STATISTIEK
OEFENOPGAVEN
1. Bereken van elke serie getallen steeds de modus, het gemiddelde, de mediaan en de spreidingsbreedte. A. 3, 3, 4, 4, 4, 5, 5, 7, 8, 10. B. 2, 3, 3, 4, 4, 5, 8, 9, 11. C. 9, 3, 5, 5, 7, 8, 9, 9, 1, 3, 9. D. -2, -3, -6, -4, 7, -3, -10, 25.
2. Volgens het opschrift bevat een pak koffie 500 gram. Om dit te controleren heeft de consumentenbond 100 pakken koffie gewogen. inhoud in grammen 480 tot 490 490 tot 500 500 tot 510 510 tot 520 520 tot 530 530 tot 540
frequentie 5 12 45 34 3 1
A. Geef een benadering hoeveel gram koffie (in hele grammen nauwkeurig) er gemiddeld in een pak koffie zit. B. Teken een staafdiagram bij de tabel. C. Maak een schatting van het aantal pakken koffie met minder dan 515 gram koffie.
3. Een bioloog is geïnteresseerd in een bepaalde bomen. Om iets over de hoogte van die bomen te weten, heeft hij de hoogte van 30 bomen (van vijf jaar oud) gemeten. 5,7 5,8 9,2 6,5 5,7
6,3 7,2 7,4 6,8 7,5
6,2 7,4 6,5 7,3 8,4
4,5 6,1 6,8 7,0 5,7
7,2 5,9 5,4 5,9 6,1
8,9 4,8 4,9 7,3 6,8
A. Neem klassen vanaf 4,5 tot 5,0, vanaf 5,0 tot 5,5, vanaf 5,5 tot 6,0 enzovoort en maak een frequentietabel. B. Welke klasse is de modale klasse. C. Benader met behulp van klassenmiddens de gemiddelde hoogte van de bomen.
4. Gegeven is een rij getallen: 3,4,7,7,9,9,9,10,11,12,13,14. A. B. C. D.
Bereken het gemiddelde Geef de modus. Geef de mediaan. Bereken de spreidingsbreedte.
Bij alle getallen wordt 5 opgeteld. Wat gebeurt er dan met: E. het gemiddelde. F. de modus. G. de mediaan. H. de spreidingsbreedte.
5. Gegeven is een rij getallen: 1, 2, 3, 10, 10, 17, 18, 39. A. B. C. D.
Bereken het gemiddelde Geef de modus. Geef de mediaan. Bereken de spreidingsbreedte.
6. Gegeven is een rij getallen:. 22, 25, 26, 27, 34, 37, 46. A. B. C. D.
Bereken het gemiddelde Geef de modus. Geef de mediaan. Bereken de spreidingsbreedte.
7. Gegeven is een rij getallen: 122, 145, 165, 166, 201, 211, 400, 410, 500. A. B. C. D.
Bereken het gemiddelde Geef de modus. Geef de mediaan. Bereken de spreidingsbreedte.
8. In de tabel hieronder staan de gemiddelde maandtemperaturen in graden Celsius in de steden Amsterdam en Oslo. maand Amsterdam Oslo
jan 8 -2
feb 9 2
mrt 11 5
apr 13 10
mei 14 12
jun 17 21
jul 19 24
aug 16 22
sep 13 17
okt 10 9
nov 9 4
dec 4 -3
A. Teken een lijndiagram bij deze tabel. B. Bereken de gemiddelde jaartemperatuur voor beide steden. C. Er is een duidelijk klimaatverschil tussen beide steden. Leg uit wat het verschil is.
9. Aan een groep mensen is gevraagd welke schoenmaat ze hebben. De resultaten zie je in de tabel hieronder. schoenmaat aantal
36 8
37 26
38 28
39 16
40 10
41 14
42 21
43 32
44 20
Teken een staafdiagram bij de tabel.
10. Bij een autotest is van een aantal auto's gemeten hoeveel kilometer deze auto's rijden op één liter benzine. De resultaten zie je in de tabel. aantal km/liter aantal auto's
4-8 4
8-12 18
12-16 40
16-20 32
20-24 6
A. Bereken hoe groot de hoek in een cirkeldiagram wordt bij de groep 4-8 km/liter. B. Bereken ook bij de andere groepen de grootte van de hoek. C. Teken het cirkeldiagram (neem een straal van 4 cm).
11. In een bedrijf werken 50 mensen. In de tabel hieronder zie je hoeveel ze per maand verdienen. maandsalaris (in €) 20000 5000 2500 2000 1500
frequentie 1 2 8 18 21
A. Bepaal de modus en de mediaan. B. Bereken het gemiddelde maandsalaris. C. Omdat het goed gaat met het bedrijf wil de directeur de salarissen verhogen. Hij doet twee voorstellen waaruit gekozen kan worden. Voorstel 1: Iedereen krijgt er 200 euro per maand bij. Voorstel 2: Alle maandsalarissen gaan met 10% omhoog Bereken voor beide situaties opnieuw het gemiddelde maandsalaris.
