franse kalksteen, nadat het Zandsteenbesluit genomen werd. In Zeeland worden veel kerken gerestaureerd met kalkstenen uit het bekken van Parijs, zoals daar zijn de St.Pierre d’Aigle, de St.Leu d’Esserent en de Faverolles, die ingevoerd werden door de fa. De Dreu in Goes. Deze zijn terug te vinden aan tal van monumenten in het westen van ons land. De abdij van Middelburg, de Grote kerk te Goes, de Laurenstoren te Rotterdam, de Janstoren te Gorinchem en de Oude en Nieuwe kerk te Amsterdam. Het diende dan ook voornamelijk als vervanger voor Belgische witte kalkstenen (Ledesteen en Gobertanger) die al lange tijd nauwelijks voor handen waren. In de jaren ’50 en ’60 van de vorige eeuw worden deze kalkstenen op grote schaal gebruikt in de restauratie.
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
1925) zijn verschillende soorten marmer gebruikt. Kosten noch moeite worden gespaard in de daaropvolgende decennia om interieurs aan te kleden met de meest uiteenlopende natuursteensoorten. Voor die tijd wordt er van een beperkt aantal soorten steen gebruik gemaakt; wit marmer, Ölandsteen, donkere Belgische kalksteen en Belgische marmers. Het aankleden van gebouwen met een breed scala van gekleurde natuursteen houdt verband met de nieuwe bouwopgave aan het eind van de 19de eeuw, namelijk het onderbrengen van allerlei openbare functies (stadhuizen, musea, stations, instituten) in passende gebouwen. Het stadhuis van Leiden is misschien wel één van de mooiste voorbeelden in ons land. In het gebouw zijn wit marmer, Bleu Belge, Comblanchien, Giallo Siena en Portoro op zeer vakkundige wijze verwerkt. Maar ook bankgebouwen en warenhuizen uit deze periode maken nog steeds indruk. Veelvuldig wordt gebruik gemaakt van Belgische (Noir de Mazy, Bleu Belge, Rouge Royale, Griotte, Gris), Italiaanse (groene Aosta-marmers, Cippolino, Bardiglio, travertijn) en Franse marmers (Lunel, Napoleon, SaintAnne). Bij V&D-gebouwen ziet men het gebruik van Bleu Belge (een witgeaderd zwart marmer) in combinatie met Comblanchien of een ander beige marmer (voornamelijk marmers uit de
Daarna is het vooral basaltlava uit Duitsland die gebruikt wordt in plaats van deze kalkstenen; was men bezorgd om de invloed van ‘zure regen’, of ging het erom dat basaltlava beter aansluit bij donker verweerde zandsteen? Aan de Lievensmonstertoren te Zierikzee werd in ieder geval eerst Mayener en daarna Lohndofer basaltlava toegepast in het begin van de jaren ’60 als vervanger van zandsteen. In Vianen aan het stadhuis werd in dezelfde periode Lohnfdorfer toegepast evenals aan de St.-Jan in Den Bosch, aan de noordzijde van het schip en aan het noordertransept. Duitse basalt is ook op kleine schaal in de nieuwbouw terug te vinden (Maliebaan 74, Utrecht). Basaltlava is buitengewoon weervast, maar de donkere kleur van het materiaal is nadelig voor de beleving van de vorm.
Interieurs: marmers en polijstbare kalkstenen Voor de hal van het Tropeninstituut in Amsterdam (Gebr. Van Nieukerken, opgeleverd in
8 – INTERIEUR VAN DE V&D IN AMERSFOORT. TRAPTREDEN VAN LUNEL, AFDEKKING TRAPWAND VAN NAPOLEON, HARPSTUKKEN EN TRAPPAAL VAN BLEU BELGE.
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
omgeving van Boulogne-sur-Mer; Napoleon of Lunel) (figuur 8). In de jaren ’30 van de vorige eeuw werden deze gebouwen ontworpen door de huisarchitect van V&D, Jan Kuyt, wat de overeenkomsten verklaart. Bij de herbestemming van de voormalige V&D in Enschede (J.Kuyt, 1939) is een dergelijke aankleding van de trappartij deels verloren gegaan. Men heeft zelden oog voor de buitengewoon zorgvuldige detaillering en uitvoering van deze trappartijen. Bij veel warenhuizen is helaas ook te zien dat de trappartij een achteraf-hoek is geworden door het gebruik van roltrappen en liften. Gelukkig zijn ze in veel gevallen nog wel bewaard. Herstel is kostbaar en zuinigheid geboden. Comblanchien (een kalksteen uit de omgeving van Dijon) is nog volop leverbaar, maar de marmers uit de omgeving van Boulogne-surMer zijn niet gangbaar in de handel. Ook Bleu Belge wordt niet meer gewonnen. In de jaren ’50 verdwijnen de Belgische marmers uit beeld om plaats te maken voor steensoorten uit Zuid-Europa als Italiaanse travertijn, Serpentino en Cristallino. Uit Scandinavië komen kwartsieten (Alta) en leisteen (Pillarguri, Sell).
Technieken Behalve andere soorten past men andere technieken toe om natuursteen te bewerken. Er ontstaat in het begin van de 20ste eeuw een
30
scheiding tussen de restauratiesteenhouwerij en de natuursteenbewerkers. Deze kloof is sindsdien alleen maar groter geworden. In de restauratiesteenhouwerij worden technieken beoefend met gereedschappen die de Romeinen reeds hanteerden, al neemt ook in deze sector de machine het werk steeds verder over. Belangrijkste verschil tussen de reguliere natuursteenbedrijven en de restauratiebedrijven is de aanwezigheid van blokken in plaats van platen steen op de werf bij laatstgenoemden. Het bewerken van natuursteen komt in de reguliere steenhouwerij neer op het verzagen en schuren van platen natuursteen. Met uitzondering van hardsteen, die in dikkere maten voorhanden is voor het maken van dorpels, verwerkt men voornamelijk platen van 2 of 3 cm dik. Kwartsiet was één van de eerste materialen die op grote schaal als plaat verwerkt werd en dat was op zichzelf ook niet verwonderlijk, aangezien het materiaal zich goed laat kloven en men het uitzicht van het gekloofde oppervlak waardeerde. Dit materiaal is in gebruik geraakt na het midden van de vorige eeuw en na enkele decennia is het gebruik afgenomen. Bedrijven die dit materiaal verwerkten (bijvoorbeeld Beisterveld in Utrecht) zijn verdwenen of overgegaan op andere steensoorten. Niet alleen vloeren en trappen werden met
MONUMENTENZORG
uiterst weervaste kwartsiet bekleed, maar ook gevels. Het bekleden van gevels is sinds de jaren ’50 van de vorige eeuw niet meer weg te denken uit de bouw. Waarom architecten een voorkeur kregen voor dit gebruik van natuursteen verklaart architect J.H. Emck in 1957 (Emck 1957, p.346). In het blad BOUW schrijft hij namelijk dat het streven van de jongere generatie architecten naar ‘eenvoud’ en het verlangen van de oudere generatie naar ‘het pathos en het decorum van de 19de eeuw’ ten grondslag ligt aan dit veranderend gebruik. Een omslag van ‘schijnarchitectuur’, bewerkte blokken die de indruk wekken van massief natuursteenwerk (terwijl ze in feite een bakstenen gebouw bekleden), naar meer 'simpele en uiterst eenvoudige oplossingen' die minstens zo boeiend kunnen zijn. Men aanvaardt ‘het karakter van bekleding’ stelt Emck. De toenemende mogelijkheden om natuursteen te verzagen en te polijsten, wordt door Emck niet genoemd, maar het zal zeker effect gehad hebben op het gebruik. De diamantzaag doet in deze jaren zijn intrede. Aanvankelijk zijn gemakkelijk te kloven steensoorten populair, zoals de Noorse kwartsieten en leigesteenten, Italiaanse serpentino en zelfs sporadisch Kunrader steen. Door de mechanisatie spelen verwerkingskosten op den duur geen rol meer en worden steeds meer natuursteensoorten verzaagd tot platen en geschuurd. In dat kader past de oplossing voor de gevels van de Rotterdamse Bijenkorf (M.Breuer en A.Elzas, 1956) geheel in zijn tijd. De travertijn platen zijn niet alleen gezaagd, maar ook nog gefrijnd. De richting van het frijnen is door de ontwerpers bewust gevarieerd, zodat het regenwater zich ook in diverse richtingen verspreidt en dus de vervuiling/verkleuring van de gevel op den duur niet een egaal grijze gevel veroorzaken, maar de gevels ‘een zeer gevarieerd en geschakeerd aspect’ verkrijgen (Emck 1957, p.348). Sindsdien komt het afwerken van dergelijke gevels met arbeidsintensieve technieken nauwelijks nog voor.
