JAARGANG 4
I
NUMMER 14
I
JANUARI 2011
ONAFHANKELIJK VAKBLAD VOOR ERFGOEDPROFESSIONALS
A R C H E O L O G I E
C U LT U U R LA N D S C H A P
MONUMENTENZORG
Uw nieuwsbrief of rubriek
in Vitruvius bereikt...
...4҂ per jaar meer dan 4000 erfgoedprofessionals! Het grote bereik èn de hoge attentiewaarde van Vitruvius zijn úw voordelen. Bespreek nu de mogelijkheden: bel uitgeverij Educom 010-425 6544.
Uitgeverij Educom BV Drukwerk Investeringen Marketing Internet
JAARGANG 4
R U I M T E L I J K E O R D E N I N G E N C U LT U U R H I S TO R I E IN AMSTERDAMSE BRETTENZONE
I
NUMMER 14
I
JANUARI 2011
EEN MOOI LANDSCHAP... R E ACT I E O P V E R K I E Z I N G VA N M O O I S T E P R OV I N C I E VA N N E D E R L A N D
LANDSCHAPSBIOGRAFIE VAN EEN STADSRAND
26 RIJKSWATERSTAAT KOESTERT ZIJN KUNSTWERKEN
12
30
18 ©
D E E R FG O E D S WOT E N D E W E D E R O P B O U W
KERNKWALITEITEN IN DE AMVB RUIMTE DEEL 2
K O R T o.a.
HintTech wint aanbesteding • Cultuurhistorisch Beheer • VOC-schat • Van Schijndelhuis • Stadhouderskamer Binnenhof • Culturele Coalitie Digitale Duurzaamheid • Stationsweb • KB verwerft stedenboek • Oudste skelet van Nederland PAG 4 - 9
34
NAGELE
MODERN DORP IN DE NOORDOOSTPOLDER F R I S O W O U D S T R A - R E S N O VA R U B R I E K PAG 1 0 - 1 1 FO R U M R E V E R S E A R C H A E O LO GY PAG 3 9 - 4 2 VO O R U G E L E Z E N PAG 4 3 - 4 8 R E C E N T V E R S C H E N E N PAG 4 9 - 5 5 AG E N DA PAG 5 6 - 5 7
VITRUVIUS
NUMMER 14
2
JA N U A R I 2 0 1 1
EEN UITGAVE VAN
Vitruvius is een informatief, promotioneel, onafhankelijk vaktijdschrift dat beoogt kennis en ervaring uit te wisselen, inzicht te bevorderen en belangstelling te kweken voor de vakgebieden archeologie, cultuurlandschap en monumentenzorg.
Uitgeverij Educom BV Mathenesserlaan 347 3023 GB Rotterdam Tel. 010-425 6544 Fax 010-425 7225
[email protected] www.uitgeverijeducom.nl
SUB-SPONSORS
Postbus 1600, 3800 BP Amersfoort Tel. 033-421 7421 www.cultureelerfgoed.nl
Postbus 842 3800 AV Amersfoort Tel. 033-460 5020
[email protected] www.shmn.nl Joint venture van de Alliantie en Mitros
MEDE-ONDERSTEUNERS
Nijverheidsweg-Noord 114 Tel. 033-299 8181 3812 PN Amersfoort Fax 033-299 8180 Postbus 1513 800 BM Amersfoort www.archeologie.nl
Lange Voorhout 14, 2514 ED Den Haag Tel. 070-306 6800 Fax 070-306 6870 www.hobeon.nl
Pelmolenlaan 12-14 3447 GW Woerden
Tel. 0348-437 788 www.the-missinglink.nl
Ruurloseweg 83 7251 LC Vorden Tel. 0575-519 455 Fax 0575-519 550 www.frisowoudstra.nl Showroom: Battenweg 12, 6051 AD Maasbracht Tel. 0475 - 43 64 39 www.lei-import.nl Exclusieve natuurleien voor dakbedekking in de restauratie
B. Minkenberglaan 2 – 6109 AL Ohé en Laak Tel. 06-11 454 247 / 0475-55 23 30 www.res-nova.nl
COLOFON
REDACTIERAAD Dr. C.H.M. (Chris) de Bont Wageningen Universiteit
UITGEVER/ BLADMANAGER Robert Diederiks
REDACTIE Dr. J.E. Abrahamse Drs. H.G. Baas mw. Drs. P. J. Braaksma R.P.H. Diederiks Ir. M. van Hunen Dr. H.C.M.Kleijn S.A. Muller Drs. E. Raap mw. Drs. M.E. Snieder Drs. H. van de Velde
ABONNEMENTEN 4 nrs/jaar: Nederland E 45.- / België E 55.Voor betaling wordt een factuur verzonden. Vermeld bij correspondentie altijd het abonneenummer (zie de factuur). Tijdige betaling garandeert regelmatige
toezending. Abonnementen lopen automatisch door. Opzeggingen (uitsluitend schriftelijk per aangetekend schrijven) dienen uiterlijk twee maanden voor afloop van de abonnementsperiode in ons bezit te zijn.
Vakblad Vitruvius werkt met een onafhankelijke redactie en redactieraad. Artikelen worden pas gepubliceerd na peer reviews door experts uit het werkveld.
Drs. H.M.P. (Jeroen) Bouwmeester RCE Drs. B. (Boudewijn) Goudswaard TheMissingLink/Archeologic mw. Dr. B. (Bernadette) van Hellenberg Hubar Res nova Dr. R.J. (Reinout) Rutte TU Delft mw. Drs. M.E. (Francien) Snieder Afdeling Archeologie gemeente Amersfoort Prof.Dr.Ir. M. (Theo) Spek Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed, RU Groningen mw. Ir. G.A. (Gerdy) Verschuure-Stuip TU Delft Drs. H. (Henk) van de Velde ADC LEZERSSERVICE / NABESTELLINGEN Adresmutaties/abonnementen en nabestellingen doorgeven via
[email protected] © Copyrights Uitgeverij Educom BV JANUARI 2011 / ISSN 1874-5008
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd door middel van boekdruk, foto-offset, fotokopie, microfilm of welke andere methode dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
VAN
3
DE REDACTIE
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
REVIEWS – GOED BEKEKEN
oor u ligt alweer nummer 14 van de vierde jaargang van Vitruvius. Deze uitgave bevat, zoals u van ons gewend bent, artikelen van uiteenlopende aard. In principe worden alle inhoudelijke artikelen die in Vitruvius worden gepubliceerd vooraf gereviewed. Het door de auteur aangeleverde conceptartikel wordt door de redactie voorgelegd aan specialisten op het deelgebied van het artikel. Elk artikel wordt door twee onafhankelijke reviewers bekeken. Zij geven hun commentaar, doen suggesties voor verbeteringen en correcties. Daarop krijgt de auteur de gelegenheid het artikel aan te passen. In de praktijk gebeurt dat vrijwel altijd in de geest van de geleverde opmerkingen. Uitgangspunt is dat bij de auteur de naam van de reviewers niet
V
bekend is. Het commentaar moet los gezien kunnen worden van de persoon van de reviewer. Zowel auteur als reviewer streven daarbij naar een zo hoog mogelijke kwaliteit van het artikel. Ook in dit nummer is bovenstaande werkwijze toegepast. Het resultaat blijft uiteraard de verantwoordelijkheid van de auteurs. Aangezien meningen en visies nogal eens uiteen kunnen lopen hoopt de redactie dat gepubliceerde artikelen in Vitruvius voor u aanleiding zijn tot discussie. Daarom zijn wij altijd benieuwd naar uw mening. Reacties op artikelen kunt u dan ook altijd sturen naar:
[email protected]. –– De redactie
Keiharde erfgoedfeiten...
...elk kwartaal in uw bus. Ontvang als abonnee 4 keer per jaar vakblad Vitruvius. Of geef een abonnement cadeau! Neem contact op met Uitgeverij Educom: 010-425 6544, info uitgeverijeducom.nl.
KO R T
4
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
HintTech wint Europese aanbesteding voor bouw platform historisch personenonderzoek
H
intTech, de ICT-dienstverlener uit Delft, heeft de Europese aanbesteding gewonnen voor de bouw van WieWasWie.nl, een platform waarop 25 grote en middelgrote erfgoedinstellingen autonoom hun diensten aanbieden. Opdrachtgever is de Stichting Archiefprogrammatuur (STAP). De site wordt naar verwachting medio 2011 gelanceerd. De website WieWasWie.nl zal dienen als landelijk platform voor het doen van historisch onderzoek naar familie en personen en het grootste aanbod aan historische informatiebronnen over personen van Nederland bevatten. Het wordt een flexibel platform waar deelnemende instellingen hun gedigitaliseerde collecties met persoonsgegevens via een gebruiksvriendelijke website aan een breed publiek kosteloos zullen aanbieden. Voor het publiek wordt het zoeken, vinden, delen en voortbouwen op historische persoonsinformatie een stuk eenvoudiger. Bezoekers kunnen bronnen in een persoonlijke omgeving
bewaren om deze bijvoorbeeld te bewerken tot een stamboom, aangevuld met eigen informatie. Ook kunnen zij de informatie eenvoudig delen met anderen. WieWasWie.nl krijgt ook een webshop waar downloads en reproducties van originelen te bestellen zijn.
Organisatie WieWasWie.nl wordt mede mogelijk gemaakt door een projectsubsidie vanuit de interdepartementale subsidieregeling PRIMA (ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap). STAP is de opdrachtgever en het bureau dat namens de vijfentwintig archiefinstellingen het project uitvoert. HintTech, dat voor de ontwikkeling van WieWasWie.nl samenwerkt met webontwikkelaar Mindbus en ontwerpbureau Zicht, levert de software voor het platform en de aangrenzende dienstverlening.
Uniek Leila Liberge van STAP en projectleider van WieWasWie.nl is enthousiast: ‘Het unieke aan
dit project is dat 25 erfgoedinstellingen samenwerken. Ook internationaal gezien is dit nog niet eerder vertoond.’ De voordelen voor gebruikers zijn volgens Liberge legio: ‘Onderzoek doen kost nu nog veel tijd. Straks is alle informatie gedigitaliseerd en op één plek te vinden. Het platform zal de gebruiker bovendien tal van handige tools bieden, bijvoorbeeld voor het maken van een stamboom of het opstellen en koppelen van profielen.’ Dennis Struyk, managing director van HintTech Nederlandt: ‘Tijdens deze besprekingen zijn onder meer nadere afspraken gemaakt over 195 functionaliteiten, zeven brontypen, twee testversies en een volledige planning. De uitdaging zit in het migreren van 20 miljoen aktes en de omgevingen van die 25 erfgoedinstellingen op elkaar aan sluiten en samenbrengen op het platform. Met onze technologische kennis en ervaring met dit soort projecten moeten we er in slagen om dit project halverwege volgend jaar af te ronden. 쮿
Van Celtic fields tot elzensingels
Handboek Cultuurhistorisch Beheer uitgebreid n 2006 gaf Landschapsbeheer Nederland het Handboek Cultuurhistorisch Beheer uit. Dit losbladige handboek gaat over wat cultuurhistorisch beheer in algemene zin inhoudt. Daarnaast gaat het in op welke toekomstige mogelijkheden diverse cultuurhistorische landschapselementen hebben. De hoofdmoot wordt gevormd door een hoofdstuk met beheermodellen van aanvankelijk 25, maar sinds maart 2010 uitgebreid tot 35, verschillende elementen. De 35 beheermodellen betreffen: boerenerf, boezemland, hoogstamboomgaard, buitenplaats, delfstofwinning, dijktype, dobbe en poel, eendenkooi, geriefhout en ander hakhout, grafveld en urnenveld, griend, heg en haag, historische weg, houtsingel en houtwal, knotboom, schans en landweer, motte, rabat, solitaire boom, spreng, verkavelingsvorm, terp, tiendweg en houtkade, tuunwal en vloeiweide/vloeiveld. Het aanvullende deel bestaat uit: Celtic fields, elzensingels, heidevelden,
I
Brochures over leien e Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed heeft twee nieuwe brochures over leien gemaakt: Leien in Rijndekking en Leien in Maasdekking. Wanneer er schubvormige leien op het dak liggen, spreken we van Rijndekking. Deze wijze van dekken is van oudsher veel toegepast in het oosten en noorden van ons land, omdat schubvormige leien via de Rijn werden aangevoerd. Bij rechthoekige leien spreken we van Maasdekking. Dit is veel in het zuiden en westen toegepast, omdat rechthoekige leien via de Maas werden aangevoerd. Maar hoe leg je een goed Rijndak en hoe een goed Maasdak? Deze brochures geven uitsluitsel. 쮿
D
historische tuinen, historische vaarwegen, holle wegen, kerkhoven en historische begraafplaatsen, oude akkercomplexen, sloten, verveningselementen (laagveen). Het Handboek was zomer 2009 uitverkocht, maar vanaf december 2010 is er een nieuwe druk verschenen. De adressen en websites zijn voor zover bekend bijgewerkt in deze versie. Het Handboek is te bestellen in de webwinkel voor € 35,- bij Landschapsbeheer Nederland, www.landschapsbeheer.nl 쮿
KO R T
5
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
Nederland geeft Australië VOC-schat terug N
ederland geeft zijn zilveren muntschat en andere voorwerpen uit de wrakken van de Batavia en drie andere VOC-schepen, die in de zeventiende en achttiende eeuw voor de Australische kust vergingen, terug aan Australië. Daarover tekenen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Australische ambassade september jl. een overeenkomst op VOC-schip de Batavia in Lelystad. Het gaat om de vondsten van archeologische opgravingen bij de scheepswrakken van de Vergulde Draeck ( vergaan in 1656), de Zuytdorp, ( 1712) de Zeewijk ( 1727) en de meest bekende: de Batavia ( 1629). De VOC-schepen waren in hun tijd op weg naar Batavia, het huidige Jakarta in Indonesië. Ze voeren te ver door naar het oosten en vergingen voor de kust van West-Australië. Het VOCvlaggenschip Batavia was het eerste Nederlandse schip dat voor die kust verloren ging. Het vervoerde onder meer zilveren munten en zandstenen blokken voor een nieuwe stadpoort in Batavia. Het wrak werd net als dat van de andere schepen pas in de jaren ’60 van de vorige eeuw ontdekt.
Een archeologisch vondstcomplex houden we in principe bijeen en in de buurt van de oorspronkelijke vindplaats. Een stel losse voorwerpen vertellen ons niet zoveel over het verleden. De grootste waarde heeft de collectie als deze als één geheel bestudeerd kan worden,’ legt Andrea Otte, beleidsmedewerker maritiem erfgoed van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed uit.
Teruggave Ancods-collectie In 2006 deed minister Maria van der Hoeven tijdens haar bezoek aan Australië de toezegging dat het Nederlandse deel van de collectie zou worden teruggegeven. Na twee jaar voorbereiding tekenen de directeur-generaal Cultuur en Media van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Judith van
Kranendonk en de Australische ambassadeur in Nederland, Lydia Morton, op 15 september een 'mutual declaration' waarin de overdracht aan Australië wordt geregeld. Dit gebeurt op de replica van de Batavia in Lelystad, die aan de hand van gegevens uit het archeologisch onderzoek bij het scheepswrak is nagebouwd. In het naastgelegen Nieuw Land Erfgoedcentrum is tot 28 oktober een kleine expositie ingericht met objecten uit de Ancods-collectie. Het Centrum voor Internationale Erfgoedactiviteiten heeft de collectie in opdracht van de Rijksdienst inmiddels gedocumenteerd en gefotografeerd, waardoor die binnenkort voor iedereen via internet beschikbaar is. Otte: ‘Zo wordt de collectie, ondanks het vertrek naar Australië, in feite beter toegankelijk dan hij was.’ 쮿
Collectiebeheer In 1972 spraken Nederland en Australië af de vondsten uit opgravingen en archeologisch onderzoek te verdelen. Daarvoor werd het Australian Netherlands Committee on Old Dutch Shipwrecks (Ancods) in het leven geroepen. Het grootste deel van de collectie bevindt zich in het Western Australian Museum in Fremantle. Inmiddels is het verdelen van archeologische collecties achterhaald. ‘Het eigendomsrecht van de vier VOC schepen is destijds aan Australië geschonken op voorwaarde dat Nederland een deel van de vondsten kreeg. Daar denken we nu anders over.
Van Schijndelhuis jongste gemeentelijk monument in Utrecht
et Van Schijndelhuis is het woonhuis dat architect en ontwerper Mart van Schijndel (1943-1999) in 1992 voor zichzelf ontwierp aan het Pieterskerkhof. Het huis is door de gemeente Utrecht als jongste bouwwerk op de Gemeentelijke monumentenlijst geplaatst, en ontving in 1995 de Rietveldprijs. Volgens het juryrapport een virtuoos, sculpturaal ontwerp, Van Schijndel noemde het zelf een huis van lucht en licht. In het Van Schijndelhuis kunnen culturele instellingen kleinschalige bijeenkomsten organiseren, voor individueel bezoek is het huis beperkt toegankelijk. 쮿
H
KO R T
6
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
Mysterie Stadhouderskamer Binnenhof opgelost ecennialang – zo niet eeuwenlang – zochten onderzoekers vergeefs naar de naam van de kunstenaar achter de rijk beschilderde plafonds en lambrisering van de Stadhouderskamer op het Binnenhof in Den Haag. Dit was in de 18de eeuw de werk- en ontvangstkamer van stadhouder Willem V. Onderzoek van de Belgische professor Anna Bergmans en de Nederlandse interieurspecialist Eloy Koldeweij heeft dat mysterie onlangs opgelost. De maker is de Belgische schilder Antoine Plateau (1759-1815), in zijn tijd een topkunstenaar op het gebied van decoratieschilderkunst.
D
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Rijksgebouwendienst spreken van een uitzonderlijke ontdekking die nieuw licht werpt op een van de belangrijkste interieurs van het Binnenhof. De Stadhouderskamer is onderdeel van het Stadhouderlijk Kwartier, de uitbouw van de zuidvleugel die architect Friedrich Ludwig Gunckel eind 18de eeuw ontwierp. Momenteel maakt de vleugel deel uit van het gebouwencomplex van de Tweede Kamer. Van een soortgelijk interieur in neoclassicistische stijl zijn in Nederland geen andere voorbeelden bekend. Binnen de vakwereld werd de artistieke kwaliteit van de Stadhouderskamer al lange tijd erkend, maar welke kunstenaar de fijnzinnige interieurdecoraties had gemaakt was
tot op heden voor iedereen een groot raadsel. De naam van de maker is min of meer bij toeval ontdekt. Prof. dr. Anna Bergmans, verbonden aan het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed te Brussel en de Universiteit Gent, verrichtte maandenlang onderzoek naar het werk van de schilder Plateau. Op basis van door haar verzameld beeldmateriaal ontdekte Eloy Koldeweij, interieurspecialist bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de overeenkomsten met het schilderwerk in de Stadhouderkamer. Nader onderzoek bevestigde dat deze interieurdecoraties met zekerheid
toegeschreven kunnen worden aan Plateau. De schilderingen zijn te dateren omstreeks 17891790. Het Binnenhofcomplex is een van de oudste bestuurscentra ter wereld. Door de schilderingen schaart de Stadhouderskamer zich in een select rijtje van rijke en verfijnde interieurs met schilderingen van Plateau in België en Wenen. Zo heeft Plateau bijvoorbeeld ook alle belangrijke vertrekken gedecoreerd van de huidige privéwoning van de koning van België. Ook is zijn werk te zien in het Museum Albertina te Wenen. 쮿
Landschap in zicht maakt bewust urgers betrekken bij landschap, hoe doe je dat? In het net verschenen boekje ‘Landschap in Zicht’ van Landschapsbeheer Nederland wordt een voorzet gedaan hoe je burgers bewuster kunt maken van de waarde van het cultuurlandschap en hun kennis en mening kan gebruiken bij lokale beleidsvorming. In het boekje wordt de methode ‘Landschap in Zicht’ beschreven. Het boekje is gratis op te vragen bij Landschapsbeheer Nederland of kan worden gedownload van de website van landschapsbeheer (www.landschapsbeheer.nl)
B
Het boekje is inspirerend wie geïnteresseerd is in het concretiseren van burgerparticipatie in natuur en landschap. Het helpt om op een praktische manier zicht te krijgen op wat bewoners waarnemen en wat ze waardevol vinden aan het landschap. Deze ‘lokale kennis’ kan bijvoorbeeld worden ingebracht in een
dorpsvisie of een dorpsomgevingsplan. Met behulp van een stappenplan kan de lezer zelf aan de slag. Verder worden aansprekende praktijkvoorbeelden beschreven.
Landscape Character Assessment De methode ‘Landschap in Zicht’ is geïnspireerd op de Engelse methode ‘Landscape Character Assessment’ en ontwikkelt door Landschapsbeheer, de Vereniging voor Kleine Kernen en de Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij in het project Thuis in Groen. Financiers van de publicatie zijn de Nationale Postcode Loterij, het Ministerie van LNV en de Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij.
Toepassing in de praktijk Landschap in Zicht is bij uitstek een methode om in de praktijk te gebruiken. Het is geschikt
voor professionals uit de sector van natuur en landschap en plattelandsontwikkeling. Ook kunnen vrijwilligers of bewoners met interesse voor de leefomgeving ermee aan de slag. Jan Piet de Boer van Landschapsbeheer Friesland: ‘Het is een nieuwe manier van werken die past in deze tijd. Laat een grote groep bewoners eerst zelf ontdekken wat de meerwaarde van hun omgeving is en dat het belangrijk is die in stand te houden of te ontwikkelen.’ 쮿
KO R T
7
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
Culturele Coalitie Digitale Duurzaamheid opgericht rend is voor ons tijdvak met de snelle opkomst van ICT verloren gaan.
p 1 oktober jl. heeft een brede groep van culturele instellingen de Culturele Coalitie Digitale Duurzaamheid (CCDD) opgericht. Op 1 oktober jl. heeft een brede groep van culturele instellingen de Culturele Coalitie Digitale Duurzaamheid (CCDD) opgericht. In de sector cultuur worden steeds meer digitale objecten geproduceerd en gearchiveerd. Denk aan digitale kunst, gedigitaliseerde schilderijen en prenten, culturele websites en omvangrijke databases met digitale informatie over erfgoedcollecties. De CCDD zorgt ervoor dat de culturele instellingen beter gaan samenwerken om deze informatie op de lange termijn beschikbaar te houden.
O
Netwerk
Uitdaging
Investeren
Door de snelle groei en het vluchtige karakter van digitale informatie wordt digitale duurzaamheid als een van de nieuwe grote uitdagingen van onze tijd gezien. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat belangrijke informatie ook in de toekomst vindbaar en toegankelijk is? In 2008 is de Nationale Coalitie Digitale Duurzaamheid (NCDD) opgericht om op nationaal niveau het beheer en behoud van digitale informatie in de publieke sector te coördineren. De CCDD zal nauw met deze Nationale Coalitie gaan samenwerken om bewaarstrategieën voor digitale culturele data uit te werken.
Dit is om diverse redenen belangrijk. De meeste erfgoedinstellingen investeren inmiddels fors in de digitalisering van hun collecties. Het investeren in kennis over digitale duurzaamheid borgt deze investeringen. Digitale reproducties zorgen ervoor dat kwetsbare originelen niet vaak uit het magazijn hoeven te komen. De bescherming van de digitale bestanden betekent dus direct bescherming van ons erfgoed. Tenslotte groeit de omvang van ‘digitaal geboren’ erfgoed snel. Als er geen maatregelen genomen worden, kan veel erfgoed dat zo type-
2009 is Erfgoed Nederland vol energie en Erfgoed Nederland Inenthousiasme met de vernieuwde redactieformule van hun tijdschrift gestart. Nu, na vier Magazine stopt nummers, zijn de economische tijden veranderd waardoor Erfgoed Nederland genoodzaakt is haar producten opnieuw tegen het
De CCDD is een netwerkverband van professionele culturele instellingen. Tien instellingen vormen een kerngroep. Als voorzitter treedt op Sandra den Hamer, directeur van EYE Film Instituut Nederland. Het secretariaat is belegd bij Stichting DEN, het kenniscentrum voor digitaal erfgoed. De overige leden van de kerngroep zijn Erfgoed Nederland, het Nederlands Architectuur Instituut, het Nederlands Instituut voor Mediakunst, de Nederlandse Museumvereniging/SIMIN, de Stichting Volkenkundige Musea in Nederland, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, het Rijksmuseum Amsterdam en Virtueel Platform. Deze kerngroep zal de activiteiten van de CCDD coördineren. Iedere culturele instelling kan zich aanmelden als deelnemer. De CCDD heeft een LinkedIn-groep aangemaakt om kennisuitwisseling en discussies te stimuleren.
Meer informatie Voor aanmelden voor de coalitie of overige informatie over CCDD kunt u contact opnemen met Annelies van Nispen, telefoon 0703140763.
[email protected]. 쮿
licht te houden. Besloten is dat Erfgoed Nederland haar middelen voor andere communicatieproducten gaat inzetten. Dat betekent dat het magazine niet zal worden voortgezet en oktober jl. voor het laatst verschenen is. 쮿
Stationsweb: alles over (voormalige) stations tationsweb.nl is een website waarop een landelijk dekkend beeld van bestaande en voormalige spoorwegstations in Nederland gegeven wordt. Stationsweb probeert een zo compleet mogelijk beeld te geven over alle stations, spoorlijnen (actief en historisch), gebouwen en hun architecten, foto’s van gebouwen, geschiedenis van stationsgebouwen, lijnen en
S
relevante zaken. Het project is een persoonlijk initiatief van Wichor Bramer uit Bergentheim (nu Gouda). De database is samengesteld uit een groot aan-
tal bronnen en daarnaast opgesteld naar aanleiding van het lezen van relevante boeken/ uitgaven. Voor geïnteresseerden is er de literatuurlijst. 쮿
KO R T
8
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
D
e Koninklijke Bibliotheek (KB) heeft een zeldzame stedenatlas uit de Gouden Eeuw verworven. Het gaat om het zogenaamde stedenboek van Frederick de Wit (1630-1706) met daarin ruim honderd ingekleurde kaarten van steden als Utrecht, Den Haag, Zwolle, Den Briel en Groningen. De atlas bevat daarnaast onder meer ingekleurde zeventiende-eeuwse afbeeldingen van het Paleis op de Dam en de Burcht in Leiden. Het werk is een eerste editie van het zogenaamde Theatrum ichnographicum omnium urbium van Frederick de Wit, een bekende zeventiende-eeuwse graveur die in zijn werk onder meer voortbouwde op de traditie van kaartenmakers als Bleau en Janssonius. De KB heeft de atlas gedigitaliseerd en toegankelijk gemaakt op www.kb.nl/stedenboek. Voorts heeft de KB ook vier zeventiende-eeuwse stads- geschiedenissen online gezet op www.kb.nl/ stadsgeschiedenissen. 쮿
KB verwerft bijzonder stedenboek uit de Gouden Eeuw
Den Haag: weer muurreclame in oude luister hersteld I n Den Haag is een zevende restauratie op rij van het project ‘Muurvlakte te huur’ van de Stichting Haags Industrieel Erfgoed (SHIE) voltooid. Het betreft de restauratie van de geschilderde muurreclame van de voormalige firma Gäbler aan de Hollanderstraat 4. ‘Daarmee begint aardig een representatieve doorsnede van de Haagse muurreclames te ontstaan. De geschiedenis van de geschilderde muurreclame wordt daarmee nu ook op straat afleesbaar voor een breed publiek, aldus Koos Havelaar voorzitter van de SHIE.
De reclame aan de Hollanderstraat is van de voormalige winkel van de firma Gäbler, die voor onze tijd een merkwaardige combinatie van producten verkocht. Hij handelde in producten voor ‘electriciteit op elk gebied’, voor
‘sanitair’ en ‘radio’, zoals de muurreclame vermeldt. Gäbler heeft maar vijf jaar hier een winkel gehad. Hij emigreerde in 1938 naar Zuid Afrika. Midden op de gevel prijkt de handtekening van de firmant. Gestart is met het reinigen van de muur. Het vuil werd met water en een zeepoplossing van de verfhuid voorzichtig verwijderd. In deze fase komen alle oude verflagen weer in beeld. Een grote verrassing was daarbij dat nog sporen van reclames van drie eerdere winkels gevonden zijn: een sigarenmagazijn, een groentewinkel en een ‘vleesch-houwerij’. Na de reiniging is een conserverende laag aangebracht, zodat alle historische verfscholletjes vast gezet worden en bewaard blijven. Vervolgens zijn de beschadigingen geretou-
cheerd en waar nodig slechte delen opgehaald. Het geheel heeft weer een ‘leesbaar’ beeld opgeleverd en de oude glorie van de Gäblerreclame doen herleven. Tot slot is er een beschermende vernislaag aangebracht. Daarmee zal de muurreclame weer zijn oorspronkelijke uitstraling krijgen. 쮿
KO R T
9
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
Ligt het oudste skelet van Nederland in Flevoland? ussen juni en november 2010 heeft bij
TSwifterbant, in opdracht van de Provincie
Flevoland, een grootschalig archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek heeft zich gericht op een goed geconserveerde vindplaats uit de midden steentijd op een duintop. Europees gezien zijn dergelijk grote (6000m2) en goed geconserveerde vindplaatsen op de vingers van twee handen te tellen. De resultaten van de opgraving zijn dan ook in elk opzicht spectaculair te noemen. Met als hoogtepunt een begraven skelet. Na drie weken graven met graafmachines, werd op 2 tot 4 meter diepte het verdronken duin zichtbaar. Hier was het in het Mesolithicum hoog en droog en konden mensen wonen temidden van de toenmalige uitgestrekte delta. Op het moment dat het duin was vrijgelegd, kon begonnen worden met het opgraven van de testvakken. De ca. 225 testvakken van elk vierkante meter zijn in een grid van 5 meter aangelegd. De inhoud van deze testvakken is uitgezeefd. Op basis van de resultaten – in sommige testvakken zaten meer dan 600 stuks vuursteen! – is verspreid over het duin een groter gebied geselecteerd voor nader detaillistisch onderzoek. Tijdens deze fase van het onderzoek zijn ca. 60 haardkuilen, tal van hazelnootdoppen, stukjes bot, teerresten, pollen, zaden en maar liefst ca. 90.000 stukjes vuursteen aangetroffen. Van het bewerkte vuursteen is ongeveer 80% gerelateerd aan de jacht; er zijn bijzonder veel pijlpunten zijn gevonden. Hierna is met een kraanmachine het sporenvlak aangelegd. Hierbij zijn meer dan 500 haardkuilen blootgelegd. Één spoor bleek een graf te zijn. Het graf is ovaal en ca. 2 meter lang en 1,5 meter breed. In het graf ligt een skelet van een mens van ca. 1.60 meter. Het graf is in zijn geheel gelicht en wordt nader onderzocht in het Provinciaal archeologisch depot te Lelystad. Het onderzoek laat
Park industrieel erfgoed Helmond gaat niet door
HET STEENTIJDGRAF. DE CONTOUREN VAN HET SKELET TEKENEN ZICH AF IN HET GRAF. FOTO’S: JORIS HABRAKEN
de OSL (Optically Stimulated Luminescence) methode. Hierbij wordt door een ingewikkeld procedé vastgesteld in welke periode het kwarts uit het zand in het graf voor het laatst in contact is geweest met licht. Zo kan bepaald worden wanneer het graf is gegraven. zien dat het botmateriaal van slechte kwaliteit is, maar dat desondanks de onderbenen en de schedel nog grotendeels intact zijn. Om de ouderdom van het skelet vast te stellen zal in eerste instantie geprobeerd worden de AMS (Accelerator Mass Spectrometry) methode toe te passen op het botmateriaal. AMS is een verfijning van de C-14 methode. Met behulp van een deeltjesversneller kan hierbij worden gemeten hoeveel koolstofatomen nog aanwezig zijn in het materiaal. Omdat koolstof een halfwaardetijd heeft van 5073 jaar, kan de ouderdom van het materiaal worden vastgesteld. Mocht het botmateriaal van onvoldoende kwaliteit zijn om AMS te gebruiken, dan rest nog
H
elmond krijgt geen park rond het thema industrieel erfgoed. De toeristische attractie had 200.000 bezoekers moeten trekken en de ambities van Brabant als Culturele Hoofdstad 2018 moeten ondersteunen. Het
Als het skelet net zo oud blijkt te zijn als de omliggende vondsten betreft het hier het oudste skelet van Nederland. Omdat de wenkbrauwbogen ontbreken is in ieder geval vast komen te staan dat het een vrouw betreft. De slijtage van de tanden laat zien dat de vrouw tussen de 25 en 35 jaar oud moet zijn geweest toen zij overleed. Presenteren van de resultaten Het skelet zal worden geconserveerd en uiteindelijk ten toon worden gesteld in museum Nieuwland te Lelystad. Alle informatie over de opgraving is ook te vinden op een website die geheel aan de opgraving is gewijd: www.ArcheologieN23Flevoland.nl. 쮿
plan is de afgelopen jaren onderzocht maar is nu van de baan. Volgens de gemeente zal het zo goed als onmogelijk zijn om investeerders te vinden voor zo'n groot project. 쮿
FR I S O
WOUDSTRA
RU B R I E K
10
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
TEKST: DON RACKHAM
Impressie van de parktuin van landgoed De Klinze te Oudkerk, naar ontwerp van L.P. Roodbaard (1834). Hier zien we enkele karakteristieke Roodbaardelementen zoals de verzonken paden, de lobvormige perken, de waterpartij die door haar specifieke vormgeving oneindig lijkt en de kleurenpalet in de flora.
