JAARGANG 4
I
NUMMER 13
I
OKTOBER 2010
ONAFHANKELIJK VAKBLAD VOOR ERFGOEDPROFESSIONALS
A R C H E O L O G I E
C U LT U U R LA N D S C H A P
MONUMENTENZORG
4쎹
per jaar meer dan
4000 erfgoedprofessionals!
Bereik met uw nieuwsbrief 4x per jaar meer dan 4.000 erfgoedprofessionals! Dit grote bereik én de hoge attentiewaarde van Vitruvius zijn úw voordelen. Bespreek nu de mogelijkheden: bel uitgeverij Educom 010-425 6544. Of mail alvast een pdf van uw nieuwsbrief aan
[email protected]. www.uitgeverijeducom.nl.
Uitgeverij Educom BV Drukwerk Investeringen Marketing Internet
JAARGANG 4
RETORT
IN HET BORGINGSPROCES
I
NUMMER 13
I
OKTOBER 2010
EEN DUIK IN HET VERLEDEN VAN DE
16
NEDERLANDSE RIVIEREN
34
GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN
ROTTERDAM
22
40
28
MONUMENTENWACHT: ONTSTAAN, VERLEDEN,
GRACHTENGORDEL AMSTERDAM NU
WERELDERFGOED
HEDEN, TOEKOMST
KO R T o.a. Unieke vondsten bij onderzoek Paardenmarkt • H-team herbestemming opgericht • 200 jaar Koninkrijk der Nederlanden •
1 0 J A A R V E S T I G I A PA G 1 2 - 1 3
Friesland mooiste provincie • RAAP stadskernonderzoek Harderwijk •
F R I S O W O U D S T R A - R E S N O V A R U B R I E K PA G 1 4 - 1 5
Massagraf paarden in Borgharen • Romeins militair archief in provincie
VOOR U GELEZEN
Utrecht • ICN taken naar RCE • Beschermingsprocedure panden in
R E C E N T V E R S C H E N E N PA G 4 9 - 5 3
Nijmegen • Monitor gebouwd erfgoed 2010 • Libris Geschiedenis Prijs
AGENDA
• Restauratie stoomgemaal Cruquius • PA G I N A 4 - 10
PAG 4 3 - 4 8
PAG 5 4 - 5 6
VITRUVIUS
NUMMER 13
2
O K TO B E R 2 0 1 0
EEN UITGAVE VAN
Vitruvius is een informatief, promotioneel, onafhankelijk vaktijdschrift dat beoogt kennis en ervaring uit te wisselen, inzicht te bevorderen en belangstelling te kweken voor de vakgebieden archeologie, cultuurlandschap en monumentenzorg.
Uitgeverij Educom BV Mathenesserlaan 347 3023 GB Rotterdam Tel. 010-425 6544 Fax 010-425 7225
[email protected] www.uitgeverijeducom.nl
SUB-SPONSORS
Postbus 1600, 3800 BP Amersfoort Tel. 033-421 7421 www.cultureelerfgoed.nl
Postbus 842 3800 AV Amersfoort Tel. 033-460 5020
[email protected] www.shmn.nl Joint venture van de Alliantie en Mitros
MEDE-ONDERSTEUNERS
Nijverheidsweg-Noord 114 Tel. 033-299 8181 3812 PN Amersfoort Fax 033-299 8180 Postbus 1513 800 BM Amersfoort www.archeologie.nl
Scheveningseweg 46, 2517 KV Den Haag Tel. 070-306 6800 Fax 070-306 6870 www.hobeon.nl
Pelmolenlaan 12-14 3447 GW Woerden
Ruurloseweg 83 7251 LC Vorden Tel. 0575-519 455 Fax 0575-519 550 www.frisowoudstra.nl
Tel. 0348-437 788 www.the-missinglink.nl
Spoorstraat 5 3811 MN Amersfoort Tel. 033-277 9200 www.vestigia.nl
B. Minkenberglaan 2 – 6109 AL Ohé en Laak Tel. 06-11 454 247 / 0475-55 23 30 www.res-nova.nl
COLOFON
Vakblad Vitruvius werkt met een onafhankelijke redactie en redactieraad. Artikelen worden pas gepubliceerd na peer reviews door experts uit het werkveld.
UITGEVER/BLADMANAGER
Robert Diederiks
REDACTIE Dr. J.E. Abrahamse Drs. H.G. Baas mw. Drs. P. J. Braaksma R.P.H. Diederiks Ir. M. van Hunen Dr. H.C.M.Kleijn S.A. Muller Drs. E. Raap mw. Dr. E.M. Theunissen Drs. H. van de Velde
REDACTIERAAD Dr. C.H.M. (Chris) de Bont Wageningen Universiteit Drs. H.M.P. (Jeroen) Bouwmeester RCE Drs. B. (Boudewijn) Goudswaard TheMissingLink/Archeologic Dr. B. (Bernadette) van Hellenberg Hubar Res nova Dr. R.J. (Reinout) Rutte TU Delft Prof.Dr.Ir. M. (Theo) Spek Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed, Rijksuniversiteit Groningen Ir. G.A. (Gerdy) Verschuure-Stuip TU Delft Drs. H. (Henk) van de Velde ADC
ABONNEMENTEN Nederland 4 nrs/jaar E 45.België 4 nrs/jaar E 55.Voor betaling wordt een factuur verzonden. Vermeld bij correspondentie altijd het abonneenummer (zie de factuur). Tijdige betaling garandeert regelmatige toezending. Abonnementen lopen automatisch door. Opzeggingen (uitsluitend schriftelijk per aangetekend schrijven) dienen uiterlijk twee maanden voor afloop van de abonnementsperiode in ons bezit te zijn.
LEZERSSERVICE / NABESTELLINGEN Adresmutaties/abonnementen en nabestellingen doorgeven via
[email protected] © Copyrights Uitgeverij Educom BV OKTOBER 2010
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd door middel van boekdruk, fotooffset, fotokopie, microfilm of welke andere methode dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. ISSN 1874-5008
VAN
3
DE REDACTIE
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
TWE E F E E STJ E S
msterdam en Rotterdam kunnen we vanaf deze plaats feliciteren. Amsterdam met de UNESCO benoeming van de grachtengordel tot werelderfgoed en Rotterdam met het vijftigjarig bestaan van Bureau Oudheidkundig Onderzoek van gemeentewerken Rotterdam (BOOR ). In dit nummer wordt uitgebreid aandacht besteed aan deze eerste gemeentelijke archeologische dienst van Nederland. Ook geeft deze editie ruimte aan de Nederlandse rivier en het cultureel erfgoed dat zich bevindt in en op de bodems ervan.
A
In opdracht van het ministerie van OC&W heeft Res nova begin 2010 een exercitie uitgevoerd die tot kernkwaliteiten
moest leiden voor de toekomstige bescherming van Wederopbouwgebieden via de Algemene Maatregel van Bestuur. In deze editie het eerste deel waarin beschreven wordt hoe deze constructie uit de nieuwe Wro wordt ingezet en waarin de methodische aspecten van de erfgoed-SWOT © aan de orde komen. Tot slot vindt u een artikel van de hand van Fred Vos, directeur van Monumentenwacht Nederland, over de Wakende Wachters in onze erfgoedwereld. Uw bijdrage in dit blad? Mail naar
[email protected]. Ook voor op- en aanmerkingen ten aanzien van Vitruvius, –– De redactie houden wij ons aanbevolen.
Elk kwartaal op uw deurmat...
...de nieuwste kennis op erfgoedgebied. Ontvang als abonnee 4 keer per jaar vakblad Vitruvius. Of geef een abonnement cadeau! Neem contact op met Uitgeverij Educom: 010-425 6544, info uitgeverijeducom.nl.
KO R T
4
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
Unieke vondsten bij archeologisch onderzoek Paardenmarkt E
ind juni jl. zijn bij het begin van een archeologisch onderzoek op de Paardenmarkt te Alkmaar al unieke vondsten gedaan. De gemeentelijke afdeling Monumentenzorg & Archeologie ging er, op basis van eerder onderzoek, vanuit dat hier alleen monniken en vooraanstaande Alkmaarders begraven lagen. Maar inmiddels is er een aantal skeletten van kinderen gevonden, die naar schatting tussen de 11 en 18 jaar oud waren. Het terrein wordt, onder toezicht van de afdeling Monumentenzorg & Archeologie, in delen opgegraven. Dit gebeurt door een archeologiebedrijf in combinatie met studenten Fysische Antropologie van de Universiteit van Leiden. Onder wetenschappelijke begeleiding lopen ongeveer 35 studenten op de opgraving hun veldwerk-stage.
ste bevindingen genoteerd. Het botmateriaal wordt daarna voorzichtig in de werkplaats gewassen en gedroogd, voordat het wordt ingepakt. Het echte skeletonderzoek (forensisch onderzoek) vindt plaats in het laboratorium van de Universiteit. De studenten bepalen dan aan de hand van het botmateriaal het geslacht en de globale leeftijd. Ook komen zo bepaalde afwijkingen en gebreken aan het licht, die misschien meer informatie geven over de unieke vondsten. Nico Alsemgeest, wethouder Monumentenzorg & Archeologie: ‘Op de opgraving is duidelijk te zien dat de mensen in een houten kist zijn begraven. Liggend op de rug met de handen naast zich of voor de borst of buik gekruist. Helaas is van de kist in de zandige bodem weinig meer over dan een dun bruin spoor waar ooit het hout was. Maar de skeletten zijn zelfs vanachter de hekken duidelijk zichtbaar’.
Bij het onderzoek wordt elk skelet voorzichtig vrijgelegd, met een borsteltje om de broze botten niet te beschadigen of weg te vegen. Daarna wordt het skelet gefotografeerd en getekend. Er worden in het veld enkele maten genomen en bij de berging worden enkele eer-
FOTO: RITSKE VELSTRA
Skeletonderzoek Bekijk de opgraving Om iedereen de gelegenheid te geven de opgraving van dichtbij te bekijken, staan er rondom de opgravingen hekken en borden met informatie. Ook is de opgraving te volgen op www.alkmaar.nl/paardenmarkt. 쮿
H-team herbestemming opgericht O p 24 juni jl. werd tijdens het Nationaal Congres Leegstand & Herbestemming in Amersfoort het H-team geïnstalleerd, bestaande uit een zevental prominenten uit de wereld van de herbestemming.
Leegstaande gebouwen in Nederland, het worden er steeds meer. Naast de bijna 7 miljoen vierkante meter leegstaande kantoren, komt er dagelijks wat bij: één boerderij per dag, twee kerken per week, één klooster per maand. De wenselijkheid tot herbestemmen wordt dan ook steeds groter. Immers, herbestemming biedt veel kansen voor het onderbrengen van woningen, bedrijvigheid, zorgfuncties en culturele functies. Herbestemmen zorgt voor economische impulsen en een mooi en compact Nederland. Vandaar dat ook de Rijksbouwmeester en het college van Rijksadviseurs herbestemming bepleit.
De oprichting van het H-Team is een actie vanuit het Nationaal Programma Herbestemming dat door het Rijk wordt opgezet vanuit de modernisering monumentenzorg en het architectuurbeleid. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed faciliteert dit programma. De Rijksdienst ondersteunt als kenniscentrum dit programma met middelen en menskracht. De overige leden van het H-team zijn Jean Baptiste Benraad, Arno Boon, Helen van Duin, Wessel de Jonge, Marinke Steenhuis en Rudy Stroink. Het H-team zal de komende jaren met regelmaat van zich laten horen. Vanuit de praktijk zal men analyseren welke problemen er zijn met herbestemming en deze agenderen. Het team heeft een vinger aan de pols van het herbestemmingsvraagstuk in Nederland en vraagt publiekelijk aandacht voor het onderwerp. Tevens zoekt het H-team aansluiting bij andere maatschappelijke thema's zoals duur-
zaamheid en demografische ontwikkeling zoals krimp. Rijksadviseur voor het Cultureel Erfgoed Wim Eggenkamp: ‘Herbestemming is ook een culturele opgave, zeker waar het gebouwen en terreinen betreft die een belangrijke cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen. Of gebouwen die de status van gemeentelijk of rijksmonument hebben of onderdeel zijn van een beschermd gezicht. Dat vraagt om extra maatwerk waarbij heden en verleden op een goede manier verbonden worden. Dus niet snel nieuwe functies zoeken en deze in een oud gebouw ‘proppen’, maar gewetensvol, met aandacht voor bestaande kwaliteiten en cultuurhistorische waarden. Dan nutten we herbestemming optimaal uit en leveren we bovendien een bijdrage aan een mooier Nederland.’ 쮿
KO R T
5
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
200 jaar Koninkrijk der Nederlanden in De Nieuwe Kerk INAUGURATIE WILLEM II IN DE NIEUWE KERK, 1840.
De Nieuwe Kerk Amsterdam In 2010 bestaat De Nieuwe Kerk 600 jaar. De kerk, wellicht de meest bezochte van Nederland, werd in het voorjaar van 1410 in gebruik genomen. De laatste 30 jaar is de het een bloeiend cultureel centrum, waar grote tentoonstellingen over bijzondere landen, culturen en religies worden georganiseerd.
Nationaal Historisch Museum
et Nationaal Historisch Museum en De Nieuwe Kerk in Amsterdam organiseren in de winter van 2013 - 2014 de centrale overzichtstentoonstelling ter gelegenheid van 200 jaar Koninkrijk der Nederlanden. De tentoonstelling zal bestaan uit 200 voorwerpen uit nationale en internationale openbare en parti-
H
culiere collecties. Samen zullen ze een beeld geven van de ‘grote’ en ‘kleine’ geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden tussen 1814 en 2014. 200 jaar Koninkrijk der Nederlanden is te zien in De Nieuwe Kerk in Amsterdam van december 2013 tot en met april 2014.
Het Nationaal Historisch Museum wil de historische verbeelding stimuleren, enthousiasme voor geschiedenis teweegbrengen en nieuwsgierigheid opwekken. Op dit moment werkt een team intensief aan de ontwikkeling en de bouw van het museum, maar het Nationaal Historisch Museum bestaat eveneens daarbuiten. Zo biedt het museum ook nu al een blik op de rijke geschiedenis van Nederland met tentoonstellingen en activiteiten onder het thema INNL. Het werkt actief samen op het terrein van erfgoed, geschiedenis, onderwijs, wetenschap, media en kunst. Op deze manier ontstaan voortdurend verrassende en boeiende verbindingen tussen heden en verleden. 쮿
ChristenUnie lijkt het meest landschapsgezind
Friesland mooiste provincie van Nederland
D
e provincie Friesland blijkt met afstand de mooiste provincie van Nederland te zijn volgens de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap (VNC). De ChristenUnie is uitgeroepen tot de partij die zich het meeste inzet ten behoeve van het landschap. Dit bleek 15 juni jl. tijdens de landelijke bijeenkomst van de VNC campagne ‘Nederland van de Kaart’. Voor deze campagne heeft VNC met behulp van deskundigen op het gebied van landschap, cultuurhistorie, biodiversiteit, grondwater & bodemgesteldheid en natuur- & bosbeheer het landschap beoordeeld. De conclusie was schokkend; niet een 7.3 die burgers volgens het Milieu- en Natuurplanbureau aan het landschap geven, maar gemiddeld een 3.3 scoorden de verschillende provincies volgens de experts. De provincie Friesland scoorde echter een 7.2!
Volgens VNC directeur Dirkmaat komt dit doordat Friezen, in een relatief dun bevolkte provincie, nog gevoel van trots en eigenwaarde hebben en zich daardoor hevig verzetten als hun streekeigenheid en historie bedreigd wordt. De ChristenUnie bleek van alle landelijke politieke partijen het beste beleid te voeren ten aanzien van landschap, nog voor Groen Links en D’66. Tijdens de bijeenkomst in De Rode Hoed benadrukten Alexander Rinnooy Kan en Elco Brinkman dat crisissen komen en gaan, maar dat landschap een permanent opdracht is
en dat het dringend extra onderhoud nodig heeft. Dhr. Rinnooy Kan gaf bovendien aan dat investeren in landschap een winstgevende investering is. 쮿
KO R T
6
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
Presentatie RAAP stadskernonderzoek Harderwijk
O
ver de opzienbarende resultaten van de opgravingen die archeologen van RAAP in de afgelopen jaren uitvoerden in de historische binnenstad van Harderwijk is een fraai boek verschenen. Het in hardcover uitgevoerde rapport ‘Stadskernonderzoek in Harderwijk’ staat vol foto’s en informatie over de aangetroffen bodemschatten en het is via RAAP te bestellen. De opgravinglocatie aan de Bruggestraat en Vijhestraat was een bijzondere plek. Zo werd daar een bakstenen zaalbouw uit de Middeleeuwen ontdekt: een bijzonderheid in de destijds overwegend houten steden. Het is dan ook aannemelijk dat de bakstenen zaalbouw van oorsprong het woonhuis was van de graaf van Gelre óf van een uitzonderlijk rijk koopman. In later eeuwen is de zaalbouw als kelder opgenomen in herberg In de Hollandsche Tuyn. Inmiddels is op deze plek de nieuwbouw van Krijco Casino’s & Leisure verschenen, maar het 13e eeuwse muurwerk van de zaalbouw en een deel van de veldkeienbestrating is bewaard gebleven in de casinokelder. Op 26 juni jl. werd daar een expositie met vondstmateriaal en informatieborden geopend en de kelder wordt opgenomen in de rondleidingen van het stadsgilde Harderwijk. Tijdens de opening overhandigde RAAP projectleider Martin Schabbink het rapport over Harderwijk aan wethouder Daamen.
Watertoren Dokkum rijksmonument De naoorlogse watertoren van Dokkum is aangewezen als rijksmonument. Namens de minister van OCW kent de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed deze status toe aan bijzondere objecten die van nationaal belang worden geacht. Het is de eerste en enige watertoren uit
nog steeds een rol in de drinkwatervoorziening in de provincie Friesland.
Ontwerp
de wederopbouwperiode die is ingeschreven in het Monumentenregister.
Watervoorziening in de wederopbouwperiode In het naoorlogse uitbreidingsprogramma werd in Friesland in de jaren 1956-’58 een viertal watertorens gerealiseerd. Het toenmalige programma voorzag in de bouw van nog twee torens, maar ontwikkelingen in de watervoorziening en de bouwtechniek maakten de bouw van nieuwe watertorens overbodig. Steeds meer watertorens worden sindsdien buiten gebruik gesteld. Sinds de jaren '70 van de twintigste eeuw wordt de bouwopdracht ‘watertoren’ in Nederland niet meer verstrekt. De toren in Dokkum (foto), in bezit van waterbedrijf Vitens, is nog in functie en speelt dus
Leeuwarder en voormalig Rijksbouwmeester Jo Vegter tekende voor het ontwerp van de watertoren. De buitengewoon fraai vormgegeven architectonische elementen maken deze watertoren uniek en van bijzondere architectuurhistorische waarde. In het oorspronkelijke ontwerp was bovenin de 37 meter hoge toren ruimte gecreëerd voor een restaurant. Architect Vegter wilde hiermee optimaal gebruik maken van de hoogte, markante ligging en krachtige beeldbepalende functie van de watertoren in het silhouet van Dokkum. Vernieuwend is de uitgesproken soberheid en de toepassing van glijbekisting bij de bouw van de toren. Om het reservoir aan de binnenzijde zo glad mogelijk en de toren aan de buitenzijde vuilafstotend te maken werd gebruik gemaakt van geverfde bekistingen.
100 topmonumenten De watertoren in Dokkum is onderdeel van de zogenaamde ‘Top 100’, een lijst met belangrijke naoorlogse bouwwerken, in 2007 bekend gemaakt door toenmalig minister van OCW Plasterk. Deze honderd zijn evidente mijlpalen in de ontwikkeling van de architectuur, stedenbouw, landinrichting, bouwtechniek of ruimtegebonden kunst. Het zijn essentiële toonbeelden uit de periode 1940-1958, een periode waarin het naoorlogse Nederland voor een grote bouwopgave stond. Het ontstane bouwarsenaal kenmerkt zich door nieuwe bouwtypes, nieuwe materialen en hoogbouw.. 쮿
Massagraf van paarden ontdekt in Borgharen rcheologen hebben in Borgharen een massagraf blootgelegd met de resten van 35 tot 50 paarden. Het is voor de eerste keer dat in West-Europa een graf met zo’n groot aantal paarden is gevonden. Onderzoek heeft uitgewezen dat het graf dateert uit de zestiende of zeventiende eeuw. De archeologen gaan ervan uit dat de paarden mogelijk gedood zijn tijdens gevechten in de Tachtigjarige Oorlog (15681648), of bij de Franse belegering van Maastricht in 1673 door koning Lodewijk XIV.
A
Het graf werd juni jl. ontdekt tijdens archeologisch onderzoek dat Archeodienst in opdracht en op kosten van het Consortium Grensmaas uitvoert. Het Consortium is de uitvoerder van de rivierbeveiliging, de natuurontwikkeling en de grindwinning van het project Grensmaas. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is nauw betrokken bij de archeologische onderzoeken op de Grensmaaslocaties.
Hazenberg Archeologie, die de opgravingen coördineert in opdracht van het Consortium: ‘De paarden lagen gestapeld in een greppel. We hebben nagenoeg volledige skeletten blootgelegd. We hebben ook hoefijzers gevonden. Paardentuig is tot nu toe niet aangetroffen.’ Opvallend is trouwens dat het om relatief kleine paarden gaat met een stokmaat die schommelt rond de 1.40 meter.
Archeologe Angela Simons van het bureau
Simons sluit niet uit dat er een verband gelegd
KO R T
7
VITRUVIUS
BELEG VAN MAASTRICHT DOOR PARMA IN 1579
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
kan worden tussen het paardengraf en de vondst van resten van Franse soldaten enkele jaren geleden nabij de Maasoever in Borgharen, niet ver van de huidige vindplaats van het paardengraf. Dat het om Franse soldaten ging, kon toentertijd vastgesteld worden aan de hand van uniformknopen. Volgens zoöloge Jessica Grim van Archeodienst gaat het om een vondst die haar weerga niet kent in West-Europa. De paardenresten zullen dan ook bewaard en nader onderzocht worden. De datering van het graf is trouwens vastgesteld via de zogenaamde C14-methode: archeologen kunnen de oudheid van stoffelijke resten bepalen door het radioactieve verval van koolstof in de skeletten te meten. 쮿
Romeins militair archief in provincie Utrecht
I
n het archeologisch depot van de provincie Utrecht is juli jl. een unieke vondst gepresenteerd uit de Romeinse tijd. Het gaat om een verzameling van meer dan 100 fragmenten van schrijfplankjes uit het Romeinse fort Fectio in Bunnik-Vechten. Het is voor het eerst dat in Nederland aan de grens van het Romeinse Rijk een dergelijke ontdekking is gedaan. De verzameling is verder bijzonder omdat een groot aantal plankjes vrij compleet is en redelijk goed bewaard is gebleven. De houten schrijfplankjes zijn in de jaren 70 gevonden door twee amateurarcheologen ten noorden van het Romeinse fort, waar Rijkswaterstaat werkte aan een wegverbreding van de A12 en A27. Bij het afgraven van de stortgrond langs de snelweg kwamen de plankjes tevoorschijn. De bijzondere vondst is nu overgedragen aan het archeologisch depot van de provincie Utrecht. Inventariserend onderzoek van het archeologisch adviesbureau Hazenberg Archeologie en de Vrije Universiteit uit Amsterdam wijst uit dat het waarschijnlijk gaat om officiële documenten uit het militair archief van het nabijgelegen stafgebouw van de Romeinse troepen. Daarbij valt te denken aan oorkondes, schuldverklaringen, contracten of testamenten. Vermoedelijk zijn de schrijfplankjes bij het opruimen van het archief in de Rijn gegooid, waar deze na tweeduizend jaar in de bedding van de rivier zijn terug gevonden. De vondst is niet alleen bijzonder voor
DE REPLIKA VAN EEN ROMEINSE WACHTTOREN TUSSEN HET 19DE-EEUWSE WATERLINIEFORT EN HET VELD DAT NU NOG DE RESTANTEN VERBERGT VAN HET CASTELLUM FECTIO.
Nederland, maar valt ook in de categorie van topcollecties als de Vindolanda schrijftabletten die zijn gevonden bij de Muur van Hadrianus in Engeland. De eigenaren van de Fectio documenten hebben de plankjes afgestaan aan de provincie Utrecht, zodat deze kunnen worden onderzocht en geconserveerd. Dit sluit goed aan bij de ambitie van de provincie om de geschiedenis van het Romeinse fort opnieuw tot leven te brengen.
Aanvullend onderzoek De schrijfplankjes worden in opdracht van de provincie Utrecht nader onderzocht. Een Engelse archeoloog en expert op dit gebied van de Universiteit van Oxford zal de teksten waar mogelijk vertalen. Alle onderzoeksgegevens komen bovendien in een wetenschappelijke database en worden in verschillende (populair)
wetenschappelijke publicaties gepresenteerd. Van het onderzoek wordt ook een fotoreportage en filmverslag gemaakt. Nadat de schrijfplankjes zijn geconserveerd, wordt een selectie uit de gevonden collectie tentoongesteld. Het onderzoek is eind 2011 gereed. De begeleiding van het project is in handen van Hazenberg Archeologie uit Leiden. Het fort Fectio neemt een bijzondere plek in de geschiedenis in. Het castellum werd omstreeks het jaar 5 na Christus gebouwd, als een depot of vooruitgeschoven post van het Romeinse expeditieleger dat zich voorbereidde op de verovering van Germania. Het fort is tot circa 270 na Christus bezet door hulptroepen uit Spanje en Thracïe (Bulgarije) en werd waarschijnlijk bezocht door hoogwaardigheidsbekleders als keizer Caligula. 쮿
KO R T
8
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
ICN taken vanaf 1.1.2011 naar de RCE et ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft het voornemen om per 1 januari 2011 de taken van het Instituut Collectie Nederland ( ICN) onder te brengen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Dit om de kwaliteit voor de zorg van het erfgoed in Nederland te waarborgen en tegelijkertijd dezelfde zorg efficiënter te maken. In de nieuwe situatie wordt alle expertise op het terrein van roerend en onroerend erfgoed gebundeld in één erfgoedinstituut.
H
In de nieuwe opzet verhuist het gedeelte van het ICN dat gevestigd is in de Gabriël Metsustraat in Amsterdam, naar het gebouw van de RCE in Amersfoort. Hierbij komen rond de acht functies bij het ICN te vervallen. De laboratoria en onderzoekswerkzaamheden van het ICN blijven gevestigd in het Ateliergebouw in Amsterdam. De rijkscollectie, collectiebeheer en restauratieateliers blijven in Rijswijk. De RCE beschikt in Lelystad over scheepsarcheologische werkplaatsen en het Nationaal Scheeps-
Beschermingsprocedure gestart voor 28 panden in Nijmegen
V
oor 28 historische panden in de Nijmeegse binnenstad is de beschermingsprocedure gestart. Het gaat hierbij vooral om panden in de Molenstraat en de Lange Hezelstraat (foto). De panden worden niet alleen beschermd vanwege architectonische waarde en belang voor het straatbeeld, maar ook omdat in het interieur nog veel onderdelen uit de late-middeleeuwen en de vroeg-moderne tijd aanwezig zijn. Uit bouwhistorisch onderzoek bleek dat er in de panden nog onder andere kelders, zijmuren, balklagen en kapconstructies aanwezig zijn die vertellen over de geschiedenis en de ontwikkeling van een pand. Samen vertellen de panden ook iets over de ruimtelijke ontwikkeling van een straat en van de hele middeleeuwse stad. De panden zijn daarom belangrijk voor de geschiedenis van Nijmegen. 쮿
archeologisch depot. De RCE is het kennisinstituut voor archeologie, monumenten en cultuurlandschap. Het ICN is het kenniscentrum op het gebied van roerende erfgoedcollecties en beheert de kunstcollectie van het rijk. De huidige taken van de beide diensten blijven in de nieuwe situatie behouden: specialistische kennis en advies, opleidingen en informatievoorziening op het terrein van roerend en onroerend erfgoed en bruiklenen uit de collectie. 쮿
Monitor gebouwd erfgoed 2010 n 2009 presenteerde de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Monitor inzake de staat van het gebouwd erfgoed. De gegevens van deze nulmeting waren afkomstig van de Monumentenwacht, de instantie die monumentale gebouwen inspecteert en beschikt over een groot aantal abonnees. Zo heeft de organisatie gegevens van bijna een kwart van alle rijksmonumenten. Voor de Monitor 2010 wil de RCE ook weten wat de conditie is van rijksmonumenten die niet structureel door de Monumentenwacht worden geïnspecteerd. Hiervoor wordt een steekproef uitgevoerd door de Monumentenwacht bij rijksmonumenten waarvoor bij haar geen abonnement loopt. Deze wordt volgens dezelfde methode als de reguliere inspecties uitgevoerd, waardoor de gegevens van 2009 en 2010 vergelijkbaar zijn. De resultaten van de Monitor gebouwd erfgoed 2010 zullen eind van dit jaar op de website van de Rijksdienst gepubliceerd worden. 쮿
I
Grote Geschiedenis Prijs wordt Libris Geschiedenis Prijs et ingang van 2010 verbindt Libris zich aan de Geschiedenis Prijs en wordt het prijzengeld verdubbeld naar € 20.000,-. De prijs bekroont historische boeken die een algemeen publiek aanspreken. Oorspronkelijkheid, leesbaarheid en historische degelijkheid zijn de belangrijkste criteria. De prijs is een initiatief van Historisch Nieuwsblad, Libris, het Nationaal Historisch Museum, de NPS/VPRO en de Volkskrant en wordt dit jaar voor de vierde keer uitgereikt. De initiatiefnemers willen zo een stimulans geven aan het goede historische boek in Nederland.