Literatuur – Slinger, A., H.Janse en G.Berends (1980). Natuursteen in monumenten Zeist. – Nijland, T.G, W.Dubelaar en H.J.Tolboom (2007). De historische bouwstenen van Utrecht In: W.Dubelaar, T.G.Nijland en H.J.Tolboom (red). Utrecht in Steen. Utrecht, 31-110. – Emck, J.H. (1957). Moderne bewerkingsmethoden van natuursteen en het standpunt van de architect. In: BOUW 1957-1, p.346-348. 9 – RELIËF VAN HILDO KROP, ABN AMRO GEBOUW OP DE KNEUTERDIJK, DEN HAAG.
RECENT
31
VERSCHENEN
Details Paperback ISBN 978-90-5589-303-4
Prijs € 45,-
Memories of Architecture Architectural Heritage and Historiography in the Distant Past Auteur W.F. Denslagen Uitgave Spinhuis Publishers
Amsterdamse interieurs Huizenportretten 1875 - 1945 the Distant Past Auteurs Barbara Laan en Alexander Westra Uitgave Uitgeverij SUN Details Hardcover, 156 pagina's full colour ISBN 978-90-8506-733-7
Prijs € 14,95
Hoe in het verleden werd nagedacht over het verleden In de wereld van de monumentenzorg is men in het algemeen van mening dat de bezorgdheid voor historische architectuur, in Europa althans, is ontstaan in de negentiende eeuw, zelfs als er sprake is geweest van een aantal eerdere initiatieven in de Renaissance. Dit boek is gebaseerd op een aantal bronnen die aangeven dat deze zorg in feite zo oud is als de Europese beschaving zelf. Hetzelfde geldt ook voor de vernietiging van de architectuur, iets dat kan leiden tot traumatische ervaringen, die voortbestaan in het collectieve geheugen van de mensen.
Verborgen achter veel voordeuren in Amsterdam Zuid zijn buitengewone interieurs te vinden. Interieurs die we waarschijnlijk nooit met eigen ogen zullen kunnen bewonderen, maar waar dit boek een uniek beeld van geeft. Dertien woonhuizen met een bijzonder verhaal of een rijke geschiedenis worden in deze uitgave voor het eerst getoond. In dit boekwerk krijgt de lezer niet alleen uitleg van stijlen als de neorenaissance en de Amsterdamse School, begeleid door prachtige foto's van halpartijen, keukens en boudoirs, en details van glas-in-lood, vloeren en plafonds. Eveneens leest u in deze uitgave ook de verhalen van de ontwerpers, de makers en de gebruikers
VITRUVIUS
Men kan een gebouw slopen, maar niet het geheugen. Maar hoe is dit geheugen 'doorgegeven' in het verre verleden? Bijna alles wat we weten over het verleden is gebaseerd op het onderzoek van de negentiende-eeuwse historici. Voor 1800 is maar zeer weinig systematisch onderzoek gedaan op het gebied van de architectonische geschiedenis. Verering voor de grote architectonische erfenis van het verleden is te vinden in de oudste Europese geschiedschrijving. Christelijke keizers maakten wetten ter bescherming van de Romeinse tempelarchitectuur. De grote gotische kathedralen werden door de eeuwen heen bewonderd. Er is meer continuïteit in de waardering en het behoud van de historische architectuur dan wij ons realiseren. Het kan leer-
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
zaam zijn voor hedendaagse 'monumentenzorgers' om te ontdekken hoe de middeleeuwse burgers trots waren op de schoonheid van hun eigen stad. Sommige van deze steden zijn nog steeds te bewonderen. En wat verloren is gegaan wordt in leven gehouden in de geschiedenisboeken en in de kunsten. De auteur is als architectuurhistoricus in dienst van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Tevens ia hij als hoogleraar geschiedenis en theorie van de monumentenzorg verbonden aan de Universiteit Utrecht. Op dit moment doet hij onderzoek naar de geschiedenis van de landschapswaardering door de eeuwen heen. Het boek werd in opdracht van de voormalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg geschreven.
RECENT
32
VERSCHENEN
Details Gebonden, 23 x 29,6 cm 300 pagina's full colour ISBN 978-90-7792-247-7
Prijs € 49,00
Getimmerd Verleden Sporen van voor- en vroeghistorische houtbouw op de zand- en kleigronden tussen Eems en IJssel Auteur H.T. Waterbolk Uitgave Uitgeverij Barkhuis Publishing
In 'Getimmerd verleden' behandelt Tjalling Waterbolk de opgegraven houten gebouwen uit voor- en vroeghistorische tijd op de zand- en kleigronden van Noord- en NoordoostNederland. Van deze gebouwen is het hout van het opgaande werk volledig vergaan. Wat rest is vaak niet meer dan de verkleuring in de grond van de kuilen die zijn gegraven om daarin de palen te zetten, die het dak en de wanden van de huizen hebben gedragen. Alleen in de terpen kan ook nog iets van het hout zelf bewaard zijn gebleven. Sinds de jaren '20 van de vorige
full colour, ISBN 978-90-0112-245-4.
Prijs € 24,95 Dertig kennisinstellingen, overheden en bedrijven werkten mee aan deze 96 pagina's tellende atlas vol kaarten, beelden en grafieken over het best onderzochte stukje van de aarde. Alle middelbare scholen in Nederland ontvangen vijftien exemplaren van deze nieuwe Bosatlas.
Bosatlas van Ondergronds Nederland Uitgave Noordhoff Uitgevers (concept en cartografie) Lijn43 (tekst) Details Hardcover, 96 pagina's,
De ondergrond van Nederland is bijzonder. Geen enkel land met zo'n slappe ondergrond is tegelijk zo dichtbevolkt. En vrijwel geen ander land in Europa beschikt over een gasvoorraad met zo'n enorme omvang. Maar liefst 400.000 keer boorden geologen een gaatje in de Nederlandse bodem, meestal tot een meter of tien diep, een enkele keer zelfs zes kilometer. Alle kennis die dat opleverde, is in deze atlas overzichtelijk weer-
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
eeuw zijn in het gebied bij opgravingen al enkele honderden plattegronden van huizen opgetekend. Ze omvatten de gehele periode van de vroege bronstijd tot en met de middeleeuwen, dus meer dan 3000 jaar. Deze plattegronden laten een grote variatie in bouwplan zien. De auteur, die bij vele opgravingen persoonlijk betrokken was, onderscheidt 34 typen, die elk gedurende een periode van enkele eeuwen in gebruik zijn geweest. Deze typen worden beschreven en door een aantal voorbeelden geïllustreerd. Behalve de boerderijen worden ook de bijgebouwen besproken: schuren, losse stallen, spiekers, kuilhutten, waterputten, etc. Ook de omheiningen en de inrichting van de erven worden behandeld. Een apart hoofdstuk is gewijd aan gebouwen
met een mogelijke rituele of religieuze functie: van de dodenhuizen uit de bronstijd tot de houten kerkgebouwen uit de middeleeuwen. Het boek begint met een inleiding over de geschiedenis van het onderzoek en eindigt met een schetsmatige beschrijving van het gebouwde landschap in de verschillende perioden. Lijsten van opgravingen en van de betreffende publicaties completeren het boek. Dit richt zich niet alleen tot de praktiserende veldarcheoloog, maar ook tot de amateurarcheoloog. Deze zal zich een meer concreet beeld kunnen vormen van de woon- en werkomstandigheden van de mensen in het verleden, dan alleen op grond van bewaard gebleven aardewerkscherven en andere voorwerpen mogelijk is.