EEN LANDGOED RIJKER! n de vorige uitgave van dit tijdschrift is aandacht besteed aan de vruchtbare samenwerking tussen architect en cultuurhistoricus bij het maken van een ontwerp voor nieuwbouw binnen een architectuur- of cultuurhistorisch waardevolle omgeving. Eén van de recente projecten waarbij Res nova en Friso Woudstra Architecten samen zijn opgetrokken, is de ontwikkeling van een nieuw landhuis in het Friese Gaasterland. Het projectgebied is gelegen in het landschap tussen de kernen Hemelum en Bakhuizen en omvat een kavel waarop een vervallen pand in een sterk verwilderde tuin staat. De opdrachtgevers, Anneke en Kees Mous, willen op deze locatie een landhuis met bijgebouwen realiseren. Het terrein moet worden ingevuld in een stijl die past bij het Friese cultuurlandschap. Bovendien moet het voldoende ruimte bieden voor zowel een statig huis met een schilderachtige dwaaltuin als stallen met een grote paardenbak en een paardenweide. De gemeente stelt strenge eisen en voorwaarden aan de ontwikkeling van dit nieuwe, kleinschalige landgoed. Niet alleen op het punt van welstand, maar ook wat betreft typologie: het huis moet aansluiting vinden op de karakteristieke Friese negentiende-eeuwse landhuisarchitectuur.
I
Het nieuwe landhuis Om er voor te zorgen dat er een bijzonder en vooral ‘passend’ ontwerp tot stand zou komen, heeft Friso Woudstra Architecten Res nova gevraagd om een cultuur- en architectuurhistorische analyse uit te voeren. Deze concentreerde zich op een zoektocht naar en bestudering van voorbeelden van het ‘Friese’ landhuis, ook wel de state genoemd. Hierbij werd niet alleen gekeken naar de verschijningsvorm van het hoofdvolume, maar werd ook aandacht besteed aan de karakteristiek en positionering van de bijgebouwen.
In Friesland vindt men in hoofdvorm twee typen states. Het eerste is het landhuis dat is geïnspireerd op de klassieke architectuur, meestal bestaand uit een rechthoekige plattegrond met geaccentueerd middenrisaliet en schild- of zadeldak. Het tweede type is geïnspireerd op de classicistische Italiaanse zestiende en zeventiendeeeuwse villa’s en bestaat uit een hoofdvolume met rechthoekige of vierkante plattegrond, waarbij aan weerszijden een lager bouwdeel (één bouwlaag) tegen de gevels is geplaatst. Met name het eerste genre komt vaak voor. Binnen dit type is sprake van een grote variatie in hoofdopzet en (mate van) detaillering.
huis en de ambiance waarin dit werd geplaatst één samenhangend geheel. Vanuit dit uitgangspunt is in het historisch vooronderzoek ook ruim aandacht besteed aan de karakteristiek van het Friese landschap en in het bijzonder de verschijningsvorm van de Friese landschapstuin. Hierbij is de nadruk gelegd op het oeuvre van L.P. Roodbaard (1782 – 1851) die wordt beschouwd als de meest prominente vroeg-negentiende-eeuwse Friese tuinarchitect. Daarnaast is aan de hand van cartografisch onderzoek de ontwikkelingsgeschiedenis van de locatie in beeld gebracht, waardoor enkele karakteristieke landschappelijke elementen en structuren aan het licht kwamen.
Aan de hand van de bevindingen van het architectuurhistorisch onderzoek heeft Friso Woudstra zich laten inspireren en plannen opgesteld voor de nieuwe bebouwing. Hierbij is de typologie van een huis met een rechte plattegrond en middenrisaliet als uitgangspunt genomen. Het nieuwe gebouw telt één bouwlaag, op een hoog souterrain en voorzien van een verdieping met mezzaninovensters. Het heeft een hoog opgetrokken schilddak. Het uiteindelijke ontwerp is voorzien van commentaar door Res nova waarbij een effecttoets van de plannen is gemaakt op basis van het architectuurhistorisch onderzoek. Het ontwerp is onder meer op grond daarvan goedgekeurd door de welstandscommissie.
Aan de hand van het resultaat van dit onderzoek is door Res nova een drietal schetsontwerpen opgesteld om in hoofdlijnen aan te geven op welke wijze het projectgebied zou kunnen worden ingevuld en hoe de bebouwing en de omgeving tot elkaar in relatie staan. Omdat dit laatste ook tot uitdrukking zou moeten komen in het concept van zowel het landhuis als de parktuin, heeft de welstandscommissie gesteld dat het schetsontwerp dat de voorkeur had van de eigenaren, de onderzoekers en de commissie zelf, zou moeten worden uitgewerkt tot een ontwerp, compleet met beplantingschema.
Een landschapstuin Een landgoed bestaat echter uit meer dan alleen de bebouwing. Historisch bezien vormden het
Res nova heeft meer projecten uitgevoerd waarbij de gebiedsinrichting van hetzij een (historische) parktuin, hetzij een groter projectgebied, deel uitmaakte van de opdrachtomschrijving. Om deze reden is Res nova door de eigenaren gevraagd om een ontwerp op te stellen voor een parktuin. Bij het maken van het ontwerp zijn uiteraard niet alleen historische voorbeelden van belang, maar is ook plaatselijke ecologie van grote invloed bij de invulling van de specifieke locatie. Om die
[email protected] www.frisowoudstra.nl Telefoon 0575 - 519 455
RE S
NOVA
RU B R I E K
Referentieproject van een door Friso Woudstra Architecten bna ontworpen landhuis te Nederhorst den Berg. Het landhuis te Hemelum vertoont grote gelijkenissen in verschijningsvorm met dit object. reden is Engbers Bosbeheer bij het project betrokken. Dit bureau heeft een uitvoerige ecologische onderbouwing opgesteld. Op basis van de bevindingen van het cultuur- en tuinhistorisch onderzoek, de ecologische onderbouwing en het programma van eisen van de opdrachtgevers, heeft Margreeth Bangert van Res nova een tuinontwerp gemaakt. Bij dit ontwerp is een duidelijke tweedeling herkenbaar: een diep en smal perceel aan de voorzijde en een nagenoeg vierkant terrein aan de achterzijde. Beide onderdelen zijn in gebruik sterk verschillend. Het smalle perceel omvat de lange oprijlaan en een paardenweide, het achterste deel de bebouwing (landhuis en bijgebouwen), een schilderachtige dwaaltuin en een zone voor praktisch gebruik met daarin opgenomen een paardenbak. Bij het ontwerp is inspiratie gezocht in het oeuvre van de negentiende-eeuwse tuinarchitect L.P. Roodbaard. Omdat het plangebied qua omvang beperkt is in vergelijking met de bekende Roodbaardparken, moest heel selectief met de voorbeelden uit het verleden worden omgegaan. Bij het opstellen van het plan is duidelijk ingestoken op het gebruik van stijlkenmerken die Roodbaard (en andere negentiende-eeuwse tuinarchitecten) graag toepasten, maar op een eigentijdse en op het projectgebied afgestemde manier. Karakteristieke aspecten van het ontwerp zijn o.a.: • toepassen van lobvormige perken met daartussen
11
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
De projectlocatie voor het nieuwe landhuis is gelegen in een grotendeels open agrarisch landschap. De huidige tuin met bebouwing tekent zich af tegen een perceel bos. Het door Margreeth Bangert van Res nova opgestelde tuinontwerp voor het landhuis te Hemelum. een meanderende padenstructuur; • toepassen van verzonken paden in de dwaaltuin; • aanleggen van een lange rechte laan vanaf de straat naar het huis; • aanleg van een stobbenpad; • creëren van beslotenheid door (bestaande) hagen en stroken hakhout; • goed onderbouwde keuze van beplanting om schilderachtigheid te creëren (beslotenheid binnen de tuin en verrassingselementen) en zichtassen te omkaderen; • plaatsen van tuinsieraden zoals een prieel, menagerie en bankjes. Hierbij zijn bovendien de door Engbers Bosbeheer als waardevol aangeduide bomen, hagen en paden behouden. Voor het beplantingsschema van de tuin zijn de wensen van de opdrachtgever (voorkeur voor bepaalde kleuren en soorten) zorgvuldig gezwaluwstaart met een plantenlijst die is opgesteld op basis van een drietal criteria: soorten die Roodbaard toepaste in zijn landschapstuinen; karakteristieke (Friese) stinsenflora en flora die aansluit op de potentiële natuurlijke vegetatie. Deze laatste, ook wel PNV genoemd, betreft
flora die zich zal ontwikkelen na beëindiging van menselijke invloed, evenwel met handhaving van de huidige grondwaterstand. Al met al is een nieuw landgoed ontworpen dat zijn inspiratie heeft gevonden in de modellen van het verleden en het omliggende landschap. Door deze inspiratie te concentreren op de aanwezige potenties is een hedendaags ensemble op papier gezet dat enthousiast is ontvangen door de opdrachtgevers en de goedkeuring had van de welstandscommissie. Dit resultaat is het gevolg van een nauwe samenwerking tussen architect, cultuurhistoricus en ecoloog. 쮿
www.res-nova.nl
[email protected] Telefoon 0475 - 552 330
VITRUVIUS
NUMMER 14
12
JA N U A R I 2 0 1 1
JAAP EVERT ABRAHAMSE
MENNE KOSIAN
ERIK SCHMITZ
SENIOR ONDERZOEKER HISTORISCHE STEDENBOUW BIJ DE RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED
ONDERZOEKER RUIMTELIJKE ANALYSE BIJ DE RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED
ONDERZOEKER BIJ HET STADSARCHIEF AMSTERDAM
1 – DE BRETTENZONE LIGT IN AMSTERDAM-WEST, TUSSEN DE HAARLEMMERPOORT EN HALFWEG. HET IS DE ENIGE GROENE AS DIE DOORDRINGT TOT AAN DE BINNENSTAD. LÖHMANN’S ARCHITECTURE –
L A N D S C H A P S B I O G R A F I E VA N E E N S TA D S R A N D
URBAN & INDUSTRIAL DESIGN
Ruimtelijke ordening en cultuurhistorie in de Amsterdamse
Brettenzone
e erfgoedzorg zal zich de komende jaren, meer nog dan voorheen, richten op het opnemen van cultuurhistorische belangen in processen van ruimtelijke ordening en planvorming. Hierbij heeft het succesvolle programma Belvedere een grote rol gespeeld. Belvedere is een van de fundamenten van de modernisering van de monumentenzorg die nu zijn beslag krijgt. Binnen deze ontwikkeling wordt een brede definitie van erfgoed gehanteerd. Het gaat niet langer alleen om objecten, zoals in de traditionele monumentenzorg, maar ook om grotere lijnen, structuren en gebieden. Naast gebouwen en archeologische monumenten richt de erfgoedzorg zich op het cultuurlandschap. Omdat het landschap per definitie veranderlijk is, kan behoud geen hoofddoelstelling meer zijn. In plaats daarvan komt management of change. Het project Biografie van de Brettenzone, dat hier aan de orde komt,
D
betreft een onderzoek van het landschap over de lange termijn (van de middeleeuwse veenontginningen tot nu), waarbij de ontwikkeling is weergegeven in een chronologische kaartenreeks met een uitgebreide toelichting.1 Het richt zich op de randzone tussen de Westelijke Tuinsteden en het westelijk havengebied in Amsterdam. Daarmee betreedt het project een voor de cultuurhistorische disciplines nagenoeg onontgonnen terrein: de stadsrandzone.
Cultuurhistorie en stadsrandzones De verstedelijkingsdruk in stadsranden is veel hoger dan die in bestaand stedelijk gebied of buiten de steden. Dat wordt niet alleen veroorzaakt door stadsuitbreiding, maar ook omdat functies die bij binnenstedelijke herstructurering en transformatie moeten verplaatsen, vanuit binnenstedelijk gebied verschuiven naar de stadsranden.
Ondanks deze grote stedelijke dynamiek is er in Nederland tot op heden nauwelijks aandacht geweest voor cultuurhistorie in stadsranden.2 Om te komen tot een zorgvuldige programmering en weloverwogen ontwerp van stadsranden ligt het echter voor de hand om cultuurhistorische aspecten op verschillende schaalniveaus mee te laten spelen. Vaak zijn de randzones sterk versnipperd door de aanwezigheid van grootschalige infrastructuur en bedrijventerreinen en door het ontbreken van integrale planning. Aansluiting bij de historische lijnen in het landschap kan niet alleen bijdragen aan verbetering van de verbindingen, maar ook aan ruimtelijke continuïteit tussen de bestaande stad en de nieuw te ontwikkelen stadsrandzones. De Biografie van de Brettenzone richt zich in eerste instantie op het gebied zelf, maar heeft tegelijkertijd een bredere doelstelling: het agenderen van cultuurhistorie in stadsranden.
13
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
De Amsterdamse stadsdelen West en Nieuw-West werken samen aan de ontwikkeling van de Brettenzone, het gebied tussen de Haarlemmerpoort en Halfweg, ten noorden van de Haarlemmertrekvaart. De afdeling Landschap van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft op verzoek van de beide stadsdelen een landschapsbiografie van het gebied opgesteld, in de vorm van een historische atlas. Hierbij werd samengewerkt met het Stadsarchief Amsterdam. Deze is onlangs in boekvorm verschenen. Het ontwerpbureau Löhmann’s Architecture - Urban & Industrial Design heeft op basis van de onderzoeksresultaten een toekomstvisie opgesteld, die als leidraad kan dienen voor ingrepen in het gebied. Het project Biografie van de Brettenzone wil daarnaast een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de methodiek waarmee de problematiek van andere stadsrandzones kan worden benaderd.
2 – OP DE KAART VAN RIJNLAND DOOR FLORIS BALTHASARS UIT 1610-1615 IS GOED TE ZIEN HOE HET GEBIED IN DE MIDDELEEUWEN WAS BEDIJKT. HET VEENLAND WERD ONTWATERD DOOR GEGRAVEN WETERINGEN, DIE UITKWAMEN OP SLUISJES IN DE IJDIJK. RECHTS IS TE ZIEN HOE AMSTERDAM IN HET BEGIN VAN DE ZEVENTIENDE EEUW MET EEN GROTE STADSUITBREIDING BEZIG WAS. STADSARCHIEF AMSTERDAM
Dat is de belangrijkste reden voor de publicatie van de Brettenatlas in boekvorm. In de stadsranden is zowel voor de erfgoedzorg als voor de ruimtelijke ordening een wereld te winnen: tot op heden is weinig aandacht voor erfgoed aan de stadsrand, dat onder druk staat door de verstedelijking. De stadsrandzones zijn – uit de aard der zaak – vaak verrommelde gebieden. Door dit karakter zijn ze veelal over het hoofd gezien door de klassieke erfgoedzorg. Tegelijkertijd is er behoefte aan aanknopingspunten bij het ontwerp dat de transformatieprocessen van de complexe randzones moet sturen. Juist aansluiting bij historische aspecten in het landschap kan bijdragen aan draagvlak voor ontwikkeling. Daarbij speelt kennis een cruciale rol: specialistisch onderzoek uit verschillende vakdisciplines en onderzoeksterreinen moet worden gebundeld en zo worden gepresenteerd dat ontwerpers en beleidsmakers er iets mee kunnen. De landschapsbiografie van de Brettenzone maakt deel uit van de kennisprogramma’s van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het
is opgenomen in het programma Erfgoed en ruimtelijke opgaven vanuit de gedachte dat deze aanpak van de Brettenzone als voorbeeld kan dienen voor andere stadsrandzones waar vergelijkbare opgaven liggen.
Een openluchtmuseum van ruimtelijke intenties In 1929 trad de stedenbouwkundige Cornelis van Eesteren aan als hoofd van de afdeling Stadsontwikkeling bij de Dienst der Publieke Werken. De afdeling was het jaar daarvoor opgericht met het oogmerk om een Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (AUP) op te stellen. Dat later wereldberoemde plan werd in 1935 gepresenteerd. Het was opgesteld volgens de ideeën van de CIAM en ging uit van een strenge scheiding van de stedelijke hoofdfuncties wonen, werken, recreatie en verkeer. In het AUP kreeg Amsterdam een lobbenstructuur van tuinsteden en werkgebieden, die van elkaar werden gescheiden door groene scheggen. Slechts een zeer klein deel werd nog voor de Tweede Wereldoorlog gerealiseerd. De reali-
satie van het AUP begon pas echt vorm te krijgen in de jaren vijftig. Toen werden in hoog tempo de Westelijke Tuinsteden aangelegd. Daartussen werden vooral strak doorontworpen groengebieden aangelegd. In later tijd gingen het bestaande landschap en zijn cultuurhistorie een steeds grotere rol spelen in het denken over stedelijk groen. Een voorbeeld is de Amstelscheg, waar het agrarische landschap en de bovenlanden aan de oevers in grote lijnen zijn gehandhaafd. De Brettenzone vormt een brede, groene grenszone tussen Amsterdam-West en het Westelijk Havengebied. Het bestaan van deze zone is het directe gevolg van in het AUP getrokken grenzen tussen bebouwing, groen en havengebied. De ontwerpers van het AUP gingen uit van een verplaatsing van de Haarlemmerweg en het spoor naar Haarlem in noordelijke richting. De trekvaart zou worden gehandhaafd. Het gebied tussen de oude en de nieuwe infrastructuren werd aangewezen als groene buffer tussen de nieuw aan te leggen Westelijke Tuinsteden en de enorme opper-
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
14
schooltuinen en sportterreinen. Deze functies zijn echter slechts voor een klein deel gerealiseerd. Na de Tweede Wereldoorlog breidden zowel de stad als de haven zich in hoog tempo uit in westelijke richting. Alle aandacht van de gemeentelijke diensten die zich met havenuitbreiding en stadsontwikkeling bezighielden ging uit naar die ontwikkelingen.
3 – DE MEESTE BUITENPLAATSEN LAGEN OP GOED BEREIKBARE PLEKKEN, DICHT BIJ DE STAD. HET MONUMENTALE SOELEN LAG AAN DE TREKVAART, VOL IN HET ZICHT VAN DE REIZIGERS.
vlakte haventerrein die ten westen van de bestaande Houthaven langs het Noordzeekanaal zou worden aangelegd. In het AUP zou deze bufferzone een bestemming krijgen als gebruiksgroen: volkstuinen,
Voor de groene buffer ertussen was veel minder aandacht, vooral omdat de spoorverlegging uitbleef, en de bundel van spoor, trekvaart en snelweg zich ontpopte tot een financieel lastig te overbruggen barrière. De Brettenzone bleef onontwikkeld achter. Het gebied lag ingeklemd tussen de stad en de haven en maakt deel uit van geen van beiden. Na de Tweede Wereldoorlog, vooral vanaf de jaren tachtig werden van alle kanten ruimteclaims op het gebied gelegd, zowel vanuit de stad als vanuit de haven. Deze plannen kwamen niet of slechts gedeeltelijk tot uitvoering en zijn nooit in onderlinge samenhang gebracht. In de loop der tijd vulden delen van het gebied zich met volkstuincomplexen en nieuwe, spontaan ontstane natuur. Een van de weinige onderdelen die in het AUP voor het gebied staat geprogrammeerd en wèl tot uitvoering is gekomen is het werkgebied
Teleport rond het nieuwe station Sloterdijk. De met de bouw van dit station samenhangende verplaatsing van de spoorweg in noordelijke richting is slechts gedeeltelijk gerealiseerd. De Brettenscheg is, kortom, een openluchtmuseum van half of niet uitgevoerde ruimtelijke en programmatische intenties. Het is een door infrastructuur versnipperd gebied. Het onttrekt zich ondanks zijn centrale ligging onttrekt aan de waarneming, maar heeft tegelijkertijd grote potenties.
Bedijking en infrastructuur Infrastructuur heeft altijd een grote rol heeft gespeeld in het gebied. Vanaf de middeleeuwen liep hier de Spaarndammerdijk, die tevens de landroute tussen Amsterdam en Haarlem vormde. De dijk werd in de loop van de dertiende eeuw aangelegd, omdat het westelijk gedeelte van het IJ door afslag van land steeds groter werd. De toenemende invloed van het buitenwater kwam nog bovenop de maaivelddaling die na de ontginning in het Hollandse veengebied optrad. De bedijking van het gebied was daarmee onontkoombaar geworden. De Spaarndammerdijk diende, net als veel andere dijken in het West-Nederlandse veengebied, tevens als verkeersweg: het natte veenland was ontoegankelijk, en de smalle,
15
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
4 – LANDGOEDERENLANDSCHAP. DE ATLAS BESCHRIJFT DE GESCHIEDENIS VAN HET LANDSCHAP AAN DE HAND VAN EEN CHRONOLOGISCHE KAARTENREEKS. OP DE KAART UIT DE PERIODE 1600-1800 IS DE STEDELIJKE INVLOED OP HET BUITENGEBIED HET BELANGRIJKSTE THEMA. DEZE UIT ZICH IN DE AANLEG VAN DE TREKVAART EN DE WAGENWEG EN DE AANWEZIGHEID VAN GROTE AANTALLEN TUINBOUWBEDRIJVEN, BUITENPLAATSEN EN INDUSTRIEMOLENS. MENNE KOSIAN/RCE
slingerende dijken waren de enige wegen voor het doorgaande verkeer. Grote delen van de dijk werden in de jaren zestig van de twintigste eeuw weggegraven bij de ophoging van het Westelijk Havengebied. In de delen die nog zijn overgebleven, is te zien dat ook na de bedijking overstromingen plaatsvonden. De sporen van dijkdoorbraken, zoals braken en inlagen, zijn op meerdere plekken terug te vinden. In de jaren 1631-1632 werd de Haarlemmertrekvaart aangelegd. Deze vaart tussen de Haarlemmerpoort in Amsterdam en de Amsterdamse Poort in Haarlem, werd op gezamenlijk initiatief van de beide steden gerealiseerd. Binnen twee jaar werd het plan opgesteld, een samenwerkingsovereenkomst tussen de beide steden getekend, alle grond onteigend en de vaart gegraven. De trekvaart loopt lijnrecht door het agrarisch gebied en vormt al eeuwen de afbakening van het gebied. De Haarlemmertrekvaart was de eerste trekvaart die in de Republiek werd aangelegd. Hij zou deel gaan uitmaken van een stelsel van trekvaarten dat de belangrijkste steden met elkaar verbond. Een deel van de polders langs het IJ werd door de trekvaart afgesneden van het land ten zuiden
ervan. De trekvaart was niet alleen een belangrijke infrastructuur, maar ook een barrière in het landschap en de historische ruggengraat van de huidige Brettenzone.
‘Hollands Tempe’: buitenplaatsen langs de trekvaart In het eerste kwart van de zeventiende eeuw werd aan de westzijde van Amsterdam een stadsuitbreiding gerealiseerd op tot dan toe ongekende schaal. De grachtengordel werd aangelegd en het gebied dat wij nu de Jordaan noemen kwam binnen de stad te liggen. De stedelijke periferie groeide mee met de stad. Dat leidde tot de opkomst van industriële complexen, zoals een groot zaagmolenpark, aan de westelijke stadsrand. Een ander effect van de groei van Amsterdam was de bouw van een groot aantal buitenplaatsen door bemiddelde stedelingen. Deze lagen vooral op goed over het water bereikbare plekken. De trekvaart naar Haarlem was daarmee een zeer geschikte plek. Langs de trekvaart ontstond in de zeventiende eeuw een landgoederenzone die zich uitstrekte tot in Kennemerland. Het vroeg-achttiende-eeuwse plaatwerk Hol-
lands Tempe geeft een beeld van de uiteenlopende types hofsteden en buitenplaatsen, die in de loop van de Gouden Eeuw langs de Haarlemmertrekvaart waren gebouwd. De vallei van Tempe was in de klassieke dichtkunst een ‘lustdal’ in de buurt van de Olympus en een van de favoriete verblijfplaatsen van de god Apollo. De buitenplaats was een typisch stedelijk fenomeen. De meeste buitens lagen relatief dicht bij de steden, op goed bereikbare plaatsen. Tussen Amsterdam en Sloterdijk lagen veel buitenplaatsen aan de trekvaart of de Spaarndammerdijk. Ze waren bereikbaar per rijtuig of jacht, de toen gebruikelijke vervoermiddelen van de beter bemiddelde Amsterdammer. Voorbij Sloterdijk nam de dichtheid sterk af. De ligging aan de vaart was niet alleen aantrekkelijk vanwege de goede bereikbaarheid, maar kennelijk ook vanwege het uitzicht: de meeste buitens hadden een terras of theekoepel aan de vaart of de Spaarndammerdijk. Eén van deze huizen werd Brettenburg of het Huis De Bretten genoemd. Deze naam was ontleend aan Brittenburg, de Romeinse burcht die in de zestiende eeuw bij het strand van
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
16
5 – VOGELVLUCHTKAART VAN HET ALGEMEEN UITBREIDINGSPLAN UIT 1934, MET DE GEPLANDE WESTELIJKE TUINSTEDEN. BOVENIN IS DE SCHUIN WEGLOPENDE BRETTENZONE WEERGEGEVEN ALS GROENSTROOK TUSSEN DE TUINSTEDEN EN HET NIEUWE WESTELIJK HAVENGEBIED.
6 – DE HAARLEMMERWEG WERD IN DE TWINTIGSTE EEUW DE BELANGRIJKSTE VERBINDING EN NAM DAARMEE DE ROL VAN DE TREKVAART EN HET SPOOR OVER. TUSSEN DE WEG EN DE TYPISCHE PORTIEKETAGEFLATS VAN DE NAOORLOGSE TUINSTEDEN STAAT NOG STEEDS DE POLDERMOLEN ‘DE 1200 ROE’. FOTO: BERT VAN AS/RCE
Katwijk was blootgespoeld en onder humanistische geschiedschrijvers en hun publiek veel aandacht trok. Men ging er tot op heden van uit dat het Huis De Bretten een buitenplaats was. Het bleek echter een herberg te zijn. Aan dit huis ontleent de Brettenzone zijn naam.
Spoorwegen en stadsuitbreiding De oudste trekvaart in de Republiek werd in de negentiende eeuw geflankeerd door de eerste spoorlijn van Nederland. Vanaf 1839 onderhield de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij hier de treindienst van Amsterdam naar Haarlem. Van deze spoorweg resteren nog delen van het tracé en een in onbruik geraakt spoorbruggetje bij Halfweg. De stadsuitbreidingen van de negentiende eeuw vonden vooral plaats aan de zuid- en de oostzijde van Amsterdam, maar ten westen van de stad wer-
den wel nieuwe industriële functies gevestigd, waarvan de Westergasfabriek en het Waterleidingterrein, beiden inmiddels succesvol herbestemd, de meest opvallende relicten zijn. De hier aangelegde uitbreidingswijken, de Staatsliedenbuurt en de Spaarndammerbuurt, bleven in omvang beperkt, omdat ze ingeklemd lagen tussen industrie en infrastructuur. In de twintigste eeuw ontwikkelde de zeventiende-eeuwse weg langs de trekvaart zich geleidelijk tot Rijksweg 200. De werkfuncties breidden zich steeds verder uit, ten noorden van de Brettenscheg, terwijl ten zuiden ervan de Westelijke Tuinsteden als onderdeel van het AUP werden aangelegd. In de Brettenzone zelf ontwikkelde Amsterdam Teleport Sloterdijk zich als een knooppunt van infrastructuur, als
werkgebied, maar ook als barrière in de groene uitloper die het gebied had kunnen zijn.
Opzet van de atlas Kennis over de cultuurhistorie van de Brettenzone komt vanuit zeer uiteenlopende disciplines, zoals de fysische geografie, archeologie, toponymie, historische ecologie, historische geografie en kartografie, architectuur- en stedenbouwgeschiedenis. Tussen Haarlemmerpoort en Halfweg: historische atlas van de Brettenzone in Amsterdam brengt alle kennis in een samenhangend verband en biedt zo overzicht en inzicht in dit complexe gebied. De atlas richt zich op beleidsmakers, ontwerpers, gebruikers en belangengroepen die zich met het gebied bezighouden, maar ook op omwonenden, die het verhaal van het landschap waar ze misschien dagelijks doorheen
17
lopen, niet kennen. De atlas is een middel om greep te krijgen op de complexe landschappelijke dynamiek van de Brettenscheg. De ontwikkeling van De Brettenzone wordt over de lange termijn in beeld gebracht door middel van een reeks kaarten, die de verschillende tijdvakken in beeld brengt. Deze reeks begint voor de grote ontginning in de Middeleeuwen en eindigt in 2010. Verder is een overzichtskaart opgenomen van alle nog aanwezige landschappelijke en gebouwde relicten, die een rol kunnen spelen in de planvorming, en een ‘nieuwe kaart’ waarop alle lopende ruimtelijke plannen en ideeën voor het gebied (in verschillende stadia van ontwerp en besluitvorming) worden weergegeven. Deze kaarten dienen als basis voor de visievorming. Door de combinatie van een chronologische kaartenreeks met een thematisch geordende tekst kunnen tegelijkertijd de hoofdstructuur en een enorme hoeveelheid details worden overzien en doorgrond. Een positief effect van de publicatie is het onder de aandacht brengen van deze vergeten zone bij een (potentieel zeer groot) breder publiek, zowel binnen de beide stadsdelen als in de rest van Amsterdam. Met de atlas van de Brettenzone wordt de biografische aanpak voor het eerst toegepast op een stadsrandzone waarvoor de lokale overheid een complexe ontwerpopgave heeft geformuleerd. Hierbij is gestreefd naar een nieuwe standaard in de atlasproductie, waarbij gebruik werd gemaakt van gegeorefereerde historische kaarten op een moderne ondergrond. Deze kunnen functioneren in een digitale GISomgeving en een later stadium digitaal worden aangeleverd ten behoeve van het ontwerpproces. Op basis van de landschapsbiografie is een toekomstvisie voor de Brettenzone opgesteld, waarin de verzamelde kennis is verwerkt en ingezet.
Ontwikkelingen en kansen De Brettenscheg was en is bepaald geen statisch gebied: voortdurend worden nieuwe claims op het gebied gelegd. Daarom zoeken de twee stadsdelen naar samenhang, zowel binnen het gebied als tussen de Brettenscheg, de stad en de haven. Zij streven naar betere dwarsverbindingen tussen de Westelijke Tuinsteden en het Westelijk Havengebied en een doorgaande route voor fietsers en voetgangers van de binnenstad naar Halfweg, met aansluiting op recreatieve verbindingen naar de kust.
Verder wordt gestreefd naar het weer bevaarbaar maken van de Haarlemmertrekvaart, die door verzanding en een aantal dammen en te lage bruggen onbruikbaar is geworden. De stadsdelen werken samen aan deze ambities in het programma Radiaal West, dat zich richt op de ontwikkeling van het landschap, de economie en de creatieve industrie. Komend najaar worden bouwstenen aangeleverd voor de nieuwe Structuurvisie voor Amsterdam. De stadsdelen West en Nieuw-West zien hier kansen voor de ontwikkeling van de Brettenscheg, met versterking van de aanwezige cultuurhistorische, ecologische en recreatieve waarden. Daarbij ligt het voor de hand om in de toekomst samenwerking te zoeken met Haarlem, dat werkt aan visie-ontwikkeling van zijn oostradiaal, en daarbij zelfs gedempte delen van de trekvaart opnieuw wil aanleggen. Een tweede belangrijk kader is de nieuwe Structuurvisie van Amsterdam. In de nabije toekomst zullen belangrijke ruimtelijke keuzes voor de verdere ontwikkeling van Amsterdam in westelijke richting en in de context van de metropoolregio, worden gemaakt. Hiervoor zal de atlas van de Brettenzone een bouwsteen vormen. De Brettenscheg zal naarmate de stad verder groeit op stedelijk en regionaal niveau gaan functioneren als groenblauwe verbinding tussen de binnenstad van Amsterdam en het gebied rond Spaarnwoude. De stadsdelen zien de biografische atlas als basis voor de ontwikkeling en het ontwerp van de Brettenscheg. Met de publicatie van de atlas is een belangrijke stap gezet: er is inzicht in de ruimtelijke samenhang tussen de vele zeer verschillende elementen. Dit vormt een goed uitgangspunt voor interventies in de Bretten-
7 – DE BRETTENZONE VORMT EEN ZEER AFWISSELEND GEBIED MET EEN MIX VAN OUD EN NIEUW, AGRARISCH EN INDUSTRIEEL, STEDELIJK EN NATUURLIJK CULTUURLANDSCHAP. OP EEN OVERGEBLEVEN DEEL VAN DE SPAARN DAMMER DIJK IS DE TOP VAN DE ZEVENTIENDE-EEUWSE BANPAAL VAN AMSTERDAM HERPLAATST VLAK BIJ ZIJN OORSPRONKELIJKE LOCATIE. FOTO: BERT VAN AS/RCE
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
scheg. De stadsdelen beschouwen deze aanpak als belangrijke bijdrage aan de integratie van het gebied in zijn omgeving. Uit de biografische atlas is in ieder geval gebleken dat het onontdekte gebied ten westen van Amsterdam een fascinerende, soms bizarre, aaneenschakeling is van oud cultuurlandschap en nieuwe natuur, van stedelijke, industriële, infrastructurele en agrarische landschappen, dat de aandacht voor dit vergeten gebied niet onverdiend is, en dat in de stadsranden voor de erfgoedsector en de stedenbouw een wereld te winnen is.