M
Deze prijs is in 2007 ingesteld door Historisch Nieuwsblad en de Volkskrant, omdat er ondanks de hoge kwaliteit van het Nederlandstalige historische boek nog geen prijs bestond voor het beste historische boek. In 2008 nam ook de NPS/VPRO deel aan de organisatie en werd de naam Grote Geschiedenis Prijs. Voor het eerst zijn dit jaar ook het Nationaal Historisch Museum en Libris toegetreden als partners en heet de prijs de Libris Geschiedenis Prijs. De Libris Geschiedenis Prijs 2010 zal op 23 oktober 2010 door juryvoorzitter prof. dr. Paul
Schnabel worden uitgereikt tijdens de Nacht van de Geschiedenis in de Amsterdamse Stadsschouwburg. De jury van 2010 wordt gevormd door: Ruth Oldenziel, Amerikadeskundige en hoogleraar aan de Technische Universiteit van Eindhoven; Henk Wesseling, emeritus hoogleraar Algemene Geschiedenis aan de Universiteit van Leiden; Carla Boos, eindredacteur NPStelevisie; Martin Sommer, chef parlementaire redactie van de Volkskrant, en Frans Smits, hoofdredacteur van Historisch Nieuwsblad. 쮿
KO R T
9
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
Restauratie stoomgemaal Cruquius van start
D
e restauratie van stoomgemaal de Cruquius in de Haarlemmermeer is van start gegaan. Het ruim 160 jaar oude stoomgemaal, Nederlands meest bekende monument van de industriële revolutie, was er slecht aan toe. Om deze reden is de noodklok geluid en een beroep gedaan op de expertise van Vereniging Hendrick de Keyser, de vereniging die zich inzet voor behoud van historische gebouwen, aan wie het gemaal op de valreep van 2009 is overgedragen. Met steun van overheden en fondsen, waaronder de BankGiro Loterij, is de restauratie onlangs gestart. Het indrukwekkende stoomgemaal is inmiddels in een grote stellage gezet. Aan herstel van metsel- en voegwerk is gewerkt. Doordat bij eerdere restauraties verkeerde cementvoegmortels zijn toegepast is er veel schade ontstaan. Deze keiharde voegen zijn de oorzaak van verpulvering van de zachtere baksteen. De voegen worden vervangen door voegwerk op basis van hydraulische kalk. Ook het pleisterwerk van de neogotische kantelen op het gebouw en in het interieur wordt hersteld. De
bijzondere 19de-eeuwse gietijzeren ramen en deuren worden ontroest, behandeld en opnieuw geschilderd. Spectaculair is het werk aan de houten stortvloer rondom het gemaal. Deze is lek en ernstig verrot. Ook de lantaarn wordt op de grote machinehal gerestaureerd en het schilderwerk van de ketelhallen gedaan. De belangrijkste werkzaamheden zullen gereed
zijn voor de zomer van 2011. Museum De Cruquius blijft tijdens de restauratie gewoon geopend. Wel zal de grote machine soms niet kunnen functioneren, maar daar staat tegenover dat de bezoekers informatie over de restauratie krijgen. Het museum streeft naar uitbreiding en reconstructie van oorspronkelijke details uit de stoomperiode van het gebouw. 쮿
Watercanon van Amsterdam
‘Licht aan boord’
H
O
et eerste exemplaar van de Watercanon van Amsterdam werd tijdens de openingsdag van SAIL 2010 op 19 augustus aangeboden aan de Amsterdamse wethouder Carolien Gehrels. Het Watercanon is met bijbehorende wandel- en vaargids te krijg bij de boekhandel of via www.jipuitgeverij.nl.
Amsterdam en water: onlosmakelijk Als havenstad – ooit aan de Zuiderzee, inmiddels aan Het IJ – en gebouwd op zompige veengrond, heeft Amsterdam dagelijks met water te maken. In de Watercanon van Amsterdam worden wateronderwerpen vanuit historisch perspectief belicht. Denk aan drinkwater uit de duinen, de verwerking van afvalwater, bluswater, grondwater, dijkbeheer, handel via het water, waterzuivering, speels water, wonen op/aan het water, watersport, waterkunst etc.
Het 240 pagina’s tellende boek vertelt in vijftig vensters en ruim tweehonderd beelden de geschiedenis van het Amsterdamse water en legt de link naar het nu en de toekomst. De Watercanon van Amsterdam is een gezamenlijke uitgave van Waternet, Stadsarchief Amsterdam, de Haven van Amsterdam, Binnenwaterbeheer Amsterdam (BBA), DPG Amsterdam en JIP Uitgeverij. Deskundige auteurs en adviseurs leverde input: een blijvend waardevol kijkboek en naslagwerk voor iedereen die van water en van Amsterdam houdt!
Wandel- en vaargidsen Wie met eigen ogen waterwetenswaardigheden uit de Watercanon wil ontdekken, kan dat te voet of per boot doen. Vier wandel- en twee vaarroutes gaan langs de meest karakteristieke waterplekken van de stad. 쮿
p 19 augustus j.l. werd een nieuwe publiekspresentatie geopend in het Nationaal Scheepsarcheologisch Depot van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Lelystad : Licht aan boord. In dit historisch overzicht van scheepsverlichting is een selectie uit de circa 33.000 voorwerpen van het depot opgesteld. De getoonde voorwerpen zijn afkomstig uit 72 scheepswrakken en dateren van omstreeks 180 na Chr. tot het begin van de twintigste eeuw. De presentatie is te zien tot 14 februari 2011. In totaal werden 435 scheepsinventarissen doorzocht op verlichtingselementen en aansteekmiddelen. Meer dan 350 objecten tonen hoe men zich vroeger aan boord van schepen bijlichtte. Ze geven een indruk van de veranderingen in het gebruik van verlichting en de technische ontwikkeling. De getoonde voorwerpen zijn onder te verdelen in vijf gebruikscategorieën: toelating van daglicht, binnenverlichting door kunstlicht, secundaire binnenverlichting, buitenverlichting en aansteekmiddelen. Bij de presentatie verscheen de catalogus ‘Licht aan boord’. 쮿
KO R T
10
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
Bodemarchief Domplein Utrecht archeologisch monument et bodemarchief onder en rond het Domplein in Utrecht is aangewezen als beschermd archeologisch monument. De locatie herbergt de resten van een Romeinse legerplaats (castellum), van de (vroeg-)middeleeuwse bisschoppelijke burcht met kerken en keizerlijke residentiegebouwen. De overblijfselen getuigen van de militaire, religieuze en bestuurlijke betekenis van Utrecht voor de Noordelijke Nederlanden van de Romeinse tijd tot de middeleeuwen.
H
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed wil deze archeologische parels zo goed mogelijk voor het nageslacht bewaren. Met de aanwijzing wordt historisch erfgoed beschermd dat voor een belangrijk deel verstopt ligt onder het plaveisel van het Domplein en in de kelders en onder vloeren van de daarlangs gelegen gebouwen. Bijzonder is dat op een aantal plaatsen in de Domstad de ondergrondse restanten zichtbaar zijn gemaakt, zoals delen van een Romeinse muur onder het gebouw van het Utrechts Centrum voor de Kunsten en de werkplaats van het Nationaal Museum Van Speelklok tot Pierement. Mogelijk worden er in de toekomst op meer plaatsen delen van dit unieke monument toegankelijk.
Metersdik Het is al decennia bekend dat in de bodem onder het Domplein belangrijke archeologische resten aanwezig zijn. In de twintiger en dertiger jaren van de vorige eeuw hebben er grote onderzoeken plaatsgevonden, waarbij het
te wonen’, meent José Schreurs, consulent van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Romeins, katholiek, keizerlijk
Romeinse verleden van Utrecht is vastgesteld. De historische gebouwen met ondergrondse resten hadden al de status van rijksmonument. Met de aanwijzing als archeologisch rijksmonument is het Domplein nu boven en onder de grond beschermd. Voor de bewoners rond het plein verandert er overigens niets. Wel komt de vergunningverlening bij bijvoorbeeld graafwerkzaamheden nu bij het Rijk te liggen, eerder was dit de gemeente. De bewoners zijn positief over de bijzondere status van hun woonomgeving. ‘De wetenschap dat er onder het plaveisel van het Domplein en onder je eigen huis een metersdik pakket ligt met overblijfselen van een Romeins legerkamp, een bisschoppelijk of keizerlijk paleis maakt het ook wel een heel bijzondere plek om
De monumentale waarde van het gebied ligt in de opeenvolging van belangwekkende functies. In de Romeinse tijd bevond zich er een castellum (gebouwd 47 na Chr.) dat onderdeel was van de Romeinse verdedigingslinie (Limes) die van Katwijk dwars tot Nijmegen liep. Na het vertrek van de Romeinen kreeg het gebied de status van missiecentrum, zeker na de overdracht in 695 aan Willibrord. Kort bij elkaar verrezen er drie kerken, waarmee de bakermat van de katholieke kerk in Nederland werd gelegd. In de nabijheid verscheen in 1040 ook een keizerlijke palts, op initiatief van de toenmalige Duitse keizer Henrik III. En vanaf de 13e eeuw werd de gotische Domkerk opgericht.
Lichtmarkering Hoewel de archeologische resten zich grotendeels onder de grond bevinden, kan het publiek in het centrum van Utrecht op verschillende plaatsen historische overblijfselen zien. Het informatiecentrum De Schatkamer was deze zomer geopend in middeleeuwse kelders onder het Utrechts Centrum voor de Kunsten aan het Domplein. Een lichtmarkering in de bestrating van het Utrechtse stadscentrum geeft aan waar de muren van het oude Romeinse castellum lagen. 쮿
Heeft uw communicatie E nspiratie nodig? Uw huisstijl is aan restyling toe? Uw nieuwsbrief mag weer eens nieuw ogen? Uw drukwerk moet managed i.p.v. gedaan? In concept, financiering, vorm en productie: laat u Enspireren door onze creativiteit en ervaring. Vraag een vergelijkende offerte aan via 010 - 425 6544 of
[email protected]. www.uitgeverijeducom.nl
Uitgeverij Educom BV Marketing Drukwerk Investeringen Internet
11
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
10 jaar VESTIGIA
ADVERTORIAL
De recente Handreiking van de VNG voor gemeentelijke archeologische monumentenzorg
Dit voorjaar was het 10 jaar geleden dat adviesbureau Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie werd opgericht. De erfgoedsector, en daarmee het archeologische bestel, was destijds nog klein en overzichtelijk, maar forse verschuivingen dienden zich aan. Voor veel betrokkenen en stakeholders was het volstrekt onduidelijk wat dit zou betekenen. Daarom was de vraag naar onafhankelijk, kundig advies groot. Een decenium verder is de sector explosief gegroeid – alleen al als je kijkt naar het aantal spelers.
De formule van Vestigia is en wordt vaak gekopieerd, maar Vestigia blijft zichzelf vernieuwen. Daarom vervult zij ook in 2010 nog steeds een kritische voorlopersrol als het gaat om optimalisering van onze erfgoedzorg. Uit de ontwikkelingen in de laatste jaren op het gebied van beleid, de organisatie van archeologische projecten en het tijdig opsporen van archeologie zijn belangrijke lessen te trekken voor om de toekomst van ons verleden.
Archeologiebeleid De manier waarop Nederland de principes van het Verdrag van Valletta naar de praktijk heeft vertaald, betekende een verregaande decentralisatie van de zorg voor het archeologisch erfgoed. Ruim 10 jaar geleden gaf de Rijksoverheid het voorbeeld door te beginnen afscheid te nemen van de meeste
van zijn uitvoerende taken. In een volgende fase wilden provincies niet langer gemeentelijke taken vervullen. Veel gemeenten moesten wennen aan het feit dat ze zelf moesten nadenken over hoe het bodemarchief het beste te beschermen. Provincies hadden soms moeite afscheid te nemen van hun traditionele bewakersrol. Vestigia heeft in de afgelopen 10 jaar ruim 70 gemeenten geholpen hun eigen visie ten aanzien van de archeologie te formuleren zowel in woord als in kaartbeelden. De uitgangspunten van het gemeentelijk erfgoedbeleid zijn inmiddels door de VNG samengevat in de handleiding Verder met Valletta. Nu de meeste gemeenten de o zo belangrijke eerste stap gezet hebben, dient de volgende fase zich al weer aan: 2e generatie verwachtingskaarten, onderzoeksagenda’s, het beter zichtbaar maken van het verleden in de openbare ruimte zijn thema’s waar
Vestigia nu een veel gevraagde partner in is. Ook de provincies zijn volop in beweging en actief bezig hun nieuwe rol vorm te geven. Bundeling van kennis en informatie, kwaliteitsverbetering en regionale identiteit staan daar de komende jaren centraal. Daarin passen hopelijk ook de regionale onderzoeksagenda’s, regionale verwachtingskaarten en statistische evaluaties van uitgevoerd onderzoek waar Vestigia voor verschillende provincies op dit moment aan werkt. En het Rijk? Opvallend is dat naast de RCE ook andere overheidsorganisaties actief bezig zijn de archeologische zorg op hun specifieke werkterrein beter te organiseren. Dat gebeurt bijvoorbeeld al door Rijkswaterstaat die met een eigen protocol werkt, en staatsbedrijven als ProRail en Gasunie.
Management van grote projecten In 2001 was het voor het eerst dat het archeologisch management van een groot infrastructureel bouwproject niet vanuit de overheid (ROB =>RCE) zelf werd uitgevoerd, maar uitbesteed werd aan een private partij. Het had heel wat voeten in de aarde voordat Vestigia namens ProRail de directievoering van de Hanzelijn mocht gaan doen. Daarna is bewezen dat de aanpak van Vestigia een aanzienlijke besparing op de overhead van dit soort projecten kan opleveren, zonder dat aan de kwaliteit en toezichthoudende rol van de bevoegde overheid wordt getornd. Ook het Europees aanbesteden van grote archeologische opgravingen is inmiddels geen uitzondering meer. Dat die via Vestigia over het algemeen probleemloos verlopen is te danken aan de flinke investering die de afgelopen jaren is gedaan in de aanbestedingsdocumentatie en het optimaliseren van de procedure. Het zoeken naar, en kunnen meewegen van, de juiste balans tussen prijs en kwaliteit bij het beoordelen van aanbiedingen blijft
Team Vestigia 2010
daarbij onze grootste uitdaging. De in de eerste jaren veel gehoorde klacht dat Programma’s van Eisen en archeologische bestekken de wetenschappelijke ontplooiingsmogelijkheden van uitvoerende onderzoekers belemmeren, is opvallend genoeg nagenoeg verstomd.
Voorbeeld van een archeologische inventarisatiekaart: gemeente Houten (Utrecht)
wordt uitgedragen. De eerste tekenen zijn er al. In 2009 is het aantal uitgevoerde archeologische vooronderzoeken voor het eerst sinds de invoering van het Verdrag van Valletta afgenomen.1
De Erfgoedsector Gebiedsgericht advies De mogelijkheid tot verplichting tot de uitvoering van archeologisch vooronderzoek bij ruimtelijke inrichtingsprojecten heeft geleid tot een enorme stijging in het aantal vooronderzoeken. Velen, waaronder ook de adviseurs van Vestigia, hebben de laatste tijd gewezen op het grote percentage (landelijk >80%) van dit soort onderzoek dat geen nieuwe archeologische informatie oplevert. Het gevaar bestaat dat de negatieve resultaten, zeker bij een dalende conjunctuur, het draagvlak bij de opdrachtgevers (bouwende overheden, particuliere ontwikkelaars, grondeigenaren) snel zal doen afnemen. Moet er worden ingegrepen, of is er ook sprake van een zelfregulerend vermogen in ons archeologiebestel? Vestigia gelooft van wel. De ontwikkeling van gemeentelijk beleid, met name de doorvertaling van archeologische beleidskaarten naar de bestemmingsplannen zal leiden tot een selectievere inzet van het instrument van vooronderzoek. Ook de professionalisering van het archeologisch toezicht bij gemeenten zou uiteindelijk tot meer maatwerk en een hoger rendement moeten leiden. Nu ook veel bestuurders zich beginnen te realiseren dat de inrichting van het eigen erfgoedbeleid directe consequenties kan hebben voor de eigen ruimtelijke ordening, het grondbeleid, en de eigen culturele identiteit, is het wel of niet eisen van vooronderzoek niet alleen meer een kwestie van uitsluiten van elk archeologisch risico, maar ook van proportionaliteit en effectiviteit van beleid. Iets wat door Vestigia al jaren
Wie op zoek is naar een archeoloog, heeft tegenwoordig iets te kiezen. Met de privatisering van de archeologische uitvoering is een heel scala van inmiddels meer dan honderd archeologische bedrijven en bedrijfjes ontstaan. Daarnaast is het aantal zelfstandig opererende archeologen (zzp’ers) explosief gegroeid en kunnen buitenstaanders ook nog eens een beroep doen op een heel scala van al dan niet gesubsidieerde regionale steunpunten, gezamenlijke regelingen, erfgoedhuizen en welstandsorganisaties. Iedereen claimt het beste met het erfgoed voor te hebben, maar voor de relatieve buitenstaanders is het er niet overzichtelijker op geworden. Bij Vestigia constateren we de laatste jaren een tendens tot indivi-
dualisering van archeologiebeleid. De bevoegde overheid besteedt zijn erfgoedtaken steeds verder uit aan individuen of organisaties die zich de facto onttrekken aan de democratische controle van die overheid. Betreffende personen en instanties geven hun eigen uitleg aan de rol van de opdrachtgever en functioneren ook inhoudelijk als evenvele eilandjes in de snel stromende kronkelende rivier die naar kenniswinst moet leiden. Isolatie is stilstand, en stilstand is achteruitgang. Bij Vestigia hebben we geconcludeerd dat groeiende complexiteit van de archeologische zorg niet meer in een enkel, of enkele personen te verenigen is, en dat alleen via teamwork de beste oplossingen gevonden kunnen worden. Daarvoor is een inspirerende werkomgeving met een voldoende kritische massa van specialisten met uiteenlopende achtergronden onontbeerlijk. Met het huidige team staan we bij Vestigia in ieder geval klaar voor de komende 10 jaar. 1
Bron: Jaarverslag Erfgoedinspectie 2009.
Spoorstraat 5 – 3811 MN Amersfoort Telefoon 033-277 9200
[email protected] www.vestigia.nl
FR I S O
WOUDSTRA
RU B R I E K
14
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
TEKST: DON RACKHAM
ARCHITECT EN CULTUURHISTORICUS: EEN PRODUCTIEVE SAMENWERKING m bij de restauratie van een waardevol monument of bij de bouw van een nieuw volume in een gevoelige omgeving tot een passend ontwerp te komen, is het van belang dat een architect voldoende handvatten krijgt aangereikt op basis waarvan hij zijn plannen kan opstellen. Steeds meer architecten ervaren dat bij dergelijke projecten bouw- en/of cultuurhistorisch onderzoek als startpunt en inspiratiebron kan dienen. Een bedrijf dat nauw samenwerkt met Res nova is Friso Woudstra Architecten, die zich al gedurende meer dan een kwart eeuw specialiseert in restauratieprojecten en hoogwaardige historiserende nieuwbouw.
O
Res nova heeft vanwege het heugelijke feit dat het architectenbureau in 2009 zijn duizendste opdracht heeft binnengehaald, twee boeken geschreven waarin het oeuvre van Friso Woudstra Architecten onder de loep wordt genomen. In het boek Saxa Loquuntur – de stenen spreken, wordt het restauratie-oeuvre van Woudstra per object besproken. Het tweede werk, 1001: ontwerpen Friso Woudstra Architecten, behandelt het thema van de nieuwbouwprojecten. Het boek is ingedeeld in meerdere hoofdstukken, elk voorafgegaan door een inleiding over een specifieke architectuurstroming. Ook de wijze waarop Woudstra deze toepast, wordt toegelicht. De inleiding wordt gevolgd door een overzicht van de uitgevoerde projecten.
Jugendstil in Nijmegen: exemplarisch voor de werkwijze Uit het uitgebreide oeuvre van het architectenbureau is een tweetal projecten gelicht ter illustratie van de wijze waarop bij de plannen met monumentale waarden en omgevingskwaliteiten wordt omgegaan. Beide projecten kenmerken zich door een vormentaal die karakteristiek is voor het begin van de twintigste eeuw. Ze bevinden zich in Nijmegen. Het betreft de restauratie van een gemeentelijk monument aan de Molenstraat en de realisatie van een nieuwbouwvilla aan de Groesbeekseweg.
Molenstraat 72 In het historische centrum van Nijmegen ligt aan
de Molenstraat een woonwinkelpand dat in 1901 gebouwd is naar ontwerp van Piet Buskens. Opvallend is de rijke Jugendstilvormentaal van de voorgevel. Deze beperkt zich tot de verdiepingen, want op de begane grond hebben in de loop van de eeuw heel wat ingrepen plaats gevonden. Zoals blijkt uit historisch beeldmateriaal, was hier oorspronkelijk sprake van een tussen twee hardstenen hoekpilasters geplaatste brede winkelpui. Deze omvatte rechts de winkelentree met aan weerszijden een grote etalageruit en uiterst links een deur met daarachter de opgang naar de bovenwoning. De pui is vanaf de jaren dertig meerdere malen vervangen door een nieuw exemplaar. Hierbij is ook de opgang verdwenen, met als gevolg dat de bovenwoning vanaf de straat niet meer bereikbaar is en haar functie heeft verloren. Res nova heeft in opdracht van Friso Woudstra Architecten een cultuur- en bouwhistorisch rapport aangeleverd waarin de ontwikkelingsgeschiedenis van het pand is onderzocht en in zijn historische context is geplaatst. Aan de hand van de waardenstelling is een aantal aanbevelingen (‘kansen en bedreigingen’) geformuleerd op basis waarvan Friso Woudstra Architecten de plannen voor Molenstraat 72 heeft opgesteld. De rol van Res nova eindigt niet bij het aanleveren van een rapport. Ook gedurende het ontwerpproces is sprake van een intensieve wisselwerking tussen architect en cultuurhistoricus.
M0lenstraat 72, Nijmegen: rechts vóór en boven ná de werkzaamheden.
Door middel van een effecttoets zijn de uiteindelijke tekeningen voor een laatste keer kritisch beoordeeld. Dit alles om verzekerd te zijn van een verantwoord resultaat. Een belangrijke factor waarmee bij het ontwerp van Molenstraat 72 rekening moest worden gehouden, was de verplichting die de gemeente oplegde om de bovenverdiepingen geschikt te maken voor bewoning. Zoals bekend werkt het wonen boven winkels gunstig op de leefbaarheid van de binnenstad. De eigenaar wilde echter dat dit niet ten koste ging van het vloeroppervlak van de winkel. Als gevolg van dit voorwaardenpakket was het onmogelijk om een pui te creëren waarin naast de winkeletalage ook een opgang naar de bovenverdieping werd geplaatst. De opgang is in de nieuwe situatie aan de achterzijde van het pand gerealiseerd, aan de Karrengas.
[email protected] www.frisowoudstra.nl Telefoon 0575 - 519 455
RE S
NOVA
RU B R I E K
De nieuwe winkelpui is in opzet geïnspireerd op de oorspronkelijke drieledige situatie van het winkelgedeelte: een centrale entree met aan weerszijden een ruit, geplaatst op een lage borstwering. De nieuwe invulling kenmerkt zich door een vormentaal en vakmanschap die corresponderen met de nog aanwezige historische geveldelen. Bij de werkzaamheden werden achter de huidige pui de twee oorspronkelijke decoratieve hardstenen hoekpilasters aangetroffen. Hoewel deze ernstig waren aangetast door de vele gevelaanpassingen, is besloten deze in de huidige staat inzichtelijk te houden. Molenstraat 72 geldt als een exemplarisch voorbeeld hoe in een historische binnenstad een esthetisch hoogwaardige pui kan ontstaan waarbij de oorspronkelijke situatie als inspiratiebron dient, zonder dat daarbij de praktische wensen van de winkelier uit het oog worden verloren.
Groesbeekseweg 238 Het leeuwendeel van het oeuvre van Friso Woudstra Architecten bestaat uit historiserende nieuwbouw, variërend van classicistische landhuizen tot rietgedekte villa’s (cottagestijl) en Jugendstilpanden. Deze projecten kenmerken zich door een tot op het detail doorgevoerd vakmanschap. Woudstra acht het van het grootste belang dat zijn ontwerpen stijlzuiver en streekgebonden zijn. Een recent voltooid voorbeeld is het pand Groesbeekseweg 238. De bouwlocatie is gelegen aan een gedeelte van de Groesbeekseweg dat wordt gekarakteriseerd door de vele kapitale villa’s in eclectische stijl. Deze zijn hier in de eerste twee decennia van de twintigste eeuw opgericht. De vrijstaande villa’s vormen één samenhangend geheel, maar hebben elk door het specifiek toegepaste decoratieve programma een duidelijk eigen karakter. Hierdoor is een schilderachtig ensemble ontstaan.
15
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
Groesbeekseweg, Nijmegen: boven straatbeeld en rechts nr. 238.
Het nieuwe project moest in verschijningsvorm en kwaliteit aansluiting vinden op dit eclectische straatbeeld. Groesbeekseweg 238 heeft in hoofdopzet een symmetrische plattegrond en opstand waarbij door het toepassen van erkers, uitkragingen en steekkappen toch een asymmetrisch aanzien is ontstaan. Gevels zijn opgetrokken in in halfsteens verband gemetselde baksteen en voorzien van een knipvoeg. Detailleringen zijn uitgevoerd in pleisterwerk en polychrome cementtegels, kenmerkend voor de neorenaissance. De overstek van de kap wordt gedragen door een fraaie houtconstructie, karakteristiek voor de Chaletstijl. Het resultaat is een vrijstaande villa met een duidelijk eigen karakter die door haar eclectische vormentaal
goed aansluit bij het historische schilderachtige straatbeeld. Tegenwoordig betrekt Friso Woudstra Architecten Res nova op een soortgelijke wijze bij nieuwbouw als bij restauratieprojecten. Voorafgaand aan het ontwerpproces wordt een rapport opgesteld waarin de cultuur- en architectuurhistorische, stedenbouwkundige en landschappelijke karakteristiek van de bouwlocatie en de omgeving wordt belicht. Deze dient als uitgangspunt voor het ontwerp dat algemeen leidt tot versterking van de ruimtelijke ambiance ter plaatse, doordat het de genius loci respecteert.
www.res-nova.nl
[email protected] Telefoon 0475 - 552 330
VITRUVIUS
NUMMER 13
16
O K TO B E R 2 0 1 0
BERNADETTE VAN HELLENBERG HUBAR R E S N OVA , E R FG O E D I N O N T W I K K E L I N G
DE ERFGOEDSWOT© EN DE WEDEROPBOUWKERNKWALITEITEN IN DE AMVB RUIMTE
In opdracht van het ministerie van OC&W heeft Res nova begin 2010 een exercitie uitgevoerd die tot kernkwaliteiten moest leiden voor de toekomstige bescherming van Wederopbouwgebieden via de Algemene Maatregel van Bestuur.2 In het eerste deel van dit artikel wordt beschreven hoe deze constructie uit de nieuwe Wro wordt ingezet en komen de methodische aspecten van de erfgoedSWOT© aan de orde. In het tweede deel zal worden ingegaan op het concrete resultaat van de exercitie aan de hand van drie exemplarische dossiers van de RCE: Vriezenveen als model van de naoorlogse ruilverkaveling, Angelslo te Emmen als functionalistische Wederopbouwwijk en Rhenen als voorbeeld van Wederopbouw in de historische stad als gevolg van oorlogsschade.
Retort in het
borgingsproces
1
1 – BEN MERKELBACH EN WILLEM VAN TIJEN, DE ORGANISCHE WOONWIJK IN OPEN BEBOUWING (1935), THEORETISCH MODEL. OPVALLEND IS DE STROKENBOUW TE MIDDEN VAN HET GROEN. DE VOORZIENINGEN LIGGEN OP EEN ASSENSTELSEL EN DE WIJK WORDT OMARMD DOOR HOOGBOUW. DIT IS BIJNA ALS ARCHETYPE AAN TE MERKEN VAN DE NEDERLANDSE FUNCTIONALISTISCHE STEDENBOUW.
et is spannend in cultuurhistorisch Nederland. Met de beleidsbrief MoMo is de deur wijd open gezet voor een nieuw denken over erfgoed. Het zindert van de ideeën en visies en voor het eerst sinds jaren lopen deze niet stuk op de keermuren van de gevestigde meningen, maar is er ruimte voor debat: modernisering van de monumentenzorg, heet de beleidsbrief dan ook terecht. Ook voor de toekomst van het Wederopbouwerfgoed heeft deze consequenties, en dat is interessant. Niet alleen omdat de discussie over het hoe van de bescherming nog in volle gang is, maar ook omdat de meningen over het wat van de bescherming nog lang niet zijn uitgekristalliseerd. Deze bijdrage pretendeert daar zeker niet het laatste woord over te hebben. Wel reikt ze een methode aan – de erfgoedSWOT© – die het mogelijk maakt om bij wijze van retort uit de grote hoeveelheid onderzoeksmateriaal kernkwaliteiten te destilleren. En passant vindt reflectie plaats op de methodologie in ons vakgebied.
H
MoMo en de Wederopbouwgebieden Over het hoe van de bescherming van het Wederopbouwerfgoed is MoMo heel stellig. Dat gaat namelijk gebeuren in het kader van een Rijksstructuurvisie voor de monumentenzorg: ‘Hierin staat beschreven welke waarden het Rijk in een bestemmingsplan verwoord wil zien. Zo zal ik in deze structuurvisie bijvoorbeeld een tiental stedelijke structuren uit de wederopbouwperiode van nationaal belang opnemen. Voor onderdelen waar een effectieve doorwerking is vereist zal de structuurvisie verankerd worden in een algemene maatregel van bestuur.’3 Elders in MoMo schrijft de minister: ‘In de structuurvisie wil ik een beperkt aantal gezichten de status geven van ‘nationaal wederopbouwgezicht’, om zo ook het erfgoed uit de naoorlogse periode te behouden. Ik wil daarbij tegelijkertijd aansluiten bij het traject van de AMvB 2e tranche en daarmee deze gezichten in een AMvB vast te leggen. Op grond van de
resultaten zal ik vervolgens na overleg met IPO en VNG besluiten of ik in de toekomst nieuwe gezichten aan zal wijzen via de Monumentenwet 1988, of dat de lijn van de Wro 4 gekozen zal worden. In het laatste geval kan het sectoraal instrumentarium verder worden afgebouwd. Natuurlijk is het zo dat er niet alleen wederopbouwgezichten van nationaal belang zijn. Gemeenten zelf, maar nadrukkelijk ook de provincies kunnen zelf hun ambities bepalen op gemeentelijk respectievelijk provinciaal niveau en borgen via de hun beschikbare instrumenten. Het bepalen van wat nationale wederopbouwgezichten zijn en welke wellicht op provinciaal niveau van belang zijn, zal ik in overleg met de provincies bepalen.’5 Met deze passages is niet alleen een venster op de toekomst geopend, ook wordt duidelijk gemaakt dat het gaat om een experiment. Indien blijkt dat bescherming langs de exclusieve route van de (n)Wro, via de verschillende
17
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
2 – ANGELSO IN EMMEN VORMT EEN BIJZONDERE FUNCTIONALISTISCHE WOONWIJK UIT DE JAREN ’60 NAAR ONTWERP VAN NIEK DE BOER. DE HOOGBOUW VORMT HIER EEN ZICHTBARE BARRIÈRE MET HET BOS AAN DE NOORDZIJDE VAN DE WIJK EN IS DUS EEN MARKANT SCHEIDEND ELEMENT. NIETTEMIN DRINGT HET BOS DE WIJK BINNEN VIA ‘GROENE VINGERS’. FOTO: MARGREETH BANGERT
structuurvisies met vertakkingen op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau (zie tabel) niet het gewenste effect heeft, zal worden teruggegrepen op het vertrouwde instrument van het beschermd gezicht.
(n)Wro per juni 2008
WRO vóór juni 2008
RIJK beleid dat alleen het bestuursorgaan zelf bindt
(indicatief en niet normatief): Rijksstructuurvisie; bevoegdheid nadere regels te stellen aan verordeningen en bestemmingsplannen: AMvB; bevoegdheid tot aanwijzing van de gemeenteraad, indien een nationaal belang dat vergt; bevoegdheid om zelf bestemmingsplannen op te stellen. P R OV I N C I E beleid dat alleen het bestuursorgaan zelf bindt:
structuurvisie; bevoegdheid nadere regels te stellen aan bestemmingsplannen: provinciale verordening; vergelijkbare bevoegdheid tot aanwijzing als het Rijk, maar dan vanwege een provinciaal belang; bevoegdheid om zelf bestemmingsplannen op te stellen. GEMEENTE
Rijksnota’s, zoals de Nota
Ruimte, de Vinex et cetera: algemeen bindend indien en voor zover – een onderdeel van – de Rijksnota de status heeft van Planologische kernbeslissing.