gegeven in beelden en kaarten. Acht hoofdstukken geven een kleurrijk beeld van alles wat normaal gesproken onzichtbaar blijft: bodem- en gesteentelagen vol aardgas, grondwater, voedingsstoffen, bodemenergie, metselzand, Romeinse resten, metrotunnels en elektriciteitskabels. Ook nemen we de lezer mee op een reis door de tijd, die Nederland 300 miljoen jaar geleden begon in een Surinaams tropenbos, om via een Afrikaanse zoutvlakte en een Mediterrane binnenzee te eindigen aan de voet van een reusachtige gletsjer. Deze nieuwe Bosatlas ontcijfert de kilometers-
dikke bodemlagen die zich gaandeweg onder onze voeten ophoopten. De ondergrond is belangrijk voor de toekomst van ons land, bijvoorbeeld als vrijwel onuitputtelijke bron van water, voedsel, ruimte, erfgoed en energie. Deze Bosatlas brengt de Nederlandse ondergrond in kaart, zodat scholieren kunnen kennismaken met dit maatschappelijk bijzonder relevante vakgebied.
RECENT
33
VERSCHENEN
Auteur Richard Wrangham (vertaling Mark van Nieuwstadt) Uitgave Nieuw Amsterdam Uitgevers Details Paperback 272 pagina's ISBN 978-90-4680-586-2
Prijs € 19,95
Koken – Over de oorsprong van de mens
Bouwen op Historie. 100 jaar Van Hoogevest Architecten (1909-2009) Auteur Carien de BoerVan Hoogevest Uitgave Uitgeverij SUN Details Gebonden 304 pagina's rijkelijk geïllustreerd ISBN 978-90-8506-698-9
Prijs € 39,50 Het Rijksmuseum in Amsterdam, het raadhuis van Hilversum, de Utrechtse bin-
Waar komen we vandaan? Wat onderscheidt ons van de dieren? Antropologen en biologen zoeken de verklaring in onze evolutionaire geschiedenis. Na
nenstadskerken zijn stuk voor stuk gerestaureerd en gerenoveerd door Van Hoogevest Architecten uit Amersfoort. Dit bureau vertegenwoordigt drie generaties architecten en bestaat in 2009 honderd jaar. In die honderd jaar is het familiebedrijf uitgegroeid van een eenmansbureau met voornamelijk nieuwbouwprojecten tot een gerenommeerd architectenbureau, dat in de restauratiewereld een voortrekkersrol vervult. De opdrachtenportefeuille van Van Hoogevest Architecten is een staalkaart van de Nederlandse monumenten, maar ook van een eeuw nieuwbouwprojecten. Dit rijk geïllustreerde boek geeft een overzicht van zowel de restauratie- als nieuwbouwprojecten en de bureaugeschiedenis van Van Hoogevest Architecten. Daarnaast zijn specialisten gevraagd in te gaan op specifieke onderwerpen die in het oeuvre van het bureau een belangrijke rol spelen. Een eeuw samenwerking tussen architect en kunstenaar, de ontwikkeling van monumentenzorg, herbestemming van
VITRUVIUS
vele decennia waarin een bevredigend antwoord op zich liet wachten, biedt dit boek een even verrassende als overtuigende verklaring voor het ontstaan van de mens, zo'n twee miljoen jaar geleden. Het leren beheersen van vuur en vooral het koken van voedsel boden onze voorouders ongekende voordelen: een veiliger leven op de grond en voedzamer voedsel. Een fundamentele verandering van de anatomie en de hersenen was het gevolg. Het leven rond een kampvuur, het verzamelen van voedsel en
monumenten, de volks- en villabouw in het interbellum en de positie van het hedendaagse werk van Van Hoogevest Architecten in de Nederlandse architectuur zijn onderwerpen die nader toegelicht worden. 'Bouwen op Historie' geeft een
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
het bereiden ervan, maakten de mens echter ook kwetsbaar. Een nieuwe sociale structuur was het gevolg: het huishouden. Richard Wrangham maakt op heldere wijze duidelijk dat door de beheersing van vuur en het koken van voedsel apen mensen werden. Hij ging bij het schrijven niet over één nacht ijs. Het boek telt maar liefst zestig pagina’s aan noten en bibliografische verwijzingen!
overzicht van honderd jaar architectuurgeschiedenis, restauratiegeschiedenis en cultuurgeschiedenis. De rijkdom van de Nederlandse architectuur is aan de hand van deze bureaugeschiedenis af te lezen.
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
34
SPECIAL REPORT
F OTO : F L E U R KO O I M A N
De woningcorporaties Mitros en de Alliantie gaan het onderhoud en het beheer van hun monumentale panden onder de naam Stadsherstel Midden Nederland gezamenlijk aanpakken. Een gesprek over de samenwerking met Alliantiedirecteur Jim Schuyt en Mitros-directeur Marien de Langen.
Stadsherstel Midden-Nederland
‘Een totaal andere tak van sport dan het normale corporatiewerk’, noemt Jim Schuyt het onderhoud en het beheer van monumentaal vastgoed. Door zijn jarenlange ervaring met cultuurhistorische monumenten in Amersfoort weet hij waarover hij het heeft. Die ervaring gaat terug naar de tijd dat Schuyt directeur was van woningcorporatie SCW, die in 2001 met drie corporaties fuseerde tot de Alliantie. Zijn functie bracht hem in aanraking met de in 1967 opgerichte NV Amersfoortse Maatschappij tot Stadsherstel, de club die zich bezighield met monumentale panden. Na de veelbelovende start was in de jaren de tachtig de vaart er volledig uit, zegt Schuyt. ‘Het was een kleine club notabelen met een prachtig bezit, waar men weinig mee deed. Wij vonden eind jaren tachtig bij SCW dat het beter en dynamischer kon. We kochten de aandelen van Stadsherstel en brachten het grootste deel van ons monumentale bezit erin onder. Ook kochten we panden van anderen, waaronder in één klap dertig woningen in de binnenstad. Het bezit van Stadsherstel groeide in korte tijd van 40 naar ongeveer 160 panden.’ Door Stadsherstel wist men binnen SCW dat monumentale panden een andere benadering vereisen dan het reguliere corporatiebezit. Schuyt: ‘Corporaties denken in grote aantallen woningen, JOS VAN maar bij monumentaal vastgoed werkt die benaDER BURG dering niet. Dat zijn individuele panden, die maatwerk vereisen. Toch zag je in het verleden vaak - helaas kom je het nog steeds tegen - dat corporaties hun monumentale bezit op dezelfde wijze beheren als sociale huurwoningen.’ Marien de Langen voelt zich enigszins aangesproken. ‘Bij Mitros brak het inzicht dat de standaardbenadering niet werkt bij monumenten iets later door. Als er iets mis was in een monumentaal pand, gingen
we het bij wijze van spreken met een gipsplaat repareren. Dat kon ook makkelijk, omdat deze panden populair zijn. Door hun prachtige ligging in de binnenstad worden ze toch wel verhuurd.’ Maar ook bij Mitros begon men te beseffen dat restauratie, onderhoud en beheer van cultuurhistorische panden maatwerk moeten zijn. Waarna de vraag zich aandiende hoe dat te leveren. De Langen: ‘Voor maatwerk heb je expertise nodig. Die konden we zelf opbouwen, maar waarom zouden we het wiel uitvinden dat de Alliantie met Stadsherstel al had uitgevonden? Samenwerking biedt hier alleen maar voordelen. Het is de snelste methode, omdat we nu niet eerst zelf van alles moeten gaan uitproberen. Stadsherstel, dat een deskundige club mensen is die hun sporen hebben verdiend, heeft dat voor ons al gedaan. Bovendien is het goedkoper dan zelf een organisatie opbouwen.’