Noten 1
Zie voor een kort overzicht over de methodiek en
een aantal voorbeelden van landschapsbiografie: Jaap Evert Abrahamse, Otto Brinkkemper en Theo Spek, Integreren met de landschapsbiografie: Inzicht in natuur- en cultuurhistorische ontwikkelingen leidt tot betere gebiedsontwikkeling, Rooilijn jrg. 41 (2008), no. 4, pp. 272-279. 2
Willem Buunk en Roland de Groot, Bouwen
aan de randen van de stad, NIROV Quickscan 7, [Den Haag] 2008; D. Hamers, K. Nabielek, M. Piek, N. Sorel, Verstedelijking in de stadsrandzone: een verkenning van de ruimtelijke opgave, Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag/ Bilthoven 2009. In de rest van dit artikel zijn geen noten opgenomen. Hiervoor verwijzen wij naar de boekuitgave van de atlas.
Jaap Evert Abrahamse, Menne Kosian en Erik Schmitz, Tussen Haarlemmerpoort en Halfweg: historische atlas van de Brettenzone in Amsterdam, Bussum, Uitgeverij THOTH , 2010. ISBN 978 90 6868 515 2. Full colour, 112 pagina’s, 135 afbeeldingen. € 29,90. 쮿
VITRUVIUS
NUMMER 14
18
JA N U A R I 2 0 1 1
BERNADETTE VAN HELLENBERG HUBAR RES NOVA, ERFGOED IN ONTWIKKELING
R E TO R T I N H E T BORGINGSPROCES DEEL 2
Zoals in het vorige nummer van Vitruvius uiteen werd gezet, heeft Res nova begin 2010 in opdracht van het ministerie van OC&W een exercitie uitgevoerd die tot kernkwaliteiten moest leiden voor de toekomstige bescherming van Wederopbouwgebieden via de Algemene Maatregel van Bestuur.2 In het eerste deel van dit artikel werd beschreven hoe deze constructie uit de nieuwe Wro wordt ingezet en kwamen de methodische aspecten van de erfgoedSWOT© aan de orde. In het tweede deel wordt ingegaan op het concrete resultaat van de exercitie aan de hand van drie voorbeelden uit het magazijn van de RCE: Vriezenveen als model van de naoorlogse ruilverkaveling, Angelslo te Emmen als functionalistische wederopbouwwijk en Rhenen als voorbeeld van wederopbouw in de historische stad als gevolg van oorlogsschade. Het gaat hierbij overigens om de casuïstiek en níet om feitelijke voordrachten.
De erfgoedSWOT en de Wederopbouwkernkwaliteiten in de AMvB Ruimte ©
1 – HET WEDEROPBOUWPLAN VAN RHENEN, OPGESTELD NA DE VERWOESTINGEN IN HET ZUIDELIJKE DEEL VAN DE STAD, J.B. VAN DER HAAR EN C. POUDEROYEN (ALS ADVISEUR), 1946: DIT BORDUURT VOORT OP HET PLAN VAN 1943, WAARIN DE BELANGRIJKSTE WEG, DE FREDERIK VAN DE PALTSHOF VERBREED WERD VAN NEGEN TOT ZEVENTIEN METER. ONDANKS DEZE VERBREDING BLEEF DE KARAKTERISTIEKE MEANDERING VAN HET TRACÉ BEHOUDEN.
e toespitsing in dit deel van het feuilleton dient voorafgegaan te worden door een ander elementair voorbehoud. Voor de erfgoedSWOT© zijn verschillende boeken en rapporten ter beschikking gesteld die alle vanuit een bepaalde specifieke vraag zijn opgesteld en gepubliceerd. Dat doel betrof níet een erfgoedSWOT© voor het opstellen van kernkwaliteiten. Wanneer dus hierna op lacunes wordt gewezen, dient dit zeer zeker níet opgevat te worden als kritiek op het betreffende werk. Methodologisch kunnen de kennisleemtes wel gezien worden als een graadmeter voor de status quaestionis van het betreffende onderzoeksterrein. Dit effect is overigens inherent aan een type instrument dat uitgaat van het leggen van dwarsverbanden. Ook op dit punt kan de erfgoedSWOT© ingezet worden.
D
Rhenen: wederopbouw in de historische binnenstad In mei 1940 werd meer dan de helft van de panden in de historische kern van Rhenen verwoest. Vrijwel meteen werd aangevangen met de wederopbouw van Rhenen en de nabijgelegen plaatsen Wageningen en Scherpenzeel. Deze steden aan de Grebbelinie gelden daarom als vroege voorbeelden van kernen die tijdens de oorlog werden heropgebouwd. De traditionalistische theorieën over architectuur en stedenbouw die werden gedoceerd aan de Technische Hogeschool te Delft door M. Granpré Molière, dienden als uitgangspunt voor de wederopbouw. Het ontwerp van één van Granpré Molières leerlingen, Cees Pouderoyen, werd aangewezen als het te realiseren plan. Pouderoyen ging uit van de bestaande situatie, maar besloot wel één grote wijziging
H E R KO M S T : Z I E N O OT 3 .
door te voeren ten behoeve van de ontwikkelingen van de twintigste eeuw: de zuidelijke gevelwand van de primaire verbindingsweg werd aanzienlijk teruggelegd om ruimte te maken voor een brede weg met plein, de Frederik van de Paltshof. Evenals in de organisch gegroeide (de in de loop der eeuwen geleidelijk ontwikkelde) stad, was ook in het wederopbouwplan de Cunerakerk de kern van het ontwerp. Alle overige gebouwen functioneerden ter ondersteuning van deze blikvanger. De architectuur werd kleinschalig en traditioneel van opzet. In vijftien bouwblokken zijn 120 huizen gebouwd door een groot aantal prominente architecten. De huizen worden gekenmerkt door homogeniteit in hoofdvorm, massaop-
bouw en materiaal- en kleurgebruik, maar individualiteit in gevelindeling, nokrichting, dakvorm en detaillering. Als de stad in 1944 opnieuw in de frontlinies ligt, wordt het zuidelijke deel van het centrum getroffen, inclusief de kerk. De wederopbouw van dit gedeelte wordt in eenzelfde traditionalistische vormentaal gerealiseerd en vormt daardoor een uniform geheel met de ontwikkelingen enkele jaren eerder. De erfgoedSWOT© is uitgevoerd aan de hand van verschillende stukken, waaronder als belangrijkste het toonaangevende naslagwerk onder redactie van Koos Bosma en Cor Wagenaar, Een geruisloze doorbraak (1995) en het in 2007 uitgevoerde onderzoek Wederopbouw-
19
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
2/3 - VERGELEKEN MET HET IN DE ACHTTIENDE EEUW VERBOUWDE RAADHUIS VAN RHENEN LAAT DE BRANDWEERKAZERNE VAN J. VEGHTER EN J. BERGHOEF GOED ZIEN HOE DE INSPIRATIE VAN DE NEDERLANDSE HISTORISCHE BOUWKUNST GEBRUIKT WERD VOOR DE EIGENTIJDSE ONTWERPOPGAVE. BINNEN HET STEDENBOUWKUNDIG CONCEPT VAN POUDEROYEN WAS SPRAKE VAN SLECHTS EEN BEPERKT AANTAL VRIJSTAANDE GEBOUWEN. HET BETROF VOLUMES MET EEN BELANGRIJKE ROL IN HET DAGELIJKS LEVEN OF EEN BELANGRIJKE POSITIE IN HET SILHOUET VAN DE STAD. FOTO ’ S : D O N R AC K H A M
kernen in Nederland, gerealiseerd door Urban Fabric en Steenhuis stedenbouw/landschap.3 De informatie onthulde enkele lacunes die vooral te maken hadden met de nadruk op stedenbouw en typologie, waardoor weinig oog bleek voor de individuele aspecten van de architectuur en de aankleding. Deze leemte kon door middel van onderzoek op locatie worden opgelost, waardoor het ook mogelijk werd uitspraken te doen over materiaal, textuur en kleurgebruik. Bij de waardenstelling bleek onder de hoofdnoemer RUIMTELIJKE OF STRUCTURELE SAMENHANG informatie over een van de oudste categorieën erfgoed, het verkavelingspatroon van de stad, te ontbreken. Hierdoor kon niet beoordeeld worden of en in hoeverre Pouderoyen bij zijn plannen hier rekening mee hield en wat er van behouden is. Daarnaast deed zich bij Wederopbouwkernen in Nederland het gemis voor aan een kader voor de beoordeling van de esthetische kwaliteiten bij het criterium SCHOONHEID. Doordat De geruisloze doorbraak veel aandacht besteedt aan het architectuurdebat in de oorlog en Peter Huygen in zijn bijdrage uitspraken van Pouderoyen en zijn collegae over het Wederopbouwplan de revue laat passeren, waren er voldoende aanknopingspunten om dit te compenseren.4 Res nova kon daarbij terugvallen op eerder onderzoek naar architecten – uit de invloedsfeer van – de Delftse school.
verstoringen hebben plaats gevonden. De aantastingen die gesignaleerd zijn, zijn grotendeels reversibel en kunnen met gericht beleid in de toekomst geheeld worden. Een conserverend bestemmingsplan (of verordening) met duidelijk omlijnde kaders voor eigentijdse toevoegingen is hier het geëigende instrument. Dat geldt overigens ook voor de andere twee categorieën in dit artikel.
Bij de kansen & bedreigingen kon optimaal geprofiteerd worden van het werk van Urban Fabric | Steenhuis. De gecombineerde casuistiek wees uit dat tot dusver weinig ernstige
Bij de kernkwaliteiten is een hoofdindeling gemaakt met een diversificatie om een indruk van de samenstellende delen te krijgen. Er is discussie of deze opzet integraal in de AMvB
4 - POUDEROYEN HIELD VAST AAN HET HISTORISCHE BELOOP VAN DE STRATEN, WAAR HET HOOGTEVERSCHIL NOG EEN EXTRA SCHILDERACHTIG ACCENT AAN GAF. MET BEHULP VAN GESLOTEN GEVELWANDEN, BAKSTENEN WALLEN TEN BEHOEVE VAN TERRASVORMING, TRADITIONALISTISCHE MATERIALEN EN EEN DITO GEVELAFWERKING WERD EEN STEDENBOUWKUNDIG ENSEMBLE GECREËERD MET EEN HOOG ‘TABLEAU’-GEHALTE. FOTO : D O N R AC K H A M
Ruimte opgenomen moet worden of alleen de primaire kenmerken in de bulletpoints. Verder is het de vraag of de diversificatie een plaats moet krijgen in het instrumentarium op provinciaal of gemeentelijk niveau. De gedachtevorming daarover is nog gaande. Om een meer compleet beeld te krijgen van de herstelde stad in de Wederopbouw zou de exercitie herhaald moeten worden met een plaats waar bewust gekozen is voor een functionalistische invulling (Arnhem, Eindhoven) en één waar beide typen vertegenwoordigd zijn (Nijmegen).
VITRUVIUS
NUMMER 14
20
JA N U A R I 2 0 1 1
Kernkwaliteiten voor het type Wederopbouwstad als Rhenen Oorspronkelijke stedenbouwkundig ontwerp 쮿 relatie met geomorfologie 쮿 relicten van de vooroorlogse situatie 쮿 aanpassingen aan vooroorlogse plattegrond ten behoeve van twintigste-eeuwse problematiek 쮿 schilderachtige structuur 쮿 opzet als één samenhangend ensemble 쮿 sterk stedelijk karakter: ‘stenig’ karakter (beperkt omgaan met groen in het straatbeeld) 쮿 gesloten gevelwanden 쮿 solitaire panden als verbijzondering van de stedenbouw (bijvoorbeeld poortfunctie) 쮿 Einzelgänger als dragers van stedenbouwkundig plan (kerk en/of raadhuis) 쮿 silhouettering gedomineerd door Einzelgänger
쮿 scheiding van functies: locatie woonwinkelpanden, woonhuizen, kleine werkpanden/loodsen Oorspronkelijke infrastructuur 쮿 vooroorlogse infrastructuur 쮿 verbeteringen aan vooroorlogs wegennet ten behoeve van gemotoriseerd verkeer 쮿 relicten historische hoofdwegen als doorgaande verbinding 쮿 rondwegen rondom kern 쮿 (nieuwe) pleinen als centra van de kern 쮿 beklinkerde straten (en stoepen) als zachte overgang openbare ruimte naar opstanden gebouwen Toegepaste verkavelingstype 쮿 historische kleinschalige verkavelingspatroon (indien aanwezig) 쮿 (plaatselijke) schaalvergroting verkaveling Componenten van oorspronkelijke inrichting met groen en water 쮿 vooroorlogse groenelementen (plantsoenen, tuinen)
쮿 groenstrook als bufferzone naar omliggende wijken 쮿 groen als overgang/verzachting naar omliggend landschap 쮿 groen als stedenbouwkundig aspect (bomenrij als ‘scherm’; solitaire boom als poussoir) 쮿 karakteristieke plantsoenbeplantingssoorten 쮿 historische waterwegen (grachten, beken, vletten) behouden en eventueel versterkt 쮿 ontbreken van voortuinen: stedelijk karakter De oorspronkelijke verhouding tussen grijs (asfalt), grijs/rood/ wit (panden), groen (beplanting) en blauw (water) Samenstelling van de architectuur 쮿 vooroorlogse architectuur 쮿 diversiteit in typologie bebouwing 쮿 traditionalistische, functionalistische of shake hands architectuur 쮿 oeuvre van toonaangevende architecten
Angelslo te Emmen: de functionalistische woonwijk De functionalistische woonwijk Angelslo (1961-1971) is gevestigd ten oosten van het centrum van Emmen bij het gehucht Angelslo. Het vormt een karakteristieke uitwerking van de utopisch getinte ‘organische stad in open bebouwing’ waarvoor Ben Merkelbach en Willem van Tijen de toon hebben gezet (1935). Stedenbouwkundige Niek de Boer bedacht geheel in lijn daarmee het concept van de ‘Open groene stad’. Door de trekker van de uitbreiding, de toenmalige burgemeester, werd dit als volgt omschreven: ‘Die open groene stad is een stad waarvan landschappelijke elementen een integrerend deel zijn, omdat ze er aan grenzen, er in doordringen, er in opgenomen zijn; een stad, waar openbare gebouwen, zoals middelbare scholen, ziekenhuizen of andere instellingen centraal kunnen liggen, doch gelijktijdig in een parkachtige omgeving, die men anders op z’n gunstigst slechts aan de periferie zou vinden; een stad ook, waar het contact met de natuur een dagelijkse belevenis kan zijn, zoals dat in grote delen van Emmen het geval is, wat ons in Emmen zo bevalt, wat anderen in Emmen zo opvalt, wat de charme is, nogmaals van deze industriële kern. Laat Emmen een stad worden, maar een dorp blijven. Laat Emmen worden wat het worden wil en kan: een open groene stad.’ 5 De doelstellingen die Niek de Boer hierbinnen formuleerde waren als volgt: de wijk diende als
쮿 uniformiteit op stedenbouwkundig niveau en individualiteit op pandniveau 쮿 beperkte toepassing systeembouw 쮿 kleinschaligheid 쮿 traditionele materialen als baksteen en hout 쮿 gebruik beton (niet zichtbaar) 쮿 traditionele kleurschema’s houtwerk (wit, beige-geel, donkergroen, donkerblauw) 쮿 diversiteit in dakvormen (zadeldak, mansardedak, schilddak) en nokrichting 쮿 kozijnvormen en roedeverdeling 쮿 gevelafwerking (schoon metselwerk, bepleistering, sauslaag) Stedenbouwkundig Gesamtkunstwerk met persoonlijke signatuur van de architecten Oorspronkelijke kunstwerken/ utilitaire elementen als onderdeel van stedenbouwkundig plan (zowel vooroorlogs als onderdeel van wederopbouwplan)
5 - METAFOOR VAN DE ARCHITECTUUR ALS BEELD VAN HET NAOORLOGSE GEZIN, DOOR JAAP BAKEMA VAN HET TOONAANGEVENDE ROTTERDAMSE ARCHITECTENBUREAU VAN DEN BROEK EN BAKEMA. H E R KO M S T : Z I E N O OT 8 .
een volledig nieuwe eenheid te worden ontworpen. Het ontwerp hoorde niet voort te borduren op bestaande bebouwing. Daarnaast zou de totale wijk zijn opgebouwd uit wooneenheden die op verschillende plaatsen inzetbaar moesten zijn. Hierbij kon zowel traditionele als industriële bouw worden toegepast. Vervolgens moest Angelslo aan de bewoner een plaats bieden om zich ten volste te kunnen ontplooien. De wijk was opgebouwd uit wooneenheden die het stratenpatroon bepalen. De architecten moesten ontwerpen voor een gevarieerde bevolkingssamenstelling. Dit zou tot
uitdrukking komen in het gebruik van gevarieerde woonvormen. Daarnaast zou strokenbouw een veel gebruikte verkavelingswijze worden in de nieuwe woonwijken. Centraal in de erfgoedSWOT© stond de boeiende monografie van Anne-Marie Nannen, Emmen groeit (2001). Daarnaast werden publicaties aangereikt als De typologie van de vroeg-naoorlogse woonwijken (2004) met haar indrukwekkende staalkaart aan verkavelingspatronen, stedenbouwkundige- en verkeersstructuren en De naoorlogse wijk in historisch perspectief (2000-
21
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
6 - KARAKTERISTIEK VOOR DE FUNCTIONALISTISCHE WOONWIJK ZIJN DE BREDE GEASFALTEERDE TOEGANGSWEGEN DIE HIER ‘ORGANISCH’ DEEL UITMAKEN VAN DE ‘OPEN GROENE STAD’: DE LOGISTIEK VAN DE WIJK WERD AFGESTEMD OP DE AUTO DIE TOEN NOG GEEN ONGEWENST ELEMENT VORMDE IN HET STRAATBEELD. FOTO : M A R G R E E T H B A N G E R T
2001). In dit materiaal deden zich echter drie categorieën kennisleemten voor waardoor de waardenstelling bemoeilijkt werd: 쮿 Er waren te weinig gegevens bekend met be-
trekking tot de geomorfologische ondergrond en de doorwerking van de historischgeografische karakteristiek in de nieuwe configuratie. Hierdoor kan het criterium VAN RUIMTELIJKE OF STRUCTURELE SAMENHANG
in de waardenstelling onvoldoende beoordeeld worden. 쮿 Hoewel groen een prominente plaats inneemt in Angelslo en elementair is voor het concept van de functionalistische woonwijk, waren hierover geen specifieke onderzoeksgegevens voorhanden: het landschap in Angelslo is behouden, maar hoe en op welke wijze is niet bekend. 쮿 Hoe het aspect SCHOONHEID of ‘esthetische kwaliteit’ gewaardeerd moet worden bij naoorlogse wijken is tot dusver in geen enkele publicatie van de RCE systematisch aan de orde gesteld. Met betrekking tot het eerste punt kunnen de lacunes – althans voor zover het de kernkwaliteiten betreft – gecompenseerd worden door gebruik te maken van de waardenstelling die in 2005 voor de Maastrichtse naoorlogse wijk Malberg is opgesteld. Daarnaast kon aan de hand van het themanummer van het jaarboek van het Cuypersgenootschap over tuinstad Slotermeer (Amsterdam) de vraag ten aanzien van het groen in algemene zin beantwoord worden.6 De vraag over hoe dit soort wijken esthetisch gewaardeerd zou kunnen worden, was minder eenvoudig, maar ook hier heeft zich een potentiële oplossing aangediend. Daarbij past echter zowel bescheidenheid als terughoudendheid,
7 - DE ‘OPEN GROENE STAD’ VAN NIEK DE BOER GEEFT EEN REPRESENTATIEF BEELD VAN HET BELANG VAN DE NATUURLIJKE COMPONENT IN HET CONCEPT. OMDAT ELDERS IN NEDERLAND HET GROEN VAAK ALS EERSTE SNEUVELDE IN DIT SOORT WIJKEN HEEFT MEN IN HET ALGEMEEN EEN VERTEKEND BEELD WAARIN NIET GROEN MAAR GRIJS OVERHEERST. WAT ECHTER OOK DE BEDENKERS VAN HET EERSTE UUR VOOR OGEN STOND WAS EEN ‘PLANTENSOCIOLOGIE’, WAARBIJ PLANTENGEMEENSCHAPPEN, OFTEWEL GROEPEN VAN PLANTEN DIE ONDER NATUURLIJKE OMSTANDIGHEDEN BIJ ELKAAR GROEIEN ALS VORMGEVEND ELEMENT IN DE GROENE CONTEXT WERDEN INGEZET. DE HIERDOOR VERSTERKTE EENHEID TUSSEN MENS, STAD EN LANDSCHAP, ZOU DE TEGENSTELLING TUSSEN STAD EN LAND VERMINDEREN. FOTO : M A R G R E E T H B A N G E R T
omdat een fundamentele wetenschappelijke discussie hierover ontbreekt. Dankzij de aandacht die met name Jeroen Schilt en Vincent van Rossem in het genoemde jaarboek van het Cuypersgenootschap hebben besteed aan het probleem van de ‘elementaire schoonheid’ van de functionele stad, viel een soort canon af te leiden. Om hier een praktische afvinklijst van te maken voor de waardenstelling is systematisch uitgegaan van de terugkerende vraag: waar getuigt een bepaald verschijnsel van, waar is het de uitdrukking van. A. getuigenis van het uitgangspunt dat de individuele architectonische expressie ondergeschikt is aan het stedenbouwkundige concept (er de neutrale achtergrond van vormt); B. uitdrukking van helder, simpel en goed doordacht ontwerpen met behoud van de persoonlijke signatuur: indien binnen het voormelde stramien individuele ontwerpkwaliteiten zichtbaar zijn, dan kan dat als kwaliteit worden aangemerkt; C. uitdrukking van het al langer bestaande sociale en esthetische credo van licht, lucht en ruimte: dit wordt in de moderne opengelegde stad gerealiseerd door een complementaire relatie tussen de open verkavelingswijze en een ruime groenstructuur, waarbij het primaat in de geregisseerde groenaanleg ligt; D. getuigenis van de worsteling tussen eenheid en variatie in verkavelingspatronen die bij stempelplannen teruggebracht wordt tot
variatie in woningtypen; van de integrale aanpak, vanuit één samenhangende, alles bepalende visie die tot in alle details wordt doorgedacht door samenwerking van verschillende architectenbureaus (stedenbouwkundig Gesamtkunstwerk); F. uitdrukking van het vormgevende effect van de industrialisatie van het bouwproces, en de moderne bouwsystemen (systeembouw) en/of de overheidsregels (inclusief kleurgebruik)7; G. uitdrukking van extreme soberte door schaarste in bouwmaterialen en schrale economie; H. uitdrukking van de bijzondere aandacht voor de plattegrond (wisselbeuk, duplexwoning et cetera) tot op het virtuoze af: de lange historische lijn van zoeken, passen en meten leidde tot goed doordachte, uitgekristalliseerde resultaten met hoge gebruiks- (en toekomst)waarde. E. uitdrukking
Daarnaast zijn abstracties getoetst als ruimtewerking en hedendaagse belevingswaarde aan de hand van de drie stedenbouwkundige noemers die de RCE als belangrijkste dragers van de kwaliteit van de functionalistische woonwijk heeft geformuleerd: I. De utilitaire/functionele beleving: de praktische opgave van het samenbrengen van functies en het (laten) werken daarvan J. De sociaal-culturele beleving: de betekenis-
VITRUVIUS
NUMMER 14
22
JA N U A R I 2 0 1 1
8 - OOK BIJ ANGELSLO WERD UITGEGAAN VAN EEN ‘BLOKKENDOOS’: DE TOON WORDT GEZET DOOR STROKEN IN EEN ZEER OPEN VERKAVELING: ZOWEL DE VOOR- ALS DE ACHTERZIJDE VAN DE HUIZEN KIJKEN UIT OP EEN OPEN PLEK, HETZIJ EEN TUIN, HETZIJ EEN WOONPAD OF EEN GEMEENSCHAPPELIJKE GROENZONE. DE VERKAVELING EN BLOKGROEPERING ZIJN VOORNAMELIJK GEBASEERD OP BEZONNINGS EISEN (DOORZONWONINGEN). ER IS GEPROBEERD VARIATIE AAN TE BRENGEN, DOOR TE SPELEN MET DE DISPOSITIE VAN DE WONINGEN: DE ENE KEER LIGT DE VOORDEUR (EN OOK DE WOON KAMER) AAN HET WOONPAD, DAN WEER AAN DE WOONSTRAAT OF AAN DE BUURTSTRAAT OF HET OPENBAAR GROEN. STEDENBOUWKUNDIGE NIEK DE BOER VOND HET VAN GROOT BELANG DAT ALLE DAKEN IN DE WIJK PLAT WAREN, OMDAT DIT EEN EENHEID IN VORMGEVING GARANDEERDE. HET MOTTO VAN DE BETROKKEN ARCHITECTEN WAS: ‘ZO GOED MOGELIJK VOOR ZO MIN MOGELIJK GELD.’ FOTO : M A R G R E E T H B A N G E R T
Kernkwaliteiten voor het type naoorlogse wijk als Angelslo
쮿 autowijk 쮿 gescheiden verkeersstromen 쮿 verhoogd autowegennet
Oorspronkelijke stedenbouwkundig ontwerp 쮿 verhouding tot de oorspronkelijke historisch-geografische onderlegger 쮿 met als centrale drager de ruggengraat of slagader (lineaire uitleg) 쮿 gesloten blokvormige structuur met verkeersaders rondom/ringweg/ interne ringweg 쮿 assenkruis / kwadrantenstructuur (al dan niet met greens) met hoofd- en ontsluitingswegen 쮿 grid- of rasterstructuur 쮿 concentrische opbouw met radiaalgewijs gegroepeerde buurten 쮿 variaties op en combinaties van de voornoemde typen 쮿 aanwezigheid zichtlijnen (al dan niet in combinatie met landmarks en Einzelgänger) 쮿 gebruik van landmarks en Einzelgänger als toeganggevende of afsluitende elementen
Toegepaste verkavelingstype 쮿 gesloten verkaveling van een bouwblok 쮿 strokenverkaveling: rug aan rug of rug aan buik 쮿 opengeknipte bouwblok (kopse kant van de strook met een korte dwarse strook) 쮿 stempelplan met geschakelde herhaalbare eenheden 쮿 stempelplan met gespiegelde herhaalbare wooneenheden 쮿 variaties in de vorm van een verspringende rooilijn/kamstructuur 쮿 vrije composities in losse verkaveling 쮿 bijenkorfverkaveling 쮿 molenwiekverkaveling 쮿 hofvormige verkaveling (naar binnen gericht met L-vormige haken of Z-vormige verkaveling) 쮿 variaties op en combinaties van de voornoemde typen
Oorspronkelijke infrastructuur 쮿 hiërarchie verkeersaders als hoofdontsluiting, woonstraten, woonpaden, cul-de-sac/aparte fiets- en voetgangerspaden
Componenten van de oorspronkelijke inrichting met groen en water 쮿 tabula rasa aanleg 쮿 aanwezige ‘natuurlijke’ geografische ondergrond behouden
dragende objecten en identiteit bepalende elementen en structuren van de omgeving voor de samenleving K. De esthetische beleving bestaat in de louter beeldbepalende betekenis, de ervaring vanschoonheid of harmonie.8
쮿 deel van de aanwezige beplanting (bomen, houtwallen) behouden 쮿 deltagroen (groen aanpalende buitengebied waaiert als het ware tussen de nieuwe bebouwing uit) 쮿 de toegepaste plantensociologie met de karakteristieke plantsoen.beplantingssoorten 쮿 overgang publiek groen naar particuliere tuin
쮿 catalogus van gebouwtypen 쮿 toegepaste modules (genormaliseerde afmetingen) 쮿 dakvormen (platte bedaking, klassieke zadeldak, gedrukt zadel-dak, et cetera) 쮿 traditionele materialen als baksteen en hout 쮿 soorten beton en constructiemethodes 쮿 systeembouwmethodes Oorspronkelijke verhouding tussen 쮿 prefab-elementen grijs (asfalt), grijs/rood/wit (panden), 쮿 kunststoffen elementen groen (beplanting) en blauw (water) 쮿 kozijnvormen 쮿 gevelafwerking (cementering, Stedenbouwkundig Gesamtkunstwerk bepleistering, sauslaag) met persoonlijke signatuur van de 쮿 oorspronkelijk kleurenpalet, architecten zowel qua kleurendiversiteit, als in materiaal (bakstenen, klinkers, Oorspronkelijke verhouding woonblokkunststoffen platen), afwerklaag ken en Einzelgänger, waaronder: (verf, gekleurde pleisters) als de toepassing op type oppervlakten 쮿 de kerk (hout, kunststof) 쮿 het wijkgebouw 쮿 het winkelcentrum Karakteristieke stedenbouwkundige 쮿 de scholen details en elementen 쮿 sportfaciliteiten en recreatieve voorzieningen (voetbalvelden, 쮿 straatmeubilair sportpark, zwembad ) 쮿 harde vormen van detaillering voor de overgang van publiek naar privé Samenstelling van de ‘blokkendoos’ 쮿 garageboxen 쮿 catalogus van bouwblokken, bloklengte, blokdiepte en bouwhoogte
Bij de kansen & bedreigingen is niet alleen de systematiek toegepast die in deel 1 van dit artikel werd beschreven, maar ook naar de rol van herstructurerings- of rehabilitatieplannen en de problematiek van nieuwbouw en onderhoud.
Hoewel er meer factoren zijn die een rol spelen, kan ook hierom gesteld worden dat wijken als Angelslo of Malberg in Maastricht tot de meest bedreigde vormen van cultuurgoed in Nederland horen. Een sensibiliseringsprogramma is dringend gewenst.
23
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
9 - VRIEZENVEEN ALS KARAKTERISTIEK RUILVERKAVELINGS LANDSCHAP. UIT ONDERZOEK BLIJKT DAT HIERACHTER ONVERMOEDE WAARDEN SCHUILGAAN. FOTO : D O N R AC K H A M
10 - HARRY DE VROOME VAN STAATSBOS BEHEER (HIER OP VELDWERK) MAAKTE HET LANDSCHAPSPLAN VOOR DE RUILVERKAVELING VAN VRIEZENVEEN HERKOMST:WWW.HARRYDEVROOME.NL
Vriezenveen: ruilverkaveling in de Wederopbouw Een categorie apart vormt de landschapsontwikkeling gedurende (en na) de Wederopbouw. De RCE heeft in een vroeg stadium onderkend dat hier de nodige kennis over vergaard diende te worden. In dat verband heeft historisch geograaf Frits Niemeijer van de RCE in de periode 2005-2006 een eerste fundamenteel onderzoek uitgevoerd, waarbij een status questionis werd gecombineerd met veldwerk. Dit project leidde tot een omvangrijk geïllustreerd manuscript dat behalve een grondige methodologische inleiding, thematische hoofdstukken over de verschillende onderwerpen bevat naast een korte beschrijving van de geconstateerde kenmerken op locatie: Oorlogsschade, Watersnoodschade en Ruilverkaveling in de Wederopbouwperiode (1940-1965). Het manuscript werd aangevuld met een tweede deel in de vorm van een atlas.
Uit deze indrukwekkende studie werd de ruilverkaveling van Vriezenveen (1955-1965) gekozen om de onderhavige exercitie uit te voeren ten behoeve van het opstellen van kernkwaliteiten voor het wederopbouw buitengebied. Hiermee wordt direct al een beperking aangegeven, want op deze manier wordt slechts één van de drie onderzochte type gebieden onder de loep genomen. Ook binnen het thema ruilverkaveling moet geconstateerd worden dat een verenging plaatsvindt: afgezien nog van het feit dat het bij Vriezenveen om een ruilverkaveling nieuwe stijl gaat – dus van ná de tweede ruilverkavelingswet uit 1954 – blijken deze campagnes afhankelijk van de bodemsoort met een geheel verschillende insteek gepaard te gaan. Op dit moment valt niet te overzien in hoeverre dat tot een differentiatie van de kernkwaliteiten zou kunnen leiden.