Streekplan/Provinciaal
Omgevingsplan: algemeen bindend als er sprake is van directe doorwerking in het streekplan door middel van ‘concreet bindende beleidsbeslissingen’.
Structuurplan
beleid dat alleen het bestuursorgaan zelf bindt:
structuurvisie; verplichting om in het kader van een ‘goede
ruimtelijke ordening’ bestemmingsplannen of een beheersverordening (het vroegere conserverende bestemmingsplan) op te stellen.
Idem, maar formeel was de
verplichting beperkt tot buiten de bebouwde kom.
3 – VERSCHILLENDE FASEN IN HET RUIMTELIJK PROCES VAN DE (N)Wro EN WRO. OMDAT BELEIDSSTUKKEN VAN VOOR JUNI 2008 UITERAARD WERKEN MET WRO, ZIJN DE CORRESPONDERENDE BEGRIPPEN NAAST ELKAAR GEPLAATST.
Ondertussen is sedert de verschijning van MoMo een belangrijke nuancering doorgevoerd: het gaat inmiddels niet langer om alleen stedelijke structuren, maar ook het karakteristieke Wederopbouwlandschap krijgt een plaats in de kernploeg. Daarnaast is binnen het stedelijke segment een tweedeling ingebracht, waardoor sprake is van drie categorieën van gebieden: a. waardevol buitengebied dat (overwegend) ‘gemaakt’ is in de wederopbouwperiode, zoals bijvoorbeeld de nieuwe polders of bijzondere ruilverkavelingsgebieden b. bijzondere gebieden die in- of direct na de oorlog zijn herbouwd (herstel oorlogsschade), vaak binnen de bebouwde kom c. bijzondere wederopbouwwijken, gebouwd in de jaren ’50 en ’60, binnen de bebouwde kom’.6 Deze trits moet vertegenwoordigd zijn in de selectie die in de AMvB verankerd zal worden. Op grond van voortschrijdend inzicht hebben VROM, OC&W en de RCE inmiddels afgesproken dat het niet langer om tien, maar om dertig gebieden zal gaan. En dat is terecht, want het Wederopbouwerfgoed in Nederland is niet alleen van een hoge kwaliteit, maar heeft ook een opmerkelijke diversiteit in verschijningsvormen.
De AMvB Ruimte In het kader van de (n)Wro 7 beschikt het Rijk over verschillende mogelijkheden om beleid te maken en te concretiseren, zoals de tabel toont. Uitgangspunt is en was het vereiste van ‘een goede ruimtelijke ordening’.8 Terwijl het beleid gegoten wordt in de mal van de structuurvisie, gebeurt het afdwingbaar maken daarvan in principe via een AMvB. In dit geval via de AMvB Ruimte. Deze schrijft de lagere overheden voor welke zaken zij nader moeten regelen, hetzij in de vorm van een provinciale verordening, hetzij een bestemmingsplan of een beheersverordening. Ook wordt aangegeven waarmee men in het bijzonder rekening moet houden
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
18
4 – ANGELSLO, TWEELAAGS WONINGBLOK VAN ARCHITECT VAN J.J. STERENBERG. OPVALLEND IS DE ZAAGTANDSGEWIJZE VERSPRINGING VAN DE ROOILIJN. STERENBERG (VANAF 1978 HOOGLERAAR SERIEMATIGE WONINGBOUW AAN DE T.H. DELFT) TOONT HIER HOE HET PERSOONLIJKE ESTHETISCHE CACHET VAN DE ARCHITECT TOT UITDRUKKING KAN KOMEN BINNEN HET GENORMALISEERDE KADER VAN DE SYSTEEMBOUW. FOTO: MARGREETH BANGERT
5 – EEN VAN DE CHARMES VAN ANGELSO IS DAT STEDENBOUWKUNDIGE NIEK DE BOER GEBRUIK HEEFT GEMAAKT VAN DE AANWEZIGE BOMEN OM DE WIJK AAN TE KLEDEN EN IN TE BEDDEN. GEEN 'BLANK CANVAS', MAAR EEN OPTIMAAL HANDHAVEN VAN 'HISTORISCH GROEN' BLIJKT VAKER VOOR TE KOMEN BIJ FUNCTIONALISTISCHE STEDENBOUW DAN TOT DUSVER WERD GEDACHT. FOTO: MARGREETH BANGERT
door bijvoorbeeld ‘kernkwaliteiten’ (Nationale Landschappen) of ‘wezenlijke kenmerken en waarden’ (Ecologische hoofdstructuur) te formuleren: enerzijds zijn deze bedoeld ter borging van de relevante waarden en anderzijds bieden ze een handvat aan lagere overheden om tot een meer concrete, planologische bescherming over te gaan. Daarbij geldt voor ontwikkelingen een ‘Ja, mits’ of een ‘Nee, tenzij’-principe. Ook de bandbreedte van dat mits en tenzij wordt in hoge mate bepaald door de aspecten die het Rijk wil borgen. Het ontwerp van de eerste tranche van de AMvB Ruimte kwam vrij kort na de invoering van de (n)Wro tot stand en is nog gebaseerd op de reeds bestaande Nota Ruimte (2006) die de status kreeg van structuurvisie.9 Hoofdstuk 3 hiervan is gewijd aan de Groene Ruimte en behelst onder meer de hiervoor al aangestipte
Nationale Landschappen die qua regeling model staan voor de Wederopbouwgezichten. In principe betekent dit dat in de provinciale verordening voorschriften komen waardoor ‘een bestemmingsplan alleen kan worden vastgesteld, voor zover de uitgewerkte kernkwaliteiten worden behouden of versterkt.’10 Analoog aan de Nationale Landschappen hebben VROM en OC&W dan ook besloten om ook bij de Wederopbouwgebieden met kernkwaliteiten te werken. Daarmee stond men voor een nieuwe opgave: bij de landschappen bleek het mogelijk om zich te beperken tot tamelijk globale ruimtelijke kenmerken, maar bij het gebouwde erfgoed gaat het om heel andere schaalniveaus en een veel grotere diversiteit aan karakteristieken. Hoe zet je deze om in begrijpelijke en
concrete steekwoorden die in de praktijk hanteerbaar zijn om het bewuste cultuurgoed te beschermen. Deze vraag werd neergelegd bij Res nova dat met het Planologisch erfgoedregime© voor Maastricht (MPE) ervaring had opgedaan met de contextmatige bescherming van een functionalistische woonwijk uit de jaren ’60, Malberg.11
Top-down en bottom-up Cultuurbehoud draait niet alleen om kennis of vaardigheden, maar eerst en vooral om besluitvormingsprocessen. Die zijn velerlei en raken aan het ene uiterste van het spectrum het praktische bouwvak en aan de andere kant de abstracte regelgeving. Voor welke beschermingsvorm men ook kiest, in alle gevallen wordt een besluitvormingsproces op gang gebracht, waarin de motivering van de aanwij-
19
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
6 – HET KARAKTERISTIEKE RUILVERKAVELINGSLANDSCHAP VAN VRIEZENVEEN, NAAR ONTWERP VAN H.W. DE VROOME (1964), ONDERSCHEIDT ZICH DOOR EEN RATIONALISTISCHE VERKAVELING EN INFRASTRUCTUUR. OOK DE WEGBEPLANTING DATEERT VAN DE JAREN ’60. FOTO: DON RACKHAM
7 – DE BOERDERIJEN TEN TIJDE VAN DE RUILVERKAVELING ZIJN VOLGENS EEN BEDRIJFSMATIGE LOGISTIEK OPGEZET, WAARTOE OOK DE EFFICIËNTE ONTSLUITING VIA ASFALTWEGEN HOORT. FOTO: DON RACKHAM
Benadrukt moet worden dat deze keuze niet betekent dat deze voorbeelden ook daadwerkelijk bij de uiteindelijke selectie opgenomen zullen worden. Om het optimum uit het experiment te halen werd bepaald dat er in principe geen aanvullend onderzoek zou worden gedaan. Hierdoor was het namelijk mogelijk om ook kennisleemten systematisch in kaart te brengen. Hoewel aanvankelijk was gedacht dat alleen met de gebiedswaardenstelling volstaan kon worden, bleek lopende de opdracht dat één schakel ontbrak in de exercitie: het overzicht van kansen & bedreigingen dat standaard deel uitmaakt van het PER©. Waardenstelling en kansen & bedreigingen vormen samen de erfgoedSWOT©. zing centraal staat: dus ook als het gaat om de estafetteloop die via de AMvB Ruimte en de structuurvisie en/of verordening van de provincies eindigt bij het bestemmingsplan van de gemeente. Daar moet de bescherming die top-down wordt geïnitieerd kunnen landen; en liefst op een zodanige manier dat dit een sneeuwbaleffect krijgt in de vorm van erfgoedbeheer dat bottom-up wordt ingezet. Omdat met dit laatste ruime ervaring is op gedaan in gemeentes – met als meest markante projecten het bestemmingsplan Malberg/Oud-Caberg in Maastricht en De Bergen in Eindhoven – werd daar de startlijn getrokken. Primair moest de vraag beantwoord worden of de daar ontwikkelde methodieken zich leenden voor extrapolatie op Rijksniveau. Vanaf de top zag het uitzicht er ondertussen
heel anders uit. Daar kampte men met de overvloed van de weelde: vanaf de jaren ’90 hebben de RCE en zijn voorgangers, de RDMZ en de RACM, onderzoek gedaan naar de Wederopbouw. Het resultaat is indrukwekkend. Om hier lijn in te brengen en top en bodem tot communicatie te inspireren, werd voorgesteld om gebiedswaardenstellingen uit te voeren op basis van drie exemplarische dossiers van de RCE. Wil men immers uitspraken kunnen doen over kernkwaliteiten, dan zal men eerst de waarden in het vizier moeten krijgen. De keuze is komen te vallen op: a. Vriezenveen als model van de naoorlogse ruilverkaveling; b. Angelslo te Emmen als functionalistische Wederopbouwwijk; c. Rhenen als voorbeeld van Wederopbouw in de historische stad als gevolg van oorlogsschade.
De erfgoedSWOT© Het acroniem SWOT staat voor een bedrijfskundig model, waarbij Strengths, Weaknesses, Opportunities & Threats in kaart worden gebracht om een toekomststrategie te ontwikkelen. Vertaald naar het erfgoed, krijgen we de volgende equivalenten: GEBIEDSWAARDENSTELLING
STRENGTHS & WEAKNESSES
___________________________________ OVERZICHT KANSEN & BEDREIGINGEN
OPPORTUNITIES & THREATS
Op het moment dat een cultuurhistorisch onderzoek voorhanden is – in dit geval vervat in de projectdossiers van de RCE – kunnen deze twee sporen ingezet worden om richtlijnen
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
20
8 – RONDOM DE CUNERATOREN IN RHEDEN VOND TOT TWEEMAAL TOE ALS GEVOLG VAN OORLOGSSCHADE WEDEROPBOUW PLAATS, NAMELIJK IN 1941 EN IN 1946. LEIDENDE FIGUUR HIERBIJ WAS CEES POUDEROYEN, LEERLING VAN M. GRANPRÉ MOLIÈRE. IN DE SFEER VAN DE DELFTSE SCHOOL ONTWIERP HIJ ONDER MEER DE FREDERIK VAN DE PALTSHOF MET NIEUWE STRAAT- EN PLEINWANDEN EN EINZELGÄNGER. FOTO: DON RACKHAM
9 – DE STIJL VAN DE DELFTSE SCHOOL LEUNDE STERK OP DE TRADITIE MAAR TOONDE EEN EIGENTIJDSE OPDRUK DOOR DETAILLERING EN MATERIAALGEBRUIK. MET BEHULP VAN HISTORISCHE KAPVORMEN, BAKSTEEN EN ORNAMENTIEK CREËERDE POUDEROYEN EEN AFWISSELEND STADSBEELD. IN HOOFDLIJNEN IS DIT GAAF BEHOUDEN, HOEWEL OOK HIER DE TRESPA (KUNSTSTOF BEPLATING) AAN DE GEVELS KNAAGT. FOTO: DON RACKHAM
mentenwet 1988, of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening. Sinds 2005 is deze verzameling uitgebreid met het bestemmingsplan en de woningwet. Zelfs al komt er binnenkort één omgevingsvergunning, de besluitvorming op zich zal nog altijd getoetst moeten worden aan de in het geding zijnde wet of regeling.
voor behoud, beheer en ontwikkeling te formuleren. Zo ontstaat een toekomststrategie die haar beslag kan krijgen in een van de regelingen van de (n)Wro die hiervoor zijn besproken (zie de tabel). Hoe stellen we nu die waarden vast en wat doen we met sterktes en zwaktes.
Waardenstelling Voor het objectiveren van waarden zijn criteria
nodig. De ervaring heeft geleerd dat de hoofdcriteria van de Monumentenwet 1988 – die ruim een halve eeuw kracht van autoriteit hebben12 – een prima vertrekpunt vormen. Ook dit heeft te maken met besluitvorming: waardenstellingen worden immers vrijwel zonder uitzondering ingezet ten behoeve van besluitvormingsprocessen. Dat gebeurt tegenwoordig niet langer exclusief in de context van de Monu-
Door de waardenstelling af te stemmen op de hoofdcriteria wordt teruggekeerd naar de basis van de aanwijzing. De overheid – of het nu op rijks-, provinciaal of gemeentelijk niveau is – beschermt cultuurhistorische gebieden, ensembles, complexen en panden immers op grond van het ‘algemene belang’ dat het bewuste cultuurgoed vertegenwoordigt. Om dit belang te kunnen motiveren worden over het algemeen vier hoofdcriteria gehanteerd, te weten: ruimtelijke of structurele samenhang; schoonheid; betekenis voor de wetenschap; cultuurhistorische waarde.13 Ook waar het gaat om nieuwe beschermingsvormen via de route van (n)Wro dient dat ‘algemene belang’ bij de aanwijzing gemotiveerd te worden. Bij het vaststellen van de waarden en het veri-
21
fiëren van deze criteria worden verschillende subcriteria gehanteerd die grotendeels ontleend zijn aan het MSP (Monumenten Selectie Project).14 In het kader van dat project zijn verfijningen ontwikkeld die voor de periode 18501940 binnen de hoofdcriteria toegepast kunnen worden. Deze zijn echter ook voor het oudere en het jongere erfgoed uitermate geschikt om een meer precieze motivering van het ‘algemeen belang’ op te stellen. De meest voorkomende MSP-noemers betreffen ‘typologie’, ‘gaafheid/kenmerkendheid’ en ‘zeldzaamheid’. Los daarvan is ook de landschappelijke context binnen het MSP volwaardig meegenomen. Hierdoor kan de wijze waarop men in het verleden heeft ingespeeld op de geografische ondergrond – de ‘geomorfologie’ – als voorwaardenscheppende factor voor nederzettingen en gebouwen afgevinkt worden. Meestal worden nog andere verfijningscriteria toegepast, en wel op basis van provinciaal of gemeentelijk beleid. Te denken valt aan ‘stadshistorische betekenis’ (Maastricht, Eindhoven) of ‘geheugenwaarde’ (Maastricht) die in het desbetreffende geval onder ‘cultuurhistorische waarde’ worden gerangschikt. Zoals hiervoor al aangegeven, vormen de vier hoofdcriteria een stabiel raamwerk, waarbinnen verschillende aanvliegroutes mogelijk zijn. Per saldo is het niet zo belangrijk of bijvoorbeeld ‘gaafheid’ de ene keer valt onder ‘schoonheid’ en de volgende keer onder ‘betekenis voor de wetenschap’, zolang de betreffende wegingsfactor – uitdrukking ontleend aan de Handleiding MSP – maar aan de orde is gesteld en op gemotiveerde wijze in een van de vier hoofdcategorieën is ondergebracht. Zoals in de Handleiding MSP terecht onder de laatste noemer bij ‘zeldzaamheid’ wordt aangegeven, mag in ieder geval de synergetische betekenis van – het meer dan – de som der delen niet worden onderschat.15
Kansen en bedreigingen Is de waardenstelling afgerond, dan kunnen de kansen en bedreigingen van het bewuste erfgoed in kaart worden gebracht. Deze rubriek is nauw verbonden met een concreet toekomstperspectief en dus bij uitstek geschikt om ruimtelijk beleid uit te werken in de vorm van een beeldkwaliteitplan of gebiedsgerichte welstandscriteria. Met name deze laatste zijn van groot belang: met de Woningwet 2003 is het namelijk mogelijk geworden om samenhangende gebieden aan te wijzen, waarvoor speciaal welstandsbeleid kan worden ontwikkeld met het oog op behoud, beheer en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Niet alleen is dit het wettelijk kader van het systeem van de Amsterdamse ordekaarten, ook in het PER©
vormt welstand een belangrijke speler in het erfgoedveld.16 Met de combinatie van cultuurhistorie, gebiedswaardenstelling, bestemmingsplan en welstand is voor het eerst geëxperimenteerd bij de Atlas Ruimtelijke Kwaliteit voor het beschermde gezicht Sint Geertruid (gemeente Margraten 2000). Daarbij kon geprofiteerd worden van de samenwerking met het Limburgse instituut voor welstandsbeleid dat vooruitlopend op de nieuwe Woningwet de mogelijkheden van gebiedsgerichte criteria onderzocht.17 In het kader van dit project zijn de volgende thema’s voor richtlijnen met kansen en bedreigingen naar voren gekomen die van meer algemeen naar specifiek verlopen: Nederzettingstypologie Infrastructuur Verkavelingspatroon Groenelementen Waterpartijen Bebouwing Elementaire Einzelgänger (gebouwen waarvan er vaak maar een of twee per gebied zijn; kerken, scholen, winkelcentra et cetera) Karakteristieke elementen Hoe de exercitie met de erfgoedSWOT© bij de drie exemplarische dossiers concreet leidde tot kernkwaliteiten komt in het vervolg van dit artikel ter sprake. Vooruitlopend daarop kan een blik geworpen worden op het Cultuurhistorisch basisonderzoek (CBO) De Bergen dat als onderdeel van het gelijknamige bestemmingsplan te vinden is op www.ruimtelijkeplannen.nl.
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
toegankelijkheid van Cyclomedia verzorgde. Beleidsbrief MoMo (2009), p. 8. Voor het begrip Rijksstructuurvisie zie het schema in de tabel. 4 Wro staat voor de nieuwe Wet ruimtelijke ordening die in 2008 is ingevoerd, ook wel aangeduid als (n)Wro tegenover WRO als de oude wet. 5 Beleidsbrief MoMo (2009), pp. 29-30. 6 Deze nuancering is geformuleerd in Uitwerkingsdocument 2de tranche Amvb Ruimte d.d. 11 december 2009. 7 Formeel staat Wro voor de nieuwe wet en WRO voor de oude. Omdat dit niet voor iedereen vanzelfsprekend is laten we in dit artikel Wro door (n) voorafgaan. 8 P.J.J. van Buuren, A.A.J. de Gier, A.G.A. Nijmeijer en J. Robbe, Van WRO naar Wro, Den Haag 2008. Het vereiste van ‘een goede ruimtelijke ordening’ is zowel in de nieuwe als de oude wet het primaire uitgangspunt. Hieraan worden zowel het beleid (structuurvisies) als de regels (AmvB, verordeningen, bestemmingsplannen) getoetst. 9 De eerste tranche van de AMvB Ruimte verkeert formeel nog in het stadium van ontwerp en is dan ook nog niet te vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl, maar wel op www.vrom.nl/wro. De AMvB treedt naar verwachting medio 2010 in werking. Over de status van de Nota Ruimte zie de brief van de minister van VROM aan de Eerste Kamer naar aanleiding van vragen van 6 mei 2008, kenmerk 2008049266. 3
10
Ontwerp AMvB Ruimte (eerste tranche),
Titel 3.3, artikel 3.18. 11
Vergelijk de Beleidsbrief MoMo (2009), pp.
22-23, 27. Het CHBO Malberg/Oud-Caberg is te vinden op http://google.books.nl via de zoekterm ‘Res nova Malberg’. 12
Ook de vorige Monumentenwet uit 1962
hanteerde deze hoofdcriteria.
Noten
13
1
hoofdcriteria figureren ook standaard in de
Een retort is een hulpstuk waarmee de damp uit het destillatieproces wordt opgevangen en omgezet in vloeistof. Het begrip is als metafoor ontleend aan het gedicht van J.A. Alberdingk Thijm bij de onthulling van het beeld van Vondel in Amsterdam (1867): ’t Idee ontstroomt de ziel, in fijn gekleurde wolking; De Tael is de offerschael, die ’t, drupplend, zaemlen zal: De Pers, eerbiedigh reê met zedige vertolking, Keert, als retort, de wolck in duerzaem rotskrystal. De auteur bedankt dr Jan de Jong van OC&W en drs ir Marja Langenberg voor het doorlezen van de tekst, en mr L.M.J.A. van Hövell tot Westerflier-Dassen voor de controle van het schema in de tabel. 2 De opdracht is uitgevoerd door Margreeth Bangert (Vriezenveen), Bernadette van Hellenberg Hubar (Inleidend hoofdstuk, Angelslo en Vriezenveen) en Don Rackham (Rhenen). Projectleider namens het ministerie is dr Jan de Jong, terwijl drs Frank Büchner namens de RCE de informatievoorziening op zich nam en Herman de Groot de
Monumentenwet 1988, artikel 1. Deze vier
provinciale en gemeentelijke monumentenen/of erfgoedverordeningen. 14 Handleiding Selectie en Registratie Jongere Stedebouw en bouwkunst (1850-1940), Rijksdienst voor de Monumentenzorg Zeist, oktober 1991, pp. 19; 23-24; 32. Over de brede toepasbaarheid daarvan (ook voor Wederopbouw) zie B.C.M. van Hellenberg Hubar en W. (A.J.C.) van Leeuwen, ‘Luctor et emergo: een voorzet voor het post-MIP aan de hand van twee bedreigde hoogtepunten uit het oeuvre van rijksbouwmeester Gijsbert Friedhoff’, Bulletin KNOB 1996, pp. 24-30. 15 Zie de vorige noot. 16 Het systeem van de Amsterdamse ordekaarten hangt niet vast aan de monumentenverordening, maar aan welstand. Pas onlangs is men ook begonnen de ordekaarten een status te geven via het bestemmingsplan. 17 In het bijzonder gold dat ir Joke Jongeling van de Stichting Ruimtelijke Kwaliteit.
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
A R N O L D C A R M I G G E LT HOOFD BOOR
DIEKE WESSELINGH HOOFD BEHEER & BELEID BOOR
5 0 JA A R B O O R
22
In 2010 bestaat het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) vijftig jaar. Met het BOOR kreeg Rotterdam in 1960 de eerste gemeentelijke archeologische dienst van Nederland. Vanaf het begin was het doel het behartigen van de archeologische belangen en tegelijkertijd het voorkomen van stagnatie bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ook het samenwerken met buurgemeenten in het Maasmondgebied was al in 1960 gebruikelijk. Door deze regionale onderzoekscontinuïteit vindt kennisvermeerdering plaats en kan het BOOR maatwerk leveren bij advisering en onderzoek. Juist in het nieuwe bestel, waar de bevoegd gezagtaak voornamelijk bij gemeenten is gelegd, is kennis cruciaal.
Gemeentelijke archeologie in Rotterdam: het belang van kennis
1 – C. HOEK (1924), GEMEENTELIJK ARCHEOLOOG VAN ROTTERDAM VAN 1960 TOT 1986
2 – GEMEENTELIJK ARCHEOLOOG VAN ROTTERDAM, C. HOEK, BIJ DE OPGRAVING VAN KASTEEL BLEYDESTEIN (JAREN 60).
1960-2010: vijftig jaar BOOR
omgeving. Wilde de Commissie goed kunnen opereren, dan was een fulltime archeoloog noodzakelijk. Eind 1960 stelde Glazema voor om de heer C. Hoek2, ambtenaar bij Gemeentewerken Rotterdam, die rol te geven. Dat voorstel werd gehonoreerd: Hoek kreeg tijd voor archeologietaken en een krediet van 3000 gulden voor het doen van archeologisch onderzoek. Het takenpakket van Hoek en de Commissie bestond uit het maken van een kaartsysteem met vondsten en een kaart met vindplaatsen, de regelmatige controle van grondwerkzaamheden en het systematisch onderzoek van bekende archeologische terreinen. Daarbij kwamen een bronnenpublicatie en een studie van middeleeuws archiefmateriaal over Rotterdam en omgeving. Al met al is eind 1960 sprake van het begin van gemeentelijk archeologisch
p 20 oktober 1959 werd de Coördinatie Commissie van Advies Inzake Archeologisch Onderzoek Binnen het Ressort Rotterdam geïnstalleerd.1 De oprichting kwam voort uit de zorg over de vele archeologische relicten die bij de aanleg van havens, woonwijken en infrastructuur in Rotterdam tevoorschijn kwamen en die ongedocumenteerd verloren gingen. Tijdens de installatie van de Coördinatie Commissie pleitte directeur P. Glazema van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) voor het aanstellen van iemand die als een ‘speurhond’ de bouwterreinen af zou lopen en bij eventuele vondsten direct de Rijksdienst zou waarschuwen. Snel werd duidelijk dat de Rijksdienst over onvoldoende capaciteit beschikte voor het werk in Rotterdam en
O
onderzoek in Rotterdam.3 Behalve het besef dat er in Rotterdam veel archeologische waarden verloren gingen, speelde er in 1960 nog een overweging bij het besluit om Hoek met het archeologisch onderzoek te belasten. Dat was de Monumentenwet, die in 1961 van kracht zou worden. De wet schreef voor dat archeologische vondsten gemeld moesten worden bij de ROB. De ROB zou dan een ambtenaar zenden om te bepalen welke maatregelen genomen zouden worden. Rotterdam vreesde met deze wet voor oponthoud van bouwwerkzaamheden. In de eerste 15 jaar vonden er ruim 150 archeologische waarnemingen en opgravingen door het BOOR plaats. Het betrof vooral nederzettingsterreinen uit
23
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
3 – ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK IN HET TRACÉ VAN DE WILLEMSSPOORTUNNEL: DE OPGRAVING VAN EEN HOUTEN SLUIS UIT DE TWEEDE HELFT VAN DE 13E EEUW.
de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen. Hoek had ook veel interesse voor kasteelterreinen en de archeologische onderzoeksresultaten van deze objecten presenteerde hij samen met de historische gegevens over de gebouwen en hun bewoners. In de jaren zeventig waren inmiddels vier ambtenaren aan het BOOR verbonden, bijgestaan door vrijwilligers en amateurarcheologen. In 1986 telde het BOOR zeven medewerkers, waaronder Marco van Trierum, die Hoek opvolgde als Hoofd BOOR gedurende de periode 1986-2009. In deze tijd werd het BOOR geconfronteerd met omvangrijke infrastructurele projecten en woningbouwprogramma’s, zowel in Rotterdam als in de regio. Tegelijkertijd werden systematische veldverkenningen op Voorne-Putten en IJsselmonde uitgevoerd. De inspanningen verdiepten het inzicht in de landschaps- en bewoningsgeschiedenis van het Maasmondgebied en leidden tot een nauwere samenwerking met de regiogemeenten. Een grote klus betrof het onderzoek in de Willemsspoortunnel tussen 1988-1992.4 De archeologische resten in de Rotterdamse binnenstad bleken goed bewaard gebleven, ondanks het bombardement van 14 mei 1940 en de opruimingswerkzaamheden daarna. Het onderzoek was een ware publiekstrekker: de oorsprong van de stad Rotterdam, in de vorm van de dam in de Rotte en bijbehorende sluizen, werd zichtbaar. Bovendien troffen de archeologen op verschillende locaties resten van de prestedelijke nederzetting Rotta aan. De resultaten van het veldwerk zijn onder andere beschreven in BOORbalans, een wetenschappelijke uitgave van het BOOR, waarvan het eerste nummer in 1988 verscheen. De toename in kwantiteit en diversiteit van de werkzaamheden van het BOOR, onder meer als gevolg van het Verdrag van Valletta (Malta) en de aanstaande Wet op de archeologische monumentenzorg, leidde tot een personele groei en een reorganisatie in 2007. Het BOOR kent sindsdien twee teams: ‘Beheer
4 – ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK IN HET TRACÉ VAN DE WILLEMSSPOORTUNNEL: DE OPGRAVING VAN EEN DEEL VAN DE STADSMUUR MET TOREN (ROND 1500).
en Beleid’ en ‘Onderzoek en Rapportage’. Het eerste team houdt zich bezig met de bevoegd gezagtaken, de inbreng van archeologie bij bouw- en ontwikkelingsplannen en met het beheer van vondstmateriaal en documentatie. Ook communicatie valt onder ‘Beheer en Beleid’; het belang daarvan werd door een gemeenteraadbrede motie benadrukt bij de vaststelling van de Beleidsnota Archeologie Rotterdam in 2008.5 Het team ‘Onderzoek en Rapportage’ voert het veldonderzoek uit (grondboringen, proefsleuven, opgravingen) en levert de rapportages van de onderzoeksresultaten. In 2010 werken bij het BOOR 17 mensen in vaste dienst en vier medewerkers op langdurige inhuurbasis.
Een sterke gemeentelijke overheid Hoewel het niet expliciet in de Wet op de monumentenzorg staat genoemd, heeft de invoering van het Verdrag van Malta geleid tot een sterke decentralisatie van de zorg voor het archeologisch erfgoed in Nederland. De zogenaamde bevoegd gezagrol ligt grotendeels bij gemeenten, die het beleid opstellen, het onderzoek vormgeven en de keuzes maken wanneer archeologische waarden in het geding zijn in het (lokale) ruimtelijke ordeningsproces. Gemeenten wegen voortdurend maatschappelijke en economische belangen af tegen het belang van het archeologisch erfgoed, waardoor juist op lokaal niveau het draagvlak steeds aan de orde is. Als gemeentelijk archeoloog moet je blijvend kunnen aantonen dat archeologisch onderzoek meer bete-
kent dan het opruimen van een obstakel bij een bouwproject (tegen een zo laag mogelijke prijs) en ook meer oplevert dan gegevens voor een exclusieve groep wetenschappers.6 Bij de invoering van Malta is veelvuldig gewezen op het gevaar van versnippering van kennis. Als niet langer een archeoloog van gemeente, provincie of universiteit het veldwerk in de hand zou houden, maar in plaats daarvan de uitvoering en verslaglegging (en erger nog: de beleidskeuzes) terecht zouden komen bij diverse bedrijven, vreesden velen een rapportenkerkhof en een gemis aan synthese en op kennis gefundeerde keuzes. Het antwoord op de vraag of die vrees gegrond was verschilt ongetwijfeld per gemeente, aangezien er verschillende manieren zijn om dit (terecht gesignaleerde) probleem aan te pakken. In dit artikel willen we laten zien hoe in Rotterdam de behoefte aan een sterke gemeentelijke overheid op het gebied van archeologie wordt vormgegeven.