Stadsguerilla Het voordeel voor Mitros van de samenwerking met de Alliantie is duidelijk, maar Schuyt ziet meer positieve gevolgen. ‘Het is belangrijk dat monumentaal erfgoed goed wordt beheerd. Men vergeet nogal eens dat corporaties in Nederland veruit de grootste bezitters van monumentale panden zijn. Met dat erfgoed kan beter worden omgesprongen dan nu gebeurt. Wij hebben met Stadsherstel Amersfoort ons het kunstje van goed beheer eigen gemaakt. Waarom zouden we anderen daarvan niet laten profiteren? Wat mij betreft sluiten meer corporaties zich bij ons aan.’ Hij verzwijgt niet dat Stadsherstel Amersfoort ook een direct belang heeft. ‘Door de samenwerking wordt Stadsherstel Midden-Nederland een van de grootste monumentenlichamen in Nederland. Dat maakt haar tot een belangrijke gesprekspartner van overheden en andere instellingen. Dat is goed voor onze belangenbehartiging. Ook zorgt de samenwerking ervoor dat we nog professioneler kunnen werken.’ De twee directeuren wijzen er op dat in Stadsherstel Midden-Nederland beide corporaties hun eigen financiële huishouding blijven voeren. De Langen: ‘We blijven zelf verantwoordelijk voor onze spullen. We knappen beiden met eigen geld onze panden op.’ Schuyt: ‘We werken samen in Stadsherstel Midden-Nederland, maar daarnaast blijven Stadsherstel Amersfoort en Mitros Monumenten actief. Dat is niet alleen uit
35 financiële redenen, maar ook om de locale verankering te behouden. Fons Asselbergs (ex-wethouder Amersfoort en ex-directeur Rijksdienst Monumentenzorg, JVDB ) vergeleek stadsherstel met een stadsguerilla, omdat je pand voor pand moet veroveren. Zonder steun van gemeenten win je die guerilla niet, dus moet je zorgen voor locaal draagvlak. Als een stadsherstelorganisatie groot is en ver weg zit, krijgt een gemeente het gevoel dat ze er niets meer mee te maken heeft. Waarom zou ze zich er dan nog voor inspannen?’ De woorden monumentale panden roepen beelden op van prachtige herenhuizen, maar De Langen benadrukt dat het monumentale Mitrosbezit ‘een brede baaierd van vastgoed’ is. ‘Het is een cocktail van prachtige panden, oude fabriekscomplexjes en arbeidershuisjes. Geen traditionele sociale huisvestingsprojecten. Een prachtig pand is bijvoorbeeld Nieuw Amelisweerd, dat de gemeente aankocht na de protesten in 1982 tegen de aanleg van de A27.’ Het bestand in Amersfoort is even divers, zegt Schuyt. ‘We hebben woningen, maar ook winkels, cafés, restaurants en bedrijfsruimtes.’
Rotte kies Het beheer van monumentale panden is een kostbare aangelegenheid. Het roept de vraag op waarom De Langen en Schuyt zo gehecht zijn aan dit erfgoed. Zouden ze er niet liever van af willen? Waarom verkopen ze de panden niet? De Langen. ‘Als je alleen naar geld kijkt, kun je deze monumenten inderdaad beter niet hebben. Maar er is meer dan geld. In ons monumentenbestand zitten veel sociale huurwoningen. Die passen goed bij onze volkshuisvestelijke opdracht. Wij – en met ons de gemeente Utrecht – vinden het belangrijk dat in de binnenstad dit type woningen blijft bestaan. De tweede reden is cultuurhistorisch. Wij vinden het belangrijk om dit erfgoed in stand te houden.’ Maatwerk maakt de exploitatie van deze panden op termijn overigens interessanter dan nu het geval is, verwacht De Langen. ‘In veel panden zit een vaak nauwelijks gebruikte onderruimte. Daar kun je interessante functies in onderbrengen.’ Hij benadrukt nogmaals dat het altijd om maatwerk gaat. ‘Je moet weten wat bij een pand past, maar ook wat men waardeert in de stad. Waar zitten de niches? Als je dit maatwerk levert, kun je financieel meer uit deze panden halen. Al zullen we er nooit rijk van worden, maar dat hoeft ook niet, want dat is onze opdracht niet. Wij zijn tevreden als deze panden redelijk normaal geëxploiteerd kunnen worden.’ Schuyt: ‘Essentieel is dat je monumentenportefeuille rijkgeschakeerd is. Een deel zal nooit een financieel succes worden, maar dat is niet erg, als je
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
ook bezit hebt dat wel een redelijk rendement oplevert. Als corporatie moet je financieel quitte kunnen spelen.’ Dogma’s zijn hier uit den boze, vervolgt hij. ‘Soms moet je het verkopen van een pand niet schuwen. Ik vind dat niet vloeken in de kerk. Je moet geen uitverkoop houden, maar er is niets op tegen als je door iets te verkopen een rotte kies in de stad kan opknappen.’
Spic en span De Langen stuit bij de overheid nogal eens op wantrouwen als het over het bezit van monumentale panden gaat. ‘De volkshuisvestelijke wereld denkt al snel: hé, wat gaan die corporaties doen? Willen ze hun monumentale panden aan de sociale huursector onttrekken en er dure huurwoningen van maken? Willen ze de woningen verkopen? Men telt alles drie keer na De Alliantie in die wereld voor je toestemming krijgt om Woningcorporatie iets te doen. Ik kan me dat wel enigszins voor- De Alliantie is in 2001 stellen, omdat cultuurhistorische waarde niet ontstaan uit een fusie van
Niet meer alleen maar samen Stadsherstel Midden-Nederland begint met 270 monumentale panden van Mitros en 160 van Stadsherstel Amersfoort. De Langen ziet het als een start. ‘Dit is de eerste prak van onze zeshonderd monumenten. We hebben de panden geselecteerd op cultuurhistorische waarde. Als ze opgeknapt zijn, komt de volgende tranch.’ Voor Schuyt is de kous ook nog lang niet af. ‘We hebben nog honderd monumenten in Hilversum.’ Maar de grootste potentiële bijdrage van De Alliantie bevindt zich in Amsterdam, waar de corporatie 850 rijks- en 350 gemeentemonumenten heeft. Schuyt: ‘Dat zijn niet allemaal panden, maar ook eenheden in wooncomplexen, zoals aan het Entrepodok. We zullen deze aantallen niet in één keer toevoegen, maar we kunnen voorlopig vooruit.’