Dit is dan ook de belangrijkste reden waarom de rubriek kennisleemten hier groter is dan in de andere hoofdstukken. Ook in de waardenstelling deden zich meer vraagtekens voor dan in de andere gevallen. Dit is inherent aan de voortrekkersrol van de RCE. Zoals Niemeijer
ruime afstand van elkaar kenbaar te kunnen maken door 쮿 Behouden en/of nog herkenbare geplaatste wederopbouwboerenversterken/reparatie/suggestie) (of de mogelijkheid het weer herbedrijven langs de wegen. die praktisch en efficiënt aansluit kenbaar te kunnen maken door op de landbouwdoeleinden (trans쮿 Behouden en/of nog herkenbare versterken/reparatie/suggestie) 쮿 Herkenbaarheid van het historische port en bereikbaarheid van grond aangelegde ruilverkavelingsgroen ruim opgezette en rechthoekige landschap (ruimtelijke structuur, en boerenbedrijven) (of de mogelijkheid het weer herverkavelingsstructuur van het infra.structuur (wegen en water), kenbaar te kunnen maken door 쮿 Behouden en/of nog herkenbare ruilverkavelingslandschap. verkavelingspatroon, occupatiepaversterken/reparatie/suggestie op (of de mogelijkheid het weer her쮿 Behouden (of de mogelijkheid het troon, groen.structuur et cetera), basis van het destijds opgestelde kenbaar te kunnen maken door weer herkenbaar te kunnen maken dat door het ruilverkavelingsontlandschapsplan: laanbeplanting, versterken/reparatie/suggestie) door versterken/reparatie/suggeswerp (casu quo ruilverkavelingsstrakke erfbeplanting als omruilverkavelingsoccupatiepatroon tie) stelsel van waterlopen, kanalen landschap) heen schemert. heining van het boerenbedrijf en van de nieuwe boerenbedrijven in en sloten dat praktisch en efficiënt 쮿 Leesbaarheid door het naast haar erf, ruilverkavelingsbosjes een ruilverkavelingsgebied (regelaansluit bij de landbouwdoeleinden elkaar liggen van het historische en solitaire bomen. matige verspreiding of linten of (vervoer en bereikbaarheid ook ten landschap en het ruilverkavelingsoude locaties). 쮿 Behouden en/of nog herkenbare aanzien van de boerenbedrijven) landschap (contrastwerking). ruilverkavelingsboerderijen die 쮿 Behouden en/of nog herkenbare van het ruilverkavelingslandschap: 쮿 Behouden en/of nog herkenbare onderdeel zijn van het ruilverzichtlijnen (of de mogelijkheid deze afwatering als transport, water(of de mogelijkheid het weer herkavelingslandschap. weer herkenbaar te kunnen maken regulering aanvoer landbouw en kenbaar te kunnen maken door door versterken/reparatie/sugges쮿 Behouden en/of nog herkenbare verkeer versterken/reparatie/suggestie) tie) op het vlakke, ‘opgeruimde’, bruggen en duikers of andere rationele ruimtelijke structuur van 쮿 Behouden en/of nog herkenbare praktische en efficiënte landschap objecten die onderdeel zijn van ruilverkavelingsinfrastructuur het ruilverkavelingslandschap. door het vrije uitzicht tussen de op het ruilverkavelingslandschap. (of de mogelijkheid het weer her-
Kernkwaliteiten voor het type ruilverkavelingslandschap als Vriezenveen
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
24
11 - BIJ DE RUILVERKAVELING VAN VRIEZENVEEN STELDE DE VROOME EEN LANDSCHAPSPLAN OP – ALS TEGENHANGER VAN DE CULTUURTECHNISCHE PLANKAART – MET BEPLANTINGEN, NATUURGEBIEDEN EN VERFIJNINGEN VAN DE WEGTRACERING. HIERDOOR IS EEN EVENWICHT BEREIKT TUSSEN DE STRIKT FUNCTIONALISTISCHE BENADERING EN DE LANDSCHAPPELIJKE EN ECOLOGISCHE WAARDEN. FOTO : D O N R AC K H A M
12 - DE VROOME BESTEEDDE VEEL AANDACHT AAN HET ONTWERP VAN DE GROENE STOFFERING, WAARDOOR DE WEIDSHEID VAN HET LANDSCHAP ENERZIJDS DOORBROKEN EN ANDERZIJDS GEACCENTUEERD WERD. FOTO : D O N R AC K H A M
13 - DE SCHOONHEID VAN HET WEDER OPBOUWLANDSCHAP BLEEK EEN BRON VAN INSPIRATIE VOOR MODERNE KUNSTENAARS ALS GER DEKKERS DIE DEZE VANAF DE JAREN ’70 IN BEELD BRACHT H E R KO M S T : Z I E N O OT 1 1 .
in de inleiding aangeeft is het onderzoek ‘eerder een handreiking en een hulpmiddel dan een eindresultaat en het is zeker geen uitputtende inventarisatie’.9 Met de navolgende exercitie hebben we in hoge mate kunnen profiteren van die handreiking, terwijl we ondertussen hopen een bijdrage te leveren aan de calibratie van het hulpmiddel door middel van feedback in de vorm van de genoemde kennisleemten. Daarnaast zijn ook enkele res novae tevoorschijn gekomen, waarvan als belangrijkste de ontdekking dat aan deze ruilverkaveling een van de eerste landschapsplannen van Harry de Vroome ten grondslag ligt.10 Zoals uit de waardenstelling naar voren kwam, betekent dat een toegevoegde waarde voor het toch al rijke cultuurhistorische palet van Vriezenveen. De kennisleemten in het basisonderzoek golden met name het landschapsplan. Op dit moment valt niet uit te maken op welke manier dat precies gerealiseerd is, wat ervan behouden is en hoe het zich verhield tot andere landschapsplannen van die tijd. Dit heeft consequenties voor de beoordeling van alle hoofdcriteria. Ook over de Wederopbouwboerderijen is te weinig kennis om een precieze waardering te geven. In dat verband kan ook gewezen worden op lacunes met betrekking tot streekverbetering, de modernisering van de landbouwsector en de opvoeding van de boer. Tenslotte valt het op dat kennis omtrent de
esthetica bij ruilverkavelingsgebieden net zo schaars is als bij de functionalistische wijk. Een eerste inschatting kon gemaakt worden dankzij dit pionierswerk van de RCE, maar dat laat onverlet dat dit onderwerp een meer fundamentele benadering verdient. Bij de kansen & bedreigingen is naar voren gekomen dat de grootste vijand van het ruilverkavelingslandschap het aloude ‘onbekend maakt onbemind’ is. Het landschap ontvouwt zich met een ogenschijnlijke eenvoud en helderheid van structuur die door een oppervlakkige blik van een niet sensibele toeschouwer als saai kan worden betiteld en als minder waardevol omdat de locale identiteit niet wordt herkend.11 Op tweeërlei wijze is dit een verkeerd uitgangspunt. Ten eerste omdat er van wordt uitgegaan dat alleen locale herkenbare identiteit waardevol en boeiend kan zijn en ten tweede omdat er voor het gemak van uit wordt gegaan dát ruilverkaveling noodzakelijkerwijs gepaard gaat met een volledig raseren van de historische gelaagdheid van het landschap en dus de locale herinneringsrelicten allemaal van de kaart zijn gewist. Dit is kort door de bocht en de erfgoedSWOT© geeft aan dat dit aanmerkelijk genuanceerd dient te worden, vooral omdat de schoonheid en de gematerialiseerde geschiedenis in het landschap als basis in de landschapsplannen werd meegenomen. Daardoor is in ieder geval bij
Vriezenveen veel meer in tact gebleven dan algemeen werd aangenomen.
Conclusie De erfgoedSWOT© is een adequaat instrument om veel en verschillende vormen van informatie als retort uit te laten kristalliseren in een set handzame kernkwaliteiten waarmee het erfgoed ruimtelijk beschermd kan worden. Welbeschouwd bestaat het uit twee – flexibele – onderdelen: de eerste, de waardenstelling, is ontleend aan de traditionele monumentenzorg en op gebiedsniveau getild. De andere component, de paragraaf kansen & bedreigingen, steunt op de discipline van de beeldkwaliteitplannen en gebiedsgerichte welstandscriteria. In feite gaat het om de combinatie van een retrospectieve terugblik en een proactieve insteek om de ruimtelijke kwaliteit duurzaam te kunnen borgen. De flexibiliteit van de methode is er in gelegen dat men afhankelijk van de prioriteiten die landelijk, regionaal of locaal gesteld worden de set criteria en de afvinklijst kan aanpassen. Daardoor kan tot op het niveau van het bestemmingsplangebied gedifferentieerd worden, waardoor het locaal eigene evenzeer een plaats krijgt als datgene wat van nationale of provinciale betekenis is. Door een uitgekiende set aan voorschriften bij het bestemmingsplan blijft de mogelijkheid open om behalve beheer
25
en behoud ook voorwaarden te scheppen voor vernieuwing en ontwikkeling. Na alles wat er de afgelopen jaren al veranderd is, zal per 2012 cultuurhistorie een even verplicht onderdeel worden bij het opstellen van bestemmingsplannen als de archeologie. Reden te meer om te wijzen op de achilleshiel van de methodiek, te weten dat ze een omslag in de geijkte onderzoeksdisciplines vergt. Om het wat gechargeerd te stellen, wie zich nu nog richt op redengevende beschrijvingen of zich hoofdzakelijk concentreert op het vaak sterk beschrijvende bouwhistorisch onderzoek, doet er goed aan zich te herbezinnen. Wie uitsluitend bezig is met het maken van waardenkaarten evenzeer. Borging in het bestemmingsplan betekent integraal motiveren op gebiedsniveau: dat kan uitsluitend als verschillende disciplines en soorten informatie bij elkaar gebracht worden en op hun merites beoordeeld worden. In dit verband mag benadrukt worden dat de © bij de erfgoedSWOT© niet meer betekent dan het fecit vroeger op gravures. Res nova heeft het instrument bedacht, maar stelt het graag ter beschikking aan de branche om er zijn voordeel mee te doen.12
Belangrijkste bronnen voor de casuïstiek – Bergh, S.[M.] van den, Het vergeten landschap; De waarde van het landschap van de ruilverkaveling, in: M.A.W. Gerding (red.): Belvedère en de geschiedenis van de groene ruimte, Groningen / Wageningen 2003, pp. 111-138. – Bergh, S.[M.] van den, Verdeeld land, De geschiedenis van de ruilverkaveling in Nederland vanuit een lokaal perspectief, 1890-1985, proefschrift Groningen / Wageningen, 2004. – Blom, Anita, Bregit Jansen, Marieke van der Heide, De typologie van de vroeg-naoorlogse woonwijken, RDMZ, Zeist 2004. – Bosma, K. & Wagenaar, C. (red.), Een geruisloze doorbraak. De geschiedenis van architectuur en stedebouw tijdens de bezetting en de wederopbouw van Nederland, Rotterdam 1995. – Bosma, K. (red.), Architectuur en stedebouw in oorlogstijd. De wederopbouw van Middelburg 1940-1948, Rotterdam 1988. – Coster, W., Overijssel op het land, Een geschiedenis van de Overijsselsche Landbouw Maatschappij 1871-1996, Zwolle 2005, pp. 111-147. – De bodem van Overijssel, de Noordoostpolder en oostelijk Flevoland, Stiboka Wageningen 1965, pp. 68-71 met kaart en legenda. – De naoorlogse wijk in historisch perspectief, Methodiek voor het in kaart brengen van de historische factor van Naoorlogse wijken, VROM, OC&W en VNG, Den Haag 2000. – De naoorlogse wijk in historisch perspectief, Methodiek voor het in kaart brengen van de
historische factor van Naoorlogse wijken, VROM, OC&W en VNG, De praktijk, Den Haag 2001. – Gemeente Eindhoven, Welstandsnota, Gebiedsgerichte welstandscriteria Woonwijk ’t Hool, volgens een model ontwikkeld door de secretaris van de welstandscommissie. Te downloaden via www.eindhoven.nl. – Handleiding Selectie en registratie jongere stedebouw en bouwkunst (1850-1940), Rijksdienst voor de Monumentenzorg Zeist, oktober 1991. – Hubar, Bernadette van Hellenberg, Don Rackham en René Vossebeld, Van dorpslint tot stadswijk, Cultuurhistorisch basisonderzoek Oud-Caberg / Malberg Maastricht, Res nova 2005 (in het bijzonder de waardenstelling van Malberg). – Karel, E.H.K., De maakbare boer, Streekverbetering als instrument van het Nederlandse landbouwbeleid 1953-1970, proefschrift Groningen, 2005. – Lange, E. de, Sober en solide. De wederopbouw van Nederland 1940-1945, Rotterdam 1995. – Nannen, Anne-Marie, Emmen Groeit! De veranderingsprocessen in de sociale woningbouw in Emmen. Architectuur, stedenbouw, volkshuisvesting en herstructurering in 50 jaar tijd, Assen 2001 (in te zien via Google Boeken). – Niemeijer, A.F.J., Oorlogsschade, Watersnoodschade en Ruilverkaveling in de Wederopbouwperiode (1940-1965), deel 1, RACM, Zeist 2007 in WORD (ongepubliceerd manuscript). – Rackham, D., De Bergen. Cultuurhistorisch basisonderzoek naar De Bergen te Eindhoven: ruimtelijke karakteristiek en richtlijnen, Res nova 2008. – Rossum, Vincent van, Jeroen Schilt, Jos Smit, De organische woonwijk in open bebouwing, IJkpunt Slotermeer, Jaarboek Cuypersgenootschap 2001, Rotterdam 2002. – Urban Fabric & Steenhuis stedenbouw/ landschap, Wederopbouwkernen in Nederland. Derde fase: Rhenen, Schiedam 2007. – Urban Fabric/Steenhuis stedenbouw/landschap, Wederopbouwkernen in Nederland. Tweede fase: 25 plannen, Schiedam 2007.
Noten 1 Een retort is een hulpstuk waarmee de damp uit het destillatieproces wordt opgevangen en omgezet in vloeistof. Het begrip is als metafoor ontleend aan het gedicht van J.A. Alberdingk Thijm bij de onthulling van het beeld van Vondel in Amsterdam (1867): ’t Idee ontstroomt de ziel, in fijn gekleurde wolking; / De Tael is de offerschael, die it, drupplend, zaemlen zal: / De Pers, eerbiedigh reê met zedige vertolking, / Keert, als retort, de wolck in duerzaem rotskrystal.
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
De auteur bedankt dr Jan de Jong van OC&W voor het doorlezen van de tekst en drs ir Marja Langenberg voor de redactionele toets. 2 De opdracht is uitgevoerd door Margreeth Bangert (Vriezenveen), Bernadette van Hellenberg Hubar (Inleidend hoofdstuk, Angelslo en Vriezenveen) en Don Rackham (Rhenen). Projectleider namens het ministerie is dr Jan de Jong, terwijl drs Frank Büchner namens de RCE de informatievoorziening op zich nam en Herman de Groot de toegankelijkheid van Cyclomedia verzorgde. 3 Voor de volledige titels zie de bronnenlijst. Aan het werk van Urban fabric/ Steensma is de plattegrond van Rhenen van de hand van Cees Pouderoyen ontleend: het origineel bevindt zich in NA, VROM, CS, 2.17.03, inv.nr. 10179. 4 Peter Huygen, ‘Grebbelinie’, in ‘Een geruisloze doorbraak’, i.h.b. pp. 115-119. 5 Nannen, Emmen Groeit, p. 14, citeert toenmalig burgemeester K.H. Gaarlandt. 6 Zie de bronnenlijst. 7 Hoewel hier in het betreffende artikel niet specifiek op wordt ingegaan, leert een vergelijking met Malberg in Maastricht en ’t Hool in Eindhoven hoe elementair kleur voor de functionalistische stad was en is. 8 Blom e.a., De typologie van de vroeg-naoorlogse woonwijken, pp. 6-7. Aan dit werk is de metaforische tekening van Jaap Bakema (van het toonaangevende wederopbouwarchitectenbureau Van den Broek en Bakema) ontleend waarbij het gezin en de functionalistische woonwijk met elkaar vergeleken worden. 9 Niemeijer, Oorlogsschade, Watersnoodschade en Ruilverkaveling in de Wederopbouwperiode (1940-1965), p. 8. 10 Zie de database TUiN van de universiteit van Wageningen (http://library. wur.nl/tuin/) waarin Harry de Vroome vermeld wordt als de maker van het landschapsplan. Voorts www.harrydevroome.nl van de gelijknamige stichting die toestemming gaf voor het gebruik van de portretfoto’s. 11 Ondertussen is juist deze ‘saaie’ schoonheid van het Wederopbouwlandschap een inspiratiebron gebleken voor moderne kunstenaars, als Ger Dekkers (Borne, 1929). Vergelijk zijn publicatie ‘Planned landscapes, 25 horizons’ (1981) met werk vanaf de jaren ’70. 12 Bij het verschijnen van dit artikel zal het rapport Wederopbouwerfgoed geborgd & geborgen, AMvB Ruimte – tranche 2, Advies & erfgoedSWOT© met kernkwaliteiten in te zien zijn via Google boeken. 13 Behalve de hier geciteerde bronnen, is gebruik gemaakt van losse documenten van de RCE en de nodige informatie via internet vergaard. Ook de hier niet nader vermelde onderzoeken van Res nova in de Wederopbouwcategorie hebben bijgedragen aan de erfgoedSWOT©. 쮿
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
SIM VISSER TOT 15 JULI 2010 HOOFD LANDSCHAP RCE
HENK BAAS HOOFD LANDSCHAP RCE
LAMMERT PRINS SENIOR ONDERZOEKER HISTORISCHE GEOGRAFIE RCE
PETER TIMMER PETER TIMMER SENIOR CONSULENT PLANVORMING EN RUIMTELIJKE ORDENING RCE
26
De Vereniging Nederlands Cultuurlandschap (VNC) presenteerde op 15 juni in de Rode Hoed in Amsterdam het rapport Nederland van de kaart1. Het betreft een ‘zoektocht’ naar de mooiste provincie van Nederland. Diezelfde dag berichtte NRC hierover in een artikel met de alarmerende titel ‘Mooi Friesland dreigt lelijk Flevoland te volgen – Vereniging waarschuwt voor de alarmerend slechte staat en onzorgvuldige behandeling van Nederlandse cultuurlandschappen’. Hoe belangrijk wij het streven van de VNC ook vinden om zich in te zetten voor een waardevol landschap, de wijze waarop dit rapport een oordeel velt, vinden wij, om in de terminologie van het artikel van NRC te blijven, pas echt alarmerend. Daarin staan wij niet alleen. Zo reageerde Belvedere-hoogleraar en landschapsarchitect Eric Luiten onmiddellijk in de NRC 2.
EEN REACTIE OP DE VERKIEZING VAN DE MOOISTE PROVINCIE VAN
Een
mooi
NEDERLAND DOOR DE VERENIGING NEDERLANDS CULTUURLANDSCHAP
landschap... 1 – KARAKTERISTIEK FLEVOLANDS LANDSCHAP: LELIJKSTE VAN NEDERLAND?
e VNC (en haar voorganger de Stichting Das en Boom), beide onder de bezielende leiding van Jaap Dirkmaat, hebben zich door verschillende acties laten kennen als effectieve en succesvol opererende organisaties. Denk aan het spectaculaire herstel van de dassenstand door het realiseren van dassentunnels en de zorg voor een goed biotoop. Of de publicatie van het Deltaplan voor het landschap3, dat zelfs in het regeerakkoord van het kabinet Balkenende Bos terecht kwam en leidde tot een positief advies voor de financiering van het landschap4. Of het instellen van de Landschapswacht die terreinbeherende organisatie wees op het tekortschietende beheer van hun landschapselementen en die zelf door herstelprojecten liet zien dat goed beheer loont.
D
Het is dus geen gewaagde stelling om te poneren dat de VNC de enige maatschappelijke organisatie is die de zorg voor het cultuurlandschap echt op de publieke agenda weet te zetten. De acties uit het verleden laten zien dat de VNC ook recht van spreken heeft. Maar met de publicatie van het Rapport Nederland van de kaart moeten wij constateren dat de VNC, wellicht in de roes van eerdere successen, doorschiet in haar acties om ‘de kwaliteit van het landschap’ te verbeteren. In het rapport Nederland van de kaart wordt een oordeel geveld over de huidige toestand van het Nederlandse Landschap in termen van mooi en lelijk. De criteria die de VNC hanteert om een gebied als ‘mooi’ te kwalificeren zijn gekoppeld aan fysieke kenmerken zoals de oppervlakte bos, de oppervlakte natuur, de oppervlakte gebied met een verkavelings-
patroon, die voor nog meer dan 50% overeenkomt met die van 1850-1900 en een oppervlakte ‘nieuw’ cultuurlandschap (na 1900) met tenminste 5% groen-blauwe dooradering5. De totale oppervlakte ‘mooi’ wordt vervolgens uitgedrukt als percentage van Nederland, of van de afzonderlijke provincie en daarmee is het ‘rapportcijfer’ gemaakt. Friesland werd de trotse winnaar van deze beauty contest met het cijfer 7,3. Utrecht, de nummer twee met een score van 5,1, was ook verguld en liet dat op 16 juni weten met een paginagrote advertentie in De Pers met als kop: ‘Utrecht, de mooiste provincie van de Randstad’. Het zegt ook veel over het nogal opportunistische gehalte van de bestuurders, die niet kijken naar de verkiezing zelf, maar slechts naar het eindresultaat. Flevoland haalde
27
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
3 – FRIESLAND 2 – IN EEN VIERKANTE KILOMETER OUD LANDSCHAP (OMGEVING HALLE, GELDERLAND) VALT, ONDANKS HET VERDWIJNEN VAN VELE LANDSCHAPSELEMENTEN, NOG ALTIJD VEEL TE GENIETEN VOOR MENS EN NATUUR.
een droevige 1,8 en eindigde daarmee als laatste. De gedeputeerde van Flevoland was verontwaardigd en weigerde de onderzoeksresultaten in ontvangst te nemen. De vraag is of de cijfers die deze vreugde en woede veroorzaakten, een juist oordeel geven over de schoonheid (het klassieke begrip voor ‘mooi’) van het landschap in de verschillende provincies. Ons antwoord daarop is een zeer overtuigd nee en we zullen hiervoor drie argumenten geven. Allereerst ontkent de VNC, door de criteria die hij hanteert (de kaarten tussen 1850 en 1900 zijn uitgangspunt), de drijvende krachten die verantwoordelijk waren voor de ontwikkeling van het landschap in de 20ste eeuw. Het fascinerende van het landschap is dat het steeds verandert afhankelijk van de maatschappelijke behoeften. En iedereen weet hoe ongelooflijk onze samenleving in de afgelopen eeuw en met name in de jaren na de tweede wereldoorlog is veranderd. De veranderingen in de samenleving hadden natuurlijk gevolgen voor het landschap. Denk alleen al aan de uitbreiding van steden, de groei van mobiliteit en het intensieve net van snel- en spoorwegen, dat daardoor ontstond. In het landelijk gebied was er eerst de noodzaak de voedselproductie te verhogen, daarna leidde de ontwikkeling van de Europese markt tot een modernisering van de landbouw. De overheid ontwikkelde instrumenten om de aanpassing van het landschap in goede banen te leiden: de ruilverkaveling, later Landinrichting. Een landschapsplan – opgesteld door vooral in Wageningen opgeleide landschapsarchitecten – maakte sinds de jaren 50 onderdeel uit van het ruilverkavelingplan.
Datzelfde geldt ook voor de aanleg van snelwegen en kanalen, waar landschapsarchitecten de plannen voor landschappelijke inpassing ontwerpen. Er zijn daardoor op veel plaatsen fascinerende moderne landschappen ontstaan, die uitdrukking geven aan de cultuur van hun tijd, net zoals dat het geval was in de door de VNC bewonderde 19de eeuw. De overheidsinspanning in de 20ste eeuw heeft er toe geleid dat Nederland nu beschikt over een uitstekende ontwerptraditie op regionaal niveau. In verreweg de meeste ‘nieuwe’ landschappen – wij kennen uiteraard ook de voorbeelden waar het niet goed is gegaan – is de structuur van het verleden nog goed afleesbaar en in die zin is er ook sprake van continuïteit. Er is als het ware een nieuwe bladzijde toegevoegd aan de geschiedenis van het landschap. Bezien vanuit het cultureel erfgoed van dit land verdienen deze nieuwe landschappen net zo goed waardering als de landschappen waar minder aan is veranderd. Net zoals de wederopbouwarchitectuur momenteel in de belangstelling staat van architectuurhistorici en erfgoedzorgers, zouden de wederopbouwlandschappen datzelfde verdienen.
Het cijfer 1,8 voor Flevoland... Deze jonge provincie is in korte tijd – als onderdeel van de IJsselmeerwerken – door befaamde ingenieurs, stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten vol overgave en met veel zorg bedacht, ontworpen en ingericht. Symbool van de strijd tegen het water, toonbeeld van een doordachte inrichting van een nieuwe samenleving en agrarische productielandschappen in optima forma. Wie de Noord-
oostpolder bezoekt staat versteld van de weergaloze vergezichten. Het verkavelingpatroon, de strakke lijnen en de landschappelijke aankleding maken de Noordoostpolder tot regelrechte landschapskunst. ‘Lelijk staat voor alles dat in het volle bewustzijn liefdeloos en onzorgvuldig tot stand is gebracht’ zo motiveert de VNC het begrip lelijk. Lely, Granpré Molière, Verhagen, Bijhouwer etc. – de vormgevers van de IJsselmeerwerken – zullen zich in hun graf omdraaien. De verontwaardiging van de gedeputeerde van Flevoland is dan ook meer dan terecht.
Tweede argument - hantering van het begrip ‘mooi’ Maarten Jacobs onderscheidt in zijn proefschrift (2006) ‘The production of mindscapes - A comprehensive theory of landscape experience’ drie realiteiten die in het debat over landschap steeds aan de orde zijn: de fysieke, de sociale en de innerlijke. De fysieke werkelijkheid is het domein van wetenschappers, die zich met fysieke verschijnselen als bodem, water, ecologie etc. bezighouden. In de sociale werkelijkheid van het landschap gaat het over groepen mensen, die het landschap gebruiken, dat zijn bijvoorbeeld boeren en recreanten. De sociale werkelijkheid is het domein van wetenschappen als economie en sociologie. De innerlijke realiteit is het domein van burgers, van individuen. De wetenschap die zich met deze realiteit bezig houdt is de psychologie. Het is de wereld van verhalen, herinneringen en uitspraken zoals mooi en lelijk. De VNC heeft de kwalificatie ‘mooi’, onderwerp van omgevingspsychologisch onderzoek, zonder
VITRUVIUS
NUMMER 14
28
JA N U A R I 2 0 1 1
enige onderbouwing gekoppeld aan fysieke landschapskenmerken. De VNC beroemt zich erop dat haar berekeningen verifieerbaar zijn. Inderdaad kunnen we de oppervlaktes netjes nameten, maar wat weten we dan? Niets over de schoonheid van het landschap. We krijgen alleen inzicht in wat de VNC zelf belangrijk vindt en dat is, geheel in lijn met het verleden van de VNC, gebaseerd op een landschapsecologisch verhaal ingebed in een verlangen naar een landschap dat we nooit hebben gekend. De absurditeit van deze benadering wordt duidelijk, wanneer de VNC zijn cijfer voor Nederland als geheel 3,3 vergelijkt met de 7,3 waarmee Nederlanders volgens de Agenda Landschap (2008) en op basis van een enquête het landschap waarderen en daar ook conclusies aan durft te verbinden. Het meten van oppervlakten met bepaalde kenmerken (fysieke realiteit) is iets anders dan het ervaren van schoonheid (innerlijke realiteit). Voor een zorgvuldige landschapsplanning vinden wij het vanzelfsprekend om steeds de drie genoemde realiteiten in samenhang te beschouwen.
Derde argument - de beleving van het landschap door burgers De Wageningse omgevingspsycholoog Freek Coeterier is de grondlegger van het belevingsonderzoek in Nederland. Hij onderscheidt acht basiskwaliteiten, die belangrijk zijn voor de beleving. Van deze basiskwaliteiten zijn eenheid en gebruik de belangrijkste. Eenheid staat voor het landschap als geheel, zijn eigenheid, zijn structuur. Gebruik gaat over de benutting van het landschap, over de functionaliteit. In zijn werk heeft Coeterier veel aandacht besteed aan de toepassing van belevingsonderzoek in landschapsplanning en ontwerp. Daarbij is het fundamenteel om te weten hoe mensen omgaan met veranderingen in voor hen dierbare landschappen. ‘Mensen’, zo stelt Coeterier, ‘hebben twee diepgewortelde, fundamentele behoeften: aan wortels en binding met een eigen plek en je daar thuis kunnen voelen, en aan groei, met vrijheid voor zelfverwerkelijking. In de beleving van het landschap is er aan de ene kant het verlangen naar het historische authentieke landschap. Aan de andere kant stellen de vooruitgang en de welvaart hun eisen en is er in de moderne maatschappij eigenlijk geen plaats voor zo’n landschap. Dit leidt tot een dilemma, want kunstmatig in stand gehouden authenticiteit wordt wel gewaardeerd als toeristisch lustobject maar niet als levend landschap’. Coeterier concludeert dan ook ’Een landschap fixeren en conserveren zoals het was is kunstmatig. Het wezen van elk levend organisme, ook een landschap, is groei en verandering, zich
kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden en kunnen inspelen op invloeden van buitenaf. Bij fixatie stap je uit de werkelijkheid, uit de stroom van de cultuur’.
verifieerbare onderzoek en stelt zich op als deskundige. Het mag duidelijk zijn dat er een belangrijke component in hun onderzoek ontbreekt en dat is de burger.
Coeterier was met dit soort observaties zijn tijd ver vooruit. Pas met de introductie van het Belvedere beleid (1999-2009) met de bekende slogan ‘behoud door ontwikkeling’ begon een periode, waarin op een serieuze manier invulling werd gegeven aan de door Coeterier genoemde twee fundamentele behoeften van de mens: geborgenheid en vrijheid. De opkomst van het Belvedere beleid ging, niet geheel toevallig, gepaard met een grotere betrokkenheid van burgers bij de planvorming in het landelijk gebied. Was het landelijk gebied vroeger bij uitstek het domein van Wageningse ingenieurs, nu zijn er allerlei vormen van participatie door burgers. In de interactieve planvorming wordt nu onderscheid gemaakt tussen ‘materiedeskundigen’ naast ‘ervaringsdeskundigen’. In het onderzoek van Coeterier wordt duidelijk waarin deze deskundigheden verschillen (hij noemt ze ‘experts’ en ‘leken’): experts richten hun aandacht meestal op onderdelen van het landschap, of structuren en patronen daarin. – leken zien het landschap vooral als één geheel. Experts kijken analytisch, leken holistisch. De VNC spreekt trots over zijn gedegen en
Laten we positief eindigen. We juichen het toe dat er veel gesproken en gedebatteerd wordt over de toekomst van het landschap. Daar draagt de VNC zeker aan bij. Maar hier geldt wel het oude gezegde ’schoenmaker blijf bij je leest’. Als de VNC zich wil profileren met uitspraken over mooi en lelijk zal zij zich zorgvuldiger moeten voorbereiden en uitdrukken. Daarmee wint het debat aan kwaliteit.
4 – ZICHT OP DE STRAKKE, RECHTE VERKAVELINGSSTRUCTUUR VAN FLEVOLAND.
5 – FLEVOLAND.
Noten 1
Nederland van de kaart. Het is mooi geweest.
Vereniging Nederlands Cultuurlandschap, 2010. Zie ook www.nederlandvandekaart.nl 2 ‘Het oude landschap is niet mooier dan het nieuw’, ingezonden brief 19 juni 2010. 3 Nederland weer mooi. Deltaplan voor het Landschap. Vereniging Nederlands Cultuurlandschap, 2006. 4 Landschap verdient beter!, rapport van de Taskforce Financiering Landschap Nederland, onder leiding van Rinnooy Kan, 2008. 5 Voor de niet ingevoerden, dit betreft het netwerk van kleinschalige landschapselementen, zoals heggen, houtwallen, singels, boomgroepen, poelen en sloten. 쮿
Heeft uw communicatie E nspiratie nodig? Uw huisstijl is aan restyling toe? Uw nieuwsbrief mag weer eens nieuw ogen? Uw drukwerk moet managed i.p.v. gedaan? In concept, financiering, vorm en productie: laat u Enspireren door
Uitgeverij Educom BV
onze creativiteit en ervaring. Vraag een vergelijkende offerte aan via
Marketing Drukwerk Investeringen Internet
010 - 425 6544 of
[email protected]. www.uitgeverijeducom.nl
VITRUVIUS
NUMMER 14
30
JA N U A R I 2 0 1 1
ANNE VAN BAKEL KUNSTHISTORICA BIJ TAK ARCHITECTEN, DELFT EN ARNHEM
INVENTARISATIE EN WAARDERING BIEDEN MOGELIJKHEDEN VOOR BESCHERMING
Zowel op het land als in het water heeft Rijkswaterstaat zijn stempel gedrukt op de infrastructuur van ons land. Zoals kerken en kloosters in Nederland het religieuze landschap bepalen, zo geven de technische kunstwerken van Rijkswaterstaat vorm aan de infrastructuur van ons land. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) heeft in het verleden een aantal van deze kunstwerken aangewezen als rijksmonument. Ook één provincie en gemeenten hebben objecten van Rijkswaterstaat een monumentenstatus verschaft. Een status die garant staat voor bescherming. Veel andere objecten van Rijkswaterstaat met cultuurhistorische waarde, bezitten deze protectie niet. Recentelijk heeft Rijkswaterstaat actie ondernomen om ook deze kunstwerken te inventariseren en richtlijnen op te stellen voor het beheer en onderhoud ervan.
Rijkswaterstaat koestert zijn kunstwerken 1 – DE STUW BIJ AMERONGEN. DE IN VENTARISATIE BRENGT DE GROTE DIVERSITEIT VAN KUNSTWERKEN VAN RWS GOED IN BEELD. MET DRIE IDENTIEK GEBOUWDE STUWEN BIJ DRIEL, HAGESTEIN EN AMERONGEN WORDT DE WATERVERDELING OP DE NEDERRIJN GEREGELD. DE STUW MET VIZIERSCHUIVEN BIJ AMERONGEN, GEBOUWD IN 1965, IS EEN OPVALLENDE VERSCHIJNING IN HET NEDERLANDSE LANDSCHAP.
