Politicologie
September 2004
Uitgave: Stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Leidseveer 35 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: +31 (0) 30 236 3800 Fax: +31 (0) 30 236 3805 E-mail:
[email protected] Internet: www.qanu.nl
© 2004 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. Onder auspiciën van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) zijn tot 2004 onderwijsvisitaties en onderzoeksbeoordelingen bij de universiteiten gestart. In 2004 zijn de activiteiten van de afdeling Kwaliteitszorg van de VSNU overgenomen door de Stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU).
2
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Inhoud Voorwoord
5
Deel I:
Algemeen deel
Hoofdstuk 1. Hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5.
Taak en samenstelling commissie Werkwijze commissie Referentiekader commissie Vergelijkend overzicht bevindingen van de commissie Situatie opleidingen in Nederland en in internationaal verband
Deel II:
De opleidingsrappporten
Opleidingsrapport Universiteit Leiden Opleidingsrapport Universiteit van Amsterdam Opleidingsrapport Vrije Universiteit Amsterdam Opleidingsrapport Katholieke Universiteit Nijmegen
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4
7 9 11 13 17 27
35 37 61 85 111
137 Curricula vitae leden visitatiecommissie Overzicht beoordelingen commissie Standaardprogramma bezoeken Tabellen
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
139 141 143 145
3
4
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Voorwoord De visitatiecommissie Politicologie is in een bijzondere situatie terechtgekomen. Wat begon als een ‘normale’ visitatie werd een beoordeling in het kader van een vervroegde accreditering van de bachelor- en masteropleidingen. Juist door de invoering van de overeenkomst van Bologna zijn er heel wat veranderingen geweest die beslissend zullen zijn voor de kwaliteit van het toekomstige onderwijs. In de beschouwingen van de visitatiecommissie kreeg zo het verleden, de ongedeelde opleiding dus, meer en meer de rol van een vergelijkingspunt met betrekking tot de huidige opleidingen. Vooral wilde de commissie hier weten of dit ook daadwerkelijk tot een verbetering van de kwaliteit heeft geleid. Vanzelfsprekend werd ook de ongedeelde opleiding door de commissie in ogenschouw genomen, onder andere om te analyseren in hoeverre veranderingen in verband met de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie zijn doorgevoerd. De discussies tijdens de bezoeken draaiden echter min of meer om de al ingevoerde of geplande bachelor- en masteropleidingen. Dit rapport kan daarom als een synthese van oude en nieuwe elementen worden beschouwd. De invoering van de bachelor-masterstructuur is voor de universiteiten een belangrijke aanleiding geweest om de opleidingen te evalueren en over verbetering van de kwaliteit van het onderwijs na te denken. Natuurlijk bestond al door het evaluatiesysteem een structuur om op kwaliteit te letten. De commissie heeft echter de indruk dat juist de invoering van de bachelor-masterstructuur de opleidingen heeft aangezet om nog eens opnieuw inventief en creatief over het curriculum na te denken en grotere veranderingen in de opzet van de studies te introduceren. Dietmar Braun
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
5
6
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Deel I:
Algemeen deel
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
7
8
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
1
Taak en samenstelling commissie
1.1
Inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie Politicologie (hierna: de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit twee delen: een algemeen deel en een deel dat de afzonderlijke opleidingsrapporten bevat. Het algemene deel bevat een beschrijving van de taak, samenstelling en werkwijze van de commissie, het gehanteerde referentiekader, een vergelijkend overzicht van de bevindingen bij de gevisiteerde opleidingen en een beschrijving van de situatie van de Politicologie opleidingen in Nederland en in internationaal verband. 1.2
Taak van de commissie
De taak van de commissie was een tweeledige: a) het verrichten van een visitatie conform het Protocol Kwaliteitszorg Onderwijs 20002005, Onderwijsvisitatie op Maat. In dit verband kreeg de commissie de taak om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oordeel te geven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het bovengenoemde protocol, en de punten te identificeren die naar haar oordeel verbeterd moeten worden. b) het verrichten van een additionele beoordeling van de bachelor- en masteropleidingen op het gebied van de Politicologie waarvoor de betrokken universiteiten de VSNU opdracht hadden gegeven een zodanige beoordeling uit te voeren. In dit verband kreeg de commissie de taak om krachtens de tussen de NVAO en de VSNU overeengekomen Overgangsregeling bekostigd wetenschappelijk onderwijs en de daarop gebaseerde Richtlijnen vervroegde accrediteringsaanvraag: • een samenvattend totaal oordeel over de opleiding uit te spreken, alsmede • een oordeel over doelstellingen, programma en interne kwaliteitszorg, en, gebaseerd op het reguliere visitatierapport, • een oordeel over inzet personeel, voorzieningen en te verwachten resultaten. De visitatie en de additionele beoordeling hadden betrekking op de volgende opleidingen (in volgorde van de bezoeken): Universiteit Leiden: a) de ongedeelde opleiding Politicologie (CROHO 6606) b) de bacheloropleiding Politicologie (CROHO 56606) c) de masteropleiding Political Science (CROHO 60203) Universiteit van Amsterdam: a) de ongedeelde opleiding Politicologie (CROHO 6606) b) de bacheloropleiding Politicologie (CROHO 56606) c) de masteropleiding Politicologie (CROHO 66606) Vrije Universiteit Amsterdam: a) de ongedeelde opleiding Politicologie en Bestuurskunde (CROHO 6606) b) de bacheloropleiding Politicologie (CROHO 56606) c) de masteropleiding Political Science (CROHO 60203)
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
9
Katholieke Universiteit Nijmegen: a) de ongedeelde opleiding Politicologie (CROHO 6606) b) de bacheloropleiding Politicologie (CROHO 56606) c) de masteropleiding Politicologie (CROHO 66606) 1.3
Samenstelling van de commissie
Tot voorzitter, tevens lid van de commissie werd benoemd: • prof. dr. D. Braun, hoogleraar Politicologie, in het bijzonder de vergelijkende politicologie aan de Université de Lausanne Tot leden van de commissie werden benoemd: • prof. dr. P.N. Kenis, gewoon hoogleraar Beleids- en organisatiewetenschappen aan de Universiteit van Tilburg • mw. drs. M. Meijer, student Politicologie en Bestuurskunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam en docent Bestuur- en Organisatiewetenschappen bij de Faculteit der Sociale Wetenschappen van dezelfde universiteit • prof. dr. M.M.H. Swyngedouw, onderzoeksprofessor aan het Departement Sociologie van de Katholieke Universiteit Leuven en directeur van het Instituut voor Sociaal en Politiek Opinieonderzoek van dezelfde universiteit • prof. dr. Y. Vanden Berghe, gewoon hoogleraar in de Internationale politiek aan de Universiteit Antwerpen • drs. L.J.M. Verhofstad, hoofd Onderwijscentrum Faculteit der Managementwetenschappen van de Katholieke Universiteit Nijmegen Secretaris van de commissie was J.C.X. Weijters, medewerker van QANU. Mevrouw Meijer was niet aanwezig bij het bezoek aan de Vrije Universiteit Amsterdam; de heer Verhofstad was niet aanwezig bij het bezoek aan de Katholieke Universiteit Nijmegen; de heer Kenis was wegens ziekte niet aanwezig bij de bezoeken aan de beide Amsterdamse universiteiten, maar wel betrokken bij de voorbereiding daarvan. Alle leden hebben de onafhankelijkheidsverklaring die is opgenomen in het QANU-KADER ondertekend. Zie bijlage 1 voor de curricula vitae van de leden van de commissie.
10
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
2.
Werkwijze commissie
2.1
Combinatie visitatie en additionele beoordeling
In de Richtlijnen vervroegde accrediteringsaanvraag wordt er als regel van uitgegaan dat de additionele beoordeling plaatsvindt na de reguliere visitatie en dat bij de additionele beoordeling gebruik gemaakt wordt van het visitatierapport. Bij Politicologie was zowel de zelfstudie als de aanvullende informatie met betrekking tot de bachelor- en masteropleidingen vóór de aanvang van de bezoeken beschikbaar en was het dus mogelijk om visitatie en additionele beoordeling in elkaar te schuiven. In overleg met de afdeling Kwaliteitszorg van de VSNU (verzelfstandigd tot QANU) werd besloten van deze mogelijkheid gebruik te maken. De belangrijkste overweging daarbij was dat op deze wijze één integraal en leesbaar rapport kon worden vervaardigd zonder ingewikkelde kruisverwijzingen tussen diverse rapporten. Bijkomende voordelen waren dat de beoordelingstaak voor de commissie vereenvoudigd kon worden en dat de rapportage efficiënter kon worden afgehandeld. Additionele beoordelingen worden in de regel door enkele leden van de visitatiecommissie verricht. Omdat bij Politicologie visitatie en additionele beoordeling in elkaar werden geschoven is aan beide beoordelingen door alle leden van de commissie deelgenomen. Bij de opzet van de opleidingsrapporten is ernaar gestreefd om recht te doen aan beide beoordelingskaders (Onderwijsvisitatie op Maat en Richtlijnen vervroegde accrediteringsaanvraag). Dit leidde tot een indeling waarbij in de eerste vier hoofdstukken de nadruk ligt op de bacheloren masteropleiding, maar ook de ongedeelde opleiding beoordeeld wordt. In de hoofdstukken 5, 6, 8 en 9 ligt het accent op de ongedeelde opleiding, maar worden ook waar nodig recente ontwikkelingen in de beschouwing betrokken. In hoofdstuk 7 (Interne kwaliteitszorg) wordt de huidige situatie besproken. De commissie hanteert in de opleidingsrapporten voor de beoordeling op onderwerpniveau een tweepuntsschaal: ‘voldaan’ of ‘niet voldaan’ (+/-) en voor de beoordeling op facetniveau een vierpuntsschaal: ‘onvoldoende’, ‘voldoende’, ‘goed’ en ‘excellent’ (O/V/G/E). Voor een overzicht van de beoordelingen zie bijlage 2. 2.2
Werkwijze commissie
De commissie hield haar eerste vergadering op 6 november 2003. Daarin kwam een aantal praktische zaken aan de orde; daarnaast werden de aandachtspunten verdeeld onder de leden van de commissie en werd men het in grote trekken eens over het referentiekader. Het definitieve referentiekader werd 18 december voor commentaar toegezonden aan de betrokken faculteitsbesturen; het is als hoofdstuk 3 in dit algemeen deel opgenomen. In de periode 11 februari tot en met 26 maart 2004 vonden de vier bezoeken plaats. Deze verliepen volgens het als bijlage 3 bijgevoegde standaardprogramma, waarin in het verloop van de visitatie enkele kleine aanpassingen geschiedden. De mondelinge rapportage aan het eind van een bezoek was openbaar. Ter voorbereiding van de bezoeken bestudeerde de commissie de zelfstudie met eventuele bijlagen en actualiseringen, de aanvullende informatie met betrekking tot de bachelor- en masteropleidingen, de studiegids en afstudeerscripties. Wat het laatste betreft: ieder lid van de commissie las per opleiding uit een lijst van de laatste 25 scripties twee scripties, één met een hoge en één met een lage waardering. Het ging hier om scripties van de ongedeelde opleiding. Voorts bestudeerde de commissie tijdens het bezoek een bundel recente tentamenopgaven, readers, syllabi, evaluatieverslagen, regelingen, beleidsstukken, voorlichtingsmateriaal etc.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
11
De commissie maakte bij de voorbereiding van de bezoeken en van de mondelinge rapportage gebruik van een aangepaste checklist, waarin beide beoordelingskaders waren geïntegreerd. De commissie hanteerde voor wat betreft de instroom- en rendementsgegevens de door de VSNU verstrekte zogeheten KUO-cijfers. Het voordeel hiervan is dat vergelijking tussen de universiteiten mogelijk is, omdat de cijfers door het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) op identieke wijze voor alle opleidingen zijn bewerkt. Wel merkt de commissie op dat individuele opleidingen soms andere, en wellicht in hun situatie meer realistische cijfers hanteren. Na afloop van de vier bezoeken werden de vier concept opleidingsrapporten opgesteld en voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden toegezonden aan de betrokken faculteitsbesturen. Bij het opstellen van de concepten bleek dat nog op enkele punten aanvullende informatie nodig was. De reacties van de faculteiten inclusief de gevraagde aanvullende informatie kwamen aan de orde in de slotvergadering van de commissie op 26 en 27 mei 2004. In deze vergadering werd de tekst van de opleidingsrapporten grotendeels definitief vastgesteld en werd een concept van het algemeen deel van dit rapport besproken. Op 17 juni werden het concept algemeen deel en de bijgestelde opleidingsrapporten toegezonden aan de faculteitsbesturen voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden. Deze versies werden ook voorgelegd aan QANU voor een bestuurlijke toetsing. In de loop van de maand juli stelde de commissie de definitieve tekst vast. 2.3
Bevindingen met betrekking tot de visitatie
De commissie heeft de bezoeken als plezierig ervaren. De gesprekken werden gevoerd in een positieve en openhartige sfeer, waarbij de commissie werd getroffen door de inzet van de docenten en het enthousiasme van de studenten. Zonder uitzondering hebben de opleidingen zorggedragen voor een goede voorbereiding en verzorging van de bezoeken. De commissie wil graag een aantal algemene opmerkingen plaatsen, die men bij volgende visitatiebezoeken in aanmerking zou kunnen nemen. Alle door de faculteit te verschaffen informatie zou in de zelfstudie moeten worden opgenomen; bijlagen en aanvullingen zouden tot het striktst noodzakelijke beperkt moeten worden. De commissie zou graag meer tijd in het programma ingeruimd hebben willen zien voor het bezoek aan de faciliteiten en voor het kennisnemen van tentamenopgaven en cursusinhouden. De commissie vindt een gesprek met het afnemende veld nuttig onder voorwaarde dat het gaat om een representatieve groep van werkgevers die een nauwe relatie met de opleiding hebben. De commissie vindt het opvallend dat bij geen van de opleidingen medewerkers of studenten gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om op het spreekuur met de commissie van gedachten te wisselen. Zij pleit desalniettemin voor handhaving van het spreekuur om ook degenen die een afwijkende mening over de opleiding hebben aan het woord te laten komen. De commissie meent dat gezocht zou moeten worden naar de mogelijkheid om ook een gesprek te hebben met studenten die de studie gestaakt hebben. Zij verwacht dat een dergelijk gesprek nuttige informatie zal kunnen opleveren over de motieven van studiestakers. Ten slotte wil de commissie niet verhelen dat de voorbereiding van de mondelinge rapportage haar telkenmale enige hoofdbrekens gekost heeft. Zij heeft er begrip voor dat de opleiding aan het einde van een bezoek wil vernemen tot welke conclusies de commissie gekomen is, maar zij wijst er ook op dat voor het zorgvuldig en afgewogen formuleren van die conclusies eigenlijk meer tijd nodig is dan de commissie in het tijdsbestek van twee dagen gegeven is. 12
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
3.
Referentiekader commissie
3.0
Inleiding
Zoals gezegd werd het referentiekader van de commissie in december 2003 voor commentaar toegezonden aan de faculteitsbesturen. Deze hebben de commissie laten weten dat het referentiekader hun geen aanleiding tot opmerkingen gaf. 3.1
Doelstelling opleiding Politicologie
De opleiding Politicologie bereidt voor op de zelfstandige beoefening van de Politicologie en op de beroepsmatige toepassing van de in de opleiding verworven wetenschappelijke kennis over – in de brede zin van de definitie – instituties en machtsprocessen die de collectieve besluitvorming ter oplossing van gemeenschappelijke problemen beïnvloeden. Daarbij zouden de volgende onderdelen van de Politicologie onderdeel van de studie moeten uitmaken en als zodanig als wezenlijk voor een goede beroepsbeoefening moeten worden gezien: Politieke Theorie/Geschiedenis van politieke ideeën/Politieke Filosofie; Methoden (kwalitatief en kwantitatief ); het politieke systeem van het eigen land en van de Europese Unie; Vergelijkende Politicologie; Internationale Betrekkingen; Bestuurswetenschap en Policy Analyse; Politieke Economie/Politieke Sociologie/Politieke Geschiedenis. De opleiding heeft niet tot doel één specifiek beroepsprofiel naast dat van de wetenschappelijke onderzoeker te ontwikkelen. De huidige eisen vanuit de kennismaatschappij vergen juist een breed beroepsprofiel dat voldoende mogelijkheden biedt om mobiel en flexibel in een breed aantal verschillende publieke en non-profit organisaties en particuliere bedrijven te kunnen werken. De huidige eisen aan een verantwoordelijke wetenschapsopleiding die voorbereidt op het werken in de kennismaatschappij houden echter ook in dat de opleiding Politicologie de studenten in staat stelt politicologische kennis op een inzichtelijke manier in een andere omgeving over te brengen, openheid met betrekking tot en inzicht in kennis uit andere disciplines te bezitten, de hoeveelheid aan informatie doelgericht en effectief te bundelen en in te zetten, actief en kritisch aan publieke discussies over politicologische vraagstellingen deel te nemen alsmede zelfstandig door te leren om de steeds veranderende stand van kennis bij te kunnen houden. De commissie is niet van mening dat de invoering van een opleidingssysteem volgens de bachelor-masterstructuur aan deze doelstellingen iets verandert. 3.2
Eindtermen
Op grond van deze algemene richtlijnen mogen meer in het bijzonder de volgende eisen gesteld worden aan de afgestudeerden (de volgende indeling volgt de ‘Dublin- descriptoren’): Kennis en inzicht: a) kennis van de kernbegrippen in de Politicologie; b) kennis van de belangrijkste Politicologische theorieën en verschijnselen; c) specifieke kennis van theorieën, discussies en empirische bevindingen op ten minste één van de terreinen van de Politicologie; d) kennis van de methoden en technieken van het Politicologisch onderzoek; e) inzicht in de specifieke positie van de Politicologie temidden van andere wetenschappen. Toepassen kennis en inzicht a) toepassen van wetenschappelijke theorieën en hanteren van methoden en technieken van Politicologisch onderzoek; b) verwerken van vakliteratuur rond een onderwerp.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
13
Oordeelsvorming a) kritisch beoordelen van vakliteratuur rond een onderwerp; b) zelfstandig analyseren, formuleren en oplossen van probleem in een schriftelijk rapport en een mondelinge presentatie; c) kritisch reflecteren over eigen (wetenschappelijk) handelen, vaardigheden en ontwikkelingen; d) kritisch reflecteren over maatschappelijke en politieke vraagstukken; e) vaardigheid om historisch en vergelijkend te denken; f ) begrijpen van relevante vraagstukken in andere voor de Politicologie relevante disciplines. Communicatie a) in staat zijn om deel te nemen aan het wetenschappelijke en publieke debat; b) in staat zijn om met andere disciplines een dialoog aan te gaan; c) in staat zijn om verworven wetenschappelijke kennis in gevulgariseerde vorm om te zetten en voor een breed publiek toegankelijk te maken. Leervaardigheden a) vinden van relevante vakliteratuur rond een onderwerp; b) zoeken, selecteren en verwerken van relevante informatie (o.a. aan de hand van ICT). De commissie is van mening dat deze kennis en vaardigheden van afgestudeerden wat de inhoud betreft ook voor een bachelor-masterprogramma moeten gelden. De criteria die in de ‘Dublindescriptoren’ worden gebruikt om de bachelor en de master van elkaar te onderscheiden zijn volledig gebaseerd op een verschil in diepte van de kennis en de mate van autonoom handelen, maar betreffen niet de inhoudelijke kanten van de opleiding. Het volgende schema is aan de hand van de ‘Dublin-descriptoren’ opgesteld: Afgestudeerde bacheloropleiding a) toepassing van kennis in bekende situaties; b) onder leiding kunnen werken; gemiddelde mate van autonomie; c) in staat zijn om een bijdrage tot oplossing van maatschappelijke problemen te leveren; d) voldoende kennis over laatste ontwikkelingen in het vakgebied om een wetenschappelijk oordeel te vormen; e) in contact zijn gekomen met wetenschappelijk onderzoek; f ) vaardigheid om disciplinaire kennis te verwerken; g) competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied; h) in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen. Afgestudeerde masteropleiding a) toepassing van kennis ook in nieuwe situaties; b) zelfstandig kunnen werken; hoge mate van autonomie; c) in staat zijn om een originele bijdrage ter oplossing van maatschappelijke problemen te leveren; d) verdiepte kennis om een oordeel te vormen; e) in contact zijn gekomen met en actief hebben geparticipeerd in wetenschappelijk onderzoek; f ) vaardigheid om multidisciplinaire kennis te verwerken; g) in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan; h) in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen. Deze verschillen laten zien dat het niet om andere kennis of andere vaardigheden gaat bij de eindtermen van een bachelor en masteropleiding, maar om de breedte en diepte van deze kennis en vaardigheden. De commissie heeft daarom bij de beoordeling van de huidige bachelor- en masterprogramma’s dezelfde eindtermen aangehouden als voor de ongedeelde 14
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
opleiding, maar erop gelet dat de verschillen in breedte en diepte van kennis en vaardigheden tot uitdrukking komen. Ten slotte heeft de commissie besloten om niet, zoals de vorige visitatiecommissie, ook een aantal eisen met betrekking tot hoe men de opleiding zou moeten organiseren te stellen. Ze is van mening dat het wel degelijk om de eindtermen van een opleiding gaat, maar dat er een openheid ten opzichte van de weg naar invulling van deze eindtermen moet bestaan. Een formulering van eisen aan de opleiding limiteert op een normatieve manier de manieren waarop de opleidingen kunnen worden ingevuld. De commissie heeft erop gelet welke van de ingeslagen wegen inderdaad succes hebben gehad en vandaaruit aanbevolen kunnen worden.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
15
16
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
4
Vergelijkend overzicht bevindingen van de commissie
4.0
Inleiding
Doel van dit hoofdstuk is om enig inzicht te geven in de verschillen tussen de gevisiteerde opleidingen. Daartoe worden de opleidingen op hoofdpunten vergelijkend besproken op basis van de in deel II van dit rapport opgenomen opleidingsrapporten. Voor nadere toelichting wordt dan ook naar deze rapporten verwezen. 4.1
Doelstellingen en eindtermen van de bachelor- en masteropleidingen
De commissie vindt dat de doelstellingen en eindtermen (eindkwalificaties) van de vier bachelor- en de vier masteropleidingen die door haar zijn gevisiteerd helder geformuleerd zijn en voortbouwen op de doelstellingen en eindtermen van de oude, ongedeelde opleidingen. De faculteiten zijn er voorts goed in geslaagd om het verschil tussen de bachelor- en de masteropleiding, zoals door de commissie in de lijn van de Dublin-descriptoren in haar referentiekader beschreven, in de eindtermen naar voren te brengen. Doelstellingen en eindtermen sporen ook met de internationale ontwikkelingen binnen het vakgebied. Als indicatoren daarvoor hanteert de commissie onder meer de contacten met buitenlandse instellingen, de deelname aan Socrates/Erasmus, studenten- en docentenmobiliteit, expliciete oriëntering aan buitenlandse opleidingen, en de internationale dimensie in het programma. Op deze punten scoren de opleidingen voldoende tot goed. De commissie vindt het verheugend dat de VU bij de invulling van de masteropleiding Political Science benchmarking heeft laten plaatsvinden door de inschakeling van een International Review Panel. De eindtermen van de opleidingen, ook die van de bacheloropleidingen, zijn vooralsnog gericht op de wetenschappelijke beroepspraktijk. De commissie heeft er begrip voor dat de faculteiten zich in dit stadium van de invoering van de bachelor-masterstructuur daartoe beperken, maar merkt op dat zij voor de toekomst rekening moeten houden met de mogelijkheid dat voor studenten het behalen van het bachelordiploma een uitstapmoment is en dat zij zich op een andere beroepspraktijk richten. De commissie heeft doelstellingen en eindtermen van de opleidingen ook getoetst aan haar referentiekader (zie vorig hoofdstuk). Deze toetsing geeft haar in het algemeen geen aanleiding tot opmerkingen, met uitzondering van de punten multidisciplinariteit en relatie met het beroepsveld/de maatschappij. Zij komt hierop terug in het volgende hoofdstuk. De commissie constateert voorts dat de eindkwalificaties in het algemeen goed aansluiten bij de in de Dublin-descriptoren gegeven omschrijvingen van het niveau van de bachelor en de master. Bij alle opleidingen geven de eindtermen blijk van een wetenschappelijke oriëntatie. De afgestudeerde van de bacheloropleiding heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere wo-studie op masterniveau en de afgestudeerde van de masteropleiding is in staat zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten. Een versterking binnen de studies van het oplossen van multidisciplinaire problemen zou voor elke opleiding welkom zijn. De faculteiten hebben de eindtermen van de opleidingen op adequate wijze geconcretiseerd in leerdoelen van (onderdelen van) onderwijsprogramma’s, die de studenten de mogelijkheid bieden om de eindtermen te bereiken. Zie voor nadere informatie hierover de afzonderlijke opleidingsrapporten.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
17
4.2
Programma van de bachelor- en masteropleidingen
4.2.1
Wetenschappelijkheid opleidingen
Wetenschappelijkheid is voor alle opleidingen het belangrijkste kenmerk en kwaliteitszegel. Om dit te toetsen hanteert de commissie drie maatstaven: de mate waarin onderzoek en onderwijs in de opleiding op elkaar aansluiten, de betekenis die wordt gehecht aan het overbrengen van methodologische vaardigheden en de kwaliteit van de afstudeerscripties. Aansluiting onderzoek en onderwijs Alle opleidingen erkennen het belang van een goede aansluiting van onderzoek en onderwijs, maar niet overal was die aansluiting in de ongedeelde opleiding bevredigend geregeld. Aan de UvA zijn er in het verleden problemen geweest op dat punt en aan de KUN zouden de studenten in de oude opleiding een sterkere koppeling tussen onderzoek en onderwijs waarderen. Met de invoering van de bachelor-masterstructuur is echter hierop gereageerd. Aan de UvA is in dezelfde periode waarin gediscussieerd werd over de herziening van het onderwijsprogramma ook nagedacht over de herziening van het onderzoeksprogramma. Daarbij werden beide vernieuwingsprocessen gezien als intrinsiek verbonden. Het centrale thema van het onderzoeksprogramma is thans op een aantal wijzen terug te vinden in het herziene curriculum. Aan de KUN sluit de masteropleiding thans nauw aan bij de recente ontwikkelingen binnen het onderzoek en is een deel van de vakken mede gebaseerd op het onderzoeksprogramma waarin de docenten participeren. Wat betreft de bacheloropleiding blijkt naar de mening van de commissie dat de koppeling onderwijs-onderzoek wel bestaat, maar nog te weinig expliciet in de opleiding naar voren komt. De commissie meent dat er thans bij alle opleidingen begaanbare wegen zijn gevonden om de interactie tussen onderzoek en onderwijs te waarborgen. Methoden en technieken onderwijs Bij de ongedeelde opleidingen moest de commissie herhaaldelijk constateren dat de aansluiting van het onderwijs in methoden en technieken aan politicologische vraagstellingen onvoldoende was. Dit onderwijs wordt vaak door organisatorische eenheden verzorgd die geen onderdeel van Politicologie zijn. Het is voor de departementen Politicologie in dat geval moeilijk om de aansluiting te realiseren. Ook hier is de invoering van de bachelor-masterstructuur aanleiding geweest om verbeteringen tot stand te brengen. De commissie wijst hierbij met name op de vervlechting van het methoden- en techniekenonderwijs met andere, inhoudelijke, programmaonderdelen aan de beide Amsterdamse universiteiten en op de werkvormen die daarvoor zijn gekozen (begeleidingsgroepen, practicum, project, seminar), maar meent dat die vervlechting ook tot uiting moet komen in de leerdoelen van de betreffende onderdelen. Aan de KUN lijkt met de invoering van de bachelor-masterstructuur een weg ingeslagen te zijn waarbij het methoden- en techniekenonderwijs, verzorgd door een afzonderlijke afdeling en ook voor studenten van andere opleidingen, losser van de Politicologie gaat staan. De commissie bepleit hier een duidelijker aansluiting, bijvoorbeeld door het gebruik van datamateriaal uit de politieke wetenschappen. De commissie is zeer positief over de training van onderzoeksvaardigheden te Leiden, met name vanwege de samenhang en het cumulatieve karakter daarvan in zowel de bachelor- als de masteropleiding. De aansluiting van het methoden- en techniekenonderwijs aan politicologische vraagstellingen lijkt thans voldoende gegarandeerd, maar de commissie wijst erop dat de opleidingen ook in toekomst goed moeten blijven letten op het functioneren van deze aansluiting. Kwaliteit van de afstudeerscriptie De scriptie behoort het kwaliteitscertificaat van een opleiding te zijn. De commissie heeft bij elke opleiding tien tot twaalf afstudeerscripties van de ongedeelde opleiding gelezen. Dit is natuurlijk geen representatieve steekproef, maar geeft toch een goede indruk van het 18
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
wetenschappelijke niveau. In het algemeen waren de scripties van een voldoende niveau. Het valt de commissie echter op dat de bekwaamheid in het gebruik van methoden in verschillende gevallen te wensen overliet. Dit is aanleiding voor de commissie geweest om nauwkeurig naar de processen te kijken die de opleidingen hanteren om scripties te begeleiden en het methoden- en techniekenonderwijs alsook de aansluiting van onderzoek en onderwijs te bekijken. De opleidingen hebben de begeleiding van het vervaardigen van de scriptie op verschillende wijzen geregeld. De commissie vindt dat een procedure uit de volgende bestanddelen zou moeten bestaan: a) een voorbereiding die tot het formuleren van een onderzoeksvoorstel leidt dat besproken en goedgekeurd wordt; b) een begeleiding die regelmatig de voortgang controleert (de commissie zet echter een vraagteken bij – zoals in Nijmegen gehanteerd – een beloningssysteem voor het tijdig inleveren van de scriptie); c) er is een scriptiehandleiding waarin de criteria voor de beoordeling van de scriptie en voor de vaststelling van het eindcijfer nauwkeurig zijn toegelicht; d) de beoordeling geschiedt door twee docenten; de beoordeling door de tweede begeleider gebeurt onafhankelijk en zonder kennis van de beoordeling door de eerste begeleider; e) de beoordelingen gebeuren schriftelijk; de studenten hebben inzage in deze beoordeling; f ) er is een afsluitend mondeling gesprek tussen eerste begeleider en student aan de hand van de schriftelijke beoordeling. Doel: toelichting op de beoordeling; g) de examencommissie speelt een actieve rol in het gebeuren: zij bewaakt of de beoordeling de richtlijnen in de scriptiehandleiding volgt. Deze procedure zou zowel op de bachelor- als op de masterscriptie betrekking moeten hebben. Bachelorscriptie De commissie vindt het belangrijk dat iedere opleiding een verplichte bachelorscriptie invoert of in ieder geval een functioneel equivalent daarvan. Iedere zelfstandige wetenschappelijke opleiding moet afgerond worden met een scriptie. De commissie is er tevreden over dat alle opleidingen aan deze voorwaarde voldoen. Omvang scriptie De commissie constateert dat de omvang van de bachelor- en die van de masterscriptie, al dan niet verbonden met een project/seminar, per universiteit variëren: Universiteit Leiden: bachelor: 18 ECTS (bachelorproject incl. eindscriptie) master: 18 ECTS Universiteit van Amsterdam: bachelor: 10 ECTS (verplicht bachelorproject) master: 30 ECTS (afstudeerproject incl. scriptie) Vrije Universiteit Amsterdam: bachelor: 12 ECTS master: 24 ECTS (incl. thesis seminar) Katholieke Universiteit Nijmegen: bachelor 14 ECTS master 18 ECTS De commissie betreurt het dat er bij een omvang van slechts 60 ECTS voor de masteropleiding weinig ruimte overblijft voor een uitgebreide scriptie. Zij doet geen aanbeveling voor de omvang van de scriptie, maar wijst erop dat bij de bepaling van de omvang enerzijds rekening moet worden gehouden met de eisen die gesteld mogen worden aan een afstudeerscriptie en er anderzijds voor gewaakt moet worden dat alle eindtermen van de opleiding gehaald kunnen worden. De omvang moet voorts een goede afspiegeling zijn van de feitelijke studielast die verbonden is aan het vervaardigen van een scriptie. QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
19
Wat de bacheloropleiding betreft meent de commissie dat, gezien de eindtermen van de opleiding, volstaan kan worden met een geringere omvang van de scriptie dan die van de masterscriptie. 4.2.2
Samenhang programma
De commissie constateert in een aantal gevallen (UvA, KUN) dat er bij de ongedeelde opleiding sprake was van onvoldoende samenhang in het programma. Bij de invoering van de bacheloropleiding hebben de betrokken opleidingen hier aandacht aan gegeven en verbeteringen tot stand gebracht door aanpassingen van het programma. Daarnaast heeft de UvA inhoudelijke coördinatoren voor de propedeuse en voor het tweede en derde jaar aangesteld en kent de KUN een coördinator voor iedere bacheloropleiding alsmede een semestercoördinator voor het cluster bestuurswetenschappen. Wat de masteropleiding betreft is er in alle gevallen sprake van een goed samenhangend programma. De commissie gaat in dit verband ook in op de omvang van de vrije keuzeruimte in de bacheloropleiding. Opvallend is de bandbreedte op dit punt: LEI: 20 ECTS UvA: 50 ECTS VU: 18 ECTS KUN: 16 ECTS Vrije keuzeruimte dient naar de mening van de commissie om de studenten zelf een specialisatie in te laten vullen, of om andere vakken te leren kennen en zo de horizon te verbreden, of om een beroepskeuze voor te bereiden. De commissie wil geen uitspraak over de gewenste omvang van de vrije keuzeruimte doen. Zij vindt het van belang dat de opleiding de omvang vaststelt vanuit een visie op het curriculum. Bij een grote vrije keuzeruimte is het van belang, dat de invulling niet alleen op zich samenhangend is (bijvoorbeeld een minor aan de UvA), maar ook dat de gekozen vakken enigszins in verband staan met de eindtermen van de opleiding. Door middel van een goed toetsingsysteem zou daarop moeten worden toegezien. De examencommissie heeft daarbij een toezichthoudende rol. 4.2.3
Studeerbaarheid