Werkwijze van het BOOR Vanaf het begin in 1960 heeft het BOOR als gemeentelijke archeologische dienst een tweeledige taak: het waarborgen van het archeologisch belang en tegelijkertijd bijdragen aan een soepel verlopend ruimtelijke ordeningsproces. Naast inhoudelijke archeologische belangen spelen daarbij dus ook maatschappelijke en economische belangen een rol. Per locatie maken we keuzes; op basis van voldoende
VITRUVIUS
NUMMER 13
24
O K TO B E R 2 0 1 0
kennis is dat goed mogelijk. Een voorbeeld is het huidige onderzoek op de locatie van de toekomstige overdekte Markthal (met vierlaags parkeergarage) in het hart van de stad. Een gebied van ruim 1 hectare wordt vergraven. Het BOOR onderzoekt zorgvuldig geselecteerde delen daarvan. Zelfs op een groot bouwproject als dit zouden de kosten van volledig opgraven te zwaar drukken en de invloed op de planning onacceptabel zijn. Bij de Markthal doen we nu zinvol, goed en betaalbaar onderzoek (nog altijd voor een flink bedrag). Behoud in situ is bij een project als de Markthal geen reële optie; daarvoor is het belang van het project voor de stad te groot. Ondergronds bouwen komt steeds vaker voor in Rotterdam, waardoor het behoud van archeologische waarden in de binnenstad onder druk staat. Wel wordt er gewerkt aan een gecombineerd ‘Beleid voor de Ondergrond’, met het doel ontwerpers tijdig rekening te laten houden met de gevolgen van hun plannen voor de diverse aspecten van de bodem, waaronder de archeologie (die natuurlijk ook al in beeld komt via bestemmingsplan, waardenkaart en bouw- en aanlegvergunning). Bij de afweging wat we wel en niet onderzoeken in een project als de Markthal zijn de waarde van de vindplaats(en) en de onderzoeksvragen het uitgangspunt. Maar de keuze wordt vervolgens sterk bepaald door de vele randvoorwaarden waar een dergelijk groot bouwproject aan moet voldoen. In de eerste plaats zijn het de factoren tijd en geld die bepalen welke onderdelen we moeten schrappen. Archeologie wordt ingepast in het bestek, onze onderzoeksstrategie wordt gecombineerd met zaken als saneringen, het trekken van oude heipalen, het aanbrengen van damwanden en stempellagen, bemaling en onder water ontgraven. We moeten rekening houden met de ruimtelijke beperkingen die de complexe logistiek van een dergelijk bouwproject in het hart van de stad met zich meebrengt: niet overal kun je bij. In de Rotterdamse binnenstad bevinden archeologische waarden zich deels heel diep (bij de Markthal zit bijvoorbeeld Romeinse tijd op 10-11 meter onder straatniveau); dat betekent dat de kosten voor technische voorzieningen voor opgraven op deze diepte eenvoudigweg niet opwegen tegen de wetenschappelijke opbrengst. Daarnaast verloopt een groot bouwproject niet altijd zoals gepland. Dat betekent heel veel (tussentijds) overleg, afstemming en aanpassing van je strategie en planning. Zo kan een opgraving gepland voor september zich plotseling gaan afspelen in januari, bij zware sneeuwval en min 10 graden… BOOR is sinds enkele jaren ‘Malta-proof ’; we hebben de vereiste instrumenten en procedures, werken volgens de KNA en leveren onze inbreng in de ontwikkeling van de stad doorgaans op het juiste moment. Essentieel daarbij is het interne informatiesysteem BOORIS: een op GIS gebaseerd informatiesysteem dat verschillende soorten gegevens in kaartlagen met elkaar combineert. BOORIS werkt met informatie van vakinhoudelijke aard (vindplaatsen, boorgegevens uit Deborah, Archis, geologische kaart, historische kaarten, onderzoeksgebieden) en
5 – EEN ACHT METER DIEPE BOUWPUT IN HET HART VAN DE STAD IN 2010: OPGRAVING VAN EEN TERP UIT DE 10E EEUW IN HET KADER VAN DE BOUW VAN DE MARKTHAL.
6 – GEMEENTEN IN DE MAASMONDREGIO WAARMEE HET BOOR SAMENWERKT.
7 – VELDWERK (GRONDBORINGEN) DOOR MEDEWERKERS VAN HET BOOR IN DE GEMEENTE HELLEVOETSLUIS. FOTO TACO MEEUWSEN
25
8 – HET AANTAL DOOR HET BOOR OPGESTELDE PLANBEOORDELINGEN, BESTEMMINGSPLANPARAGRAFEN EN PVE’S IN DE AFGELOPEN JAREN: EEN TOENAME VAN DE BEVOEGD GEZAGTAKEN IS DUIDELIJK ZICHTBAAR.
Planbeoordelingen 250 200
Ro Bu tte O urg rda ve e m rig m ee nt en
150 100 50 0 2005
2006
2007
2008
VITRUVIUS
2009
Programma’s van Eisen (PvE’s) 40
Bestemmingsplannen 30
30
20
20
10
10 0
0 2006
2007
2008
2009
2007
2008
2009
9 – DE JAPANSE KUNSTENAAR KEN’ICHIRO TANIGUCHI, NAAST OP FOLIE OVERGETROKKEN VORMEN VAN MIDDELEEUWS VLECHTWERK UIT DE BOOR-OPGRAVING MARKTHAL. HIEROP ZAL EEN SCULPTUUR WORDEN GEBASEERD, IN OPDRACHT VAN HET HISTORISCH MUSEUM ROTTERDAM. FOTO AYAKO TANIGUCHI
met beleidsmatige informatie (bestemmingsplannen, archeologische waardenkaarten, adviezen, Programma’s van Eisen). Via BOORIS kan iedereen bij het BOOR vanachter zijn of haar bureau toegang krijgen tot alle informatie benodigd voor bijvoorbeeld planbeoordeling, bureauonderzoek of rapportage. Daarnaast hechten we veel belang aan de inhoudelijke component, die sterk samenhangt met individuele professionaliteit. Continuïteit van kennis staat daarbij voorop: alleen met goed opgebouwde knowhow over de bodem, de omgeving, de geschiedenis en de archeologie van Rotterdam en van de regio voorkom je versnippering en maak je de juiste keuzes. Bij het BOOR werken mensen met jarenlange ervaring in het Maasmondgebied, en mensen die deze kennis gedeeltelijk nog moeten opbouwen. Een collegiale toets is belangrijk: dat voorkomt eigen stokpaardjes en bevordert transparantie. Een voorwaarde is wel dat medewerkers de mogelijkheid krijgen om ervaring op te bouwen en kennis op te doen.
Het BOOR treedt op als archeologisch adviseur bij bevoegd gezagtaken voor acht gemeenten in de regio.7 De gemeenten zetten het BOOR in bij het toetsen van bouwplannen, het schrijven van archeologieparagrafen bij bestemmingsplannen, het opstellen en toetsen van Programma’s van Eisen (PvE’s) en Plannen van Aanpak (PvA’s) en het beoordelen van offertes, veldwerk en rapporten van derden. Aan de basis ligt bij iedere gemeente een Beleidsnota Archeologie, een Archeologische Waarden- en Beleidskaart en in de meeste gevallen ook een Archeologieverordening, beleidsinstrumenten die door de gemeenten in samenwerking met het BOOR zijn opgesteld. Veldwerk doet het BOOR in principe niet buiten de gemeentegrenzen van Rotterdam, alleen in zogenaamde ‘brandweergevallen' en daar waar veldwerk nodig is voor het maken van gefundeerde (beleids)keuzes. Daartoe is met genoemde regiogemeenten een Lichte Gemeenschappelijke Regeling afgesloten.
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
In Rotterdam zelf doen we beleid én veldonderzoek, daarvoor is in 2009 door de minister van OCW aan Rotterdam een nieuwe opgravingsvergunning verleend. Er is geen sprake van gedwongen winkelnering, het komt voor dat opdrachtgevers kiezen voor een andere uitvoerder. Voor die gevallen en voor het veldwerk in de regiogemeenten zijn door het BOOR richtlijnen opgesteld.8 Hierdoor weten bedrijven waar ze aan toe zijn en worden ze doorgaans niet verrast door de beoordeling van rapporten. Een andere invulling is het schrijven van PvE’s voor booronderzoek. Hoewel deze niet verplicht zijn volgens de KNA, kiest het BOOR ervoor om ook voor dit type inventariserend onderzoek de eisen vooraf te formuleren. Dit werkt beter dan het controleren en corrigeren van PvA’s, een fase die overigens in de praktijk vaak wordt overgeslagen. Het contact met archeologische bedrijven die veelvuldig in de Maasmondregio opereren, kan echter nog verder worden verbeterd. Recent zijn we begonnen met het uitnodigen van bedrijven, om over en weer van gedachten te wisselen over positie, werkwijze en inhoudelijke onderwerpen. Zo proberen we bij te dragen aan het kennispeil in de regio en tegelijkertijd de werkrelatie te versoepelen. BOOR is niet alleen het bevoegd gezag dat lastige PvE’s opstelt, maar ook een organisatie met kennis van het gebied die je kunt gebruiken als je veldwerk doet in de regio. Anderzijds is het voor het BOOR zinvol om feedback te krijgen op de eisen die wij stellen aan onderzoek en rapportage. Overigens blijkt dat ook binnen het BOOR de uitwisseling tussen de beide teams ‘Beheer en Beleid’ en ‘Onderzoek en Rapportage’ van belang is. Als je PvE’s schrijft, maar zelf niet (meer) in het veld staat, is het nodig die kennis regelmatig te actualiseren. Beleid wordt regelmatig getoetst aan de praktijk; dat levert soms pittige en waardevolle discussies op. Tegelijkertijd is het goed om je als medewerker van de ‘buitenploeg’ te realiseren dat jouw boorstaten ertoe kunnen leiden dat voor een bestemmingsplan een andere vrijstellingsdiepte wordt gekozen. Door zelf ook veldonderzoek te doen kunnen we efficiënt werken en maatwerk leveren, houden we de lijnen kort en wordt de gemeente geen speelbal van marktpartijen. Samenwerken met partijen in de stad is essentieel. Dat geldt voor ontwikkelaars en voor gemeentelijke partners, zoals het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (OBR) en de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting (dS+V) en onze collega’s bij Gemeentewerken (Ingenieursbureau, Buitenruimte), maar ook verzelfstandigde gemeentelijke onderdelen als het Havenbedrijf en de RET. Bij infrastructurele projecten wordt er vaak stevig onderhandeld over tijd en geld, ook binnen de gemeente. Het BOOR kan flexibel opereren; zeker in de planning. Een voorbeeld is het uitgraven van een grote parkeergarage op het Kruisplein, waar het BOOR momenteel ‘op afroep’ beschikbaar is voor complexe archeologische begeleiding en booronderzoek. Samenwerking in de stad speelt ook een rol bij het zichtbaar maken van het verhaal van de geschiedenis
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
26
10 – OPEN DAG BIJ DE OPGRAVING MARKTHAL, APRIL 2010. 11 - HET VRIJGRAVEN VAN DE INHOUD VAN EEN 16E-EEUWSE BEERTON, OPGRAVING MARKTHAL 2009.
van Rotterdam. In toenemende mate combineren we onze inzet op het gebied van communicatie met die van het Historisch Museum Rotterdam, het Gemeentearchief, de Gemeentebibliotheek en het Bureau Binnenstad. Op die manier bereiken we bewoners en bezoekers, en ontdekken Rotterdammers wat er onder hun voeten ligt. In 2009 is een samenwerking gestart met de Faculteit der Archeologie van de Universiteit Leiden, bezegeld in het zogenaamde ‘Verbond van Leiden’.9 De samenwerking richt zich bijvoorbeeld op stages voor studenten, het volgen en geven van colleges door BOORmedewerkers en het combineren van synthetiserend onderzoek. De ervaring leert dat gemeentelijke archeologie (vooral het beleidswerk) voor veel net afgestudeerde archeologen onbekend terrein is. Tegelijkertijd is er behoefte aan wetenschappelijke inbreng bij bijvoorbeeld de criteria van waardering en selectie, een terrein waar vanuit de universitaire wereld nog weinig belangstelling voor bestaat.
gewerkt, zonder overbodige kosten. Bovendien zijn continuïteit van en samenhang in het archeologisch onderzoek wezenlijk voor kennisvermeerdering. Een ‘postzegel’ opgraven kan heel zinvol zijn, mits de onderzoeksgegevens gecombineerd worden met data van andere locaties. Een voorbeeld is de prestedelijke nederzetting Rotta; bewoning uit de 10e-12e eeuw op terpjes langs de rivier de Rotte, in wat nu de stadskern van Rotterdam is. Zorgvuldig vooronderzoek wijst uit of en in welke mate een bouwput in het centrum een dergelijke terp zal raken. De informatie van dergelijke onderzoeken van de afgelopen 20 jaar op verschillende locaties in de stad is recent gecombineerd tot een analyse van deze bewoningsfase.10 Deze synthese zal weer leidend zijn bij een volgende gelegenheid waarbij resten van Rotta worden bedreigd: wat weten we al, waarover ontbreekt de kennis, welke keuzes kunnen en moeten worden gemaakt. Een onderzoeksagenda, waarin dit type informatie met betrekking tot het gehele gemeentelijke grondgebied samenkomt, is in voorbereiding.
Kennis is cruciaal
Het combineren en synthetiseren van informatie is tevens nodig voor het vertellen van het verhaal van de geschiedenis van de gemeente. Basisrapporten zijn essentieel en het is een grote verbetering dat ze er na twee jaar liggen, maar het verhaal van de landschaps- en bewoningsgeschiedenis staat er niet in.
Kennis is cruciaal; dat geldt voor kennis van procedures en regelgeving, maar wat het BOOR betreft ook expliciet voor inhoudelijke kennis. Alleen aan de hand van grondige kennis is maatwerk mogelijk bij onderzoek en advies en kan efficiënt worden
Door het combineren van kennis kan de stadsgeschiedenis worden geschreven en verbeeld voor bewoners en bezoekers en worden gebruikt bij de inrichting van de openbare ruimte. Maar ook het vakgebied van de archeologie heeft baat bij een gemeentelijke archeologie die bouwt op continuïteit van inhoudelijke kennis.
2010 en daarna Wij realiseren ons dat het BOOR in sommige opzichten een uitzondering is ten opzichte van andere (kleinere) gemeenten. Het bureau bestaat immers al lang en er werkt een relatief groot aantal archeologen vanwege de omvang van het grondgebied van en de bouwintensiteit in Rotterdam en de Rotterdamse regio. Rotterdam heeft er bovendien voor gekozen om beleid te blijven combineren met uitvoering van veldonderzoek door een eigen team. Onder die voorwaarden kan het BOOR voldoen aan de kenniscontinuïteit die, zoals hiervoor betoogd, cruciaal is. Regionale samenwerking vindt steeds vaker plaats in Nederland. Bij het BOOR is de samenwerking binnen één dienst geconcentreerd, maar er zijn elders ook andere vormen toegepast.11 Dat kan goed werken als daarbij, behalve voor beleid en procedures, ook aandacht is voor inhoudelijke kennis: hoe deze op te bouwen, te continueren en uit te dragen, bijvoorbeeld in samenwerking met universiteiten of
27
VITRUVIUS
12 – DE OPGRAVING VAN EEN HOUTEN BOERDERIJ (ROND 1200) BIJ DE AANLEG VAN DE RANDSTADRAIL.
bedrijven. Bij de meeste bedrijven werken deskundige en betrokken archeologen, maar door de bedrijfsmatige aanpak liggen de prioriteiten vaak anders en lukt het niet altijd om kennis over een specifiek gebied op te bouwen en/of op peil te houden. Een ander punt van zorg zijn die gevallen waar het bevoegd gezag op een hoger niveau is neergelegd, en waar blijkt dat bijvoorbeeld provincie of rijk te ver van de inhoud afstaat. Een voorbeeld: vanuit procedureel oogpunt is het goed te begrijpen dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en Rijkswaterstaat de trekker zijn van de archeologie bij de aanleg van de A13/A16 door de gemeenten Langsingerland en Rotterdam. Het gevolg is echter dat een bedrijf een bureaustudie doet en een ander bedrijf een PvA opstelt, terwijl het de RCE aan specifieke kennis ontbreekt om beide te beoordelen, zodat het veldwerk niet loopt zoals verwacht. Ons advies is: betrek daar tijdig de gemeentelijk archeologen bij, en zorg dat een en ander niet over teveel schijven loopt. Dat kan eenvoudig door het uitvoerende bedrijf te laten overleggen met degene die de kennis van het gebied in huis heeft. Een ander voorbeeld is de provinciale CHS, een grofmazige waardenkaart waarop naar onze mening alleen beleid kan worden gebaseerd wanneer geen lokale, aanvullende kennis voorhanden is. Juist door in te zoomen en maatwerk te leveren kan onnodig onderzoek worden voorkomen en draagvlak voor de archeologie worden gecreëerd. Het vijftigjarige bestaan van het BOOR is een goede gelegenheid om stil te staan bij gemeentelijke (en regionale) archeologie en de rol van kennis daarbij, nu en in de toekomst. Het BOOR-jubileum wordt gecombineerd met een ander kroonjaar; namelijk de 40ste Reuvensdagen, die op 11 en 12 november 2010 plaatsvinden in Rotterdam. Ook daar wordt naar de toekomst gekeken: er is voor het eerst ruimte voor parallelsessies en meer debat en discussie. Met het oog op de evaluatie van de Wet op de archeologische monumentenzorg in 2011 hopen wij dat de Reuvensdagen in Rotterdam een platform zullen zijn voor verdere discussie over bovenstaande en andere aspecten van gemeentelijke archeologie.
Literatuur – Beuningen, H.J.E. van 1982: Terugzien op 20 jaar functioneren van de ‘Coördinatie Commissie van Advies Inzake Archeologisch Onderzoek Binnen het Ressort Rotterdam’, in: J.G.N. Renaud (red.), Rotterdam Papers. A contribution to medieval archaeology. Rotterdam, 1-4. – Carmiggelt, A. 2010: Vijftig jaar Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR), Westerheem 2010-3, 122-135. – Carmiggelt, A., A.J. Guiran en M.C. van Trierum (red.) 1997: BOORbalans 3. Archeologisch onderzoek in het tracé van de Willemsspoortunnel te Rotterdam. Rotterdam. – Carmiggelt, A, en M.C. van Trierum 2008: Beleidsnota Archeologie Rotterdam 2008-2011. Rotterdam. – Carmiggelt, A. en M.C. van Trierum 2010: BOOR in een gewijzigd archeologisch bestel (20012010), in: A. Carmiggelt, M.C van Trierum en D.A. Wesselingh (red.), BOORbalans 6. Rotterdam, 9-12. – Guiran, A.J. en M.C. van Trierum 2010: Op zoek naar de nederzetting Rotte uit de 8e-12e eeuw; nieuwe vondsten en inzichten, in: A. Carmiggelt, M.C van Trierum en D.A. Wesselingh (red.), BOORbalans 6. Rotterdam, 13-50. – Hoek, C. 1968: Oudheidkundig bodemonderzoek rond de Nieuwe Maas, in: J.G.N. Renaud (red.), Rotterdam Papers. A contribution to medieval archaeology. Rotterdam, 81-88. – Trierum, M.C. van 1988: Doelstelling, middelen en activiteiten, in: M.C. van Trierum, A.B. Döbken en A.J. Guiran, BOORbalans 1. Bijdragen aan de bewoningsgeschiedenis van het Maasmondgebied. Rotterdam, 11-15. – Trierum, M.C. van 1992: Archeologisch onderzoek in het Maasmondgebied: activiteiten, middelen en personeel van het BOOR 1987-1990, in: A.B. Döbken (red.), BOORbalans 2. Bijdragen aan de bewoningsgeschiedenis van het Maasmondgebied. Rotterdam, 9-14. – Trierum, M.C. van 2002: Archeologisch onderzoek door het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) in het Maasmondgebied 1991-2000: personeel, activiteiten, middelen, huisvesting en bespiegelingen over samenwerking in de regio, in: A. Carmiggelt, A.J. Guiran en M.C. van Trierum (red.), BOORbalans 5. Bijdragen aan de bewoningsgeschiedenis van het Maasmondgebied. Rotterdam, 9-22.
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
Noten 1
De Coördinatie Commissie bestond, naast de Rotterdamse wethouder Schilthuis, uit vertegenwoordigers van het Gemeentearchief, het Historisch Museum Rotterdam, de dienst Gemeentewerken, de Archeologische Werkgemeenschap voor Westelijk Nederland en de historische genootschappen De Maze en Roterodamum. 2 Catharinus Hoek (1924) volgde een opleiding MTSBouwkunde en werd op 1 mei 1954 aangesteld als technisch ambtenaar A bij Gemeentewerken Rotterdam. Vanaf die tijd zou hij meer dan 150 repertoria, bronnenpublicaties en genealogieën samenstellen en publiceren, vooral in het tijdschrift Ons Voorgeslacht. Daarnaast publiceerde Hoek ook nog circa 70 artikelen over onderwerpen van historisch-archeologische aard. Vanaf 1960 tot 1986 was hij gemeentearcheoloog van Rotterdam en hoofd van het BOOR. 3 Voor een overzicht van de geschiedenis van het BOOR zie Carmiggelt 2010. De oprichting en de beginjaren van de Coördinatie Commissie zijn uitgebreid beschreven in Van Beuningen 1982. Voor een meer gedetailleerd overzicht van beleid, personeel en activiteiten van het BOOR wordt verwezen naar Van Trierum 1988 (periode 1976-1986), Van Trierum 1992 (periode 1987-1990), Van Trierum 2002 (periode 1991-2000) en Carmiggelt en Van Trierum 2010 (periode 2001-2010). 4 Gepubliceerd in Carmiggelt, Guiran en Van Trierum 1997. 5 Het betreft de motie van de heer D. Hoogland (PvdA) d.d. 17 juli 2008. Voor de beleidsnota: Carmiggelt en Van Trierum 2008. 6 Voor dit onderwerp is onder meer geput uit de voordracht van M. van Trierum ter gelegenheid van het afscheid van R. van Heeringen van de RACM (2 november 2007) en een lezing van A. Carmiggelt voor de SNA (november 2006). 7 Dit betreft in juni 2010 de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Hellevoetsluis, Schiedam en Westvoorne. In Capelle aan den IJssel en Spijkenisse wordt het archeologiebeleid en de adviseursrol van het BOOR naar verwachting in de tweede helft van 2010 vastgesteld. 8 Het gaat om de Richtlijnen voor het uitvoeren van archeologisch bureauonderzoek en niet-gravend inventariserend veldonderzoek in de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Hellevoetsluis, Rotterdam, Schiedam en Westvoorne (versie februari 2010). Deze zijn te vinden op de website van het BOOR: www.rotterdam.nl/boor_bureau_oudheidkundig_onderzoek. 9 Hoewel er al van oudsher goede contacten waren, in het bijzonder met periode- of materiaalspecialisten ten behoeve van de uitwerking, wordt de samenwerking nu ook op andere niveaus geïntensiveerd. De Leidse Faculteit der Archeologie is bezig een dergelijk ‘verbond’ te sluiten met verschillende Zuid-Hollandse gemeenten met een eigen archeoloog, te weten Delft, Den Haag, Dordrecht, Gouda, Katwijk, Leiden, Rotterdam, Rijswijk en Vlaardingen. 10 Guiran en Van Trierum 2010. 11 Voorbeelden zijn: één archeoloog werkzaam voor verschillende gemeenten (Achterhoek, Zuidoost-Utrecht, Noord-Veluwe), één archeoloog werkzaam voor verschillende gemeenten, gestationeerd bij gemeente met eigen archeologische dienst (regio Nijmegen, regio Breda), één archeoloog werkzaam voor verschillende gemeenten, gestationeerd bij provinciale archeologische dienst (Zeeland). Van de 430 Nederlandse gemeenten hebben er 51 een (al dan niet gecombineerde) opgravingsvergunning (stand per juni 2010). Het Convent van Gemeentelijke Archeologen (CGA) telt per juni 2010 50 leden, die samen in ieder geval 121 gemeenten vertegenwoordigen. Daarnaast zijn er diverse gemeenten die gebruik maken van de diensten van archeologische adviesbureaus.
VITRUVIUS
NUMMER 13
28
O K TO B E R 2 0 1 0
FRED VOS D I R E CT E U R M O N U M E N T E N WAC H T NEDERLAND
De Monumentenwacht is een niet meer weg te denken organisatie die sterk heeft bijgedragen aan het in stand houden van menig monument en doet dat nog steeds. De Monumentenwacht heeft de zorg voor monumenten een ander gezicht gegeven. De monumentenzorg is mede daardoor aan het veranderen van een curatieve naar een preventieve zorg. Maar hoe en wanneer is het begonnen? Er was een lange aanloop. Hoe heeft het zich ontwikkeld en hoe ziet de toekomst eruit?
De Monumentenwacht
ontstaan, verleden, heden, toekomst Onderhoud nderhoud aan gebouwen is er natuurlijk altijd geweest. Bij de St Jan in ’s-Hertogenbosch kende men in de 15e eeuw al een ploeg die tijdens de bouw van de kerk het voltooide gedeelte controleerde en de noodzakelijke reparaties verrichtte. In Amsterdam kende men De Fabrieksambt. Een soort Openbare Werken werkzaam vanaf het begin van de 17e tot het midden van de 19e eeuw. Vanuit De Fabrieksambt kwamen grote opdrachten zoals voor de bouw van de Zuider-, Wester- en Noorderkerken, de bouw van torens zoals de Munttoren en de Jan Roodepoortstoren. Maar door deze organisatie werd ook het onderhoud aan kerken, woonhuizen, kademuren en bruggen geregeld en uitgevoerd.
O
Monumentenlijst In de 19e eeuw verslapte om allerlei redenen de aandacht voor oude bouwwerken en daarmee ook de aandacht voor het onderhoud ervan, vaak met verval en sloop als gevolg. Reacties kwamen er eind 19e en begin 20e eeuw met de oprichting van Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond (1899), Bond Heemschut (1910) Vereniging Hendrick de Keyser (1918), Vereniging De Hollandsche Molen (1923). De overheid was inmiddels ook wakker geschud en ging geleidelijk over tot het verstrekken van subsidies voor het herstel van gebouwen van waardevolle architectuur.
Inventarisatie Nadat de Monumentenwet in 1961 tot stand was gekomen volgde een landelijke inventarisatie van rijksmonumenten die tot 1969 heeft geduurd. Een hele klus die uiteindelijk leidde tot zo’n 48.000 beschermde monumenten. Interessant is te melden dat slechts 5,2% van
1 – INTERIEURINSPECTIE BURGERWEESHUIS ZIERIKZEE
de eigenaren bezwaar maakte tegen de plaatsing van hun eigendom op de rijksmonumentenlijst. Subsidies voor het herstel van monumenten, nog altijd een gunst en niet gekoppeld aan die lijst, werden verleend, maar het onderhoudsvraagstuk kwam niet aan de orde.
Monumentenwacht Walter Kramer, destijds rayonarchitect Friesland en Groningen (daarvoor Noord-Brabant) bij de toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg hield zich intensief bezig met het vraagstuk van het onderhoud van historische bouwwerken. Restauraties van zo’n 10 jaar eerder waren eigenlijk al weer aan een nieuwe restauratie toe. Kerkeigenaren voelden zich niet verantwoordelijk en voor de Rijksdienst gold dat zij eigenlijk al voldoende (financiële) inspanning hadden geleverd. Uit zo’n feitelijke patstelling is de Monumentenwacht ontstaan. Y. Schakel directeur van het Restauratiebouwbedrijf Schakel uit Exmorra stelde met Walter Kramer voor samen een monumenten inspectie dienst, een monumentenwacht, te starten. De naam was er opeens en er
werd besloten over te gaan tot het oprichten van een stichting. Op 23 februari 1973 werd de stichtingsakte ondertekend. De inhoud was simpel. Artikel 1. De stichting draagt de naam ‘Stichting Monumentenwacht Nederland’ en is gevestigd te Amersfoort. Artikel 2. De stichting stelt zich ten doel door het nemen van preventieve maatregelen mogelijk verval van historische bouwwerken te voorkomen. Artikel 3. De stichting tracht dit doel te bereiken door: – een regelmatige inspectie van deze gebouwen waarbij gelet zal worden op achterstand in het onderhoud en met name op lekkages en/of inwatering. – het zo nodig doen verrichten van kleine herstellingen en werkzaamheden, indien het onder a genoemde wordt geconstateerd. het zo nodig verrichten van andere kleine werkzaamheden die strekken tot het behoud van het bouwwerk. Alles zonder dat het behalen van winst of andere commerciële oogmerken door de stichting worden beoogd.
29
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
2a – ONTWIKKELING AANTAL AANGEMELDE OBJECTEN EN AANTAL MEDEWERKERS
AANTAL
– Aangemelde objecten – Medewerkers
1978
1983
1988
1993
1998
2003
2008
1.523
3.997
7.131
10.133
12.500
15.000
20.000
10
30
52
72
90
115
150
2b – ALGEMENE KENGETALLEN VAN DE ELF MONUMENTENWACHTEN AANTAL
GRO
FRI
DRE
OVFL
GEL
UTR
NHO
ZHO
ZEE
NBR
LIM
TOT.
– objecten
665
1.625
547
1.570
2.556
2.288
2.828
2.742
947
2.153
1.481
19.402
– uitgevoerde inspecties
308
1.090
214
479
1.300
983
1.479
1.325
610
1.562
1.966
11.316
– monumentenwachters (ft)
4
8,8
5
10
16
14
10
11
7,8
16,8
6,4
110,1
– inspectiebussen en bedrijfswagens
3
5
3
6
9
8
9
8
4
9
5
69
De stichting leasede een inspectiebus en kon van Schakel twee vakbekwame mensen huren. Tijdens een gesprek met C.J. Kreb, werkzaam bij de Provinciale Griffie in Groningen werd het idee uitgewerkt om naast de landelijke stichting per provincie een provinciale Monumentenwacht op te richten. Met provinciale Monumentenwachtbesturen en wachters zou niet alleen duidelijker per provincie kunnen worden gewerkt, maar ook het typisch ‘monumenten eigene’ waardoor iedere provincie zich wel kenmerkt, zou beter kunnen worden behartigd. Ook dat lukte en de eerste twee provinciale besturen (Friesland en Groningen) werden geïnstalleerd.
Start Op 23 maart 1963, een maand na de oprichting, werd tijdens een bijeenkomst in de aanwezigheid van de toenmalige staatssecretaris H.J.L. Vonhoff de eerste symbolische inspectie verricht. In de toespraak van Walter Kramer staan de volgende interessante passages: Het is niet zomaar dat deze stichtingen zijn opgericht. Tussen de 60 en 70% van het aantal restauraties heeft betrekking op een vorm die te maken heeft met achterstallig of nalatig onderhoud. ‘Het tijdig voorkomen en constateren van gebreken is een tot nu toe ontbrekend gegeven geweest. De Monumentenwacht is daarom opgericht met het doel door het nemen van tijdige en preventieve maatregelen verval van historische bouwwerken in te dammen of mogelijk te voorkomen. De stichting zal zich de eerst komende tijd beperken tot kerkgebouwen. Mocht blijken dat er in een behoefte wordt voorzien dan zullen hierna ook de molens, de staten, stinsen en
borgen en in de toekomst ook de stads- en dorpswoningen aan bod komen. Ook een gerestaureerd gebouw moet geregeld worden geïnspecteerd wil na enige jaren niet weer het proces aanvangen dat leidt tot nieuwe restauratie.’