Arsenaal moet op orde et rijke arsenaal aan kunstwerken dat Rijkswaterstaat onder zijn beheer heeft, is van zeer uiteenlopende aard. Bruggen, viaducten, tunnels, sluizen en stuwen maar ook gemalen en vuurtorens zijn de duidelijk zichtbare werken. Daarnaast zijn er talloze soms bijna onzichtbare objecten als sifons, duikers, hevels, onderdoorgangen en coupures in beheer. Ook deze zijn, ondanks het vaak weinig spectaculaire uiterlijk, mede bepalend voor
H
een goede regulering van de waterhuishouding en de verkeersstromen. 175 objecten hebben vanwege hun cultuurhistorische waarde de status van monument. Deze status is door het rijk vastgesteld of door provinciale of gemeentelijke overheden toegewezen. Voor objecten met een wettelijk beschermde of (potentiële) cultuurhistorische waarde beschikte Rijkswaterstaat niet over een centraal toegankelijk en landelijk dekkend overzicht. Ook was er geen uniforme en kostenefficiënte
werkwijze ten aanzien van het beheer en onderhoud met betrekking tot de cultuurhistorische waarde. Omdat onbekend was of een object al dan niet van cultuurhistorisch belang is, moest op het moment van onderhoud of verandering dit alsnog nagegaan worden. Een zoektocht naar informatie en onderbouwing resulteerde veelvuldig in een ad hoc oplossing. Om deze versnipperde aanpak te bestrijden heeft Rijkswaterstaat het project Cultuurhistorische Inventarisatie en Waar-
31
VITRUVIUS
2 – DUIKER SCHOTER TOCHT. VEEL MINDER IN HET OOG SPRINGEND MAAR EVENZEER MEDEBEPALEND VOOR EEN GOEDE WATER HUISHOUDING ZIJN DE VELE DUIKERS, SIFONS, HEVELS EN ONDERDOORGANGEN. DEZE GEMETSELDE DUIKER IN DE SCHOTERTOCHT IS IN 1940 AANGELEGD BIJ DE INRICHTING VAN DE NOORDOOSTPOLDER.
dering van Waterstaatswerken in beheer van Rijkswaterstaat (CIWW) in het leven geroepen.
De inventarisatie – wat beheert Rijkswaterstaat? Doel van het CIWW project is te komen tot een centraal overzicht van en uniforme richtlijnen voor objecten met een cultuurhistorische waarde. Gestreefd wordt een eenduidig afwegingskader op te stellen voor het beheer en onderhoud van de in cultuurhistorisch opzicht waardevolle kunstwerken in beheer bij Rijkswaterstaat. De inventarisatie en waardering van alle objecten ouder dan 1966 waren de eerste twee delen in het traject. Het ontwikkelen van een Rijkswaterstaatvisie op het omgaan met cultuurhistorisch waardevolle objecten was het derde deel van de opdracht. Al in 2006 is een pilotproject van start gegaan. Aan Adviesbureau Cuijpers werd de vraag voorgelegd een referentiekader op te stellen dat als leidraad kon dienen voor het CIWW project1. In vervolg op deze pilot is in 2007 aan het technisch ingenieursbureau Tauw B.V. en aan
TAK architecten opdracht verstrekt tot het opstellen van een visie en het uitvoeren van de inventarisatie en waardering van kunstwerken van Rijkswaterstaat ouder dan 1966. De te inventariseren objecten, ruim 2100, liggen verspreid over het hele land. Al deze objecten zijn bezocht, gefotografeerd en beschreven (figuren 1 en 2). De ter plaatse opgenomen gegevens zijn aangevuld met informatie van gemeenten, provincies en waterschappen. Ook literatuuronderzoek leverde aanvullende gegevens op. De verzamelde data is opgeslagen in een database. Met de verkregen informatie kon de stap gezet worden naar de volgende fase: de waardering.
De cultuurhistorische waarde gemeten Omdat het aantal objecten behalve groot ook zeer divers was, zijn de objecten ingedeeld in hoofdgroepen (figuur 3). Om vergelijking van ongelijksoortige kunstwerken te vermijden, wordt de cultuurhistorische waarde binnen de hoofdgroepen vergeleken. Vanwege essentiële verschillen in aanleg, techniek of materiaal is
3 – INDELING VAN DE KUNSTWERKEN IN HOOFDGROEPEN.
NUMMER 14
in een aantal hoofdgroepen nog een onderverdeling gemaakt naar typologieën (subgroepen). Onder andere is dit gedaan bij de stuwen, sluizen en bruggen. De vergelijking van de waarde vindt dan niet binnen de hoofd- maar binnen de subgroep plaats. Voorafgaand aan de waardering zijn criteria opgesteld (figuur 4). Uitgegaan is van de door de MSP (Monumenten Selectie Project) beproefde en toegepaste maatstaven. De criteria waarmee de objecten gewaardeerd zijn, hebben in eerste instantie een vrij grove vraagstelling maar werken in een onderverdeling toe naar een verfijning en verdieping. De methodiek is na het doorlopen van een pilot nog enigszins aangepast. Omdat niet alle beoordelingsaspecten gelijkwaardig bevonden werden, is met behulp van de Multi Criteria Analyse (MCA)2 aan elk van de criteria een weegfactor toegekend. De uitkomsten hiervan zijn voorgelegd aan de leden van de klankbordgroep. De klankbordgroep was samengesteld uit objectdeskundigen van de Nederlandse Bruggenstichting, de Stichting Historische Sluizen en Stuwen Nederland en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Na toetsing bleken er wel enige maar geen grote verschillen te bestaan in de waardering van de experts en die van de onderzoekers van het CIWW project. Op enkele punten zijn de waardering van de criteria en de weegfactoren aangepast.
Een nieuwe visie Een ander deel van de opdracht was het ontwikkelen van een visie over het omgaan met cultuurhistorisch waardevolle objecten. Hoofdthema in de visie is dat Rijkswaterstaat cultuurhistorische waarden van zijn kunstwerken als een volwaardige factor wil laten meewegen in zijn infrastructurele werkzaamheden. Twee punten worden er uitgelicht: a het visualiseren van de geschiedenis van Rijkswaterstaat.
4 – WAARDERING VOND PLAATS AAN DE HAND VAN VOLGENDE CRITERIA.
1. Aanleginrichting veerpont
12. Onderdoorgangen
ALGEMENE KENMERKEN
CONTEXT
2. Afmeervoorziening
13. Overkluizing
3. Aquaduct
14. Schutsluis
Maatschappelijk belang Samenhang
4. Brug beweegbaar
15. Sifon/duiker/hevel
Gaafheid Plaats in de ontwikkeling Zeldzaamheid
5. Brug vast
16. Spui/Uitwateringsluis
ONTWERP EN UITVOERING
SITUERING
6. Coupure
17. Stuw
7. Geluidswering
18. Tunnel
8. Gemaal
19. Viaduct
Innovatieve kwaliteit Fabrikant/Ontwerper Esthetiek
9. Grondkering
20. Vuurtorens/lichtopstelling
Herkenbaarheid Oorspronkelijkheid Ensemble Aanzien
10. Hoogwaterkering
21. Overige
11. Kunstwerken t.b.v. natuur
JA N U A R I 2 0 1 1
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
b het uitwerken van richtlijnen om in beheer en onderhoud verantwoord om te gaan met objecten met een cultuurhistorische waarde. De concept visie wordt onderschreven door de Rijksadviseurs voor de Infrastructuur, het Cultureel Erfgoed en het Landschap maar moet intern nog door Rijkwaterstaat worden goedgekeurd.
De preselectie, objecten met een kleurtje De Multi Criteria Analyse heeft alle geïnventariseerde objecten van een objectieve en benoembare waardering voorzien. Hierdoor ontstond de mogelijkheid tot het onderling vergelijken van de cultuurhistorische waarde van de kunstwerken. Zoals in de visie verwoord, is een van de punten het aanschouwelijk maken van de geschiedenis van Rijkswaterstaat. De diversiteit van de objecten is tekenend voor het verleden van de dienst. De preselectie dient daarom een goed overzicht te geven van kunstwerken met een hoge cultuurhistorische waarde die een representatief beeld geven van de geschiedenis van Rijkswaterstaat. Alle geïnventariseerde objecten zijn daartoe, naar de mate van hun cultuurhistorische waarde, verdeeld over een viertal lijsten. Omwille van een gemakkelijke en snelle herkenning is aan deze lijsten een kleur toegekend. We kennen aldus een rode, oranje, gele en een groene lijst. De rode lijst bevat alle wettelijk vastgestelde monumenten in beheer van Rijkswaterstaat.
32
Op deze lijst staan: 155 rijksmonumenten, 1 provinciaal en 19 gemeentelijke monumenten. Op de oranje lijst staan kunstwerken van Rijkswaterstaat met een hoge cultuurhistorische waarde zonder een wettelijke bescherming. Per categorie (= hoofdgroep) zijn de drie hoogst scorende objecten geselecteerd voor deze lijst. Daarnaast zijn objecten bijgevoegd met een score boven een bepaalde drempelwaarde. Verder bevat de lijst objecten die niet voldoen aan de genoemde criteria maar onderdeel uitmaken van een traject, complex of tracé dat een stuk geschiedenis representeert. Hoewel op de kunstwerken van de oranje lijst geen wettelijke bescherming rust, wil Rijkswaterstaat wel zorgvuldig met deze objecten omgaan. Hoe Rijkswaterstaat hier invulling aan kan geven, wordt momenteel onderzocht in het vierde deel van het CIWW project door de combinatie Tauw B.V. en TAK architecten. De objecten op de gele lijst bezitten geen bovengemiddelde cultuurhistorische waarde. Ze horen echter bij een tracé, complex of traject dat wel waardevolle elementen bezit. Omdat een dergelijke combinatie niet op zichzelf staat, dient er bij het beheer en onderhoud van een van deze objecten, rekening te worden gehouden met het effect op de andere bouwwerken. De groene lijst bevat objecten waarbij de cultuurhistorische waarde geen rol speelt. De preselectie voor de rode lijst is meteen een definitieve selectie. De omgang met deze
bouwwerken is immers geregeld via de Monumentenwet 1988. De preselectie voor de oranje lijst zal na afronding van het vierde deel van het CIWW project door Rijkswaterstaat worden omgezet in een definitieve selectie. De eventuele extra kosten die voortvloeien uit een beheer en onderhoud van deze objecten met respect voor hun cultuurhistorische waarde, worden meegenomen in de uiteindelijke besluitvorming.
Visualisatie langs lijnen van de geschiedenis De technische kunstwerken van Rijkswaterstaat tonen de geschiedenis van de infrastructuur van ons land. De grote infrastructurele projecten als de afsluiting van de Zuiderzee en de Deltawerken zijn de mijlpalen die het best bekend zijn. De geschiedenis van de techniek is echter niet alleen af te lezen aan de technische hoogst staande objecten. Ook gewone bruggen en viaducten geven door de gebruikte materialen en de toegepaste technieken de toenmalige stand van de techniek aan. Misschien minder spectaculair maar beslist historisch interessant zijn sommige tracés3, complexen4 (fig. 5 en 6) en beeldbepalende reeksen5. Zo is bijvoorbeeld het tracé van de Twentekanalen interessant vanwege de samenhang met de ontwikkeling in de (textiel)industrie en de werkeloosheid in de crisisjaren. De aanleg van de kanalen diende het transport van
5 – OVERZICHT KNOOPPUNT IJSSELMONDE: ONDERDOORGANG VIADUCT
6 – HET VERKEERSPLEIN IJSSELMONDE, AANGELEGD IN 1964, IS EEN COMPLEX WAARBIJ LANGZAAM- EN SNELVERKEER VAN EN NAAR DE VAN BRIENENOORDBRUG WORDEN GELEID. FLY-OVERS, ONDERDOORGANGEN,VIADUCTEN EN OP- EN AFRITTEN CIRKELEN GRACIEUS ONDER EN OVER ELKAAR HEEN.
33
7 – EEN DEEL VAN HET TRACÉ VAN DE TWENTEKANALEN. MET CODERINGEN ZIJN DE GEÏNVENTARISEERDE OBJECTEN OP (DEEL)KAARTEN AANGEGEVEN.
grondstoffen en steenkolen naar het Twentse industriegebied te verbeteren. Het grootste deel van de kanalen is als werkverschaffingsproject aangelegd tussen 1930 en 1938. Binnen dezelfde periode is het kanaal voorzien van drie sluizen en vijfentwintig verkeersbruggen. De sluizen (ontwerp van architect Dirk Roosenburg) en bruggen hebben zowel een functionele als visuele samenhang. Het grootste deel van de bruggen is uitgevoerd als betonnen boogbrug, een viertal is uitgevoerd in staal. Op 10 mei 1940 heeft de Nederlandse genie vanwege de Duitse inval ongeveer de helft van de bruggen opgeblazen, de andere helft bleef intact en viel in Duitse handen. Om de Geallieerden tot staan te brengen zijn aan het eind van de oorlog alsnog alle bruggen over de Twentekanalen door de Duitsers opgeblazen. Om de militaire transporten veilig te stellen zijn tijdelijke bruggen over de Twentekanalen aangelegd. De tijdelijkheid van de Callender Hamiltonbrug bij de Ehze, de Ehzherbrug, duurt tot nu toe voort. Na de oorlog zijn de vernielde bruggen herbouwd; de meeste in beton, enkele in staal en vaak in een iets afwijkende vorm. Elk object is daarmee een deel van de geschiedenis en houdt een stukje historie levend. Wat behouden en gekoesterd moet worden, is ‘het verhaal’ dat de objecten met elkaar vertellen (fig. 7, 8 en 9).
Beheer en onderhoud Wanneer de definitieve selectie bepaald is, zullen medewerkers van Rijkswaterstaat die het beheer en het onderhoud van deze kunst-
werken onder zich hebben, moeten weten hoe daar mee om te gaan. Daartoe worden in het lopende vierde deel van het CIWW project richtlijnen opgesteld voor het beheer en onderhoud van de geselecteerde cultuurhistorische objecten. In de visie is reeds aangegeven in welke richting gedacht kan worden. Een helder afwegingskader dient aan beheer en onderhoud een handvat te geven. Een handvat dat nodig is om, bij zich wijzigende situaties van objecten, op een zorgvuldige wijze om te kunnen gaan met de eventueel aanwezige cultuurhistorische waarde. Beheer en onderhoud moeten uiteindelijk bewerkstelligen dat de geschiedenis en de schoonheid van het culturele infrastructurele erfgoed bewaard blijft. Extra aandacht en zorg voor de objecten met een hoge cultuurhistorische waarde werkt door in de kosten voor hun beheer en onderhoud. Daarom is het noodzakelijk dat voordat Rijkswaterstaat een besluit kan nemen over de preselectie van de kunstwerken op de oranje lijst, bekend is welke (meer)kosten een en ander met zich meebrengt. In het vierde deel van het CIWW project dient ook achterhaald te worden wat de financiële consequenties zijn voor het beheer en onderhoud van de geselecteerde cultuurhistorische objecten. Het rekenwerk om een antwoord op deze vraag te kunnen geven, heeft recentelijk een aanvang genomen.
Dit artikel is tot stand gekomen in samenwerking met Tauw B.V., TAK architecten en Rijkswaterstaat Dienst Verkeer en Scheepvaart en Rijkswaterstaat Waterdienst.
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
8 – SLUISCOMPLEX DELDEN. EEN VAN DE OBJECTEN AAN HET TWENTEKANAAL IS HET SLUISCOMPLEX DELDEN. HET COMPLEX BEVAT NAAST DE SLUIS EEN GEMAAL EN EEN BRUG. DE DIENSTWONINGEN DIE OOK BIJ HET COMPLEX HOREN, ZIJN NIET MEER IN BEHEER BIJ RWS. VOOR EEN SLUIS MET HEFDEUREN IS HET BIJZONDER DAT DE BEIDE HEFTORENS NIET MET ELKAAR VERBONDEN ZIJN.
9 – DE COTTWICHERBRUG. NA HET GRAVEN VAN DE TWENTEKANALEN ZIJN TUSSEN 1930-1937 VIJFENTWINTIG VERKEERSBRUGGEN AANGELEGD. KENMERKEND VOOR DE COTTWICHERBRUG IS HET RUITVORMIGE BOVENWINDVERBAND.
Noten 1 Het rapport van Adviesbureau Cuijpers verscheen in juni 2007 onder de naam Kunstwerken van Waterstaat. Naar een cultuurhistorische Inventarisatie en Waardering van Waterschapsobjecten. 2 Multi criteria analyse is een wetenschappelijke analysemethode om tussen verschillende discrete alternatieven een rationele keuze te maken. 3 Onder een tracé wordt een groep van kunstwerken verstaan met een functionele en /of visuele samenhang. 4 Het woord ‘complex’ wordt gebruikt wanneer groepen kunstwerken binnen zichtafstand van elkaar gelegen zijn. 5 We spreken van beeldbepalende reeksen als het gaat om groepen kunstwerken met een visuele overeenkomst. 쮿
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
A N I TA B L O M SENIOR-SPECIALIST WEDEROPBOUW E N N AO O R LO G S E S T E D E N B O U W B I J D E R I J K S D I E N S T VO O R H E T C U LT U R E E L E R FG O E D
JOOSJE VAN GEEST A R C H I T E CT U U R H I S TO R I C U S , L I D VA N H E T O N D E R Z O E K S E N O N T W E R P L A B N AG E L E
34
Nagele is in het kader van MoMo door de RCE aangemerkt als een bijzonder en kenmerkend Wederopbouwgebied1. Over het hoe en wat van de status van deze Wederopbouwgebieden zal in het kader van de Rijksstructuurvisie Cultureel Erfgoed meer inhoud worden gegeven. Bij nieuwe ontwikkelingen in deze gebieden zal de cultuurhistorisch waarde een belangrijk uitgangspunt zijn. De gemeente Noordoostpolder is zich bewust van de bijzondere waarde van het dorp Nagele en heeft met het Onderzoekslab Nagele, geïnitieerd door Rijksbouwmeester Liesbeth van der Pol, een bijdrage geleverd in onderzoek naar de mogelijkheden voor doorontwikkeling van Nagele vanuit de bestaande waarden van het dorp. In dit artikel beschrijft Anita Blom de ontstaansgeschiedenis van Nagele en vervolgens geeft Joosje van Geest aan hoe het proces in Nagele rondom het Onderzoekslab is verlopen.
Nagele, modern dorp in de Noordoostpolder
1 – NAGELE 1964. FOTO AVIODROME LUCHTFOTOGRAFIE (V.H. KLM)
oen eind 1947 bekend werd dat het 7e congres van CIAM2 in 1949 te Bergamo gewijd zou zijn aan ‘de menselijke nederzetting’, heeft een werkgroep uit de Amsterdamse architectenvereniging De 8 besloten een poging te wagen om een nieuw, eigentijds Nederlands dorp te ontwerpen: Nagele.3 De werkgroep bestond uit W. Bodegraven, A. Bodon, J.T.P. Bijhouwer, C. van Eesteren, P. Elling, A.E. van Eyck, W. van Gelderen, M. Kamerling, J.P. Kloos, B. Merkelbach, J. Niegeman, G. Rietveld, H. Salomonson en M. Ruys.4 Men
T
trad met het plan in overleg met de Directie van de Wieringermeer, waar het hoofd van de Bouwkundige afdeling, A.D. van Eck bereid was een programma van eisen voor het nieuw te stichten dorp beschikbaar te stellen. Ook toonde hij zich namens de Directie bereid het dorp te realiseren, als de studie van de Werkgroep levensvatbaar zou zijn.5 De eerste ontwerpfase liep van 1947 tot 1952. De tweede ontwerpfase liep tot 1957, waarbij de moderne Rotterdamse architectengroep
‘Opbouw’ ook meewerkte met J. Bakema, R. de Vries en M. Stam.
Voorgeschiedenis Het besluit voor de totstandkoming van het Zuiderzeeproject van Cornelis Lely is in 1913 onder zijn ministerschap genomen. Op 16 september van dat jaar sprak Koningin Wilhelmina in haar troonrede de volgende woorden: ‘Ik acht de tijd gekomen om de afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee te ondernemen. Verbetering van de waterstaat-
35
VITRUVIUS
NUMMER 15
JA N U A R I 2 0 1 1
kundige toestand van de omliggende provincies, uitbreiding van het grondgebied en blijvende vermeerdering van arbeidsgelegenheid zullen daarvan het gevolg zijn.’ 6 De planning en uitvoering kwamen in handen van de Dienst Zuiderzeewerken onder het Ministerie van Waterstaat. Deze dienst hield zich in eerste instantie alleen bezig net de waterstaatkundige, landbouweconomische en civieltechnische aspecten. Na ingrijpen van de Zuiderzeeraad werd in 1927 M.J. Granpré Molière als esthetisch adviseur toegevoegd om de planning van de nederzettingen te begeleiden. In 1930 werd de Directie van de Wieringermeer ingesteld, die zich bezig moest houden met de daadwerkelijke inrichting van de polder. Deze afdeling was ook belast met de selectie van de kolonisten, de uitgifte van boerderijen, de woningbouw en de bouw van voorzieningen voor de poldergemeenschap. Eind jaren dertig vroeg de Directie landschapsarchitect J.T.P. Bijhouwer de beplanting van de dorpen en de begraafplaatsen te ontwerpen.7 De Wieringermeerpolder was al in 1930 drooggelegd. Met de bedijking van Noordoostpolder werd in 1936 begonnen. Deze viel in 1942 droog. Opnieuw kreeg de Wieringermeerdirectie de opdracht voor de inrichting, maar vanwege de Tweede Wereldoorlog en de bouwstop door de Duitse bezetter kwam er in de eerste jaren na de droogvalling nauwelijks iets tot stand. Wel ging de planvorming door. Naast Granpré Molière en P. Verhagen werd in 1942, mede op aandringen van het Nederlands Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw (NIVS) en de Rijksdienst voor het Nationaal Plan, C. Pouderoyen als planologisch adviseur/ stedenbouwkundige door de Directie aangetrokken. Hij is verantwoordelijk geweest voor het ontwerp van Emmeloord. Zijn opvolger in 1947, Th. Verlaan heeft de uitwerking van Marknesse, Ens, Luttelgeest, Bant en Creil op zich genomen.8 De inrichting en bewoning van de Noordoostpolder vonden plaats via een geleide kolonisatie: een op basis van wetenschappelijk onderzoek door de overheid bepaald kolonisatiebeleid, waarbij de planologie voor landbouwverkavelingen en nederzettingspatronen, gecombineerd met een selectie van kolonisten een positieve bijdrage trachtte te leveren aan een nieuwe plattelandscultuur9. Boeren en arbeiders werden voor een deel geselecteerd uit streekverbeterings- of ruilverkavelingsgebieden en ook deels uit rampgebieden (b.v. inundatie Walcheren 1944, waternoodramp 1953). Op basis van gewenste afstanden en voorzieningenniveau kwam men uit op een centraal gelegen hoofddorp (Emmeloord, 8000-10.000
2/3 – GRILLE 2 EN 3 – POSTERS VAN HET PLAN NAGELE ZOALS DOOR ALDO VAN EYCK GEPRESENTEERD OP HET CONGRES INTERNATIONALE D’ARCHITECTURE MODERNE (CIAM) IN 1956 TE DUBROVNIK.
inwoners) en een krans van 10 kleinere dorpen (1000-1500 inwoners).10 De voortgang van de ontginningen bepaalde het moment waarop de dorpen werden gesticht. De dorpen werden veelal voorafgegaan door barakkenkampen.
Tien jaar ontwerpen aan Nagele Door de naoorlogse uitbreiding van het aantal dorpen in de Noordoostpolder van vijf naar tien (plus een extra in de Wieringermeer), vroegen sommige zich af of de Bouwkundige afdeling van de Wieringermeerdirectie hiertoe wel voldoende geëquipeerd was. In een brief aan de directie schreef Granpré Molière: ‘Het
architectonisch peil (...) de stedebouwkundige bezetting en de organisatie zijn ontoereikend’, (zodat het beter was) ‘de opdrachten in handen te geven van particulier architecten-bureaux’. Deze raad werd door de directie deel opgevolgd door het ontwerp van vijf dorpen uit te besteden.11 Voor Kraggenburg tekende P.H. Dingemans, voor Rutten Wieger Bruin, Espel M. Duintjer en Tollebeek Th. Nix. Nagele is als enige door een groep architecten van het Nieuwe Bouwen ontworpen, die geheel losstond van de Directie Wieringermeer.12 Nagele ligt tussen Emmeloord, Schokker-
VITRUVIUS
NUMMER 14
36
JA N U A R I 2 0 1 1
middenterrein zijn van Van Eyck en Van Ginkel, de kerken door Van den Broek en Bakema (Geref. kerk), W. van der Kuilen (Herv. Kerk en Geref. kerk Vrijgemaakt) en Th. Taen en Th. Nix (RK kerk, nu Museum Nagele), het sportgebouw door W.Wissing en H. Hartsuyker, de Noorderwinkels zijn van E. Groosman, de Zuiderwinkels van Van den Broek en Bakema. De begraafplaats is een ontwerp van Mien Ruys. De groenaanleg en het beplantingsplan zijn van Ruys en W.C.J. Boer. Het café-restaurant dat de entree van het dorp markeert, is naar ontwerp van J. Dunnebier. Tussen 1982 en 1990 is het dorp aan de zuidzijde uitgebreid met 124 woningen op basis van een uitbreidingsplan van OD205. Hierdoor is een deel van de bestaande groene mantel aangetast en is voor een afwijkende verkaveling gekozen. Bij de uitbreiding is wel een nieuwe groene mantel gerealiseerd.
Erfgoed als kans
5 – LUCHTFOTO NAGELE. 2010 CYCLOMEDIA TECHNOLOGY B.V.
haven, Ens en Urk. Het is genoemd naar het eiland Nagele, dat tussen Urk en Schokland heeft gelegen. Het dorp is gebouwd volgens de principes van het Nieuwe Bouwen: ‘Licht, lucht en ruimte’. Het door de directie van de Wieringermeer opgestelde Programma van Eisen behelsde o.m. 270 woningen, waarvan 130 landarbeiderswoningen, 60 arbeiderswoningen, 30 winkel/woonhuizen, 30 ambachtsbedrijven met woningen, 40 middenstandswoningen, 10 woningen voor notabelen, verder 3 kerken, 3 scholen, een dorpshuis/gemeentehuis, postkantoor, brandweergebouwtje, café-hotel annex busstation, begraafplaats, consultatiebureau, bedrijventerrein, etc.13 Vanaf de eerste ontwerptekeningen werd het dorp al omzoomd door een groene mantel en was de bebouwing gelegen rondom een groene ruimte of dorpsweide, centraal in het dorp. Winkels werden geclusterd naast de dorpsweide en voorzieningen als kerken en scholen lagenverspreid op de centrale groen ruimte. Op deze wijze is de centrale open ruimte verbeeld als een ontmoetingsruimte van de gemeenschap. Mart Kamerling, leerling van Mart Stam, leidde de eerste jaren van het ontwerpproces en presenteerde Nagele op het CIAM-congres in Bergamo. Van Eesteren en Merkelbach spelen naast Kamerling een beslissende rol in het contact met de opdrachtgever.14 Hoewel het in Bergamo gepresenteerde plan nog tot 1954 wordt aangepast en verfijnd heeft het ontwerp
dan al wel de uiteindelijke hoofdstructuur. Het doorgaande oost-westverkeer (Domineesweg) wordt aan de zuidkant buiten het dorp gehouden, het verkeer richting Emmeloord loopt aan de uiterste westkant van het dorp. Alleen de begraafplaats, de sportvelden en het industrieterrein liggen aan de westkant van deze Nagelerweg/Akkerweg. Ten noorden van het industrieterrein verbreed de Nagelervaart zich tot een loswal en loopt vervolgens weer versmald door het dorp. En hoewel het laatste planontwerp van Aldo van Eyck was, heeft de werkgroep van De 8 en Opbouw tot hun laatste vergadering in 1957 altijd benadrukt dat het om een collectief plan ging.
De bebouwing De 8 krijgt in 1954 ook de opdracht de architectuur te ontwerpen. Ook dit gebeurde in samenwerking met het Bouwbureau van Van Eck. In deze periode zijn nog wel enkele wijzigingen doorgevoerd: een toename van het aantal woningen en een vermindering van het aantal winkels. Naast de architecten van De 8 en Opbouw hebben ook nog anderen hieraan meegewerkt. De woningen in strokenbouw zijn in duo’s ontworpen door G.Th. en J. Rietveld, Niegeman en F. van Gool, Stam en Van Bodegraven en E. Groosman en StamBeese en zijn als woonhoven gegroepeerd rond een groene binnenruimte. De scholen op het
In de Noordoostpolder zijn bestuur en bewoners zich recent meer bewust geworden van de unieke ruimtelijke kwaliteiten van de polder en van Nagele in het bijzonder. Zo heeft de gemeente de gehele Noordoostpolder in juni 2010 aangemeld voor de Voorlopige Lijst Werelderfgoed en staat Nagele nadrukkelijk genoemd in het Collegeprogramma 2010-2014. ‘Dit bijzondere dorp is een monument van het Nieuwe Bouwen. Graag zouden we zien dat Nagele het tweede werelderfgoed binnen onze gemeente wordt. (...) Dan kan het zuiden van Noordoostpolder zich ontwikkelen tot historisch-toeristische trekpleister op de as Schokland-Nagele-Urk.’ In tegenstelling tot ruim 10 jaar geleden worden nu de cultuurhistorische kwaliteiten als mogelijkheid gezien voor economische en toeristische groei. De aanwijzing als (wereld)erfgoed wordt niet meer als stagnerend ervaren maar juist als kans opgevat. De discussies die recentelijk in de gemeente zijn gevoerd rondom de verschillende activiteiten van het Onderzoekslab Nagele hebben bijgedragen aan het bewustwordingsproces en er mede toe geleid dat bestuurders de Unescostatus nastreven.
Ontwerpend onderzoek In het najaar van 2009 organiseerde het atelier van Rijksbouwmeester Liesbeth van der Pol onder de naam ‘Nederland wordt anders’ een experimenteel project van ontwerpend onderzoek. Teams van architecten en mensen uit aanverwante disciplines, die (deels) werkeloos waren vanwege de crisis, konden op vrijwillige basis ervaring op doen met de actuele (stedenbouwkundige) praktijk. In teamverband werd
37
onder leiding van een gevestigde architect aan een project in het land gewerkt. Juist de kans om research te doen, maakte het initiatief van de Rijksbouwmeester interessant voor velen, omdat het in de praktijk vaak aan tijd en geld voor ontwerpend onderzoek ontbreekt. Kortom een extra impuls om de ruimtelijke sector sterker uit de economische crisis te laten komen. De opgave in Emmeloord was geconcentreerd op het modernistische dorp Nagele en bestond uit vragen rondom uitbreiding van de woningbouw en de voorzieningen, in relatie tot de aanwezige cultuurhistorische waarden. In het voorjaar van 2007 had de gemeente 10 ha. grond aangekocht in Nagele, net buiten de windsingel, ten behoeve van woningbouw. Aangezien er over de planvorming discussie was ontstaan, werd, op verzoek van de toenmalige burgemeester Willem ridder Van Rap-
pard, een onderzoekslab in de polder als denktank gevraagd. Het team bestond uit 14 architecten en een architectuurhistoricus en werd aangestuurd door Pi de Bruijn en Bas Horsting.15 De vragen over uitbreiding van het woningbestand, binnen of buiten de windsingel, en over opvoering van het voorzieningenbestand konden niet zomaar beantwoordt worden. Het inzicht ontstond dat de bouw van een nieuwe woonwijk en het stimuleren van groei, het werkelijke vraagstuk over de toekomst van Nagele niet zouden beantwoorden. Het lab wilde op een ander niveau naar de problematiek van Nagele kijken en trachtte bewoners en bestuurders daarin mee te nemen.
Onvoldoende visie Fysieke slijtage en leegstand tasten momenteel het dorp aan. Een toenemend aantal bewoners
6– HAND- EN WERKBOEK NAGELE, VISIE OP EEN MODERNISTISCH DORP IN DE POLDER. DUBBELE UITGAVE GEMAAKT DOOR HET ONDERZOEKSLAB NAGELE.
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
voelt zich geen Nagelees en bemoeit zich weinig met dorpsactiviteiten. De bevolkingssamenstelling is gewijzigd. De sociale binding, die ooit zo groot was in de nieuwe dorpen op het nieuwe land, ebt weg. Vergrijzing en gezinsverdunning reduceren het draagvlak voor voorzieningen. Gemeente en corporatie blijken bovendien, net als op veel andere plekken in Nederland, niet gewend te zijn om op zorgvuldige wijze om te gaan met het naoorlogse erfgoed. Ook hierdoor is Nagele behoorlijk aangetast. De aantrekkingskracht van Nagele op ontwerpers en architectuurliefhebbers uit de hele wereld houdt weliswaar aan, maar het modernistische experiment blijkt de tand des tijds soms moeilijk te kunnen doorstaan. Woningen van Gerrit Rietveld zijn zonder respect voor het oorspronkelijke ontwerp gerenoveerd en de centrale ontmoetingsruimte, het Schokkererf, is enkele jaren geleden verkocht aan een commerciële exploitant en biedt geen plek meer aan het lokale verenigingsleven. Slijtage van gebouwen, krimpende bevolking maar vooral een gebrekkig gefundeerde visie zag het team als bedreiging voor de bestaande cultuurhistorische kwaliteiten. Tegelijkertijd leidt de vergrijzing in Nederland tot de groei van de zorgverlening en de vrijetijdssector. Ze vormen een nieuwe banenmotor en fungeren als belangrijke economische dragers voor de woon- en verblijfskwaliteit. Daarom is de vraag gesteld: hoe kan Nagele weer een inspirerend icoon worden met een cultuurtoeristische betekenis en, in het verlengde daarvan, hoe kan er weer een levendige dorpsgemeenschap ontstaan? Zou het Nieuwe Nagele een bedevaartsoord van het Nieuwe Bouwen kunnen worden? Wat zijn precies de kwaliteiten en wat vormt de identiteit van het dorp? Wat te bewaren en wat aan te passen aan de huidige tijd? Door de scholen van Aldo van Eyck en (mogelijk) de kerk van Jaap Bakema aan te wijzen als rijksmonument bewaar je wel iets waardevols, maar is dat de essentie van Nagele? Juist het ontwikkelen van een breed gedragen toekomstvisie lijkt daarom cruciaal.