De studeerbaarheid van de ongedeelde opleiding was bij geen van de opleidingen een probleem in die zin dat de studielast te hoog zou zijn. Bij enkele opleidingen heeft de commissie opmerkingen gemaakt over de studielast; zij verwijst hiervoor naar de opleidingsrapporten. De commissie vraagt hier de aandacht van de betrokken opleidingen voor, met name met het oog op de nieuwe programma’s. De feitelijke studielast van de bachelor- en de masteropleiding tezamen is in het algemeen niet groter geworden dan die van de ongedeelde opleiding. De commissie verwacht gezien het bovenstaande dan ook geen problemen wat dit betreft voor de studeerbaarheid. Van belang in verband met de studeerbaarheid is voorts het aantal toetsmomenten. Dit neemt toe bij hantering van een trimestersysteem (LEI) en bij een gering aantal ECTS per vak. Aan de KUN is dit laatste probleem onderkend en wordt vanaf september 2004 een omvang van 6 ECTS per vak (nu 4 of 5) ingevoerd. Ook het aantal hertentamenkansen speelt een rol; de commissie meent dat er per studiejaar niet meer dan één hertentamenkans mag zijn. De commissie pleit ervoor het aantal tentamens zo gering mogelijk te houden om de studievoortgang zo goed mogelijk te bevorderen. Het blijkt dat de vele tentamens steeds weer aanleiding geven om een vak nog even niet af te 20
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
ronden. Men zou hier ook aan kunnen denken om bloktentamens voor meerdere vakken aan het einde van een trimester of semester te doen, vooral in het eerste jaar. De commissie hebben geen berichten bereikt over notoire struikelvakken. Al met al meent de commissie dat er, ook vanwege de bereikte goede samenhang van de programma’s, sprake is van goed studeerbare programma’s. 4.2.4
Instroom
Kwaliteit instroom In de periode 1996/97 t/m 2001/02 stroomden 1428 studenten in, waarvan 734 in de UvA (zie bijlage 4, tabel 2). Het landelijk gemiddelde van het aandeel vwo-ers daarin ligt rond de 70%. Van de vier opleidingen liggen er drie boven dat landelijk gemiddelde; de UvA eronder. De gemiddelde instroom van vwo-ers ligt rond de 70%. De commissie vindt het verheugend dat de opleidingen zich op vele manieren inspannen om vwo-ers te interesseren voor de opleiding Politicologie en dat zij in het kader van die activiteiten of daarnaast ook aandacht besteden aan de aansluitingsproblematiek vwo-wo. Wat de instroom in de masteropleidingen betreft heeft de commissie met instemming vernomen dat de vier opleidingen Politicologie in Nederland overeengekomen zijn elkaars bachelordiploma wederzijds te erkennen, waardoor gegarandeerd is dat elke student met een bachelor Politicologie door kan stromen naar één van de vier opleidingen. Voor aspirant studenten met een andere opleiding dan de bacheloropleiding Politicologie hebben de opleidingen schakelprogramma’s/conversion courses (LEI, UvA, KUN) of een premasterclass (VU) ontwikkeld. De commissie meent dat hierdoor voldoende gegarandeerd wordt dat het masterprogramma voldoende aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. Aan de VU en de KUN maakt de Onderwijs- en Examenregeling het mogelijk om te beginnen met het masterprogramma met een nog niet volledig afgeronde vooropleiding. De commissie keurt dit in principe af, omdat dit negatieve gevolgen heeft voor het rendement en de organisatie van het onderwijs. In gevallen van overmacht wordt van de opleiding verwacht dat zij naar oplossingen zoekt. Omvang instroom De commissie vindt de omvang van de instroom in LEI en de UvA zeer bevredigend. Het Leidse initiatief tot een Haagse vestiging is beloond, naar het zich laat aanzien. Wat de VU en de KUN betreft ziet de commissie, ondanks de groei in recente jaren, nog steeds reden tot zorg. Het is niet duidelijk of er sprake is van een enigszins stabiel gegeven en de commissie meent dan ook dat deze opleidingen hun wervingsinspanningen voor de bacheloropleiding (en de masteropleiding) met kracht dienen voort te zetten. Meer in het algemeen beveelt de commissie aan om aandacht te geven aan het aantrekken van meer vrouwelijke studenten en van meer studenten uit allochtone minderheidsgroepen. 4.2.5
Afstemming tussen vorm en inhoud
Van een opleiding wordt verwacht dat de gekozen didactische benadering en de gebruikte werkvormen bevorderen dat de doelstellingen en het bereiken van de eindkwalificaties worden gerealiseerd. Een evenwichtige keuze van didactische benaderingen en werkvormen maakt een doelgerichte, gestructureerde en efficiënte manier van studeren mogelijk. In het geval van de Nijmeegse opleiding krijgt dit gestalte in de vorm van een uitgewerkt didactisch concept. In de overige opleidingen krijgen deze zaken minder expliciet vorm. QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
21
De invoering van nieuwe (bachelor- en master)opleidingen bood een voor de hand liggend moment om bij het ontwerp ervan nadrukkelijk stil te staan bij dit vraagstuk. De commissie is van mening dat deze kans niet in alle gevallen ten volle is benut. Wel is aan de VU met de invoering van het bachelorcurriculum de onderwijs-leeromgeving aangepast voor wat betreft het eerste studiejaar. Dit heeft zich geuit in aanzienlijk meer contacturen en activerende werkvormen, iets wat de commissie ook aanbeveelt voor de latere jaren. Ook aan de UvA heeft de commissie aanbevolen het aantal contacturen in de bacheloropleiding uit te breiden. Wat betreft LEI is voor de opleiding vastgelegd op welke manier werkvormen elkaar opvolgen en afwisselen, gericht op activering en zelfstandiger worden van de student. Daarbij worden naar verhouding weinig contacturen gerealiseerd en de commissie meent dat gestreefd zou moeten worden naar meer contacturen. De commissie is er zich overigens van bewust dat de opleidingen Politicologie, met uitzondering van die van de KUN, moeten werken met relatief ongunstige staf-studentratio’s. 4.2.6
Beoordeling en toetsing
De commissie meent dat er bij de invoering van de nieuwe programma’s goed is nagedacht over de te hanteren toetsvormen. Zij meent dat toetsing en leerdoelen in het algemeen goed op elkaar aansluiten. Bij haar bezoeken heeft zij bij iedere opleiding recente tentamenopgaven ingezien; deze waren overal van goede kwaliteit. Wat de feedback betreft heeft de commissie uiteenlopende geluiden van de studenten gehoord. De commissie meent op grond daarvan dat meer aandacht moet worden besteed aan de feedback op papers en werkstukken (alleen in LEI hoorde zij hier positieve geluiden hierover) en dat in het geval van tentamens standaard inzage moet worden georganiseerd, zonder dat de studenten daarom hoeven te verzoeken. Het viel de commissie op dat er bij geen van de opleidingen voldoende toezicht bestaat op de uniformiteit van procedures en de consistentie van de toetsingen. Zij dringt er met kracht op aan dat de examencommissies, die zich (met uitzondering van die aan de VU) te afwachtend en te weinig pro-actief opstellen, deze taak op zich nemen. Voor wat betreft de beoordeling van scripties wordt verwezen naar paragraaf 4.2.1. 4.3
Effectiviteit van de organisatie en inzet van de staf
4.3.1
Effectiviteit van de organisatie
Behalve aan de UvA zijn de opleidingen Politicologie in Nederland relatief klein. Dit komt natuurlijk door het geringe aantal studenten en door de scheiding van politieke wetenschappen en bestuurskunde. Kleine opleidingen hebben – wat de organisatie betreft – voordelen: ze kunnen informatie snel doorspelen (de communicatiewegen zijn kort) en studenten en docenten goed betrekken bij de organisatie (er zijn veel contacten, de toegankelijkheid van docenten is groot etc.). Het lijkt dat in de kleine opleidingen ook goed gebruik is gemaakt van dit voordeel. Overal – en dat geldt ook voor de UvA – was men positief over de relatie studenten/docenten, en klachten over het functioneren van de besluitvormingsmechanismen waren eigenlijk nauwelijks te horen. Regelmatige en meer informele bijeenkomsten van de docenten vinden kennelijk overal plaats ter verspreiding van informatie en voor het formuleren van beleidsstandpunten. De commissie heeft in de verschillende opleidingsrapporten herhaaldelijk gezegd dat ze hiermee geen problemen heeft, maar dat zulke kleine opleidingen er wel voor moeten waken dat er formele besluitvorming en het uitoefenen van gezag mogelijk blijven. Verzekerd moet worden 22
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
dat, als er echte problemen ontstaan, er een bestuur is dat in staat is om vastberaden leiding te geven. Er mag ook geen situatie ontstaan waarin officiële organen zoals de opleidings- en de examencommissie hun functie niet of onvoldoende uitoefenen omdat alles ondershands kan worden geregeld. De commissie heeft geconstateerd dat de examencommissies, met uitzondering van die van de VU, zich te weinig pro-actief opstellen en dat dit ook geldt voor de opleidingscommissies van LEI en de VU. De commissie dringt er sterk op aan dat deze commissies hun wettelijke taak op zich nemen en zich pro-actief opstellen ten aanzien van het beleid. Omdat deze commissies over beperkte wettelijke bevoegdheden beschikken is het van belang dat hun samenstelling voldoende zwaar is. In een aantal gevallen heeft de commissie geadviseerd om iemand met een vooraanstaande functie zitting in de commissie te laten nemen. Een ander probleem is dat een kleine opleiding in een grotere faculteit vaak weinig medezeggenschap heeft. Dit is puur een kwestie van gewicht van stemmen. De commissie moest herhaaldelijk constateren dat belangrijke organisatorische maatregelen door de faculteiten werden opgelegd en dat de opleidingen zich hieraan moesten aanpassen. Dit hebben ze ook vaak op creatieve wijze gedaan. De commissie heeft er volledig begrip voor dat de faculteit naar harmonisatie en standaardisering streeft of een bepaald beleid ten goede van de academische kwaliteit van de opleidingen wil doorvoeren. Ze wil hier alleen op twee dingen wijzen. Organisatorische veranderingen zouden ten eerste niet te vaak moeten plaatsvinden. De opleidingen in Nederland functioneren – maar dat komt natuurlijk ook door besluiten van de overheid – in een permanente situatie van aanpassing en reactie. Stabiliteit gedurende een langere periode is echter van belang om de kwaliteit van een opleiding te handhaven of te verbeteren. Ten tweede is het belangrijk dat elke opleiding Politicologie haar eigen profiel kan ontwikkelen. Harmonisering en standaardisering kunnen hier averechtse effecten hebben. De commissie raadt de faculteiten aan om voldoende beleidsruimte aan de opleidingen te geven om deze de mogelijkheid te geven hun eigen strategieën te ontwikkelen. 4.3.2
Inzet van de staf
Het academisch niveau van de docenten is bij alle opleidingen goed. Belangrijke onderdelen van het programma worden verzorgd door onderzoekers die betrokken zijn bij onderzoeksprogramma’s waarvan de wetenschappelijke kwaliteit bij een recente VSNUonderzoeksbeoordeling als voldoende of goed is beoordeeld. Wat de omvang van de staf betreft kan worden opgemerkt dat er bij LEI en UvA tot voor kort sprake was van een zorgelijke situatie. Bij de bezoeken meende de commissie dat de problemen daar althans voor het ogenblik opgelost lijken te zijn doordat nieuwe formatie, soms op tijdelijke basis, kon worden aangetrokken. Ook aan de VU is de staf klein, maar er is naar gestreefd om docenten aan te trekken wier achtergrond breed genoeg is om ook andere onderdelen van Politicologie te verzorgen. Mede door deze bredere inzetbaarheid van docenten, die ook bij LEI en de UvA wordt nagestreefd, is er voldoende expertise bij deze drie opleidingen om de programma’s te verzorgen. De opleiding aan de KUN heeft een goede staf-studentratio die het mogelijk maakt een goed programma te verzorgen. Aan het didactische niveau van de docenten wordt aan de VU en de KUN voldoende aandacht besteed. Bij LEI en de UvA is nog te veel vrijblijvendheid op dat punt: aan de UvA bestaat er bij docenten nog geen cultuur om als vanzelfsprekend mee te doen aan de onderwijsevaluaties en in Leiden ware het wenselijk dat meer gebruik wordt gemaakt van de verschillende mogelijkheden om de didactische vaardigheid te verbeteren. Dit geldt ook voor de didactische kwaliteiten in het Engels. Leiden en ook andere opleidingen zouden op dit punt een voorbeeld kunnen nemen aan de VU, waar nieuwe docenten verplicht zijn zich didactisch (bij) te scholen, ook in het Engels. QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
23
4.4
Faciliteiten en voorzieningen
4.4.1
Materiële voorzieningen
De commissie constateerde bij haar bezoeken met genoegen dat er op het punt van de materiële voorzieningen (onderwijsruimten, bibliotheek, pc-werkplekken, ICT-voorzieningen) geen sprake is van grote problemen. Soms is er op piektijden een tekort aan pc-werkplekken, maar alleen bij de VU heeft de commissie geconstateerd dat er structureel te weinig pc’s beschikbaar zijn: de door de VU universiteitsbreed gehanteerde norm van één computer op tien studenten wordt bij Politicologie bij lange na niet gehaald. Voor verdere bijzonderheden wordt verwezen naar de opleidingsrapporten. Wat betreft het financiële kader is er, met uitzondering van de UvA, op dit ogenblik geen sprake van zorgelijke situaties. De commissie wijst er echter op dat het, bij de voortdurende veranderingen die zich voordoen, van belang is om alert te blijven op de kosten die deze met zich meebrengen. 4.4.2
Studiebegeleiding
De studiebegeleiding is een centraal element om de rendementen te bevorderen. Ze kan bovendien ook ter sociale integratie van de studenten dienen. Een studievoortgangsregistratiesysteem is inmiddels overal ingericht. De informatie die een dergelijk systeem levert is een voorwaarde voor de opleiding om op vertraging in de studie te kunnen reageren. Een bindend studieadvies kent alleen LEI, maar ook in andere universiteiten (bijvoorbeeld de VU) wordt dit overwogen. De commissie vindt dat dit voordelen heeft. Vooral in het eerste jaar kan op die manier op een goede manier worden geselecteerd. De commissie wijst er daarbij wel op dat het bindend studieadvies vergezeld moet gaan van een intensieve studiebegeleiding en een goede voortgangsregistratie en dat de norm voor een positief advies hoog genoeg moet zijn om de selecterende functie van de propedeuse te kunnen waarmaken. Uitstekend is de invoering van een mentoraat zoals in LEI, dat niet alleen tijdens het eerste jaar – maar vooral dan – zou moeten bestaan. Een mentoraat kan op meer manieren worden vormgegeven. Belangrijk is de nauwe relatie tussen student en docent en de mogelijkheid om een vertrouwensbasis op te bouwen. Op die manier kunnen ook persoonlijke problemen in de studie worden besproken. De rol van de studieadviseur blijft hier vaak te beperkt, vooral ook omdat hij of zij een groot aantal studenten moet begeleiden. De last van de mentor kan over vele schouders worden verdeeld. In het algemeen is er in de opleidingen nog te weinig over nagedacht hoe de begeleiding in de rest van de bachelor- of ook in de masteropleiding kan worden verbeterd. In het algemeen ligt hier het initiatief om naar de studieadviseur toe te gaan bij de student. De controle op de voortgang is minder streng. De commissie ziet geen redenen waarom dit zo moet zijn. Een bindend studieadvies kan ook voor het tweede en derde jaar van de bacheloropleiding worden ingevoerd en mentoren kunnen ook tijdens deze periode functioneren. Het moet natuurlijk duidelijk zijn dat in dit geval de last voor de docenten aanzienlijk toeneemt. Zonder een goede student-stafratio is dit niet te doen. Vooral de KUN heeft hier tot nu toe uitstekende mogelijkheden. In de andere gevallen zou de student-stafratio verbeterd moeten worden om een dergelijk arbeidsintensief systeem ook daadwerkelijk in te voeren. 4.5
Interne kwaliteitszorg. Kwaliteit van de zelfstudie
4.5.1
Interne kwaliteitszorg
In vergelijking met het buitenland heeft Nederland zeker veel nadruk op de interne kwaliteitszorg gelegd. Dat wil echter nog niet zeggen dat deze ook altijd optimaal functioneert. De vele 24
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
vragen die open bleven voor de commissie – zelfs na aandachtige raadpleging van de zelfstudies en de aanvullende informatie – duiden er echter op dat de kwaliteit van de kwaliteitszorg voor verbetering vatbaar is. Er zijn grote verschillen tussen de opleidingen in de kwaliteit van het systeem voor interne kwaliteitszorg. Alle opleidingen verzamelen op een systematische en regelmatige manier gegevens over de kwaliteit van de opleiding. Bij alle opleidingen zijn zowel studenten als medewerkers en in mindere of meerdere mate alumni en het beroepenveld betrokken. De systematiek waarop het verzamelen van deze gegevens is gebaseerd kan echter nogal verschillen. Soms worden heel veel data verzameld zonder dat er wordt aangegeven waarom deze worden verzameld en wat deze precies meten, en soms worden data verzameld op basis van duidelijk geformuleerde criteria voor duidelijk gedefinieerde aspecten. Ook is er een verschil in de mate waarin de uitkomsten van de evaluaties worden omgezet in maatregelen. Samenvattend kan worden gesteld dat de verschillende opleidingen bezig zijn met het ontwikkelen van een bewustzijn en een instrumentarium van interne kwaliteitszorg. De verschillende opleidingen bevinden zich echter duidelijk in andere stadia in deze ontwikkeling. De grootste aandacht gaat daarbij meestal uit naar het ‘Check-stadium’ (d.w.z. het verzamelen van data over kwaliteit). Het ‘Plan-stadium’ (het formuleren van criteria aan de hand waarvan kan worden beoordeeld) blijft echter erg vaak achterop (niettegenstaande dat dit het eerste stadium zou moeten zijn in kwaliteitszorgcyclus). Dit blijkt minder het geval bij de opleidingen waar handboeken voor interne kwaliteitszorg aanwezig zijn (VU en KUN). Aan het ‘Actstadium’ (het opstellen van verbeterplannen op basis van informatie uit het ‘Check-stadium’) wordt doorgaans ook aandacht besteed. De manier waarop dat gebeurt varieert ook sterk per opleiding in termen van procedures. De commissie onderstreept de belangrijkheid en waardeert de inspanningen op dit gebied, omdat het uiteraard ideaal is als de opleidingen zelf weten en kunnen beoordelen of ze goed bezig zijn. 4.5.2
Kwaliteit zelfstudies
De commissie vond de zelfstudie van de KUN in alle opzichten (informatief gehalte; zelfkritisch gehalte) voortreffelijk, die van LEI zeer goed, die van de UvA voldoende informatief en zelfkritisch en die van de VU minder informatief dan gebruikelijk. 4.6
Resultaten
4.6.1
Gerealiseerd niveau
De commissie constateert dat bij de afgestudeerden van de vier opleidingen de wetenschappelijke of academische houding (reflectie, analytisch en samenvattend vermogen) goed is ontwikkeld. Dit is in lijn met de eindtermen van de ongedeelde opleiding, maar ook van de huidige bacheloren masteropleidingen, die primair zijn gericht op de wetenschappelijke beroepspraktijk. Wat de meer beroepsgerichte kwalificaties betreft constateert de commissie evenals de vorige visitatiecommissie dat er met name op het punt van communicatieve vaardigheden wel eens iets schortte bij de afgestudeerden. Het verheugt de commissie dat de beide Amsterdamse opleidingen hieraan inmiddels aandacht geven in het eerste jaar van de bacheloropleiding. Zij meent dat deze aandacht niet beperkt zou moeten blijven tot het eerste jaar. De arbeidsmarktperspectieven voor de afgestudeerde politicologen waren gunstig voor de verslagperiode.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
25
4.6.2
Onderwijsrendement
De commissie verwijst voor dit onderwerp naar het volgende hoofdstuk, paragraaf 5.6.
26
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
5.
Situatie opleidingen in Nederland en in internationaal verband
5.1
Identiteit Politicologie
In tegenstelling tot de vorige visitatiecommissie meent de huidige commissie een duidelijk grotere gemeenschappelijkheid aan te treffen wat betreft de interpretatie van wat politieke wetenschappen is en hoe men die zou moeten onderwijzen. Dit is onder andere te danken aan het initiatief van de KRING, die naar aanleiding van de kritiek van de vorige visitatiecommissie heeft gepoogd om een gemeenschappelijke lijn op dit punt te vinden. De door de KRING voorgestelde opvatting van Politicologie is door de opleidingen onderschreven en is ook duidelijk in hun doelstellingen terug te vinden. De vakken die worden onderwezen lijken sterk op elkaar. Er is weinig variatie. Verschillen zijn er eerder in de manier waarop met andere disciplines en vakken samen wordt gewerkt. Ook ten opzichte van het benadrukken van het politicologische in de verschillende cursussen en van het onderwijs in methoden en technieken alsook van het nauwe verband tussen onderzoek en onderwijs zijn er inmiddels maar weinig verschillende opvattingen te vinden. Verder vinden alle opleidingen dat de ‘wetenschappelijke attitude’, het analyseren van teksten en het zelfstandig verwerken van problemen met behulp van methoden tot de basisvaardigheden van een politicoloog moeten behoren. In zoverre heeft er een proces van harmonisatie ter bevordering van de identiteit van de discipline plaatsgevonden. Over de verhouding met Bestuurskunde Nederland heeft een bijzondere situatie met betrekking tot de scheiding van Bestuurskunde en Politicologie (zie ook paragraaf 5.6). Het is duidelijk dat beide vakken veel met elkaar gemeen hebben en dat die scheiding uit de bijzondere geschiedenis in Nederland te verklaren is. In andere landen heeft deze scheiding niet altijd op deze wijze plaatsgevonden. Het is duidelijk dat de relatie tussen die twee vakken die toch veel gemeenschappelijk hebben, niet altijd even makkelijk te regelen valt. De commissie vindt de volgende oplossingen aanbevelenswaardig: óf er behoort geen concurrentiesituatie te bestaan omdat Bestuurskunde in Politicologie is geïntegreerd; óf er is een duidelijk gescheiden boedel waar iedere opleiding ontwikkelingsmogelijkheden heeft (maar waar natuurlijk cursussen van de andere discipline ingekocht worden voor de eigen opleiding; dit is dan echter een marktrelatie en geen organisatorische vermenging). 5.2
Politicologie – Internationaal bezien
De bachelor-masterstructuur is in Nederland al relatief vroeg ingevoerd in vergelijking met het buitenland. Dit toont aan dat het systeem snel reageert en dat men een concurrentievoordeel wil behalen. Alle opleidingen hebben zich snel gepositioneerd. Nederland is in vele opzichten verder dan andere landen. Een voorbeeld is het systeem van evaluatie dat al jaren draait en dat nu pas in vele andere landen door de in Berlijn afgesproken accreditatieprocedures op gang komt. Nederland kan hier als voorbeeld dienen: er bestaat een systeem met kwaliteitsbewaking dat – zelfs al heeft het niet tot aanwijsbare consequenties in termen van sluiting geleid – ongetwijfeld heeft geleid tot een kwaliteitsbewustzijn, tot bereidheid om verantwoording af te leggen, en tot een duidelijk beleid met betrekking tot onderwijsfilosofie en onderwijsplannen. Meting van internationalisering van de opleidingen De commissie heeft geen specifieke en directe indicatoren gebruikt om te beoordelen in hoeverre de opleidingen ook internationaal gezien competitief en kwalitatief van hoog niveau zijn. Over het algemeen bestaan die niet en er kan ook door de commissie niet worden aangegeven welke opleiding in het buitenland als voorbeeldig kan gelden. In plaats daarvan maakte ze gebruik van indirecte indicatoren: de intensiteit van de aansluiting op internationaal niveau, vooral de contacten met buitenlandse instellingen, samenwerkingsverdragen, of docentenmobiliteit. QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
27
De commissie heeft erop gelet in hoeverre recente internationale overeenkomsten (zoals in het kader van de Europese associatie van politieke wetenschappen) over de opzet van de bachelor-masterstructuur zijn gereflecteerd in de opleiding. Volgens de commissie is er geen ‘beste weg’ naar een goede opleiding en voorbeelden uit andere landen laten zich niet zonder meer overbrengen naar Nederland. Wel kan men verwachten dat lering uit ervaringen in het buitenland wordt getrokken, dat contacten worden ontwikkeld om informatie hierover te krijgen en dat er bestuursinitiatieven bestaan om zulke ervaringen op gereflecteerde manier in de eigen opleiding onder te brengen. De commissie heeft de opleidingen hierop getoetst. De commissie vindt dat in alle opleidingen een goede tot zeer goede aansluiting bij de internationale wetenschapsgemeenschap heeft plaatsgevonden. De docenten zijn goed geïntegreerd in internationale of Europese organisaties en hebben zo voldoende mogelijkheden om ervaringen uit het buitenland in te brengen. Nederland heeft een zeer actieve gemeenschap politicologen wat de integratie op internationaal niveau betreft. Daarom kan de commissie alleen een positief oordeel over de invloed van internationale maatstaven op de opleidingen hebben. De commissie vindt geen aanleiding tot klagen: niet wat betreft de doelstellingen van de opleidingen, niet wat betreft de vakken die zijn aangeboden, noch wat de methoden betreft die worden onderwezen. Sommige opleidingen steken hier misschien nog bovenuit: zo vond de commissie het uitstekend dat Leiden nu in verband met de zogenaamde League of European Research Universities (LERU) ook aan uitwisseling over de beste onderwijspraktijken met de beste Europese universiteiten is begonnen. De inbreng van buitenlandse docenten zoals in Nijmegen lijkt haar eveneens een uitstekende manier om de eigen onderzoeksplannen en onderzoeksstructuur te toetsen aan internationale standaards. Resumerend vindt de commissie dus niet dat Nederland er blindelings naar moet streven een voorbeeld uit het buitenland te volgen. De beste ‘evolutionaire’ strategie is inderdaad om via goede verbindingen met het buitenland een grote hoeveelheid informatie te verzamelen die op intelligente wijze en aangepast aan het Nederlandse systeem wordt verwerkt. In dat opzicht zijn alle opleidingen actief genoeg geweest. Masteropleiding van één jaar Nederland heeft de bijzonderheid dat de masteropleidingen Politicologie zijn aangewezen door de minister als éénjarige opleidingen. Dit veroorzaakt problemen. Het is duidelijk dat de opleidingen moeite hebben om aan de Dublin-descriptoren en de hoge eisen aan de opleiding die ze al daarvoor hebben vastgelegd in vier jaar te voldoen, in plaats van in vierenhalf of vijf jaar. Alle opleidingen hebben hiervoor wel een oplossing gevonden die acceptabel is, maar er zijn problemen: • in de masteropleiding is geen tijd meer om een stage met een scriptie te verbinden; in de bacheloropleiding wordt dit vaak nog door de opleiding als te vroeg beschouwd; • de tijd die besteed kan worden aan een specialisatie tijdens de masteropleiding is in feite te kort. De algemene opleiding moet dan in ieder geval tijdens de bacheloropleiding zijn voltooid. Dat is niet vanzelfsprekend; • de keuzeruimte moet zo noodzakelijk beperkt blijven: in minder tijd moet dezelfde stof gedaan worden die als belangrijk voor Politicologie wordt geacht; • de tijd om de masterscriptie voor te bereiden en uit te werken is te kort. Voordelen van een masteropleiding van slechts 60 ECTS zijn eigenlijk alleen in de kostenbesparing te zien. De commissie is van mening dat dit de kwaliteit niet ten goede komt. Zij pleit ondubbelzinnig voor een omvang van op zijn minst 90 ECTS. De organisatie van internationalisering Bij Politicologie is de ‘internationalisering’, en met name de studentenuitwisseling, in het algemeen uitstekend georganiseerd: naast een voorziening op het niveau van de universiteit is er op het niveau van de faculteit, het instituut of de opleiding een medewerker. Alleen aan de KUN is er een lichtere constructie. Alle opleidingen zijn actief wat betreft het aantrekken van buitenlandse studenten; LEI en UvA kunnen hier met name genoemd worden. Anders is het gesteld met het uitzenden van studenten (en docenten); op dat gebied moet nog veel werk verricht worden, bij alle opleidingen. 28
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Vanwege de aanspraak, internationaal te kunnen concurreren op masterniveau, heeft ook de vraag een rol gespeeld in hoeverre de opleidingen in staat zijn verantwoord en didactisch goed opgebouwd onderwijs in het Engels te geven. De commissie heeft de indruk dat de taalvaardigheid in het algemeen bevredigend is, uitzonderingen daargelaten. De opleidingen hanteren deze kwestie tot nu toe op verschillende wijze. Voorbeeldig is hier de VU waar de docenten verplichte cursussen Engels moeten volgen. Het zou zeker goed zijn om van iedere opleiding te vragen de taalvaardigheid in het Engels van iedere docent op een of andere manier te toetsen en cursussen ter beschikking te stellen die de docenten kunnen ondersteunen in het doceren in het Engels. 5.3
Onderwijslast
De commissie constateert een grote werkdruk bij de medewerkers van de vier opleidingen. Met name ook de introductie van de nieuwe bachelor- en masteropleidingen en ontwikkelingen op het gebied van internationalisering en onderwijskwaliteitszorg hebben gezorgd voor een flinke – aanvullende – taakverzwaring. De werkdruk wordt ook vergroot door de terecht toenemende aandacht voor contacturen tussen docenten en studenten. Alle opleidingen geven aan dit van groot belang te vinden. Bij de invoering van de nieuwe onderwijsprogramma’s is dit ook vertaald in meer contacturen. Toch valt het de commissie op dat het realiseren van veel contacturen onder grote druk staat, omdat de staf niet in alle gevallen meegroeit met de groeiende ambities op dit vlak. De commissie is van mening dat de toename in contacturen ondersteund dient te worden door een voldoende stafomvang, zodat de contacturen ook op de langere termijn kunnen worden gewaarborgd. Hier liggen duidelijk een taak en verantwoordelijkheid voor de organiserende en financierende organisaties. De commissie beveelt de opleidingen aan oog te hebben voor de hierboven beschreven problemen. Bij het inzetten van nieuw beleid op het gebied van curriculumontwikkeling, internationalisering of onderwijskwaliteitszorg zou de haalbaarheid en uitvoerbaarheid voor en door de medewerkers moeten worden getoetst. Er moet voor gewaakt worden dat onderwijsen organisatieactiviteiten niet het onderzoek gaan verdringen. De commissie beveelt aan om via herverdeling van taken binnen de opleiding sommige docenten wat meer vrij te stellen van onderwijs dan anderen. Dit om zo de capaciteiten van een opleiding beter te kunnen gebruiken. 5.4
Evaluatielast
Nederland kent een zeer hoge evaluatielast. De commissie vindt het positief dat Nederland al sinds lang een evaluatiesysteem kent, maar ze is kritisch ten opzichte van de intensiteit van de evaluatie. Evaluaties van onderzoek en onderwijs wisselen elkaar regelmatig af; op de visitatiecommissies volgt nog een keer de Inspectie etc. Ongetwijfeld kan op die manier een permanent kwaliteitsbewustzijn worden gekweekt, maar aan de andere kant stimuleert de hoeveelheid tijd die hieraan verbonden is ook strategieën om de werklast te reduceren en zich er gauw van af te maken. De accreditatie is immers onder andere ingevoerd om zulke ‘vermoeidheidsverschijnselen’ van het evaluatiesysteem tegen te gaan. Dat toont dat hier een echt probleem ligt. Als het interne kwaliteitszorgsysteem van een opleiding door de visitatiecommissie goed is bevonden, dan zou het op zich beter zijn met minder externe druk te werken en voor een langere tijd de verantwoordelijkheid voor de kwaliteitszorg aan de opleidingen te geven. Te denken zou hier zijn aan een tijdsbestek van acht tot tien jaar. De commissie heeft daarbij ook hinder ondervonden van de ontbrekende coördinatie tussen de evaluatie van onderwijs en die van het onderzoek. Onderwijs en onderzoek hangen nauw met elkaar samen, omdat schaarse tijd en verschillende aanspraken tot onjuiste verhoudingen in de tijdsbesteding voor onderwijs of onderzoek kunnen leiden. Een visitatiecommissie moet in staat zijn om deze wederzijdse afhankelijkheden te zien. Bovendien zegt het kwaliteitsniveau in het onderzoek ook veel over de vaardigheden en de oriëntering van docenten. Deze informatie QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
29
zou dus systematischer ter beschikking moeten worden gesteld van de visitatiecommissies voor het onderwijs. 5.5
Multidisciplinariteit
Multidisciplinariteit is een onderwerp dat als steeds belangrijker naar voren komt in de discussies en dat zowel in het referentiekader van de commissie als ook in de Dublin-descriptoren uitdrukkelijk als een te observeren doelstelling van het onderwijs wordt genoemd. Volgens de commissie kan bij het bevorderen van multidisciplinariteit niet worden volstaan met het verplicht stellen van bijvakken. Dat is nog geen multidisciplinariteit. Belangrijk zijn twee dingen. Er moeten directe ontmoetingen tussen disciplines in het onderwijs worden opgenomen die het mogelijk maken om zowel met de bril van andere vakken te kijken maar vooral ook met de bril van het eigen vak in het licht van andere vakken te observeren. Het eigene van het vak leert men vooral door de vergelijking. Ten tweede moeten multidisciplinaire probleemstellingen in de cursussen, in het bijzonder in het leeronderzoek, worden opgenomen. Dit lijkt de commissie zowel voor de bachelor- als voor de masteropleiding te gelden. De opleidingen zijn hier heel verschillend te werk gegaan. Bijzonder creatief zijn de KUN (badkuipmodel) en de UvA (probleemgerichte onderwerpen waarbij meerdere vakken samenkomen). De commissie vindt dat multidisciplinariteit niet een doel op zich zou moeten zijn, maar gericht dient te zijn op verbreding van de horizon van de student, op versterking van de identiteit van de eigen discipline en op het scheppen van de mogelijkheid om bij onderwerpen die zich daarvoor lenen dan ook samen met andere disciplines oplossingen te gaan zoeken. De commissie vindt dat in elke opleiding duidelijk een opening naar andere disciplines en naar multidisciplinaire vraagstellingen moet worden gezocht. 5.6
Structurele problemen
Het kleine aantal studenten De Nederlandse Politicologie heeft in vergelijking met het buitenland een relatief klein aantal studenten. Eén van de redenen is het naast elkaar bestaan van twee afzonderlijke opleidingen Bestuurskunde en Politicologie. In Duitsland en Zwitserland bijvoorbeeld is er wat dat betreft veel minder onderscheid. Het grote gevaar bij een kleine opleiding is het ontstaan van financieringsproblemen. Een kleine opleiding kan echter ook goede kanten hebben; bijvoorbeeld een aangename sfeer. De commissie heeft niet de indruk dat het aan de opleidingen te wijten is dat er zo weinig studenten zijn: in vergelijking met het buitenland ziet men een bijzonder actieve wervingshouding van de opleidingen die ongetwijfeld ook haar vruchten heeft afgeworpen, vooral nadat de vorige visitatiecommissie hierop heeft gewezen. De commissie vraagt zich echter af waarom niet meer aan nationale samenwerking is gedacht. De drang naar het internationale niveau is begrijpelijk, maar er bestaan vele redenen, juist op het masterniveau, om met anderen samen te werken en daardoor het aantal studenten te verhogen. Rendementen De visitatiecommissie beschouwt bij alle opleidingen de rendementen als onvoldoende. Te weinig studenten die het propedeutisch examen gehaald hebben studeren af en zij die dat wel doen, doen daar in het algemeen te lang over. De commissie heeft in de opleidingsrapporten voor wat betreft de ongedeelde opleiding opgemerkt dat het postpropedeuserendement circa 80% zou moeten zijn.