VITRUVIUS
vier corporaties: Atrium (Gooi en Vechtstreek), de Dageraad (Amsterdam), Groene Stad Almere (Almere) en SCW (Amersfoort en omstreken). De Alliantie bezit 60.000 woningen. Missie: het zorgen voor betaalbare en goede woonruimte in vitale wijken in de noordvleugel van de Randstad.
hun primaire drive is.’ Ook de oprichting van Stadsherstel Midden-Nederland, had bij de verschillende overheden nogal wat voeten in de aarde. Inmiddels is iedereen akkoord, zegt De Langen. Lachend: ‘Het mag zelfs van de fiscus. Nou, als die iets goed vindt, heb je het ver geschopt in Nederland.’ Tevreden is hij over de medewerking van Bureau Monumentenzorg in Utrecht. ‘Die zat als een bok op de haverkist MitrosWoningcorporatie toen het hoorde van de plannen voor Mitros is in 1998 ontstaan uit Stadsherstel Midden-Nederland, maar het zag een fusie van twee corporaties snel dat het initiatief ongelofelijk veel kon in Utrecht en één in opleveren.’ Ook Schuyt steekt de loftrompet over de Bureaus Monumentenzorg. ‘Zij zoeken Nieuwegein. Mitros bezit oplossingen en pakken kansen. Dat merk in ik 31.000 woningen. Haar Amersfoort, maar ook in Hilversum. Ze heb- missie: zich inzetten voor de ben als stip op de horizon het cultuurhistori- (woon)kansen van mensen sche belang en denken niet primair aan vergunin buurten en wijken in ningen. Daar heb je wat aan als je als guerillade stedelijke regio Utrecht. club panden wilt veroveren.’ Er wordt in Nederland veel geklaagd over de Bij het uitvoeren ervan richt regelcultuur, maar De Langen en Schuyt Mitros zich op vijf kernkunnen met hun monumentenambities rede- thema’s: mens, wijk, stenen, lijk uit de voeten met de wetgeving. De maatschappij en bedrijf. Langen: ‘We kunnen nog genoeg doen voor we tegen grote wettelijke belemmeringen aanlopen. Natuurlijk kan het altijd beter – denk aan het huurbeleid – maar de wetgeving is niet de grootste belemmering.’ Schuyt is onderstreept zijn woorden. ‘Binnen de bestaande spelregels zijn voldoende mogelijkheid. Als iedereen binnen de mogelijkheden van de wet alles uit de kast haalt, kan alles, maar het wordt moeilijk als mensen met allerlei wetten en praktische bezwaren komen. Het gaat om de wil om iets te willen realiseren.’ Met die wil is Stadsherstel Midden-Nederland een feit. Mitros en De Alliantie kunnen aan de slag. De Langen: ‘Over vijf jaar moet ons monumentenbestand op orde zijn.’ Schuyt: ‘Die termijn heb ik ook in mijn hoofd. Het kan niet in één keer allemaal spic en span zijn.’
INGEZONDEN MEDEDELING
Binnenste buiten Een monumentaal pand, ooit eens gebouwd als woonhuis, buitenverblijf, of bijvoorbeeld vesting. Tegenwoordig in gebruik als museum, kantoor of nog steeds als woonhuis. Maar altijd heeft men tijdens de bouw rekening gehouden met de binnenruimte. In de loop der tijd heeft het interieur vaak een andere bestemming gekregen, of is het aan de tijd aangepast, maar een ding staat vast, zonder het interieur heeft het huis geen ziel. Hoe hou je de ziel in het huis? Zo wordt er in Nederland steeds een belangrijke kant van het monument vergeten: de binnenkant! Waarom wordt het interieur toch steeds losgekoppeld van het monument en niet gezien als essentieel onderdeel ván het monument? Hoe is het mogelijk dat wij in Nederland zo weinig doen aan het behoud en onderhoud van historische interieurs? Waar zijn hiervoor de instanties die controles uitvoeren, subsidies verstrekken, de onderhoudsplannen schrijven en waar nodig, restauraties uitvoeren? Het historisch interieur blijft het ondergeschoven kind. Sinds de oprichting van de Stichting Manifestatie Historisch Interieur in 2001, door de (destijds geheten) Rijksdienst voor de Monumentenzorg en het Instituut Collectie Nederland, is de aandacht wel wat meer gevestigd op het historische interieur en wordt men zich hier wel steeds bewuster van,
echter in de praktijk is dit nog niet genoeg. Vooral wat betreft de informatiestroom naar particulieren die vaak niet op de hoogte zijn van de mogelijkheden voor het behoud van hun interieur, blijft onder andere de overheid in gebreke. Waarom is de binnenruimte van monumenten zo lang aan de aandacht ontsnapt? Wellicht komt dit door de complexiteit van de interieurs? Zo heb je niet alleen te maken met het nagelvaste interieur wat betreft de betimmeringen en andere wandbekledingen en stucplafonds en vloeren, maar wat doen we bijvoorbeeld met de keuken, de badkamer en de installaties? Voor het vaststellen van de problemen in het interieur heb je al snel te maken met een grote groep specialisten, ieder onderdeel van het interieur vergt toch vaak een andere aanpak. Is er ergens een richtlijn waar de eigenaar na kan gaan wat het plan van aanpak is? Wat je wel of niet moet doen en vooral, wat je moet laten! Dit is vaak niet duidelijk. De eigenaar wil natuurlijk dat problemen aan het interieur zo snel en goed mogelijk verholpen worden. De interieurspecialist wil liever dat er wordt gekeken naar de mogelijkheden om zo min mogelijk schade aan het historische interieur te veroorzaken en dat kan aardig in de kosten lopen. En dan wil het wel eens voorkomen, dat de eigenaar liever de specialisten overslaat, om vooral sneller en goedkoper van zijn probleem af te zijn. Hoe laat men de eigenaar dan weten dat dit voor het behoud van het historisch interieur toch niet de bedoeling is. Wie controleert de eigenaar? Kan de eigenaar in
Voorbeeld van een particulier historisch interieur dat voor onderhoud vooralsnog niet voor subsidie in aanmerking komt.
geval van restauraties en renovaties ergens gebruik maken van een subsidie die geldt voor de historische interieurs, als dit monument geheel particulier is en niet open gesteld voor het publiek? Zodat hij eerder geneigd is voor de wat ingewikkelde renovatie te kiezen, in plaats van alleen maar naar de kosten te kijken? En waarom niet? Hier ligt een mooie en nobele taak bij de overheidsinstellingen, want hoe je het ook wendt of keert, geld is een enorme stimulans om het beheer en behoud van historische interieurs te beheersen. In navolging van de interieurwacht die in Vlaanderen en in Nederland alleen nog maar in Noord-Brabant (Monumentenwacht) al bestaat, heeft Conserf inmiddels gehoor gegeven aan de vraag naar advies en inspecties van historische interieurs. Voor het behoud van het historisch interieur voert de interieurspecialist inspecties uit, waarbij wordt gekeken naar de aard- en de nagelvaste historische elementen in de binnenruimte. Hierbij komt tevens de conditie van het exterieur aan de orde omdat schade aan interieurelementen vaak het resultaat is van bouwkundige gebreken. Naar wens van de opdrachtgever kan Conserf interieurinspecties uitvoeren en die vertalen naar onderhouds- en restauratieplannen, kostenramingen en begrotingen.