Kwaliteiten en kansen
7 – DAG VAN DE REALITEIT, DISCUSSIE EN DINER IN MEI 2010 IN LEEGSTAANDE BLOEMENWINKEL FLEVOFLEUR IN NAGELE. DE WINKELRUIMTE HEEFT TIJDELIJK GEDIEND ALS ATELIERRUIMTE VOOR HET ONTWERPLAB NAGELE.
Door studie en intensief contact met de bewoners is getracht de identiteit van Nagele te bepalen. Het accent lag hierbij op het duiden van het cultuurhistorisch erfgoed. Met respect voor de bestaande kwaliteiten zijn vervolgens verschillende kansen voor de toekomst van Nagele geformuleerd. Rode draad vormt daarin de conceptuele monumentenzorg waarbij restauratie, renovatie en nieuwbouw elkaar kunnen afwisselen.
VITRUVIUS
NUMMER 14
38
JA N U A R I 2 0 1 1
Het proces kenmerkte zich door openheid voor de ideeën en meningen van alle betrokkenen. Er zijn diverse bewonersavonden in het Museum Nagele georganiseerd, er zijn huisbezoeken afgelegd, de plaatselijke bierbrouwerij is bezocht en er is een leegstaande winkel ingericht als atelierruimte. Met de ondernemersvereniging, waarin ook enkele wethouders zitting hebben, is regelmatig overleg gevoerd en zijn analyses gepresenteerd. Alle bijeenkomsten resulteerden in boeiende discussies. Dankzij transparante communicatie en het contact met de bevolking is draagvlak gecreëerd voor de activiteiten van het lab. Een dubbele uitgave, Handboek en Werkboek voor een modernistisch dorp in de polder, is uitgedeeld aan alle bezoekers van de bewonersavonden. Deze vormen een leidraad in de reanimatie, in de zoektocht naar een optimale balans tussen het bewaren van een cultuurhistorisch ensemble en het aanpassen aan de eisen van de 21ste eeuw. Een reeks van 46 gepresenteerde plannen is bedoeld om te prikkelen en gedachten te stimuleren over de mogelijke toekomst van Nagele.
Tweede fase In februari 2010 gunden Gemeente Noordoostpolder en Woningbouwvereniging Mercatus aan een deel van het team van het ontwerplab een vervolgopdracht.16 In deze fase is de visie nader uitgewerkt, zijn spelregels geformuleerd en is de kaart voor het Nieuwe Nagele opgesteld. Een visie om Nagele vitaal te maken, terwijl het tegelijkertijd als markant monument van de moderne tijd aantrekkelijk kan worden. Vijf kansen zijn beschreven die Nagele weer van nieuwe sociale en economische impulsen kunnen voorzien. Dankzij respectvolle renovatie van architectuur en groen en door bescherming van het stedenbouwkundige ensemble zou Nagele weer een inspireren icoon kunnen worden. In combinatie met Urk en Schokland kan het internationaal toerisme gestimuleerd worden. Cultuur en toerisme trekken nieuwe ondernemers die vooral binnen de zorg en dienstverlening, horeca en poldergebonden bedrijvigheid successen kunnen boeken. Binnen het bestaande woongebied komen locaties nieuwe woonwerklocaties. Het betreft flexibele woningen voor senioren, thuiswerkers, gezinnen en kunstenaars. Domotica, burenhulp en vrijwilligerscircuits voor kleine diensten zorgen er in de toekomst voor dat alle bewoners kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Alle kansen vinden aansluiting bij kwaliteiten die al in het dorp aanwezig zijn, maar die nog niet ten volle zijn benut. De spelregels vormen een strategie om trans-
formatie te bewerkstelligen. Ze zijn bedoeld om de identiteit en de karakteristieke eigenschappen van de gebouwde omgeving te bewaken en om de marges aan te geven voor nieuwe ontwikkelingen. Iedere partij die in Nagele wil ontwikkelen wordt geacht volgens de uitgangspunten en de spelregels te handelen. Nagele is een prachtige maar ook kwetsbare compositie van ruimte, groen en architectuur. Zorgvuldig ingrijpen is dus vereist, wil het dorp zijn status als cultureel erfgoed behouden en uitbouwen. De nieuwe kaart van Nagele brengt de vijf genoemde kansen voor de toekomst ruimtelijk in beeld. Het is een ideaalbeeld dat stapsgewijs gerealiseerd kan worden. De verzameling van concrete projecten, zowel renovatie- als nieuwbouwopgaven, versterkt het dorpsgevoel. Want juist in een klein plattelandsdorp is het dorpsgevoel van levensbelang, ook in de 21e eeuw.
Literatuur – Th. Baart, C. Markerink, W. Oosterbaan, Nagele (revisited): een modernistisch dorp in de polder, 2006 – Beek en Kooiman Cultuurhistorie, Kwaliteitskaarten Noordoostpolder Urk, 2004. – D’L. Camp, M. Kamphuis, Architectuur en stedebouw in Flevoland, 1992. – A.K. Constandse, Het dorp in de IJsselmeerpolders, (proefschrift) Zwolle 1960. – A.K. Constandse, ‘Een experiment getoetst’ in: Bouw 1964, p. 1134-1139. – A.M.C. van Dissel, 59 jaar eigengereide doeners in Flevoland, Noordoostpolder en Wieringermeer. Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders 1930/ 1989, Lelystad 1991. – J. Dunnebier, Cafe-restaurant te Nagele, in: Bouw 1964, p. 1140-1141. – A. van Eyck, Scholen te Nagele in Forum 1957, p. 243-247. – H+N+S landschapsarchitecten, Toekomstvisie gemeente Noordoostpolder 2030, Ruimte voor kwaliteit, 2003. – Z. Hemel en V. van Rossem, Nagele, een collectief ontwerp 1947-1957, Emmeloord 1984. – Rudi Kegel, De onderste laag boven: compositorische kenmerken van Pendrecht en Nagele, 1996. – W. van de Kuilen, Kerken te Nagele, NOP in: Bouwkundig Weekblad 1963, p. 414-419. – L. Lefaivre, A. van Eyck, Alexander Tzonis, Aldo van Eyck, humanist rebel: inbetweening (sic) in a post-war world, 1999. – Ontwerplab Nagele, Handboek en Werkboek Nagele, visie op een modernistisch dorp in de polder, 2010. – Onderzoekslab Nagele, Het Nieuwe Nagele, Dorpsvisie, 2010. – Het Oversticht, Het DNA van de polderdorpen, 2007. – R. Stenvert, Chr. Kolman, Monumenten in Nederland. Flevoland, Zeist/Zwolle 2006. – H.J. Stuvel, Bouwen op nieuwe bodem ten behoeve van de gemeenschap in het voormalig Zuiderzeebekken, Assen 1967.
– E. van Velzen, Een uitbreidingsplan voor Nagele in Oase 26-27, 1990. – Vereniging Dorpsbelang, Meerjarig Inwonersbeleidsplan Leefbaar Nagele 2007-2017, Nagele 2007. – C. v.d. Wal, De ruimtelijke opbouw van de Noordoostpolder. De jongere bouwkunst en stedebouw in de Noordoostpolder, Flevobericht 319, 1992. – Werkgroep uit de Vereniging De 8, Een plan voor het dorp Nagele, in: Forum 1952, p. 172-178. – J.T.W.H. van Woensel, Nieuwe dorpen op nieuw land, Lelystad 1999.
Noten 1
Over MoMo en de Wederopbouwgebieden: zie o.a. Vitruvius nr. 13, janauari 2010, p. 16-21. 2 CIAM (Congres International d’Architecture Moderne) was de naam van een serie internationale conferenties over moderne architectuur en stedenbouw tussen 1928 en 1959. Een van de belangrijkste ideeën van CIAM was het idee van De functionele stad, waarbij de functies als wonen, werken, verkeer en recreëren van elkaar gescheiden zijn. 3 Zustervereniging Opbouw uit Rotterdam koos voor een stedelijke woonwijk Pendrecht van Lotte Stam-Beese in Rotterdam. 4 Forum 1952, p. 172. 5 C. v.d. Wal, p. 135. 6 C. v.d. Wal, p. 17 7 Het definitieve beplantingsplan kwam pas in juni 1947 gereed. A.M.C. van Dissel, p. 164. 8 J.T.W.H. van Woensel, p. 97-101. 9 Zie hiervoor Deel II van het proefschrift van A.K. Constandse, p. 71-92. 10 A.K. Constandse, p. 102-110. Tussen 1938 en 1948 werd het aantal dorpen uitgebreid van 5 naar 10. Dit gebeurde mede door het inzicht dat landarbeiders liever in dorpen gingen wonen dan in de omgeving van de boerderij. 11 A.M.C. van Dissel, p. 164. 12 C. v.d. Wal, p.48-49; J.T.W.H. van Woensel, p. 101. 13 Forum 1952. Later groeide het totaal aantal woningen naar 400. 14 Z. Hemel en V. v. Rossem, p. 27. 15 In het onderzoekslab zaten: Pi de Bruijn, Bas Horsting, Jeroen de Bos, Rogier Dobma, Magnette Dijkstra, Joosje van Geest, Mirjam van Hasselt, Sven Hulsbergen Henning, Marjan van Herpen, Marc Keizer, Gerrie Kleijnjan, Marten Kuijpers, Guido Schot, Victor Spijkers, Claudia Temperilli en Jim de Valk. 16 In het kader van deze opgave werd het Onderzoekslab omgedoopt tot Ontwerplab Nagele met daarin Pi de Bruijn, Bas Horsting, Jeroen de Bos, Magnette Dijkstra, Joosje van Geest, Mirjam van Hasselt, Sven Hulsbergen Henning, Guido Schot, Victor Spijkers, Claudia Temperilli en Jim de Valk. 쮿
FO R U M C H A R I S S A VA N E I J K DR. ELKE ENNEN D R S . J O L A N DA B O S T H E M I SS I N G L I N K
39
MA
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
In het afgelopen jaar is in de archeologische sector een werkwijze of management methode ontwikkeld, Reverse Archaeology, waarmee sneller breed gedragen keuzes kunnen worden gemaakt binnen het vakgebied archeologie of erfgoed, zonder dat de betrokkenen in conflictsituaties geraken. Door toepassing van deze methode krijgen alle betrokken spelers bij de conditie archeologie in de ruimtelijke ontwikkeling (universiteit, overheid, ontwikkelaar en consument) evenveel zeggenschap over het doel van archeologische onderzoek en over de waarde van het bodemarchief. Op de lange termijn leidt deze aanpak op basis van een bredere maatschappelijke betrokkenheid tot een groter bewustzijn voor een betere bescherming van het bodemarchief, een beter te managen archeologisch proces en een mooiere ruimte. Maar wat levert Reverse Archaeology nu concreet op en wat biedt het voor uitdagingen? In dit artikel lichten wij deze werkwijze toe aan de hand van een metafoor en presenteren we u voorbeeldprojecten waaruit de toepasbaarheid van deze werkwijze blijkt.
1 – EEN TIJDSVENSTER DAT HET VERLEDEN LAAT ZIEN. DOOR VOORAF MET ALLE BETROKKEN SPELERS VAN HET ONTWIKKELPROCES TE BEDENKEN DOOR WELK TIJDSVENSTER EEN NIEUWE ONTWIKKELING GEZIEN KAN WORDEN, ONTSTAAT MEERWAARDE VOOR HET UITEINDELIJKE ONTWERP.
m Reverse Archaeology als proces en methode te illustreren, is als metafoor van het proces een lift gebruikt waar een opdrachtgever in kan stappen. Dit is gedaan om inzichtelijk te maken dat deze werkwijze een proces is dat zich aanhoudend ontwikkeld omdat meerdere betrokkenen in diverse stadia van het project instappen. De opdrachtgever stapt met Reverse Archaeology in een lift waarbij op vijf verschillende verdiepingen (fasen) wordt stil gestaan. Het eindproduct is niet aan de start van het proces in alle finesses omschreven, maar vormt zich gedurende het proces naar boven, afhankelijk van gestelde vragen, geboden oplossingen en de uitkomsten van, tijdens het proces, gemaakte keuzen.
O
Het is een proces dat past in de behoeften van de hedendaagse praktijk waarin integratie van verschillende belangen, behoeften en waarden van erfgoed centraal staan. Belangrijk in deze werkwijze is dat de keuzes met betrekking tot het (archeologisch) erfgoed worden gemaakt op grond van het beoogde gebruik en de toepassing van het plangebied en niet alleen op basis van inhoudelijke kennisproductie.
Op de Begane Grond wordt eerst de vraag van de opdrachtgever nader geanalyseerd. Daarmee ontstaat een grove voorstelling van de mogelijkheden en kansen die de vraagstelling biedt. Op de eerste verdieping wordt duidelijk wat er reeds aanwezig is aan (vigerend) beleid ten aanzien van verschillende sectoren. Met andere woorden wat is de ‘state of art’ van de locatie bezien in haar beleidscontext? Maar ook: wat zijn de doelen en agenda’s van de overige spelers? Op de tweede verdieping worden personen
begroet uit de verschillende domeinen: de wetenschapper, de beleidsmaker, de ontwikkelaar en de eindgebruiker van de ruimte. Zodoende ontstaat een overzicht van wat de betrokkenen belangrijk vinden, wat hen beweegt en wat hun belangen zijn. Op verdieping drie wordt bekeken wat de gezamenlijke waarden zijn van de betrokkenen. Er wordt onder de betrokkenen draagvlak gecreëerd en er is consensus over hoe het traject verder ingestoken wordt. Op verdieping vier stappen andere spelers de
FO R U M
40
2 – REVERSE ARCHAEOLOGY IN 'DE LIFT': DE ARCHEOLOGISCHE AMBITIES VAN ALLE PARTIJEN IN HET ONTWIKKELPROCES WORDEN IN KAART GEBRACHT. OVERHEID, WETENSCHAP, CONSUMENT EN ONTWIKKELAAR VERTELLEN ELKAAR WELKE ARCHEOLOGISCHE PERIODEN EN THEMA'S ZIJ BELANGRIJK ACHTEN.
lift binnen. Vaak is nu duidelijk welke exacte archeologische waarden aanwezig zijn in een gebied en ook de grote lijnen van het stedenbouwkundig ontwerp en bestemmingsplan liggen vast. Nu is het de bedoeling om de gemaakte keuzes van de vorige verdiepingen te vertalen naar maatregelen en toepassingen. De gemaakte keuzes vormen de creatieve input voor inspiratie om de ruimte in te richten, om educatieve pakketten op te zetten en om maatregelen te kiezen voor het beheer en behoud van het archeologisch erfgoed. Kortom, nu krijgen de gemaakte keuzes een gezicht! Verdieping vijf tot slot is de verdieping van de realisatie. Al de mooie plannen die op verdieping vier gemaakt zijn worden daadwerkelijk ten uitvoer gebracht. Op deze verdieping worden de fysieke producten gerealiseerd, worden bestekken opgesteld, gaan opgravingen van start, worden tentoonstellingen ingericht en worden lespakketten opgesteld: de ruimte wordt daadwerkelijk ingericht met een verwijzing naar het verleden.
Stand van zaken Reverse Archaeology: de begane grond Nadat The Missing Link vorig jaar een nieuwe methode presenteerde, Reverse Archaeology, voor de omgang met archeologie als conditie bij ruimtelijke ontwikkelingen, is dit concept in de afgelopen tijd verder ontwikkeld. Een korte terugblik: Sinds per 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking is getreden, is de discipline archeologie een serieus onderdeel geworden van ruimtelijke ontwikkelingsprojecten binnen Nederland. Het krijgt nu vanuit een breed kader maatschappelijke aandacht en is daarmee niet langer een louter sectorale bezigheid. De wet kent echter geen inhoudelijk archeologisch wegingskader. Er moet in ontwikkelingen daarentegen wel steeds afgewogen worden wat belangrijk is in archeologisch opzicht. Deze afweging wordt momenteel in belangrijke mate bepaald door de archeologische wetenschappelijke wereld. Er zijn echter meer belanghebbenden die zeggenschap over de waardering van het archeolo-
gisch bodemarchief en het doel van het archeologisch onderzoek zouden moeten hebben. Naast de wetenschap en de projectontwikkelaars, betreft dit andere spelers in de ruimtelijke ontwikkeling zoals de (gemeentelijke) overheid, de bewoners en eindgebruikers van een project (consument). Reverse Archaeology biedt de mogelijkheid om de belangen en doelen van al deze betrokkenen al in een vroeg stadium te verbinden om zo tot een integrale afweging en integraal uitgangspunt te komen. Het maken van deze keuzes in het prille begin van een geplande ruimtelijke ontwikkeling en niet pas achteraf, heeft als resultaat een gedragen keuze en mooiere projecten. Archeologie is daardoor namelijk bruikbaar geworden voor vele beleidsvelden. Reverse Archaeology maakt dit mogelijk en zet het vigerende archeologische proces op z’n kop. Het zorgt ervoor dat archeologisch onderzoek een directe bijdrage levert aan projecten. In de volgende paragraaf willen wij graag aandacht geven aan de praktische uitwerking van de methode. The Missing Link is de afgelopen
FO R U M tijd samen met haar opdrachtgevers druk bezig geweest om projecten te initiëren en ontwikkelen op basis van de Reverse methode. Hieronder volgt een selectie.
Pilot-projecten Reverse Archaeology: een verdieping hoger Met de werkwijze Reverse Archaeology staan we aan het begin van een nieuwe ontwikkeling binnen de archeologie en de erfgoedsector, die van alle betrokkenen een maximum aan creatieve inzet vraagt. Het proces draagt vooral bij aan een integrale manier van werken. Projecten worden uitgevoerd in samenwerking met bestuurders, bouwers, planologen, gebiedseconomen, projectontwikkelaars, archeologen, beleidsmedewerkers en publiek. Archeologie wordt een werkelijke ruimtelijke conditie, welke vanaf het begin wordt betrokken bij de ontwikkeling als inhoudelijke inspiratiebron en zichtbaar wordt teruggebracht in de leefomgeving. Naast de vraag wat in inhoudelijk opzicht zou moeten worden onderzocht om de wetenschap te voeden, spelen nu ook andere vragen een rol bij de start van een project. Wat heeft een ontwikkelaar van een locatie aan archeologie? Wat is het belang van de gemeentelijke overheid? Wat kan de eindgebruiker ermee doen? Tijdens een ruimtelijk project dient er voortdurend afstemming plaats te vinden tussen de bovengenoemde partijen die met elkaar verbonden zijn op het snijvlak van archeologie en ruimtelijke ordening. Elke partij neemt zijn verantwoordelijkheid voor zijn specifieke belang en samen zorgen zij ervoor dat deze belangen geïntegreerd worden binnen het project. Er is de laatste jaren immers steeds meer sprake van een driedeling in het vakgebied: de kennisproducenten (betrokkenen via de academische wereld en archeologische onderzoeksbureaus), erfgoedgebruikers (ontwikkelaars en consumenten) en erfgoedbeheerders (de overheden). De academische wereld heeft als belang het verzamelen van kennis, de (gemeentelijke) overheid is beheerder en regisseur van de verschillende belangen en deze wil daarnaast het verleden van de streek op een goede manier waarborgen, de projectontwikkelaar wil een nieuwe inspirerende ruimte scheppen met de opgedane archeologische kennis binnen het plangebied en de eindgebruiker wil leven in een mooie en inspirerende leefomgeving. Maar hoe wordt dit bovenstaande nu in de praktijk vormgegeven binnen een project? Dit vraagt duidelijk om een bredere benadering van erfgoedprojecten, welke bijna als een cultuuromslag kan worden gezien. Een omslag naar integraal werken met andere sectoren dan alleen archeologie en erfgoed. Binnen de gemeente Venlo lopen momenteel twee pilot-projecten,
41
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
die beide aangepakt worden volgens de Reverse Archaeology methode. Het betreft het project Q4 in de binnenstad van Venlo en het project Floriade-GreenPark in het buitengebied. Zij zijn goede illustraties van de wijze waarop een dergelijk project zou kunnen verlopen.
Floriade-Wereldtuinbouwtentoonstelling eind 2012, zal in hetzelfde plangebied Venlo GreenPark ontwikkeld worden. Ook hier hebben de gemeente Venlo en de ontwikkelpartijen afgesproken om cultuurhistorie een belangrijke plaats te geven binnen het ontwerp.
Het project Q4 betreft een centrumwijk, waarvan veel van de oorspronkelijke bebouwing is verwoest of gesloopt tijdens de Tweede Wereldoorlog en latere perioden. De wijk kenmerkt zich door na-oorlogse bebouwing met weinig uitstraling en weinig aandacht voor ruimtelijke kwaliteit. Daarom heeft de gemeente Venlo voor Q4 een wijkvernieuwingsbeleid geformuleerd met als doel om Q4 te ontwikkelen tot het ‘culturele hart van Venlo’, waarbij het beleefbaar maken van cultuurhistorie een belangrijke rol speelt. De ontwikkelpartijen hebben zich hier bij aangesloten. Het projectgebied zal de komende jaren uitgebreid archeologisch onderzocht worden.
Uitgangspunt voor bovengenoemde afspraken is een Cultuurconvenant dat de gemeente Venlo en de provincie Limburg getekend hebben, met als doel om cultuur binnen de regio te versterken. Een ander uitgangspunt betreft het gemeentelijk beleid, waarin opgenomen is dat de Venlose cultuurhistorie geïmplementeerd dient te worden in ruimtelijke ontwikkelingsplannen. Zowel bij het project Q4, als bij het project Floriade-GreenPark heeft de gemeente vervolgens expliciet met de projectbelanghebbenden afgesproken dat deze zich actief committeren aan de cultuurhistorische uitgangspunten en doelstellingen van het convenant en het beleid. De projectbelanghebbenden van deze twee projecten hebben uitgesproken dat de inzet een ruime benutting en inpassing van de historische en archeologische geschiedenis van het gebied betreft. Vervolgens heeft de gemeente samen met alle betrokkenen bepaald op welke perioden en thema’s van de Venlose cultuurhistorie er nu precies zal worden ingezet in de projecten. Door middel van ontwerpteamoverleggen, waaraan zowel de gemeente als de ontwikkelpartijen deelnemen, krijgt het bovenstaande streven steeds verder gestalte. De
Een ander project is Floriade-Greenpark. Dit project wordt ontwikkeld nabij het snelwegenknooppunt Zaarderheiken van de gemeente Venlo. Binnen het projectgebied heeft de afgelopen jaren archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Er zijn bijzondere zichtbare archeologische waarden aanwezig, zoals ondermeer prehistorische grafheuvels, een Middeleeuwse veekraal en Middeleeuws wallensysteem en de restanten van een Middeleeuwse kapel. Na afloop van de
3 – DE ONDERHANDELINGSTAFEL. TOT DE INVOERING VAN DE NIEUWE WET VORMDEN 'DE GEBRUIKERS VAN ARCHEOLOGIE' ÉÉN DIFFUSE GROEP VAN ARCHEOLOGEN. IN HET HUIDIGE BESTEL ZIJN VIER BELANGENGROEPEN OF PARTIJEN TE ONDERSCHEIDEN: DE UNIVERSITEIT, DE OVERHEID, DE ONTWIKKELAAR EN DE CONSUMENT.
FO R U M
42
4 – HET UITGANGSPUNT VAN REVERSE ARCHAEOLOGY: SAMEN BOUWEN AAN EEN RUIMTELIJK PLAN, DAT ER DAADWERKELIJK TOE DOET EN DAT DOOR IEDEREEN GEDRAGEN WORDT!
ruimtelijke beleving van cultuurhistorie en op welke manier dit uitgewerkt kan worden, krijgt zo een integrale aanpak. Ook de communicatieafdeling van de gemeente is hierbij betrokken. Deze heeft immers inzicht in de wensen van de eindgebruiker en een visie over citymarketing waarbij aangesloten wordt. Door middel van doelgroep-analyses wordt in beeld gebracht met welke eindgebruiker(s) de wijk eigenlijk te maken heeft en hoe hier op ingespeeld kan worden in het ontwerp en de beleving van de geschiedenis van de wijk Q4. Idealiter wordt de eindgebruiker ook zelf direct betrokken. Bij het project Q4 gaat dit ondermeer gebeuren door middel van een digitaal platform (website). Op deze manier ontstaat een interactie met de gemeentelijke inwoners. Hierdoor wordt duidelijk wat leeft op cultuurhistorisch gebied binnen de gemeente Venlo en waar mensen behoefte aan hebben. Deze informatie zal gebruikt worden als input en inspiratie voor het beleefbaar maken van cultuurhistorie binnen het project. Ook wordt de eindgebruiker in de gelegenheid gesteld, om deel te nemen aan tal van (tijdelijke) cultuurhistorische activiteiten, die door zullen lopen vanaf het moment van de sloop en opgraving tot en met de eindrealisatie van het project. De inspanningen van het archeologisch onderzoek en erfgoedonderzoek worden hiermee in het stadium voorafgaand aan de ontwikkeling al optimaal benut. Belangrijk is dat deze integraal tot stand gekomen thema’s en perioden ook worden voorgezet in het proces van de archeologische monumentenzorg. Bureauonderzoeken, Programma’s van Eisen en onderzoeksagenda’s
dienen allen toegespitst te zijn op de vooraf vastgestelde waarden en aanpak. In de Programma’s van Eisen en bestekken van archeologische onderzoeken worden dus ook eisen gesteld aan de wijze waarop de kennis kan worden vergaard, opdat deze optimaal kan worden gebruikt in de beleving en benutting.
Hoe nu verder? Reverse archaeology is nog steeds volop in ontwikkeling. Inmiddels zijn we de testfase voorbij en is een basis gelegd waarmee iedereen in de ruimtelijke ontwikkeling aan de slag kan. Duidelijk is dat het gaat om het ontwikkelen van een integrale werkwijze tussen de vier betrokken partijen: de overheid, de erfgoedconsument, de ontwikkelaar, en de wetenschap. Deze integrale werkwijze betreft geen integrale aanpak binnen de sector erfgoed of archeologie, maar vooral daarbuiten tussen de verschillende sectoren van gemeenten en ontwikkelaars. Processturing is daarbij van groot belang. De afgelopen jaren is een driedeling ontstaan in de sector archeologisch erfgoed in kennisproducenten, kennisgebruikers en kennisbeheerders. Deze drie vertegenwoordigers moeten met elkaar en met andere belanghebbenden in de ruimtelijke ontwikkeling samenwerken om te komen tot gedragen keuzes. Bínnen de sector archeologie of erfgoed is het maken van keuzes niet direct noodzakelijk, maar zodra het erfgoed buiten het eigen vakgebied ingezet wordt in een ontwikkeling zullen onvermijdelijk keuzes moeten worden gemaakt. Deze keuzes zijn in dat geval ingegeven door de gebruiksvraag; de toepasbaarheid van het erfgoed voor andere doeleinden. De werkwijze Reverse Archaeology
Reageren? Reageren op dit artikel kan door uw reactie te mailen naar
[email protected] o.v.v. ‘forum-reactie Vitruvius’.
5 – SLIMME ARCHEOLOGIE ZOALS THE MISSING LINK DAT VOORSTAAT.