30
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Het is een algemeen probleem: opleidingen moeten zien veel studenten binnen te halen om hun financiering zeker te stellen; ze moeten proberen deze studenten zo snel mogelijk door te sluizen om de rendementen te verhogen; ze moeten goed selecteren om goede studenten op te leiden en ze moeten veel eisen om de kwaliteit van de opleiding hoog te houden. Kwaliteit en kwantiteit zijn in conflict met elkaar. Het is duidelijk dat de opleidingen steeds meer maatregelen hebben ontwikkeld om de rendementen van de propedeuse te verhogen: door bindend studieadvies; door tijdsgrenzen waarbinnen men de propedeuse moet afmaken. Er zijn hier echter ook grenzen aan het door de opleidingen te voeren beleid, juist door de organisatorische omgeving: het bindend studieadvies is bij voorbeeld alleen in Leiden toegestaan door het college van bestuur. Hiermee moet rekening worden gehouden voordat men de opleidingen aansprakelijk stelt voor de lage rendementen. De invoering van de bachelor-masterstructuur geeft verdere mogelijkheden om de studietijd in te korten: men heeft nu twee of – met handhaving van de propedeuse – zelfs drie breekpunten tijdens de studie waar men toetsmomenten kan invoeren. Aan de KUN is besloten om in de propedeuse en in de masteropleiding de geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens te beperken tot twee jaar. Dit is voor alle opleidingen aan te bevelen. De commissie stelt voor om, uitgaande van een selectieve propedeuse, de volgende rendementsnormen te hanteren: • propedeuse: een ruime meerderheid (circa 80%) van de studenten die de propedeuse behalen doet dat in één jaar; • bacheloropleiding: 90% van degenen die aan het tweede jaar beginnen behalen het bachelordiploma en doet dat binnen drie jaar na aanvang van het tweede jaar. • masteropleiding: 90% behaalt het masterdiploma in één jaar, de overigen ronden de opleiding binnen twee jaar af. Hierbij moet natuurlijk zeker zijn gesteld dat de studenten de facto in staat zijn om de studie op tijd af te ronden. Belangrijke punten hierbij zijn de studeerbaarheid van de programma’s en de studiebegeleiding van de studenten. De commissie is systematisch nagegaan wat de opleidingen op deze punten hebben gedaan om het rendementsprobleem aan te pakken en op te lossen, een probleem overigens dat door iedere opleiding wordt onderkend. Voor haar bevindingen verwijst zij naar het vorige hoofdstuk, de paragrafen 4.2.3 (studeerbaarheid) en 4.4.2 (studiebegeleiding). Het is echter ook duidelijk dat het rendementsprobleem maar ten dele beheersbaar is door de opleidingen. Regelgeving door de overheid is één van de oorzaken van de lange studieduur, maar welke andere oorzaken er misschien ook zijn is nooit echt goed uitgezocht. Eén daarvan is ongetwijfeld het verschijnsel dat veel studenten een bijbaan hebben. Ook mag niet worden vergeten dat juist de student Politicologie vaak bestuurlijke taken waarneemt, omdat het binnen het profiel van haar/zijn belangstelling en van de studie ligt. Dit is op zich lovenswaardig en de commissie wil deze activiteiten in geen geval ontraden. 5.7
Relatie onderwijs – afnemend veld/maatschappij
De commissie heeft in haar referentiekader duidelijk naar voren gebracht dat wetenschappelijke disciplines zich er meer en meer van bewust moeten zijn dat ze niet geïsoleerd functioneren, maar wetenschappers opleiden die voor een groot deel in een andere dan een wetenschappelijke omgeving en een ander kader moeten functioneren. Dit komt vaak niet voldoende in de doelstellingen noch in de praktijk van het onderwijs terug. Dit is in zekere zin begrijpelijk, omdat de opleidingen met de academische invulling van hun profiel op zich niet veel problemen hebben: de meeste studenten vinden in een acceptabele tijd werk. Toch waren er herhaaldelijk in enquêtes of ook in de gesprekken met afgestudeerden klachten over juist die vaardigheden die belangrijk voor de inschakeling in de beroepswereld QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
31
zijn, met name over de communicatieve vaardigheden. Deze komen in de opleiding te weinig aan bod. De commissie kon echter ook constateren dat hierop inmiddels is gereageerd en dat op verschillende manieren tijdens de studie het leren presenteren voor een publiek en, zoals in Nijmegen, ook voor studenten en docenten van andere vakken is ingebouwd. De commissie beveelt aan om dit in alle etappes van de studie te handhaven. Onderwijs gericht op het maken van een echte ‘vertaalslag’ (een wetenschappelijke tekst op begrijpelijke manier aan een nietwetenschappelijk publiek overbrengen) was echter bijna nergens te vinden. Een manier om de band met het beroepsveld te intensiveren is ongetwijfeld de stage. In de ongedeelde opleiding hadden alle opleidingen een stage als studieonderdeel opgenomen; verplicht (VU, KUN en LEI voor PBSE) of facultatief (UvA en LEI voor Algemene Politicologie). In de gesprekken met afgestudeerden werd in het algemeen vrij positief over de stage gesproken. De opleidingen hebben de bachelor-masterstructuur tot aanleiding genomen om het systeem te veranderen en de betekenis van de stage te reduceren. Universiteit Leiden: in de vrije keuzeruimte (van twintig ECTS) kan een stage gedaan worden Universiteit van Amsterdam: stage plus aansluitende scriptie (samen twintig ECTS) kunnen deel uitmaken van de keuzeruimte Vrije Universiteit Amsterdam: zes ECTS (Oriëntatie Post-BA); daarnaast kan een vrijwillige stage worden gedaan binnen de keuzeruimte, eventueel in combinatie met de Oriëntatie Post-BA Katholieke Universiteit Nijmegen: vier ECTS Eén reden was dat de opleidingen door de stage vaak hun studenten voortijdig verloren omdat deze een baan vonden. Dit verlaagde het rendementscijfer. Te wijten was deze situatie aan een krappe arbeidsmarkt die tegenwoordig echter niet meer bestaat. Een andere reden was dat de tijd om een stage te doen nu beperkter is. Wanneer zou in het nieuwe systeem een stage moeten worden gedaan: in de bachelor- of in de masteropleiding? In het geval van de masteropleiding van één jaar lijkt een stage alleen nog maar zeer beperkt mogelijk. Als ze desondanks wordt ingevoerd moet ze weinig ECTS hebben en direct als voorbereiding voor de scriptie dienen. De stage kan dan binnen de universiteit of buiten de universiteit worden gedaan. Aan een vergelijkbaar systeem kan ook voor de bacheloropleiding worden gedacht. Een stage van acht ECTS lijkt hier zeker mogelijk. De commissie denkt hier echter uitsluitend aan een stage in het beroepsveld en niet aan de universiteit. Een mogelijkheid om de brug naar het beroepsleven te slaan is de stage; een andere mogelijkheid is het afnemende veld beter in de discussie over de opleiding te laten participeren. Dit wordt door geen enkele opleiding gedaan. Wellicht is hier een taak weggelegd voor de KRING. 5.8
Vrouwelijke medewerkers en studenten
De commissie moet constateren dat het aandeel vrouwelijke medewerkers, vooral in hogere posities, in de Politicologie bijzonder gering is. Ondanks objectieve beperkingen om vrouwen in hoge posities te brengen, moeten universiteiten en dus ook de opleidingen ernaar streven om vrouwen te integreren. De commissie heeft dit probleem aan alle opleidingen voorgelegd en alle opleidingen waren het erover eens dat hier een probleem ligt. Maar er waren verder geen uitgewerkte strategieën om dit probleem beter aan te pakken. Dit hangt natuurlijk in hoge mate van het college van bestuur en zijn politiek af. De commissie beveelt sterk aan om op creatieve wijze en met de nodige financiële ondersteuning mogelijkheden voor vrouwen in leidende posities te creëren en daarbij gebruik te maken van bestaande programma’s als de Aspasia-component binnen de Vernieuwingsimpuls en EQUAL 2.
32
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Natuurlijk begint de strijd voor gelijkstelling al tijdens de studie. Het aandeel vrouwelijke studenten in de opleidingen ligt lager (35-40%) dan het aandeel mannelijke studenten. Hier zou meer aandacht kunnen komen door bijvoorbeeld het vak beter naar buiten te presenteren en hier vooral vrouwen aan te spreken. Tijdens de studie zou veel duidelijker dan tot nu toe op ‘goede’ vrouwelijke studenten gelet kunnen worden en zouden dezen op systematische wijze kunnen worden begeleid. Vooral na afsluiting van de studie zouden – in samenspel met NWO – programma’s moeten worden ontwikkeld die proberen excellente vrouwelijke studenten in promotietrajecten op te nemen. Op deze wijze zou het mogelijk moeten zijn om ook meer vrouwen als hoogleraar in het vak Politicologie te vinden.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
33
34
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Deel II:
De opleidingsrapporten
In dit deel zijn de afzonderlijke opleidingsrapporten opgenomen in de volgorde van de bezoeken. Universiteit Leiden Universiteit van Amsterdam Vrije Universiteit Amsterdam Katholieke Universiteit Nijmegen
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
35
36
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Opleidingsrapport Universiteit Leiden Inleiding Dit opleidingsrapport betreft de volgende opleidingen: a) de ongedeelde opleiding Politicologie (CROHO-nummer 6606); voltijd; b) de bacheloropleiding Politicologie (CROHO-nummer 56606); voltijd; startdatum 1 september 2002; c) de masteropleiding Political Science (CROHO-nummer 60203), voltijd; startdatum 1 september 2001. De opleidingen b) en c) bouwen voort op opleiding a). De opleidingen worden verzorgd binnen de Faculteit der Sociale Wetenschappen. De bacheloropleiding kan op twee plaatsen worden gevolgd: als dagopleiding te Leiden en als avondopleiding op de Campus Den Haag van de Universiteit Leiden. Dit opleidingsrapport is het resultaat van een visitatie over de verslagperiode 1996/97-2001/ 02 conform het Protocol Kwaliteitszorg Onderwijs 2000-2005, Onderwijsvisitatie op Maat, en van een additionele beoordeling van de bachelor- en masteropleidingen conform de Richtlijnen Vervroegde Accrediteringsaanvraag. Dit betekent dat de hoofdstukken 1 tot en met 4 de laatstgenoemde Richtlijnen volgen, maar ook de oude ongedeelde opleiding waar nodig behandelen. De hoofdstukken 5, 6, 8 en 9 sluiten aan bij Onderwijsvisitatie op Maat. Hoofdstuk 7 volgt weer de Richtlijnen vervroegde Accrediteringsaanvraag. In de hoofdstukken 1 tot en met 4 en in hoofdstuk 7 staan in een kader de NVAObeoordelingscriteria vermeld.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
37
1.
Doelstellingen bacheloropleiding Politicologie
Opmerking vooraf: op dit punt zijn er geen verschillen tussen de Leidse en de Haagse vestiging. 1.1
Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Doelstelling van de opleiding is: a) kennis, inzicht en vaardigheid op het gebied van de politicologie; b) academische vorming; c) voorbereiding voor een verdere studieloopbaan, in het bijzonder in de masteropleiding Master of Political Science; d) een zekere mate van voorbereiding op een maatschappelijke loopbaan. Deze doelstelling is vertaald in een aantal algemene cognitieve en vaardigheidseindtermen. De algemene cognitieve eindkwalificaties zijn de volgende; de studenten hebben kennis van en inzicht in: a) kernbegrippen en begrippenstructuren in de bestudering van politieke verschijnselen; b) theorieën, modellen en benaderingen in de analyse van politieke verschijnselen; c) methoden en technieken van politicologisch onderzoek, met inbegrip van ethische aspecten van wetenschapsbeoefening; d) belangrijke inzichten, theorieën, modellen, benaderingen en methoden van de hulpwetenschappen recht, economie, bestuurskunde en geschiedenis; e) de geschiedenis van de politieke filosofie en het werk van de belangrijkste politieke filosofen; f ) politieke stelsels en instituties; g) het functioneren van het Nederlandse politieke bestel; h) politieke oriëntaties en politiek gedrag van elites en burgers; politieke socialisatie; politiek leiderschap; i) politieke aspecten van de relaties tussen staten en internationale organisaties en multinationale ondernemingen; j) Europese samenwerking en integratie en de Europese Unie. De algemene vaardigheidskwalificaties zijn de volgende; studenten kunnen: k) politicologisch onderzoek adequaat (onafhankelijk, kritisch, logisch, gefundeerd) beoordelen; l) op wetenschappelijke wijze schriftelijk en mondeling rapporteren over onderzoek; m) (eenvoudig) onderzoek van politieke verschijnselen ontwerpen en uitvoeren. De doelstelling en eindkwalificaties zijn duidelijk geformuleerd. De eindtermen zijn bijna geheel identiek aan die van de ongedeelde opleiding; het enige verschil betreft vaardigheidsterm m. Bij de ongedeelde opleiding is die als volgt geformuleerd: zelfstandig theoretisch relevant onderzoek van politieke verschijnselen ontwerpen en uitvoeren. De opleiding heeft hiermee en met de verzwaring van het programma van het eerste jaar de lat bewust hoger gelegd. Het bachelorprogramma is zwaarder dan het programma van de eerste drie jaar van de ongedeelde opleiding. De commissie heeft hier op zich geen problemen mee, maar wijst er wel op dat deze verzwaring consequenties kan hebben voor het rendement; aandacht hiervoor is geboden. Doelstelling en eindtermen sporen bijzonder goed met de internationale ontwikkelingen binnen het vakgebied. Als indicatoren hanteert de commissie hiervoor de contacten met buitenlandse 38
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
instellingen, de deelname aan Socrates/Erasmus, staf- en studenten-uitwisseling, expliciete oriëntering aan buitenlandse opleidingen en de internationale dimensie in het programma (gebruikte handboeken en literatuur, cursussen in het Engels); op al deze punten scoort de opleiding hoog. Zij voert een actief internationaliseringsbeleid. De commissie heeft doelstelling en eindtermen ook getoetst aan haar referentiekader (algemeen deel eindrapport, hoofdstuk 3). Leiden kiest voor een heel duidelijk ‘academisch profiel’, ingebed in een brede definitie van de politicologie. Men gaat er vanuit dat de algemene ‘academische vaardigheden’ voldoende zijn om een plaats op de arbeidsmarkt te kunnen vinden. Dit wordt enigszins door de afgestudeerden en het afnemend veld bevestigd als ook door het lage werkloosheidscijfer van afgestudeerde politicologen. Het afnemend veld en afgestudeerden benadrukten in de gesprekken dat brede oriëntatie, analytisch vermogen, leren om veel informatie op bondige manier over brengen hier belangrijk zijn. En dit leert men uitstekend in Leiden. In zoverre blijkt de ‘academische signatuur’ te functioneren. Kennis toegankelijk maken Er bestaat geen expliciete doelstelling/eindterm wat betreft het maken van een ‘vertaalslag’ naar een breed publiek. Wel blijkt uit de beschrijving van het bachelor-programma dat de studenten in de cursus Politicologisch practicum leren een wetenschappelijk artikel te schrijven en dit in een meer populaire versie voor niet-politicologen te vertalen. De commissie beveelt aan deze training in de volgende jaren voort te zetten. Multidisciplinariteit De commissie constateert dat er geen expliciet beleid op dit punt is gevoerd, maar kreeg na de gesprekken toch de indruk dat ten minste de confrontatie van disciplines en de verschillende vakken in de verschillende colleges, ook in de bijvakken, aan de orde komt. Dit zou natuurlijk nog versterkt sterker kunnen worden, bijvoorbeeld door middel van een onderdeel wetenschapstheorie of door gemeenschappelijke programma’s met andere vakken. Misschien kan de geplande ‘Graduate School’ van de Faculteit hier helpen, die ertoe moet dienen de verschillende disciplines van de Faculteit in een onderwijsprogramma samen te brengen. De commissie beveelt aan om hier duidelijk gebruik van te maken door bijvoorbeeld gemeenschappelijk onderwijs met andere vakken te geven en niet alleen eigen programma’s in een dergelijke school onder te brengen. Wat de kennis en het inzicht in het algemeen betreft heeft de commissie de indruk dat vooral de aansluiting van onderzoek en onderwijs, die het wetenschappelijk karakter van de opleiding moet uitmaken, goed is vormgegeven. Er zijn geen problemen te constateren. De commissie had echter zorgen, vanwege de in de zelfstudie genoemde onvoldoende onderwijscapaciteit, dat juist de ‘verdieping’ van kennis in gevaar was; deze moet immers in de vervolgcursussen en seminars van de opleiding tot uitdrukking komen. Met de aanstelling van drie nieuwe docenten en in de toekomst van nog twee ud’s lijkt dit probleem van verdieping – en daarmede ook de mogelijkheid de doelstellingen in eindtermen te vertalen – te zijn opgelost. De commissie wil er wel op wijzen dat het aantal docenten daarmee nog steeds alleen het minimum is dat voor een kwalitatief hoogstaand onderwijs nodig is en dat dat aantal in de toekomst op zijn minst gehandhaafd moet blijven. Voor het overige geeft de toetsing aan het referentiekader de commissie geen aanleiding tot kritische opmerkingen. Oordeel commissie: goed.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
39
1.2
Niveau
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De commissie meent dat de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties van de bacheloropleiding goed aansluiten bij de Dublin-descriptoren. De opleiding geeft duidelijk bij ieder van de categorieën descriptoren aan welke cursussen daarbij naar doel en inhoud een rol spelen. Oordeel commissie: goed. 1.3
Oriëntatie
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master in het wo: • de eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld; • een wo-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere wo-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.
De wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding blijkt met name uit de algemene cognitieve eindkwalificaties a) t/m d) en de drie algemene vaardigheidseindkwalificaties. De afgestudeerde van deze opleiding heeft toegang tot de éénjarige doorstroommaster Political Science. Oordeel commissie: goed. 1.4
Gewogen eindoordeel over doelstellingen opleiding
Eindoordeel commissie: de doelstellingen van de opleiding voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
40
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
2.
Het programma van de bacheloropleiding Politicologie
2.0
Opmerkingen vooraf
De in Leiden verzorgde dagopleiding kent twee trajecten: de monodisciplinaire opleiding Politicologie en de opleiding Politicologie met major-minorcombinatie. De Haagse avondopleiding kent alleen het eerste traject. De monodisciplinaire variant vertoont sterke overeenkomsten met het programma van de eerste drie jaren van de ongedeelde opleiding. In de bacheloropleiding met major-minorcombinatie worden de belangrijkste politicologische kernvakken in de major Politicologie aangeboden naast een vakkenpakket van de minor (op het gebied van Bestuurskunde, Culturele antropologie en sociologie van niet-westerse samenlevingen, Geschiedenis, Psychologie of Wijsbegeerte). De omvang van de major is 128 ECTS, die van de minor 52 ECTS. 2.1
Eisen hbo/wo
Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een wo-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Er is een aantoonbaar verband tussen het opleidingsprogramma en de binnen het departement lopende onderzoeken, zowel bij de keuze als de inhoud van de onderdelen van het programma. Daarnaast sluit het programma goed aan bij de nationale en internationale ontwikkelingen binnen het onderzoek door de participatie van de docenten in nationale en internationale netwerken en organisaties (ECPR, epsNet, APSA, IPSA) en door hun vele contacten met zusterinstellingen in het buitenland. Onderzoeksvaardigheden worden in samenhang en cumulatief tijdens de opleiding ontwikkeld en getraind bij de studenten. De commissie vindt dit uitermate positief. In de propedeuse worden de studenten ingeleid in de statistiek; in het tweede jaar vindt een verdieping plaats in de cursus Methoden van Politicologisch Onderzoek; in het derde jaar wordt de verworven kennis toegepast in het ontwerpen, uitvoeren en rapporteren van een beperkt onderzoek in het Bachelorproject (18 ECTS). Deze training wordt in de masterperiode voortgezet (zie paragraaf 4.1 van dit opleidingsrapport). Hiermee voldoet de opleiding aan de criteria voor het programma van een wo-opleiding. Oordeel commissie: goed. 2.2
Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
• Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. • De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. • De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
41
De eindkwalificaties zijn geconcretiseerd in algemene en specifieke tussendoelstellingen die op hun beurt zijn vertaald in concrete cursusdoelstellingen; deze zijn geconcretiseerd in cursusinhouden. Van de vakspecifieke eindkwalificaties (eindkwalificaties a t/m j) is die met betrekking tot methoden en technieken van het wetenschappelijk onderzoek reeds hierboven sub 2.1 behandeld. De verschillende deelgebieden van de Politicologie komen in het eerste jaar en in verdiepte en uitgebreide vorm in het tweede jaar aan de orde. De algemene eindkwalificaties k t/m m komen in alle onderdelen aan de orde. De cursus Politicologisch practicum staat geheel in het teken van de algemene academische vaardigheden. De commissie meent op grond van het bovenstaande dat de inhoud van het programma de studenten de mogelijkheid biedt om de eindkwalificaties te behalen. De gemelde problemen de doelstellingen ook in differentiële eindtermen te vertalen, lijken met het bestaan van een aantal maatregelen zoals onderwijsdagen, informele gesprekken en de discussie omtrent de zelfstudie te zijn verholpen. Oordeel commissie: goed. 2.3
Samenhang programma
• Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Op de samenhang bij en het cumulatieve karakter van de training in onderzoeksvaardigheden is de commissie hierboven in paragraaf 2.1 al ingegaan. In het algemeen kan worden opgemerkt dat de student in het eerste jaar wordt ingeleid in de belangrijkste deelgebieden van de Politicologie, dat in het tweede jaar zijn kennis verdiept wordt en toegepast wordt in kleine onderzoeken en dat de studenten in het derde jaar een eigen traject volgen door vervolgcursussen te kiezen, waarbij de samenhang van het programma gewaarborgd wordt door de binding van die cursussen aan de deelgebieden van de Politicologie. De commissie meent dat hiermee een goed samenhangend programma tot stand is gebracht. Oordeel commissie: goed. 2.4
Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zo veel mogelijk worden weggenomen.
Wat betreft de ongedeelde opleiding zijn studenten en docenten positief over de haalbaarheid van zowel het propedeuse- als het doctoraalprogramma. Ook bij de Haagse vestiging brengt de haalbaarheid van de propedeuse geen onoverkomelijke problemen met zich; voor zover er al sprake is van knelpunten, dan lijken deze samen te hangen met het voltooien van schrijfopdrachten van enige omvang. Met de studeerbaarheid van de doctoraalopleiding te Den Haag was op het moment van vervaardiging van de zelfstudie nog te weinig ervaring opgedaan. Tot de goede studeerbaarheid wordt zeker bijgedragen door de goede spreiding en aansluiting van de programmaonderdelen en door de goede tentamenregeling. Het goed doordachte studiebegeleidingssysteem speelt eveneens een positieve rol in dit opzicht (zie paragraaf 6.2). De studeerbaarheid komt ook aan de orde bij de onderwijsevaluaties, met name bij de evaluatie op curriculumniveau. Zoals opgemerkt in paragraaf 1.1 is het bachelorprogramma wel zwaarder geworden dan het programma van de eerste drie jaar van de ongedeelde opleiding. Oordeel commissie: goed. 42
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
2.5
Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten.
Kwalificaties instroom Het aandeel vwo-ers in de instroom lag tijdens de verslagperiode boven het landelijk gemiddelde, met uitzondering van het studiejaar 2001/02, waarin het percentage ineens daalde tot 53%. Dit was, aldus de zelfstudie, ongetwijfeld het gevolg van de start van de avondopleiding te Den Haag. Voor deze opleiding melden zich naar verhouding veel studenten met een afgeronde hbo-opleiding. De commissie heeft bijzonder veel waardering voor de wijze waarop de opleiding het onderwijs in de Haagse vestiging heeft toegesneden op de doelgroep. De opleiding heeft, deels binnen universitaire kaders, de afgelopen jaren steeds meer activiteiten ontwikkeld om scholieren en aspirant studenten voor te lichten. Op het niveau van de opleiding ligt de verantwoordelijkheid voor dit soort activiteiten bij een daarvoor ingestelde commissie. Naast de universitaire activiteiten kunnen als speciale opleidingsactiviteiten worden genoemd de Open Dag, meeloopdagen voor scholieren en de Krokusklas. Bij deze activiteiten komt ook de aansluitingsproblematiek vwo-wo aan de orde. Er is echter ook een aantal activiteiten waarin deze problematiek centraal staat en waarbij het doel is de aansluiting tussen beide onderwijsvormen te verbeteren. Het betreft hier het door de universiteit georganiseerde Aansluitingsprogramma vwo-wo. Van de kant van de opleiding zijn docenten, studenten, studieadviseur, studentambassadeur en de studievereniging SPIL hierbij actief betrokken. Omvang instroom Tabel 1 1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98 1998/99 1999/00 2000/01 2001/02
Instroom en ingeschreven studenten 1992/93 tot en met 2001/02 (KUO-tabellen 2.1 en 2.2)
instroom 71 65 61 70 56 55 55 75 113 110
ingeschreven 441 397 362 357 290 270 237 246 317 345
Wat de omvang van de instroom betreft is de opleiding op een meer dan voldoende hoog niveau. De inspanningen die men zich heeft getroost om de instroom weer te doen groeien (zie hierboven) hebben vruchten afgeworpen. De sprong in het studiejaar 2000/01 is het gevolg van de start van de Haagse vestiging in september 2000. Oordeel commissie over kwalificaties instroom: excellent.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
43
2.6
Duur opleiding
• De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: • wo-bachelor: in de regel 180 ECTS studiepunten, • wo-master: minimaal 60 ECTS studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De opleiding voldoet aan de formele eis met betrekking tot de omvang van het curriculum: 180 ECTS. 2.7
Afstemming tussen vorm en inhoud
• Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. • De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De commissie heeft in Leiden geen uitgewerkt didactisch concept aangetroffen. Wel is voor de opleiding vastgelegd op welke manier werkvormen elkaar opvolgen en afwisselen. In de zelfstudie wordt uiteengezet op welke manier studenten worden geactiveerd, en welke rol de mix van onderwijsvormen daarbij speelt. Hierbij valt op dat naarmate het curriculum vordert het accent verschuift van verwerving (consumptie van kennis) via oefening, toepassing en integratie naar productie. In dit proces wordt de rol van de student steeds zelfstandiger en verschuift de rol van de docent van uitlegger naar ondersteuner. De hierboven omschreven mix van werkvormen wordt door de commissie herkend, en is consistent met de doelstellingen die de opleiding zelf stelt. Zowel docenten als studenten geven aan tevreden te zijn over deze werkwijze. De commissie meent dat de nieuw aangetrokken formatie met name zou moeten worden ingezet om meer contacturen met studenten te realiseren. Ook zou doorgelicht moeten worden hoe het staat met het percentage van de beschikbare onderwijstijd die wordt ingezet als contacturen met studenten. De commissie vraagt zich af of het niet mogelijk is om bij gelijkblijvende onderwijsformatie toch meer contacturen te realiseren, zoals ook door de studenten aangegeven. De commissie heeft een opleiding aangetroffen die op zelfverzekerde wijze gestalte geeft aan de mix van werkvormen die in lijn is met de doelstellingen en een bijdrage levert aan het bereiken daarvan. De commissie is hierbij van mening dat er weliswaar sprake is van een degelijke curriculumvorm, maar dat het ambitieniveau op dit vlak niet erg hoog te noemen is. Dit beeld wordt versterkt door daarbij in ogenschouw te nemen dat in het recente verleden door krapte op het personele vlak in de praktijk ‘bezuinigd’ werd op de intensievere werkvormen. De commissie beveelt aan om – liefst ondersteund door ‘best practices’ van zusteropleidingen uit binnen- en buitenland – ambitieuzere doelstellingen te formuleren in de richting van een didactisch model, en er vervolgens de mix van werkvormen op aan te passen. Oordeel commissie: goed. 2.8
Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De toetsing is goed georganiseerd en sluit goed aan op de inhoud en de leerdoelen van de verschillende programmaonderdelen. Er wordt feedback gegeven in die zin dat er per tentamen een inzage wordt georganiseerd (die overigens volgens de door ons geraadpleegde studenten in Leiden beter is georganiseerd dan in de Haagse vestiging). De studenten waren bovengewoon lovend over de feedback van de docenten op papers en werkstukken. 44
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
De commissie heeft bij haar bezoek recente tentamenopgaven ingezien. Deze waren van goede kwaliteit. Opvallend is dat er geen wezenlijke objectieve controle is of de beoordelingen uniform en consistent worden uitgevoerd. De Opleidingscommissie en de Examencommissie reageren uitsluitend wanneer er klachten door studenten worden ingediend. De commissie beveelt aan dat de Examen- en Opleidingscommissie pro-actiever dan nu het geval is toezicht houden op uniforme en consistente toetsing en beoordeling. Wat betreft de kwaliteit van de begeleiding en beoordeling van de afstudeerscripties verwijst de commissie naar paragraaf 4.8 van dit opleidingsrapport. Oordeel commissie: voldoende. 2.9
Gewogen eindoordeel commissie over programma opleiding
Eindoordeel commissie: het programma van de opleiding voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
45
3.
Doelstellingen masteropleiding Political Science
3.1
Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificatiesvandeopleidingsluitenaanbijdeeisendiedoor(buitenlandse)vakgenotenendeberoepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Doel van de opleiding is de studenten zodanige kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van de Politicologie bij te brengen dat zij goed voorbereid zijn op een (eindverantwoordelijke) functie in de verschillende maatschappelijke werkvelden voor politicologen, zoals de politiek, het openbaar bestuur, de massamedia, het (inter)nationale bedrijfsleven en non-profit organisaties. Ook beoogt de opleiding de studenten goed voor te bereiden op een vervolgstudie in de Politicologie, bijvoorbeeld de MA Political Science Research, om zich voor te bereiden op een eventueel promotieonderzoek. De algemene cognitieve eindkwalificaties zijn de volgende; de studenten hebben kennis van en inzicht in: a) de ‘State of the Art’ in de wetenschap der politiek, waaronder de huidige dominante benaderingen en theorieën en de nieuwe inzichten en paradigma’s; b) het huidige niveau alsmede de grenzen van de theoretische kennis op het gebied van de wetenschap der politiek; c) belangrijke klassieke en recente toonaangevende theoretische publicaties en belangrijke mijlpalen van empirisch onderzoek in de verschillende deelgebieden van de wetenschap der politiek; d) het belang van theorievorming en empirisch onderzoek voor vergroting van inzicht in politiek; e) de algemene methoden van onderzoek en traditionele en nieuwe technieken van dataverzameling en -analyse, zoals toegepast in de wetenschap de politiek. De algemene vaardigheidskwalificaties zijn de volgende; de studenten kunnen: a) fundamentele vragen met betrekking tot de wetenschap der politiek formuleren; b) onderzoeken of de bestaande kennis binnen de wetenschap der politiek die vragen beantwoordt; c) de ontwikkeling van de wetenschap der politiek waarderen; d) de wetenschappelijke aspecten van de discipline waarderen; e) de bijzondere waarde van empirisch onderzoek voor politicologische theorieontwikkeling erkennen. De doelstelling en eindkwalificaties zijn duidelijk geformuleerd. De eindkwalificaties vertonen sterke overeenkomst met die van de ongedeelde opleiding. De verschillen in breedte en diepte tussen de eindkwalificaties voor de bachelor- en de masteropleiding (zie referentiekader commissie) komen duidelijk in de programma’s tot uiting. Voor het commentaar van de commissie op doelstelling en eindkwalificaties wordt verwezen naar paragraaf 1.1 van dit opleidingsrapport. Oordeel commissie: goed. 3.2
Niveau
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De commissie meent dat de door de opleiding geformuleerde eindkwalificatiesvandemasteropleiding goed aansluiten bij de Dublin-descriptoren. De opleiding geeft duidelijk bij ieder van de categorieën descriptoren aan welke cursussen daarbij naar doel en inhoud een rol spelen. Oordeel commissie: goed. 46
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
3.3
Oriëntatie
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master in het wo: • de eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld; • een wo-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een wo-opleiding vereist is of dienstig is.
De wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding blijkt uit alle eindkwalificaties. De afgestudeerde van deze opleiding is in staat om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten. Multidisciplinaire vraagstukken komen echter duidelijk minder aan de orde. Oordeel commissie: goed. 3.4
Gewogen eindoordeel over doelstellingen opleiding
Eindoordeel commissie: de doelstellingen van de opleiding voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
47
4.
Het programma van de masteropleiding Political Science
4.0
Opmerkingen vooraf
De masteropleiding kan voorlopig alleen te Leiden worden gevolgd. De opleiding wordt in het Engels gegeven en bestaat uit de volgende onderdelen: Political Science: State of the Art (7 ECTS); Political Science: Theories and Methods (7 ECTS); vier seminars (4 x 7 ECTS); Master thesis (18 ECTS). 4.1
Eisen hbo/wo
• Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een wo-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
De commissie verwijst hiervoor allereerst naar haar positieve oordeel in paragraaf 2.1. In aanvulling daarop kan meegedeeld worden dat de training in onderzoeksvaardigheden wordt voortgezet in de verplichte cursus ‘Political Science: Theories and Methods’. Deze cursus helpt de student bij het kiezen van de probleemstelling en de onderzoeksvraag voor de scriptie (18 ECTS) waarmee de opleiding wordt afgesloten. Oordeel commissie: goed. 4.2
Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
• Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. • De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. • De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De eindkwalificaties zijn geconcretiseerd in algemene en specifieke tussendoelstellingen die op hun beurt zijn vertaald in concrete cursusdoelstellingen; deze zijn geconcretiseerd in cursusinhouden. In alle opleidingsonderdelen wordt aandacht besteed aan de algemene academische vaardigheden. Wat de vakspecifieke vaardigheden betreft: centraal staan in de opleiding, in het verlengde van de eindkwalificaties, de theorieontwikkeling en het onderzoek in de Politicologie. De commissie meent op grond van het bovenstaande dat studenten die de cursussen en seminars met voldoende resultaat afsluiten en een afstudeerscriptie van voldoende niveau vervaardigen de eindkwalificaties van de opleiding hebben bereikt. Oordeel commissie: goed.
48
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
4.3
Samenhang programma
• Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Het programma bestaat uit twee verplichte cursussen (State of the Art; Theories and Methods), vier seminars en een scriptie. Specialisatie vindt plaats door de keuze van de seminars en die van het scriptie-onderwerp, waarbij Theories and Methods een hulpmiddel vormt. Hiermee is een hechte samenhang in het programma verzekerd. Oordeel commissie: goed. 4.4
Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
De feitelijke studielast van de masterfase is lichter noch zwaarder geworden dan die van het vierde jaar van de ongedeelde opleiding, die realistisch is gebleken (zie paragraaf 2.4). De hechte samenhang van het programma verhoogt de studeerbaarheid ervan. Oordeel commissie: goed. 4.5
Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten.
De afgestudeerden van de Leidse bacheloropleiding Politicologie en die van de Bacheloropleidingen Politicologie van de andere Nederlandse universiteiten hebben direct toegang tot deze masteropleiding. Studenten van andere (buitenlandse) universiteiten kunnen instromen; hierbij past de examencommissie een strenge selectie toe. Een en ander garandeert naar de mening van de commissie voldoende dat het programma aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. De commissie heeft met name veel waardering voor de wijze waarop de opleiding gezorgd heeft voor een goede aansluiting van haar onderwijs voor de buitenlandse studenten. Wat de omvang van de instroom betreft: in het academisch studiejaar 2001/2002 zijn elf studenten begonnen met de opleiding, in 2002/2003 dertien studenten en in 2003/2004 twintig studenten. Oordeel van de commissie over kwalificaties instroom: excellent. 4.6
Duur opleiding
• De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: • wo-bachelor: in de regel 180 ECTS studiepunten; • wo-master: minimaal 60 ECTS studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De opleiding voldoet aan de formele eis met betrekking tot de omvang van het curriculum: 60 ECTS.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
49
4.7
Afstemming tussen vorm en inhoud
• Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. • De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Zie hier paragraaf 2.7 voor opmerkingen die zowel de bachelor- als de masteropleiding betreffen. Oordeel commissie: goed. 4.8
Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Voor een meer algemene beschouwing over dit facet verwijst de commissie naar paragraaf 2.8 van dit opleidingsrapport. Ieder lid van de commissie las twee afstudeerscripties van de ongedeelde opleiding, één met een hoge en één met een lage waardering. Wat betreft de kwaliteit van de begeleiding en beoordeling van de afstudeerscripties valt het de commissie op dat de begeleiders hun bevindingen noch hun beoordeling schriftelijk vastleggen. De examencommissie beschikt niet over instrumenten om een consistente beoordeling van scripties te bewaken. De commissie is van mening dat beoordelingen schriftelijk vastgelegd dienen te worden, en dat er een heldere scriptieregeling wordt vastgesteld die een consistente beoordeling waarborgt en ondubbelzinnig aangeeft hoe het eindcijfer wordt bepaald. Bovendien heeft de commissie opgemerkt dat het door de opleiding gegeven beeld van een strenge becijfering van de scripties niet volledig aan de realiteit voldoet: bij de evaluatie van de scripties door de commissie werden herhaaldelijk te hoge cijfers aangetroffen. Oordeel commissie: voldoende. 4.9
Gewogen eindoordeel commissie over programma opleiding
Eindoordeel commissie: het programma van de opleiding voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
50
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
5.
Effectiviteit van de organisatie en inzet van de staf
5.1
Effectiviteit van de organisatie
De organisatiestructuur wordt gekenmerkt door deelname aan de verschillende besturen door dezelfde personen. Dit voorkomt communicatieproblemen. Er is een differentiatie van functies met het departementsbestuur als bundelende instantie door de verdeling van taken aan de driehoek van opleidingsbestuur, departementsbestuur en instituutsbestuur. De opleidingscommissie heeft, zoals wettelijk vastgesteld, een adviserende functie. Ze is het orgaan dat ondanks deze gelimiteerde competentie toch belangrijk voor voorstellen, probleemsignalering en het vinden van oplossingen in het onderwijs zou kunnen zijn. Om deze functies adequaat waar te kunnen nemen en gehoor te krijgen, is het belangrijk personen met gezag in de commissie op te nemen en pro-actief te werken. In beide opzichten constateert de visitatiecommissie tekortkomingen. De samenstelling van de opleidingscommissie in Leiden is nogal aan de lichte kant, in die zin dat er geen persoon met een vooraanstaande functie zitting in heeft. Het blijkt dat de commissie haar taak vooral in de bespreking van onderwijsevaluaties ziet. Een pro-actieve houding was duidelijk minder zichtbaar. Zowel de samenstelling van de opleidingscommissie als ook het vervullen van haar taken zou in toekomst een onderwerp van aandacht moeten zijn. Ook de examencommissie voert duidelijk geen pro-actief beleid. Ze reageert op problemen, die echter zeer zelden voorkomen. Juist op het vlak van tentaminering en scriptiebeoordeling zou men van de commissie een voortvarende instelling mogen verwachten om tot meer uniformiteit en harmonisering van de criteria te komen. De commissie heeft kunnen constateren dat de organisatie volgens de MUB bekwaam is verlopen en dat de vrees dat een hiërarchische organisatiestructuur tot verlies aan initiatieven en van wetenschappelijke vrijheden zou leiden ongegrond is. De faculteit vindt dat voor haar genoeg beleidsruimte overblijft; het departement heeft genoeg vrijheid om nieuwe oplossingen aan te dragen en op eigen manier beleid te ontvouwen. De overgang van een interfacultaire vakgroep naar een departement binnen de Faculteit der Sociale Wetenschappen is een pijnlijk proces geweest dat echter tot een bevredigende oplossing voor iedereen heeft geleid. Wat het personeelsbeleid betreft merkt de commissie het volgende op. Het aanstellen van vrouwelijke docenten komt nu pas op gang. De commissie meent dat dit beleid voortvarend moet worden voortgezet. Dit geldt ook voor het aanstellen van allochtone en gehandicapte medewerkers. Voorts zou de vergrijzing tegen moeten worden gegaan. Met de recente uitbreiding van de formatie kan nu een duidelijk beleid ontwikkeld worden tot aanstelling van jonge wetenschappers. De commissie heeft kennis genomen van de invoering van het systeem van resultaat- en ontwikkelingsgesprekken; zij hoopt dat deze gesprekken regelmatig zullen worden gehouden en waar nodig tot consequenties zullen leiden. Oordeel van de commissie: voldoende. 5.2
Inzet van de staf
Het academisch niveau van de staf is uitstekend. De commissie is voorts tevreden met de opzet om docenten te hebben die op verschillende gebieden flexibel inzetbaar zijn: dit is heel belangrijk als ‘redundancy structure’ in moeilijke tijden. En het geeft ook een bredere visie. QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
51
Wat betreft het didactisch niveau van de docenten ziet de commissie nog geen duidelijk beleid. Er is sprake van te veel vrijblijvendheid. De commissie erkent dat er door de onderwijsevaluaties systematische controle plaatsvindt. Maar men moet meer gebruik maken van de bestaande mogelijkheden om de didactische vaardigheid te verbeteren. Hetzelfde geldt voor het Engels: als internationaliteit zo belangrijk is, dan moet er systematisch op worden gelet dat de didactische kwaliteiten in het Engels ook voldoende zijn. De zelfstudie gaf nog blijk van een belangrijk tekort aan onderwijspersoneel. De commissie acht dit een belangrijk probleem. Met de nieuwe aanstellingen is, zoals boven al gezegd, dit structurele probleem op het ogenblik opgelost. Dit neemt niet weg dat de opleiding gedurende een groot aantal jaren met een tekort haar taak heeft moeten uitvoeren en dat alleen door een grote inzet van de staf deze moeilijke periode overbrugd is kunnen worden. Oordeel van de commissie: goed. 5.3
Gewogen eindoordeel commissie over effectiviteit van de organisatie en inzet van de staf
Eindoordeel commissie: de effectiviteit van de organisatie en de inzet van de staf voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
52
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
6.
Faciliteiten en voorzieningen
6.1
Materiële voorzieningen
De commissie meent dat de onderwijsruimten waarover de opleiding beschikt zowel wat omvang als wat kwaliteit betreft toereikend zijn om het programma uit te voeren. De faciliteiten maken het mogelijk de gekozen werkvormen daadwerkelijk te realiseren. In de zelfstudie wordt nog gewag gemaakt van een niet toereikend budget voor de bibliotheekcollectie. Inmiddels is het budget aanzienlijk opgehoogd. Ook voor wat betreft zaken als studieplekken, toegankelijkheid en bibliotheekinstructie is de situatie in de bibliotheek goed op orde. De commissie heeft vastgesteld dat er voldoende goed uitgeruste pc-werkplekken zijn. Hoewel op piekmomenten krapte wordt ervaren geven zowel docenten als studenten aan dat op dit vlak toereikende faciliteiten worden geboden. Voor het gebruik van ICT in het onderwijs is er nog geen sprake van een ambitieus beleid bij de opleiding. De belangrijkste pijler van het ICT-beleid is de digitale leeromgeving ‘Blackboard’; voor alle vakken is een ‘Blackboardomgeving’ gerealiseerd, maar voor een belangrijk deel wordt hiervan slechts in bescheiden mate gebruik gemaakt. De commissie is erg tevreden over het reeds genomen initiatief om onderzoek te doen naar best practices op het gebied van gebruik van ICT in het onderwijs bij zusterinstellingen in het buitenland. Bij het opstellen van de zelfstudie werd nog een zorgelijke financiële situatie geschetst, maar tijdens het visitatiebezoek kon worden gemeld dat de financiële situatie aanzienlijk is verbeterd, hetgeen zich heeft geuit in een uitbreiding van de formatie en uitbreiding van het bibliotheekbudget. Oordeel van de commissie: goed. 6.2
Studiebegeleiding
Er is een stelsel van studieadvisering en studiebegeleiding opgezet met een goed netwerk van informatiepunten en met een studievoortgangsregistratiesysteem waarover de gebruikers zeer enthousiast zijn In dit verband mogen in het bijzonder genoemd worden het studielange mentoraat en het Bindend Studieadvies. Het departement heeft destijds niet gekozen voor een groepsmentoraat in het eerste jaar, maar voor een individueel docentmentoraat dat de gehele studietijd intact blijft. Wel zijn de contacten in het eerste jaar intensiever dan in de latere studiejaren, mede in verband met het uiterlijk eind augustus uit te brengen Bindend Studieadvies. Hierbij kan de student een bindend negatief studieadvies krijgen wanneer hij/zij in het eerste jaar (vóór 31 augustus) ofwel minder dan 30 ECTS heeft gehaald ofwel 30 of meer ECTS heeft gehaald maar niet voldaan heeft aan de aanvullende eisen die zijn vastgesteld in de OER. Oordeel commissie: excellent. 6.3
Gewogen eindoordeel over faciliteiten en voorzieningen
Eindoordeel commissie: de faciliteiten en voorzieningen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
53
7.
Interne kwaliteitszorg. Kwaliteit zelfstudie
7.1
Evaluatie resultaten
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De commissie meent dat de opleiding op de goede weg is bij de evaluatie van de resultaten van het door haar verzorgde onderwijs. Het onderwijsprogramma als zodanig wordt zowel schriftelijk als mondeling geëvalueerd, per afzonderlijke cursus, het opleidingsprogramma als geheel en aan het einde van de opleiding met behulp van exit-formulieren. De cursusevaluaties worden besproken in de opleidingscommissie die daarover een standpunt formuleert dat wordt meegedeeld aan de betrokken docent(en) alsook aan de opleidingsdirecteur, in voorkomende gevallen met het verzoek om actie te ondernemen en bijgevoegde aanbevelingen in overweging te nemen. Streefdoelen spelen hierbij een belangrijke rol. De opleiding onderscheidt streefdoelen met een permanent karakter en streefdoelen die veeleer gericht zijn op binnen afzienbare termijn te realiseren doelen. Als voorbeelden van de eerste soort kunnen genoemd worden: een minimaal acceptabele score voor de overall kwaliteit van de aangeboden cursussen; een op zijn minst voldoende score van de docentkwalificaties bij de cursusevaluaties; een minimumniveau van de omvang en kwaliteit van de instroom; een voldoende rendement van afzonderlijke cursussen zowel als de opleiding als geheel. De commissie merkt hierbij op dat er nog niet in alle gevallen sprake is van geoperationaliseerde, dus toetsbare streefdoelen. Bij de tweede soort streefdoelen is daar al veel meer sprake van. Het gaat daarbij om zaken als vervroeging van besluitvorming over het opleidingsprogramma, stijging van scores bij cursusevaluaties, inrichting van pc-werkplekken etc. Oordeel commissie: goed. 7.2
Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De commissie meent dat de evaluaties in voldoende mate aanleiding geven tot het treffen van maatregelen ter verbetering. Soms worden zo spoedig mogelijk, al tijdens het studiejaar, maatregelen genomen. De commissie werden enkele recente voorbeelden daarvan genoemd: het aanbieden van een of meer extra werkgroepen, vervolgcursussen en seminars ter vermijding van een te groot aantal studenten bij de andere groepen; overleg met docenten over een niet geheel duidelijke opdracht; organiseren van extra voorlichtingsbijeenkomsten voor studenten. Daarnaast wordt het geheel aan evaluaties aan het einde van het jaar besproken in vergaderingen van de departementscommissie en/of tijdens de jaarlijkse onderwijsdag. Ook dit leidt tot verbetermaatregelen. Bijvoorbeeld: de invoering van een standaard evaluatievragenlijst; de inventarisatie van en aanzet tot standaardisatie van de omvang van de vereiste literatuurstudie van vergelijkbare cursussen. Oordeel commissie: goed.
54
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
7.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Studenten en medewerkers zijn actief betrokken bij de interne kwaliteitszorg. De commissie meent dat de relatie met alumni en beroepenveld versterkt zou moeten worden. Oordeel commissie: goed. 7.4
Kwaliteit zelfstudie
De kwaliteit van de zelfstudie was op alle aspecten (informatie; zelfkritisch gehalte) goed tot zeer goed. Zij was bovendien helder geschreven. Oordeel commissie: goed. 7.5
Gewogen eindoordeel over interne kwaliteitszorg
Eindoordeel commissie: de interne kwaliteitszorg voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
55
8.
Resultaten
8.1
Gerealiseerd niveau
De commissie meent dat de opleiding goed slaagt in haar doelstelling studenten op te leiden die in staat zijn tot een zelfstandige beroepsuitoefening of in aanmerking komen voor een vervolgopleiding tot onderzoeker of docent. Zoals in paragraaf 1.1 van dit opleidingsrapport opgemerkt lijkt de ‘academische signatuur’ te functioneren op de arbeidsmarkt. De gerealiseerde arbeidsmarktperspectieven zijn goed te noemen, met name in overheid en semi-overheid. De door de commissie gelezen afstudeerscripties waren veelal van goede kwaliteit, hoewel er ook waren die tegenvielen, vooral wat betreft de verantwoording van wetenschappelijke methoden. Oordeel commissie: goed. 8.2
Onderwijsrendement
Tabel 2.
Propedeuserendement 1992/93 tot en met 2001/02 (in percentages; cumulatief; KUO-tabel 3.1) na 1 jaar 26 30 26 28 31 15 33 27 35 36
1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98 1998/99 1999/00 2000/01 2001/02
Tabel 3.
na 2 jaar 51 50 45 56 67 43 54 63 47
na 3 jaar 55 54 50 63 69 47 59 70
Postpropedeuserendement 1992/93 tot en met 1999/00 (in percentages; cumulatief; KUO-tabel 4.1)
1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98 1998/99
na 3 jaar 0 0 4 0 6 4 0
1999/00
0
na 4 jaar na 5 jaar na 6 jaar na 7 jaar na 8 jaar na 8 jaar binnen cluster 16 34 56 75 78 78 10 28 48 55 62 66 13 17 46 63 67 67 8 32 55 66 6 23 42 8 21 7
In de zelfstudie wordt geconstateerd dat het propedeuserendement, ondanks de vele inspanningen en de introductie van het Leidse systeem met Bindend Studieadvies (BSA) in het bijzonder, ruim onder een maximale score blijft, zeker na één studiejaar. Wat deze maximale score is wordt niet gezegd. 56
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
De commissie vindt een rendement na één jaar van circa 30% ook te laag; hierbij moet overigens worden opgemerkt dat dit percentage wel boven het landelijk percentage bij Politicologie ligt. Daar de propedeuse een selecterend karakter heeft is een streefcijfer voor het totaal propedeuserendement moeilijk te geven. Gegeven dit selecterend karakter zou verwacht mogen worden dat het postpropedeuserendement betrekkelijk hoog zou kunnen zijn; te denken ware aan circa 80%. Dit wordt niet gehaald. De uitval na de propedeuse is te hoog. Het valt moeilijk te voorspellen wat de effecten van de invoering van de bachelor-masterstructuur zullen zijn op de rendementen. De verhoging van de eisen in de bacheloropleiding (zie boven) maakt het echter zeker niet makkelijker, om de rendementen in de eerste drie jaar te verbeteren. De commissie beseft, zoals in hoofdstuk 5 van het Algemeen deel van dit eindrapport (paragraaf 5.6) gesteld, dat een opleiding maar ten dele een invloed heeft op de manier van studeren van studenten ook al is de studiebegeleiding in het eerste jaar zeker excellent. Oordeel commissie: onvoldoende. 8.3
Gewogen eindoordeel over resultaten
Eindoordeel commissie: de resultaten voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit. De commissie heeft hierbij laten meewegen dat het lage onderwijsrendement geen specifiek probleem van de Leidse Politicologie opleiding is, maar eerder een meer algemeen landelijk probleem.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
57
9.
Internationalisering en externe contacten
Wat internationalisering betreft is de opleiding op een meer dan voldoende hoog niveau. De opleiding heeft zes bilaterale overeenkomsten met zusteropleidingen in het kader van Socrates/ Erasmus. Daarnaast heeft de opleiding twee bilaterale uitwisselingscontracten in de Verenigde Staten en maken studenten geregeld gebruik van overeenkomsten van andere opleidingen. De grote aantallen inkomende studenten duiden op een zeer sterke waardering van de opleiding in het buitenland. Wat betreft het onderwijs richt het beleid van de opleiding zich op internationalisering van het curriculum voor Nederlandse studenten en het voorzien in de onderwijsbehoeften van buitenlandse studenten. Stafleden van het departement participeren in de belangrijkste internationale organisaties voor de Politicologie en hebben intensieve contacten met Politicologie afdelingen in het buitenland. Aandachtspunt van het departement is voorts de vaardigheid van de eigen staf in het geven van Engelstalig onderwijs. Oordeel van de commissie: excellent.
58
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
10.
Samenvattend totaal oordeel over de opleidingen
Totaal oordeel commissie: de bacheloropleiding Politicologie en de masteropleiding Political Science voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
Overzicht beoordeling commissie onderwerp
oordeel facet (+/-)
oordeel (O/V/G/E)
1. doelstellingen bacheloropleiding
+
1.1 domeinspecifieke eisen 1.2 niveau 1.3 oriëntatie
G G G
2. programma bacheloropleiding
+
2.1 eisen wo 2.2 relatie doelstellingen programma 2.3 samenhang programma 2.4 studielast 2.5 instroom 2.6 duur 2.7 afstemming vormgeving en inhoud 2.8 beoordeling en toetsing
G G G G E V G V
3. doelstellingen masteropleiding
+
3.1 domeinspecifieke eisen 3.2 niveau 3.3 oriëntatie
G G G
4. programma masteropleiding
+
4.1 eisen wo 4.2 relatie doelstellingen programma 4.3 samenhang programma 4.4 studielast 4.5 instroom 4.6 duur 4.7 afstemming vormgeving en inhoud 4.8 beoordeling en toetsing
G G G G E V G V
5. effectiviteit organisatie en inzet van de staf
+
5.1 effectiviteit organisatie
V
5.2 inzet vaan de staf
G
6. + faciliteiten en voorzieningen
6.1 materiële voorzieningen 6.2 studiebegeleiding
G E
7. interne kwaliteitszorg. Kwaliteit zelfstudie
+
7.1 evaluatie resultaten 7.2 maatregelen tot verbetering 7.3 betrekken van medewerkers etc. 7.4 kwaliteit zelfstudie
G G G G
8. resultaten
+
8.1 gerealiseerd niveau 8.2 onderwijsrendement
G O
9. internationalisering en externe contacten
+
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
E
59
60
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Opleidingsrapport Universiteit van Amsterdam Inleiding Dit opleidingsrapport betreft de volgende opleidingen: d) de ongedeelde opleiding Politicologie (CROHO-nummer 6606); voltijd en deeltijd; e) de bacheloropleiding Politicologie (CROHO-nummer 56606); voltijd en deeltijd; startdatum 1 september 2003; f ) de masteropleiding Politicologie (CROHO-nummer 66606); voltijd en deeltijd; startdatum 1 september 2003. De opleidingen b) en c) bouwen voort op opleiding a). De opleidingen worden Gedragswetenschappen.
verzorgd
binnen
de
Faculteit
der
Maatschappij-
en
Dit opleidingsrapport is het resultaat van een visitatie over de verslagperiode 1997-2002 conform het Protocol Kwaliteitszorg Onderwijs 2000-2005, Onderwijsvisitatie op Maat, en van een additionele beoordeling van de bachelor- en masteropleidingen conform de Richtlijnen Vervroegde Accrediteringsaanvraag. Dit betekent dat de hoofdstukken 1 tot en met 4 de laatstgenoemde Richtlijnen volgen, maar ook, de oude ongedeelde opleiding waar nodig behandelen. De hoofdstukken 5, 6, 8 en 9 sluiten aan bij Onderwijsvisitatie op Maat. Hoofdstuk 7 volgt weer de Richtlijnen vervroegde Accrediteringsaanvraag. In de hoofdstukken 1 tot en met 4 en in hoofdstuk 7 staan in een kader de NVAObeoordelingscriteria vermeld.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
61
1. 1.1
Doelstellingen bacheloropleiding Politicologie Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Doelstelling van de opleiding: bij de voltooiing van de opleiding dient de student: a) b) c) d)
kennis te hebben over de relevantie van andere disciplines (i.h.b. recht, economie, geschiedenis, sociologie en filosofie) voor de wetenschap der politiek; kennis te hebben van de inrichting en werking van nationale, inter- en transnationale politiek-bestuurlijke systemen en processen, en van normatieve theorie; inzicht te hebben in aard en locus van politiek in de hedendaagse samenleving; het vermogen te hebben tot het vergaren van informatie over politieke verschijnselen, het kritisch belichten van die verschijnselen aan de hand van concepten uit voornoemde kennisvoorraden en het met behulp daarvan handelingsgericht kunnen bewerken van zulke verschijnselen in teams.
Daartoe dient de afgestudeerde te beschikken over de volgende kennis en vaardigheden (eindtermen): a) b) c) d) e)
een algemeen inzicht hebben in de belangrijkste theoretische stromingen en benaderingen in de politicologie; een empirische en theoretische kennis hebben van een van de deelgebieden van de politicologie; een globaal inzicht hebben in ten minste één andere sociale wetenschap of in een aansluitende universitaire discipline; een breed overzicht hebben van methoden van empirisch politicologisch onderzoek en van hun mogelijkheden en grenzen; in staat zijn om, aan de hand van theoretische kennis, actuele maatschappelijke en politieke verschijnselen te analyseren en te interpreteren,
alsmede over de navolgende praktische vaardigheden: f)
het kunnen lezen en mondeling en schriftelijk samenvatten van theoretische en beschrijvende wetenschappelijke teksten; g) het kunnen formuleren van een probleemstelling; h) in staat zijn om de bestanden te gebruiken van de voor de studie relevante bibliotheken en andere relevante informatiebronnen; i) in staat zijn om mondeling kennis over te dragen, met name via het houden van heldere voordrachten; j) in staat zijn om schriftelijk kennis over te dragen, met name via het opstellen van goed leesbare rapporten; k) in staat zijn om actief en met goede argumenten, zowel mondeling als schriftelijk, te participeren in wetenschappelijke en politiek/maatschappelijke discussies; l) het kunnen formuleren van een onderzoeksvraag; m) in staat zijn te formuleren en te verantwoorden, in hoeverre en waarom de in een onderzoek gevonden data een antwoord leveren op de onderzoeksvraag; n) in staat zijn de gevonden data te verwerken in een heldere en goed leesbare rapportage. De doelstelling en eindtermen van de opleiding zijn helder geformuleerd; zij bouwen voort op die van de ongedeelde opleiding. Wel heeft er een herformulering van de doelstelling plaatsgevonden waarbij de kennis van andere disciplines en inzicht in het bijzondere van 62
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
de politiek expliciet zijn vermeld. De commissie vindt dit een verbetering. Wat betreft de eindtermen is de verdieping van de afstudeerrichting in de masteropleiding geplaatst. De term afstudeerrichting is daarom verdwenen in de eindtermen van de bacheloropleiding. Doelstelling en eindtermen sporen ook met de internationale ontwikkelingen binnen het vakgebied. Als indicatoren hanteert de commissie hiervoor de contacten met buitenlandse instellingen, de deelname aan Socrates/Erasmus, staf- en studentenuitwisseling, expliciete oriëntering aan buitenlandse opleidingen en de internationale dimensie in het programma (gebruikte handboeken en literatuur, cursussen in het Engels); op veel van deze punten scoort de opleiding hoog. Ook de sterke opname van aio’s in internationale netwerken kan hier genoemd worden. Zoals ook opgemerkt in hoofdstuk 9 van dit opleidingsrapport, er is sprake van een uitstekend internationaliseringsbeleid. Er is ook sprake van aansluiting bij de eisen van de beroepspraktijk in die zin dat de afgestudeerden flexibel ingezet kunnen worden. Hun brede kennis maakt het mogelijk om op verschillende terreinen van de maatschappij werkzaam te zijn. Aan de andere kant komt maar de helft van de politicologiestudenten aan de UvA ook daadwerkelijk in beroepsvelden terecht die nauw aansluiten bij de kennis en vaardigheden ontwikkeld in de studie. De commissie heeft doelstelling en eindtermen ook getoetst aan haar referentiekader (algemeen deel eindrapport, hoofdstuk 3). Er is geen sprake van een duidelijk afstudeerprofiel; de opleiding wil kennelijk mensen afleveren met een breed profiel die over analytische vaardigheden beschikken en in staat zijn tot kritische reflectie en tot het zien van samenhangen tussen disciplines. De commissie hecht grote waarde aan de communicatieve vaardigheden. Uit een onderzoek van het SCO-Kohnstamm Instituut1, dat betrekking had op 196 recent afgestudeerde UvA politicologen, kwam naar voren dat er een grote discrepantie werd ervaren tussen het grote belang van sociale en contactuele vaardigheden en van mondelinge uitdrukkingsvaardigheid voor de huidige functie en de bijdrage van de opleiding aan het verwerven daarvan. De commissie heeft geconstateerd dat de opleiding zich dit heeft aangetrokken door hierop gerichte projecten in de propedeuse en in het tweede en derde jaar van de bacheloropleiding op te nemen. Daarnaast acht zij het gewenst dat de studenten bij het leren schrijven en presenteren het niet wetenschappelijke publiek duidelijker voor ogen hebben: wetenschappelijke kennis toegankelijk kunnen maken voor een breed publiek is van groot belang. Het door de commissie voorgestane brede beroepsprofiel maakt het wenselijk dat de opleiding relaties onderhoudt met het beroepsveld. Uit de UvA Student Tevredenheidsmonitor 2001 blijkt dat Politicologie studenten geen goed beeld hebben van de arbeidsmarkt en het verbaast de commissie enigszins dat dit onderwerp niet aan de orde komt in het Afdelingsplan Politicologie 2004-2008 (Versterken en Vernieuwen). De commissie vraagt zich af of een nadrukkelijkere rol van de stage in het curriculum op dit punt een verbetering zou kunnen bieden. Zij gaat hierop nader in in hoofdstuk 5 van het algemeen deel van het eindrapport. De commissie heeft waardering voor de aandacht voor multidisciplinariteit van de opleiding, niet alleen blijkend uit de eindtermen maar ook uit de invoering van brede afstudeerrichtingen in de masteropleiding, in de bacheloropleiding voorbereid via de kernmodulen, en uit vakken als Politieke economie en Rechtsorde politicologisch beschouwd. Het gaat hier om afstudeerrichtingen en vakken die duidelijk niet op één vak of subdiscipline gericht zijn, maar tot doel hebben verschillende subdisciplines te integreren, zoals sociologie, internationale betrekkingen, geschiedenis en rechten. Positief vindt de commissie ook de integratie van Bestuurskunde in Politicologie. 1
Naar een onderwijskundige verbetering van de opleiding Politicologie (oktober 2002)
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
63
De multidisciplinariteit wordt ook bevorderd doordat de student aan de Universiteit van Amsterdam de opleiding kan inrichten volgens het major/minorprincipe; een minor is hierbij een samenhangend programma van 30 of 60 ECTS in een ander vakgebied. Een coördinerende en faciliterende rol wordt hierbij gespeeld door het Instituut voor Interdisciplinaire Studies (IIS). Voor het overige geeft de toetsing aan het referentiekader de commissie geen aanleiding tot opmerkingen. Oordeel commissie: goed. 1.2
Niveau
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De opleiding heeft de commissie in een overzicht aangegeven op welke wijze de in de vorige paragraaf genoemde opleidingsdoelen, eindtermen en vaardigheden aansluiten bij de Dublindescriptoren. De commissie concludeert op grond hiervan dat de opleiding voldoet aan deze descriptoren. Oordeel commissie: goed. 1.3
Oriëntatie
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master in het wo: • de eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld; • een wo-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere wo-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.
De wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding blijkt naar de mening van de commissie met name uit de eindkwalificaties d, e en k-n. De afgestudeerde van deze opleiding heeft toegang tot de éénjarige doorstroommaster Politicologie. Oordeel commissie: goed. 1.4
Gewogen eindoordeel over doelstellingen opleiding
Eindoordeel commissie: de doelstellingen van de opleiding voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
64
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
2.