De eerste werkzaamheden De Monumentenwacht kwam op gang. Een moderne servicewagen, de inspectiebus, werd ingericht met alle materialen noodzakelijk voor kleine reparaties (dakpannen, leien, lood), een werkbank, gereedschappen en later computer etc. en werd bemensd door twee monumentenwachters. De wijze waarop zou moeten worden geïnspecteerd, gerapporteerd en vastgesteld wat kleine reparaties zijn, die strekken tot het behoud van het monument, het werd uitvoerig besproken en in de begintijd vaak pragmatisch uitgeprobeerd. Wat nu algemeen goed is, moest toen nog vorm krijgen. Besloten werd met de eigenaar per object een jaarabonnement af te sluiten. Naast deze kosten werden voor een inspectie een (goedkoop) uurloon in rekening gebracht. De aanstelling van wachters verliep probleemloos. We moeten ervaren vaklieden hebben, schapen met vijf poten, was daarbij het adagium. Inmiddels hadden de besturen besloten dat het beter was de Monumentenwacht los te koppelen van het restauratiebedrijf: de wacht moest een neutraal instituut zijn in beoordeling, rapportage en adviezen. Dat geldt trouwens nog. Eind 1978 waren er al in negen provincies Monumentenwachten opgericht en werkzaam. Het groeide in een opvallend tempo en was uiteindelijk in alle provincies paraat. Later voegde zich daar de Archeologische Monumentenwacht Nederland bij.
De minister van CRM, mr. H.W. van Doorn, zei bij de oprichting van Monumentenwacht Noord-Brabant in 1975: De Monumentenwacht voorziet niet in een dringende behoefte, maar in een schreeuwende noodzaak. Eind 1975 waren er 10 monumentenwachters in dienst: 2 in Friesland, 2 in Drenthe en Groningen, 2 in Utrecht, 2 in Zeeland en 2 in Noord-Brabant. Vijf jaar na de oprichting werd in een becijfering de voorzichtige conclusie getrokken dat door de inspecties en klein onderhoud fl. 7.000.000,- (€ 3.200.000,-) aan bouwkosten was bespaard. Geëxtrapoleerd naar 2010 zou dat nu om enige honderden miljoenen gaan! Wat aan cultuurhistorische, bouwkundige en bouwkunstige waarden was bespaard is niet in geld uit te drukken.
Prins Bernhard Cultuurfonds Een aparte vermelding is hier op z’n plaats voor het Prins Bernhard Cultuurfonds. Na een korte leaseperiode heeft het fonds de kosten van een inspectiebus gefinancierd. Ook heeft het fonds in alle provincies de aanschaf van de bus bekostigd en doet dat nog steeds.
Decentralisatie De Monumentenwacht is landelijk begonnen vanuit een centrale plek in Amersfoort. De wachters waren daar in dienst, maar werkten regionaal. Half jaren tachtig werd er bij het Rijk en daardoor ook in de Tweede Kamer gediscussieerd over de decentralisatie van het welzijnsbeleid. Bij die discussie is op enig moment ook de Monumentenwacht betrokken geraakt. De uitkomst van langdurig overleg was, dat iedere provincie verantwoordelijkheid ging dragen voor een eigen provinciale monumentenwacht, met een eigen apparaat, een eigen
VITRUVIUS
NUMMER 13
30
O K TO B E R 2 0 1 0
bestuur. De koepelorganisatie Monumentenwacht Nederland bleef in stand met behulp van een rijksbijdrage en een bijdrage van de deelnemende stichtingen. De provincies ontvingen van het rijk een extra (niet gelabelde) donatie aan het provinciefonds, de monumentenwachten ontvingen een subsidie van hun provincie (meer taken, meer geld) en de andere geldstroom bestond uit de bijdragen van de abonneehouders. Achteraf is altijd gemakkelijk oordelen. Maar terugkijkend had het rijk moeten decentraliseren onder het formuleren van kwaliteitseisen, monitoring, bijstelling, evaluatie, verantwoording. Dat is niet gebeurd en het effect daarvan is dat er een behoorlijk verschil tussen de monumentenwachten is ontstaan. Niet in de kwaliteit. Die is vastgelegd. In het Inspectiehandboek, in de wijze van inspecteren, in het opleidingsplan, in onze eigen unieke basiscursus voor de monumentenwachter, in een regelmatige controle op die kwaliteit. Neen, de verschillen zijn ontstaan op het gebied van de subsidiering, op het gebied van de verbrede dienstverlening, dus ook op de wijze waarop een provinciebestuur de monumentenwacht inschakelt bij de zorg voor het cultureel erfgoed.
Groei In 1973 werd het landelijk instituut Monumentenwacht opgericht. In 1978 zijn er 1523 objecten aangemeld. In 1993 ruim 10.000 en in 2010 meer dan 20.000 objecten. De laatste drie jaar een landelijke groei van zo’n 500 objecten per jaar. Tabel 1 laat het verloop zien. In tabel 2 wordt de groei in medewerkers weergegeven. 10 in 1978 en anno 2010 meer dan 150. 3/4 – BOVEN: INSPECTIE JACHTSLOT ST. HUBERTUS / MIDDEN: DE KUNST VAN HET ABSEILEN. 5 – INSPECTIE CONSTRUCTIE VAN DE KAP ST. JORISKERK AMERSFOORT.
Een interessante vraag is natuurlijk hoe het aantal aangemelde objecten zich verhoudt tot het totale aantal monumenten. Anders gezegd, welk aandeel hebben de monumentenwachten van de potentiële markt. En dus ook: welk aandeel is in principe nog te veroveren. De antwoorden zijn helaas iets ingewikkelder dan op het eerste gezicht denkbaar is. In het algemeen geldt dat de Nederlandse Monumentenwachten gemiddeld ca. 25% van alle als monument aangewezen objecten inspecteren. Het gaat hierbij om ruim 50.000 rijksmonumenten, een kleine 1000 provinciale monumenten en ca. 40.000 gemeentelijke monumenten. Ook de objecten uit beschermde stads- en dorpsgezichten behoren hiertoe. Een complicatie is dat de registratie van monumenten niet overal gelijk is. Soms is onder een nummer een complex van diverse gebouwen en bijgebouwen opgenomen, soms heeft elke historische tuinvaas een eigen nummer. Daarom moet een ruime marge worden aangehouden. Overigens kunnen de afzonderlijke monumentenwachten wel gedetailleerde informatie geven over de samenstelling (en uiteraard ook over de toestand) van hun objectenbestand. Daarnaast kan het Monumentenwacht aandeel behoorlijk variëren per landsdeel en zeker per type object. Zo is bekend dat de provincies Friesland en Drenthe duidelijk bovengemiddeld scoren. Ook zijn met name rijksmonumentale kerkelijke gebouwen, kastelen, instellingen en molens veel vaker bij de Monumentenwacht aangesloten dan monumentale woonhuizen en (woon)boerderijen. In de eerstgenoemde groep ligt de score globaal tussen de 60 en 90%, in de tweede rond de 20%. Op het gebied van woonhuizen e.d. zijn in principe dus veel klanten te winnen. Vaak vormt de aankoop van een monumentaal pand een goed moment om binnen te komen. Monumentenwacht kan door middel van een aankoopkeuring snel en ter zake kundig duidelijk maken waar de eigenaar aan begint. Overigens heeft de Monumentenwacht als inbreng in de discussie rond de modernisering monumentenzorg ingebracht dat de Monumentenwacht het cultureel erfgoed uitstekend kan monitoren. Wanneer het Rijk zou besluiten op een rijksmonument een abonnement op de monumentenwacht verplicht te stellen, ga je met de dekking richting 100%. Op de monitoringsgegevens kan het Rijk dan volstrekt vertrouwd budgettair sturen. In december 2009 heeft minister Plasterk de Tweede Kamer geïnformeerd over de eerste nulmeting over de staat van het gebouwde erfgoed. Ruim 81% van de 11.500 rijksmonumen-
31
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
ten die in 2008 door de Monumentenwacht op hun bouwkundige staat zijn geïnspecteerd, verkeert in redelijke tot goede staat. Momenteel zijn de provinciale wachten bezig met het in kaart brengen van de gegevens van 2009. Tevens verrichten de Monumentenwachten in opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een aselecte steekproef onder zo’n 400 rijksmonumenten die geen abonnement hebben bij de Monumentenwacht, zeg maar een conditiemeting.
Filosofie Monumentenwacht Wat is er nu zo bijzonder aan de Monumentenwacht? Zo bijzonder dat er naast de belangstelling in Nederland er wereldwijd navolging van het concept is. Al lang geleden heeft dat geleid tot de oprichting van de Monumentenwacht Vlaanderen, de Denkmalschutz in Duitsland. Engeland heeft onderdelen van het denken overgenomen en in tal van landen zoals Hongarije, Denemarken, Zweden, Finland, Frankrijk, Italië heeft men inzage/ uitleg over het concept gehad. Dat heeft er enige jaren geleden toe geleid dat de Monumentenwacht een prestigieuze prijs van de Europese Commissie/Europa Nostra uit handen van de Prins-gemaal van Denemarken heeft mogen ontvangen. Het bijzondere van de Monumentenwacht is het motto dat preventief werken in feite betekent dat voorkomen beter is dan genezen. Preventie door periodiek inspecties levert een schat aan informatie op. Ook een bewustwording bij eigenaren van het belang van regelmatig onderhoud. De voordelen van de werkwijze is het verlengen van restauratiecycli voor monumenten, eigenlijk zelfs een uitwerking van het nieuwe Instandhoudingbeleid. Je behoudt authentieke constructies, zoals kappen, stucplafonds en betimmeringen. Het doel van inspecties is gericht op onderhoud, het registreren van de aanwezige gebreken en anticiperen op wat er binnen 5 tot 10 jaar gaat komen. Uiteraard wordt dat zo nodig een prijskaartje aan gehangen. Kleine reparaties tijdens de inspecties zijn gemeengoed geworden. Het primaire doel is het wind- en waterdicht achterlaten. Het inspectierapport is door de Rijksdienst erkend als 0-meting.
Voorbeelden Er zijn voorbeelden te over, waarbij het aantoonbaar is, dat door de jarenlange inspectie van de Monumentenwacht en het investeren van de eigenaar in planmatig onderhoud monumenten goed bijstaan. Er zijn twee aansprekende voorbeelden. Allereerst het Openluchtmuseum in Arnhem. Dankzij de inspectierapporten van de Monumentenwacht is de staat van het onderhoud
6 – IN DE BEGINFASE. LINKS: WACHTERS MOGEN GEEN HOOGTEVREES HEBBEN RECHTS: EERSTE INSPECTIEBUS OVERIJSSEL (1984)
7 – HALSBREKENDE TOEREN BIJ MOLENINSPECTIE MAARTENSDIJK ZEELAND.
helder in kaart gebracht. Reden voor de Rijksoverheid c.a. om behoorlijk te investeren in dit museum, ook om daarmee een slechtere situatie te voorkomen. Het tweede voorbeeld is die van het project ‘De Nieuwe Hollandse Waterlinie nader bekeken’. Op basis van een bouwkundige inventarisatie zijn algemene schadebeelden en aanbevelingen geformuleerd door de Monumentenwachten van Utrecht, Gelderland en NoordBrabant. Uiteindelijk is hiermee de fundering gelegd voor een forse investering in de Hollandse Waterlinie. De komende jaren worden er honderden miljoenen aan besteed. De totale linie is inmiddels bij de Unesco aangedragen
voor een plaats op de Werelderfgoedlijst. In totaal zijn 47 fortcomplexen geïnspecteerd. Van ruim 180 objecten is een rapport opgesteld. Op z’n monumentenwachts zijn de constateringen van de funderingen en gevels, uitgesplitst naar baksteen, natuursteen, beton, het buitenpleisterwerk, de vensters (houten en gietijzeren/staal) etc. de daken, het interieur en diversen waaronder de bruggen, de bomen, de begroeiing scherp in beeld gebracht.
Archeologische Monumentenwacht De stichting Archeologische Monumentenwacht Nederland (AMW) is opgericht in 1990
VITRUVIUS
NUMMER 13
32
O K TO B E R 2 0 1 0
8 – KLEINE REPARATIES AAN DE ORANGERIE ZEEDUIN IN OOSTKAPELLE.
en aangesloten bij Monumentenwacht Nederland. Het primaire doel van instandhouding is behoud van informatie die in monumenten verborgen ligt. Behoud van sporen en materialen als bron van kennis over onze voorouders en de wijze waarop deze het landschap telkens weer hebben (her)ingericht naar eigen behoefte. Unieke informatie over een periode toen er nog geen of nauwelijks geschreven bronnen waren: onze enige informatiebron is dan het bodemarchief. Daarnaast wordt behoud nagestreefd omwille van de herinnering, en als het zichtbare monumenten zijn, om de belevingswaarde. Tastbare items uit de landschapsgeschiedenis, net zoals bijvoorbeeld kloosters en kastelen. Behoud op de oorspronkelijke plek (in situ) is een van de kernpunten van het Verdrag van Malta, eind 2007 geïmplementeerd in de nationale wetgeving. Veel archeologische monumenten zijn in de loop der tijd beschadigd. Door natuurlijke processen als bijvoorbeeld erosie, wortelwerking, dierlijke verstoring en verdroging. Maar veel meer is de mens de schadeveroorzaker geweest: door ontginning van woeste grond, aanplant en oogst van bos, aanleg van wegen etc. Consolidatie, een van de speerpunten van de AMW, is erop gericht bedreigingen van monumenten weg te nemen en bestaande aantastingen te herstellen. Van restauratie is sprake wanneer het om herstel van omvangrijke aantastingen gaat, bijvoorbeeld wanneer een deel van een grafheuvel is afgegraven voor zandwinning. Een ander aspect is de inrichting. Hierbij gaat het om het inpassen van het
9 – MONUMENTENWACHT FRYSLÂN INSPECTEERT A. POPTASLOT.
monument in het landschap en het ontsluiten ervan voor het publiek. Ontsluiten in de zin van het verhaal vertellen, maar soms ook het fysiek toegankelijk maken. Cultuurhistorische wandel- of fietsroutes laten de recreant kennis maken met de geschiedenis van het regionale landschap. Al bijna 20 jaar consolideert de AMW zichtbare monumenten. Eerst wordt een Plan van Aanpak opgesteld. In het veld begeleidt de AMW de uitvoering door aannemers. Ook de aanvraag van de benodigde vergunningen zoals monumentenvergunning en kapvergunningen kunnen door de AMW worden verzorgd. De AMW is betrokken geweest bij het herstel van zo’n 200 complexen. Daaronder natuurlijk veel graf- en urnenheuvels, maar ook landweren en mottes (kasteelheuvels).
Groene Monumentenwacht Toen in 2009 duidelijk werd dat de Stichting Particulier Historische Buitenplaatsen met ingang van 2011 geen subsidie meer zou ontvangen van het ministerie van LNV heeft een aantal buitenplaatseigenaren de Vereniging
PHB opgericht. Veel van de hoveniers die voor de stichting werkten hebben inmiddels een baan gevonden in het bedrijfsleven. Een aantal stafmedewerkers heeft de mogelijkheden onderzocht om de kennis en kunde op het gebied van onderhoud van historisch groen te behouden en nog breder toegankelijk te maken. Daartoe is de oprichting van een Groene Monumentenwacht verkend. Vele partijen staan buitengewoon positief tegenover het plan een Groene Monumentenwacht op te richten. Opererend volgens de vertrouwde en succesvolle formule van regelmatig inspecteren, klein herstelwerk uitvoeren, helder rapporteren en toekomstgericht adviseren. Maar dan natuurlijk gericht op het historisch groen op monumentale locaties, buitenplaatsen, begraafplaatsen, oude stadsparken en tuinen e.d. Op 29 april 2010 is de Groene Monumentenwacht opgericht. Er is een businessplan opgesteld en een begroting. Er zijn inmiddels al zoveel verzoeken om inspectie, advies en groene periodieke instandhoudingsplannen binnengekomen, dat de doelstelling voor 2010 al wordt gehaald en een voor-
33
schot op die van 2011 al kan worden genomen. In de Monitor Gebouwd Erfgoed 2009, die in december 2009 aan de Tweede Kamer is aangeboden staat vermeld: ‘De monitor moet tevens de staat van het groene erfgoed, zoals tuinen en parken, in kaart brengen’. Daarvoor is de Groene Monumentenwacht, de vanzelfsprekende partner, ondersteund door de kennis, kunde en organisatie van de ‘Rode’ Monumentenwacht.
Interieurwacht Naast de buitenkant, het archeologisch domein en het historische groen is de binnenkant nog een verwaarloosde poot. Enige jaren geleden heeft Monumentenwacht Noord-Brabant het voortouw genomen met de indienstneming van een interieurwachter. Belangrijke bron van inspiratie was het onderdeel Monumentenwacht interieur in Vlaanderen. Aanvankelijk is dit gestart als een pilot, maar door de buitengewone resultaten en respons is dit een waardevol onderdeel van Monumentenwacht Noord-Brabant geworden. Mede dankzij de Rijksdienst voor het Cultu-
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
reel Erfgoed en het Prins Bernhardcultuurfonds wordt momenteel een nota voorbereid, waarin een voorstel wordt gedaan om landelijk een interieurwacht op te zetten. Het rapport wordt op 25 november 2010 aangeboden aan de voorzitter van de IPO (Interprovinciaal Overleg) commissie. Aansluitend daarop wordt een minisymposium georganiseerd. Een van de conclusies in de nota is dat door achterstallig onderhoud, inadequate adviezen, onoordeelkundige aanpak en een gebrek aan monitoring van de conditie van de interieurs en de klimaatomstandigheden onnodig veel, ja zelfs vaak onherstelbare schade aan dit Nederlands erfgoed wordt toegebracht. Ook wordt er ingegaan op de nut en noodzaak met name voor de publieke zaak. De instandhouding van interieurs en interieurensembles zal substantieel bevorderd kunnen worden door de oprichting van een landelijk dekkend netwerk van interieurwachters bij de provinciale Monumentenwachten. Deze wachters zullen in beginsel meer generalist dan specialist moeten zijn.
10 – UITVOERING VAN EEN INSPECTIE DOOR DE MONUMENTENWACHT.
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
W.B. WALDUS S. VAN DEN BRENK W. VAN BREDA H.M. VAN DER VELDE
34
Archeologisch vooronderzoek in rivierbodems in het kader van geplande baggerwerkzaamheden heeft de laatste jaren een grote ontwikkeling doorgemaakt. Dankzij theoretische inzichten en de ontwikkeling van hoogwaardige prospectietechnieken komt de archeologie van de Nederlandse rivieren steeds beter in beeld. De resultaten zijn spectaculair: tijd voor een overzicht.
OVER DE ONGEKENDE ARCHEOLOGISCHE RESTEN IN RIVIERBODEMS
Een duik in het verleden van de
Nederlandse
rivieren 1 – DUIKINSPECTIE IN DE UTRECHTSE VECHT (WINTER 2007)
De archeologie van rivieren et Nederlandse rivierenstelsel kan gezien worden als een van de voornaamste landschappelijke referentiekaders van het verleden. Rivieren werden niet alleen beschouwd als natuurlijke grenzen, maar dienden ook als de voornaamste routes van handel en communicatie. De locatiekeuze van handels- en machtcentra werd in belangrijke mate bepaald door de fluviatiele infrastructuur. Verspreidingskaarten van artefacten, in het bijzonder importproducten, kunnen worden geïnterpreteerd vanuit de belangrijke rol die rivieren speelden binnen culturele uitwisselingsnetwerken. Dat het rivierenstelsel onlosmakelijk geïntegreerd is met de interpretatie van de materiële resten van het verleden, is op zich geen opzien-
H
barend gegeven. Dat de rivier zelf als archeologische context kan worden beschouwd, is een nagenoeg onontgonnen terrein. Tot op heden wordt de natte riviercontext bijna altijd buiten onderzoeks- en beleidskaders gelaten, vermoedelijk omdat de kennis hierover te gering is om er zinvolle uitspraken over te doen.1 Vondsten uit rivieren komen dan ook vaak ‘ bij toeval’ aan het licht, of worden in het geheel niet opgemerkt. In dit artikel zal in worden gegaan op de mogelijkheden van archeologisch prospectief onderzoek in rivieren.2 Dankzij een aantal recent uitgevoerde onderzoeken in de Maas, de Rijn en de Vecht is een eerste aanzet voor een theoretische en praktische basis voor systematisch archeologisch vooronderzoek in de Neder-
landse rivieren gelegd.3 Mede op basis van de uitgangspunten van het begrip maritiem cultuurlandschap is een verband gelegd tussen de natte en de droge archeologie. Hieronder zal dit begrip worden toegelicht en uitgewerkt voor de Nederlandse rivieren. Aan de hand van een aantal voorbeelden zal duidelijk worden dat het spectrum van archeologische resten in riviercontext aanzienlijk breder is dan alleen scheepswrakken. Na deze uiteenzetting wordt ingegaan op de praktische invulling van een prospectieonderzoek in rivierbodems. Vervolgens zal ter illustratie een casestudy worden behandeld van een mogelijke Romeinse brug bij Venlo. Het artikel sluit af met een vooruitblik voor onderzoekers en beleidsmakers die te maken hebben met archeologie in de Nederlandse rivieren.
35
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
2 – LEIDEN TEN TIJDE VAN HET BELEG IN 1574. DIVERSE MARITIEM LANDSCHAPPELIJKE ELEMENTEN ZIJN TE ONDERSCHEIDEN: MACHT (FORTIFICATIES), TRANSPORT (VAAR WEGEN), ECONOMIE (NIJVERHEID IN STAD) UIT: ORLERS 1641; BESCHGRIJVINGE DER STADT LEYDEN
3 – VELDTEKENING VAN HET 17E EEUWSE VAARTUIG BIJ GRAVE, GEPROJECTEERD OP EEN MULTIBEAMOPNAME VAN DE MAASBODEM. INZET: SECTORSCANOPNAME VAN HET WRAK.
Het Nederlandse rivierenstelsel als maritiem cultuurlandschap
zijn daarmee niet of in ieder geval niet geheel toevallig en berusten op menselijke keuzes in het verleden. De Nederlandse archeologie is in belangrijke mate een op het landschap georiënteerde archeologie. De blik reikt zo ver als het voor landbouw en hulpbronnen exploiteerbare gebied dat in de omgeving van een nederzetting gereconstrueerd kan worden. De rol van de rivieren blijft meestal beperkt tot de beschrijving van eerder genoemde oude landgrenzen en transport. Het is daarom de moeite waard de visie te verruimen en te redeneren vanuit een rivierperspectief. Zoals het bij de landarcheologie gebruikelijk is een analyse te maken van het bewoonbare areaal, kan ook gesproken worden van het bevaarbare areaal.4 Relatieve afstanden omgerekend naar tijd, kosten en moeite waren tot ver in de 19e eeuw het meest efficiënt bij transport over de binnenwateren.
Een scheiding tussen ‘ natte’ en ‘ droge’ archeologie is bij riviercontexten op inhoudelijke gronden niet houdbaar. Voor zover een scherpe grens te trekken is tussen onderwaterarcheologie en landarcheologie, is deze vooral gebaseerd op een verschil in de toepassing van methoden en technieken. Bekende vondsten uit riviercontext, zoals de restanten van Romeinse bruggen bij Cuijk en Maastricht, de tijdens baggerwerkzaamheden aangetroffen restanten van een heiligdom bij Kessel en de vondsten van Romeinse rivieraken in verlande Rijnbeddingen, kunnen alle direct gekoppeld worden aan nederzettingen en infrastructuur die vanuit de landarcheologie onderzocht zijn. De locaties waar de restanten zijn aangetroffen,
In een groter verband kan voor het Nederlandse rivierenlandschap gesproken worden van een maritiem cultuurlandschap, een begrip dat werd geïntroduceerd door de Zweedse maritiem archeoloog Westerdahl.5 Het omvat het gehele netwerk van vaarwegen, zowel oude als nieuwe, met havens en gerelateerde constructies en overblijfselen van menselijke activiteiten, zowel onder als boven water. Het is een weerspiegeling van alle aan water gerelateerde activiteiten; niet alleen de scheepvaart, maar alle daarmee samenhangende industrieën en ambachten. Westerdahl onderscheidt het economische landschap (visserij, zoutproductie), het hulpbronnen land-
schap (bossen, scheepswerven, smederijen), het transport landschap (boeien, vuurtorens, vuren, kanalen, overslagpunten, havens), machtslandschap (fortificaties, versperringen), het cognitieve landschap (plaatsnamen, gedocumenteerde ervaringen van mensen), het recreatieve landschap (vrije tijd) en het rituele landschap. Dit brede scala van onderdelen van het maritiem cultuurlandschap kan worden herkend in zowel natte als droge archeologische context. In de rivierbeddingen kunnen vier verschillende categorieën archeologische vondsten worden onderscheiden, die hieronder nader worden toegelicht en door middel van voorbeelden worden geïllustreerd.
Categorie 1: Scheepvaart gerelateerde vondsten Deze categorie omvat naast scheepsresten ook ankers, boeien, inventaris, persoonlijke eigendommen en lading. De relatie tussen een scheepswrak en de rivierbedding wordt bepaald door het moment in tijd en ruimte dat het schip is vergaan, achtergelaten of afgezonken. De locatie van wrakken die als gevolg van een schipbreuk in archeologische context zijn geraakt, is nauwelijks te voorspellen. Een schip vervult per definitie een dynamische rol: het is onderweg van A naar B. De plaats van vergaan ligt ergens in het tracé tussen A en B. Wanneer ervan wordt uitgegaan dat een schip is vergaan, is de kans op een wrak in de hele vaarroute aanwezig en overal in principe even groot. Een andere situatie is dat een schip wordt afgedankt (verlaten langs een oever),
VITRUVIUS
NUMMER 13
36
O K TO B E R 2 0 1 0
waar het vervolgens langzaam vergaat en zinkt. Een dergelijke depositie is enerzijds eerder te verwachten in de buurt van een nederzetting en anderzijds eerder in een neven- dan in een hoofdvaarwater. Voor de Nederlandse binnenwateren zijn scheepstypen te onderscheiden die gebonden zijn aan een vaargebied of vaarzone met een zekere omvang.6 Ze waren wat betreft hun ontwerp, grootte en vaareigenschappen aangepast aan de zone. Het is te verwachten dat schepen gedurende hun hele levensduur binnen deze vaarzone hebben gefunctioneerd en ook daarbinnen eventueel in archeologische context zijn geraakt. Het bekendste en meest algemeen verspreide rivierschip is het aak-achtige scheepstype. Het betreft relatief langwerpige open scheepstypen waarbij het vlak bij het voor en achterschip in zijn geheel oploopt en samenkomt met de bovenste gang van het boord. Een dergelijke constructie wordt een heve genoemd. De schepen hebben een geringe holte en de verbinding tussen vlak en boord bestaat uit knikspanten (knieën), waardoor er sprake is van een naar buiten vallende, hoekige kim. Binnen de indeling in vaargebied en scheepstype kan een onderverdeling worden gemaakt in kleine beroepsvaartuigen, vrachtvaartuigen en vissersschepen. Binnen de eerste groep kunnen beurtschepen, diverse werkschepen en veerponten worden onderscheiden. De tweede groep omvat schepen voor klein transport van vee, veen, landbouwproducten en groot transport van grondstoffen, industriële producten en bouwmaterialen. De derde groep behoeft geen nadere toelichting. Aan de hand van de hierboven beschreven begrippen en uitgangspunten is het mogelijk de archeologische verwachting voor een bepaald vaargebied nader te specificeren.
Voorbeeld: 17e eeuws aak-achtig schip uit de Maas bij Grave. Dit scheepswrak is in 2005 door middel van side scan sonar aangetroffen en in 2008 gelicht en gedocumenteerd. Het betreft de restanten van vermoedelijk het voorschip van een aak-achtig vaartuig. Maasschepen waren over het algemeen relatief kleine schepen met een lengte van maximaal 15 meter, voorzien van een steil oplopende, versterkte heve. Deze diende om aan te kunnen leggen aan onversterkte, natuurlijke oevers. Gezien de inventaris die is aangetroffen in het wrak gaat het mogelijk om een klein transportschip. Gelet op de vindplaats en vondstomstandigheden betreft het waarschijnlijk een afgedankt vaartuig.7
Categorie 2: depositievondsten Tot deze categorie behoren deposities in de meest ruime zin van het woord: van grootschalige materiaaldump tot en met rituele deposities. Rivieren bevatten grote hoeveelheden verstopt, gedumpt, geofferd en verloren materiaal. De archeologische onderzoeken in oude afzettingen van de Amstel bij het Rokin en het Damrak in het kader van de aanleg van de Noord/Zuidlijn te Amsterdam geven een aanzet tot de interpretatie van dergelijke materiaaldumps.8 Door systematisch vondsten te verzamelen en te catalogiseren ontstaat een beeld van de chronologie en ontstaanswijze van het vondstpakket. De samenstelling van het vondstenpakket kan in bepaalde gevallen gerelateerd worden aan historisch gedocumenteerde nijverheden en werkplaatsen op de oevers van de Amstel vanaf de 15e eeuw. Ritueel aangemerkte vondsten zijn wapens, menselijke skeletresten en complete gebruiksvoorwerpen. Uit een inventarisatie van archeologische contexten van dergelijke deposities in rivieren kan voorzichtig worden geconclu-
4 – EEN VAN DE BEKENDSTE BAGGERVONDSTEN IN NEDERLAND IS HET BRONZEN ZWAARD VAN JUTPHAAS (GEDATEERD TUSSEN 1800 EN 1500 V. CHR.). HET WORDT BESCHOUWD ALS EEN PRESTIGE-OBJECT DAT ALS RITUELE DEPOSITIE IN DE RIVIER TERECHT IS GEKOMEN. PETER JAN BOMHOF (FOTODIENST RMO)
5 – LOCATIE VAN DE RESTANTEN VAN DE HINDERDAM IN DE VECHT
deerd dat dergelijke vondsten te verwachten zijn op plaatsen waar een rivier overgestoken kon worden of doorwaadbaar was, bij het samen stromen van rivieren en splitsingen en nabij voorname militaire en religieuze centra. De vondsten die tijdens baggerwerkzaamheden in 1976 zijn gedaan bij Kessel (gemeente Lith) illustreren de relatie tussen een religieus centrum en deposities in de rivier. Restanten van een tempelcomplex en talloze bijzondere vondsten zoals munten en menselijke resten werden hier bij toeval tijdig opgemerkt tijdens baggerwerkzaamheden. Het uitgebreide onderzoek naar de baggervondsten heeft tot spectaculaire hypotheses geleid met betrekking tot de lokalisering van een heiligdom en de ligging van een omvangrijke nederzetting uit de Late IJzertijd.9
Categorie 3: restanten van waterstaatkundige ingrepen Binnen deze categorie worden oeverbeschoeiingen, aanplempingen, vlonders, kades, veerponten, bruggen, dammen, gemalen, sluizen en dijken onderscheiden. Ingrepen in de fluviatiele infrastructuur zijn bekend vanaf de Romeinse tijd en horen bij de geschiedenis van de Nederlandse rivieren.10 Bij deze categorie is het goed mogelijk om op basis van historisch kaartmateriaal zeer nauwkeurig de locaties in de rivierbedding aan te wijzen waar de restanten verwacht kunnen worden, zoals blijkt uit onderstaand voorbeeld. Voorbeeld Hinderdam Fort Hinderdam bevindt zich op een plaats die door de tijd heen van strategisch belang is geweest; het ligt op de grens van het graafschap Holland en het Sticht. Door middel van de dam kon een belangrijk wapen worden gehanteerd:
37
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
6 – HISTORISCHE FOTO VAN EEN AANTAL ROOTBAKKEN IN DE RIVIER LEIE TER HOOGTE VAN HET PLAATSJE LAUWE (BELGIË). EEN STAP IN DE VLASPRODUCTIE WAS HET WEKEN VAN DE VLASSTENGELS OM DE VLASVEZELS LOS TE MAKEN. HIERTOE WERDEN BAKKEN IN DE RIVIER GEPLAATST, WAARIN HET VLAS DOOR MIDDEL VAN STENEN WERD ONDERGEDOMPELD.
inundatie van de omgeving in geval van een conflict. Daarnaast is het ook een vanuit waterstaatkundig oogpunt belangrijke locatie; de dam met (schut)sluis die hier in het verleden heeft gestaan diende om het waterpeil in het zuidelijke deel van de Vecht constant te houden. De locatie die op de huidige topografische kaarten wordt aangegeven als Hinderdam bestaat uit een afgesneden meander van de Vecht en een eiland waar verschillende fasen van een verdedigbare structuur hebben gestaan. Verder bevinden zich hier de restanten van een lunet. De dam zelf is niet bewaard gebleven. Tijdens een veldonderzoek in 2007 zijn de restanten aangetroffen. De aangetroffen structuren behoren vermoedelijk tot de tweede Hinderdam die in de tweede helft van de 16e eeuw is aangelegd. De houten structuren lijken op een kistdam, waarmee een zwaar aardwerk bij elkaar kon worden gehouden. Deze schotten dienden om te voorkomen dat het water langs de sluis sijpelde. De schutsluis moet zich centraal in de Vecht hebben gevonden.