wordt in Venlo in verschillende projecten toegepast. Daarbij blijkt dat vooral het betrekken van gebruikers een organisatorische uitdaging is, waar uitdrukkelijk vorm aan gegeven moet worden. In Venlo wordt hiervoor een digitaal platform ontwikkeld en zal tijdens de publieksevenementen onderzocht worden wat de erfgoedconsument beweegt. Dit zal vervolgens in de beleving en benutting van het Venlose erfgoed een gedegen plek krijgen. Deze terugkoppeling is van groot belang voor de ontwikkeling van het Reverse Archaeology proces. Zo komen we met elkaar daadwerkelijk een verdieping hoger! 쮿
VOOR
U GELEZEN
De Atlantikwall op SchouwenDuiveland Planning en realisatie 1940-1945 Auteur P.C. Heijkoop J. Rijpsma Recensent Frits Niemeijer
Uitgave Rijpsma, Middelburg Details Gebonden, 240 pagina’s, tabellen ca. 350 foto’s in zwart/wit, kaarten en doorsneden ISBN: 978-90-7801-207-8
Prijs € 26,50 Wie kent niet die fiere, betonnen monsters langs onze kusten, met hun holle ogen onder zware, gerimpelde wenkbrauwen? Tot wiens verbeelding spreken niet de massieve relicten van de grootste militaire stelling uit de geschiedenis? Vrijwel iedereen die ooit door de duinen naar het strand zwoegde, moet op resten uit de Tweede Wereldoorlog zijn gestuit. Ze zijn te vinden van Schiermonnikoog tot ZeeuwsVlaanderen en ze omvatten onder meer zware betonnen muren, drakentandversperringen, manschappenverblijven, onder-
komens voor allerlei materieel en zelfs vaartuigen en uiteraard vooral een keur aan opstellingen voor geschut. De kustverdediging die de Duitse Nazi-bezetters in de jaren 19401945 in Noord- en West-Europa realiseerden, strekte zich uit van Noorwegen tot Zuid-Frankrijk en had een lengte van duizenden kilometers. Ze had ten doel een aanval op het ‘Duizendjarige Rijk’ vanuit zee te kunnen afslaan of zelfs totaal te ontmoedigen. De linie bestond uit een reeks van afzonderlijke eenheden die – clichématig – vaak een ‘Perlenschnur aus Stahlbeton’ wordt genoemd. Nergens in Nederland komt het karakter van zo’n parelsnoer mooier tot uitdrukking dan langs de lange hals van de Hollandse duinkust tussen Hoek van Holland en Den Helder. Ten zuiden daarvan lijken de parels echter van het snoer te vallen doordat de lijn is gebroken: de versterkingen op de ZuidHollandse en Zeeuwse Eilanden vormen losse elementen in een door zeegaten verbrokkelde kustlijn. Mede hierdoor is in de ruime literatuur dit eilandengebied tot op heden onderbelicht gebleven. Heijkoop en Rijpsma zijn in dit gat gesprongen en brachten, na een boek over de Duitse werken op Goeree, nu ook een beschrijving van de Atlantikwall op Schouwen-Duiveland uit. Beide in eigen beheer en het tweede nog fraaier – met harde band – uitgevoerd dan het eerste. De Atlantikwall was in feite een robuustere opvolger van de zogeheten Neue Westwall, die grotendeels was uitgevoerd in ongewapend betonnen en bakstenen werken, die dus niet bestand waren tegen zware luchtaanvallen. De vele tientallen werken in de Neue Westwall waren militairorganisatorisch en ruimtelijk verspreid aangelegd langs de gehele kop van Schouwen. Ze
43
VITRUVIUS
waren gegroepeerd in een drietal niveaus, namelijk die van ‘Widerstandsnest’, van ‘Stützpunkt’ en als hoogste die van ‘Stützpunktgruppe’. Deze laatste omvatte één of meer van beide lagere commando-eenheden. In de loop van de oorlog werd de bevelsstructuur meer dan eens gewijzigd, maar het meest duidelijk was de totale opwaardering in de zomer van 1942, toen de gehele kop onder één commandant werd gebracht en Stützpunktgruppe Goeree ontstond. Dit moment viel vrijwel samen met de overgang naar de bouw van zware, gewapend betonnen werken, die tevens het begin inluidde van de Atlantik-wall. Tot op zekere hoogte kan hierbij van realisme en inzicht in de kerende krijgskansen bij de bezetter worden gesproken. De aanval op de Sovjet Unie bleek een veel grotere inspanning te vergen dan verwacht en er moesten dus zo veel mogelijk soldaten worden vrijgespeeld voor het oostfront. Daarnaast vroeg het zuidfront aandacht na de overwinning van de geallieerden in Noord-Afrika. De hegemonie van de Duitse troepen bleek niet onaantastbaar en binnen korte tijd is de strategie verlegd van expansief naar defensief: het spreekwoordelijke Duizendjarige of Derde Rijk met zijn ‘Herrenvolk’, werd een naar binnen gericht en in doodsnood verkerend, maar nog wild om zich heen slaand monster. Natuurlijk is deze constatering gebaseerd op de wetenschap achteraf, maar ook los hiervan: de ‘visionairs’ onder de Nazi’s en de propagandisten en hoge bevelhebbers koesterden heel andere uitgangspunten, die nauwelijks met elkaar te rijmen waren. Het militair beschermen van de tot dan veroverde gebieden kwam voorop te staan, terwijl de beoogde ‘Arische’ kolonisatie naar de achtergrond verdween. Aldus kwam er vanaf het midden van 1942 een bouwprogramma
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
op gang waarin ‘Stahlbeton’ de boventoon voerde. Vrijwel alle andere constructieactiviteiten werden opgeschort ten dienste van de bunkerbouw en in de tweede helft van de oorlog verrezen vele honderden – ja duizenden – gewapend betonnen werken. Ook op SchouwenDuiveland groeide de bouwactiviteit en kwamen tientallen, soms in meters dik beton uitgevoerde onderkomens voor militaire functies tot stand. Uiteraard met als hoofdobjecten een aantal zeer zware kazematten in zogenoemde ‘Schartenbau’: aan alle zijden door massief, gewapend beton beschermde gevechtsopstellingen met schietgaten voor het zwaarste geschut. Schartenbau had als voordeel dat het moeilijk was de bewapening te raken en uit te schakelen, maar had als nadeel dat de schootsvelden gering waren. En dit had weer tot gevolg dat er veel grotere aantallen werken tot stand moesten worden gebracht. Op Schouwen werd relatief laat met dit bouwprogramma een aanvang gemaakt, maar het resultaat was er niet minder om. De auteurs beschrijven de plannen en de totstandkoming op alle niveaus tot in detail, waarbij ze bouwnummers, (standaard)typen en varianten, verbruikte hoeveelheden beton, enz. nauwkeurig weergeven en in de meeste gevallen ook de exacte locaties ervan. Heijkoop en Rijpsma zijn bijzonder goed op de hoogte van de snelle ontwikkeling van de kustverdediging, die ook het vliegveldje Haamstede omvatte. Zij gaan daarom niet alleen in op de werken in en direct achter de zeereep, maar tevens op die in de lijn daarachter. Deze werken hadden onder meer ten doel het al vóór de oorlog bestaande vliegterrein op te waarderen en van een gewapende (luchtaf-
VOOR
U GELEZEN
weer)bescherming te voorzien. De militaire rol van Haamstede is vanwege de gekeerde oorlogskansen uiteindelijk niet erg groot geweest – zo dicht bij de kust gelegen was te gemakkelijk aan te vallen – maar toch zijn er verschillende kleinere operaties van hieruit uitgevoerd en voorts deed het dienst als uitwijklandingsplaats. Een bijzonder ingrediënt van ‘De Atlantikwall op SchouwenDuiveland’ wordt gevormd door de aandacht die de schrijvers schenken aan de voorzieningen in en rond de militaire complexen. Zo beschrijven zij de communicatielijnen op basis van bestaande en nieuwe telefoonnetwerken. In het kustgebied werden de verbindingskabels ongeveer twee meter diep ingegraven om ze sabotage- en bomvrij te houden. Knooppunten en schakelplaatsen werden hier ‘verbunkerd’, maar meer landinwaarts werden ook bovengrondse leidingen toegepast. Daarnaast zijn ook radioposten in bedrijf geweest, maar hieraan wordt in deze uitgave weinig aandacht besteed. Wel schrijven ze over de drinkwatervoorziening,
die in grote delen van SchouwenDuiveland tot ver in de 20e eeuw nog niet via een netwerk was verzekerd. Dit betekende dat de Duitsers zelf waterbronnen moesten slaan. Soms zijn met de hand bediende pompen geïnstalleerd, maar meestal zijn machinale pompen opgesteld en kwamen reservoirs tot stand. Bedacht moet worden dat de waterbehoefte niet alleen drinkwater betrof, maar dat ook de tienduizenden kubieke meters gietbeton voor de vele bunkers enorme hoeveelheden water vergden, al hoefde dat niet geheel zuiver te zijn. Het zijn dit soort, niet zo vaak beschreven onderwerpen die het boek ook interessant maken voor lezers buiten het zuidwestelijke deltagebied. Niet dat ‘alles wat erover te zeggen valt’ hier al uit de doeken is gedaan, maar de gegevens brengen wel een nog nauwelijks beschreven maatschappelijke dimensie aan de bezettingstijd in het vizier. En daar is zo langzamerhand ook behoefte aan. En er zijn dan nog wel meer onderwerpen te bedenken: elektriciteitsvoorziening, sanitaire problematiek
Martin Woestenburg Recensent Henk Baas Uitgave Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Erfgoed van de toekomst Auteur Sim Visser Frank Altenburg Willemien van de Biezen
Het afscheid van Sim Visser – tot 15 juli hoofd Landschap bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed – is door de rijksdienst aangegrepen voor de presentatie van het boekje ‘Erfgoed van de toekomst’. Als landschapsarchitect en beeldend kunstenaar heeft Sim Visser bij zijn aantrede direct gewag gemaakt van de urgentie om de erfgoedzorg te verbinden met allerlei andere disciplines,
44
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
Dat de parels aan de keten van verdedigingswerken zo hard waren als beton, heeft ertoe bijgedragen dat er nu nog zoveel
van de Atlantikwall over is, maar ook het feit dat de kracht van de linie eigenlijk nooit echt op de proef is gesteld, speelde hier mee. Er is wel wat gebombardeerd, maar het meeste doorstond de oorlog onbeschadigd. Pas daarna zijn enorme bressen in het systeem geslagen door opblazen, uitgraven en handmatige sloop. Op SchouwenDuiveland kwamen nog eens bij de Watersnoodramp van 1953 en de totale herinrichting van het eiland die daar op volgde. Het is dan ook van groot belang dat daar alsnog goed wordt gedocumenteerd en eventueel ook – in samenhang – geconserveerd. Dit lezenswaardige boek kan mede aanleiding zijn hierover na te denken. 쮿
zoals belevingsonderzoek, kunst, fotografie, ontwerp, vastgoed en ecologie. Wat erfgoed is, is iets van mensen, en wordt in een maatschappelijk en politiek debat bepaald. Het is niet meer het exclusieve domein van een sectorale discipline, en met dit boekje wordt dus de erfgoedzorg een spiegel voorgehouden. Het past ook goed bij het cultuurlandschap. Het gaat immers niet meer alleen om het object maar veel meer om de cultuur, het verhaal of de ruimtelijke ontwikkeling. Met dit boekje wil de RCE ‘een staalkaart tonen van de manier waarop er over het erfgoed van de toekomst gedacht kan worden,
welke kennis daarbij nodig is en wat het maatschappelijk belang is van het erfgoed dat verborgen zit in gebouwen, het bodemarchief en de landschappen van Nederland’. Hierbij wordt niet concreet ingegaan op de fysieke verschijningsvorm van het erfgoed van de toekomst, maar wordt vooral ingezoomd op de betekenis van erfgoed, op de beeldvorming, op de waarden of op de rollen en verantwoordelijkheden. Deze bepalen de positie van erfgoed in het maatschappelijk debat, en geven dus vorm aan de vraag ‘wat is erfgoed’. Het is daarmee ook een boekje over het huidige erfgoed. In die zin is de titel wat
en riolering, zuurstofvoorziening en luchtzuivering, gasafvoer (ook bij het geschut), enz. Wanneer de beide auteurs dergelijke onderwerpen nog eens verder uitdiepen, zouden ze echter enkele adviezen niet in de wind moeten slaan: laat het manuscript nog eens nauwkeurig doorlopen op taalfouten en breng duidelijker – d.w.z. meer gedetailleerd – de bronnen tot uiting. Het is niet overal helder welk vermeld feit op welke literatuur of welke archiefbron is gebaseerd. En bovendien: graag registers en een termenlijst.
VOOR
U GELEZEN
misleidend. Het boekje, overigens uiterst fraai vormgegeven, bevat een aantal essays en een rondetafelgesprek met het College van Rijksadviseurs. Onder leiding van Tracy Metz hebben deze met elkaar van gedachten gewisseld over de betekenis van erfgoed, de centrale rol van het denken vanuit waarden en de focus op de regio. Maartje van den Heuvel, kunsthistoricus en curator fotografie bij de Universiteitsbibliotheek van de Universiteit Leiden, gaat in op de door haar samengestelde fototentoonstelling Nature as Artifice. Deze bijzondere tentoonstelling van niet-alledaagse landschapsfoto’s heeft ons geleerd hoe kunstmatig ons landschap eigenlijk is. In het boekje is een selectie opgenomen van foto’s uit de tentoonstelling, die op zijn minst een kant van het landschap laten zien die we geneigd zijn niet te waarderen als erfgoed. Maar zoals fotograaf Theo Baart ergens zegt: ‘de Vermeer van nu had niet Delft geschilderd, maar Schiphol’. Het valt – met andere woorden – niet mee om toekomstig erfgoed te duiden. André van der Zande, bioloog en tot voor kort secretaris-generaal van het Ministerie van LNV, en voormalig Belvedere-hoogleraar
45
Ruimtelijke planning en cultuurhistorie aan Wageningen Universiteit, gaat in op de vermaatschappelijking van kennis en deskundigheid van erfgoed. Een moderne erfgoeddeskundige moet tenminste vijf ‘erfgoedtalen’ kunnen spreken om zich verstaanbaar te maken in het brede veld van de zorg voor de historische omgeving. Ook hier klinkt weer door dat de zorg voor het erfgoed niet alleen iets is van de specialist, maar ook van de ontwerper, de ontwikkelaar, de amateur of de marketingdeskundige. Ieder heeft zo zijn eigen idioom als het gaat om erfgoed, die een erfgoedspecialist zich dus eigen zal moeten maken. Uit de ivoren toren! Matthijs Schouten, werkzaam bij Staatsbosbeheer, buitengewoon hoogleraar Ecologie en filosofie van het natuurherstel aan Wageningen Universiteit en hoogleraar Natuur- en landschapsecologie aan de Universiteit van Cork (Ierland) heeft een mooi essay geschreven over de vraag hoe je erfgoed levend kunt houden in een omgeving die telkens opnieuw verandert. Met voorbeelden uit de Himalaya en Ierland laat hij zien dat het begrip erfgoed dynamisch en persoonlijk is. Hoe bewaar je continuïteit en
Polderlands Glossarium van waterstaatstermen Auteur Helga S. Danner Ben van Rijswijk Chris Streefkerk Frits David Zeiler Recensent
Jaap Evert Abrahamse & Erik Kleijn
VITRUVIUS
CAR BEACH, 2001
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
BAS PRINCEN
oriëntatie in een wereld die constant veranderd? Marjoleine de Vos, neerlandicus, dichter en werkzaam bij NRC Handelsblad heeft een essay geschreven over haar zoektocht naar geborgenheid in het landschap, naar thuis, naar liefde zoals ze het noemt. Een verslag van een persoonlijke reis, maar waarschijnlijk heel herkenbaar voor velen. Het boekje opent met een inleiding van de in landschap en erfgoedzaken gespecialiseerde journalist Martin Woestenburg en eindigt met een slotwoord van Cees van ’t Veen, directeur RCE. Wat is de waarde van dit boekje? Allereerst geeft de RCE met dit boekje invulling aan haar erfgenaamschap van Belvedere. De inhoud sluit perfect aan bij het gedachtegoed (behoud door ont-
Uitgave Uitgeverij Noord- Holland Details Genaaid gebonden 192 pagina’s, ISBN 978-90-7838-138-9
Prijs € 19,50 Vorig jaar verscheen bij uitgeverij Noord-Holland Polderlands. Glossarium van waterstaatstermen. Het boekje werd geschreven door een werkgroep
wikkeling) van Belvedere, en geeft aan dat erfgoedzorg allang niet meer gaat over de instandhouding van objecten of materialen, maar over de zorg voor de gehele leefomgeving, waarbij verhalen, literatuur, kunst, fotografie, ruimtelijke planning of filosofie in stelling kunnen worden gebracht. Ten tweede werkt de publicatie agenderend naar ‘het veld’; het geeft richting aan het denken over de manier waarop we onze leefomgeving vormgeven, inrichten en beheren. De inhoud van de publicatie nodigt uit tot reflectie en toont vooral ook aan dat het behoud en de ontwikkeling van nieuw erfgoed vooral een culturele opgave is. Dat is een belangrijke les in een tijd waarin erfgoed ook steeds meer als een ruimtelijke opgave wordt gezien. Laat een ieder die les ter harte nemen, zou ik zeggen. 쮿
van vier onderzoekers, die gedurende meer dan twintig jaar lexicografische aantekeningen maakte. Het boekje is ontstaan in de praktijk; de erin gepresenteerde kennis is de ‘bijvangst’ van langjarig historisch onderzoek naar de waterstaatsgeschiedenis. Het boekje kreeg weinig aandacht in de algemene pers en de vakbladen. Dat is verbazend, niet alleen omdat het een goed vormgegeven, bijna bibliofiele uitgave
VOOR
U GELEZEN
is die voorziet in een leemte, maar ook omdat de waterstaatsgeschiedenis een eigen publiek heeft en als vakgebied binnen de historische wetenschappen een zekere continuïteit kent. Zo sprak de nieuwe hoogleraar waterstaatsgeschiedenis aan de Vrije Universiteit, Petra van Dam, onlangs haar inaugurele rede uit. Zij is de opvolgster van Gerard van de Ven, na zijn pensionering aan de Universiteit van Amsterdam in 2006. Maar ook omdat de geschiedenis van het ‘watermanagement’ een onderwerp is dat veel publiciteit genereert – dat blijkt maar weer uit het onderwerp Land en water van de Week van de Geschiedenis en de prominente aanwezigheid van de waterstaatsgeschiedenis in de opzet van het Nationaal Historisch Museum. Het schrijven van een handzaam glossarium van waterstaatstermen voorziet in een lacune, kan op zichzelf een impuls geven aan de bestudering van de waterstaatsgeschiedenis en verdient daarmee op zich al veel lof. Dat geldt ook voor de zorgvuldige wijze van samenstelling, waarbij de werkgroep van vier veel werk
46
heeft verzet. Er is een grote collectie termen verzameld: het glossarium bevat maar liefst 5500 lemma’s. Het is sterk compilerend van aard. Het bevat geaggregeerde termen uit een groot aantal oudere lexica en glossaria uit publicaties en beoogt hun omschrijving te uniformeren. De werkgroep publiceerde op regelmatige basis delen van het glossarium in het Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis. Op die manier konden de auteurs naast het eigen onderzoek een achterban raadplegen. Daarmee kregen zij de beschikking over veel kennis uit het vakgebied. Dat staat op zich garant voor zowel kwalitatief als kwantitatief hoogwaardig werk, maar heeft ook nadelen. Zo lijkt de stedelijke waterstaat, die meestal niet onder een waterschap viel en daarmee vaak buiten de blik van waterstaatshistorici viel, grotendeels buiten beeld te zijn gebleven. Dat is bijvoorbeeld te zien in het lemma ‘schuren’. De definitie luidt: ‘schoonspoelen en verversen van aangeslibde of vervuilde sluizen en riolen, respectievelijk watergangen door opgezet water in één keer te lossen’. Deze omschrijving richt zich
VITRUVIUS
op het buitengebied. De problematiek van met name vervuiling deed zich vooral in de steden voor. Daar werd niet alleen opgezet water gelost, maar trachtte men wel om het water in beweging te krijgen door gebruik te maken van sluizenstelsels en getijdenverschillen. Ook werden mechanische middelen als vuilwatermolens ingezet. Deze term ontbreekt in Polderlands. Men is bij het inwinnen van informatie te veel in eigen kring gebleven. Het inschakelen van digitale techniek voor het inwinnen van gegevens had voor de hand gelegen, zeker gezien de lange looptijd van het project. Evenals een heroverweging of drukwerk wel de juiste vorm is voor een (per definitie nooit voltooide) onderneming als een glossarium. Was een wiki niet een meer geëigende vorm om het werk te publiceren en tegelijkertijd een ontwikkelingsperspectief te bieden? Een bredere groep zou op deze wijze kunnen participeren in het project. Ook zijn hier en daar inhoudelijke en taalkundige inconsequenties aan te wijzen. De term ‘deimtdeimtsgelijk’ wordt omschreven als ‘verdeling van onderhoudslasten naar rato van de oppervlakte, uitgedrukt in deimten of dagmaten van bijdrageplichtig land. De termen ‘morgen morgensgelijk’ en ‘geers geersgelijk’ worden omschreven als ‘lastenverdeling naar evenredigheid van oppervlakte’. Andere punten van kritiek liggen in de afwezigheid van etymologische herleidingen en bronverwijzingen. Ook geografische varianten worden niet genoemd in de woordenlijst. Daarmee doet Polderlands geen recht aan de regionale eigenheid, waarvan nota bene in de inleiding gewag wordt gemaakt. Verder zou het goed zijn om buitenlandse vertalingen op te nemen. Men zou kunnen tegen-
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
werpen dat het Polderlands een Nederlandse aangelegenheid is, maar dat wagen wij te betwijfelen: niet alleen de ons omringende landen maar ook verschillende andere Europese landen zijn met vergelijkbare problematiek geconfronteerd en kennen veenontginningen, polders en bedijkingen. Verder is vooral modern materiaal gebruikt. Een groot deel dateert van na de Tweede Wereldoorlog. Ook het ontbreken van afbeeldingen is een gemis: zo is het behoorlijk lastig om je als argeloze lezer iets voor te stellen bij een snit (snijwerktuig voor slootonderhoud met handkracht). Maar deze zaken passen niet in een boekje van het binnenzakformaat van Polderlands. Hier dringt de vergelijking met de Bouwkundige termen van Haslinghuis zich op. Dat is een oneerlijke vergelijking, want de Haslinghuis kent een veel langere geschiedenis. De eerste versie verscheen in 1953, inmiddels is het aan zijn vijfde druk. Het bevat ongeveer evenveel (5800) bouwkundige termen, maar ook de meeste elementen die Polderlands mist. Door gebruik te maken van het internet, bijvoorbeeld in de vorm van een wiki (met redactie) of als forum en digitaal woordenboek, waarbij iedereen informatie kan aanleveren, kan Polderlands een nieuwe impuls krijgen. Zodat een continue aanwas van informatie mogelijk is zonder de beperking van een gedrukt boek, dat al snel te omvangrijk zou worden voor een commerciële uitgever. Net als de Haslinghuis overigens, waarvoor plannen tot digitalisering bestaan. Dan kan op termijn een thesaurus ontstaan, een termenlijst waar men op kan terugvallen bij het eenduidig beschrijven van historische verschijnselen. Kortom: het initiatief van de vier auteurs van Polderlands heeft een mooi resultaat opgeleverd, maar smaakt naar meer. 쮿
VOOR
U GELEZEN
Historische atlas van Amsterdam Van veendorp tot hoofdstad, Amsterdam Auteur Ben Speet Recensent
Jaap Evert Abrahamse Uitgave SUN/Stadsarchief Amsterdam Details Gebonden met stofomslag 80 pagina’s, rijk geïllustreerd in kleur ISBN 978-90-8056-558-6
Prijs € 26,50 In 2003 verscheen bij SUN een historische atlas van Nijmegen, de vestigingsplaats van de uitgeverij tot de overname door Boom. Deze atlas was bedoeld als op zichzelf staande uitgave, maar werd zo’n succes dat hij het begin vormde van een serie. Inmiddels zijn stedenatlassen verschenen van Rotterdam, ’s Hertogenbosch, Utrecht, Maastricht, Arnhem, Den Haag, Haarlem, Gent en Groningen. Van een aantal andere steden is
een stedenatlas in de maak. De atlassen worden geschreven door lokale historici, architectuurhistorici of historisch geografen, veelal met medewerking van de gemeentelijke archiefdienst. De historische stedenatlassen van SUN vormen weliswaar een reeks, maar de verschijning van zo’n atlas is over het algemeen het resultaat van een lokaal initiatief (aan de atlassen zelf is overigens ook niet te zien dat ze deel uitmaken van een serie). Dat heeft als voordeel dat de atlassen in hoog tempo verschijnen, omdat steden naar elkaar kijken en niet willen achterblijven, maar draagt het gevaar in zich dat vooral atlassen verschijnen van steden waar toch al veel onderzoek naar gedaan wordt, bijvoorbeeld op een universiteit of bij een actieve historische vereniging, en dat andere steden die normaliter ook al nauwelijks onderwerp zijn van historisch onderzoek (en een minder voor de hand liggende afzetmarkt zijn voor historische publicaties) over het hoofd worden gezien. Dit is inherent aan een reeks als deze, maar het is wel jammer dat van steden als Deventer, Eindhoven of Breda nog geen atlassen zijn.1 Het meest recent verschenen deel in de SUN-reeks is de Historische atlas van Amsterdam: van veendorp tot hoofdstad, geschreven door Ben Speet, een historicus met een lange staat van dienst, die al eerder een SUN-atlas van Haarlem, het deel over de middeleeuwse stadsontwikkeling in de vijfdelige geschiedenis
47
VITRUVIUS
van Amsterdam schreef, maar ook in de jaren tachtig al stedenatlassen verzorgde van Haarlem, Amersfoort en Kampen in de oudere reeks Historische stedenatlas van Nederland. De nieuwe atlas van Amsterdam wijkt in opzet niet af van de rest: binnen tachtig pagina’s wordt de ruimtelijke ontwikkeling van de stad beschreven. Ieder hoofdstuk beslaat twee pagina’s, met een historische kaart (in enkele gevallen een prent of luchtfoto) als uitgangspunt, waarbij de thema’s van de hoofdstukken zo gekozen zijn dat de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen chronologisch te volgen zijn. Speet concentreert zich zonder al te veel thematische uitstapjes op de opeenvolgende stadsuitbreidingen. Daarnaast komt de stedelijke invloed op het omringende platteland expliciet aan de orde. Deze was zichtbaar in de vele buitenplaatsen, maar ook in de uitvoering van grote infrastructurele werken (aanvankelijk trekvaarten, later spoor- en metrolijnen, wegen en Schiphol) en de historische effecten van de stedelijke voedsel- en energievoorziening op het buitengebied: de vergroting van het landbouwareaal door droogmakerijen en de grootschalige turfwinning. De stedelijke invloed strekte zich uit tot ver buiten de stad, maar maakt deel uit van de hoofdlijn van de ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een vanzelfsprekend onderwerp voor een stedenatlas als deze. Hierbij valt op dat moderne werkgebieden als ruimtelijk verschijnsel geheel genegeerd worden, maar dat geldt eigenlijk voor alle atlassen uit deze reeks. Speets goed geschreven teksten bevatten slechts enkele kleine onjuistheden. Zo verwachtte men
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
niet dat de stadsuitbreiding van 1612 voor lange tijd voldoende zou zijn om de groei van Amsterdam op te vangen: het was juist een tijdelijke toestand. Ook was de bouw van koets- en pakhuizen aan de noordzijde van de Keizersgracht geen streven van het stadsbestuur. Men probeerde dat juist probeerde te voorkomen.2 De atlas mist één belangrijk hoofdstuk: de Tweede Wereldoorlog. Ook al is er in Amsterdam relatief weinig directe oorlogsschade geweest, de gevolgen van de moord op de Joodse bevolking zijn groot geweest, ook op de ruimtelijke structuur en het aanzien van de binnenstad na de oorlog. Voor grote delen van de oostelijke binnenstad, zoals de Nieuwmarktbuurt, werden ‘wederopbouwplannen’ gemaakt. Deze stonden in feite geen wederopbouw voor maar grootschalige herstructurering. Deze plannen leidden tot grote ingrepen in de oostelijke binnenstad, zoals de doorbraken door de Weesperstraat en de Jodenbreestraat, de wegen naar de IJtunnel en de bouw van de Stopera. De door verzet uit de Nieuwmarktbuurt gestrande directe stadssnelweg van de Jodenbreestraat naar de Prins Hendrikkade wordt overigens wel in de tekst genoemd. Uit bijvoorbeeld Kaarten van Amsterdam, dat in 2002 door het Stadsarchief werd uitgegeven, blijkt dat er meer dan voldoende kaartmateriaal voorhanden is om zo’n hoofdstuk te maken. Een andere, kleinere omissie zit in de nieuwbouwwijken die na de Bijlmer werden gebouwd, zoals de Venserpolder, waar Carel Weeber nu ook in gebouwde vorm afrekende met de Nieuwe Truttigheid, zoals hij de kleinschalige stedenbouw en architectuur van de jaren zeventig typeerde, en het uit de gefnuikte
VOOR
U GELEZEN
Olympische ambities voor 1992 voortgekomen Nieuw Sloten, waar de stedenbouwkundige vernieuwing vooral zat in het laten zien van de onderliggende structuur van de polder. Net als de keuze van de onderwerpen is de selectie van het beeld evenwichtig. Naast de vele geijkte beelden die iedere historisch geïnteresseerde lezer wel kent, maar die nu eenmaal niet kunnen ontbreken in deze atlas, is een mooie selectie van minder bekend of nooit eerder gepubliceerd beeldmateriaal opgenomen. Zo is op het Citoplan van 1938 te zien hoe ver het Amsterdamse Bos oorspronkelijk van de stad lag. De artist’s impression van de Bijlmer die Otto Jaring in opdracht van de Dienst Publieke Werken maakte, geeft een prachtig beeld van de gedroomde stad van de toekomst. Het afbeelden van de kaart ‘Alarm in Amsterdam’ uit 1956, die de effecten in beeld brengt van de voorgestelde plannen voor de binnenstad, zoals de sloop van de Jordaan, de verkeersdoorbraken door de grachtengordel en de vaak genoemde ideeën van hoofdcommissaris van politie Kaasjager, die de demping voorstond van een groot aantal grachten, waaronder de gehele Singelgracht, is een goede vondst. Een beeld dat ontbreekt en dat zonder meer in een atlas als deze thuishoort, is een overzichtskaart waarop alle fasen van de stedelijke groei te zien zijn. Andere atlassen in deze serie bevatten wel van dergelijke kaarten. Er is geen argument te verzinnen waarom die van Amsterdam niet zo’n kaart bevat. Het voor deze serie gekozen boekformaat is betrekkelijk klein. Dat zal voor het Amsterdam-deel uit de reeks eerder opvallen dan bij andere
delen: er is nu eenmaal meer vergelijkingsmateriaal voorhanden: Amsterdam in kaarten (1987) en Kaarten van Amsterdam (2002) of het in 2008 bij de opening van het nieuwe stadsarchief aan de Vijzelstraat gepresenteerde Het aanzien van Amsterdam. Veel van de kaarten, vooral de oudere, monumentale plattegronden en stadsprofielen, die in werkelijkheid vaak meerdere vierkante meters groot zijn, zijn in de SUN-atlas gewoon niet groot genoeg afgebeeld. Een ernstiger minpunt is de drukkwaliteit van een deel van het beeldmateriaal. Veel afbeeldingen zijn veel te geel, andere te flets. Berckheydes Gouden Bocht heeft nauwelijks kleur, en prachtige gekleurde kaarten uit het Stadsarchief zien eruit alsof ze jaren in de zon hebben
48
VITRUVIUS
gelegen. Drukken in Hong Kong is ongetwijfeld goedkoop, maar dat is wel te zien. Dat doet geen recht aan deze atlas, waarvan het beeld een hoofdbestanddeel is. Het laatste boek dat een overeenkomstige doelstelling nastreefde, namelijk het bieden van een overzicht van de ruimtelijke ontwikkeling van Amsterdam vanaf de middeleeuwen is het onovertroffen Amsterdam in kaarten uit 1987, onder redactie van Willem Heinemeyer. Dat boek is echter nauwelijks vergelijkbaar met deze atlas: het hoefde niet in een format te passen, het is geschreven door een team van vijftien specialisten (onder wie overigens Ben Speet). Maar bovenal is het drie keer zo dik. Deze nieuwe atlas van Amsterdam voldoet binnen zijn tachtig pagina’s goed aan zijn doelstelling door de hoofdlijnen van
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
de ruimtelijke ontwikkeling te volgen. De lezer krijgt in kort bestek een (nagenoeg) compleet en zeer leesbaar overzicht van de ontwikkeling van de stad. Daarom is deze atlas, ondanks de beperkingen die de serie kent, zeker een aanwinst, ook tussen de genoemde boeken over de Amsterdamse stadsontwikkeling en kartografie. 1 Zie
ook: Reinout Rutte, Bouw-
stenen voor vergelijkende analyse? Stedenatlassen en het stadshistorisch onderzoek in Nederland, Stadsgeschiedenis 3 (2008), no. 1, 71-86. 2 Bas
Dudok van Heel, Regent
Families and Urban Development in Amsterdam, Peter van Kessel en Elisja Schulte (red.), RomeAmsterdam: Two Growing Cities in Seventeenth-Century Europe, Amsterdam 1997, 124-145. 쮿
RECENT
49
VERSCHENEN
Prijs € 60,- (excl. verzendkosten)
Een belvedère aan de Schelde Het paviljoen De Notelaer in Hingene (1792-1797) Auteurs Joke Buijs (red.) Anna Bergmans (red.) Uitgave Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) Details Genaaid gebonden 575 pagina’s, kleur ISBN 978-90-7523-030-7
De Notelaer is een prachtig paviljoen dat hertog WolfgangGuillaume d’Ursel en zijn echtgenote Flore d’Arenberg tussen 1792 en 1797 lieten bouwen op de rechteroever van de Schelde in Hingene. Het is ondertussen een bekende en geliefde ontmoetingsplek voor wandelaars en fietsers, misschien zelfs een stukje collectief geheugen sinds de televisiereeks Stille Waters. Het prachtige uitzicht, waarin landschap, architectuur en interieur organisch in elkaar vloeien, is een omvangrijk onderzoeksobject voor het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE). De onderzoeksresultaten van dit multidisciplinair erfgoedonderzoek zijn nu verschenen in de eerste wetenschappelijke publicatie ‘Een belvedère aan de Schelde. Het paviljoen De
Uitgave 010 Publishers Details Hardcover 320 pagina’s, ned/eng ISBN 978-90-6450-707-6
Prijs € 34,50
Represent Koninklijke Tichelaar Makkum Auteur Marietta de Vries Ontwerp Irma Boom i.s.m. Julia Neller
Represent Koninklijke Tichelaar Makkum beschrijft de laatste vijftien jaar uit de lange geschiedenis van deze Friese aardewerkfabriek en Nederlands oudste bedrijf. Onder de bezielende leiding van directeur Jan Tichelaar maakt Koninklijke Tichelaar Makkum op een verrassende manier een aantal ingrijpende veranderingen door. Met de toepassing van de eeuwenoude ambachtelijke expertise binnen het bedrijf en
VITRUVIUS
Notelaer in Hingene (17921797)’. Dankzij het multidisciplinair erfgoedonderzoek dat het VIOE de voorbije jaren voerde, is het mogelijk om het verhaal over het ontstaan en de evolutie van De Notelaer en zijn landschap tot in de kleinste details na te vertellen. Zeventien auteurs schreven bijdragen, waarin zowel geschiedenis, landschap, architectuur en interieur bestudeerd werden. Niemand kon echter vermoeden dat deze neoclassicistische belvedère zo’n schat aan informatie zou opleveren, die ook van internationaal belang is. Naast hertogelijke ontvangstruimte, waarin het salon een grote rol speelde, deed het bovendien dienst als woning voor de veerman en herberg. Het paviljoen was een kunstenaarstrefpunt, waarin een aantal uitzonderlijke figuren een belangrijke rol speelden tot op
de innovatieve ontwerpen van vormgevers en architecten, verruimt het zijn werkzaamheden naar hedendaagse producten op het gebied van het design en de architectuur. De productie van het traditionele aardewerk blijft daarnaast gewoon doorgaan. Zo worden nieuwe producten binnen beide disciplines ontwikkeld en het traditionele ambacht op een unieke wijze geinnoveerd. Represent Koninklijke Tichelaar Makkum beschrijft de context waarbinnen deze ontwikkelingen zijn ontstaan en toont de resultaten aan de hand van de vele gerealiseerde en inspirerende producten. 쮿
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
heden. Zo werd het ontworpen door de Franse hofarchitect Charles De Wailly (1730-1798), op een plaats waar al anderhalve eeuw een veer stond. Hij introduceerde nieuwe architecturale benaderingen in de Zuidelijke Nederlanden en het boek biedt een nooit eerder gepubliceerd overzicht van De Wailly’s projecten op het grondgebied van het huidige België . Het uitgebreid archiefonderzoek geeft bovendien een duidelijk beeld hoe de omgeving van De Notelaer er uitzag en hoe die evolueerde tot vandaag. Architectuur en interieur zijn bovendien van een uitzonderlijke kwaliteit. De toeschrijving van de koepelschildering in het salon aan de uitmuntende kunstschilder Antoine Plateau (17591815) en die van de bas-reliëfs in stucwerk aan de Brusselse beeldhouwer François-Joseph Janssens (1744-1816) kon eindelijk bevestigd worden door archiefonderzoek. 쮿
RECENT
50
VERSCHENEN
ISBN 978-90-5730-662-4
Prijs € € 29,95
Alle streken van het kompas Maritieme geschiedenis in Nederland Auteurs Maurits Ebben Henk den Heijer Joost Schokkenbroek Uitgave Walburg Pers Details Genaaid gebonden 352 pagina’s zwart/wit geïllustreerd
Veel mensen denken bij maritieme geschiedenis aan zeehelden en zeeslagen. Dat is niet verwonderlijk aangezien die aspecten vaak worden benadrukt. Het is nog maar kort geleden dat Michiel de Ruyter uitgebreid met boeken, tentoonstellingen en lezingen werd geëerd, omdat hij 400 jaar eerder in Vlissingen was geboren. Maar maritieme geschiedenis omvat zoveel meer: grote handelscompagnieën zoals de VOC en de WIC, maar ook de walvisvaart, de slavenhandel en de carrière van marineofficieren. Nederlanders bevaren de wereldzeeën al sinds het einde van de 16de eeuw. De Nederlandse scheepvaart beleefde haar hoogtepunt in de Gouden Eeuw, maar ook daarna bleef ons land een belangrijke maritieme natie.
ISBN 978-90-
Kaarten van de provincie Zeeland tot 1860. Geschiedenis en cartobibliografie
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
een staalkaart van de hedendaagse maritieme geschiedschrijving. De auteurs gaan in op de scheepvaart binnen Europa, maar ook op de Nederlandse vaart op de Oost en de West. Naast kapers in Europese en Caribische wateren komen er ook 18de-eeuwse Zeeuwen in de vaart op ZuidAmerika en 19de-eeuwse walvisjagers uit Harlingen in voor. Belicht wordt hoe Nederlandse zeelieden de eerste slaven naar Noord-Amerika brachten en hoe Amsterdamse
kooplieden in de Napoleontische tijd erin slaagden om de handel met Indië gaande te houden.