Het programma van de bacheloropleiding Politicologie
2.0
Opmerkingen vooraf
In het begin van 1999 is het startschot gegeven voor de heroverweging van de opleiding. Dit resulteerde in de invoering van de nieuwe propedeuse in september 2000, van het nieuwe basisdoctoraal in september 2001 en van de nieuwe afstudeerfase in september 2002. Per 1 september 2003 werd de bachelor-masterstructuur ingevoerd. De bacheloropleiding kan voltijds en deeltijds gevolgd worden. Er is echter geen sprake van aparte deeltijdprogramma’s. Er zijn (vrijwel) geen avondcolleges en er zijn geen weekendcolleges. Wel wordt de mogelijkheid geboden om de reguliere studieroute in een aangepast tempo te doorlopen door minder modulen per semester te volgen. Voor studenten in het bezit van een propedeutisch examen van een aantal andere opleidingen bestaat de mogelijkheid om de bacheloropleiding Politicologie in twee jaar af te ronden (voltijds of deeltijds). Deze mogelijkheid komt in dit hoofdstuk niet aan de orde. 2.1
Eisen hbo/wo
Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een wo-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
In het verleden zijn er problemen geweest bij het tot stand brengen van een goede relatie tussen onderwijs en onderzoek. Maar de commissie heeft de indruk dat de afdeling deze problemen op goede wijze heeft aangepakt. In dezelfde periode waarin de herziening van het onderwijsprogramma werd bediscussieerd is ook nagedacht over de herziening van het onderzoeksprogramma. Beide vernieuwingsprocessen werden daarbij gezien als intrinsiek verbonden. In 1999 verscheen het basisdocument voor het nieuwe onderzoeksprogramma van de afdeling. Het centrale thema van dat programma is op een aantal wijzen ook terug te vinden in de herziening van het curriculum: de keuze voor vier nieuwe afstudeerrichtingen; de opzet van een nieuwe inleiding in die afstudeerrichtingen (de kernmodulen; de opzet van het basisdoctoraal; de aanpassing van het methodenonderwijs; de invoering van het bachelorproject). Dit alles heeft de mogelijkheden voor de docenten vergroot om eigen onderzoek in te brengen in het onderwijs en de studenten te confronteren met onderzoek en theorie. Het methoden- en techniekenonderwijs, dat in het verleden aansluiting bij de overige programmaonderdelen miste, is doorgelicht en op vele punten aangepast. Dat hier een duidelijke behoefte bestaat komt onder andere tot uitdrukking in het recente initiatief van de studievereniging Machiavelli om zogenoemde onderzoeksassistenten in te voeren, die met docenten in het onderzoek meelopen en die anders geen onderwijstaken hebben. De commissie ondersteunt dit initiatief. De commissie is tevreden over de opzet van de veranderingen, de vervlechting met de andere programmaonderdelen en de werkvormen die zijn gekozen (begeleidingsgroepen, practicum, project). Zij beveelt aan de integratie van onderzoek en onderwijs tot een hoofdpunt van aandacht te maken en regelmatig te evalueren of de nieuwe werkvormen inderdaad de verwachte uitkomsten opleveren.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
65
In het programma is geen verplichte scriptie opgenomen, maar wel een equivalent daarvan in de vorm van het verplichte bachelorproject in het derde jaar. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om binnen de keuzeruimte in het derde jaar een bachelorscriptie op de klassieke wijze te vervaardigen. Oordeel commissie: goed. 2.2
Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
• Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. • De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. • De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Het programma is naar het oordeel van de commissie een adequate concretisering van de eindtermen: Eindterm a): de vakken Ontwikkeling van de politicologie en De democratische samenleving. Eindterm b): de vier kernmodulen die het startpunt zijn van de afstudeerrichtingen, alsmede andere modulen van de postpropedeutische fase (met uitzondering van Onderzoeksmethoden en -vaardigheden). Eindterm c): de vakken Politieke economie en Rechtsorde politicologisch beschouwd; de mogelijkheid een minor te kiezen in een ander vak; het vak Kennisleer en Onderzoeksmethoden; de projecten in het eerste, tweede en derde jaar. Eindterm d): het vak Onderzoeksmethoden en -vaardigheden; het bacheloronderzoeksproject in het derde jaar. Eindterm e): de projecten in het eerste en tweede jaar en de werkcolleges in het derde jaar. De praktische vaardigheden (eindtermen f-n) komen in hun eenvoudigste vorm in het eerste jaar (in de werkgroepen) en in het tweede en derde jaar in steeds complexer vormen terug. In het ‘oude’ programma was er weinig expliciete aandacht voor de doelstelling activeren en motiveren van de student, maar in het nieuwe eerste jaar is voor deze en andere academische vaardigheden nadrukkelijk meer aandacht gekomen. In zoverre heeft de opleiding duidelijk de invoering van de bachelor-masterstructuur als een grondige herziening van het bestaande programma beschouwd. In de studiegids is bij alle programmaonderdelen een duidelijke beschrijving van de leerdoelen vermeld. Oordeel commissie: goed. 2.3
Samenhang programma
• Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
In het oude programma werd door de studenten geklaagd over een gebrek aan samenhang tussen de verschillende programmaonderdelen. In het nieuwe programma is aan dit punt aandacht besteed. Met name in het nieuw ingevoerde eerstejaarsprogramma is de samenhang al verbeterd. De commissie verwacht dat de aanstelling van inhoudelijke coördinatoren voor de propedeuse enerzijds en het tweede en derde jaar anderzijds de aandacht voor voldoende samenhang in het nieuwe programma zal verzekeren. De samenhang kan ook gewaarborgd worden doordat studenten een gemotiveerd studieplan aan de examencommissie dienen voor te leggen, waarin zij geacht worden aan te geven op welke wijze zij de keuzeruimte willen invullen. Zij dienen daarbij een motivering te geven waarbij de samenhang tussen de gekozen onderdelen tot uitdrukking komt. Zie echter ook hieronder sub 2.4. 66
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Het major-minorsysteem draagt in belangrijke mate bij aan het samenhangend invullen van de grote hoeveelheid keuzeruimte en wordt door de meerderheid van de studenten gebruikt. Oordeel commissie: voldoende. 2.4
Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen.
De studeerbaarheid van de bacheloropleiding lijkt evenmin als die van de ongedeelde opleiding een probleem in die zin dat de studielast te hoog zou zijn. Het is de indruk van de commissie uit gesprekken met ouderejaars studenten van de ongedeelde opleiding dat het programma van de ongedeelde opleiding wel wat té studeerbaar was: de mogelijkheid voor studenten om een eenvoudige route te volgen was aanwezig. Men dient erop te letten dat dit bij de nieuwe opleiding niet mogelijk is. Deze zorg wordt de commissie ook ingegeven door de vraag of de controle op de invulling van de vrije keuzeruimte door de studenten (60 ECTS in de ongedeelde opleiding, 50 ECTS in de bacheloropleiding) wel voldoende kan worden verricht door de (overbelaste) studieadviseur, aan wie de examencommissie de taak van goedkeuring van de keuzeruimte heeft gedelegeerd. De commissie beveelt aan hier de examencommissie weer sterker in te schakelen met als taak de invulling van keuzeruimte te toetsen. De spreiding en de omvang van de vakken lopen nog wel eens wat uiteen, maar door de studenten wordt dit niet als zorgelijk ervaren. Ook is er geen sprake van struikelvakken. De opleiding heeft de afgelopen jaren enkele knelpunten in het programma aangepakt, bijvoorbeeld wat betreft het methoden- en techniekenonderwijs (zie hierboven sub 2.2). Er zijn twee hertentamenkansen (OER 2003/04); de commissie vraagt zich af of het niet wenselijk is dit aantal te reduceren tot één. Oordeel commissie: goed. 2.5
Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten.
Kwalificaties instroom Het aandeel vwo-ers in de instroom varieert de afgelopen jaren nogal, met als uitschieters 83% in 1991/92 en 46% in 1993/94. Tijdens de verslagperiode bewoog het percentage zich rond de 60 (lager dan het landelijk gemiddelde), met een stijging in 2000/01 naar 70. In de zelfstudie wordt gemeld dat recente ontwikkelingen rond de vwo-profielen tot enige zorg stemmen, met name wat betreft het aandeel van wiskunde. In de universiteit als geheel zijn maatregelen in bespreking om de toets op wiskunde op een of andere manier te kunnen handhaven. Studenten die zich willen inschrijven op een andere titel dan een vwo-diploma worden getoetst en zo nodig getest op drie onderdelen: Engels, Geschiedenis en Wiskunde. De commissie is zeer te spreken over de inspanningen van de opleiding met betrekking tot voorlichting en tot aansluiting vwo-wo. De opleiding is zeer actief in zowel de algemene voorlichtingsactiviteiten van de UvA (tweemaal per jaar algemene voorlichtingsdag; tweemaal per jaar ‘Voorlichting op Lokatie’; Onderwijsbeurs; Studiebeurs) als in specifieke activiteiten gericht op het vwo. Wat dit laatste betreft kunnen genoemd worden de webklas en de masterclass voor vwo-scholieren en de proefstudeerdag voor aspirantstudenten in het kader van het vwo-wo QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
67
aansluitingsprogramma. Proefcolleges en de inzet van (oud)studenten zorgen voor de nodige realistische kennismakingsmogelijkheden. Voorts is een master course in voorbereiding, gericht op vwo-docenten. Omvang instroom Tabel 1 Instroom en ingeschreven studenten 1992/93 tot en met 2001/02 (KUO-tabellen 2.1 en 2.2) 1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98 1998/99 1999/00 2000/01 2001/02
instroom 284 201 139 106 125 137 144 106 114 117
ingeschreven 1599 1424 1283 1152 1017 922 872 829 800 802
De opleiding is de grootste Politicologie opleiding van het land. De instroom vertegenwoordigt 50% van de nationale instroom. De omvang van de instroom kan dan ook als zeer bevredigend worden beschouwd. De instroom tendeert qua geslacht naar een 50/50 verhouding vanaf het academiejaar 1999-2000. Hiermee sluit de UvA aan bij en vormt ze een lichte voorloper bij de landelijke evolutie naar meer vrouwen die Politicologie studeren. De UvA ontwikkelt jammer genoeg geen specifiek voorlichtings- en wervingsprogramma voor allochtone minderheidsgroepen. Dit zou een aandachtpunt kunnen vormen voor de toekomst, zoals men ook specifieke voorlichtingsprogramma’s heeft naar andere minderheidsgroepen. Voor buitenlandse studenten heeft de UvA wel een sterk voorlichtingsprogramma, dat resulteert in het aantrekken van een belangrijke groep van buitenlandse studenten, aangetrokken door o.a. specifieke voor hen ontwikkelde Engelstalige onderwijsprogramma’s. Oordeel commissie over kwalificaties instroom: goed. 2.6
Duur opleiding
• De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: • wo-bachelor: in de regel 180 ECTS studiepunten; • wo-master: minimaal 60 ECTS studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De opleiding voldoet aan de formele eis met betrekking tot de omvang van het curriculum: 180 ECTS. 2.7
Afstemming tussen vorm en inhoud
• Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. • De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De onderwijsleeromgeving is met de herziening van het curriculum in 2000-2001 aanzienlijk veranderd. In het afdelingsplan 2004-2008 zijn veel van de aanbevelingen uit het Kohnstammrapport overgenomen en deels al gerealiseerd in het nieuwe bachelor-masterprogramma. 68
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Zonder dat er nu sprake is van een scherp omlijnd didactisch concept voor de opleidingen is er sprake van een goed doordacht ontwerp voor een gedegen onderwijsleeromgeving. Aangezien de veranderingen veelal recent zijn ingevoerd kunnen de beloofde positieve gevolgen nog niet worden aangetoond. De commissie deelt wel de verwachting dat het ingezette beleid de onderwijsleeromgeving aanzienlijk versterkt. De commissie herkent een groot enthousiasme bij studenten, docenten en organisatie voor de ingezette koers. De commissie beveelt aan het nieuw ingevoerde programma regelmatig te evalueren en te toetsen op de mix van werkvormen die wordt ingezet in relatie tot de doelstellingen die ermee bereikt dienen te worden. Wat betreft de contacturen valt het de commissie op dat met de invoering van het nieuwe programma het aantal contacturen in het eerste jaar is uitgebreid. De commissie ondersteunt deze ontwikkeling en beveelt ook een toename van contacturen in de andere studiejaren aan. Oordeel commissie: goed. 2.8
Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In de studiegids staat bij elk van de programmaonderdelen aangegeven wat de leerdoelen zijn en welke toetsvorm wordt gehanteerd. De commissie meent dat leerdoelen en toetsvormen goed op elkaar aansluiten. Bij haar bezoek heeft zij recente tentamenopgaven ingezien; deze waren van goede kwaliteit. Studenten gaven aan ontevreden te zijn over de manier waarop feedback op werkstukken wordt gegeven. Bij de opzet van het nieuwe eerstejaarsprogramma is aan dit punt aandacht besteed. De commissie verwacht dat de feedback op werkstukken in het vernieuwde programma verbetert. Ook hierbij geldt de aanbeveling dat wijzigingen die samenhangen met de invoering van het nieuwe programma regelmatig geëvalueerd dienen te worden om de vooruitgang op dit punt te kunnen toetsen. Uit gesprekken bleek de commissie dat tentameninzage in de praktijk niet altijd vanzelfsprekend is. Studenten moeten er soms om vragen. De commissie is van mening dat de mogelijkheid tot tentameninzage in elk geval dient plaats te vinden zonder dat studenten hiertoe hoeven te verzoeken. In de examencommissie hebben geen universitair hoofddocenten of hoogleraren zitting. De commissie is van mening dat het wenselijk is dat ook universitair hoofddocenten of hoogleraren deel uitmaken van de examencommissie. Verder viel het op dat de examencommissie zich niet pro-actief opstelt om toe te zien op consistente en uniforme toetsing, maar met name reageert op klachten. De commissie beveelt een pro-actievere houding van de examencommissie aan. Wat betreft de kwaliteit van de begeleiding en beoordeling van de afstudeerscripties verwijst de commissie naar paragraaf 4.8 van dit opleidingsrapport. Oordeel commissie: voldoende. 2.9
Gewogen eindoordeel over programma opleiding
Eindoordeel commissie: het programma van de opleiding voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
69
3.
Doelstellingen masteropleiding Politicologie
3.1
Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bij de voltooiing van de opleiding dient de student: a) kennis te hebben van literatuur op het gebied van de gekozen richting van het master programma; b) het vermogen te hebben tot het kritisch en handelingsgericht analyseren van de vragen die deze literatuur opwerpt, met name het vermogen tot het snel inwerken in onbekende terreinen en vermogen tot synthetiserende (tussen disciplines en tussen verschillende analytische concepten) analyse; c) het vermogen te hebben om, in teamverband, een bijdrage te leveren aan de politieke en beleidsmatige beantwoording van deze vragen, tegen de achtergrond van de politiekmaatschappelijke situatie waarin deze spelen; d) het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. Daartoe dient de afgestudeerde te beschikken over de volgende kennis, inzicht en vaardigheden (eindtermen): a) een breed overzicht hebben van de belangrijkste theorievorming en onderzoeksresultaten op het terrein van de gekozen richting van het masterprogramma en in staat zijn om deze, zowel mondeling als schriftelijk, kritisch te beoordelen; b) in staat zijn om, aan de hand van theoretische kennis, actuele maatschappelijke en politieke verschijnselen te analyseren en te interpreteren en daarover op een heldere wijze, zowel schriftelijk als mondeling, te rapporteren; c) in staat zijn om op het terrein van de gekozen richting van het masterprogramma binnen een beperkt tijdsbestek te komen tot een adequate inventarisatie van secundaire literatuur en empirisch materiaal en in staat zijn om deze kritisch te beoordelen; d) in staat zijn om ten minste één methode van empirisch politicologisch onderzoek toe te passen in een wetenschappelijk onderzoek binnen een beperkt terrein van de gekozen richting van het masterprogramma en in staat zijn tot een wetenschappelijk verantwoorde interpretatie van de resultaten van een dergelijk onderzoek. De doelstelling en eindtermen van de opleiding zijn helder geformuleerd; zij bouwen voort op die van de ongedeelde opleiding. Zoals opgemerkt in paragraaf 1.1 van dit opleidingsrapport is de verdieping van de afstudeerrichting in de masteropleiding geplaatst; de daarop betrekking hebbende eindtermen zijn de hierboven genoemde eindtermen a t/m d, bijna letterlijk overgenomen uit de eindtermen van de ongedeelde opleiding. Voor het commentaar van de commissie op doelstellingen en eindtermen wordt verwezen naar paragraaf 1.1 van dit opleidingsrapport. Oordeel commissie: goed.
70
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
3.2
Niveau
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De opleiding heeft de commissie in een overzicht aangegeven op welke wijze de in de vorige paragraaf genoemde opleidingsdoelen, eindtermen en vaardigheden aansluiten bij de Dublindescriptoren. De commissie concludeert op grond hiervan dat de opleiding voldoet aan deze descriptoren. Oordeel commissie: goed. 3.3
Oriëntatie
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master in het wo: • de eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld; • een wo-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere wo-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt; • een wo-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een wo-opleiding vereist is of dienstig is.
De wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding blijkt uit alle eindkwalificaties. De afgestudeerde van deze opleiding is in staat zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten. De doelstelling multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen is niet expliciet terug te vinden terwijl de brede basis van de bacheloropleiding hier ruime mogelijkheden zou kunnen bieden om aan een dergelijke doelstelling te voldoen. Oordeel commissie: goed. 3.4
Gewogen eindoordeel over doelstellingen opleiding
Eindoordeel commissie: de doelstellingen van de opleiding voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
71
4.
Het programma van de masteropleiding Politicologie
4.0
Opmerkingen vooraf
De masteropleiding ging van start per 1 september 2003. De opleiding kan voltijds en deeltijds gevolgd worden. Er is echter geen sprake van aparte deeltijdprogramma’s. Er zijn (vrijwel) geen avondcolleges en er zijn geen weekendcolleges. Wel wordt de mogelijkheid geboden om de reguliere studieroute in een aangepast tempo te doorlopen. De opleiding omvat de volgende onderdelen: één van de vier specialisatiemodulen (10 ECTS), twee werkcolleges op masterniveau (elk 10 ECTS) en het afstudeerproject (30 ECTS). 4.1
Eisen hbo/wo
• Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een wo-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
De commissie verwijst hiervoor allereerst naar haar positieve oordeel in paragraaf 2.1. In aansluiting daarop kan nog opgemerkt worden dat in (het begin van) het afstudeerproject ter voorbereiding van het schrijven van de scriptie nog aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden (opbouw, probleemstelling, theoretisch kader etc.). Oordeel commissie: goed. 4.2
Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
• Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. • De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. • De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Het programma is naar het oordeel van de commissie een adequate concretisering van de eindtermen: Eindterm a): de specialisatiemodule; Eindterm b en c): de werkcolleges; Eindterm d); het afstudeerproject. In de studiegids is bij de programmaonderdelen een duidelijke beschrijving van de leerdoelen vermeld. Oordeel commissie: goed.
72
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
4.3
Samenhang programma
• Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Doordat alle modulen moeten worden gekozen binnen de specialisatie is er sprake van een inhoudelijk goed samenhangend programma. Oordeel commissie: goed. 4.4
Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
De commissie hebben geen klachten bereikt over de studeerbaarheid van de laatste fase van het doctoraalprogramma oude stijl. Mede vanwege de goede samenhang van het programma van de masteropleiding verwacht de commissie geen problemen op dit punt voor de toekomst. Oordeel commissie: goed. 4.5
Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten.
Toelating tot de opleiding is mogelijk voor studenten: a) met het getuigschrift van de wo-bacheloropleiding Politicologie; b) met een getuigschrift dat overeenkomt met de eindtermen van de wo-bacheloropleiding Politicologie; c) met een andere wo-bachelor getuigschrift of met een hbo-bachelor getuigschrift. Voor de studenten van categorie c) bestaat een schakelprogramma van maximaal 60 ECTS. De commissie meent dat door de regeling van de toelating voldoende gegarandeerd wordt dat het programma aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. Oordeel commissie: goed. 4.6
Duur opleiding
• De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: • wo-bachelor: in de regel 180 ECTS studiepunten; • wo-master: minimaal 60 ECTS studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De opleiding voldoet aan de formele eis met betrekking tot de omvang van het curriculum: 60 ECTS. 4.7
Afstemming tussen vorm en inhoud
• Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. • De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Zoals opgemerkt in paragraaf 2.7 van dit opleidingsrapport is de onderwijsleeromgeving
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
73
met de herziening van het curriculum in 2000-2001 aanzienlijk veranderd. Aangezien de veranderingen veelal recent zijn ingevoerd kunnen de beloofde positieve gevolgen nog niet worden aangetoond. De commissie deelt wel de verwachting dat het ingezette beleid de onderwijsleeromgeving aanzienlijk versterkt. Wat betreft de masteropleiding lijkt de opleiding een goed evenwicht te hebben gevonden tussen hoorcollege, werkcollege en begeleidingsgroep, terwijl de laatste (afstudeer)fase een mooie mix vertoont van begeleiding en zelfstandigheid. Oordeel commissie: goed. 4.8
Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Voor een meer algemene beschouwing over dit facet verwijst de commissie naar paragraaf 2.8 van dit opleidingsrapport. Ieder lid van de commissie las twee afstudeerscripties van de ongedeelde opleiding, één met een hoge en één met een lage waardering. Wat betreft de kwaliteit van de begeleiding en beoordeling van de afstudeerscripties merkt de commissie het volgende op. De opleiding beschikt over een afstudeerregeling waarin is vastgelegd waaraan een scriptie moet voldoen, hoe de procedure verloopt en op welke manier de beoordeling tot stand komt. Toch bestaat bij de commissie de indruk dat de praktijk minder eenduidig is. Zij vraagt zich af of het systeem van scriptiebegeleiding en -beoordeling in de praktijk wel voldoende goed kwaliteit en consistente beoordeling waarborgt. Het lijkt erop dat de wijze van begeleiding en de wijze van beoordeling sterk afhankelijk zijn van de scriptiebegeleider en de tweede lezer. De rol van de tweede beoordelaar wordt niet uniform ingevuld door de docenten. Ook wordt de scriptiebeoordeling niet schriftelijk vastgelegd. De commissie beveelt aan om een heldere en aangescherpte scriptieregeling op te stellen die een consistente beoordeling van scripties waarborgt. Hierbij zou in ieder geval moeten worden opgenomen hoe de scriptiebegeleider samen met de tweede lezer tot een eindoordeel komt. De beoordeling dient schriftelijk te worden vastgelegd. Oordeel commissie: voldoende. 4.9
Gewogen eindoordeel over programma opleiding
Eindoordeel commissie over programma: het programma van de opleiding voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
74
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
5.
Effectiviteit van de organisatie en inzet van de staf
5.1
Effectiviteit van de organisatie
De Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen kent zes disciplinaire afdelingen en een Afdeling Ondersteunend en Beheerspersoneel, van waaruit de personeelsleden hun werkzaamheden ten behoeve van de vijf onderwijs- en de zeven onderzoekinstituten van de faculteit verrichten. Eén van deze afdelingen is de Afdeling Politicologie. De opleiding Politicologie wordt verzorgd door het Onderwijsinstituut Politieke en SociaalCulturele Wetenschappen. De commissie heeft begrepen dat het Onderwijsinstituut als autonoom instituut destijds is ingesteld door het College van Bestuur om, onder andere, van de voordelen van een centralisatie te profiteren alsmede om vanuit de gedachtegang van het New Public Management een efficiëntere structuur voor onderwijs op te zetten. Het gevaar is natuurlijk dat een centralisatie medezeggenschap moeilijker maakt. De commissie heeft er daarom nauwkeurig op gelet in hoeverre het onderwijsbeleid ondersteuning in de afdeling en onder studenten vindt. Door de docenten wordt de organisatiestructuur niet als autoritair of hiërarchisch ervaren. Voor studenten ligt dit wat anders, maar naar de indruk van de commissie hebben ook zij voldoende inspraak, onder meer bij de vaststelling van de OER. De studievereniging Machiavelli heeft voorts ook een belangrijke inbreng. In het algemeen schijnt de laatste jaren binnen de afdeling een vrij integratief beleid op dit punt te zijn gevoerd. Dit stemt de commissie tevreden. Er zijn eveneens onmiskenbaar tendenties naar decentralisatie in samenhang met een reorganisatie binnen de afdeling die een dagelijks bestuur introduceert. De commissie vindt dit een goede zaak, onder meer omdat daardoor de motivatie van de leden van de afdeling nog meer vergroot kan worden. De opleidingscommissie vervult haar adviserende rol actief. De examencommissie is te weinig pro-actief, met name op het punt van kwaliteitsbewaking; haar taak zou uitgebreid kunnen worden met de goedkeuring van de keuzeruimte in de bacheloropleiding (nu gedelegeerd aan de studieadviseur) en/of met de beoordeling van de portfolio’s (het voornemen bestaat om in 2004/05 een portfoliosysteem te introduceren). De commissie zou het verder een goede zaak vinden als het gewicht van de opleidingscommissie en dat van de examencommissie verzwaard zouden worden door in beide commissies een persoon met een vooraanstaande functie zitting te laten hebben. De commissie merkt verder nog op dat zowel op het niveau van de faculteit als van de universiteit een actiever emancipatiebeleid zou moeten worden gevoerd wat betreft vrouwelijke en allochtone medewerkers. Oordeel commissie: voldoende. 5.2
Inzet van de staf
Zoals uiteengezet in paragraaf 2.1 is het centrale thema van het onderzoeksprogramma op een aantal wijzen ook terug te vinden in de herziening van het curriculum. Dit heeft de mogelijkheden voor de docenten vergroot om eigen onderzoek in te brengen in het onderwijs en de studenten te confronteren met onderzoek en theorie. De omvang van de staf is duidelijk een probleem, ook al is er recent nieuwe formatie bijgekomen en werkt de nieuw ingevoerde financiering op studiepunten gunstiger uit dan de oude wijze van financieren. Ook de mogelijkheid om op tijdelijke basis jonge docenten aan te stellen vergroot de onderwijscapaciteit. Maar het is ook zo dat de veranderingen een grote inzet van de docenten vergen waarop men niet gedurende lange tijd een beroep kan doen. Op termijn moet de omvang van de staf voldoende uitgebreid worden om de grote QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
75
ambities te verwezenlijken. Voorkomen moet worden dat het onderwijs het onderzoek gaat verdringen (zie ook hieronder sub 6.1). De staf heeft voldoende inhoudelijke expertise om het programma, dat soms een brede inzetbaarheid van docenten vereist, te verzorgen. De commissie merkt wel op dat er nog geen cultuur bestaat bij docenten om als vanzelfsprekend mee te doen aan de Uvalon-evaluaties. De commissie meent dat regelmatige evaluatie verplicht zou moeten zijn. Oordeel commissie: goed. 5.3
Gewogen eindoordeel over effectiviteit van de organisatie en inzet van de staf
Eindoordeel commissie: de effectiviteit van de organisatie en de inzet van de staf voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
76
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
6.
Faciliteiten en voorzieningen
6.1
Materiële voorzieningen
In de achterliggende periode is flink geïnvesteerd in de verbetering van onderwijsruimtes, werkkamers van de staf en studievoorzieningen voor studenten. Noch studenten, noch docenten maken melding van grote tekortkomingen op het gebied van faciliteiten en voorzieningen. De commissie heeft waardering voor de grote inspanningen die door de opleiding op dit punt zijn geleverd. De bibliotheek beschikt over voldoende budget voor aanschaf van de benodigde boeken en (digitale) tijdschriften. De bibliotheekvoorzieningen zijn goed toegankelijk voor studenten Er wordt door de studenten – sinds de ingebruikneming van het nieuwe studiecentrum – niet geklaagd over een tekort aan studie/computerplekken. Het ICT-beleid dat voor de opleiding Politicologie geldt is niet overdreven ambitieus te noemen, maar volgt de gangbare ontwikkelingen op zeer acceptabele wijze. Aan de digitale leeromgeving wordt vormgegeven door Blackboard te koppelen aan elke cursus. Zowel studenten als docenten zijn erg tevreden over de toegevoegde waarde van deze digitale leeromgeving. In de zelfstudie wordt een zorgwekkend beeld geschetst van de financiële situatie voor dit moment en de nabije toekomst. Gesteld wordt dat niet-structurele middelen (zoals bijvoorbeeld BaMa-transitiegelden) moeten worden ingezet voor bekostiging van structurele kosten. Het is de vraag of de toegenomen kosten die samenhangen met ontwikkelingen op het gebied van internationalisering, invoering van het nieuwe onderwijsprogramma, toename contacturen etc. ook in de toekomst kunnen worden ingezet door de opleiding. De commissie heeft begrepen dat de faculteits- en opleidingsleiding dit probleem zeer ernstig neemt, maar wel mogelijkheden ziet om met inbegrip van deze financiële beperkingen de gestelde ambities uit te kunnen voeren. Oordeel commissie: voldoende, waarbij de commissie opmerkt dat dit oordeel beïnvloed wordt door de zorgelijke financiële situatie. 6.2
Studiebegeleiding
De commissie vindt de informatievoorziening aan studenten (via onder meer de Onderwijsbalie, studiegids, internet) van goede kwaliteit. De studieadvisering en -begeleiding in de propedeuse door de studieadviseur en de mentoren is in orde. De commissie meent dat het mentoraat zou kunnen worden uitgebreid naar het tweede en derde jaar van de bacheloropleiding. Daarmee zou misschien het rendement verhoogd kunnen worden en zou de studenten meer houvast geboden kunnen worden bij het maken van hun keuzes. De indruk bestaat bij de commissie dat er te weinig mankracht beschikbaar is voor een goede begeleiding van de twijfelgevallen. Zij merkt in dit verband op dat de studieadviseur te zwaar belast is. De belasting zou verlicht kunnen worden door ofwel de taak te verlichten (door bijvoorbeeld de goedkeuring van de invulling van de keuzeruimte in de bacheloropleiding weer bij de examencommissie te leggen) of door de formatie voor de studieadvisering uit te breiden. Oordeel commissie: goed. 6.3
Gewogen eindoordeel over faciliteiten en voorzieningen
Eindoordeel commissie: de faciliteiten en voorzieningen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
77
7.
Interne kwaliteitszorg. Kwaliteit zelfstudie
7.1
Evaluatie resultaten
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Er vinden op twee niveaus evaluaties plaats: op dat van het programma en op dat van de onderwijsmodule. Op het niveau van het programma worden jaarlijks het Jaarverslag van het Onderwijsinstituut en de Studenten Tevredenheidsmonitor vervaardigd. Eén maal per twee jaar worden voor de wo-monitor de recent afgestudeerden bevraagd over de door hen gevolgde opleiding. Daarnaast worden elk studiejaar bijna alle modulen geëvalueerd. Hierbij wordt een beperkt aantal kwaliteitscriteria gehanteerd. Aan de hand van de evaluatieresultaten maakt het Onderwijsinstituut na afloop van elk semester een semesterrapportage. Bespreking van deze rapportage leidt altijd tot afspraken voor de toekomst, waarvan de naleving in het volgende semesteroverleg aan de orde komt. Er wordt een reeks aan kwaliteitszorginstrumenten gebruikt, maar niet altijd is de commissie duidelijk waarvoor de informatie wordt verzameld en wat ermee gebeurt, noch welke de kwaliteitscriteria zijn. De commissie meent wel dat er met de komst van de bachelor-masterstructuur duidelijk toenemende aandacht is voor het formuleren van criteria. Zij heeft met instemming vernomen dat de opleiding zich gecommitteerd heeft om binnen de komende twee studiejaren een comprehensief evaluatiesysteem te ontwikkelen, dat zowel op het niveau van modules als van programma’s bruikbaar is. De opleiding heeft voorts een aantal streefdoelen geformuleerd die een hele reeks van aspecten betreffen. Voorbeelden: • binnen de twee jaar ontwikkelt de opleiding een systeem ter identificatie van studenten in drie categorieën; • realisering binnen een jaar: afschaffing derde herkansingsmogelijkheid per jaar; 100% controle op ingangseisen; aan percentages gebonden deelname door studenten en docenten aan modulenevaluaties; • realisering binnen twee jaar: rendementsverhoging bij de categorie daadwerkelijke studenten (studenten die daadwerkelijk en regelmatig aan het onderwijs deelnemen) tot ten minste 75% van het te behalen aantal studiepunten per jaar; vermindering percentage niet-afgemaakte verplichtingen per module tot maximaal 10% per module. Op het ogenblik is het nog niet helemaal duidelijk hoe een dergelijk systeem zal worden vormgegeven. De commissie beveelt aan om hier verder duidelijkheid over te verschaffen. Oordeel commissie: voldoende. 7.2
Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
In de huidige situatie maakt het Onderwijsinstituut aan de hand van de evaluatieresultaten na afloop van elk semester een semesterrapportage die besproken wordt in het semesteroverleg. Daar wordt van geval tot geval bepaald of en zo ja welke maatregelen gericht op verbetering gewenst zijn. In het volgende semesteroverleg wordt door de afdelingsvoorzitter gerapporteerd over de doorvoering en de effecten van die maatregelen. Uit de documentatie die de commissie ter beschikking stond kon niet worden opgemaakt tot welke aantoonbare verbetermaatregelen de evaluaties aanleiding hadden gegeven. 78
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
In dit verband kan wel worden opgemerkt dat de opleiding het rapport van de vorige visitatiecommissie ter harte had genomen. Alle aanbevelingen zijn, zij het met enige vertraging, opgevolgd. Het valt nog te bezien of het te ontwikkelen evaluatiesysteem (zie hierboven) hier de nodige verbeteringen zal brengen. Oordeel commissie: voldoende. 7.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Medewerkers en studenten zijn actief betrokken bij de interne kwaliteitszorg en doen dit met veel enthousiasme. De betrokkenheid heeft een positief effect op het opleidingsbeleid. Oordeel commissie: goed. 7.4
Kwaliteit zelfstudie
De zelfstudie was, in combinatie met de nog verstrekte aanvullende schriftelijke informatie, voldoende informatief en zelfkritisch. Oordeel commissie: voldoende. 7.5
Gewogen eindoordeel over interne kwaliteitszorg
Eindoordeel commissie: de interne kwaliteitszorg voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
79
8.