Drs. C.S.C. Charlotte Prinsen-Avenarius Conserf – Monumenten Adviesbureau Medewerker Historisch Interieur
VOOR
37
U GELEZEN
Onder heide en akkers De archeologie van Noord-Brabant tot 1200 Auteurs Evert van Ginkel & Liesbeth Theunissen Uitgave Uitgeverij Matrijs i.s.m. Brede Overleggroep Kleine Dorpen in Drenthe Recensent Jeroen Bouwmeester Uitgave Matrijs Details Hardcover, 280 pagina's geïllustreerd ISBN 978-90-5345-358-2
Prijs tot 31 december 2009 € 34,95 Toen ik het boek Onder heide en akkers – de archeologie van Noord-Brabant tot 1200 geschreven door Evert van Ginkel en Liesbeth Theunissen, voor het eerst in mijn handen kreeg was ik overdonderd door de uitstraling van het boek. Een geweldige vormgeving met mooie full colour afbeeldingen. Dat schept natuurlijk verwachtingen! Laten we eens gaan kijken of deze waargemaakt kunnen worden… Om te beginnen de doelgroep. Het boek is geschreven voor 'iedereen die zich interesseert
voor de geschiedenis en het landschap van Noord-Brabant'. Dat is nogal een uitdaging. Hoe breng je de boeiende geschiedenis van Brabant zo bij de mensen dat zij er ook daadwerkelijk inzicht in krijgen en dat het boek niet blijft hangen bij mooie plaatjes. Dat laatste is namelijk nogal eens een valkuil bij publieksboeken. Maar aan de andere kant wil je als schrijver ook dat het boek werkelijk gelezen gaat worden en moet het dus ook weer niet te droog zijn. De auteurs hebben hiervoor een slimme benadering gekozen, namelijk door de geschiedenis van de Brabantse archeologie met het verhaal over de geschiedenis van Brabant te verweven. Hierdoor wordt je als lezer als het ware meegezogen in het verhaal. De spanning van het ontdekken en het magische dat archeologie met zich mee brengt, voert je als het ware mee door het boek. In het boek wordt gesproken over amateur-archeologen uit de negentiende en vroeg twintigste eeuw zoals Peter Norbertus Panken, die gefascineerd zijn geraakt door de voorwerpen die in de grond zitten en proberen te begrijpen wat er achter zit. Aangrijpend was het verhaal over een jonge scholier, Jan Ossewaarde uit Vlijmen, die begin jaren '20 bijzondere steentjes ontdekte en vermoedde dat het om hele oude werktuigen ging uit de prehistorie. Holwerda ontkende stellig dat in de oude steentijd mensen in Nederland rondliepen. Zijn assistent, Remouchamps zag er nog wel wat in, maar in 1923 stierf Jan op 18-jarige leeftijd. Zijn vondsten, postuum door de vader van Jan naar Holwerda gestuurd, verdwenen in een lade in Leiden en zijn vondsten, nota bene het eerste laatpaleo-
VITRUVIUS
lithische materiaal dat in Nederland herkend was, zijn tot op heden nooit uitgewerkt. Wat zou er van deze jongen geworden zijn als hij wel zijn verkoudheid had overleefd? Maar in het boek worden ook verhalen verteld die thuis horen in jongensboeken. Over de Kempenbende, een groep jonge onderzoekers die onder leiding van provinciaal archeoloog Gerrit Beex, diverse opgravingen deed en waarvan er velen uiteindelijk als professional in het archeologische vak terecht kwamen. Jonge mensen gegrepen door het verleden… Maar dat is maar een deel van het boek, want tussen deze verhalen door wordt de geschiedenis van Brabant aan de hand van de archeologie, tot 1200 na Christus behandeld. De geschiedenis is opgedeeld in hoofdstukken die de diverse thema's in chronologische volgorde behandelen. Uitgangspunt hierin is Brabant, maar gelukkig wordt niet geschroomd om af en toe ook de wereld buiten Brabant hierin mee te nemen zodat je als lezer ook een en ander kunt plaatsen in ruimte en tijd. Begonnen wordt met een uiteenzetting over het ontstaan van het Brabantse land. Niet onbelangrijk omdat het landschap in feite het blad is waarop de archeologische geschiedenis op staat geschreven. Daarna vervolgt het boek met de vroegste gebruikers van het landschap in de steentijd en gaat het hierna over naar de eerste bewoners. Natuurlijk wordt er uitgebreid gesproken over de vele grafheuvels die Brabant rijk is en ook over het vorstengraf van Oss. Een nog altijd unieke vondst die ons een blik gunt in het systeem van netwerken in Europa waar nederzettingen in Brabant
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
blijkbaar ook deel van uitmaakten. Onder meer komen hierna de Romeinen aan de orde. De geromaniseerde samenleving heeft veel sporen in Brabant achtergelaten, zoals de villa van Hoogeloon en de vele vondsten en sporen uit Cuijk en omgeving. Na het vertrek van de Romeinen komen de vondsten uit de Vroege Middeleeuwen aan de beurt. Het boek besluit symbolisch rond 1200. Symbolisch omdat rond 1200 het hele nederzettingssyteem archeologisch lijkt te verdwijnen door een andere wijze van boerderijbouw en tegelijkertijd belangrijke veranderingen in de samenleving zich voltrekken. Behalve het grote verhaal komt in ieder hoofdstuk een drietal thema's aan de orde, onder de noemer van de drie p's: persoon, parel en plek. In persoon worden mensen die een bijzondere rol in de Brabantse archeologie hebben gespeeld en/of nog spelen uitgelicht. In parel komen bijzondere vondsten aan de orde en in plek worden bijzondere archeologische plaatsen voor het voetlicht gebracht. Dat breekt het boek in positieve zin en het biedt de auteurs tevens de mogelijkheid om een aantal zaken wat verder uit te diepen zonder dat het ten koste gaat van het “grote verhaal”. Het boek is niet alleen voor het geïnteresseerde publiek aantrekkelijk. Ook voor de vakwereld biedt een hele wereld aan contextinformatie over enerzijds hoe de archeologie in Brabant is ontstaan en anderzijds hoe de geschiedenis zich in deze provincie heeft voltrokken. In dat opzicht dient het als praktisch overzichtswerk. Doordat er ook veel literatuurverwijzingen in staan, zorgt het ervoor dat het boek fungeert als een poort naar meer
VOOR
38
U GELEZEN
informatie. Over de keuze tot 1200 kun je twisten en ook over de keuze om alleen heel Brabant te behandelen. Wat het eerste aangaat geven de auteurs aan dat de geschiedenis tot 1200 toch voornamelijk een archeologisch verhaal is en dat vanaf dat moment juist de geschreven bronnen een grotere rol gaan spelen. Dat zou daarmee het archeologische verhaal een wat ander karakter geven. De keuze voor Brabant is vooral gemaakt vanwege de eigen
RECENT
onderzoeksgeschiedenis die deze provincie kent. Nu zijn er bij keuzes altijd wel tegenargumenten te maken. Wat hun keuzes bij mij vooral teweegbrengen is een verlangen. Een verlangen naar enerzijds de archeologische geschiedenis van alle andere provincies in Nederland. Maar ook wil ik nu ook het einde van het verhaal weten! Want wat gebeurt er nu als de steden in opkomst komen? Hoe begint de samenleving er dan uit te zien en wat voor een rol heeft de stadsar-
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
cheologie in dat geheel? En dat is precies wat het boek doet! Het doet je verlangen naar meer! Meer verhalen! Meer archeologie! Het is te hopen dat hiermee ook weer een nieuwe generatie archeologen wordt aangesproken. Jonge mensen die net als Jan Ossewaarde en vele anderen gefascineerd raken door de oude voorwerpen die uit de grond komen en de verhalen die daar achter zitten!
VERSCHENEN van de Heuvelrug Details Gebonden, 21,5 x 30 cm 176 pagina's ISBN 978-90-7856-811-7
Prijs € 24,95
Slot Zeist Een Vorstelyk stuk Goet Auteur Catharina L. v. Groningen Uitgave Uitgeverij 'De Buitenplaats' imprint van de Stichting Kleine Geschiedenis
Het Huys te Seyst en zijn formidabele parkaanleg werden in de jaren na 1680 volgens de nieuwste smaak gebouwd en aangelegd. Vanaf zijn ontstaan was het een veel besproken, geprezen maar ook gelaakte onderneming. De bouwheer, Willem Adriaan van Nassau, heer van Odijk en achterneef van prins Willem III, kocht in 1677 van de Staten van Utrecht de hoge, middelbare en lage heerlijkheid van Zeist en Driebergen. Met veel smaak en uit een ruime beurs werden huis en tuinen door de beste architecten van die tijd ont-
worpen. De provincie Utrecht kende geen fraaiere en meer prestigieuze plaats. Gasten uit binnen- en buitenland staken in brieven en gedichten de loftrompet: Wy zyn te Zeist, ik zie 't aan 't Vorstelyk Gebouw. De geschiedenis heeft het Slot en omgeving niet ongemoeid gelaten. Na de illustere heren van Nassau waren het de bescheiden Herrnhutters die vanaf 1745 eigenaars werden van het complex en de beide pleinen voor het Slot lieten aanleggen. Voor de inrichting van het huis had de verandering van eigenaar weinig consequenties. Dat werd anders toen het huis en een gedeelte van het park in 1830 in bezit kwamen van de familie Huydecoper. Zij richtten het huis opnieuw in. De
uitgestrekte tuinen achter het Slot gingen op de schop en werden in een bekoorlijk landschap herschapen. Weer stond Zeist bovenaan in aanzien en reputatie. Weer bewoonde een aanzienlijke familie het Slot. Pas in 1924 eindigde de particuliere bewoning. De aandacht kwam te liggen op het gebouw; het eens zo liefelijke park en de tuin werden bijzaak. Het boek geeft in tekst en met nooit eerder gepubliceerde afbeeldingen inzicht in de manier waarop het Slot met zijn omgeving door de eeuwen heen door de verschillende eigenaren werd bewoond en gebruikt. Het laat veranderingen zien, verval en dreigende ondergang, restauraties, maar ook hoop voor de toekomst.