Categorie 4: Economische activiteiten langs en deels in de rivier Zoals is toegelicht met het begrip maritiem cultuurlandschap kan een groot aantal economische activiteiten direct worden gekoppeld aan de aanwezigheid van een rivier. Te onderscheiden zijn verschillende ambachten zoals vlasroten, visserij, lakenindustrie en industrieën die gebruik maakten van watermolens. In deze categorie worden alleen die restanten bedoeld die zichtbaar zijn in de vorm van een structurele ingreep, zoals fundamenten en bouwrestanten. Niet al de genoemde activiteiten zullen echter een structurele archeologische neerslag hebben in de rivierbedding. Indirecte aanwijzingen voor economische activiteiten langs de rivier zijn besproken bij categorie 2.
Archeologische prospectie in riviercontext: de praktijk Om het bovenstaande te vertalen naar een verwachtingsmodel zijn verschillende bronnen voor handen. Het eerste dat zal moeten worden
7 – MULTIBEAM OPNAME MAAS TER HOOGTE VAN LOTTUM: AUTO EN TWEE BRUGPONTONS UIT DE TWEEDE WERELDOORLOG.
vastgesteld is de biografie van de rivier. Aan de hand van bodemkaarten, historische kaarten en karteringen met remote sensing is het voor bijna iedere rivier mogelijk de rivierbedding te reconstrueren voor verschillende perioden. Voor de reconstructie van de rivier ten behoeve van het opstellen van een verwachtingsmodel zijn drie relevante perioden te onderscheiden. 1. De periode dat de rivier een min of meer vrije loop had binnen de stroomgordel en er sprake is van aan de rivier relateerbare (handels) nederzettingen: Romeinse Tijd en Vroege Middeleeuwen. 2. De periode dat de rivierloop werd vastgelegd binnen rivierdijken en uiterwaarden vanaf de Late Middeleeuwen. 3. De situatie na afloop van de 19e eeuwse riviernormalisaties. In de tweede helft van de 19e eeuw is het rivierenstelsel op grote
8 – VOORBEELD VAN EEN SONAROPNAME MET EEN SCHEEPSWRAK
schaal op de schop gegaan om het omliggende land beter te beschermen tegen overstromingen en de vaarwegen zelf geschikt te maken voor grotere transportschepen. Vervolgens kunnen aan de hand van de beschikbare archeologische gegevens, historisch kaartmateriaal en de bovenstaande theoretische uitgangspunten zones worden aangeven waar bepaalde categorieën vondsten verwacht kunnen worden. Hier zal in de onderstaande casestudie nader op in worden gegaan. De inzet van de prospectiemethode hangt af van de te verwachten vondstcategorie en de verwachte positie in de bodem (zie tabel 1). Voor het opsporen van archeologische resten wordt voornamelijk gebruik gemaakt van geofysische oppervlaktetechnieken die worden ingezet vanaf een meetschip. Daarbij wordt het rivierbed gescand met een side scan sonar
VITRUVIUS
NUMMER 13
38
O K TO B E R 2 0 1 0
zoek worden gedaan. Vanuit de baggerindustrie en de visserij zijn vaartuigen beschikbaar die zijn uitgerust met systemen die grote hoeveelheden sediment op gecontroleerde wijze kunnen zeven. Een vergelijkbare situatie gaat op voor volledige afgedekte restanten van categorie 1. De locatie van deze vondsten is zoals hierboven werd omschreven niet of nauwelijks te voorspellen op basis van vooronderzoek. Het is ook niet haalbaar om bodempenetrerende technieken op grote schaal in te zetten. Om de volledig afgedekte vondsten van deze categorie op te sporen is daarom de archeologische begeleiding van het baggerwerk de meest geschikte optie. Het opsporen en identificeren van archeologische resten in de rivierbodem is tot op zekere hoogte te realiseren door middel van de beschreven technieken. Voor het definitieve vaststellen van de aard van een object zal een archeoloog de situatie onder water moeten onderzoeken. Duikonderzoek vormt dan ook een onlosmakelijk onderdeel van de prospectie.
Casestudy: een mogelijke Romeinse brug bij Venlo
9 – PROJECTIE OP LAND AANGETROFFEN RESTANTEN VAN ROMEINSE WEG BIJ VENLO EN DE MOGELIJKE LOCATIE VAN RESTANTEN VAN EEN BRUG IN DE MAAS.
Categorie
Deels uit bodem stekend
Volledig afgedekt
1 2 3 4
Sonar/multibeam Zeef Sonar/multibeam Sonar/multibeam
Baggerbegeleiding Zeef Georadar/SBP + grondboringen Georadar/SBP + grondboringen
(scheepvaart) (depositie) (waterstaatkundig) (economie)
Tabel 1 Samenvatting categorieën en aanbevolen prospectiemethode
of multibeam echolood. Dit zijn technieken, waarbij uitgezonden akoestische signalen door de waterbodem worden teruggekaatst en omgezet worden in visuele beelden. Met deze techniek is het mogelijk om in korte tijd alle objecten die op de waterbodem liggen of uit de waterbodem steken op te sporen. Met de huidige technieken is het helaas nog niet mogelijk om volledig begraven objecten in de bodem op betrouwbare wijze in kaart te brengen. Bestaande technieken zoals georadar en subbottom profilers (SBP) genereren weliswaar een beeld van anomalieën in de diepere bodem, maar zijn lastig te interpreteren en niet praktisch inzetbaar in gebieden groter
dan een hectare. Deze technieken zijn toepasbaar op het moment dat er concrete aanwijzingen zijn dat iets op een bepaalde locatie begraven ligt. Het verdient aanbeveling dit onderzoek altijd uit te voeren in combinatie met grondboringen, zodat de bodemopbouw gerelateerd kan worden aan de diepte van een eventuele anomalie. Een categorie die met bovenstaande technieken niet of nauwelijks is op te sporen zijn de deposities. Het is een categorie die over het algemeen te klein is om gedetecteerd en geïdentificeerd te worden met geofysische methoden. Toch kan in gebieden waar deze categorie verwacht wordt archeologisch onder-
Van 2002 tot 2005 is in het centrum van Venlo een grootschalig archeologisch onderzoek uitgevoerd langs de oever van de Maas (project Maasboulevard).11 Uit vooronderzoek bleek dat zich ter hoogte van Venlo een Romeinse militaire steunpost uit de Augusteische periode en een vicus uit de 1e en 2e eeuw na Chr. hebben bevonden. Voor beide geldt dat hun ontstaan en functioneren verklaard moet worden uit de gunstige positie die het gebied innam in de Romeinse infrastructuur. Gedurende de Augusteïsche periode dienden bevoorradingslijnen gecontroleerd te worden. De vicus bevond zich in een netwerk van wegen en speelde een rol in de overslag van goederen. Ter hoogte van deze nederzetting is dan ook een overgang over de Maas verwacht, mogelijk een brug. In het verleden is een paalschoen uit de rivier tevoorschijn gekomen maar de precieze locatie blijft onbekend. Aan de hand van de resultaten van de opgraving is het mogelijk de globale topografie van de vicus te reconstrueren inclusief een oost-west lopende weg die recht op de Maas toeloopt. Deze reconstructie werd nog eens ondersteund door de resultaten van een proefsleuvenonderzoek in het plangebied Raaijweide in 2009. Aansluitend op de gereconstrueerde weg uit het plangebied Maasboulevard werden daar op de westelijke oever van de Maas opnieuw resten van een Romeinse weg aangetroffen. Met deze gegevens kan de mogelijke locatie van de Maasovergang nauwkeurig worden
39
vastgesteld. De verwachtingen met betrekking tot de ligging van een Romeinse brug in dit gebied zijn dan ook hooggespannen. Om eventuele resten op te sporen zal een onderzoekstrategie volgens tabel 1 met aanvullend duikonderzoek moeten worden opgezet.
Tot slot: ‘toevalsvondsten’ in riviercontext? Bovenstaande uiteenzetting over archeologie in riviercontexten is bedoeld om de aandacht te vestigen op een groot ongeëxploreerd potentieel in de Nederlandse archeologie. Met enkele korte omschrijvingen en voorbeelden is getracht duidelijk te maken dat de riviercontexten geen archeologische blinde vlek zijn, maar dat op basis van beschikbare gegevens en gericht veldonderzoek, archeologie in rivierbodems prospecteerbaar is. Op basis van de beschreven methodiek kan het aantal ‘toevalsvondsten’ uit rivieren sterk afnemen. Mogelijk zal deze term in de toekomst plaats maken voor het begrip riviervondsten. Daarmee is niet alleen het archeologisch onderzoek gebaat, ook ontwikkelaars van grote projecten kunnen de projectrisico’s beter beheersbaar maken. Er zijn immers al talrijke voorbeelden beschikbaar waar archeologie en baggerwerkzaamheden elkaar in de weg hebben gezeten. Bij projecten als Ruimte voor de Rivier, onderhoudsbaggerwerkzaamheden en projecten waarbij oude rivierlopen worden gereconstrueerd vanuit een ecologisch perspectief, is het van belang te realiseren dat archeologie niet ophoudt zodra het nat begint te worden. Het is in grote lijnen mogelijk de vier genoemde categorieën te voorspellen en op te sporen. Hiertoe zal kennis van de landarcheologie geïntegreerd moeten worden in het opstellen van verwachtingsmodellen voor de rivierbedding, zoals blijkt uit het voorbeeld van Venlo. Indien de verwachte restanten hier daadwerkelijk worden gevonden is zowel in letterlijke als figuurlijke zin een brug geslagen tussen land- en onderwaterarcheologie.
Noten De auteurs willen hier niet voorbij gaan aan de belangrijke bijdrage die door meerdere auteurs is geleverd met betrekking tot het onderzoek naar deposities in natte contexten (Cf. Roymans 1996; Van der Sanden 1998; Fontijn 2002). Wel betreffen dit voornamelijk inventarisaties grotendeels gebaseerd op toevalsvondsten. Een aanzet voor een meer omvattende benadering betreft de aandacht die beekdalen de afgelopen jaren hebben gekregen (Cf. Rensink en Gerritsen 2004). 2 In dit artikel wordt voor wat betreft het theoretische deel geen onderscheid gemaakt tussen de natte en de droge rivierbedding bij rivieren. De genoemde voorbeelden en het praktische deel 1
over de prospectie richten zich alleen op de waterbodem. Met dank aan P. Stassen (RCE), R. van Lil (Periplus) en E. van den Heuvel (ADC) voor het becommentariëren van eerdere versies van dit artikel. 3 Stassen 2005, Van den Brenk en Otte 2005, Van den Brenk en De Boer 2009, Waldus et al. 2008. 4 Westerdahl 1989. 5 Westerdahl 1992. 6 Schutten 2004 7 Waldus (red.) 2009. 8 Gawronski et al. 2008, Kranendonk en Gawronski 2006. 9 Ter Schegget 1999, Roymans 2004. 10 Bijvoorbeeld de waterstaatkundige werken die zijn aangetroffen binnen de gemeente Vlaardingen (De Ridder 1999) en ingrepen in de Rijn als gevolg van de inrichting van de limesweg in de omgeving van bijvoorbeeld de VINEX-locatie Leidse Rijn (Graafstal 2002). 11 Van der Velde et al 2009.
Literatuurlijst – Brenk, S. van den en M. Otte (2005). Maritiem inventariserend veldonderzoek Stuwpanden Sambeek en Grave, Amersfoort (ADC rapport 448). – Brenk, S. van den en J. de Boer (2009). Archeologische onderzoeken in de Vecht, in: Jaarverslag Naerdincklant 2008, 4-9. – Fontijn, D. (2002). Sacrificial Landscapes. Cultural Biographies of Persons, Objects and ‘Natural’ Places in the Bronze Age of the Southern Netherlands, c 2300-600 BC, Leiden (Analecta Praehistorica Leidensia 33/34). – Gawronski, J., P. Kranendonk en J. Maas (2008). Chaos of geschiedenis. Archeologie van de Amstel, in: V. van Rossem et al. (red.), Amsterdam, Monumenten en Archeologie 7, 25-41. – Gerritsen, F. en E. Rensink (2004). Beekdallandschappen in archeologisch perspectief. Een kwestie van onderzoek en monumentenzorg, Amersfoort (Nederlandse Archeologische Rapporten 28). – Graafstal, E.P. (2002). Logistiek, communicatie en watermanagement. Over de uitrusting van de Romeinse rijksgrens in Nederland, Westerheem 51, 2-27. – IMAGO projectgroep (2003). Samenvatting en conclusies IMAGO (Innovatief Meten Aan Gezonken Objecten) project, RDIJ rapport nr. 2003. Lelystad. – Kranendonk, P. en J. Gawronski (2006). Zeven op het Damrak. Archeologie en de Noord/Zuidlijn, in: J. Gawronski, et al. (red.), Amsterdam, Monumenten en Archeologie 5, 11-17. – Orlers, J.J. (1614). Beschrijvinge der Stad Leyden. Leiden. – Ridder, T. de (1999). De oudste deltawerken van West-Europa: tweeduizend jaar oude dammen en duikers te Vlaardingen, Tijdschrift
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
voor Waterstaatsgeschiedenis 8-1, 10-22. – Roymans, N. (1996). From the Sword to the Plough, three studies on the earliest romanisation of northern Gaul, Amsterdam. – Roymans, N. (2004). Ethnic Identity and imperial Power. The Batavians in the Early Roman Empire, Amsterdam. – Sanden, W.A.B. van der (1995). Veenvondsten uit Drenthe, Nieuwe Drentse Volksalmanak 112, 79-83. – Sanden, W.A.B. van der (1998). Zware gaven – maalstenen uit natte context in Drenthe, Nieuwe Drentse Volksalmanak 115, 107-130. – Schegget, M. ter (1999). Late Iron Age human skeletal remains from the river Meuse at Kessel: a river cult place?, in: N. Roymans en F. Theuws (eds.) Land and ancestors: cultural dynamics in the Urnfield period and the Middle Ages in the Southern Netherlands, Amsterdam (AAS 4), 199-240. – Schutten, G.J. (2004). Verdwenen schepen. De houten kleine beroepsvaartuigen, vrachtvaarders en vissersschepen van de Lage Landen, Zutphen. – Stassen, P. (2005). ‘Natte’ archeologie in de Maaswerken, in: H. Stoepker (red.), Synthese en evaluatie van het inventariserend archeologisch onderzoek in de Maaswerken 1998-2005, Maastricht, 79-94. – Velde, H.M. van der, S. Ostkamp, H.A.P. Veldman en S. Wyns (2009). Venlo aan de Maas, van vicus tot stad. Sporen van een Romeinse nederzetting en stadsontwikkeling uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd in het plangebied Maasboulevard, Amersfoort (ADC-monografie 7). – Waldus, W.B., W.A. van Breda en S. van den Brenk (2008). Vaarwegen traject ZuidHolland, een archeologisch bureauonderzoek in het kader van geplande baggerwerkzaamheden, Amersfoort (ADC rapport 1304). – Waldus, W.B. (2009). Twee scheepswrakken in de Maas bij Grave en Lottum, Amersfoort (ADC rapport 1754). – Westerdahl, C. (1989). Norrlandsleden I: The Norrland sailing route I: sources of the maritime cultural landscape: a handbook of maritime archaeological survey, Härnösand. – Westerdahl, C (1994). Maritime cultures and ship types: brief comments on the significance of maritime archaeology, International journal of nautical archaeology Londen 23-4, 265-270. Drs. W.B. Waldus is maritiem archeoloog bij ADC ArcheoProjecten, Drs. W. van Breda is archeoloog bij ADC ArcheoProjecten, Drs. H.M. van der Velde is hoofd archeologie bij ADC ArcheoProjecten, Drs. S. van den Brenk is werkzaam als hydrograaf en geofysicus bij Periplus Archeomare.
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
BEN DE VRIES SENIOR BELEIDSMEDEWERKER INTERNATIONAAL BIJ DE RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED
1 – TOERISTEN OP DE TORENSLUIS OVER HET SINGEL.
40
De zeventiende-eeuwse Amsterdamse grachtengordel is benoemd tot Werelderfgoed. Het Unesco-Werelderfgoedcomité heeft eind juli ingestemd met de voordracht van dit stedenbouwkundige meesterwerk. De grachtengordel is daarmee het negende Werelderfgoed in Nederland. FOTO’S: RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED - AMERSFOORT
Grachtengordel Amsterdam nu
Werelderfgoed Kwaliteitslabel e internationale erkenning van de grachtengordel door Unesco is een bekroning van de bijzondere waarde van het gebied en een belangrijke ondersteuning voor het monumentenbeleid in de Amsterdamse binnenstad. De grachtengordel is al bijna vierhonderd jaar onveranderd de bakermat van creativiteit en innovatie, en een vrijplaats voor mensen uit de hele wereld.
D
Zowel landelijk als internationaal is dit kwaliteitslabel van Unesco van grote waarde. Vanuit heel de wereld komen toeristen naar Nederland om de schilderachtige sfeer van de woongrachten te proeven. Voor veel buitenlanders is
de grachtengordel net zo typisch voor ons land als de molens of de tulpenvelden. De verwachting is dan ook dat door dit label het aantal toeristen aan het gebied zal toenemen.
Inspirerende wereldstad De Amsterdamse grachtengordel is uniek in de wereld als stedenbouwkundig en architectonisch kunstwerk, en als de fysieke uitdrukking van de grote economische, politieke en culturele bloei van Amsterdam in de Gouden Eeuw. De parallelle grachten zijn speciaal gegraven voor de rijke kooplieden zodat zij er hun herenhuizen, stadspaleisjes en pakhuizen konden laten bouwen. De stadsuitbreidingen zijn een inspiratie geweest voor andere steden
als Kopenhagen en St. Petersburg. Amsterdam was in de zeventiende eeuw het warenhuis van de wereld en het brandpunt van wetenschappelijke en wijsgerige ontwikkelingen. Filosofen als Descartes, Comenius en Spinoza verbleven er langere tijd. Spinoza roemde al in 1670 de stad vanwege het tolerante klimaat. ‘(…) In die welvarende stad, door geen ander geëvenaard, leven mensen van alle ras en geloof in de grootste eendracht samen. In het zakenverkeer gelden alleen betrouwbaarheid en solvabiliteit. Godsdienst of sekte zijn hier van geen belang, omdat ze bij de rechter geen invloed hebben op de beslissing naar de ene of de andere zijde (…).’
41
VITRUVIUS
NUMMER 13
Inspanningsverplichting De nominatie van de Amsterdamse grachtengordel is een gezamenlijke inspanning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed met stadsdeel Centrum en Bureau Monumenten & Archeologie van de gemeente Amsterdam. Het nominatiedossier werd in februari 2009, na goedkeuring door het kabinet, ingediend bij het Unesco-kantoor in Parijs. Nu de grachtengordel op de Werelderfgoedlijst prijkt, heeft Nederland wel degelijk een inspanningsverplichting om de uitzonderlijke universele waarden ervan in stand te houden. Om die reden is de Amsterdamse binnenstad al sinds 1999 een rijksbeschermd stadsgezicht. In dit gebied bevinden zich meer dan 8000 beschermde monumenten, die niet zomaar gesloopt of verbouwd mogen worden. Plaatsing op de Lijst leidt niet tot extra subsidies, leningen of fiscale regelingen aan gemeente, bewoners of ondernemers voor de instandhouding van monumenten. Ook gaat de stad niet ‘op slot’, zoals sommigen vrezen. Door de status van wereldmonument komen er niet méér regels bij, de bestaande regels zijn voldoende. De Unesco-status biedt juist kansen om de onderlinge relatie tussen cultuur, erfgoed, stedelijke ontwikkeling, economie en bedrijfsleven te versterken. En het zal ook geen openluchtmuseum worden. Amsterdam zal een levendige en dynamische stad blijven waar wonen, werken en recreëren hand in hand gaan, net als vierhonderd jaar geleden.
2 – BALZAAL IN DE AMBTSWONING VAN DE BURGEMEESTER VAN AMSTERDAM.
Werelderfgoederen Op de Werelderfgoedlijst staan nu 900 monumenten en natuurgebieden, locaties en objecten, die volgens de VN-organisatie behouden moeten blijven voor toekomstige generaties. Daaronder bevinden zich wereldberoemde plekken als de Angkor Wat, Borobudur en Great Barrier Reef, maar ook historische centra als van Avignon, Jaroslavl, Lima en Paramaribo. Samen met de grachtengordel zijn er eind juli in Brasilia nog meer locaties tot werelderfgoed benoemd. Dit zijn onder meer de keizerlijke citadel van Hang Long-Hanoi in Vietnam, een verdedigingswerk uit de elfde eeuw; Sarazm, een opgraving in Tadzjikistan met 5000 jaar oude sporen van nederzettingen; de bisschoppelijke stad Albi in Frankrijk, waar de katholieke kerk in de dertiende eeuw een burcht opwierp tegen de regionale ketterij van de Katharen; en een dertiende-eeuwse tombe van Sjeik Safi in Ardabil in Iran.
Wereldmonumenten in Nederland Het Koninkrijk der Nederlanden telt nu
3 – HET BESCHERMDE STADSGEZICHT IN KAART GEBRACHT.
O K TO B E R 2 0 1 0
VITRUVIUS
NUMMER 13
42
O K TO B E R 2 0 1 0
4 – DECOR VAN EEN BRUISENDE STAD.
negen wereldmonumenten op de Werelderfgoedlijst: het voormalig eiland Schokland en omgeving (1995); de Stelling van Amsterdam (1996); het molencomplex Kinderdijk-Elshout (1997); de historische binnenstad van Willemstad op Curaçao (1997); het Ir. D.F. Wouda (stoom)gemaal in Lemmer (1998); de droogmakerij De Beemster (1999); het Rietveld Schröderhuis in Utrecht (2000); de Waddenzee, als natuurlijk werelderfgoed ingediend samen met Duitsland (2009) en de Amsterdamse grachtengordel (2010) sluit deze indrukwekkende reeks.
Voorlopige Lijst Op dit moment buigt een speciale commissie, ingesteld door de ministers van LNV en OCW, zich over ca. vijftig nationale kandidaten voor de zogenaamde Voorlopige Lijst. Zij maken in de toekomst kans op een plek op de Werelderfgoedlijst. Afgewogen wordt of het totaal van die lijst past binnen de z.g. Global Strategy van Unesco. De huidige Werelderfgoedlijst telt namelijk veel meer cultureel erfgoed uit westerse dan uit niet-westerse landen en relatief weinig natuurlijk erfgoed. Het streven is een lijst die representatief, evenwichtig en geloofwaardig is. De aandacht van de Commissie van
de Voorlopige Lijst gaat daarom uit naar categorieën die ondervertegenwoordigd zijn, zoals natuurlijk erfgoed en mixed sites, het erfgoed op de Nederlandse Antillen en Aruba, en naar de mogelijkheid van grensoverschrijdende voordrachten. Uitgangspunt is dat Nederland een Voorlopige Lijst van zeer beperkte omvang zal indienen om zo de oververtegenwoordiging van ons land niet verder te vergroten. Eind oktober brengt de commissie rapport uit. Zie verder: – www.amsterdam.nl/werelderfgoed – www.voorlopigelijst.nl en – www.cultureelerfgoed.nl.
alle vorige edities van
Vitruvius kunt u kosteloos lezen en downloaden als pdf via www.uitgeverijeducom.nl
VOOR
U GELEZEN
43
onderzoeker en instandhouder van gebouwd cultuurgoed even duidelijk is, welke techniek of afwerking ‘in de stucwerksfeer’ zich aan hem presenteert bij het monument waar op dat moment zijn aandacht op gericht is.
Stuc Kunst en Techniek Auteur E.F. Kodeweij Recensent Ir. E.J. Nusselder b.i.R Uitgave Waanders Uitgevers Details Paperback met flappen 530 pagina’s, kleur & zw/w afbeeldingen ISBN 978-90-4008-650-2
Prijs € 34,95 Weet u het allemaal uit elkaar te houden? Stuc, pleister, sgrafitto, leemstuc, scagliola, Amsterdams cement, Dyckerhoff-wit, beton-emaille, stucmarmer, Plychroomcement, Terranova, carton-pierre, Kallkolith, schockrete, papierstuc, blikplafonds, gutta-percha ornamentiek, floddercement, spelderwerk, stucanet, steengaas, stucco lustro, het zijn termen, begrippen en producten waarmee we met enige regelmaat geconfronteerd worden bij ons werk aan en in monumenten. En ik kies bewust de term ‘geconfronteerd’ omdat lang niet altijd voor iedere
Dat het wenselijk was en is om helderheid te scheppen in de mère á boire van kennis en informatie op het gebied van stucwerk en alles wat daar mee samenhangt blijkt telkens wanneer men een redengevende omschrijving van een willekeurig pand onder ogen krijgt. Als bijvoorbeeld de voorgevel daarvan in de late negentiende eeuw een grijze cementbepleistering heeft gekregen, is de kans groot dat de beschrijvingstekst spreekt van een ‘gestuukte’ of ‘gestucte’ gevel. De speciekauwers onder ons trekken daarbij hun wenkbrauwen op, omdat stuc voor hen een product is, waarin gips is verwerkt en gips pas je buiten niet toe omdat het niet weervast is. Gevels zijn dan ook nooit ‘gestuct’ en de negentiende-eeuwse afwerking met vlakgeplaamd Portlandcement moet met ‘pleisterwerk’ worden aangeduid. Ik zit voor me met een boek dat bijna 2 kilo weegt en 536 bladzijden heeft. ‘Stuc Kunst en Techniek’ is de titel, en de lading dekt dat meer dan af. Maar de titel is te bescheiden. Het gaat immers ook over tal van afwerkingssystemen, stucwerk-imiterende technieken en producten, schade-analyses,
reparatie- en herstelmethoden en dat alles ook nog geplaatst in de tijd, in chronologisch verband. U wilt weten hoe de Romeinen stucten en pleisterden? Op pagina 22 begint de bijdrage hierover van Lara Laken, mediterraan archeoloog en specialist Romeins beschilderd pleisterwerk. Of was u benieuwd naar die tot voor kort vaak als lelijk en grauw bestempelde negentiende-eeuwse cementbepleisteringen? Ook dan wordt u uitvoerig geholpen, in dit geval door Paula van der Heiden die in het kader van het onderzoeksproject ‘Gevelafwerking in de tweede helft van de negentiende eeuw’ uitvoerig bronnenonderzoek verrichtte naar de toepassing van portlandcementbepleistering en daar in dit standaardwerk alvast over releveert. Maar u bent wellicht insider en merkt op dat een boek over historisch stucwerk niet zonder de specialist op dit gebied bij uitstek kan. U verwacht dus een bijdrage van Wijnand Freling, die in 1993 promoveerde op het proefschrift ‘Stucwerk in het Nederlandse woonhuis uit de 17de en 18de eeuw’. Wel u wordt goed bediend: hij draagt twee keer bij aan ons gewichtige boekwerk. Allereerst met een artikel dat een overzicht inhoudt over de toepassingsgeschiedenis van stucwerk in ons land. Daarin zijn natuurlijk de echte ‘kanjers’ van het historische Nederlandse stucwerk in beeld, komen de verschillende stijlperioden langs en ontmoet u de Italiaanse en Nederlandse stucwerkers van formaat die in Leiden, Den Haag, Amsterdam, maar ook elders in het land hun fenomenale ambachtswerk leverden. Maar u krijgt er ook meteen een introductie op de ‘ingenieurskant’ van het vak. Hoe werd al dat ornamentwerk gemaakt, met wat voor mortels
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
en hoe blijven die onnavolgbare stucplafonds daarboven eigenlijk hangen? En als zo’n plafond eens niet blijft hangen en geheel of gedeeltelijk besluit naar beneden te komen? Wat dan? Ook op die kwestie gaat Freling in, nu samen met Hans Geerken in een bijdrage getiteld ‘Reconstructie en herstel’. Deze bijdrage is een zeer praktische, want hij behandelt in een notendop van 22 bladzijden de meest voorkomende schadefenomenen, de oorzaken van verval en de voortekenen daarvan – erg nuttig: je kunt dan nog maatregelen treffen voordat het plafond zich richting de vloer verplaatst! – de anamnese en het stappenplan voor herstel. Uitvoering en begroting van herstel komen aan de orde en vervolgens ook alle onderdelen van het uitvoeringswerk, tot en met het maken van afgietsels en mallen, het trekken van lijsten en het verzorgen van bijbehorende werkomschrijvingen. Ook kleine herstellingen en het reinigen van stucwerk komen aan bod. In mijn waarneming is deze bijdrage een soort gidstekst voor waar het bij behoud van historisch stucwerk om gaat: goede analyse van problemen en oorzaken, verantwoorde afweging en keuze van aanpak en hoogwaardige uitvoering van de interventie. Het aardige is nu dat ook op deze deelaspecten weer extra diepgravende bijdragen zijn te vinden. Rob van Hees c.s. weet als hoogleraar conserveringstechnieken van de TU-Delft en als senioronderzoeker van TNO-Bouw en Ondergrond, met zijn bijdrage de ogen van de lezer te openen voor het reuze probleem van aanpak van de meest voorkomende schadefactoren (vocht en zoutbelasting), een thema waar Michiel van Hunen op doorgaat in zijn bijdrage over de stand van de kennis en erva-
VOOR
U GELEZEN
44
ring bij het aanpakken van lastige pleisterwerkproblemen, waar zo veel monumenten mee tobben. Hij geeft ook aan dat de rijksdienst op grond van politieke keuzes steeds minder in situ op projectniveau advies kan geven, een terugtredende overheid heeft dat tot gevolg. De koers die nu terecht wordt aangehouden is die van verwijzing naar erkende, gekwalificeerde uitvoerende partijen en het coachen van door de markt ontwikkelde of te ontwikkelen kwaliteitsnormen en –systemen. En het mooie is dat de stukadoorsbranche zich al meerdere jaren terug heeft geprofessionaliseerd op het eigen vakgebied. Het in 2001 opgerichte ‘Neerlandsch Stucgilde’ staat borg voor ‘monumentenzorgkwaliteit’ bij deuitvoering van werk door zijn leden. Oprichter en voorzitter van het stucgilde Jaap Poortvliet schrijft daarover en op bladzijde 168 zien we de in 2009 gediplomeerde meesterstukadoors trots in beeld.
brengt hij met zijn staf talloze actoren in de monumenten- en restauratiewereld met regelmaat samen. De RCE is zich nog meer dan voorheen aan het profileren als excellent kenniscentrum en als ik als maatstaf het besproken boekwerk neem, kan ik niet anders dan vaststellen dat het aardig aan het lukken is die ambitie waar te maken. Natuurlijk, het gaat hier om een zeer specifiek onderdeel van het enorme kennisveld dat door het aloude begrip monumentenzorg wordt omvat (jammer toch dat die term niet meer voorkomt in de naam van de rijksdienst). Maar huizen kastelen en burchten bouw je van losse stenen en met goed bouwmateriaal kom je op gewenste hoogte en kan uiteindelijk pannebier worden geschonken. Zo lijkt het ook met dit kennisfort-in-aanbouw: als alle bouwstenen daarvan het kloeke formaat en gehalte hebben van dit boek, dan moet het lukken om het nagestreefde doel te bereiken.