Resultaten
8.1
Gerealiseerd niveau
Wat de academische kwalificaties betreft blijkt uit het onderzoek van het Kohnstamm-instituut dat de afgestudeerden bijzonder goed scoren op het gebied van het analytisch denken en het beoefenen van wetenschappelijk onderzoek. Dit is in overeenstemming met het profiel dat kennelijk door de opleiding beoogd wordt (zie paragraaf 1.1). Wat betreft de meer beroepsgerichte kwalificaties zou er volgens hetzelfde rapport sprake zijn van een tekort aan sociale en contactuele vaardigheden en mondelinge uitdrukkingsvaardigheid. Ook zou het de afgestudeerden enigermate ontbreken aan verantwoordelijkheidsbesef en aan vertrouwen in eigen kunnen en aan een praktische en pragmatische houding. De afdeling houdt hiermee rekening en aan het aanleren van vaardigheden wordt nu reeds druk gewerkt in de propedeuse van de bacheloropleiding. De commissie beveelt aan hierop ook in toekomst nauwkeurig te letten. De arbeidsmarktperspectieven zijn gunstig. De meeste afgestudeerden vinden gemakkelijk een baan. Voor 54% is dat hun voorkeursbaan. Van 49% van deze banen is een wetenschappelijke opleiding vereist, zij het wel voor de meeste geen specifieke. De door de commissie gelezen afstudeerscripties waren veelal van voldoende tot goede kwaliteit. Wel was er niet altijd sprake van een terugkoppeling naar de aangeleerde methoden en technieken, noch naar de theorievorming. In het programma van de ongedeelde opleiding was ruimte voor een stage; niet verplicht, maar wel sterk aanbevolen. De omvang was 10 of 20 ECTS. In het programma van de bacheloropleiding kunnen een stage en daarop aansluitende scriptie (tezamen 20 ECTS) deel uitmaken van de binnen Politicologie te besteden keuzeruimte. Ook hier is dus geen sprake van een verplichting. Bij deze mogelijkheid is speciaal gedacht aan studenten die na hun bacheloropleiding niet doorgaan naar een masteropleiding, maar de arbeidsmarkt gaan betreden. Oordeel commissie: goed. 8.2
Onderwijsrendement
Tabel 2.
Propedeuserendement 1992/93 tot en met 2001/02 (in percentages; cumulatief; KUO-tabel 3.1)
1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98 1998/99 1999/00 2000/01 2001/02
80
na 1 jaar 5 9 8 5 2 5 1 2 20 18
na 2 jaar 47 44 32 20 16 18 18 21 28
na 3 jaar 59 54 39 32 21 23 28 31
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Tabel 3.
1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98 1998/99 1999/00
Postpropedeuserendement 1992/93 tot en met 1999/00 (in percentages; cumulatief; KUO-tabel 4.1) na 3 jaar 0 15 1 2 0 0 0 0
na 4 jaar na 5 jaar na 6 jaar na 7 jaar na 8 jaar na 8 jaar binnen cluster 4 18 28 37 39 61 22 33 53 60 62 63 9 27 48 61 70 73 4 23 46 69 3 23 31 2 19 2
Daar de propedeuse een selecterend karakter heeft is een streefcijfer voor het propedeuserendement moeilijk te geven. Maar de commissie vindt dat het propedeuserendement aan de UvA wel erg laag is; het ligt ook onder het landelijk gemiddelde bij Politicologie. In het Convenant 2000-2004 tussen het bestuur van de faculteit en het college van bestuur is als doelstelling opgenomen dat het propedeuserendement bij Politicologie na één en twee jaar in 2004 resp. 12 en 50 zou moeten zijn. Gegeven het selecterend karakter van de propedeuse zou verwacht mogen worden dat het postpropedeuserendement betrekkelijk hoog zou kunnen zijn; te denken ware aan circa 80%. Dit wordt niet gehaald. De uitval na de propedeuse is te hoog en ligt op het niveau van het landelijk gemiddelde. De herziening van de Onderwijs- en Examenregeling bij de introductie van de bachelormasterstructuur in 2003 is onder meer benut om een aantal veranderingen door te voeren ter verbetering van de rendementen en ter voorkoming van studievertraging: a) de aanstelling van een eerstejaarscoördinator ter verbetering van de monitoring van de studievoortgang van de eerstejaarsstudenten; b) de vervanging van het individuele propedeusepaper door projecten in het eerste en tweede semester; c) een explicieter aangeven in de OER aan welke ingangseisen studenten moeten voldoen om zich voor modulen in te schrijven (om te voorkomen dat studenten aan het programma van het volgend jaar beginnen als zij een groot deel van het programma van het jaar waaraan zij bezig zijn nog niet afgerond hebben); d) het terugdringen van een groot aantal vrijblijvende herkansingen en het aanbieden van aparte begeleiding in de vorm van inhaalgroepen voor recidivisten van bepaalde onderdelen; e) een pilot in de masterfase met afstudeerprojecten (om vertraging tijdens de scriptiefase terug te dringen). De commissie meent dat hiermee een aantal belangrijke maatregelen is genomen, die wel tot betere resultaten kunnen leiden. Zij vraagt zich echter wel af waarom dit niet eerder is geschied. Het valt moeilijk te voorspellen wat de effecten van de invoering van de bachelor-masterstructuur zullen zijn op de rendementen. Oordeel commissie: onvoldoende.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
81
8.3
Gewogen eindoordeel over resultaten
Eindoordeel commissie: de resultaten voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit. De commissie heeft hierbij laten meewegen dat het lage onderwijsrendement geen specifiek probleem van de Politicologie opleiding van de UvA is, maar eerder een meer algemeen landelijk probleem.
82
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
9.
Internationalisering en externe contacten
De opleiding Politicologie aan de UvA kent een sterk internationaliseringsbeleid dat zeer succesvol kan genoemd worden. Vele internationale lezingen, veel binnenkomende buitenlandse studenten en veel Nederlandse studenten die naar het buitenland gaan studeren, het unieke systeem van beurzen voor buitenlandse studieverblijven, het afgeleverde studiecertificaat voor succesvolle buitenlandse studenten en de sterke opname van aio’s in internationale netwerken zijn even zovele positieve indicatoren van een uitstekend internationaliseringsbeleid. De ambitieuze doelstellingen om 50% Nederlandse studenten een studie-ervaring in het buitenland te laten opdoen worden door de commissie ten zeerste gewaardeerd. De eisen qua Engelse taalkennis voor binnenkomende studenten en van taalkennis van de universiteit van bestemming voor de Nederlandse studenten acht de commissie noodzakelijk, evenals de eis van 120 studiepunten met een gemiddeld van 6,8 voor de uitgaande studenten. Ook het aanbod van bijscholing voor docenten in verband met multiculturele klassen en het doceren in de Engelse taal wordt positief ervaren. Wel zouden docenten bij wie lacunes op dit gebied worden vastgesteld verplicht moeten kunnen worden deze cursus te volgen. Oordeel commissie: excellent.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
83
10.
Samenvattend totaal oordeel over de opleidingen
Totaal oordeel commissie: de bacheloropleiding Politicologie en de masteropleiding Politicologie voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit. Overzicht beoordeling commissie onderwerp
oordeel facet (+/-)
oordeel (O/V/G/E)
1. doelstellingen bacheloropleiding
+
1.1 domeinspecifieke eisen 1.2 niveau 1.3 oriëntatie
G G G
2. programma bacheloropleiding
+
2.1 eisen wo 2.2 relatie doelstellingen programma 2.3 samenhang programma 2.4 studielast 2.5 instroom 2.6 duur 2.7 afstemming vormgeving en inhoud 2.8 beoordeling en toetsing
G G V G G V G V
3. doelstellingen masteropleiding
+
3.1 domeinspecifieke eisen 3.2 niveau 3.3 oriëntatie
G G G
4. programma masteropleiding
+
4.1 eisen wo 4.2 relatie doelstellingen programma 4.3 samenhang programma 4.4 studielast 4.5 instroom 4.6 duur 4.7 afstemming vormgeving en inhoud 4.8 beoordeling en toetsing
G G G G G V G V
5. effectiviteit organisatie en inzet van de staf
+
5.1 effectiviteit organisatie
V
5.2 inzet van de staf
G
6. + faciliteiten en voorzieningen
6.1 materiële voorzieningen 6.2 studiebegeleiding
V G
7. interne kwaliteitszorg. Kwaliteit zelfstudie
+
7.1 evaluatie resultaten 7.2 maatregelen tot verbetering 7.3 betrekken van medewerkers etc. 7.4 kwaliteit zelfstudie
V V G V
8. resultaten
+
8.1 gerealiseerd niveau 8.2 onderwijsrendement
G O
9. internationalisering en externe contacten
+
84
E
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Opleidingsrapport Vrije Universiteit Amsterdam Inleiding Dit opleidingsrapport betreft de volgende opleidingen: g) de ongedeelde opleiding Politicologie en Bestuurskunde (CROHO-nummer 6606); voltijd en deeltijd; h) de bacheloropleiding Politicologie (CROHO-nummer 56606); voltijd; startdatum 1 september 2002; i) de masteropleiding Political Science (CROHO-nummer 60203); voltijd en deeltijd; startdatum 1 september 2004. De opleidingen b) en c) bouwen voort op opleiding a) maar zonder bestuurskunde. De opleidingen worden verzorgd binnen de Faculteit der Sociale Wetenschappen Dit opleidingsrapport is het resultaat van een visitatie over de verslagperiode 1996/97-2001/ 02 conform het Protocol Kwaliteitszorg Onderwijs 2000-2005, Onderwijsvisitatie op Maat, en van een additionele beoordeling van de bachelor- en masteropleidingen conform de Richtlijnen Vervroegde Accrediteringsaanvraag. Dit betekent dat de hoofdstukken 1 tot en met 4 de laatstgenoemde Richtlijnen volgen, maar ook, de oude ongedeelde opleiding waar nodig behandelen. De hoofdstukken 5, 6, 8 en 9 sluiten aan bij Onderwijsvisitatie op Maat. Hoofdstuk 7 volgt weer de Richtlijnen vervroegde Accrediteringsaanvraag. In de hoofdstukken 1 tot en met 4 en in hoofdstuk 7 staan in een kader de NVAObeoordelingscriteria vermeld.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
85
1.
Doelstellingen bacheloropleiding Politicologie
1.0
Opmerking vooraf
Tot en met het cursusjaar 2001/02 was er aan de Vrije Universiteit Amsterdam één opleiding Politicologie en Bestuurskunde met de afstudeerrichtingen Politicologie en Bestuurskunde. In verband met de invoering van de MUB, met ontwikkelingen binnen het gezamenlijke onderzoeksprogramma en met ontwikkelingen binnen de afstudeerrichtingen is met ingang van 1 januari 2001 de Afdeling Politicologie en Bestuurskunde gesplitst in twee afdelingen. Deze twee afdelingen zijn in 2001 zelfstandige onderzoeksprogramma’s gestart en met ingang van het cursusjaar 2002/03 ieder gestart met een eigen bacheloropleiding. Waar in dit opleidingsrapport sprake is van de ongedeelde opleiding betreft dat derhalve de opleiding Politicologie en Bestuurskunde. Alhoewel de vorige visitatiecommissie bijzonder positief stond ten opzichte van de ene opleiding Politicologie en Bestuurskunde, begrijpt de huidige visitatiecommissie dat door verschillende ontwikkelingen bij Politicologie en Bestuurskunde de bestaande nauwe samenwerking niet langer meer kon blijven bestaan. Dit hoeft niet per se schadelijk te zijn. De commissie heeft de indruk gekregen dat de samenwerking met Bestuurskunde ook problemen met betrekking tot de eigen ontwikkeling van Politicologie heeft opgeleverd. Dit is echter, gezien de kleinschaligheid van de opleiding Politicologie aan de VU en de directe competitie met de opleiding Politicologie aan de Universiteit van Amsterdam, nadelig. De commissie begrijpt daarom ook maar al te goed dat de opleiding nu van de gelegenheid gebruik maakt om met voortvarendheid een eigen weg in te slaan die duidelijke profielen oplevert, met name door de verbinding van Vergelijkende Politicologie en Internationale Betrekkingen en Transnationale Politiek. Bestuurskunde blijft een regulier vak in de opleiding. De commissie constateert ook dat de docenten bij Politicologie in de splitsing een kans zagen om een eigen identiteit te ontwikkelen en die aan de studenten door te geven. Dit is ongetwijfeld het onderwijs ten goede gekomen. 1.1
Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De opleiding bestaat uit een gemeenschappelijk facultair eerste jaar en een disciplinair tweede en derde jaar. De doelstelling van het eerste jaar is oriëntatie op de inhoud van de Sociale Wetenschappen alsmede (zelf ) selectie voor de verdere studie. Eindtermen van het eerste jaar: de student dient: a) kennis en inzicht te verwerven in de basistheorieën, benaderingen en kernbegrippen van de aangeboden kerndisciplines; b) in staat te zijn om theorieën, benaderingen en kernbegrippen te bediscussiëren en te beschrijven; c) er blijk van te geven de vaardigheden te bezitten om theorieën empirisch te onderbouwen en theorie en empirie te vergelijken, alsmede het vermogen te hebben om kennis te relativeren door die kennis te plaatsen tegen de achtergrond van normen en waarden. Centrale doelstelling van de bacheloropleiding is een goede grondslag te bieden voor studenten die hun opleiding vervolgen in de masteropleiding. De eindtermen van de gehele bacheloropleiding zijn de volgende: De afgestudeerde heeft kennis van en inzicht in: a) het centrale politieke verschijnsel van regulering van maatschappelijke conflicten; 86
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
b) het proces van internationalisering van het publieke domein; c) de belangrijkste theorieën van de algemene politicologie, met name van de vergelijkende politicologie en van de leer der internationale betrekkingen; d) methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, met name die van belang zijn voor politicologisch onderzoek op het terrein van internationaal vergelijkend onderzoek en internationale betrekkingen. De afgestudeerde is in staat: e) empirische data te verzamelen, te analyseren en te interpreteren; f ) politicologische onderzoeksresultaten te beoordelen op betrouwbaarheid, geldigheid en bruikbaarheid; g) politicologische kennis en inzicht te betrekken op actuele maatschappelijke vraagstukken; h) heldere mondelinge en schriftelijke rapportages van verworven politicologische kennis te verzorgen. De afgestudeerde geeft blijk van: i) belangstelling voor de oorzaken en achtergronden van politieke verschijnselen; j) een kritische houding ten aanzien van wetenschappelijke politicologische literatuur en tegenover gangbare opvattingen omtrent de politiek; k) intellectuele integriteit en bereidheid tot zelfkritiek. De faculteit deelt mee dat, in tegenstelling tot de masteropleiding (zie paragraaf 3.1 van dit opleidingsrapport), bij de bacheloropleiding benchmarking met internationale standaarden niet expliciet heeft plaatsgevonden omdat de internationale ervaring van de docenten voldoende inzicht zou bieden om hieraan te voldoen. De opleiding leidt evenmin als de afstudeerrichting Politicologie binnen de ongedeelde opleiding op voor een specifieke beroepspraktijk. De nadruk ligt op de interne wetenschappelijke samenhang en kwaliteit. De doelstellingen en eindtermen van de opleiding zijn helder geformuleerd; zij bouwen voort op die van de afstudeerrichting Politicologie van de ongedeelde opleiding. De commissie heeft doelstelling en eindtermen ook getoetst aan haar referentiekader (algemeen deel eindrapport, hoofdstuk 3). Multidisciplinariteit is geen duidelijke eindterm van de opleiding, maar in het programma zijn hier toch wel sporen van te vinden. De multidisciplinariteit moet ook blijken uit de leerdoelen van de vakken. De commissie komt hierop terug in paragraaf 2.2 van dit opleidingsrapport. De commissie vindt het belangrijk dat niet alleen een ander vak wordt bestudeerd, maar ook dat geprobeerd wordt om probleemstellingen vanuit verschillende disciplinaire ooghoeken te benaderen. De commissie staat een breed beroepsprofiel voor, breder dan het profiel dat in de doelstelling wordt geschetst. De in de ongedeelde opleiding opgenomen verplichte stage had een nuttige functie hierbij omdat zij de studenten de mogelijkheid bood om vaardigheden te ontwikkelen die van belang zijn voor de arbeidsmarkt. In de bacheloropleiding is de stage – op besluit van de Faculteit – als verplicht onderdeel verdwenen. Daarvoor in de plaats is een onderdeel Oriëntatie Post-BA gekomen, dat weliswaar niet meer de mogelijkheid van deelname aan de arbeidsmarkt biedt, maar wel van die van enige oriëntatie op de arbeidsmarkt en van voorbereiding op beroepsmogelijkheden. De commissie vindt dit een interessante oplossing om ook in de korte tijd van een bachelorstudie aansluiting op het beroepsveld te vinden. Voor het overige geeft de toetsing aan het referentiekader de commissie geen aanleiding tot opmerkingen. Oordeel commissie: goed.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
87
1.2
Niveau
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De hierboven in paragraaf 1.1 genoemde eindtermen komen in het algemeen terug in de Dublin-descriptoren. In de eindtermen is niet expliciet ingegaan op het onderwerp ‘Leervaardigheden’ maar de opleiding merkt op dat het doel van de opleiding uiteraard is studenten voor te bereiden op het volgen van een masteropleiding. Oordeel commissie: goed. 1.3
Oriëntatie
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master in het wo: • de eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld; • een wo-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere wo-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.
De wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding blijkt met name uit de eindtermen c, d, e, f, h en j. De afgestudeerde van deze opleiding heeft toegang tot de éénjarige doorstroommaster Political Science. Oordeel commissie: goed. 1.4
Gewogen eindoordeel over doelstellingen opleiding
Eindoordeel commissie: de doelstellingen van de opleiding voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
88
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
2.
Het programma van de bacheloropleiding Politicologie
2.1
Eisen hbo/wo
Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een wo-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
In de opleiding komt de wisselwerking tussen onderwijs en onderzoek vooral naar voren in de onderdelen die profilerend zijn voor de opleiding en die voortkomen uit de prioriteiten in het nieuwe onderzoeksprogramma van de afdeling (Multi-level Governance in Europe and beyond). Met name betreft het hier de aandacht voor de samenhang tussen vergelijkende politicologie en internationale betrekkingen en de manier waarop het afsluitende seminar Vergelijkende en Internationale Politiek en de bachelorthesis met elkaar verweven zijn. Het methoden- en techniekenonderwijs zoals het in het kader van het ongedeelde programma bestond wordt door de commissie als te zwak beschouwd. Ook de (oud)studenten geven aan dat dit zowel op gebied van de kwalitatieve als kwantitatieve methoden niet leidde tot een voldoende grote kennis van methoden en technieken van politicologisch onderzoek en vooral dat de samenhang tussen methoden en politicologische vraagstellingen tekortkwam. De commissie stelt tot haar vreugde vast dat in het kader van de vernieuwde bacheloropleiding het methoden- en techniekenonderwijs versterkt werd. Niet alleen in het eerste jaar, in het ‘project’, maar ook geïntegreerd in het kader van inhoudelijke vakken in andere jaren en vooral in het ‘seminar’ van het derde jaar wordt expliciet aan de verbinding van methoden en politicologische problemen gewerkt. De commissie vindt deze integratie uitermate goed. Wél vindt zij dat erop moet worden gelet of deze wijze van methoden- en techniekenonderwijs de noodzakelijk geachte kennis op gebied van methoden en technieken ook oplevert. De commissie vindt echter weinig aanzet tot het onderwijzen van zogenaamde kwalitatieve onderzoeksmethoden (bijvoorbeeld inhoudanalyse of discoursanalyse). Oordeel commissie: goed. 2.2
Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
• Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. • De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. • De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De commissie heeft kennis genomen van een goed uitgewerkte matrix waarin voor alle politicologische vakken uit het curriculum aangegeven is welke leerdoelen gerealiseerd dienen te worden. Deze leerdoelen zijn onderscheiden naar die op het gebied van kennis en inzicht (eindtermen a tot en met d) en naar die op het gebied van vaardigheden (eindtermen e tot en met h). In alle vakken staan voorts de eindtermen j en k centraal. In de matrix staan voorts per cursus onderwijsvorm en toetsvorm vermeld. De matrix is verder uitgewerkt in de studiegids en in de cursussyllabi.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
89
Naar het oordeel van de commissie is er sprake van een adequate vertaling van eindtermen in leerdoelen en stelt het programma de studenten in staat de eindkwalificaties te bereiken. Met betrekking tot multidisciplinariteit merkt de commissie nog het volgende op. Zij vindt de vervlechting van methoden- en techniekenonderwijs en het ‘oplossen van multidisciplinaire vraagstukken’ in andere, inhoudelijke vakken een aanvaardbare en didactisch te verdedigen keuze. Zij is wel van mening dat de met methoden en technieken en het ‘oplossen van multidisciplinaire vraagstukken’ samenhangende leerdoelen en eindtermen duidelijk geformuleerd moeten worden binnen de doelstellingen en eindtermen van de betreffende inhoudelijke vakken. Tevens dient in de tentamens van deze inhoudelijke vakken ruimte voorzien te worden voor het toetsen van de methoden en technieken bijdragen en het ‘oplossen van multidisciplinaire vraagstukken’. De opleidingscommissie en de examencommissie dienen hierop toe te zien. Oordeel commissie: goed. 2.3
Samenhang programma
• Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
De commissie meent dat een goede samenhang in het programma tot stand is gebracht doordat enerzijds wel een brede opleiding wordt aangeboden, maar anderzijds het gehele programma is geconstrueerd rondom de pijlers ‘vergelijkende politiek’ en ‘internationale betrekkingen’ met ‘Europa’ als verbindende schakel. Voor dit laatste is gekozen om een goede aansluiting te verzekeren op de doorstroommaster Political Science. Oordeel commissie: voldoende 2.4
Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Voor het berekenen van de studielast bestaan duidelijke normen (in de studiegids opgenomen), op het handhaven waarvan wordt toegezien door de opleidingscommissie en de onderwijsmanager. Door middel van studentenevaluaties wordt bijgehouden hoe de studielast van de vakken ervaren wordt. Aanpassingen in de studielast zijn de afgelopen periode op een enkele uitzondering na niet nodig geweest, aldus de zelfstudie. De commissie vraagt toch de aandacht van de opleiding voor de door studenten veelvuldig geuite klacht dat het eerste jaar, zowel in het oude programma als in het nieuwe, te licht zou zijn; verzwaring van het programma zou aangewezen zijn. Oordeel commissie: goed. 2.5
Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten.
Kwalificaties instroom Het aandeel van de vwo-ers in de instroom fluctueert sterk in de verslagperiode (met als extremen 87% in 1997/98 en 60% in 1999/00), maar ligt boven het landelijke gemiddelde. De wervingsinspanningen in het kader van de reguliere universitaire en facultaire 90
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
voorlichtingsdagen gericht op de vwo-ers zullen de komende tijd geïntensiveerd worden. Meer direct gericht op de aansluiting vwo-wo zijn een jaarlijks door de faculteit georganiseerde kennismakingsdag voor 6 vwo-ers (waarbij de nadruk ligt op proefondervindelijk onderwijs) en veelvuldige contacten van de afdeling met middelbare scholen. Een concreet project dat hieruit is voortgekomen is het verzorgen van een politieke of bestuurlijke casus ten behoeve van het eindexamenvak maatschappijleer. Omvang instroom Tabel 1 Instroom en ingeschreven studenten 1992/93 tot en met 2001/02 (KUO-tabellen 2.1 en 2.2) 1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98 1998/99 1999/00 2000/01 2001/02
instroom 180 185 92 41 37 39 34 38 40 45
ingeschreven 646 659 537 462 381 345 350 362 380 392
De instroom is over het dieptepunt heen en groeit weer langzaam. Toch is de omvang van de instroom volgens de commissie nog steeds in een relatieve gevarenzone en dient er ook in de toekomst gewerkt te worden aan verdere uitbreiding van het aantal studenten die de bacheloropleiding aanvangen. Aandacht dient gegeven te worden aan het aantrekken van vrouwelijke studenten. De opleiding trekt ondanks het feit dat ze gelegen is in Amsterdam en ondanks voldoende Erasmus/ Socratesovereenkomsten zeer weinig buitenlandse studenten. Hiervoor zou bijzondere aandacht moeten komen, niet alleen via het aantrekken van internationale studenten voor de nieuwe masteropleiding, maar ook voor uitwisseling op niveau van de bacheloropleiding. Oordeel commissie over kwalificaties instroom: goed. 2.6
Duur opleiding
• De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: • wo-bachelor: in de regel 180 ECTS studiepunten; • wo-master: minimaal 60 ECTS studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De opleiding voldoet aan de formele eis met betrekking tot de omvang van het curriculum: 180 ECTS. 2.7
Afstemming tussen vorm en inhoud
• Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. • De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
In de ogen van de commissie lag aan het programma van de ongedeelde opleiding niet een duidelijk didactisch concept ten grondslag. Wél wordt in de zelfstudie opgemerkt dat er voldoende variatie in onderwijsvormen dient te bestaan en dat deze onderwijsvormen QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
91
evenwichtig gespreid dienen te zijn over het studieprogramma. In het eerste en tweede jaar dienen hoor- en werkcolleges sterk vertegenwoordigd te zijn, in het derde studiejaar begeleidings- en werkcolleges en in het vierde jaar werkcolleges en individueel begeleide werkzaamheden. De commissie stelt vast dat de invoering van het nieuwe bachelor-masterprogramma niet is aangegrepen om expliciet vast te leggen wat het didactisch concept is. Wél is met de invoering van het nieuwe bachelorcurriculum in 2002 de onderwijsleeromgeving aangepast voor wat betreft het eerste studiejaar. Dit heeft zich geuit in aanzienlijk meer contacturen en activerende werkvormen. Zowel docenten als studenten zijn erg tevreden over deze nieuwe opzet. De commissie beveelt aan om ook in de andere studiejaren meer contacturen en activerende werkvormen te realiseren. Op dit moment is het aantal contacturen in het ‘oude’ programma nog altijd laag te noemen. Een punt van zorg vormt de staf-studentratio. Wanneer de aanbeveling wordt opgevolgd om bij de verdere invoering van het nieuwe programma meer contacturen en activerende werkvormen te realiseren zou zorgvuldig gekeken dienen te worden naar de beschikbare onderwijsformatie. Alleen wanneer de onderwijsformatie meegroeit met de toegenomen intensiteit van werkvormen ontstaat er een goed werkbaar programma, dat door de staf ook op langere termijn is vol te houden. Over het algemeen bestaat er bij de commissie het beeld dat er met betrekking tot didactische onderbouwing een kans is gemist bij de invoering van de nieuwe gedeelde opleidingen. De commissie beveelt aan een inhaalslag te voeren op dit gebied. Oordeel commissie: voldoende. 2.8
Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De commissie is van mening dat er met de invoering van het nieuwe programma goed is nagedacht over een evenwichtige verdeling van tentamenvormen. In de studiegids staat bij elk vak vermeld welke toetsvorm wordt gehanteerd. De commissie heeft bij haar bezoek recente tentamenopgaven ingezien; deze waren van goede kwaliteit. Studenten kunnen – wanneer zij daarom vragen – inzage krijgen in de wijze van beoordeling van hun tentamens of werkstukken. De commissie beveelt aan om inzage in alle gevallen standaard te organiseren, dus zonder dat hiervoor een verzoek van een student nodig is. De organisatie van de toetsing is prima in orde. Het valt de commissie op dat de examencommissie van deze opleiding zich actiever opstelt dan bij andere Politicologie opleidingen; zo ziet zij bijvoorbeeld zelf toe op de wijze waarop keuzeruimte door studenten wordt ingevuld. De visitatiecommissie vindt het ook positief dat het afdelingshoofd deel uitmaakt van de examencommissie; dit toont het belang dat gehecht wordt aan deze commissie. Toch kan de commissie nog pro-actiever optreden bij de kwaliteitsbewaking, bijvoorbeeld door erop toe te zien dat de toetsing uniform en consistent verloopt. Voor de kwaliteit van de begeleiding en de beoordeling van de afstudeerscripties wordt verwezen naar paragraaf 4.8 van dit opleidingsrapport. Oordeel commissie: goed.
92
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
2.9
Gewogen eindoordeel commissie over programma opleiding
Eindoordeel commissie: het programma van de opleiding voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
93
3.
Doelstellingen masteropleiding Political Science
3.1
Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De doelstellingen van deze Engelstalige opleiding zijn: a) to develop students’ knowledge of the history and the foundations of the philosophy of social sciences (reflective knowledge of extant traditions and paradigmatic development); b) to advance students’ understanding of the epistemological issues involved in doing political research and thereby rendering them capable of developing intelligent and relevant research designs; c) to increase students’ knowledge of the theories & approaches and major empirical-analytical developments in specific sub-fields op political science; d) to familiarise the students with the critical assessment of political science literature; e) to guide students in the process of designing research projects and in the formulation of proper research questions; f ) to train students in selecting and applying the appropriate methods and techniques of data collection & analysis to carry out research projects; g) to identify and collect the appropriate data required for their research projects; h) to enhance students’ abilities in academic writing and reporting on research for different audiences as well as drafting summaries for discussion; i) to train students in identifying the political and policy relevance of the results of political research as well as detecting pitfalls and shortcomings; j) to stimulate critical theoretical and normative reflection on the research results. De eindkwalificaties: de afgestudeerden zijn in staat om: a) critically examine political issues at a high level of conceptual abstraction as well as translate them into terms understandable by a wider public; b) summarise, evaluate and synthesise research results from political science and related fields and assess the political relevance of these results; c) carry out in-depth academic theoretical and empirical research on a topic within the areas of political systems, public politics or international relations. In addition, students completing the Comparative Politics and Public Policy Analysis stream will: d) have a thorough knowledge of the key issues and main theories in comparative political science; e) have an advanced understanding of selected topics in comparative public policy analysis; f ) have a thorough understanding of how the process of transnationalisation affects ‘national’ politics; g) produce a research-based dissertation that shows intellectual rigour and proficiency in the field of comparative politics & public policy analysis; Students completing the International Relations and Transnational Governance stream will: h) have a thorough knowledge of the key issues and main theories in international relations; i) have an advanced understanding of new forms of transnational governance in selected areas; j) have a thorough understanding of how the process of transnationalisation affects ‘international’ politics; k) produce a research-based dissertation that shows intellectual rigour and proficiency in the field of international relations & transnational governance.
94
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Benchmarking heeft plaatsgevonden door de inschakeling van een International Review Panel. Uit het samenvattende oordeel van dit panel wordt het volgende geciteerd: “We are confident that the proposed programme is one of high international standard – in structure, content and organisation – and will compete for high quality Masters level international students once it has been successfully established and embedded within the new structure of Dutch HE.” De opleiding leidt evenmin als de afstudeerrichting Politicologie binnen de ongedeelde opleiding op voor een specifiek beroepsveld. Evenals in de hierboven behandelde bacheloropleiding ligt de nadruk op de interne wetenschappelijke samenhang en kwaliteit. De doelstellingen en eindtermen van de opleiding zijn helder geformuleerd; zij bouwen voort op die van de afstudeerrichting Politicologie van de ongedeelde opleiding. De commissie vindt het verheugend dat er bij de invulling van de opleiding hoge internationale ambities bestaan; zij vindt het verstandig en tot voorbeeld strekkend voor andere opleidingen dat de faculteit besloten heeft om een evaluatie van haar plannen te laten uitvoeren door buitenlandse experts. Op deze wijze kan het beste gewaarborgd worden dat doelstellingen en eindkwalificaties aansluiten bij de eisen van buitenlandse vakgenoten. Toetsing aan het referentiekader van de commissie leert dat ook bij de masteropleiding multidisciplinariteit geen duidelijke eindterm is, maar dat de vaardigheid om wetenschappelijke kennis te ‘vertalen’ en toegankelijk te maken voor een breed publiek expliciet is opgenomen bij de eindtermen. Oordeel commissie: goed. 3.2
Niveau
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De hierboven in paragraaf 3.1 genoemde eindkwalificaties komen in het algemeen terug in de Dublin-descriptoren. De commissie miste bij ‘Toepassen kennis en inzicht’ de vaardigheid om “kennis en inzicht …. toe te passen ……. binnen een bredere (of multidisciplinaire) context”. Oordeel commissie: goed. 3.3
Oriëntatie
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master in het wo: • de eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld; • een wo-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere wo-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt; • een wo-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een wo-opleiding vereist is of dienstig is.
De wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding blijkt uit alle eindkwalificaties. De afgestudeerde van deze opleiding is in staat zelfstandig wetenschappelijk onderzoek ter verrichten. Oordeel commissie: goed.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
95
3.4
Gewogen eindoordeel over doelstellingen opleiding
Eindoordeel commissie: de doelstellingen van de opleiding voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
96
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
4.
Het programma van de masteropleiding Political Science
4.0
Opmerkingen vooraf
De masteropleiding gaat van start op 1 september 2004. De opleiding heeft een programmaduur van één jaar voltijds of twee jaar deeltijds. Voltijdstudenten volgen overdag college, deeltijdstudenten ’s avonds. Het programma is opgebouwd uit een gemeenschappelijk kerncurriculum van drie vakken van ieder 6 ECTS, drie vakken van de specialisatiestroom van ieder 6 ECTS en thesis (incl. thesis seminar) van 24 ECTS. In principe volgen de deeltijdstudenten de cursussen van het kerncurriculum in het eerste en die van hun specialisatiestroom in het tweede jaar; het werk aan hun thesis verrichten zij in de twee maart-juni perioden. Er zijn twee specialisatiestromen: Comparative Politics and Public Policy Analysis en International Relations and Transnational Governance. 4.1
Eisen hbo/wo
• Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een wo-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
De commissie verwijst hier allereerst naar haar positieve oordeel in paragraaf 2.1 van dit opleidingsrapport. Voorts wijst zij op het door studenten gesignaleerde tekort met betrekking tot het toepassen van methoden en technieken in de scriptie. In de ongedeelde opleiding werd onder meer onvoldoende aandacht besteed aan formele kwantitatieve en kwalitatieve analysemethoden van vergelijkende gegevens. In de opzet van de nieuwe masteropleiding zijn op het punt van de genoemde tekortkomingen echter ingrijpende veranderingen aangebracht die de commissie een grote stap vooruit vindt. Oordeel commissie: goed. 4.2
Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
• Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. • De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. • De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De commissie heeft kennis genomen van de cursusbeschrijvingen van het programma met leerdoelen en toetsvorm. Ten tijde van het vervaardigen van dit rapport vindt de laatste etappe plaats van het proces van ontwerp van het mastercurriculum. Oordeel commissie: voldoende.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
97
4.3
Samenhang programma
• Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
De faculteit heeft bewust een à la carte structuur vermeden en gekozen voor een programma dat bestaat uit twee cumulatief opgebouwde cursusreeksen (de drie gemeenschappelijke cursussen met een sterk accent op methodologische training en de drie specialisatiecursussen), gevolgd door het vervaardigen van de thesis. Hiermee is een inhoudelijk goed samenhangend programma tot stand gekomen. Oordeel commissie: goed. 4.4
Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen.