12. In de zomervakantie heeft Piet gedurende zes weken de dagelijkse hoeveelheid regen genoteerd. De gegevens vindt je hieronder. 1,8 - 0,0 - 1,7 - 2,4 - 2,9 - 2,8 - 4,3 - 0,0 - 2,3 - 0,0 - 1,2 - 0,0 3,4 - 1,1 - 2,8 - 3,1 - 4,5 - 2,3 - 0,0 - 2,6 - 1,1 - 1,4 - 0,0 - 2,3 1,8 - 4,2 - 4,3 - 0,0 - 0,0 - 1,9 - 2,1 - 2,4 - 3,2 - 2,3 - 0,3 - 4,5 0,2 - 2,7 - 0,6 - 2,8. Maak een steelbladdiagram.
13. Buslijn 12 vertrekt om 6:35 voor zijn eerste rit. Tot 8:05 vertrekt de bus elke 18 minuten. Daarna rijdt hij tot 9:53 om de 12 minuten. Tussen 9:53 en 15:53 rijdt de bus om de 24 minuten. Vanaf 15:53 gaat de bus om de 18 minuten. De laatste bus vertrekt om iets voor 19:00 uur. Stel een dienstregeling op voor lijn 12 in de vorm van een steelbladdiagram.
14. De tweede klassen 3G en 3H hebben beide hetzelfde proefwerk gemaakt. De resultaten zijn verwerkt in de steelbladdiagrammen hieronder. Klas 3G: 4 5 6 7 8 9
2,5 3,5,6,9 0,2,3,8,8,8,9 0,1,1,3,4,6,7,9,9 0,4,4,6,7 2,5,7
Klas 3H: 4 5 6 7 8 9
0,7 3,5,5,8 0,4,4,4,7 0,2,2,3,3,5,7,9 0,0,2,3,6,9 2,4
A. Bereken bij beide klassen het percentage voldoendes (6,0 of hoger) in hele procenten nauwkeurig. B. Welke klas heeft volgens jou het proefwerk het beste gemaakt? Licht je antwoord toe.
15. Hieronder zie je hoeveel meisjes en jongens er in de klassen op een school zitten. Er is 1 klas met 9 jongens en 10 meisjes. Er zijn 3 klassen met 9 jongens en 12 meisjes. jongens/meisjes 9 10 11 12 13 14 15
10 1 1 2 4 3 5 1
11 0 1 3 2 1 2 0
12 3 2 4 5 4 3 4
13 2 2 4 6 5 4 3
14 4 3 3 4 3 1 2
15 1 2 3 2 4 2 0
A. Maak een frequentietabel van het aantal leerlingen per klas B. Bereken het gemiddelde aantal leerlingen per klas
16 1 1 2 1 1 1 1
16. In de tabel hieronder zie je de resultaten van een proefwerk wiskunde van klas 3C. cijfer 3 4 5 6 7 8 9 10
frequentie 1 1 4 8 5 4 2 1
A. Bereken het gemiddelde cijfer van klas 3C. B. Jan heeft het proefwerk later ingehaald. Hierdoor werd het gemiddelde van de klas 6,63. Bereken het proefwerkcijfer van Jan.
17. Marlies staat gemiddeld op haar eindrapport (12 cijfers) een 6. A. Als Marlies geen onvoldoendes heeft, welke cijfers heeft zij dan gehaald? B. Als Marlies twee onvoldoendes heeft, welke cijfers kan zij gehaald hebben? Geef twee voorbeelden. C. Wat is het grootste aantal onvoldoendes dat Marlies gehaald kan hebben?
18. Een school heeft onderzocht met welk schrijfgerei de leerlingen werken. De percentages staan in de tabel hieronder.
percentage Aantal Aantal graden
potlood vulpen 4 18
fijnschrijver 40 32
balpen Totaal 32 100 80
72
A. Neem de tabel over en vul de ontbrekende getallen in. Laat steeds een berekening zien. B. Teken van de percentages een staafdiagram. C. Teken van dit schrijfgerei een cirkeldiagram.
19. Aan de Watervlietstraat wonen 15 gezinnen. Het aantal personen per gezin is 4 3 1 6 4 2 2 2 3 5 5 6 7 1 4 3 Maak de boxplot bij deze gegevens.
20. Boswachter Loofjes heeft van dertig bomen de dikte gemeten. Het resultaat is in cm. 55
56
62
63
48
65
44
60
66
49
58
57
73
51
68
41
50
53
57
50
59
59
64
55
50
62
58
62
49
71
A. Maak bij deze gegevens een steel-bladdiagram B. Gebruik het steel-bladdiagram om een boxplot te maken C. Tussen welke twee diktes zit de middelste 50% van de bomen
21. Een groep van 80 twintigjarigen en 80 zestigjarigen heeft een test gedaan om de reactietijd te meten. Van het resultaat is per leeftijdsgroep de boxplot hieronder gemaakt.
De reactietijd is de tijd die iemand nodig heeft om te reageren. De reactietijd verschilt per persoon
A. Leg uit dat boxplot 1 bij de zestigjarigen hoort. B. Hoeveel van deze zestigjarigen hebben een reactietijd onder de 0,8 seconde? C. Hoeveel personen van beide groepen samen hebben een reactietijd onder de 0,45 seconde?
D. Marieke beweert dat een kwart van de zestigjarigen sneller is dan het traagste kwart van de twintigjarigen. Ben je het met Marieke eens? Leg je antwoord uit