Dit onderzoek naar gedrukte kaarten van de provincie Zeeland geeft een compleet overzicht en een duidelijke systematische analyse van alle gedrukte kaarten van het oude Graafschap Zeeland. Er wordt een beeld geschetst van de ontwikkeling van het landschap door de eeuwen heen en het steeds veranderende beeld van de cartografie van de eilanden door verschuivende zandbanken, inpolderingen, bedijkingen, stormvloeden en overstromingen, ook van de periode voordat er gedrukte kaarten waren. Bovendien is in de inleiding een overzicht opgenomen van de geschiedenis van de provincie Zeeland in het algemeen. Met dit werk hebben
Dick Blonk en Joan Blonk - Van der Wijst een waardig opvolger voltooid van hun eerste boek, deel I uit de Explokart-reeks, Hollandia Comitatus met de cartobibliografie van het Graafschap Holland.
Deze uitgave is opgedragen aan Femme S. Gaastra. Hij was tot juni 2010 hoogleraar maritieme geschiedenis aan de Universiteit Leiden. In die functie bepaalde hij mede de richting van het onderzoek naar het maritieme verleden van Nederland. Femme Gaastra is bij het grote publiek vooral bekend als auteur van De geschiedenis van de VOC. 쮿
Alle streken van het kompas is
Auteur D. Blonk J. Blonk-van der Wijst Uitgave Hes & De Graaf Publishers Details Gebonden met full colour stofomslag, 508 pagina’s ca. 400 illustraties in kleur
Zelandia Comitatus
VITRUVIUS
6194-240-5
Prijs € 99,50 na 1-1-2011 € 125,-
Met 129 kaartbeschrijvingen en meer dan 400 afbeeldingen in kleur geeft dit boek een prachtige blik op het karakteristieke, direct herkenbare cartografische beeld van deze dynamische provincie. 쮿
RECENT
51
VERSCHENEN
Uitgave Van Gruting Details Genaaid gebonden met stofomslag 343 pagina’s geïllustreerd in zwart/wit ISBN 978-90-7587-950-6
Prijs € 32,00
Republiek van adel Eer in de Oost-Nederlandse adelscultuur (1555-1702) Auteur Conrad Gietman
Republiek van adel gaat over adellijke mythes, obsessies met afkomst, hoofse liefde, vrouwelijke lijdzaamheid en rebellie, schakingen, jachtruzies, gekwetste eer, wraak en de dood. Het is een studie over normen, waarden en ambities
flappen, 288 pagina’s rijk geïllustreerd ISBN 978-90-5105-042-4
Prijs € 29,50
Gebouwen van het plastische getal Een lexicon van de Bossche School Auteur Hilde de Haan Ids Haagsma Uitgave Architext Details Genaaid gebonden met
Dit boek is een uniek naslagwerk over monnik-architect dom Hans van der Laan (19041991) en diens invloed op de architectuur. Van der Laan is bij architectuurkenners wereldwijd bekend door zijn krachtige, verstilde kloostergebouwen zoals Sint-Benedictusberg in Vaals, en door de boeken die hij schreef. Zijn lange kloosterleven wijdde hij aan een zoektocht naar de grondbeginselen van een architectuur die weldadig is voor lichaam en geest. Op basis hiervan ontwikkelde hij een omvattende architectuurtheorie rond een uniek compositorisch hulpmiddel: het plastische getal. Het boek Gebouwen van het plastische getal geeft niet alleen een zeer veelzijdig beeld van dom Hans van der Laan, zijn achtergronden en zijn
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
van Oost-Nederlandse edelen in de tweede helft van de zestiende en de zeventiende eeuw. De Republiek der Verenigde Nederlanden is in ons nationaal bewustzijn verankerd als een samenleving van kooplieden en regenten. Deze voorstelling berust op het ‘Hollandse wonder’ van de Gouden Eeuw. Maar waar Holland zich in de zeventiende eeuw kenmerkte door de macht van burgerlijke regenten en een bloeiende stedelijke cultuur, was in de oostelijke gewesten sprake van een traditionele standensamenleving waarin de adel onmiskenbaar de toon aangaf. Macht en
aanzien lagen hier in handen van families als Bentinck, Van der Capellen, Van Haersolte en Ripperda. Zij leefden in de overtuiging dat zij op grond van hun adellijke afkomst waren geroepen om te heersen over land en mensen.
theorie, maar laat ook zien hoe diens ideeën zich ontwikkelden en verfijnden. Naast alle gebouwen van Van der Laan worden de bouwwerken geanalyseerd van tientallen architecten die door hem zijn geïnspireerd. Zo wordt getoond dat deze architectuurbenadering springlevend is en méér omvat dan wat bekend staat als ‘de Bossche School’. Het is daarmee het eerste boek dat een overzicht geeft van de rijke diversiteit aan architectuur die onder invloed van Van der Laan ontstond en nog ontstaat, en dat ook uitlegt hoe diens ‘plastische getal’ precies een rol speelt. Het boek bevat
een encyclopedisch lexicon, een architectuurgids en een topografische atlas met circa 400 gebouwen, en wordt gecompleteerd met vele architectenbiografieën, een register en een bibliografie. 쮿
Eer vormde het belangrijkste ordeningsprincipe in het bestaan van Oost-Nederlandse edelen. Door dit eerbegrip te ontrafelen en als sleutel te hanteren tot hun leef- en gedachtewereld ontstaat een nieuw, verrassend beeld van een merkwaardige, fascinerende beschaving in het oosten van de Republiek. 쮿
RECENT
52
VERSCHENEN
Etsen met licht Een nieuw raam voor de Sint Bavo Auteur Aart van der Kuijl Erik A. de Jong Uitgave Waanders Details Paperback met flappen Ned/Eng, ca. 70 illustraties in kleur ISBN 978-90-4007-704-3
Prijs € 17,95
Uitgave Nieuw Amsterdame Details Paperback met flappen 448 pagina’s geïllustreerd ISBN 978-90-4680- 791-0
Prijs € 29,95
Gods filosofen Auteur James Hannam Paul Syrier (vertaling)
'Middeleeuws' is synoniem geworden voor wreedheid en onbeschaafd gedrag. Toch waren Galileo, Newton en de Wetenschappelijke Revolutie niet mogelijk geweest zonder het werk van middeleeuwse
Uitgave Stokerkade Details Gebonden, 96 pagina’s full-colour ISBN 978-90-7915-612-2
Prijs € 12,50
Museum Bisdom van Vliet Haastrecht Auteur Barbara Laan
Museum Bisdom van Vliet: een onvergetelijke ontmoeting… Aan de rand van het Groene Hart ligt trots aan de Hollandse IJssel het kleine stadje Haastrecht. Je kunt er heerlijk fietsen in het uitgestrekte Hollandse landschap of gewoon
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
Het glasraam in de Sint Bavo kerk te Haarlem, gemaakt door de Haarlemse kunstenaar Michel van Overbeeke (geb. 1942), is een zeldzaam voorbeeld van nieuwe, monumentale kunst in oud erfgoed. Het kunstwerk werd op 25 november 2008 onthuld door koningin Beatrix. Etsen met licht gidst de beschouwer langs de voorstellingen op het raam. Het beschrijft en illustreert de veelheid aan thema’s in het glasvenster. De verschillende voorstellingen vertellen over dualisme en beweging, over
energie en schepping, over hemel en aarde, over duurzame vrede en over liefde als de bron van vrede en verdraagzaamheid. Het glasvenster wordt in deze publicatie ook vanuit een kunstbeschouwelijk perspectief onder de loep genomen. Werken met glas geeft gestalte en betekenis aan wat in feite immaterieel is: het licht. Zoals het licht de voorstellingen van het monumentale raam openbaart, zo helpt deze publicatie de betekenis ervan beter te begrijpen. 쮿
geleerden en wetenschappers. In Gods filosofen veegt James Hannam de vloer aan met veel mythen over de Middeleeuwen. Hij toont aan dat men in de Middeleeuwen niet dacht dat de aarde plat was en dat Columbus ook niet 'bewees' dat het een bol was; de Inquisitie zette niemand op de bandstapel vanwege zijn wetenschappelijke inzichten en evenmin was Copernicus bang voor vervolging; geen enkele paus heeft geprobeerd het getal nul of anatomisch onderzoek op mensen te verbieden.
Gods filosofen is een eerbewijs aan de vergeten wetenschappelijke prestaties van de Middeleeuwen – aan de vooruitgang die dikwijls eerder dankzij dan ondanks de invloed van het christendom en de islam werd geboekt. Ook op technologisch gebied vonden doorslaggevende ontwikkelingen plaats: de bril en de mechanische klok werden bijvoorbeeld beide in het Europa van de dertiende eeuw uitgevonden. Een epische reis door zes eeuwen geschiedenis. 쮿
wat slenteren langs de eeuwenoude gebouwen. Aan het eind van de dijk ligt het majestueuze Museum Bisdom van Vliet, dat de deur voor u open zet zodra de lente aanbreekt. Pronkserviezen en fonkelkristal, antieke erfstukken en stijlvolle interieurstoffen vormden het decor van het patriciërsbestaan van de invloedrijke familie Bisdom van Vliet die hier in de zeventiende eeuw was neergestreken. Een rijk gedecoreerd huis treft u hier aan, met een bijzondere geschiedenis en culturele
tradities: een genot voor elke liefhebber. De nieuwe museumgids begeleidt u door de weelderige vertrekken. Neem de gids mee als u geruisloos door het museum schrijdt, over de dikke, handgeknoopte vloerkleden. Of blader hem nog eens door als u thuis op de bank wilt nagenieten van een rijke culturele belevenis. Want een bezoek aan het museum is een overgetelijke ontmoeting met het rijke en verrassende leven van toen, een ervaring die u niet mag missen. 쮿
RECENT
53
VERSCHENEN
Auteur Jeroen Geurst (red.) Ontwerp Piet Gerards Ontwerpers Uitgave 010 Publishersn Details Hardcover 472 pagina’s, Engels ISBN 978-90-6450-715-1
Prijs € 39,50
Cemeteries of the Great War
Grenzeloze natuur De internationale betekenis van soorten, ecosystemen en landschappen in Nederland Auteur Joop Schaminée Joep Dirkx John Janssen Uitgave KNNV Uitgeverij i.s.m. Alterra Details Genaaid gebonden, 144 pagina’s, rijk geïllustreerd in kleur ISBN 978-90-5011-320-5
Prijs € 29,95
De Britse architect Sir Edwin Lutyens (1869-1944) ontwerpt na de Eerste Wereldoorlog 140 begraafplaatsen voor de gesneuvelde soldaten in het landschap van Vlaanderen en
Wat is precies de rol van de Nederlandse natuur in Europees verband? Welke elementen van natuur en landschap zijn kenmerkend voor ons land? Grenzeloze natuur bespreekt dit vraagstuk vanuit drie verschillende invalshoeken: de soorten, de ecosystemen en de landschappen. Nederland is weliswaar klein en dichtbevolkt, maar het kent een grote rijkdom aan natuur en landschappen, van de duinen langs de Noordzee tot de zandgronden van Twente, en van de Waddenzee tot het Limburgse Mergelland. Sommige soorten, ecosystemen en landschappen komen buiten onze landsgrenzen niet of weinig voor. Als ze uit Nederland verdwijnen, dan verdwijnt daarmee ook een belangrijk gedeelte van de Noordwest-Europese populatie van die soort, of van het Noordwest-Europese areaal van dat ecosysteem of landschap. Dat geeft Nederland een internationale verantwoordelijkheid voor het behoud van die soorten, ecosystemen en land-
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
Noord-Frankrijk. De reeks begraafplaatsen vormt als het ware een afdruk van het voormalige strijdfront op de kaart van Europa. Alle zijn ze vormgegeven volgens een van te voren vastgesteld aantal principes, zoals een uniforme grafsteen, een grote altaarsteen en een groot kruis. Door het verschil in grootte, ligging en herkomst zijn het echter allemaal unieke variaties op de gekozen thema's. Opvallend zijn de zorgvuldige situering in het landschap, de afwisselende keuze van bomen en beplanting en de architectuur van de poort- en schuilgebouwen. Het rijk geïllustreerde boek
behandelt de ontstaansgeschiedenis van de ontwerpen en legt door een uitgebreide landschapsarchitectonische analyse het onderliggende principe van orde en variatie in de architectuur bloot. Alle 140 begraafplaatsen zijn uitvoerig gedocumenteerd met verwijzingen naar de locatie waar ze te vinden zijn.
schappen. Nederland is bijvoorbeeld een pleisterplaats voor grote aantallen trekvogels. De Noordse woelmuis komt alleen in ons land voor. Onze hoogveenvegetaties zijn uniek, en nergens anders vind je getijdengebieden zoals in onze Zeeuwse Delta. Grenzeloze natuur beschrijft onze natuur- en landschapswaarden per biotoop. Het schetst niet alleen de ecologische rol van Nederland in Europees verband, maar legt ook in heldere taal uit hoe experts die rol precies bepalen en welke nationale en internationale regelgeving daarbij komt kijken.
De auteurs vertegenwoordigen samen vele decennia aan ervaring in natuurbeheer en beleid. Met hun enthousiaste beschrijvingen en toegankelijke uitleg bereiken zij een breed publiek, van professionals tot natuurliefhebbers. In Grenzeloze natuur maken zij op een overtuigende manier duidelijk dat de Nederlandse natuur er wel degelijk toe doet.
Naast een compleet naslagwerk is het boek een uitstekende reisgids en boeiend voor liefhebbers en professionals op het gebied van architectuur, landschapsarchitectuur en de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog. 쮿
Dit boek is het tiende deel in de Reeks WOt-studies van de Wettelijke Onderzoekstaken Natuur en Milieu (WOT N&M), onderdeel van Wageningen Universiteit en Researchcentrum. 쮿
RECENT
54
VERSCHENEN
Auteur Paul van Gaalen Uitgave Walburg Pers Details Genaaid gebonden, 128 pagina’s rijk geïllustreerd in kleur ISBN 978-90-5730659-4
Prijs € 29,95
Beleef de IJssel De mooiste rivier van Nederland
In ‘Beleef De Ijssel’ brengt de internationaal bekende natuurfotograaf Paul van Gaalen de rivierloop op haar allermooist in
Een onderzoek naar de oorsprong en ontwikkeling van de Gooise marken en de gebruiksrechten op de gemene gronden van de Gooise markegenoten (1280-1568)
Van meenten tot marken
Auteur Anton Kos Uitgave Verloren Details Genaaid gebonden 446 pagina’s ISBN 978-90-8704-180-9
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
beeld. Deze hommage aan de IJssel toont de vele, gevarieerde gezichten van de rivier vanaf haar bron tot aan haar monding in Kampen, waar zij wordt opgeslokt door de watermassa van het Ketelmeer. De fotograaf zocht ook de Duitse oorsprong op van het riviertje de Issel, dat via de Oude IJssel bij Doesburg in de IJssel uitmondt. De lezer stroomt als het ware mee als een blad op het water, dat van elk hoofdstuk de spil vormt. Naast het ontstaan en de betekenis van de IJssel komen onderwerpen aan de orde zoals de uiterwaarden door de seizoenen heen, bijzondere
oeverterreinen van Staatsbosbeheer, watermanagement en de ontwikkeling van ‘nieuwe natuur’. Hoewel de nadruk ligt op het landschap en de specifieke IJsselflora en -fauna, krijgen ook de recreatieve aspecten en de economische bedrijvigheid aan en op het water de nodige aandacht. Vanwege de historische verhalen en de gedegen achtergrondinformatie helpt deze schitterende uitgave elke bezoeker van de IJsselvallei met andere ogen te kijken naar de mooiste rivier van Nederland, haar oevers en markante achterland. 쮿
Aan het begin van de vijftiende eeuw werden de graaf van Holland, de stad Naarden en de Gooise boeren het eens over het behoud, beheer en gebruik van de Gooise gemene gronden: weilanden, heidevelden, venen, bossen, moerassen en wildernissen. De Gooiers hadden zich daarvoor al verenigd in twee zogenoemde markeorganisaties en stonden bekend als geërfden, vandaar erfgooiers. Erfgooiers en markeorganisaties kwamen natuurlijk niet uit de lucht vallen. Gooiland was ruim driehonderd jaar in bezit van het
stift Elten en ging in 1280 over in handen van de graaf van Holland. De Gooise boeren hielden echter vast aan hun gebruiksrechten en raakten periodiek in conflict met de Hollandse grafelijkheid. Anton Kos beschrijft de oorsprong en ontwikkeling van de Gooise marken en de gebruiksrechten op de Gooise gemene gronden. In de hoofdrol de erfgooiers en hun marken, de Hollandse graven en toonaangevende personen als François Hinlopen en Albertus Perk. 쮿
Prijs € 33,00
Stamboomboek
Prijs € 22,95
Verborgen verleden Auteur R. Van Drie Uitgave Waanders Details Gebonden, 192 pagina’s ca. 80 illustraties in kleur en 70 zwart/wit ISBN 978-90-4007-727-2
Teleac kwam dit jaar met een nieuw televisieprogramma over de familiegeschiedenis van bekende Nederlanders. In elke uitzending staat een BN’er centraal, die zelf onderzoek doet in archieven naar zijn voorouders. Mensen als Gerard Spong, Youri Mulder, Philip Freriks en anderen doen daarbij
soms opmerkelijke ontdekkingen! Het bijbehorende boek is een uitmuntende en een goed toegankelijke inleiding op het doen van stamboomonderzoek, een bezigheid waar steeds meer Nederlanders plezier in vinden. Rob van Drie heeft reeds veel boeken op dit vlak op zijn palmares en het Centraal Bureau voor Genealogie staat borg voor de inhoudelijke informatie. 쮿
RECENT
55
VERSCHENEN
Auteur Kester Freriks Uitgave Athenaeum Details Gebonden 256 pagina’s full-colour, met historische kaarten ISBN 978-90-2536-770-1
Prijs € 29,95
Verborgen wildernis Ruige natuur & kaarten in Nederland
Bestaat er nog ongerepte natuur in Nederland? Landschappen met woeste gronden, ondoordringbare bossen, gevaarlijke moeras-
Details Gebonden Oblong formaat 144 pagina’s rijk geïllustreerd ISBN 978-90-7915-609-2
Prijs € 17,50
Steenfabrieken Beelden van een veranderend landschap
Auteur Karin Stadhouders Uitgave Stokerkade
Eeuwenlang vormden steenfabrieken een karakteristiek beeld in het Nederlandse landschap. Langs de rivieren doemden de schoorstenen op van steenovens, waar arbeiders hun brood verdienden 'in het zweet des aanschijns'. Karin Stadhouders heeft onder-
Wereldberoemd dankzij een misvatting
De molen Rijn en Lek te Wijk bij Duurstede
Auteur Fred Gaasbeek Uitgave Verloren Details Gebonden 188 pagina’s rijk geïllustreerd in kleur ISBN 978-90-8704-177-9
Prijs € 20,00
VITRUVIUS
NUMMER 14
JA N U A R I 2 0 1 1
gebieden, getijdenstromen, kliffen, ongetemde stranden en wolfskuilen? Kunnen we naar ons land kijken vanuit het perspectief van de wildernis? Nederland is door mensenhand gemaakt. Toch telt het land plekken waar de wildernis heerst, waar de roep van de natuur klinkt. Kester Freriks doorkruiste het land op zoek naar de wilde weelde van het ongerepte, en hij vond die op onverwachte plekken. Behalve het woeste landschap vormen oude land- en waterkaarten zijn inspiratiebronnen. Vele hiervan zijn in dit boek afge-
beeld. Jan W.H. Werner, conservator van de kaartencollectie van de Universiteit van Amsterdam, behandelt in vogelvlucht de geschiedenis van de cartografie in Nederland. Het resultaat is een reisverslag en een liefdesverklaring. Verborgen wildernis is een pleidooi voor het behoud van het kostbaarste bezit van ons land: de vrije, wilde natuur, al denken we dat die getemd is. Door de combinatie van landschap en cartografie is dit boek een lofzang op Nederland in woord en beeld. 쮿
zocht hoe tijdgenoten aankeken tegen de steenovens en de mensen die er werkten. Dit beeld is onthullend: op het product baksteen was men trots, maar het bakken ervan werd beschouwd als een inferieure bezigheid. Het steenovenvolk leefde in de marge van de samenleving. Ook de fabrieken zelf werden bepaald niet gezien als een verrijking van het landschap. Dit beeld heeft lang doorgewerkt, ook toen de schoorstenen al niet meer rookten. Veel oude steenfabrieken zijn gesloopt. Nog maar sinds kort
kunnen de overgebleven complexen zich verheugen in een actieve belangstelling van erfgoedliefhebbers, betrokken burgers en overheden. Een aantal heeft recent een nieuwe functie gekregen en daar wordt weer gewerkt en gewoond. Stadhouders beschrijft enkele kenmerkende voorbeelden van herbestemming. Deze studie zal geïnteresseerden in steenfabrieken en grofkeramiek aanspreken, maar vanwege de vernieuwende benadering ook vele andere liefhebbers van industrieel erfgoed. 쮿
De molen Rijn en Lek aan de Dijkstraat te Wijk bij Duurstede is een uniek exemplaar: het is de enige Nederlandse molen die op een stadspoort is gebouwd. Dit fraai geïllustreerde boek beschrijft de geschiedenis van de korenmolen, die tot op de dag van vandaag in bedrijf is gebleven. Daarbij gaat het niet alleen over de bouw, de Leuterpoort, wieken, maalstenen en meel. Ook de mensen die verbonden zijn geweest aan Rijn en Lek,
met name de eigenaars en molenaars, komen ruimschoots aan bod. Dit alles tegen de achtergrond van het kleinsteedse leven in Wijk bij Duurstede. Vanwege haar fraaie gestalte en mooie ligging heeft de molen tal van kunstenaars geïnspireerd. Het beroemde schilderij van Jacob van Ruisdael is overigens niet van de molen Rijn en Lek. Hoe deze misvatting is ontstaan, wordt in dit boek uitvoerig uit de doeken gedaan. 쮿
VITRUVIUS
NUMMER 14
56
JA N U A R I 2 0 1 1
t/m 30.1.2011 Utrecht RIETVELDS UNIVERSUM De tentoonstelling Rietvelds Universum laat zien dat de Utrechtse architect en ontwerper Gerrit Th. Rietveld (18881964) veel meer heeft ontworpen dan de klassieke Rood-blauwe stoel en het beroemde Rietveld Schröderhuis. Hij realiseerde meer dan honderd HET POPPENHUIS DOOR RIETVELD VOOR DE KINDEREN VAN FOTOGRAAF gebouwen en vele meubelen. NICO JESSE (NAAR ZIJN ONTWERP Het Centraal Museum plaatst VOOR IJSSELSTEIN, 1949). Rietvelds werk in een brede context. Door de persoon en zijn manier van werken centraal te stellen en te vergelijken met beroemde tijdgenoten als Wright, Le Corbusier, Mies van der Rohe zet de tentoonstelling het creatieve genie van Rietveld in een nieuw licht en geeft het een beeld van Rietvelds bijdrage aan 20ste-eeuwse architectuur en design. De tentoonstelling wordt gerealiseerd in samenwerking met het Nederlands Architectuurinstituut en is nog te bezichtigen tot 30 januari 2011 in het Centraal Museum Utrecht.
t/m 6.2.2011 Den Haag
en het onderhouden van contacten met kunstenaars bovendien een leuke hobby die soms werd gecombineerd met meer frivole zaken. Van Heeckeren verzamelde eigentijdse kunst. Hij kocht werken van onder anderen Schotel, Schelfhout, Van de Sande Bakhuyzen, Verboeckhoven, Bosboom en Eeckhout. Nieuwe stromingen in de schilderkunst die in de tweede helft van de 19de eeuw opkwamen, zoals de school van Barbizon en de Haagse School, konden de baron niet bekoren. Slechts een enkel schilderij verwijst naar de nieuwe tijd. Van Heeckeren overleed in 1875 in zijn woning aan het Lange Voorhout, waar ook zijn drie kinderen waren geboren. Kern van de tentoonstelling vormen ongeveer 70 schilderijen uit de Romantiek die door de baron zijn verzameld, en op 19de-eeuwse wijze worden getoond. Ze zijn afkomstig uit diverse particuliere collecties van verschillende familieleden en inmiddels verspreid over drie kastelen: Twickel en Weldam in Overijssel en Schloss Rüdenhausen in Zuid-Duitsland. Het leven van de baron wordt belicht aan de hand van familieportretten, afbeeldingen van zijn huizen, kledingstukken, meubelstukken, persoonlijke documenten en (zeer vroege) foto’s. Veel schilderijen en andere voorwerpen komen uit kasteel Twickel. Uit de eigen collectie van het museum worden geschilderde portretten getoond die de relatie van de baron met de Oranjes illustreren.
EEN HAAGSE BARON EN ZIJN SCHATTEN
SCHILDERIJENCOLLECTIE VAN HEECKEREN VERENIGD IN DEN HAAG
t/m 14.2.2011 Leiden LICHT AAN BOORD
Bijna 150 jaar lang was een groot deel van de collectie schilderijen van de Haagse baron Van Heeckeren van Wassenaer verspreid over verscheidene landgoederen en erfgenamen. In samenwerking met Stichting Twickel in Delden zullen ruim 70 schilderijen uit de collectie van de baron nog t/m 6 februari 2011 weer even gezamenlijk te zien zijn in het Haags Historisch Museum. Naast Deldenaar was de baron vooral ook Hagenaar. Kasteel Twickel was zijn buitenverblijf, maar de baron verbleef het meest van zijn tijd in zijn woning aan het Lange Voorhout in Den Haag. Contacten met koning Willem II en diens broer prins Frederik maakten Van Heeckeren enthousiast voor het aanleggen van een schilderijenverzameling. Schilderijen werden aangekocht om de salons mee te verfraaien en er een gesprek over te kunnen voeren. Voor Baron van Heeckeren was het bezoeken van kunsthandels in Parijs en Brussel
Tot 14 februari 2011 is in het Nationaal Scheepsarcheologisch Depot in Lelystad een nieuwe publiekspresentatie te zien: Licht aan boord. In dit historisch overzicht van scheepsverlichting is een selectie uit de circa 33.000 voorwerpen uit het depot opgesteld. De voorwerpen zijn afkomstig uit 72 scheepswrakken. Deze wrakken dateren van omstreeks 180 na Chr. tot het begin van de twintigste eeuw. De gepresenteerde voorwerpen geven een indruk van de veranderingen in het gebruik van verlichting aan boord. Ook laten ze de technische ontwikkeling ervan zien. Kaarshouders, olielampen, tuitlampen, snotneuzen, vuurstenen, tondeldozen, zwavelstokjes en nog veel meer. Alle in het depot aanwezige scheepsinventarissen werden doorzocht op verlichtingselementen en aansteekmiddelen. Getoond worden vier gebruikscategorieën: toelating van daglicht, binnen-
57
VITRUVIUS
NUMMER 14
steden uit tot een omvangrijke nijverheid. Al in de 13e en 14e eeuw was Haarlem een van de belangrijkste brouwerssteden in Holland. In het straatbeeld herinneren hieraan namen als ‘het Brouwerskolkje’ en ‘de Brouwersvaart’, en namen van bierbrouwerijen, zoals ‘De Olifant’ en ‘De Drie Klaveren’.
JA N U A R I 2 0 1 1
DRINKBEKER, 14E EEUW VINDPLAATS: VLEESHALKELDER, GROTE MARKT, HAARLEM. FOTO: BUREAU ARCHEOLOGIE HAARLEM
Bloeiperiode verlichting door kunstlicht, buitenverlichting en aansteekmiddelen. De belangrijkste categorie bestaat uit binnenverlichting door kunstlicht: kaarshouders, olielampen, petroleumlampen en elektrische verlichting. De binnenruimten konden natuurlijk ook verlicht worden door daglicht. Daarom maken ook raampjes en deklichten deel uit van de tentoonstelling. Stormlampen en navigatielichten vertegenwoordigen de categorie buitenverlichting. Ook aansteekmiddelen zijn te zien, als vuursteen, vuurslagen, tondel, zwavel(stokjes) enz. De meeste verlichtingselementen werden zowel aan land als aan boord gebruikt, maar omdat hoge, smalle kandelaars bij een onstuimige vaart konden omvallen, gebruikte men vaker lage blakers met brede voet. Er waren zelfs voor schepen speciaal vervaardigde olielampen met een cardanische ophanging, die ervoor zorgde dat de lamp altijd horizontaal bleef hangen. Ook stormlampen en navigatielichten zijn specifiek voor schepen vervaardigd. Men was zuinig: wat kapot ging werd zo mogelijk hersteld, soms op primitieve wijze door de gebruiker zelf. Gestreefd is naar een zo compleet mogelijk overzicht, inclusief slecht bewaard gebleven en incomplete voorwerpen. Een uitgebreide en rijk geïllustreerde catalogus is verkrijgbaar voor € 25. Het Nationaal Scheepsarcheologisch Depot van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is te vinden aan de Oostvaardersdijk 01-04; op werkdagen vrij toegankelijk en in de weekends bereikbaar via de Bataviawerf.
t/m 3.4.2011 Haarlem PROOST! BIERBROUWEN IN HAARLEM 1250-1650 Ter gelegenheid van de opening van de ‘Jopenbrouwerij’ in de voormalige Vesterkerk, nabij De Raaks, waar naar eeuwenoud recept het ‘Jopenbier‘ gebrouwen zal worden brengen het Archeologisch Museum Haarlem en het Noord-Hollands Archief de rijke historie van Haarlem als brouwersstad in beeld. Aan de hand van archeologische voorwerpen, opgravingsgegevens en historische informatie toont het Archeologisch Museum t/m 3 april 2011 een overzicht van het bierbrouwen in Haarlem in de periode 1250 – 1650. T/m 26 februari is in het Noord-Hollands Archief het vervolg van deze tentoontstelling te zien, met de nadruk op de brouwhistorie vanaf 1650 tot heden.
Brouwersstad Vroeger dronk wie dorst had bier! In de Middeleeuwen dronk jong en oud zo’n 300 liter per persoon per jaar! Het brouwen groeide in veel
De belangrijkste bloeiperiode van de brouwnijverheid in Haarlem lag in de tweede helft van de 15e eeuw. Rond 1500 telde de stad 120 brouwerijen met een gemiddelde jaarproductie van anderhalf tot wel drie miljoen liter bier. In de 16e en de 17e eeuw was ruim een derde van de Haarlemse bevolking direct of indirect werkzaam in de brouwindustrie. Vanwege de constante kwaliteit genoot het Haarlemse bier een uitstekende reputatie, ook buiten de landsgrenzen.
1.4.2011 Leiden 9e SOJA 2011 Sinds 2002 wordt jaarlijks het Symposium Onderzoek Jonge Archeologen (SOJA) georganiseerd op een van de Nederlandse universiteiten. Die dag worden jonge archeologen in de gelegenheid gesteld hun onderzoek te presenteren aan een groter publiek. In veel gevallen gaat het om afstudeeronderzoeken. Deze worden ook gepubliceerd in de SOJA-bundel die na elk symposium samengesteld wordt. Locatie: Universiteit Leiden.
14-15-16.4.2011 Den Bosch NEDERLANDSE RESTAURATIEBEURS 2011 Er wordt gestukadoord, gemetseld en getimmerd. Steenhouwers tonen hun vaardigheden. Boekrestauratoren conserveren waardevolle historische werken. Archeologen delen hun dilemma's. Glazeniers etaleren hun bekwaamheden. Schilders maken replica's van historische muurschilderingen. Technici repareren objecten uit de Mobiele Collectie Nederland. Naast actie, lawaai, rook en stoom, heerst er de rust en de concentratie op de Nederlandse Restauratiebeurs 2011. Locatie: Brabanthallen in Den Bosch.
Stad van Cahen opent poorten voor nieuwe bewoners
_____________ __________________________________
Stadsherstel koopt, restaureert en beheert monumenten en beeldbepalende panden. Zij verhuurt haar bezit als woonhuis, winkels, atelier, horecagelegenheid of met een bijzondere functie. Op deze manier blijft dit cultureel erfgoed deel uitmaken van ons leven.
_____________ __________________________________
Met de verhuizing van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
een eigenzinnige exponent van het structuralisme, is onlangs
is het markante bouwwerk aan de Muurhuizen/Kerkstraat vrij
vernoemd naar zijn architect. Voor dit multifunctionele gebouw
gekomen. Stadsherstel Amersfoort heeft het complex overgeno-
is Stadsherstel Amersfoort, die zelf onlangs zijn intrek in de Stad
men en er een nieuwe bestemming aan gegeven.
van Cahen heeft genomen, op zoek naar huurders die bij voor-
Het complex omvat naast het hoofdgebouw dat is ontworpen door
keur zijn gelieerd aan de monumentenwereld.
de architect ir. Abel Cahen, een tweetal voormalige seminarie-
Interessant nieuws voor hen die zie zich willen vestigen op een van
gebouwen een kapel en een binnentuin. De seminariegebouwen
de meest inspirerende en onderscheidende locaties die Amers-
krijgen een woonbestemming. Het spraakmakende hoofdgebouw,
foort rijk is! Kijk voor meer informatie op www.stadvancahen.nl
Postbus 842, 3800 AV Amersfoort Tel. 033-460 5020 Fax 033-460 5039 Bezoekadres: Muurhuizen 104
[email protected] www.shmn.nl
Cultureel erfgoed voor de toekomst