De faculteit heeft er door een aantal maatregelen naar gestreefd om de student in staat te stellen de opleiding tijdig af te ronden. Genoemd kunnen worden het starten van het thesis seminar reeds in januari en de bepaling dat een aantal blokken reeds behaald dient te zijn alvorens men kan worden toegelaten tot de scriptie. Bij gelijktijdige cursussen zal, ook uit oogpunt van studeerbaarheid, coördinatie van de toetsingen plaatsvinden. De commissie verwacht, mede vanwege de goede samenhang in het programma, geen problemen wat betreft de studeerbaarheid. Oordeel commissie: goed. 4.5
Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten.
Tot de opleiding worden toegelaten: a) afgestudeerden van een wo bachelor-opleiding Politicologie; b) degenen die de Premasterclass Political Science met succes hebben voltooid. Doelstelling van de premasterclass is om hbo-afgestudeerden en anderen met onvoldoende kennis, vaardigheden, attitude en inzicht op het niveau van de tot de masteropleiding toeleidende universitaire bacheloropleiding te brengen. De cursus heeft een omvang van 60 ECTS. Op het moment dat voldaan is aan alle vereisten wordt studenten een premastercertificaat verstrekt. De commissie vraagt zich af of het mogelijk zou zijn om, ingeval een student er niet in slaagt de premasterclass met succes te voltooien, een certificaat uit te reiken voor de met succes afgeronde onderdelen van de cursus. De commissie heeft begrepen dat studenten van de faculteit met een nog niet afgerond bachelor- of premasterprogramma worden toegelaten tot de opleiding onder de voorwaarde dat slechts de thesis nog ontbreekt en het bachelorgetuigschrift of premastercertificaat uiterlijk 15 oktober is behaald. De commissie keurt dit in principe af, omdat dit negatieve gevolgen heeft voor het rendement en de organisatie van het onderwijs. In gevallen van overmacht wordt van de opleiding verwacht dat zij naar oplossingen zoekt. Met dit voorbehoud meent de commissie dat door de toelatingsregeling voor het overige gegarandeerd wordt dat het programma voldoende aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. Oordeel commissie: goed. 98
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
4.6
Duur opleiding
• De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: • wo-bachelor: in de regel 180 ECTS studiepunten; • wo-master: minimaal 60 ECTS studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De opleiding voldoet aan de formele eis met betrekking tot de omvang van het curriculum: 60 ECTS. 4.7
Afstemming tussen vorm en inhoud
• Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. • De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Van de student wordt een actieve houding verwacht; de interactieve onderwijsvormen zijn daarop gericht. Zij vormen een mix van colleges, seminars en activiteiten in kleine groepen. Daarbij zal ook gebruik gemaakt worden van de bestaande interactieve elektronische leeromgeving. De commissie meent dat deze onderwijsvormen een goede bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van de doelstellingen van de opleiding. Met betrekking tot de onderwijsleeromgeving van de bacheloropleiding is een aantal kritische opmerkingen gemaakt over de beperkte ambitie die door de commissie is waargenomen voor wat betreft de didactische onderbouwing van het vernieuwde programma. Met deze opmerkingen in het achterhoofd beveelt de commissie aan expliciet vast te leggen voor welk didactisch model wordt gekozen en op welke wijze het didactisch model gestalte krijgt in de mix van onderwijsvormen. Oordeel commissie: voldoende. 4.8
Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bij iedere cursus zal toetsing plaatsvinden door middel van een mix aan toetsvormen (continue toetsing van participatie, individuele of groepspresentaties, schrijfopdrachten, schriftelijke of mondelinge tentamens). De studenten zullen bij alle opdrachten feedback ontvangen. Ieder lid van de commissie las twee afstudeerscripties van de ongedeelde opleiding, één met een hoge en één met een lage waardering. Wat de begeleiding en de beoordeling van de afstudeerscripties betreft merkt de commissie het volgende op. De commissie heeft veel waardering voor de overzichtelijke procedure voor scriptiebegeleiding en -beoordeling. Met name de schriftelijke vastlegging en de nauwkeurig beschreven procedure voor het vaststellen van het eindcijfer worden door de commissie gezien als een sterk punt. De commissie beveelt aan om deze zorgvuldige procedure – meer dan nu gebeurt – in te zetten als instrument om een uniforme en consistente beoordeling te bewaken. Zo zou de examencommissie de verslaglegging kunnen gebruiken om zich een oordeel te vormen over de wijze waarop scripties worden beoordeeld. Voorts dient erop te worden toegezien dat er een degelijke evaluatie plaats vindt van het onderzoeksontwerp voor de scriptie. De commissie stelt vast dat te veel scripties starten vanuit een wetenschappelijk gebrekkige probleemstelling. Het bestaan van een op zich voortreffelijk formeel systeem van beoordelingsonderdelen mag niet leiden tot het niet schriftelijk formuleren
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
99
van een scriptie m.b.t ontwerp, theorie, geformuleerde hypothesen, methodologie, de concrete verzameling van empirische data en de afgeleide conclusies. Oordeel commissie: goed. 4.9
Gewogen eindoordeel commissie over programma opleiding
Eindoordeel commissie over programma: het programma van de opleiding voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
100
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
5.
Effectiviteit van de organisatie en inzet van de staf
5.1
Effectiviteit van de organisatie
De docenten en onderzoekers van de faculteit zijn verenigd in afdelingen die ieder, onder door het faculteitsbestuur gestelde randvoorwaarden, worden bestuurd door een managementteam bestaande uit het afdelingshoofd, een onderwijsmanager en een onderzoeksmanager. Eén van deze afdelingen is sinds 1 januari 2001 de Afdeling Politicologie. De commissie is zich ervan bewust dat het bij Politicologie om een relatief kleine eenheid gaat, waarvan het functioneren voor een groot deel bepaald wordt door goede samenwerking en korte, informele communicatiewegen. Op het ogenblik lijkt de organisatiestructuur het nodige aan samenhang en motivatie te creëren, waarbij de afdelingsvergadering een belangrijke rol speelt. De commissie heeft noch van docenten, noch van studenten negatieve geluiden gehoord; er is voldoende overleg en inspraak. De mate van coördinatie binnen de afdeling lijkt geen probleem te zijn. Door de studenten in de opleidingscommissie werd benadrukt dat de aanwezigheid van de onderwijsmanager bij de vergaderingen van de commissie nuttig was, om meteen dingen door te spelen. Wat betreft de positie van de afdeling binnen de faculteit heeft de commissie er begrip voor dat de faculteit probeert te harmoniseren, maar de vraag is of er – juist als het om het curriculum gaat – niet meer decentralisatie mogelijk zou zijn. Politicologie is een kleine opleiding en alleen een scherp en aantrekkelijk profiel kan helpen om meer studenten aan te trekken. De commissie erkent dat in een kleine structuur niet te veel formalisering moet heersen. Maar dit mag niet ten koste gaan van de functie-uitoefening van wettelijke organen zoals de opleidingscommissie. Deze commissie moet controle op curriculum en onderwijsproblemen hebben en daarover gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen. De visitatiecommissie vindt dat de opleidingscommissie tot nu toe geen substantiële bijdragen levert, zelfs niet in deze overgangsperiode. Om dit te verbeteren moet in elk geval gegarandeerd zijn dat er continuïteit heerst en dat iemand met een vooraanstaande functie de commissie voorzit. Zoals opgemerkt in paragraaf 2.8 is de examencommissie hier actiever dan bij andere Politicologie opleidingen, maar toch vindt de commissie dat kwaliteitsbewaking pro-actiever door de commissie kan geschieden, bijvoorbeeld ten aanzien van de beoordeling van de afstudeerscripties (zie paragraaf 4.8). In de zelfstudie wordt meegedeeld dat de faculteit een voorkeursbeleid voert ten aanzien van vrouwen, maar dat dit vooralsnog niet heeft geresulteerd in een toename van het aantal vrouwelijke stafleden binnen de afdeling. De commissie dringt erop aan het voorkeursbeleid met kracht voort te zetten. De afdeling steekt ongunstig af ten opzichte van enkele andere faculteiten van de universiteit. Oordeel commissie: voldoende. 5.2
Inzet van de staf
Belangrijke delen van het onderwijs worden verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied; de wisselwerking tussen onderwijs en onderzoek komt vooral naar voren in de onderdelen die profilerend zijn voor de opleiding en die voortkomen uit de prioriteiten in het nieuwe onderzoeksprogramma van de afdeling. Het academisch niveau van de staf is heel goed, ook gezien de uitstekende onderzoeksoutput. De staf is klein, maar er is met succes naar gestreefd om docenten aan te trekken die ook in andere vakken kunnen doceren; en bij ten minste een aantal medewerkers is een sterk methodologische component aanwezig. Er is voldoende expertise om de opleiding te verzorgen. Ook aan het didactische aspect wordt voldoende aandacht besteed. Er zijn regelmatige QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
101
cursusevaluaties; bij benoemingen spelen onderwijskundige kwaliteiten een grote rol; nieuwe docenten zijn verplicht om zich didactisch (bij) te scholen, ook in het Engels; het zittend personeel kan individueel cursussen volgen. Deze zaken komen aan de orde in de jaarlijkse functionerings- en beoordelingsgesprekken, waarin didactische vaardigheden en vooruitgang daarin getoetst worden. Oordeel van de commissie: goed. 5.3
Gewogen eindoordeel commissie over effectiviteit van de organisatie en inzet van de staf
Eindoordeel commissie: de effectiviteit van de organisatie en de inzet van de staf voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
102
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
6.
Faciliteiten en voorzieningen
6.1
Materiële voorzieningen
Wat betreft de omvang en de kwaliteit van de onderwijsruimten meent de commissie dat de problemen die op dit punt worden ervaren niet van dien aard zijn dat de kwaliteit van onderwijs hierdoor nadelig wordt beïnvloed. Voor wat betreft de bibliotheek neemt de commissie waar dat de financiële kaders voor literatuuraanschaf meegroeien met de stijgende kosten voor aanschaf van literatuur en tijdschriften. De faculteit heeft enkele jaren geleden een inhaalslag ingezet om de toenmalige achterstand in te lopen. Op dit moment kan worden gesproken van goede bibliotheekvoorzieningen. De faculteit heeft een eigen digitale leeromgeving onder de naam BSCW. Zowel docenten als studenten geven aan tevreden te zijn over de functionaliteiten van dit systeem. Wat het aantal studentenstudieplekken betreft stelt de commissie vast dat er te weinig computers beschikbaar zijn. De norm die door de VU wordt gehanteerd is één computer op tien studenten, maar deze norm wordt voor de opleiding Politicologie bij lange niet gehaald (zelfs niet wanneer bijvoorbeeld avondstudenten buiten de berekeningen worden gehouden). De verhouding van één computer op twintig studenten (exclusief avondstudenten) zal op korte termijn verbeteren, maar de faculteitsleiding geeft aan de norm ook op langere termijn niet te kunnen halen. De commissie beveelt aan dat de faculteitsleiding de ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend volgt en oplossingen zoekt voor de ondercapaciteit die zich met name op piekmomenten voordoet. De faculteit kampt niet met grote financiële problemen. De commissie beveelt aan om financiële ruimte vrij te maken voor uitbreiding van de onderwijsformatie ter verbetering van de student-stafratio. Hierbij moet de verdeling onderwijs-onderzoek (60%-40%) zorgvuldig worden bewaakt (onderwijsambities moeten niet ten koste gaan van onderzoeksinspanningen of vrije tijd). Hierbij moet in het bijzonder aandacht worden besteed aan bewaking van de onderzoekstijd van jonge onderzoekers/docenten. Oordeel commissie: goed. 6.2
Studiebegeleiding
De studenten met wie de commissie heeft gesproken gaven unaniem aan dat zij tevreden zijn over de studiebegeleiding en de informatievoorziening ten behoeve van studenten. Hierbij speelt de studieadviseur een centrale rol. Het studievoortgangsregistratiesysteem is door studenten eenvoudig te raadplegen, maar de studenten met wie de commissie heeft gesproken wijzen erop dat dit nog wel eens gebreken vertoont. De commissie heeft begrepen dat de Vrije Universiteit overweegt een bindend studieadvies in te voeren. De commissie raadt een bindend studieadvies aan, met daarbij de aantekening dat invoering ervan in ieder geval vergezeld zou moeten gaan van een intensiever mentoraat/ studiebegeleiding dan nu het geval is in het eerste jaar. Oordeel commissie: goed. 6.3
Gewogen eindoordeel commissie over faciliteiten en voorzieningen
Eindoordeel commissie: de faciliteiten en voorzieningen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit. QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
103
7.
Interne kwaliteitszorg. Kwaliteit zelfstudie
7.1
Evaluatie resultaten
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De commissie meent dat de opleiding op de goede weg is bij de evaluatie van de resultaten van het door haar verzorgde onderwijs. Alle vakken worden periodiek geëvalueerd en deze evaluaties worden per semester besproken door een aparte evaluatiecommissie (bestaande uit onderwijsmanager en student-leden van de opleidingscommissie), die vervolgens rapporteert aan het faculteitsbestuur, de opleidingscommissie en de afdeling met betrekking tot noodzakelijke verbeteringen. Toetsbare streefdoelen werden daarbij tot voor kort niet geformuleerd, maar recentelijk zijn in het Beleidsplan 2003 streefdoelen vastgesteld met betrekking tot rendement, instroom en internationalisering. Het systeem van kwaliteitszorg dat VU-breed wordt gehanteerd is gebaseerd op het uitstekende Handboek Kwaliteitszorg. Voor de masteropleiding zal een International Academic Advisory Board worden gevormd ter advisering met betrekking tot de internationale ontwikkelingen in het vakgebied. Deze adviesraad zal elke vier jaar een International Review Panel aanstellen om een onafhankelijke evaluatie van het programma te leveren. Oordeel commissie: goed. 7.2
Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De commissie heeft begrepen dat er een aantal maatregelen is getroffen die gericht zijn op de realisatie van de hierboven genoemde streefdoelen. Wat betreft het rendement van de bacheloropleiding (streefdoel 60%) liggen die vooral in de onderwijskundige sfeer (verbetering in het eerste jaar; nauwe aansluiting tussen de onderdelen Seminar en Thesis), maar kan ook de discussie over de invoering van een bindend studieadvies in het eerste jaar genoemd worden. Wat betreft de instroom (streefdoel: bachelor 60, premasterclass 20 en master 40 per jaar) is de ondersteuning inmiddels aanwezig om aan de werving van studenten te werken en zijn de eerste resultaten hoopgevend. Het bereiken van de doelstelling bij internationalisering (25% van de bachelorstudenten brengt een deel van de studie in het buitenland door) stuit op problemen; in discussie is een voorstel tot herstructurering van de bacheloropleiding. Oordeel commissie: goed. 7.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Bij de interne kwaliteitszorg zijn docenten en studenten betrokken. Er is regelmatig contact met stagewerkgevers en jaarlijks organiseert de opleiding een alumnidag. De commissie meent dat de relatie met het afnemend veld verder versterkt zou moeten worden. Oordeel commissie: goed. 104
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
7.4
Kwaliteit zelfstudie
De commissie vond de zelfstudie minder informatief dan gebruikelijk. Oordeel commissie: voldoende. 7.5
Gewogen eindoordeel over interne kwaliteitszorg
Eindoordeel commissie: de interne kwaliteitszorg voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
105
8.
Resultaten
8.1
Gerealiseerd niveau
De kwaliteit van de afgestudeerden is goed. Ze worden vooral gewaardeerd omwille van hun analytisch vermogen, en dit sluit goed aan bij de doelstellingen van de opleiding. Wat de betreft de arbeidsmarktperspectieven van de afgestudeerden kan op basis van de Instellingsrapportage WO Monitor 2001 worden geconstateerd dat alle afgestudeerden van de ongedeelde opleiding werk hebben. De belangrijkste sectoren waarin zij werkzaam zijn zijn overheidsbestuur en gemeente, wetenschappelijk onderwijs, markt- en opninieonderzoeksbureaus, overheidsdiensten en accountant/administratieconsulenten. Voorts valt op dat de afgestudeerden vooral kiezen voor een functie waarin zij hun specifieke wetenschappelijke kennis kwijt kunnen en dat zij boven het landelijk gemiddelde scoren wat betreft bijscholing in praktische vaardigheden tijdens het werk: (project)management, werk in groepen, omgaan met mensen, en dergelijke. In verband hiermee merkt de commissie op ook uit gesprekken te hebben begrepen dat met name de communicatieve vaardigheden wat minder aanwezig zijn bij de afgestudeerden, maar dat in de Bachelor Werkgroep in het eerste jaar hieraan aandacht wordt gegeven. Zij beveelt aan om in de volgende jaren van de bacheloropleiding hiermee door te gaan. De door de commissie gelezen afstudeerscripties waren veelal van voldoende tot goede kwaliteit, hoewel er ook waren die tegenvielen; in een aantal gevallen waren methodische onderbouwing en methodentoepassing onvoldoende. Voor verbeteringen in het opleidingsprogramma op dit punt verwijst de commissie naar paragraaf 4.1. Oordeel commissie: goed. 8.2
Onderwijsrendement
Tabel 2.
Propedeuserendement 1992/93 tot en met 2001/02 (in percentages; cumulatief; KUO-tabel 3.1)
1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98 1998/99 1999/00 2000/01 2001/02
106
na 1 jaar 49 11 5 23 18 38 33 20 22 23
na 2 jaar 63 37 17 67 54 63 67 53 47
na 3 jaar 67 40 19 70 57 69 67 60
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Tabel 3.
1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98 1998/99 1999/00
Postpropedeuserendement 1992/93 tot en met 1999/00 (in percentages; cumulatief; KUO-tabel 4.1) na 3 jaar 34 28 0 0 0 0 0 0
na 4 jaar na 5 jaar na 6 jaar na 7 jaar na 8 jaar na 8 jaar binnen cluster 39 53 59 61 61 73 35 55 70 75 75 85 0 8 25 33 33 42 0 18 27 0 19 38 4 8 0
Daar de propedeuse een selecterend karakter heeft is een streefcijfer voor het propedeuserendement moeilijk te geven. Het propedeuserendement aan de Vrije Universiteit ligt boven het landelijk gemiddelde, maar is toch te laag. Gegeven het selecterend karakter van de propedeuse zou verwacht mogen worden dat het postpropedeuserendement betrekkelijk hoog zou kunnen zijn; te denken ware aan circa 80%. De commissie vraagt zich af of dit percentage in de latere jaren van bovenstaande tabel behaald zal worden. De uitval na de propedeuse lijkt te hoog te worden. En in dat verband komt ook de vraag aan de orde of het eerste jaar van de nieuwe bacheloropleiding voldoende selecterend zal blijken te zijn. De commissie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat dat niet het geval is. Oordeel commissie: onvoldoende. 8.3
Gewogen eindoordeel over resultaten
Eindoordeel commissie: de resultaten voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit. De commissie heeft hierbij laten meewegen dat het lage onderwijsrendement geen specifiek probleem van de Politicologie opleiding van de VU is, maar eerder een meer algemeen landelijk probleem.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
107
9.
Internationalisering en externe contacten
Aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen, Afdeling Politicologie, blijkt er tot op heden slechts in beperkte mate een cultuur van internationalisering van het onderwijs te bestaan. Het is duidelijk dat met de nieuwe Engelstalige masteropleiding hierin een breuk wordt geforceerd. Ook op gebied van onderzoek is er een sterke internationalisering. Desondanks kan niet anders worden vastgesteld dan dat het aantal binnenkomende internationale studenten en het aantal uitgaande Nederlandse studenten uitermate beperkt is. Zoals aan de meeste andere universiteiten die de commissie bezocht komt de docentenuitwisseling niet van de grond. Een belangrijk pluspunt vindt de commissie dat alle docenten die betrokken zijn bij de nieuwe masteropleiding een cursus doceren in het Engels hebben gevolgd. Oordeel commissie: goed.
108
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
10.
Samenvattend totaal oordeel over de opleidingen
Totaal oordeel commissie: de bacheloropleiding Politicologie en de masteropleiding Political Science voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit. Overzicht beoordeling commissie onderwerp
oordeel facet (+/-)
oordeel (O/V/G/E)
1. doelstellingen bacheloropleiding
+
1.1 domeinspecifieke eisen 1.2 niveau 1.3 oriëntatie
G G G
2. programma bacheloropleiding
+
2.1 eisen wo 2.2 relatie doelstellingen programma 2.3 samenhang programma 2.4 studielast 2.5 instroom 2.6 duur 2.7 afstemming vormgeving en inhoud 2.8 beoordeling en toetsing
G G V G G V V G
3. doelstellingen masteropleiding
+
3.1 domeinspecifieke eisen 3.2 niveau 3.3 oriëntatie
G G G
4. programma masteropleiding
+
4.1 eisen wo 4.2 relatie doelstellingen programma 4.3 samenhang programma 4.4 studielast 4.5 instroom 4.6 duur 4.7 afstemming vormgeving en inhoud 4.8 beoordeling en toetsing
G V G G G V V G
5. effectiviteit organisatie en inzet van de staf
+
5.1 effectiviteit organisatie
V
5.2 inzet van de staf
G
6. + faciliteiten en voorzieningen
6.1 materiële voorzieningen 6.2 studiebegeleiding
G G
7. interne kwaliteitszorg. Kwaliteit zelfstudie
+
7.1 evaluatie resultaten 7.2 maatregelen tot verbetering 7.3 betrekken van medewerkers etc. 7.4 kwaliteit zelfstudie
G G G V
8. resultaten
+
8.1 gerealiseerd niveau 8.2 onderwijsrendement
G O
9. internationalisering en externe contacten
+
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
G
109
110
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Opleidingsrapport Katholieke Universiteit Nijmegen Inleiding Dit opleidingsrapport betreft de volgende opleidingen: j) de ongedeelde opleiding Politicologie (CROHO-nummer 6606); voltijd; k) de bacheloropleiding Politicologie (CROHO-nummer 56606); voltijd; startdatum 1 september 2001; l) de masteropleiding Politicologie (CROHO-nummer 66606); voltijd; startdatum 1 september 2002. De opleidingen b) en c) bouwen voort op opleiding a). De opleidingen worden verzorgd binnen de Faculteit der Managementwetenschappen. Dit opleidingsrapport is het resultaat van een visitatie over de verslagperiode 1997-2002 conform het Protocol Kwaliteitszorg Onderwijs 2000-2005, Onderwijsvisitatie op Maat, en van een additionele beoordeling van de bachelor- en masteropleidingen conform de Richtlijnen Vervroegde Accrediteringsaanvraag. Dit betekent dat de hoofdstukken 1 tot en met 4 de laatstgenoemde Richtlijnen volgen, maar ook, de oude ongedeelde opleiding waar nodig behandelen. De hoofdstukken 5, 6, 8 en 9 sluiten aan bij Onderwijsvisitatie op Maat. Hoofdstuk 7 volgt weer de Richtlijnen vervroegde Accrediteringsaanvraag. In de hoofdstukken 1 tot en met 4 en in hoofdstuk 7 staan in een kader de NVAObeoordelingscriteria vermeld.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
111
1.
Doelstellingen bacheloropleiding Politicologie
1.1
Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Doelstelling van de opleiding is studenten te trainen in de beoefening van de Politicologie als wetenschappelijke discipline. Een afgestudeerde bachelor bezit: a) grondige kennis van het object van de Politicologie; b) grondige kennis van de theorievorming over het object van de Politicologie; c) kennis en actieve beheersing van de methoden en technieken van politicologisch onderzoek; d) goed ontwikkelde vaardigheden: cognitief, professioneel en communicatief. Deze doelstelling is vertaald in de volgende eindtermen op het gebied van kennis, theorievorming, methoden en technieken, cognitieve vaardigheden, professionele vaardigheden en communicatieve vaardigheden. Studenten verwerven kennis en vaardigheden op de volgende terreinen: 1. 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9 1.10 1.11 1.12 1.13 1.14 2. 2.1 2.2 2.3 3. 3.1
het object van de Politicologie: politieke veranderingen in analytisch, empirisch en normatief perspectief; het Nederlandse politieke bestel, inclusief het lokale politieke bestel, in vergelijkend perspectief; de relatie tussen staat en markt in de internationale betrekkingen; de rol van internationale organisaties in de internationale politiek; de relatie tussen politiek en beleid; de relatie tussen politiek en openbaar bestuur; de relatie tussen politiek en economie; politieke stromingen in de twintigste eeuw; de opkomst van nieuwe sociale bewegingen; de ontwikkeling van de politieke verhoudingen (structureel en cultureel) in Nederland en in Europa; politieke besluitvorming in nationaal en internationaal (met name Europees) perspectief; de politieke aspecten van het proces van Europese eenwording; de aard van de structuur van het internationale systeem en de mogelijkheden voor internationale samenwerking; de politieke gevolgen van de globalisering van de internationale arbeidsdeling. theorievorming over het object van de Politicologie: begrippen en benaderingen in de Politicologie, de Politieke Theorie en de Leer der Internationale Betrekkingen.Theorieën over democratische besluitvorming; de ontwikkeling van de Politicologie, de Politieke Theorie en de Leer der Internationale Betrekkingen, de verschillende stromingen en benaderingen en de recente aandachtsvelden en discussiepunten; doorzien van de consequenties van verschillende vooronderstellingen voor theorievorming.
3.3
methoden en technieken van politicologisch onderzoek: methoden en technieken van sociaal- en beleidswetenschappelijk onderzoek (inclusief statistiek); uitgewerkte onderzoeksopzetten binnen de Politicologie, in het bijzonder surveyonderzoek, kwantitatief-vergelijkend onderzoek en casestudies; kennis van stappen binnen genoemde designs.
112
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
3.2
4. 4.1 4.2
4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 5. 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5. 5.6 5.7
6. 6.1 6.2 6.3
cognitieve vaardigheden: hanteren van een aantal centrale politicologische begrippen zoals politiek, besluitvorming, macht, invloed, staat en beleid; onderkennen van theoretische visies op Nationale Politieke Stelsels, de internationale betrekkingen en normatieve visies op de inrichting van een politieke gemeenschap als algemeen politicologisch kader voor zicht op de nationale en internationale samenleving; onderkennen van een aantal kernproblemen in de Politicologie, met name problemen van politieke besluitvorming en collectieve actie; analyseren van lokale, regionale, nationale en internationale politieke verschijnselen; evalueren in het licht van empirische en normatieve theorieën van politieke verandering op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau; identificeren van wetenschapstheoretische uitgangspunten in politieke analyses en beleidsvoorstellen; reconstrueren van processen van politieke besluitvorming en uitvoeringsprocedures; beschrijven en verklaren van de rol van diverse actoren in Nationale Politieke Stelsels, waaronder het Nederlandse, vanuit vergelijkend perspectief; beschrijven en verklaren van het gedrag van staten in het internationale systeem; met behulp van een politicologisch kader analyseren van de internationale samenwerking in het kader van het proces van West-Europese eenwording. professionele vaardigheden: doorzien van consequenties van theoretische en empirische vooronderstellingen in politicologisch onderzoek; kunnen beschrijven, analyseren en verklaren van de rol van diverse actoren in verschillende politieke stelsels, in het bijzonder het Nederlandse politieke stelsel en in de internationale politiek; kunnen werken met recente politicologische databestanden; opzetten en uitvoeren van (politicologisch) onderzoek; kunnen gebruiken van statistische procedures en kunnen beoordelen van de relevantie ervan; kunnen evalueren van onderzoeksverslagen, inclusief de methoden waarop zij zijn gebaseerd; kunnen recenseren van een monografie of een bundel op het gebied van de Politicologie, de Politieke Theorie en de Leer der Internationale Betrekkingen en deze theoretisch kunnen plaatsen. communicatieve vaardigheden: mondeling en schriftelijk communiceren naar uiteenlopende doelgroepen van politicologisch onderzoek; schriftelijke verslaglegging en mondelinge presentatie van resultaten van politicologisch onderzoek; werken in teamverband.
De doelstelling en eindtermen van de opleiding zijn helder geformuleerd; zij zijn praktisch identiek aan die van de ongedeelde opleiding. Zij sporen ook met de internationale ontwikkelingen binnen het vakgebied. Als indicatoren hanteert de commissie hiervoor de contacten met buitenlandse instellingen, de deelname aan Socrates/Erasmus, staf- en studentenuitwisseling, expliciete oriëntering aan buitenlandse opleidingen en de internationale dimensie in het programma (gebruikte handboeken en literatuur, cursussen in het Engels). De opleiding deelt mee zich wat betreft benchmarking met internationale standaarden mede te oriënteren op de discussies die hierover gevoerd zijn en worden binnen de European Conference of National Political Science Associations (ECNA) en het European Political Science Network (epsNet). De ECNA heeft aanbevelingen opgesteld over de minimumvereisten voor een bachelorgraad in de politicologie in Europa, die ook door epsNet worden onderschreven. QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
113
In de aanbevelingen wordt uitgegaan van een bachelor van drie jaar met een omvang van 180 ECTS-credits. Studenten die een bachelordiploma in de Politicologie willen halen, dat hun de gelegenheid verschaft verder te gaan in de Politicologie op het niveau van de master, dienen Politicologiecursussen te volgen met een waarde van ten minste 90 ECTS-credits. De Nijmeegse bacheloropleiding Politicologie voldoet, aldus de opleiding, ruimschoots aan deze minimumeis. Wat de aansluiting op de eisen van de beroepspraktijk betreft deelt de opleiding mee de student in eerste instantie voor te bereiden op een masteropleiding Politicologie of andere verwante masteropleidingen en niet op een specifieke beroepspraktijk. De komende jaren zullen duidelijk maken of van het bachelordiploma Politicologie een eigen civiel effect uitgaat. De commissie heeft doelstelling en eindtermen ook getoetst aan haar referentiekader (algemeen deel eindrapport, hoofdstuk 3). Wat betreft communicatieve vaardigheden constateert de commissie dat er op de door afgestudeerden geuite kritiek op het onvoldoende overbrengen van communicatieve vaardigheden is gereageerd: binnen het integratieprogramma in de bacheloropleiding vervult het project hier een belangrijke taak. Hierin moeten studenten leren presenteren zowel tegenover hun medestudenten als ook tegenover studenten van andere opleidingen. Maar ook in de masteropleiding bij het onderdeel ‘Hedendaagse Debatten’ wordt hieraan aandacht besteed. De reacties van studenten lijken de indruk van de commissie te bevestigen dat met deze opzet de goede weg is ingeslagen. Multidisciplinariteit is een belangrijk aspect in de opzet van de bachelor-masterstructuur. De commissie vindt dat het ‘badkuipmodel’ in bijzondere mate tijdens de bacheloropleiding aan deze eis tegemoetkomt. Niet alleen volgen de studenten een vak in een andere discipline, maar er zijn ook concrete discussies met docenten en studenten van andere opleidingen, terwijl toch de eigen identiteit van de discipline – qua grote onderwerpen, qua invulling van thema’s in projecten – blijft gehandhaafd. Het bevorderen van de eigen identiteit van Politicologie binnen de faculteit is hierdoor zelfs bevorderd. De commissie vindt dat hierdoor een goede brug geslagen is tussen multidisciplinariteit en handhaving van disciplinaire identiteit; zij is hierover zeer te spreken. Voor het overige geeft de toetsing aan het referentiekader de commissie geen aanleiding tot opmerkingen. Oordeel commissie: excellent. 1.2
Niveau
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De opleiding heeft de commissie een uitvoerig overzicht verschaft van de aanduiding, omschrijving en consequenties van de competenties en eindkwalificaties in de bacheloropleiding Politicologie. Daarbij wordt aangegeven waar eindtermen corresponderen met de zogeheten Dublin-descriptoren voor een bacheloropleiding. De commissie concludeert op grond hiervan dat opleiding voldoet aan de Dublindescriptoren. Oordeel commissie: goed.
114
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
1.3
Oriëntatie
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master in het wo: • de eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld; • een wo-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere wo-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.
De wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding blijkt met name uit een aantal van de hierboven in 1.1 onder 2, 3, 5 en 6 genoemde eindtermen. De afgestudeerde van deze opleiding heeft toegang tot de éénjarige doorstroommaster Politicologie. Oordeel commissie: goed. 1.4
Gewogen eindoordeel over doelstellingen opleiding
Eindoordeel commissie: de doelstellingen van de opleiding voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
115
2.