VOOR
39
U GELEZEN
Schöne Aussichten Kleine Geschichte der Landschaft Auteur Hansjörg Küster Recensent Guus J. Borger
Uitgave Verlag C.H. Beck, München Details Paperback 127 pagina’s ISBN 978-34-0658-570-8
Prijs € 12,00 Natuur en landschap De begrippen natuur en landschap worden vaak in één adem genoemd. Volstrekt ten onrechte, stelt de plantenecoloog Hansjörg Küster in zijn
recente boekje met de titel Schöne Aussichten. De natuur wordt namelijk gekenmerkt door een onbedwingbare dynamiek en permanente verandering. Natuur is overal, ook op industrieterreinen, golfbanen en in het overdekte zwemparadijs van een bungalowpark. Bij het begrip landschap gaat het om volstrekt iets anders. Landschap is de in idealiserende metaforen verpakte combinatie van natuurlijke processen en menselijke vormen van landinrichting en ruimtegebruik. Landschap is daardoor een statisch begrip dat je vooral aantreft in reisgidsen, op vakantiefoto’s en op schilderijen. Ook het begrip ‘natuurcompensatie’ kan volgens Küster niet door de beugel. Als je op de ene plek een dijk doorsteekt om elders een industrieterrein aan te leggen, vernietig je twee landschappen tegelijk. Deze voorbeelden zijn symptomatisch voor de kritische benadering van de begrippen natuur en landschap in dit boek. Toch is Küster geen azijndrinker die overal menselijke tekortkomingen bespeurt en rampzalige ontwikkelingen ziet. Integendeel. Küster worstelt met de vraag waarom de inspanningen op het gebied van
VITRUVIUS
natuurbeheer en landschapsbescherming in Duitsland (en elders in Europa) niet meer en betere resultaten hebben opgeleverd. Zijn we wel op de goede weg? Of zitten er structurele weeffouten in de huidige benadering van natuur en landschap? In dit boekje zoekt hij naar een antwoord op die vragen. Als eerste vraagt hij zich af wat ‘landschap’ eigenlijk is, om vervolgens aandacht te besteden aan de kernnoties van de begrippen ‘natuur’ en ‘cultuur’ en op de tegenstelling tussen ‘Wildnis’ en ‘Zivilisation’. Daarna komt het landschap als metafoor aan de orde en vraagt hij zich af wat we verstaan onder ‘natuurbescherming’ en wat we daarmee willen bereiken. Küster sluit af met een beschouwing over de toekomst van het landschap. Hij heeft hoge verwachtingen van de Europese Landschapsconventie, maar pleit daarnaast voor een nieuwe studierichting ‘landschapswetenschappen’ op master-niveau. In die nieuwe studierichting zouden de kennis, inzichten en ervaringen van verschillende gespecialiseerde vakgebieden met elkaar in verband moeten worden gebracht en geconfronteerd met de
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
eigentijdse eisen bij het beheer van natuur en landschap. Kennis van het verleden is daarbij volgens hem van belang, niet om met behulp daarvan relicten uit de goede oude tijd te kunnen verzamelen, maar ter verdieping van het inzicht in de historische en ruimtelijke dynamiek van de natuurlijke processen die zich in het verleden in de verschillende landschappen hebben voorgedaan. Hoe heeft men in het verleden de natuurlijke hulpbronnen in een bepaald gebied geëxploiteerd en hoe kunnen we die kennis gebruiken bij enerzijds het beheer van de natuur en het landschap, maar anderzijds ook bij de exploitatie daarvan met nieuwe technologieën en onder gewijzigde omstandigheden. Dat laatste is opmerkelijk. Küster ziet niet alleen het landschap, maar ook de natuur als onderdeel van de menselijke gebruiksruimte die beheerd én geëxploiteerd moet worden! Die opvatting stoelt bij hem op de overtuiging dat wij ook in Europa verantwoordelijkheid dragen voor de opgaven en uitdagingen die verbonden zijn met de groei van de wereldbevolking en de noodzakelijke vermeerdering van welvaart in grote delen van de wereld. Schöne Aussichten dus.
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
1.10.2009 Rotterdam ERFGOEDDAG 2009: ERFGOED...WAT BEWEEGT ONS
Het Erfgoedhuis Zuid-Holland organiseert voor de tweede maal een erfgoeddag voor de gehele achterban. Laat u 's ochtends op gepaste wijze vervoeren naar de erfgoedlocatie die zelf geheel in het teken van beweging staat: het voormalige RDM-terrein bij Heijplaat in de R'damse haven. De dag zal in het teken staan van mobiliteit in de meest brede zin, met workshops en lezingen over de geschiedenis van mobiliteit, maar ook over ontwikkelingen binnen de erfgoedsector die de weergave of het publieksbereik van erfgoed in beweging hebben gebracht, en natuurlijk: het daadwerkelijke mobiele erfgoed. Bewonder twee historische schepen die aan de kade aangemeerd zijn en ervaar hoe men vroeger in beweging kwam. In de ochtend is er een plenair gedeelte met drie sprekers van formaat: Nelleke Noordervliet, Douwe Draaisma en Paul van de Laar. Deelnamekosten € 50,- (incl. informatie en kennis, vervoer (optioneel), lunchbuffet en borrel). Locatie: Heijplaatstraat 17 te Rotterdam.
8-9.10.2009 Middelburg 3e MUSEUMCONGRES ‘BEN IK IN BEELD’ Op het Museumcongres van de Nederlandse Museumvereniging komen jaarlijks museumprofessionals bijeen voor discussie, inspiratie en netwerk. Erfgoed Nederland en het Instituut Collectie Nederland (ICN) zijn samenwerkingspartners. Het centrale thema dit jaar is 'Ben ik in beeld', musea in tijden van beeldcultuur. Als het beeld werkelijk de boodschapper is,
40
wat is dan de rol van authenticiteit in dit mediatijdperk? Hoe zichtbaar zijn musea? Deze en andere vraagstukken komen aan de orde, plenair, in workshops en op de beursvloer, als uitstalkast van 21e eeuwse beeldcultuur. Dagvoorzitter van het 2-daagse museumcongres is Hans Goedkoop, historicus, biograaf, literair criticus en bovenal televisiemaker. De opening zal worden verricht door Siebe Weide, Directeur Nederlandse Museumvereniging en Eric Fischer, voorzitter. Sprekers zijn: Joe Pine, management adviseur en mede-eigenaar van Strategic Horizons, die als eerste spreker zal optreden. Aansluitend volgen Henk Oosterling, hoogleraar en filosoof (Rotterdam), Jan Müller, directeur Beeld en Geluid voorheen Saatchi & Saatchi (Hilversum) en Hans Aarsman, fotograaf (Amsterdam). Op dag twee spreken achtereenvolgens Tom Palmaerts, partner Trendwolves, jongerencultuur & sociale mediaonderzoek (Gent, België), Jan Slagter, directeur en initiatiefnemer omroep MAX (Hilversum), Peter Husty, conservator/directeur Salzburger Museum, winnaar European Museum Award 2009 (Salzburg, Oostenrijk) en Edward Rozzo, hoogleraar visuele communicatie en merken (Milaan, Italië). Locatie: Abdij en Zeeuws Museum te Middelburg.