Ons dikke boek verscheen bij gelegenheid van het 11de instandhoudingssymposium dat door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) in een in 1999 aangevangen reeks werd georganiseerd op 21 april jongstleden. Uw recensent moest helaas verstek laten gaan bij de goed geprogrammeerde kennisdag, maar het consumeren van het voorliggende werkje maakt veel goed. In het voorwoord onderstreept RCE-directeur Cees van ’t Veen het grote belang dat in het gedecentraliseerde monumentenzorgstelsel moet worden gehecht aan het ontwikkelen en verspreiden van (praktijk)kennis over materialen en technieken. Het op gecoördineerde wijze verzorgen van kennisinteractie en –mobiliteit ziet hij als een van de kerntaken van de Rijksdienst en daartoe
Met de aangehaalde bijdragen en auteurs is hier slechts 30% van wat het boek te bieden heeft kort aangestipt. Er is veel meer, vooral ook op bouw- en kunsthistorisch gebied en op het terrein van specifieke afwerkingen met en op pleisterwerk. Het onderwerp van de titel lijkt hiermee uitputtend ontsloten, en ik meen te kunnen stellen dat die waarneming in hoofdzaak ook klopt. Dat is vooral ook zo omdat theorie en
VITRUVIUS
praktijk in deze uitgave in goede harmonie samengaan en er voor elke belangstellende en betrokkene bij de instandhoudingsopgave van onze monumenten beslist nieuwe, passende informatie is te vinden.
Allemaal loftuitingen dus. En geen manco’s? Toch wel. Om te beginnen is het boek zo zwaar dat de relaxte lezer er niet mee uit de voeten kan: fijn op de sofa of in bed een hoofdstukje tot je nemen veroorzaakt kramp in de armen en handen of een drukkend gevoel op de maag (en dat dan niet vanwege de inhoud; die is alleszins consumabel). Ander, meer wezenlijk punt is dat in dit als standaardwerk op te vatten boek een goed zaaken termenregister zeer node ontbreekt. De in de aanhef opgevoerde termen en producten zijn in het werk aan te treffen, maar er is niet naar te zoeken via een passende index. Het boek ontsluit het vakgebied, maar is op zich onvoldoende ontsloten. De tip aan de dienst is dan ook om bij een heruitgave hier aandacht aan te schenken. Een tweede tip zou zijn om de kennismobiliteit rond het thema ‘stuc’ hiermee niet als afgedaan te beschouwen, maar om de verschillende bijdragen op zich of gebundeld en deels omgewerkt, te benutten voor het uitbrengen van deelbrochures, factsheets, kennisdocumenten en –protocollen, zodat voor een breed publiek de hier verzamelde
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
stand van de wetenschap laagdrempelig en in vedergewicht ter beschikking staat. Overigens vormt de aanschafprijs van het boek geen belemmering voor brede verspreiding, maar het thematisch bundelen van bijdragen zou de praktische inzetbaarheid letterlijk en figuurlijk versoepelen. Tenslotte. Toen in de opmaat naar het symposium en het boekwerk Wijnand Freling mij belde met de vraag of ik nog iets wist van de signering van het magistrale trappenhuisstucwerk uit ca. 1750 in het Haagse Huis Dedel aan de Herengracht, kon ik me slechts herinneren dat, bij het vrijleggen van dit vele malen overgewitte werk door Peter Dijkman en Dirk Schellaars in de vroege jaren 80 van de vorige eeuw, een signatuur was aangetroffen van een meneer Buono. Ik verwees Freling naar Dijkman, die gelukkig nog een afwrijfsel had, afgebeeld op blz. 533 van het boek. En toen begon ik aan deze recensie, zocht in mijn bibliotheek naar verwante literatuur en trok een morsig omslagje tussen twee boeken uit. In de omslag een aantal zelf gemaakte afwrijfsels van dezelfde signering, die ik toch anders lees dan wat het boek ons geeft: ik maak van de gepubliceerde David Byono: David el Buono en laat de lezer met bijgaande foto de keuze. 쮿
VOOR
U GELEZEN
Het Knotbomenboek voor Nederland en Vlaanderen Auteur Paul Minkjan en Maurice Kruk Recensent Edwin Raap
Uitgave KNNV Uitgeverij Details Hardback, 160 pagina’s full colour ISBN 978-90-5011-333-5
Prijs € 34,95 Het icoon van het landschap van de Lage Landen, zo mogen we de knotboom zonder enige overdrijving toch wel noemen. Des te opmerkelijker is dan ook, dat er over de knotboom tot op heden nog geen overzichtswerk bestond. Totdat dit boek verscheen. De auteurs constateerden dat er op vragen als waarom staan er sommige gebieden rijen knotbomen en moeten ze in andere gebieden met een lantaarntje gezocht worden, waarom staan er in Vlaanderen minder dan in Nederland en hoe was dat vroeger, nog nooit eens goed onderzoek was gedaan. Zij voorzien in deze kennelijke leemte.
De leeswijzer in het begin geeft direct richting: wat zijn knotbomen, welke functies hadden en hebben ze, wat is hun geschiedenis, hun waarde, waar komen ze nu precies voor, hoe beheer je ze en wat moeten we ermee in de toekomst? Een heldere indeling die alle aspecten goed behandeld. In hoofdstuk 1 nemen de auteurs ons mee in de wondere wereld van het knotten en passeren heel veel begrippen de revue. De begrippen leggen zij keurig uit en voor wie het dan nog niet snapt, is er achterin een verklarende woordenlijst, zodat je het op je gemak nog eens na kunt lezen als het je een beetje duizelt na lezing van de stortvloed aan informatie. De belangrijkste opmerking wat mij betreft voor niet-ingewijden is, dat een knotboom lang niet altijd een wilg is. Weliswaar worden wilgen het meeste gebruikt, maar soorten als populier, eik, els, iep en esdoorn laten zich ook prima tot knotboom vormen. De auteurs ontkomen er niet aan in dit hoofdstuk enig jargon te gebruiken, zoals ‘Het knotten of afzetten van de pruik of kroon gebeurt in wisselende kapcycli van 4 tot 15 jaar, die afhangen van soort en doel waarvoor met het hout wil gebruiken.’ Het is direct duidelijk dat hier twee landschapsbeheerders aan het woord zijn. Mogelijk zijn dergelijk teksten wat te veel, maar troost u: binnen drie pagina’s is het allemaal duidelijk en leest het boek verder heel prettig. Het merkwaardige en tegelijk ook treurige aan knotbomen is,
45
VITRUVIUS
dat ze in het verleden in het boerenbedrijf van de veengebieden een belangrijke, zo niet de belangrijkste houtleverancier waren in deze bosarme gebieden, maar dat hun functie heden ten dage eigenlijk nihil is. Door schaalvergroting en modernisering van de landbouw zijn enorme aantallen gekapt. Knotbomen worden nu vooral gewaardeerd omdat ze een sieraad zijn voor het landschap en een hoge natuurwaarde hebben. Wat was nu precies het nut van knotbomen? Vanuit economisch oogpunt zijn knotbomen tegenwoordig niet meer nodig, maar gezien hun belang voor de geschiedenis van het landschap is het wel de moeite waard er zorgvuldig mee om te gaan. Dan is het ook nodig om te weten waar ze precies voor gebruikt werden. Voor het leveren van hout, dat is wel duidelijk. Waarvoor precies, dat wordt systematisch uit de doeken gedaan: van agrarisch gebruik – veeafscheiding – tot industrieel gebruik – houtskool en klompen –, maar ook in het dagelijks leven – manden –, in de waterbouw – vlechtwerken – en voor militaire doeleinden – bijvoor-
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
beeld het maken van een kampement en de meest lugubere: voor het maken van brandstapels voor terdoodveroordeelden. Kortom: knotbomenhout was uit het leven vrijwel niet weg te denken. De huidige waarden van knotbomen kunnen we grofweg verdelen in ecologische en landschappelijk/cultuurhistorische waarden. Het voorkomen van allerlei insecten en vogels – speciale aandacht voor de steenuil – laat ik verder rusten. De cultuurhistorische waarde is voor de lezers van dit blad vermoedelijk interessanter. Knotbomen vertellen de geschiedenis van het landschap, over het kleinschalige landschap van vroeger, over oude gebruiken, de aankleding van het landschap en tenslotte in volksgebruiken – de heks op de bezem. Het wordt keurig uit de doeken gedaan. Een heel aardige invalshoek in het boek is de plek van knotbomen in de schilderkunst. Het blijkt namelijk dat in de schilderkunst van de Lage Landen de knotboom veelvuldig is afgebeeld. Grote namen als Rembrandt en Rubens hebben ze geschilderd. Waar knotbomen
VOOR
U GELEZEN
in de Middeleeuwen en later vooral op de achtergrond voorkwamen, zien we dat met name in de 18de eeuw en de romantische 19de eeuw ze ook op de voorgrond komen. Eeuwenoude geknoeste bomen spraken in die tijd tot de verbeelding. Deze tekst begon met de constatering dat we het over het icoon van het Nederlandse landschap hebben. De auteurs nuanceren het typisch Nederlandse echter door in hoofdstuk 5, de geografische spreiding van knotbomen, op te merken dat ze door heel Europa voorkomen en zelfs
Miradal Erfgoed in Heverleebos en Meerdaalwoud Auteur H. Baeté, M. de Bie, M. Hermy en P. van den Bremt (red.) Recensent Henk Baas
Uitgave Davidsfonds Uitgeverij nv. Details 224 pagina’s ISBN 978-90-5826-624-8
Prijs € 34,50 Het Miradal – de oude naam voor het huidige bos – betreft een
46
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
Japan knotbeuken kent. Maar na deze constatering keren we snel terug naar Nederland en Vlaanderen. We weten intussen dat er thans nog slechts een fractie resteert van wat er ooit was. Waar mogen verwachten dat die nog voorkomen? Met het opwerpen van die vraag geven de auteurs blijk van kennis van zaken. Ze nemen de lezer mee in hoe het landschap is opgebouwd. De plekken van allerlei landschapselementen is nooit toevallig tot stand gekomen, daar zat altijd een gedachte achter. Dat geeft wat mij betreft
de meerwaarde van dit boek aan boven een mooi plaatjesboek, zoals er zoveel zijn (ik roep het Nationale Landschappen en Parken boek van de ANWB in Vitruvius nr. 12 even in herinnering). Hoe ze de lezer meenemen, hoeveel knotbomen er nog zijn en waar, laat ik hier rusten, koop vooral het boek! Het laatste hoofdstuk handelt over het beheer van knotbomen. De auteurs zijn beiden landschapsbeheerders en dan kan en mag dit onderdeel natuurlijk niet ontbreken. Het handboek Cultuurhistorisch Beheer van
Landschapsbeheer Nederland uit 2006 gaf al een goed inzicht in het hoe en wat. Dit hoofdstuk doet het nog eens dunnetjes over, voorzien van goede instructies en de ARBO-technisch nuttige tip: zorg dat er een EHBO verbanddoos op de werkplek aanwezig is! De foto’s zijn een lust voor het oog en beslaan de helft van het boek. Bent u op zoek naar een mooi landschapsboek met diepgang, dan kiest u dus niet voor het zojuist genoemde boek van de ANWB, maar voor dit boek. Het kost wat meer, maar dat is dan ook echt waard. 쮿
twintig vierkante kilometer groot bosgebied ten zuiden van Leuven, bestaande uit het Meerdaalwoud en het Heverleebos.
van dit soort plekken. Bij het behoud van oude bosrelicten kunnen archeologen, historici en ecologen elkaar dus opzoeken, maar waarom gebeurt dat eigenlijk nooit? Waarom wordt er altijd zo schamper gedaan over elkaars onderzoek?
vele wetenschappelijke paden: geologie, archeologie, bosgeschiedenis, ecologie, bodemkunde. Zowel disciplinair als interdisciplinair zijn hoofdstukken geschreven door gerenommeerde onderzoekers, bijvoorbeeld van het Vlaamse Instituut voor Onroerend Erfgoed (VIOE) of van de Katholieke Universiteit van Leuven. Wel is het boek disciplinair 'opgedeeld', dat wil zeggen dat de lezer zelf kan bepalen of hij of zo wil inzoomen op de archeologie, het gebruik of de flora en fauna van het bos. Maar door het veelvuldige gebruik van prachtige foto's, en (historische) kaarten wordt je als lezer vanzelf door het hele boek ‘getrokken’, en zal een indruk ontstaan van een bos met een grote gelaagdheid aan betekenissen.
Er zijn in het verleden al veel studies gewijd aan dit bijzondere bosgebied, maar dit boek brengt veel van deze kennis samen, op een prettige manier voor een breed publiek. Maar in tegenstelling tot veel Nederlandse publicaties die zijn bedoeld voor een breder publiek, wordt ook de meer wetenschappelijk geïnteresseerde niet teleurgesteld. Veel analyses en dwarsverbanden tussen onderzoeksvelden – en de vele bronverwijzingen – maken het boek ook voor professionals interessant. Uiteraard ben je als archeoloog of historicus in de eerste plaats geïnteresseerd in de bewoningsgeschiedenis en het historisch gebruik, maar is het ook niet aardig om te weten dat de vele loopkevers in het bos gebonden zijn aan de oude boskernen. Ze hebben genetisch gezien hun vliegvermogen verloren, en zijn in hun voorbestaan afhankelijk
In Vlaanderen bestaat al een goede traditie naar historisch bosonderzoek. Het prachtige standaardwerk 'Bossen in Vlaanderen' uit 1993, deels door dezelfde auteurs geschreven, heeft de toon gezet. Dit boek over het Miradal kan gezien worden als een regionale uitwerking van veel ideeën uit het genoemde standaardwerk. In Nederland staat de 'bosarcheologie' nog in de kinderschoenen, en kent zeker nog niet de traditie zoals Engeland (Oliver Rackham!) die bijvoorbeeld kent. De gepensioneerde Nijmeegse historisch-geograaf Klaas Bouwer heeft twee boeken geschreven die enigszins vergelijkbaar zijn (over het Rijk van Nijmegen en over de ZuidwestVeluwe), maar deze missen toch de diepgang van bijvoorbeeld het Vlaamse onderzoek. Het boek betreedt zoals gezegd
Dat is ook vooral wat je als lezer bijblijft: het betreft hier een bijzonder bos, dat je graag eens zou bezoeken. Het formaat staat het meedragen van het boek tijdens een wandeling niet echt toe, dus het gaat hier wel om huiswerk vooraf. 쮿
VOOR
U GELEZEN
Het water de baas Geschiedenis van de mechanische bemaling in Nederland Auteurs D. van Rijn en R. Polderman Recensent Frits Niemeijer Uitgave De Nederlandse Gemalenstichting/ Verloren, Hilversum Details Gebonden, 359 pagina’s, rijk geïllustreerd in zwart-wit en kleur, kaarten, doorsneden, e.d. ISBN 978-90-8704-147-2
Prijs € 35,00 Het aantal clichés dat betrekking heeft op Nederland als waterland moet in de tientallen lopen. De eerste regel van de introductietekst op de achterzijde van Het water de baas: ‘Nederland zoals wij dat nu kennen, is in een periode van vele eeuwen op het water veroverd’, doet dan ook het ergste vrezen. Maar, zoals de Engelsen zeggen: ‘You can’t judge a book by it’s cover’. En gelukkig, dit is een zakelijk boek over een zakelijk onderwerp, waarin niet geleuterd
wordt: pompen dus, om niet te verzuipen. De auteurs zijn erin geslaagd de geschiedenis van de bemaling in Nederland – en in het bijzonder die door middel van stoom-, dieselen elektrische gemalen – helder op papier te zetten. En dat verdient direct bij de aanvang van deze recensie een pluim. De heldere presentatie is onder meer te danken aan het feit dat gekozen is voor een opzet die niet minder dan 23 hoofdstukken beslaat, waarvan er slechts drie meer dan 30 pagina’s omvatten en de drie hoofdstukken zijn keurig onderverdeeld in drie of meer subhoofdstukken. Ook verder is het werk zeer overzichtelijk en vrijwel nergens kom je bladzijden zonder kopjes, kaderteksten of zonder illustratie tegen. Kortom: ook voor wat betreft de grafische presentatie een prettig boek. De lezer vermoedt wellicht dat nu de keerzijde van de medaille aan bod komt en dat er alsnog negatieve klanken zullen volgen, maar niets is minder waar. Uw recensent is vrijwel geheel tevreden over deze uitgave en hij kan niet anders dan positief oordelen. Dan de vraag: Wat schotelen de auteurs de lezer zoal voor? Na een kort hoofdstuk over het ontstaan van Nederland en een globaal historisch overzicht van de strijd tegen het water van terp tot Deltaplan Grote Rivieren duiken Van Rijn en Polderman in het diepe. Zo geven zij definities van polders en droogmakerijen. Onder een polder verstaan ze ‘een stuk land, omgeven door waterkeringen waarin de waterstand kan worden geregeld door natuurlijke afwatering of door
47
VITRUVIUS
bemaling.’ Het was wellicht beter geweest wanneer ze hier nog even de eerder behandelde ‘natuurlijke afwatering’ in herinnering hadden geroepen om verwarring te voorkomen, maar wie iets van waterbeheersing weet, komt er wel uit. Even verder lezen we: ‘Droogmakerijen zijn polders die zijn ontstaan door het droogmaken van gebieden die voordien permanent onder water stonden.’ Droogmakerijen zijn dus polders, maar niet alle polders zijn droogmakerijen. Dat blijkt ook uit de cijfers: er zijn omstreeks 3500 polders, waarvan er circa 450 als droogmakerij zijn ontstaan. Van dit laatste aantal is de helft door middel van windmolens droog gemaakt en de overige met behulp van stoom-, diesel- en/of elektrische bemaling. Anders dan velen denken, liggen polders lang niet altijd onder of nabij zeeniveau. Een voorbeeld van het tegendeel is de in het laatste kwart van de 19de eeuw tot stand gekomen Polder Beekbergen, ten zuidoosten van Apeldoorn, waar het maaiveld op ongeveer 10 m + NAP ligt. Het gebied – de huidige A 1 en A 50 en het Apeldoorns Kanaal lopen er dwars doorheen – watert op natuurlijke wijze af en zou als voorbeeld hiervan niet hebben misstaan, vooral omdat het zo duidelijk op overzichtskaartjes is weergegeven. Na hoofdstukjes over molens voor polderbemaling en over de verschillende functies die gemalen kunnen hebben (voor peilbeheer en voor waterverplaatsing – voorbeelden zijn respectievelijk het boezemgemaal en het doorspoelgemaal) gaan de schrijvers, beiden met een technische achtergrond, in op de mechanische aspecten van hun onderwerp. Vele typen
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
opvoer- en aandrijfwerktuigen passeren de revue, compleet met werkingsprincipes, doorsneden, sterke en zwakke punten. Het is hierbij een opmerkelijke verdienste dat ze zich niet hebben laten verleiden het zwaartepunt van hun verhaal bij de stoomgemalen te leggen, die immers grotendeels passé zijn, maar bij de diesels en vooral de elektrische aandrijving. Werkende én functionerende stoomgemalen zijn thans overigens een uitzondering – alleen het Ir. D.F. Woudagemaal bij Lemmer, in 1920 als één der laatste stoomgemalen voltooid en nu Unesco Werelderfgoed, heeft nog een stand by functie voor de Friese peilbeheersing. Wel wordt een eenvoudige typologie aangereikt om (voormalige) stoomgemalen te ‘lezen’. De auteurs onderscheiden hierbij vier typen – al dan niet met varianten – die gebaseerd zijn op de wijze waarop ketelhuis, machinekamer en opvoerwerktuig in (afzonderlijke) bouwvolumes zijn gehuisvest. Want hoewel er nauwelijks meer werkende stoomgemalen bestaan (anno 2010 nog acht, die alle regelmatig of permanent te bezoeken zijn), zijn er nog wel tientallen voor andere aandrijving omgebouwde exemplaren en ook vele herbestemde casco’s. Van de uiteraard ook toentertijd al zeer schaarse, laat-18e-eeuwse en vroeg-19e-eeuwse gemalen bestaat er echter geen enkele meer. Van Rijn en Polderman stellen dat er thans 41 (voormalige) stoomgemalen als rijksmonument zijn beschermd, een cijfer dat bij gebrek aan betrouwbare gegevens kan worden ontkend noch bevestigd. Zeker is wel dat het in 1993 veruit oudste stoomgemaal van Nederland – het
VOOR
U GELEZEN
gemaal aan de Arkelse Dam bij Gorinchem, uit 1825/1826 – in dat jaar, na diverse eerdere pogingen daartoe, met succes in brand is gestoken. Korte tijd daarna werden er villa’s gebouwd, waarvoor de plannen al klaar waren. Het op dat moment via het MIP voor plaatsing op de monumentenlijst in aanmerking komende pand, zou na de brand nog moeiteloos gered hebben kunnen worden – foto’s bewijzen het – maar de sloper stond al in de startblokken. Het door Jan Blanken ontworpen gemaal was uitgevoerd in neoclassicistische trant, met geblokte gevels en halfrond gesloten gevelopeningen. Met zijn flauw hellend schilddak en externe schepraderen als opvoerwerktuigen was het een sierlijk pand. A.J. van der Aa schreef er in 1839 onder meer over: ‘Ten N.O. van deze sluis heeft men in 1825 eenen stoomwatermolen gebouwd, waarin 3 stoommachines met 3 raderen aangewend zijn, die gezamelijk een vermogen van 90 paardenkracht hebben. […] Deze molen [moet] het werk doen van 23 windwatermolens, […].’ Het is jammer dat de auteurs wél expliciet stellen dat de belangstelling voor historische gemalen van de toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg lange tijd gering was (de bovengrens in de tijd lag bij 1850, dus vandaar), maar dat ze de gemeente, die de sloopvergunning gaf, niet noemen. En dát was – naast de brandstichter – de echte boosdoener. De Rijksdienst was immers juist op dat moment bezig de inhaalslag te maken die duizenden monumenten uit de 19e en de vroege 20e eeuw zou opleveren. De stilistische variatie van gemalen is groot: van sterk traditionalistisch en aansluitend
bij de lokale trant – in een aantal gevallen werden gemalen zelfs ondergebracht in bestaande (stenen) molenstompen – tot sterk door functionalistische principes beheerste bouwwerken. Een goed voorbeeld van het laatste is het gemaal Lely, bij Medemblik dat dateert uit 1930. De auteurs laten het echter bepaald niet bij historische gemalen. Wel zijn ze geïnteresseerd in de geschiedenis rondom de stichting van de werken, of dat nu 150 jaar terug was of 10. Zo doen ze ook uitgebreid recht aan de vele kleine en grote gemalen die na de oorlog werden gebouwd en waarvan we kunnen zeggen dat ze er gezamenlijk zorg voor dragen dat Nederland leefbaar is en blijft. Want: Nederland is anno nu verdeeld in 27 waterschappen en geen ervan doet het zonder gemaal. Wetterskip Fryslân heeft er veruit de meeste – namelijk bijna 1000 – en in totaal moeten er thans zo’n 4500 in het land actief zijn, met gezamenlijk rond 9000 opvoerwerktuigen. Alleen de zuidelijke waterschappen Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas kunnen vrijwel zonder: ze hebben er elk twee. In de hoofdstukken die betrekking hebben op de naoorlogse periode worden onder meer gemalen besproken die tot stand zijn gebracht als gevolg van de watersnood-ramp van 1953 en de Deltawerken of in samenhang met de stichting van de IJsselmeerpolders. Maar ook de meestal kleine installaties die gebouwd zijn in verband met de in het hele land op grote schaal uitgevoerde ruilverkavelingen. Terwijl er in vele gevallen prefab installaties zijn toegepast die alleen maar ter plaatse gemonteerd behoefden te worden, zijn er ook architectonische juweeltjes tot stand gebracht, die als monu-
48
VITRUVIUS
menten gekwalificeerd zouden kunnen worden. In enige gevallen is dat voor wat betreft de jaren van de wederopbouw (1940-1965) intussen al aan de orde op rijksniveau. Dat hierbij niet uitsluitend aspecten van esthetiek doorslaggevend zijn, maar onder meer ook situationele, innovatieve en technische kwaliteiten, mag bij de lezer bekend worden verondersteld, maar zij toch nog eens benadrukt. Daarom is het goed dat de auteurs bij de beschrijving van de tientallen voorbeeldgemalen deze facetten systematisch onder de loep nemen, zonder daar een (in cijfers uitgedrukt) waardeoordeel aan te verbinden, zoals in een eerder van de Gemalenstichting uitgegaan rapport - op methodologisch onjuiste grond - wél gebeurde. Een belangrijke handreiking die ze eventuele ‘professionele’ waardestellers wel meegeven, is dat ze een aantal van de belangrijkste ontwerpers van de gemalen en ook van de technische installaties noemen en voorbeelden van hun werk tonen. Een lijst van ontwerpers begint bij de eerder genoemde Jan Blanken (1800-1830) en loopt via onder meer J. van Hasselt en J. de Koning (nu: Royal Haskoning;
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
1880-heden) en het Technisch Adviesbureau der Unie van Waterschappen (nu: Tauw; 1928-heden) naar Oranjewoud (1951-heden). Van de belangrijkste ontwerpers en bouwers van de technische installaties zijn korte bedrijfsgeschiedenissen toegevoegd, wat sterk bijdraagt aan hun positionering in de ontwikkeling van de gemalen. Is er dan helemaal geen kritiek op deze uitgave mogelijk? Jawel – en zelfs fundamentele kritiek. Er is geen toegankelijke bronvermelding met notenapparaat aanwezig en evenmin een register. Dit brengt mee dat de soms verspreide gegevens over één onderwerp niet of nauwelijks zijn te koppelen of te vergelijken. Een register is er door tijdsdruk misschien niet meer gekomen, maar een systeem van verwijzingen stel je toch gaandeweg samen? Gelukkig is het werk – zoals gezegd – uiterst systematisch opgebouwd en rijkelijk voorzien van foto’s, waardoor het zoeken nog enigszins wordt vergemakkelijkt. Alles overziend is Het water de baas een prima uitgave, die zowel voor geïnteresseerden in ‘gebouwd’, als voor meer technisch georiënteerden een schat aan goed gedoseerde info bevat. 쮿
RECENT
49
VERSCHENEN
Auteur diverse auteurs Uitgave Erfgoed Nederland, Kunstfactor en het Fonds Cultuurparticipatie Details ISBN 978-90-7895-614-3
Prijs € 7,50
Nieuwe Cultuurfuncties Een urgente verkenning naar typologie en meerwaarde
Wie zijn de nieuwe professionals die bijdragen aan verbindingen tussen cultuur en andere maatschappelijke sectoren? Wat doen ze? Wat is het profiel van hun functie? En wat is hun meerwaarde voor opdrachtgevers als overheden en culturele, maatschappelijke en onderwijsorgani-
ISBN 978-90-5194-385-6
Prijs € 22,50
100 jaar luchtvaart tussen Gilze en Rijen Een vliegbasis in woord en beeld Auteur Erwin van Loo Rob Sinterniklaas, Anne Tsjepkema en Rolf de Winter Uitgave Uitgeverij Van Wijnen Details Luxe paperback met flappen, 233 pagina’s
In augustus 1910 vonden boven de Molenheide tussen de dorpen Gilze en Rijen de eerste bescheiden vliegbewegingen plaats met een Blériotvliegtuig. Deze vluchten vormden de opmaat voor een eeuw luchtvaartgeschiedenis. Vandaag de dag bevindt zich op dezelfde locatie een van de grootste en drukste vliegbases van de Koninklijke Luchtmacht. De historie van de vliegbasis is gevarieerd en kleurrijk. Tot 1940 gebruikte de Luchtvaartafdeeling (LVA) de Molenheide als militair hulpvliegveld. Tijdens de oorlogsjaren legde de Luftwaffe er een enorme basis aan die, nadat Gilze-Rijen door de geallieerden was bevrijd, in handen kwam van de Britse Royal Air Force. Na
VITRUVIUS
saties? Het Fonds voor Cultuurparticipatie en de sectorinstituten Erfgoed Nederland en Kunstfactor presenteren de publicatie Nieuwe Cultuurfuncties, die antwoord biedt op deze vragen. Een verkenning naar de typologie, reikwijdte en meerwaarde van een nieuwe beroepsgroep.
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
bedoeld voor overheden, culturele professionals en iedereen met belangstelling voor de verbinding tussen kunst, cultuur, erfgoed, media en andere sectoren in de maatschappij.