14.10.2009 Driebergen SYMPOSIUM 'LANDSCHAP BEN JE ZELF' Landschapsbeheer Nederland organiseert op 14 oktober a.s. op Landgoed de Horst te Driebergen, dit symposium met als thema 'landschap en burgerparticipatie'. Het landschap verandert en daarmee onze directe leefomgeving; soms positief, soms negatief. Verantwoordelijkheid ligt bij iedereen en dus bij niemand. Hoe zorgen we er voor dat landschap niet anoniem blijft en lokale eigenaren krijgt die er voor opkomen? Dat is van cruciaal belang voor de kwaliteit van het landschap, voor het behoud èn de ontwikkeling. Wat kunnen bewoners doen en welk handelingsperspectief kan hen worden geboden? Deze en andere vragen komen aan bod. Meer informatie: Gerrit-Jan van Herwaarden of Wanne Roetemeijer, telefoon 030-234 5010.
41
17 25.10.2009 heel Nederland WEEK VAN DE GESCHIEDENIS 2009 De door Anno georganiseerde Week van de Geschiedenis gaat van start met de Landelijke Archievendag. Het thema van dit jaar is 'Oorlog en Vrede'. Een groot deel van de Nederlanders denkt bij 'oorlog' aan de Tweede Wereldoorlog en Irak. Maar Nederland is betrokken geweest bij tientallen oorlogen, op ons eigen grondgebied en ver daarbuiten. Wie door Nederland reist ziet de sporen van verschillende oorlogen nog terug in het landschap. En vele instellingen bewaren in hun collectie getuigenissen aan deze oorlogen en de vrede die volgde. Deelnemers aan de Week van de Geschiedenis 2009 kunnen met het thema 'Oorlog en Vrede' vele kanten op.
22.10.2009 Gouda 6e WATERCONFERENTIE GOUDA Deze zesde Waterconferentie – ‘Water en gebiedsontwikkeling in historische steden’ – wordt georganiseerd door het Gouds Watergilde en het Projectprogramma 'Leven met Water'. Prof. mr. Friso de Zeeuw zal een lezing geven over de terugverdienmogelijkheden van de investeringen in water. Hans Broekmeulen (directeur VVV Groene Hart) zal ingaan op de toeristische kansen in de Goudse regio. Bert Satijn van het programma Leven met Water (CUR) geeft zijn inzichten over gebiedsontwikkeling. Daarnaast wordt het eindrapport van het consortium Hollandse Waterstad kort toegelicht door wethouder Arnout Menkveld. Al vier jaar is hieraan gewerkt door onder andere de Gemeente Gouda, het Hoogheemraadschap van Rijnland, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de provincie Zuid-Holland, Het Zuid Hollands Bureau voor Toerisme en het Gouds Watergilde. De dagvoorzitter is prof. dr. ir. Adri v/d Brink, voorzitter van de Historische Vereniging die Goude. De conferentie is bedoeld voor onder andere medewerkers van gemeenten, provincies, waterschappen, toeristische organisaties, rijksdiensten, bouwondernemingen en ingenieursbureaus. Ook kunnen leden van historische verenigingen en stichtingen elkaar ontmoeten en kennis uitwisselen. Deelname is kostenloos. Contactpersoon: dhr. H. Suijs, 0182- 53 66 43 of
[email protected] Locatie: Sint Janskerk, Achter de Kerk 16 te Gouda.
VITRUVIUS
NUMMER 9
O K TO B E R 2 0 0 9
12-13.11.2009 Middelburg REUVENSDAGEN 2009 Eén van de hoogtepunten van het archeologische jaar zijn de Reuvensdagen, vernoemd naar Caspar Reuvens (Leiden, 1793-1835), de eerste hoogleraar archeologie ter wereld. Als enige algemeen wetenschappelijk archeologische congres in Nederland brengen de Reuvensdagen archeologen uit alle geledingen en specialismen samen. Kenmerkend voor gastprovincie Zeeland zijn de verschillende relaties van de mens met land en water. De thema's van dit jaar zijn dan ook: Kust en achterland, Haven en handel en Verdediging tegen de vijand.
Kust en achterland Op velerlei gebied is er een duidelijk verschil tussen kustzones en het achterland. Uitzonderingen daargelaten beperken onderzoeken zich vaak tot delen van een van beiden en wordt de nadruk gelegd op de specifieke eigenschappen van de bestudeerde site of het bestudeerde gebied. In dit thema wordt, in vervolg op de Reuvenslezing, aandacht gevraagd voor de relatie tussen kustzones en het achterland. Wat zijn verschillen en overeenkomsten? Hoe zijn die herkenbaar in de archeologische datasets? Wat betekenen kustzones voor het achterland? Op welke wijze worden relaties tussen kust en achterland gelegd en onderhouden?
Haven en handel Een belangrijke insteek van het archeologisch onderzoek vormt het in kaart brengen van handelscontacten en handelsroutes. Een overzicht van handelscontacten geeft ons immers een beeld van de (culturele en sociale) ontwikkeling en de eventuele welvaart van een samenleving. Vooral in de voorbije eeuwen voerden de handelsroutes over water en namen steden met een haven, zowel aan zee als aan rivieren, een voorname rol in in de ontwikkeling van een gebied. Recentelijk zijn er verscheidene onderzoeken uitgevoerd naar havens, havensteden en handelscontacten.
Verdediging tegen de vijand Door de eeuwen heen hebben mensen zich verdedigd tegen de vijand, of deze nu bestond uit naburige stammen, expanderende naties of natuurlijke factoren. De wijze waarop men deze verdediging vormgaf is onderwerp van deze sessie. Er kan in dit verband worden gedacht aan concrete verdedigingswerken als stadsmuren, kastelen, landweren, maar ook aan hiermee samenhangende archeologische vondsten als wapentuig en uitrustingsstukken. In het waterrijke Zeeland kan ook speciale aandacht uitgaan naar de meest constante vijand ter plaatse: het water. De Reuvenslezing wordt uitgesproken door dr. Hauke Jöns van het Nedersaksisch Instituut voor historisch Kustonderzoek. Locatie: schouwburg van de gemeente Middelburg. Meer informatie: Marijke Kloosterman, voorzitter programmacommissie, telefoon 020-715 5817.
Stad van Cahen opent poorten voor nieuwe bewoners _____________ __________________________________
Stadsherstel koopt, restaureert en beheert monumenten en beeldbepalende panden. Zij verhuurt haar bezit als woonhuis, winkels, atelier, horecagelegenheid of met een bijzondere functie. Op deze manier blijft dit cultureel erfgoed deel uitmaken van ons leven.
_____________ __________________________________
Met de verhuizing van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is het markante bouwwerk aan de Muurhuizen/Kerkstraat vrij gekomen. Stadsherstel Amersfoort heeft het complex overgenomen en er een nieuwe bestemming aan gegeven. Het complex omvat naast het hoofdgebouw dat is ontworpen door de architect ir. Abel Cahen, een tweetal voormalige seminariegebouwen een kapel en een binnentuin. De seminariegebouwen krijgen een woonbestemming. Het spraakmakende hoofdgebouw, een eigenzin-
nige exponent van het structuralisme, is onlangs vernoemd naar zijn architect. Voor dit multifunctionele gebouw is Stadsherstel Amersfoort, die zelf onlangs zijn intrek in de Stad van Cahen heeft genomen, op zoek naar huurders die bij voorkeur zijn gelieerd aan de monumentenwereld. Interessant nieuws voor hen die zie zich willen vestigen op een van de meest inspirerende en onderscheidende locaties die Amersfoort rijk is! Kijk voor meer informatie op www.stadvancahen.nl
Postbus 842 3800 AV Amersfoort Bezoekadres: Muurhuizen 104
Telefoon 033 - 460 5020 Fax 033 - 460 5039
[email protected] www.stadsherstelamersfoort.nl