De betekenis van cultuur voor de samenleving staat vol in de aandacht. Verbindingen leggen tussen de maatschappij en kunst, cultuur en erfgoed is een passie, maar er over in gesprek gaan met verantwoordelijke overheden, richting geven aan samenwerking en resultaat boeken vormt de de echte uitdaging. Juist in deze tijden! Nieuwe cultuurfuncties is hierbij een hulpmiddel. De publicatie is
Het onderzoek voor Nieuwe cultuurfuncties is uitgevoerd door DSP groep te Amsterdam. Het landelijk platform cultuuraanjagers en de Vereniging Nederlandse Gemeenten adviseerden. De publicatie biedt achtergronden en een handig overzicht van functies naar typologie en activiteiten. Er zijn diverse interviews opgenomen met professionals; van cultuur-intendant tot mediacoach. Een keur aan columns van betrokkenen uit het culturele veld biedt zicht op de toekomst. 쮿
de Tweede Wereldoorlog ging Gilze-Rijen fungeren als opleidingsvliegveld voor de Nederlandse luchtstrijdkrachten. Talrijke luchtmachtmilitairen zetten tussen de jaren veertig en zestig op Gilze-Rijen de eerste stappen in hun militaire carrière. Vervolgens was de vliegbasis vanaf begin jaren zeventig tot midden jaren negentig de thuisbasis van een squadron jachtvliegtuigen. Vandaag de dag biedt GilzeRijen onderdak aan helikopters
van het Defensie Helikopter Commando (DHC). In 100 jaar luchtvaart in GilzeRijen komen in woord en beeld alle aspecten van deveelzijdige historie van de Vliegbasis GilzeRijen aan bod. Het boek behandelt boeiende episodes uit de Nederlandse luchtvaartgeschiedenis en geeft een goed inzicht in de gevarieerde rol die de vliegbasis in de geschiedenis van de Koninklijke Luchtmacht speelde. 쮿
RECENT
50
VERSCHENEN
Auteur Atelier Brandgrens o.l.v. Paul van de Laar en Koos Hage
Brandgrens Rotterdam 1930-2010
Uitgave Uitgeverij THOTH i.s.m. Gemeente Rotterdam en Historisch museum Rotterdam Details Gebonden, 320 pagina’s 500 illustraties in kleur ISBN 978-90-6868-538-1
Prijs € 39,90
Schatkamers vol erfgoed Een ontdekkingstocht door Zuid-Hollandse musea Auteur Jan Daan Hillen e.a. Uitgave Walburg Pers Details Genaaid gebonden, 224 pagina’s, rijk geïllustreerd in kleur ISBN 978-90-5730-643-3
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
Op 14 mei 1940 werd het hart van Rotterdam vernietigd. De twaalf kilometer lange brandgrens omsluit het verwoeste gebied. Zeventig jaar later is deze grens in de stad fysiek gemarkeerd. Dit boek gaat niet over de oorlog en het bombardement, maar brengt de lezer terug naar een stad die niet meer bestaat. Hij wandelt in gedachten langs de brandgrens en is ooggetuige van het Rotterdam in de jaren dertig. De lezer ervaart de spanning van een
stad die op de drempel staat van een nieuwe tijd en wil moderniseren, maar die tegelijkertijd door een hevige crisis wordt geplaagd.
Zuid-Holland bezit de grootste museumrijkdom van heel Nederland. De provincie herbergt zo’n 220 musea, met een enorme verscheidenheid aan waardevolle collecties. Van hedendaagse schilderkunst tot brandweervoertuigen, van aardwetenschappen tot architectuur, van schutterij tot jenever, van Archeon tot Panorama Mesdag. Schatkamers zijn het, gevuld met juweeltjes van geschiedenis, kunst, nijverheid en natuur.
In deze uitgave brengt een tiental erfgoeddeskundigen verhalen samen over ZuidHollandse musea, variërend van anekdotes over een topstuk, het gebouw, de oprichter van het museum of de inzet van vrijwilligers.
beken zijn echter niet alleen een lust voor het oog, maar het waren ook lange tijd gebruiksbeken. Hier stonden de watermolens die gebruikt werden voor het malen van graan, het slijpen van messen, het raspen van bieten voor de suiker- en stroopfabriek en de fabricage van papier, buskruit en snuiftabak. Vanaf de negentiende eeuw werden de beken steeds meer toegepast als parkbeken in de tuinen van verschillende landgoederen. Het idyllische landschap vormde een bron van
inspiratie voor veel kunstenaars. Tegenwoordig kunnen we wandelen door de prachtige omgeving met bijzondere planten en dieren, en historische elementen als aangelegde vijvers en watervallen.
Binnen de brandgrens verrees de nieuwe stad, die een groot contrast vormt met het Rotterdam van de jaren dertig. Brandgrens Rotterdam 1930/ 2010 laat zich daarom het beste samenvatten als: één lijn – twee steden, de stad uit het interbellum en de moderne stad die na 1945 is ontstaan. 쮿
Tezamen vormen deze verhalen een uniek beeld van de achtergronden van de cultuurschatten van Zuid-Holland, waarop iedere bezoeker zijn eigen keuze kan baseren. 쮿
Prijs € 29,95
Auteur R. Schaafsma Uitgave Matrijs i.s.m. IVN Zuidwest Veluwezoom Details Genaaid gebrocheerd 3 losse wandelkaarten 160 pagina’s ISBN 978-90-5345-397-1
Prijs € 14,95
De Oosterbeekse en Doorwerthse beken Een cultuurhistorische wandelgids
Al eeuwenlang waarderen mensen de beken op de ZuidVeluwe vanwege hun landschappelijke schoonheid. Deze
Deze gids laat de wandelaar het landschap beleven en wijst op de bijzondere details. Cultuurhistorie en natuur gaan hierbij naadloos in elkaar over. Drie wandelroutes worden apart beschreven en zijn als losbladige wandelkaarten bijgevoegd. 쮿
RECENT
51
VERSCHENEN
MiddagHumsterland, Kroniek van een noordelijk landschap
Uitgave Godert Walter Details Gebonden, harde kaft 272 pagina’s, rijkelijk geïllustreerd in kleur
wat de aanleiding was om deze uitgave te maken. Het boek gaat over wonen en werken in dit gebied, over de ontstaansgeschiedenis van het landschap, over het verdwenen klooster in Aduard, over de kunst en cultuur, kerken en borgen en over de boerderijen.
Auteur Wim Boetze (hoofdred.) & Eddie Marsman (beeldred.)
Zeven auteurs en drie fotografen hebben onder eindredactie van Wim Boetze een interessant en fraai boek gemaakt over dit bekende Groninger landschap. In 2005 kreeg Middag-Humsterland de status van Nationaal Landschap
Prijs € 39,50 (na 1 november 2010 € 49,50)
Uitgave Walburg Pers
O K TO B E R 2 0 1 0
Naast de scheepsbouw komt ook de haven als handels- en overslagcentrum aan bod. Ruimschoots aandacht krijgen de gespleten rederijen, met aan beide kanten schepen in de vaart. Meer dan 1.500 opvarenden daarvan zouden niet terugkeren. Uiteraard was er ook verzet; de productie van schepen werd gesaboteerd en het functioneren van de oorlogshaven belemmerd. Door onverbloemd alle aspecten van de omstreden samenwerking met de vijand aan de kaak te stellen vormt deze spraakmakende uitgave een wezenlijke aanvulling op de Rotterdamse geschiedschrijving. 쮿
ISBN 978-90-5730-673-0
Auteur Jac. J. Baart
NUMMER 13
duizenden Rotterdammers dan ook min of meer afhankelijk van de belangrijkste werkgever in de regio: de Duitse Kriegsmarine. In Nederland werden ruim 800 schepen voor Duitse rekening gebouwd en circa 2.000 vaartuigen omgebouwd voor oorlogsdoeleinden. Rotterdam en omgeving leverden daaraan een aanzienlijke bijdrage. Ongetwijfeld is schaamte er de oorzaak van dat er tot op heden bijzonder weinig gepubliceerd is over deze zwarte bladzijde in de geschiedenis van de stad. In Rotterdam Oorlogshaven wordt de onaangename, decennialang doodgezwegen waarheid echter boven water gehaald.
Details Gebonden, 320 pagina’s, rijk geïllustreerd in kleur en zwart/wit,
Rotterdam Oorlogshaven
VITRUVIUS
Door het bombardement van mei 1940 raakten – in het toch al door werkloosheid geteisterde Rotterdam – 80.000 mensen dakloos en gingen vele honderden bedrijven in vlammen op. De economie had zwaar te lijden onder het feit dat koopvaardij- en passagiersschepen wegbleven. Tijdens de bezettingsjaren waren vele tien-
Buskruit voor de wereldzeeën De opgraving van kruitfabriek De Eendracht in Middelburg Auteur Paul v/d Heijden
ISBN 978-90-8057-255-3
Prijs € 39,50
Drie fotografen hebben eraan meegewerkt: Rob Elfering, Omke Oudeman en Joost Sizoo. Ook staan er talloze kaarten in en zit achterin een losse hoogtekaart van het gebied. 쮿
Uitgave Uniepers Uitgevers Details Genaaid gebrocheerd met flappen, 48 pagina’s
golfbaan) was de aanleiding
ISBN 978-90-8741-021-6
de historische context van de
Prijs € 9,95
buskruitproductie en de afzet-
voor een inspirerend verhaal. In dit boek verhaalt de auteur vanuit de resultaten van de archeologische opgraving over
markt, waar de VOC en de WIC De opgraving van de buskruitmolen De Eendracht in Middelburg (op hole 4 van de
een belangrijke rol in speelden. Een boeiende en prettig leesbare uitgave! 쮿
RECENT
52
VERSCHENEN
VITRUVIUS
nische hoogstandjes te ontwerpen? Bouwhistoricus Jan Battjes duikt diep in de middeleeuwen en voert zijn lezers mee in de ontwerpgeheimen van de bouwkunst. Aan de hand van het vierkant en de cirkel ontvouwt hij stap voor stap een historische ontdekking. Een ontdekking die verder gaat dan de gulden snede.
De codeersleutel Methodiek en geometrie van de middeleeuwse bouwkunst Auteur Jan Battjes Uitgave Uitgeverij Monnier
Centsprenten Massaproduct tussen heiligenprent en stripverhaal Auteur Aernout Borms Uitgave Uitgeverij d’Jonge Hond Details Softcover, 96 pagina’s ca. 100 illustraties ISBN 978-90-8910-170-9
Prijs € 22,50 De Koninklijke Bibliotheek (KB) te Den Haag heeft de laatste
Details Gebonden ISBN 978-94-9076-902-4
Prijs € 32,50 Hoe waren oude bouwmeesters gewapend met eenvoudige gereedschappen als de passer en liniaal in staat architecto-
jaren door aankoop en diverse schenkingen een collectie van circa 1.300 Centsprenten verworven. Deze uitgave biedt een verkenning van dit nu vergeten drukwerk, dat ooit in enorme hoeveelheden lering en vermaak aan kinderen en volwassenen verschafte. Centsprenten boden gedurende bijna drie eeuwen betaalbare ontspanning en informatie voor brede lagen van de bevolking. Het zijn de voorlopers van het goedkope prentenboek, het tijdschrift en het stripverhaal. De vaak weinig geletterde kopers konden voor een prikje kennis nemen van belangrijke gebeurtenissen zoals rampen, misdrijven en veldslagen. Prenten met levens van heiligen of bijbelse taferelen gaven uiting aan devotie en religieuze overtuigingen. Er werd de spot gedreven met kwakzalvers, oude vrijsters, pantoffelhelden en slachtoffers van oplichterij.
'De codeersleutel' is een boek over kennis die verloren is gegaan. Jan Battjes staaft zijn ontwerpontdekking met vele voorbeelden van beroemde en minder bekende gebouwen. Of het nu de Hagia Sofia uit Instanbul, de paltskerk te Aken
Fantasieën kwamen op prenten tot leven met allegorische onderwerpen zoals de liefdesboom, luilekkerland, de omgekeerde wereld en de levenstrap. De technische mogelijkheden van het drukken, waardoor de manier van illustreren sterk werd bepaald, krijgen speciale aandacht. Van de 17de tot in de 20ste eeuw zijn tientallen miljoenen prenten over Nederland ver-
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
of de dorpskerken op het Groningerland betreffen. Battjes neemt ze allemaal onder de loep. 'De codeeersleutel' mag niet ontbreken in de boekenkast van een architectuur- of bouwhistoricus. En ook niet in de kast van architecten, bouwkundigen en cultuurhistorici. Maar eigenlijk kan iedere liefhebber van monumenten, architectuur en de gebouwde omgeving plezier beleven aan dit boek. Het boek is met zorg vormgegeven, met vele foto's en tekeningen van de auteur. 쮿
spreid. In Centsprenten wordt dit rijke erfgoed in woord en beeld in kaart gebracht. Dit boek verschijnt in de reeks over geïllustreerde (kinder-)boeken onder redactie van Saskia de Bodt, bijzonder hoogleraar Illustraties aan de Universiteit van Amsterdam en uitgegeven door Uitgeverij d’Jonge Hond i.s.m. de Koninklijke Bibliotheek. 쮿
RECENT
53
VERSCHENEN
Gemeentelijk archeoloog van de Gemeente Zaanstad, Piet Kleij, heeft voor dit prettig en boeiend geschreven boek een selectie gemaakt uit bodemvondsten van de afgelopen 50 jaar. De oudste vondsten dateren
Echt Brabants?!
Echt Brabants?! geeft een kleurrijk beeld van NoordBrabant aan de hand van zijn belangrijkste tradities. Ze worden gepresenteerd in de vorm van een top 10 die is samengesteld op basis van een door Erfgoed Brabant gehouden enquête onder inwoners van de provincie. Bij de meest genoemde zaten zowel tradities met een lokale,
als met een landelijke achtergrond. In het laatste geval worden ze beschreven vanuit de specifiek Brabantse invulling ervan. Naast tradities wordt er in deze gids ook aandacht besteed aan typische streekproducten en Brabantse evenementen. Echt Brabants?! is het eerste deel in een reeks over provinciale tradities. 쮿
Werelderfgoedsites Dit boek neemt de lezer mee op een indrukwekkende reis langs de uitzonderlijkste cultuur- en natuurmonumenten ter wereld, verspreid over bijna 150 landen, waaronder algemeen bekend erfgoed als de Chinese Muur, de Akropolis in Athene en de Grand Canyon in de VS. Maar ook minder bekend werelderfgoed als de rotstekeningen in Tamgaly (Kazachstan), regenwouden in Australië en traditionele Ashantibouwwerken in Ghana komt aan bod. UNESCO staat voor United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization. Alleen plaatsen of bouwwerken die voldoen aan de strenge eisen van het Werelderfgoedcomité worden op de Werelderfgoedlijst geplaatst. Een plek op de lijst blijkt vaak van onschat-
baar belang voor het behoud van plaatsen en bouwwerken met een culturele en natuurlijke waarde en schoonheid. De prestigieuze UNESCO-lijst bevat vele van de beroemdste plaatsen op aarde zoals de oude Nabatese stad Petra in Jordanië, het Groot Barrièrerif in Australië, Machu Picchu, de ‘Verloren stad van de Inca’s’ in Peru en het unieke ecosysteem van de Serengeti in Tanzania. De volgende Nederlandse plaatsen en bouwwerken kregen een plaats op de lijst: Schokland - de Stelling van Amsterdam - de molens bij Kinderdijk - het historisch centrum van Willemstad (Curaçao) - Het Ir. D.F. Woudagemaal in Lemmer - droogmakerij de Beemster - het Rietveld Schröderhuis in Utrecht - de Waddenzee (sinds juni 2009). 쮿
ISBN 978-90-7939-916-1
Prijs € 7,50
Details Paperback met flappen, 832 pagina’s, 650 kleurenfoto’s en kaartjes ISBN 978-90-5956-306-3
Prijs € 24,95
Recensent Ir. E.J. Nusselder b.i.R Uitgave FONTAINE UITGEVERS i.s.m. Roularta Books
O K TO B E R 2 0 1 0
Auteur Piet Kleij Uitgave Uniepers Uitgevers Details Genaaid gebonden 104 pagina’s, in kleur
Auteur Paul Spapens Uitgave Pharos Uitgevers Details Genaaid gebrocheerd 2 flappen, 64 pagina’s
Auteur E.F. Kodeweij
NUMMER 13
uit de IJzertijd, de jongste uit de 19e eeuw. Gevechten met de Romeinen, de middeleeuwse ontginners, de oorlog tegen de Spanjaarden, de armoede van de zeildoekwevers en de rijkdom van de kooplieden, slechts enkele hoofdstukken die deze uitgave tot een waardevol bezit maken. 쮿
Vondsten uit het Zaanse veen
Werelderfgoed
VITRUVIUS
Werelderfgoed is een unieke gids van alle plaatsen en bouwwerken op de prestigieuze Werelderfgoedlijst van UNESCO. Het bevat beschrijvingen van alle sites, inclusief duidelijke kaartjes en prachtige foto’s. Deze uitputtende gids kwam tot stand in samenwerking met UNESCO en is de enige complete beschrijving van al deze adembenemend mooie en inspirerende plaatsen. - Kaartje met locatie bij elk monument Ruim 650 schitterende foto’s Beschrijvingen van alle 890
ISBN 978-90-8741-020-9
Prijs € 17,90
VITRUVIUS
NUMMER 13
54
O K TO B E R 2 0 1 0
t/m 31.10.2010 Aardenburg ROMEINEN, VIKINGEN EN VLAMINGEN 150 TOPSTUKKEN UIT DE COLLECTIE-VAN BOGAERTWAUTERS (HAMME) IN HET GEMEENTELIJK ARCHEOLOGISCH MUSEUM TE AARDENBURG Tot eind oktober a.s. is in Aardenburg de tentoonstelling ‘Romeinen, Vikingen en Vlamingen’ nog te bewonderen met 150 topstukken uit het Archeologisch Museum Van Bogaert-Wauters te Hamme (Oost-Vlaanderen).
De archeologische musea van Hamme en Aardenburg Het museum herbergt een grote en indrukwekkende verzameling geologische, paleontologische en archeologische voorwerpen. Ze werden gevonden tijdens baggerwerkzaamheden, boringen en opgravingen in het Schelde- en Durmebekken en ‘gered’ door de amateurarcheoloog en vorser Alphonse Van Bogaert (1882-1967). Deze bracht gedurende zijn leven meer dan 5400 objecten samen. Een groot aantal daarvan heeft een voor de Nederlanden uniek karakter. Het Gemeentelijk Archeologisch Museum te Aardenburg en het Museum Van Bogaert-Wauters hebben oude en hechte banden. Hun ontstaan en collectie-inhoud zijn in grote mate vergelijkbaar. De archeologische musea werken reeds meerdere jaren samen en wisselen contacten, informatie en voorwerpen uit. Deze contacten sluiten in zekere zin aan op het verleden, bijvoorbeeld de Romeinse tijd, de Vikingtijd en de middeleeuwen, toen beide plaatsen (Aardenburg, Hamme) en streken (WestZeeuws-Vlaanderen en de Schelde- en Durmestreek) tot hetzelfde cultuur- en bestuursgebied behoorden. De voorwerpen in de beide musea vertonen dan ook – ondanks alle verschillen – een grote mate van overeenkomst.
Romeinen, Vikingen en Vlamingen 55 Jaar na de opening van het museum te Hamme presenteert het museum in Aardenburg een selectie van 150 topstukken uit zijn collega-museum, als een (bescheiden) bijdrage om deze meer bekendheid te geven. De nadruk van de tentoonstelling ligt op de Romeinse tijd (eerste tot vierde eeuw) , de tijd van de Vikingen (negende-tiende eeuw) en de Vlaamse middeleeuwen (i.c. met name de elfde tot vijftiende eeuw).
Onder het tentoongestelde materiaal bevinden zich tal van fraaie zeldzame voorwerpen, zoals bronzen en terracotta beeldjes, wapens, sieraden, aardewerk, kammen, gordelgespen en veel meer. Uniek uit de Romeinse tijd zijn onder andere een Egyptisch Hathor-Isisbeeldje, een Etruskische spiegel en een vrijwel complete soldatenhelm. Bijzonder uit de Vikingtijd zijn sieraden, fragmenten van gevechtsbijlen en twee voorstevens van zogeheten drakarschepen, waarmee de Vikingen meer dan 1000 jaar geleden hun plundertochten uitvoerden. Uit de Vlaamse middeleeuwen verdienen een Romaans Christusbeeldje, twee zogenaamde goedendags (puntstokwapen) en een penoen (lansstandaard) met klimmende Vlaamse leeuw speciale aandacht. De voorwerpen worden toegelicht met teksten en afbeeldingen. Ook wordt ingegaan op de persoon, het archeologische werk en het museum van Alphonse Van Bogaert. Het gemeentelijk Archeologisch Museum ligt aan de Marktstraat 18 in Aardenburg (maandag gesloten). FIGUUR: KOPJE, BRONS MET VOORSTELLING VROUWELIJKE GODHEID, VERMOEDELIJK VENUS, EERSTE-DERDE EEUW FOTO: MUSEUM VAN BOGAERT-WAUTERS, HAMME/GEMEENTE SLUIS.
7 - 8.10.2010 Enschede MUSEUMCONGRES 2010 Op 7 en 8 oktober 2010 organiseert de museumvereniging het Museumcongres 2010. Het congres vindt plaats in Enschede. Het thema van het vierde Museumcongres is ‘Nu nog beter, musea en innovatie’. Het congres is bedoeld voor museummedewerkers in alle geledingen en voor wie nauw met het museumveld samenwerken. Meer informatie via www.museumcongres.nl of 020 – 551 2900.
55
7.10.2010 Amersfoort WORKSHOP MEER MET MER De Rijksdienst heeft in samenwerking met Projectbureau Belvedere de Handreiking cultuurhistorie in m.e.r. en MKBA ontwikkeld. De praktische toepassing hiervan staat centraal in de workshop ‘Meer met MER’ die op 7 oktober 2010 gehouden wordt. Hoe benoem je cultuurhistorische waarden in m.e.r.-procedures? En hoe vergelijk je de effecten van voorgenomen ingrepen op archeologie, historische geografie en (steden)bouwkunde? Zijn cultuurhistorische waarden en effecten van plannen kwantificeerbaar en kwalificeerbaar? De Handreiking cultuurhistorie in m.e.r. en MKBA is een van de methoden die cultuurhistorische effecten benoemt en meetbaar maakt, naast bijvoorbeeld andere effecten zoals die op luchtkwaliteit, geluid en natuur. Hoe bruikbaar is deze methode in de dagelijkse praktijk en wat zijn de ervaringen van betrokken partijen? Een van de projecten waar de workshop aandacht aan besteedt is de Toekomst van de Afsluitdijk. Sprekers reageren op de toepassing van de methodiek voor cultuurhistorie in milieu-effectrapportages vanuit hun positie als initiatiefnemer, opdrachtgever of uitvoerder. Rijk, gemeente en adviesbureau gaan in discussie met de zaal. Is de methodiek ook bruikbaar voor andere ruimtelijke ontwikkelingen? De workshop richt zich op Rijks-, gemeente- en provinciale ambtenaren ruimtelijke ordening en monumentenzorg en opstellers van milieu-effectrapportages in de adviesbranche. Locatie: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Smallepad 5, Amersfoort. Deelname is gratis. Aanmelden via 033 - 421 7789.
14.10.2010 Nieuwerkerk aan den IJssel HERBESTEMMING INDUSTRIEEL ERFGOED De Kopgroep is een landelijke voorhoede van professionals die vaart wil maken met de vernieuwing van maatschappelijke voorzieningen en vastgoed. Onder voorzieningen verstaat zij alle voorzieningen die voor vitale buurten en wijken, dorpen en steden van belang zijn. Dan kan je denken aan onderwijs, welzijn, sport en zorg. Maar ook aan cultuur, dienstverlening en religie. Veel voorzieningen hebben ruimte nodig; het gaat de Kopgroep om voorzieningen én vastgoed.
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
Op 14 oktober 2010 organiseert De Kopgroep een bijeenkomst: ‘Herbestemming Industrieel Erfgoed’. In Nederland staan of komen veel oude industriële gebouwen leeg. Gemeenten en corporaties willen deze gebouwen graag een nieuwe bestemming geven. Tijdens de bijeenkomst wordt ingegaan op de verschillende aspecten die een rol spelen in het herontwikkelingsproces. Een passende locatie is gevonden in de Steenovens DE EISDENSE MIJNSITE KREEG EEN Klein Hitland, Nieuwerkerk HERBESTEMMING ALS LEISURE VALLEY, aan den IJssel. U bent welkom vanaf 14.30 uur. Het inhoudelijk programma eindigt 17.30 uur. Doelgroep: projectleiders en beleidsmedewerkers van gemeenten en corporaties. Meer informatie via www.de-kopgroep.nl
16 - 24.10.2010 WEEK VAN DE GESCHIEDENIS / LANDELIJKE ARCHIEVENDAG De Landelijke Archievendag 2010 vindt plaats op zaterdag 16 oktober. Het thema van de Week van de Geschiedenis en de Landelijke Archievendag 2010 is Land en water. De Landelijke Archievendag wordt georganiseerd door het Nationaal Historisch Museum en Erfgoed Nederland en met steun van BRAIN. Tientallen archieven verspreid door Nederland zetten hun deuren open voor publiek en tonen hun bijzondere collectie en organiseren leuke activiteiten voor jong en oud. Het thema Land en water is een onderwerp waar de meeste Nederlandse archieven een diversiteit aan materiaal van bezitten. Van historische foto's van waterrampen en droogleggingen tot oud geografisch kaartmateriaal. Naast grote gebeurtenissen tonen archieven ook het verhaal van de gewone man. De Week van de Geschiedenis vindt plaats van 16 t/m 24 oktober.
29.10.2010 Amersfoort THEMABIJEENKOMST: OP WEG NAAR MOMO-PROOF Op 29 oktober 2010 organiseert het Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap deze themabijeenkomst. Kwaliteit in monumentenzorg gaat om vergunningen en om wat er op de steiger gebeurt. Hoe gaan restauratiebedrijven om met kwaliteit van uitvoering? Wat kan het provinciaal steunpunt
VITRUVIUS
NUMMER 13
O K TO B E R 2 0 1 0
56
voor je doen? Wat kunnen we leren van gemeentelijke samenwerking? Hoe speelt de uitvoeringsmarkt in op MoMo? Op die vragen krijgen bezoekers van de MoMo in de Praktijkdag antwoord. Bouwbedrijven presenteren hun aanpak in de inmiddels bekende ‘MoMo-Elevator Pitch’. De praktijkdag is bedoeld voor gemeenteambtenaren, particuliere organisaties en bouwbedrijven. Locatie: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Smallepad 5, Amersfoort. De dag duurt van 13 – 17 uur. Aanmelden via
[email protected].
29.10.2010 5e DAG VAN HET HISTORISCHE CULTUURLANDSCHAP Voor de vijfde keer wordt dit jaar de Dag van het Historische Cultuurlandschap georganiseerd door de Stichting Netwerk Historisch Cultuurlandschap. Na de succesvolle bijeenkomst vorig jaar in Bathmen over de zandlandschappen van Oost-Nederland, is het onderwerp van de komende Dag: De toekomst van het veenweidelandschap. Hoewel veel onderzoek is gedaan in de veenweidegebieden, zijn er nieuwe inzichten en nieuwe invalshoeken die op deze dag gepresenteerd worden. Zoals gebruikelijk staat het historische cultuurlandschap deze dag voorop en wordt het een gevarieerde dag met vooraanstaande sprekers en veel discussie over de toekomst van het veenweidelandschap. Meer op: www. historischegeografie.nl.
11.11.2010 Rotterdam ERFGOEDSYMPOSIUM ‘VOORBIJ HET OBJECT’ Afgelopen zomer werden de kapellen van de Rotterdamse Laurenskerk nieuw ingericht op basis van hun oude bestemming. Tentoonstellingsvormgevers Kossmann & De Jong heeft eigentijdse media, kunst en design ingezet om het verhaal van de geschiedenis, gebruik en beleving van de in 1940 geheel uitgebrande kerk te presenteren aan een breed publiek. Het is een historisch verhaal dat maatschappelijke en religieuze vragen niet uit de weg gaat, want de Laurenskerk is geen museum, maar een kerk vol verhalen. Authentieke ervaringen kunnen worden opgewekt door niet-authentieke voorwerpen in een eigentijdse context. Is authenticiteit een absolute voorwaarde voor de optimale historische ervaring of een belemmering? De beleving van een gedeeld heden en verleden schept verbondenheid en daarmee identiteit voor individuen en gemeenschappen. Wanneer wordt publiek een gemeenschap? Welke soorten erfgoed en welke erfgoedpresentaties dragen daaraan bij?
De onderzoeksgroep ‘Community Museums Past & Present’ van de Erasmus Universiteit Rotterdam houdt zich sinds 2009 bezig met onderzoek naar de relatie tussen gemeenschappen, erfgoed en erfgoedinstellingen. Op 11 november 2010 zullen deze onderzoekers, de Stichting Grote- of Sint Laurenskerk, Herman Kossmann en deskundigen op het terrein van musea en monumentenzorg over bovenstaande thema’s van gedachten wisselen oog in oog met de nieuwe inrichting van de kerk. Het symposium staat open voor iedereen die in de erfgoedsector werkzaam is. Aanmelding en informatie: Marlite Halbertsma,
[email protected].
9 - 10.12.2010 NATIONAAL BIBLIOTHEEKCONGRES De branchevereniging VOB organiseert in samenwerking met het Sectorinstituut en Stichting Bibliotheek.nl, voor het eerst het Jaarcongres Openbare Bibliothekenin het MECC in Maastricht. Het gezamenlijke congres zal jaarlijks gehouden worden. U kunt rekenen op kennisuitwisseling, nieuwe producten, prijsuitreikingen, ontmoeting en debat, de algemene ledenvergadering en – op de eerste avond – een diner en feest. Het evenement is bedoeld voor iedereen die bibliotheekwerk vormgeeft: professionals, bestuurders, samenwerkingspartners. Info op o.a. www.bibliotheek.nl. 쮿
Stad van Cahen opent poorten voor nieuwe bewoners
_____________ __________________________________
Stadsherstel koopt, restaureert en beheert monumenten en beeldbepalende panden. Zij verhuurt haar bezit als woonhuis, winkels, atelier, horecagelegenheid of met een bijzondere functie. Op deze manier blijft dit cultureel erfgoed deel uitmaken van ons leven.
_____________ __________________________________
Met de verhuizing van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
een eigenzinnige exponent van het structuralisme, is onlangs
is het markante bouwwerk aan de Muurhuizen/Kerkstraat vrij
vernoemd naar zijn architect. Voor dit multifunctionele gebouw
gekomen. Stadsherstel Amersfoort heeft het complex overgeno-
is Stadsherstel Amersfoort, die zelf onlangs zijn intrek in de Stad
men en er een nieuwe bestemming aan gegeven.
van Cahen heeft genomen, op zoek naar huurders die bij voor-
Het complex omvat naast het hoofdgebouw dat is ontworpen door
keur zijn gelieerd aan de monumentenwereld.
de architect ir. Abel Cahen, een tweetal voormalige seminarie-
Interessant nieuws voor hen die zie zich willen vestigen op een van
gebouwen een kapel en een binnentuin. De seminariegebouwen
de meest inspirerende en onderscheidende locaties die Amers-
krijgen een woonbestemming. Het spraakmakende hoofdgebouw,
foort rijk is! Kijk voor meer informatie op www.stadvancahen.nl
Postbus 842, 3800 AV Amersfoort Tel. 033-460 5020 Fax 033-460 5039 Bezoekadres: Muurhuizen 104
[email protected] www.shmn.nl
Cultureel erfgoed voor de toekomst