Het programma van de bacheloropleiding Politicologie
2.1
Eisen hbo/wo
Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een wo-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
De studenten zouden een sterkere koppeling tussen onderwijs en onderzoek waarderen. Zij ontplooien daartoe ook initiatieven. Toch blijkt dat de koppeling, wellicht soms impliciet, wel bestaat en door de docenten ook van groot belang wordt geacht. Het is wenselijk dat deze koppeling nog explicieter in de bacheloropleiding naar voren komt. Wat betreft methoden en technieken van het politicologisch onderzoek heeft de commissie begrepen dat de opleiding naar aanleiding van een desbetreffende aanbeveling van de vorige visitatiecommissie het verband van methoden en technieken met Politicologie heeft versterkt (ongedeelde opleiding: leeronderzoek 1, 2 en 3). De opleiding was hiermee zelf tevreden. In verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur is dit op besluit van de Faculteit weer veranderd: aan de ene kant is het wel bevredigend dat in de ‘projecten’ nu duidelijk methodologische kennis wordt toegepast en goed geoefend kan worden. Aan de andere kant lijkt nu het onderwijs in methoden en technieken, dat door een afzonderlijke afdeling wordt verzorgd en samen met studenten van andere opleidingen wordt gevolgd, iets losser van Politicologie te staan. Het zou natuurlijk ten voordele van een student Politicologie zijn als er hier een duidelijkere aansluiting zou worden gezocht en er bijvoorbeeld aan de hand van datamateriaal uit politieke wetenschappen zou kunnen worden gewerkt. Overigens lijken de overgebrachte methoden (kwalitatief en kwantitatief ) de commissie bevredigend. Oordeel commissie: goed. 2.2
Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
• Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. • De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. • De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De opleiding heeft op basis van de hierboven onder 1.1 onderscheiden en genummerde eindkwalificaties een overzicht gegeven van de disciplinaire vakken in de opleiding. Middels een schematisch overzicht worden concrete leerdoelen en vaardigheden aan de afzonderlijke vakken gerelateerd en wordt de bijdrage van de afzonderlijke vakken aan het totale pakket van eindkwalificaties duidelijk. Daarbij wordt in de eerste kolom aangegeven tot welk onderdeel van de politicologie zij behoren. In de overige kolommen wordt aangegeven welke eindtermen beoogd worden in de afzonderlijke vakken. Hieronder is bij wijze van voorbeeld voor het onderdeel Politieke Theorie aangegeven hoe dit door de opleiding is gedaan. De commissie meent dat zodoende inzichtelijk is gemaakt hoe het programma beoogt de doelstellingen van de opleiding te verwezenlijken. 116
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Kennisvelden en vakken
Beoogde eindtermen 1. 2. Kennis Theorie
3. 4. Metho- Cognitieve den vaardigheden
Politieke Theorie
5. Professionele vaardigheden
6. Communicatieve vaardigheden
Visies op de Politiek
1.1, 1.8 2.1, 2.2, 2.3, 2.4
4.1, 4.2, 4.5, 4.6 5.1
6.2, 6.3
Benaderingen van de Politiek
1.1, 1.8 2.1, 2.3, 2.4
4.1, 4.2, 4.3, 4.5, 5.1 4.6
6.2
Politieke Filosofie 1.1, 1.8 2.1, 2.2, 2.3, (integratiemodule 2.4
4.1, 4.2, 4.3, 4.5, 5.1 4.6
6.2
4.5, 4.6
6.2, 6.3
Stage Bachelorthesis
3.1, 3.3 1.1
5.4
2.1, 2.3, 2.4 3.1, 3.2, 4.1, 4.2, 4.5, 4.6 5.1, 5.4 3.3
6.2
In de studiegids is vervolgens bij de onderdelen van het programma een duidelijke beschrijving van de leerdoelen gegeven. Oordeel commissie: excellent. 2.3
Samenhang programma
• Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bij de invoering van de bacheloropleiding is een aantal veranderingen in de opleiding ingevoerd. In het eerste semester is een inleiding op het vakgebied geïntroduceerd. Verder is er een duidelijke relatie tot stand gebracht tussen de verplichte politicologische cursussen en de semesterthema’s en tussen integratiecursussen, de methodencursussen en de projecten binnen een semester. Ook maken de studenten vijf semesters lang kennis met de inzichten van de aanpalende disciplines Bestuurskunde en Economie. En ten slotte oefenen de studenten in het laatste semester in het reflecteren vanuit politiektheoretisch perspectief op de in de vijf voorafgaande semesters opgedane kennis en inzichten. Daarnaast kent de faculteit een coördinator voor iedere bacheloropleiding, alsmede een semestercoördinator voor het cluster bestuurswetenschappen. De commissie meent dat hierdoor de samenhang van het programma ten opzichte van de ongedeelde opleiding aanzienlijk is verbeterd. Oordeel commissie: goed. 2.4
Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen.
De studielast van het programma wordt door de opleiding op meerdere manieren geëvalueerd. QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
117
Daarbij is voor wat betreft de ongedeelde opleiding gebleken dat op dat punt geen klachten van de studenten bestonden. Ook werden er geen knelpunten gesignaleerd. De invoering van het ‘badkuipmodel’ in de bacheloropleiding heeft tot twee problemen geleid voor wat betreft de studeerbaarheid. Het aantal toetsmomenten is door de reductie van de vakkenomvang tot 4 ECTS belangrijk toegenomen. Voorts is het in sommige semesters voorgekomen dat de studielast onevenredig was verdeeld. De faculteit heeft hierop gereageerd en vanaf september 2004 6 ECTS per vak ingevoerd en daardoor het aantal toetsmomenten teruggedraaid. Ook in de toekomst moet op de studeerbaarheid gelet worden. Oordeel commissie: goed. 2.5
Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten.
Kwalificaties instroom Het aandeel vwo-ers in de instroom bewoog zich in de verslagperiode met circa 75% iets boven het landelijk gemiddelde. De commissie heeft met tevredenheid geconstateerd dat de faculteit en de opleiding de afgelopen jaren veel hebben geïnvesteerd in voorlichting om met name vwo-scholieren te interesseren voor de opleiding Politicologie. Het voorlichtingssysteem is zeer degelijk uitgebouwd, waarbij gebruik gemaakt wordt van moderne communicatiemiddelen zoals de virtual classroom. De organisatie van de activiteiten vindt in hoofdzaak op faculteitsniveau plaats, terwijl bij de uitvoering ook docenten en studenten van de opleiding betrokken zijn. De faculteit heeft haar voorlichtingsactiviteiten aangepast aan de veranderde structuur in het voortgezet onderwijs. Met de invoering van de tweede fase in het voortgezet onderwijs heeft het college van bestuur van de universiteit een commissie aansluiting vwo-wo ingesteld en een coördinator aansluitingsvraagstukken benoemd die de faculteiten en opleidingen adviseert aangaande de veranderingen in het voortgezet onderwijs en de gevolgen voor de instroom van eerstejaars studenten. Omvang instroom Tabel 1 Instroom en ingeschreven studenten 1992/93 tot en met 2001/02 (KUO-tabellen 2.1 en 2.2) 1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98 1998/99 1999/00 2000/01 2001/02
118
instroom 53 22 17 21 20 18 24 24 35 19
ingeschreven
121 111 97 106 96
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
De gemiddelde instroom in de verslagperiode ligt rond de 24. De commissie vindt dit zorgelijk. In het lopende studiejaar (2003/04) is de instroom spectaculair gestegen. De oorzaken hiervan zijn weliswaar onduidelijk, maar vermoedelijk terug te voeren tot de algemene verhoogde interesse in het politieke gebeuren, en het is onzeker of het hier een stabiel gegeven voor de toekomst betreft. De commissie meent dat de bestaande wervingsinspanningen gecontinueerd en indien mogelijk nog versterkt dienen te worden. Dit geldt voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Daarbij zou meer aandacht moeten worden gegeven aan het aantrekken van meer vrouwelijke studenten (nu 25-30%). Oordeel commissie over kwalificaties instroom: goed. 2.6
Duur opleiding
• De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: • wo-bachelor: in de regel 180 ECTS studiepunten; • wo-master: minimaal 60 ECTS studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De opleiding voldoet aan de formele eis met betrekking tot de omvang van het curriculum: 180 ECTS. 2.7
Afstemming tussen vorm en inhoud
• Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. • De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Het didactisch model is geëvolueerd van het Maastrichtse PGO-onderwijs naar een Nijmeegs model waarvan de kernbegrippen zijn: probleemgericht, activerend en kleinschalig. In lijn hiermee zijn de werkvormen gericht op activering van de student. Er worden verhoudingsgewijs veel contacturen gerealiseerd. Als doelstelling geldt een verhouding contacturen/zelfstudie van 20/80%, een verhouding die in overeenstemming is met het didactische concept. Overigens moet bedacht worden dat de staf-studentratio in vergelijking met andere Politicologie opleidingen gunstig is. Oordeel commissie: excellent. 2.8
Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De opleiding hanteert uiteenlopende toetsvormen die variëren al naargelang de soorten doelstellingen en de leerdoelen van de programmaonderdelen. De commissie meent dat er hierbij sprake is van een goede aansluiting. Bij haar bezoek heeft zij recente tentamenopgaven ingezien. Deze waren van goede kwaliteit. De examencommissie stelt zich ook in Nijmegen passief op; zij treedt pas op bij klachten en problemen, die zich zelden voordoen. De visitatiecommissie meent dat de examencommissie pro-actiever te werk zou moeten gaan op het punt van harmonisatie van tentamencriteria, door bijvoorbeeld met behulp van steekproeven na te gaan of de gewenste kwaliteit wordt gehandhaafd. Daarnaast bevreemdt het de commissie dat de invulling van de keuzeruimte niet wordt getoetst door de examencommissie.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
119
Wat betreft de kwaliteit van de begeleiding en beoordeling van de afstudeerscripties verwijst de commissie naar paragraaf 4.8. Oordeel commissie: goed. 2.9
Gewogen eindoordeel over programma opleiding
Eindoordeel commissie: het programma van de opleiding voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
120
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
3.
Doelstellingen masteropleiding Politicologie
3.1
Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De algemene doelstelling van de opleiding is studenten te trainen in de zelfstandige beoefening van de Politicologie als wetenschappelijke discipline. Na het succesvol afronden van de opleiding beschikken de afgestudeerden over: a) een goed en breed overzicht van het vakgebied van de Politicologie als geheel en hebben gespecialiseerde kennis van óf het terrein van de Leer der Internationale Betrekkingen, óf de Vergelijkende Politicologie, óf de Politieke Theorie; b) een professionele beheersing van de ‘taal’ van het vakgebied; c) de wetenschappelijke vaardigheden die hen kwalificeren voor het zelfstandig uitvoeren van een (promotie)onderzoek op het gebied van de politicologie en daarover te rapporteren aan zowel een specialistisch als een niet-specialistisch publiek; d) het vermogen om op academisch niveau zelfstandig kennis te verwerven en zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten en te beoordelen; e) goed ontwikkelde analytische vermogens om in een grote verscheidenheid van beroepscontexten adequaat en op hoog academisch niveau te kunnen functioneren. Dit leidt, aldus de opleiding, tot een aantal punten waarop de niveaus van bachelors en de masters Politicologie van elkaar verschillen. Zo is een master in staat een zelfstandig opgezette en uitgevoerde, politicologisch relevante masterthesis te schrijven, die een bijdrage beoogt te leveren aan de ontwikkeling van de discipline. Een master is daarnaast in staat de theorievorming en het empirisch onderzoek binnen het vakgebied te plaatsen in kennistheoretisch en kennissociologisch perspectief. Bovengenoemde doeleinden laten zich vertalen in de volgende eindtermen op het gebied van kennis, theorievorming, methoden en technieken, cognitieve vaardigheden, professionele vaardigheden en communicatieve vaardigheden. 1. 1.1 1.2 1.3 1.4
2.
Kennistheorie: onderkennen van het verschil tussen wetenschappelijke kennis en andere soorten kennis; kennis van en inzicht in de ideale en feitelijke wijze waarop de groei van wetenschappelijke kennis tot stand komt; kennis van en inzicht in de rol van kritiek in het wetenschappelijke proces; kennis van en inzicht in de maatschappelijke context waarbinnen de groei van wetenschappelijke kennis plaatsvindt en in de verantwoordelijkheid die beoefenaren van de wetenschap hebben. Theorievorming over en reflectie op het object van de Politicologie:
Algemeen 2.1 begrippen en benaderingen in de Vergelijkende Politicologie, de Politieke Theorie en de Leer der Internationale Betrekkingen; 2.2 de ontwikkeling van de Vergelijkende Politicologie, de Politieke Theorie en de Leer der Internationale Betrekkingen, en daarbinnen de verschillende stromingen en benaderingen en de recente aandachtsvelden en discussiepunten; 2.3 doorzien van de consequenties van verschillende vooronderstellingen voor theorievorming en methodologie;
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
121
Specifiek 2.4 interpretatie van en kritiek op de grote klassieke theorieën van de politicologie (in brede zin); 2.5 historische en filosofische context van de moderne staat; 2.6 normatieve en ontologische fundamenten van het staatsbegrip; 2.7 rechtvaardiging en rechtvaardigheid van overheidshandelen; 2.8 de inhoudelijke en methodologische oorsprong van de politicologie als moderne wetenschap; 2.9 inhoudelijke (empirische en theoretische), methodologische en normatieve aspecten van het machtsdebat; 2.10 de verschillen tussen moderne en klassieke benaderingen van de staat (pluralisme, elitisme etc.); 2.11 de rol van macht, invloed, actoren en instituties in het internationale systeem; 2.12 de interactie tussen politieke verschijnselen op internationaal, regionaal (zoals de Europese Unie), nationaal en subnationaal niveau; 2.13 belangrijkste hedendaagse wetenschappelijke debatten in één van de drie subdisciplines van de politicologie: Leer der Internationale Betrekkingen (met name Rationalisme vs. Constructivisme; Critical Theory; de rol van binnenlandse factoren in buitenlands beleid en internationale politiek), of Nationale Politieke Stelsels/Vergelijkende Politicologie (Rationalistische, institutionele en sociologische theorieën over de invloed van de Europese Unie op lidstaten; het – gebrekkige – functioneren van de representatieve democratie); of Politieke Theorie (Rechtvaardigheidstheorie; Multiculturalisme; Burgerschap; Politieke Theorie van het Milieu; Dialoog tussen diagonaal tegenovergestelde morele theorieën). 3. 3.1 3.2
3.3 4 4.1 4.2
4.3 4.4 4.5 5. 5.1 5.2
122
Methoden en Technieken van politicologisch onderzoek: methoden en technieken van politicologisch onderzoek; uitgewerkte opzet van politiektheoretisch (normatief, epistemologisch, ontologisch) en/of empirisch (kwalitatieve en kwantitatieve) onderzoek binnen de politicologie, in het bijzonder kwantitatief-vergelijkend onderzoek en (enkelvoudige en vergelijkende) case studies; kennis van stappen binnen genoemde designs. Cognitieve Vaardigheden: hanteren van een aantal centrale politicologische begrippen zoals politiek, staat, macht en rechtvaardigheid; onderkennen van theoretische visies op Nationale Politieke Stelsels, de Internationale Betrekkingen en normatieve visies op de inrichting van een politieke gemeenschap ten behoeve van een samenhangende visie op nationale en internationale politieke verschijnselen; onderkennen van een aantal kernproblemen in de Politicologie, met name problemen van besluitvorming en collectief handelen, en verschuivingen in systems of governance op (sub)nationaal, regionaal en internationaal niveau; evalueren van politieke verschijnselen, met name verschuivingen in systems of governance op (sub)nationaal, regionaal en internationaal niveau, in het licht van empirische en normatieve theorieën; identificeren van wetenschapstheoretische uitgangspunten in politicologische literatuur. Professionele vaardigheden: doorzien van consequenties van theoretische en wetenschapstheoretische vooronderstellingen in politicologisch onderzoek; kunnen werken met recente politicologische databestanden en kunnen beoordelen van de relevantie ervan; QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
5.3 5.4 5.5
zelfstandig opzetten en uitvoeren van origineel politicologisch (promotie-)onderzoek; kunnen evalueren van onderzoeksverslagen; kunnen recenseren van een monografie of een bundel op het gebied van de Politicologie en deze theoretisch kunnen plaatsen.
6. 6.1
Communicatieve vaardigheden: schriftelijke verslaglegging en mondelinge presentatie van resultaten van politicologisch onderzoek aan specialisten en niet-specialisten.
De opleiding bouwt, aldus de aan de commissie verschafte informatie, voort op de internationale standaarden voor een bacheloropleiding Politicologie zoals ontwikkeld door ECNA en epsNet (zie paragraaf 1.1). Er zijn nog geen internationale standaarden voor een masteropleiding Politicologie ontwikkeld. De opleiding bereidt niet expliciet voor op een specifieke beroepspraktijk. Aangezien de opleiding voortbouwt op de oude doctoraalopleiding ligt het in de lijn der verwachting, aldus de opleiding, dat de eindkwalificaties blijven aansluiten bij de beroepspraktijk. De opleiding is voornemens regelmatig contact te leggen met vertegenwoordigers uit het beroepenveld om de aansluiting te kunnen beoordelen. Voor het commentaar van de commissie op doelstellingen en eindtermen verwijst de commissie allereerst naar paragraaf 1.1. Zij voegt daar aan toe dat de eindtermen in het verlengde liggen van die van de ongedeelde opleiding, maar dat de formulering van de eindtermen tevens een geslaagde poging is om het verschil in breedte en diepte tussen de eindtermen van een bacheloren die van een masteropleiding aan te geven (zie hiervoor ook referentiekader commissie; algemeen deel eindrapport, hoofdstuk 3). Oordeel commissie: goed. 3.2
Niveau
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De opleiding heeft de commissie een uitvoerig overzicht verschaft van de aanduiding, omschrijving en consequenties van de competenties en eindkwalificaties in de masteropleiding Politicologie. Daarbij wordt aangegeven waar eindtermen corresponderen met de zogeheten Dublin-descriptoren voor een masteropleiding. De commissie concludeert op grond hiervan dat opleiding voldoet aan de Dublindescriptoren. Oordeel commissie: goed. 3.3
Oriëntatie
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master in het wo: • de eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld; • een wo-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere wo-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt; • een wo-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een wo-opleiding vereist is of dienstig is.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
123
De wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding blijkt zowel uit de doelstelling als uit de daaruit afgeleide eindtermen. De afgestudeerde van deze opleiding is naar het oordeel van de commissie in staat zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen. Oordeel commissie: goed. 3.4
Gewogen eindoordeel over doelstellingen opleiding
Eindoordeel commissie: de doelstellingen van de opleiding voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
124
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
4.
Het programma van de masteropleiding Politicologie
4.0
Opmerkingen vooraf
De masteropleiding is ingedeeld in drie fasen, twee van 21 en één van 18 ECTS. De eerste twee bestaan uit cursussen inclusief aan het einde van de tweede fase een seminar Voorbereiding thesis; de derde fase bestaat uit de Masterthesis. (Met ingang van het cursusjaar 2004/05 zal ook voor de masteropleiding worden overgegaan naar een systeem met twee semesters). 4.1
Eisen hbo/wo
• Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een wo-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
De opleiding sluit nauw aan bij de recente ontwikkelingen binnen het onderzoek binnen de drie subdisciplines van de Politicologie. Een deel van de vakken is bovendien mede gebaseerd op het onderzoeksprogramma waarbinnen de docenten in het masterprogramma participeren. Studenten van de masteropleiding geven aan zich meer dan in de bacheloropleiding betrokken te voelen bij het onderzoek van de docenten. De commissie meent dat hiermee een goede interactie tussen onderwijs en onderzoek gegarandeerd is. Wat de onderzoeksvaardigheden betreft: de commissie merkt in paragraaf 8.1 op dat in de afstudeerscripties meer aandacht besteed zou kunnen worden aan een explicitering van de gebruikte methodologie. In verband hiermee acht de commissie het gewenst dat in het programma van de masteropleiding meer expliciete aandacht wordt besteed aan het methodenen techniekenonderwijs. Oordeel commissie: voldoende. 4.2
Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
• Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. • De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. • De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De opleiding heeft op basis van de hierboven onder 3.1 onderscheiden en genummerde eindkwalificaties een overzicht gegeven van de disciplinaire vakken in de opleiding. Daarbij wordt in de eerste kolom aangegeven tot welk onderdeel van de politicologie zij behoren. In de overige kolommen wordt aangegeven welke eindtermen beoogd worden in de afzonderlijke vakken. Hieronder is bij wijze van voorbeeld voor het onderdeel Politieke theorie aangegeven hoe dit door de opleiding is gedaan. De commissie meent dat zodoende inzichtelijk is gemaakt hoe het programma beoogt de doelstellingen van de opleiding te verwezenlijken. QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
125
Kennisvelden en vakken
Beoogde eindtermen 1. 2. 3. Kennis Theorie Methoden
Politieke Theorie Het klassieke politieke denken Macht en politieke theorie
4. 5. 6. Cognitieve Professionele Communicatievaardigheden vaardigheden ve vaardigheden
2.1, 2.2, 2.4, 2.6
4.2, 4.3, 4.5
5.1
6.1
2.1, 2.2, 2.3, 2.4, 2.7, 2.9
4.1, 4.2, 4.3
5.1
6.1
Hedendaagse debatten A
1.2, 2.1, 2.2, 3.2 1.3, 1.4 2.13
4.1, 4.2, 4.4, 5.1, 5.3 4.5
Hedendaagse debatten B
1.2, 2.1, 2.2, 3.2 1.3, 1.4 2.13
4.1, 4.2, 4.4, 5.1, 5.3 4.5
Masterthesis
2.13
3.1, 3.2, 3.3
5.1, 5.4
6.1
In de studiegids is vervolgens bij de onderdelen van het programma een duidelijke beschrijving van de leerdoelen gegeven. Oordeel commissie: goed. 4.3
Samenhang programma
• Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
In fase 1 wordt een aantal kernvragen geformuleerd die systematisch aan de orde komen in de cursussen tijdens fase 2. Gezamenlijk vormen de cursussen in de eerste twee fasen de basis voor een keuze in fase 3 van een politicologisch relevante probleemstelling om die probleemstelling vervolgens in een masterthesis te onderzoeken. De commissie meent dat door deze opzet een goede samenhang is gewaarborgd. Oordeel commissie: goed. 4.4
Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen.
Zoals reeds opgemerkt in paragraaf 2.2 is voor wat betreft de ongedeelde opleiding gebleken dat op het punt van de studeerbaarheid geen klachten van de studenten bestonden. Ook werden er geen knelpunten gesignaleerd. Wat betreft de masteropleiding is de studielast gelijkelijk over de cursussen verdeeld. Mede vanwege de goede samenhang verwacht de commissie geen problemen op dit punt. Oordeel commissie: goed.
126
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
4.5
Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten.
Toelating tot de opleiding is mogelijk voor studenten: a) met het getuigschrift van een wo bacheloropleiding Politicologie; b) met het getuigschrift van een andere wo bacheloropleiding of een relevante hbo bacheloropleiding. De studenten van categorie b) moeten een instroom- resp. schakelprogramma volgen van 30 resp. 60 ECTS. Wat betreft categorie a) maakt de OER het mogelijk dat een student van de Nijmeegse bacheloropleiding Politicologie toegang tot de masteropleiding krijgt zonder een volledig afgeronde bacheloropleiding (zij mogen maximaal 10 ECTS missen). De commissie keurt dit in principe af, omdat dit negatieve gevolgen heeft voor het rendement en de organisatie van het onderwijs. In gevallen van overmacht wordt van de opleiding verwacht dat zij naar oplossingen zoekt. Met dit voorbehoud meent de commissie dat de regeling van de toelating voor het overige voldoende garandeert dat het programma aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. De commissie beveelt aan om de studenten die het schakelprogramma afgerond hebben een certificaat te geven, ongeacht of zij al dan niet doorgaan naar de masteropleiding. Oordeel commissie: goed. 4.6
Duur opleiding
• De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: • wo-bachelor: in de regel 180 ECTS studiepunten; • wo-master: minimaal 60 ECTS studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De opleiding voldoet aan de formele eis met betrekking tot de omvang van het curriculum: 60 ECTS. 4.7
Afstemming tussen vorm en inhoud
• Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. • De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De opleiding streeft ernaar de meester-gezel metafoor zoveel mogelijk concreet vorm te geven. Dit gebeurt door iedere cursus of module als workshop of seminar te organiseren waarbij de studenten onderling en met de begeleidende docent(en) in gesprek gaan over de geldigheid van de verschillende standpunten in de debatten in fase 2 van de opleiding. Dit is in lijn met het in paragraaf 2.7 geschetste didactische concept. Oordeel commissie: goed.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
127
4.8
Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De toetsvorm bij de cursussen is in het algemeen een schriftelijk werkstuk en de inbreng bij de debatten en werkcolleges. De commissie vindt dit geschikte toetsvormen. Ieder lid van de commissie las twee afstudeerscripties van de ongedeelde opleiding, één met een hoge en één met een lage waardering. Wat de begeleiding en beoordeling van de afstudeerscriptie (masterthesis) betreft meent de commissie dat deze goed geregeld zijn op één punt na: de scriptiebeoordeling wordt niet schriftelijk vastgelegd. De commissie is hier voorstandster van: het maakt het proces transparant en controleerbaar en vereist van de docenten ook dat zij hun oordeel zorgvuldig beargumenteren. De examencommissie zou in dit verband een bijdrage kunnen leveren aan de implementatie van de recente harmonisatie van beoordelingscriteria. Oordeel commissie: goed. 4.9
Gewogen eindoordeel over programma opleiding
Eindoordeel commissie: het programma van de opleiding voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
128
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
5.
Effectiviteit van de organisatie en inzet van de staf
5.1
Effectiviteit van de organisatie
De dagelijkse leiding van de faculteit berust bij het decanaat dat een deel van zijn taken heeft gedelegeerd aan de hoofden van de verschillende secties waarbinnen het onderwijs en onderzoek van de faculteit plaatsvindt. Eén van deze secties is de Sectie Bestuurskunde en Politicologie. Politicologie is een kleine opleiding in de universiteit in het algemeen en binnen de faculteit in het bijzonder. Dit leidt ertoe dat hervormingen niet altijd vanuit de opleiding zelf ontstaan, maar eerder het gevolg zijn van faculteitsbeleid. De commissie heeft echter kunnen constateren dat de door de faculteit in gang gezette veranderingen met voortvarendheid zijn aangegrepen om de opleiding op de best mogelijke manier te ontwikkelen. De interne communicatie binnen de opleiding loopt in de praktijk via directe lijnen zonder hantering van formele besluitvormingsmechanismen. De commissie heeft daar op zich geen bezwaar tegen, maar wijst er toch op dat dit alleen goed kan functioneren zolang er geen sprake is van echte problemen. Als die zich echter voordoen dient erin voorzien te zijn dat de formele structuren ook daadwerkelijk kunnen functioneren. Wat betreft de opleidingscommissie constateert de commissie dat deze, ondanks de vrij grote omvang, actief met de problemen omgaat en haar taak bij het bewaken van de kwaliteit van de opleiding serieus opneemt. De inbreng van zowel studenten als docenten is voldoende verzekerd. Over het functioneren van de examencommissie heeft de commissie in de paragrafen 2.8 en 4.8 reeds opmerkingen gemaakt. Vanuit het oogpunt van kwaliteitsbewaking zijn een meer pro-actieve aandacht en controle gewenst ten opzichte van harmonisatie van tentamencriteria en scriptiebeoordelingscriteria. Emancipatiebeleid moet hoog in het vaandel van de faculteit staan. De commissie dringt er sterk op aan om ook in de toekomst extra maatregelen te treffen om het aandeel vrouwen in hogere posities te versterken. Oordeel commissie: voldoende. 5.2
Inzet van de staf
De commissie vindt dat de staf goed is gekwalificeerd om de onderwijstaken te vervullen. Juist ook de goede staf-studentratio is heel bevorderlijk om deze taken waar te nemen. De commissie vindt dat de staf voldoende tijd heeft om een goede opleiding op te zetten. De commissie merkt verder op dat, om de goede kwaliteit van de opleiding te behouden, voldoende financiële middelen ter beschikking moeten zijn om de breedte van de opleiding te garanderen. Idealiter behoort de leerstoel Nationale Politieke Stelsels te worden herbezet. De commissie begreep dat de faculteit een goed kwaliteitssysteem heeft ontwikkeld om de didactische kwaliteiten van de inkomende staf te toetsen en om bij bevorderingen op het didactische niveau te letten. De commissie vindt het belangrijk dat dergelijke didactische vaardigheden bij iedere docent zouden zijn gegarandeerd. Oordeel commissie: goed. 5.3
Gewogen eindoordeel over effectiviteit van de organisatie en inzet van de staf
Eindoordeel commissie: de effectiviteit van de organisatie en de inzet van de staf voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit. QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
129
6.
Faciliteiten en voorzieningen
6.1
Materiële voorzieningen
De onderwijsruimtes zijn voldoende. Soms ontstaan er moeilijkheden omdat de opleiding afhankelijk is van de faculteit met betrekking tot de planning van de ruimtes en hier moeilijk invloed kan uitoefenen. De kwaliteit is ruim voldoende. De bibliotheek is goed en toegankelijk voor de studenten. Punt van aandacht is het beperkte budget voor boeken op het gebied van de politicologie. De ICT-voorzieningen blijken voldoende in kwantiteit en kwaliteit. Op sommige momenten (piektijden) zijn er te weinig pc’s. Om alle studenten op die tijden de kans te geven aan pc’s te werken is er een reserveringsstelsel ontwikkeld. ICT wordt ook gebruikt in het onderwijs. Op dit moment zijn er wat moeilijkheden met de overgang naar een nieuwe digitale leeromgeving, maar dit lijkt geen structureel probleem te zijn. Oordeel commissie: goed. 6.2
Studiebegeleiding
De studieadvisering en -begeleiding zijn goed georganiseerd. Er zijn in de huidige situatie een afzonderlijke bacheloradviseur en een mastercoördinator die ook masteradviseur is. De studiebegeleiding in de propedeuse is daarnaast extra aangezet door middel van een mentoraat via de cursus Communicatieve Vaardigheden. De commissie vraagt zich wel af of met de groeiende aantallen studenten niet extra fte ter beschikking zou moeten komen voor de studieadvisering voor masterstudenten. De commissie constateert dat er te weinig zicht is op de werking van het voorlopige ‘dwingende’ (maar niet bindende) studieadvies. Het studievoortgangsregistratiesysteem lijkt zich niet verder dan de propedeuse uit te strekken. Cijfers en andere informatie over bijvoorbeeld rendementen komen te laat beschikbaar. Oordeel commissie: goed. 6.3
Eindoordeel over faciliteiten en voorzieningen
Eindoordeel commissie: de faciliteiten en voorzieningen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
130
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
7.
Interne kwaliteitszorg. Kwaliteit zelfstudie
7.1
Evaluatie resultaten
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De commissie meent dat de situatie op dit moment als goed kan worden beschouwd. De faculteit besteedt veel tijd aan haar systeem van interne kwaliteitszorg. Op basis van het ‘Handboek Kwaliteitszorg’ van de faculteit worden periodiek cursussen, semesters en trimesters en curricula geëvalueerd. Ten behoeve van deze evaluaties heeft de opleiding (een deel van) haar eindtermen van de cursussen en van de semesters vertaald in toetsbare streefdoelen. De uitkomsten van de evaluaties worden besproken in de opleidingscommissie en vormen de basis voor verbetermaatregelen. Het interne kwaliteitszorgsysteem van de faculteit heeft een extra impuls gekregen door de vertaling van de strategische doelstellingen van de universiteit in concrete plannen in het kader van de universitaire kwaliteitsborging van onderwijs en onderzoek. Deze plannen worden op korte termijn uitgeschreven in het ‘Universitair Handboek Kwaliteitszorg’. Mede als gevolg van de landelijke invoering van de bachelor-masterstructuur en de overgang van visitatie naar accreditatie heeft de universiteit haar strategische beleid met betrekking tot de verbetering van onderwijs en onderzoek aangescherpt. Het bestaande interne diagnostisch instrumentarium voor onderwijs wordt nadrukkelijker afgestemd op de accreditatieprocedure. Oordeel commissie: excellent. 7.2
Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De commissie heeft geconstateerd dat de inzichten die verkregen zijn uit de evaluaties leiden tot verbetermaatregelen. Op basis van semesterevaluaties worden maatregelen ter verbetering voorgesteld. Hierbij worden duidelijke procedures gevolgd. Concrete verbetermaatregelen die (zullen) worden genomen naar aanleiding van de kwaliteitszorg zijn bijvoorbeeld: a) verduidelijking van de criteria bij puntentoedeling bij tentamina; b) intensieve begeleiding van een docent op het punt van didactiek en tentamenvragen; c) verbetering van de samenhang tussen onderdelen (Integratiemodule, methodologievak en Project); d) en, in de masteropleiding, vergroting van de omvang van de cursussen (van 4 naar 6 ECTS) en herverdeling van de stof over een geringer aantal cursussen. Oordeel commissie: goed. 7.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Op verschillende manieren worden medewerkers, studenten en alumni betrokken bij de evaluatie van het onderwijs: lidmaatschap opleidingscommissie (docenten, studenten), lidmaatschap examencommissie (docenten), IOWO-evaluatie (studenten, docenten), panelevaluatie (docenten, studenten), alumnimonitor en alumnibijeenkomst (alumni)
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
131
Het beroepenveld is op dit moment niet structureel opgenomen in de evaluatieketen, maar de commissie heeft begrepen dat de opleiding de mogelijkheid onderzoekt om in de toekomst regelmatig bijeenkomsten te organiseren waarop studenten, docenten en vertegenwoordigers uit het beroepenveld met elkaar van gedachten kunnen wisselen. Oordeel commissie: goed. 7.4
Kwaliteit zelfstudie
De zelfstudie is in alle opzichten (informatief gehalte; zelfkritisch gehalte) voortreffelijk. Oordeel commissie: excellent 7.5
Gewogen eindoordeel over interne kwaliteitszorg
Eindoordeel commissie: de interne kwaliteitszorg voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
132
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
8.
Resultaten
8.1
Gerealiseerd niveau
Op grond van de zelfstudie en van gesprekken met studenten, docenten en afgestudeerden alsmede naar aanleiding van een door IOWO verricht onderzoek bij alumni constateert de commissie dat, evenals bij de andere Politicologie opleidingen in Nederland, de wetenschappelijke of academische houding (reflectie, analytisch en samenvattend vermogen) in Nijmegen tot volle tevredenheid schijnt te zijn ontwikkeld. Een opvallende uitkomst van het door het IOWO verrichte onderzoek zijn de discrepanties tussen de competenties die hoog scoren op mate van scholing en die welke het meest van belang worden geacht voor de werkkring, anders gezegd tussen de wetenschappelijke en de professionele competenties. Zo scoren bijvoorbeeld mondelinge en schriftelijke presentatie betrekkelijk laag op de mate van scholing, maar hoog wat betreft het belang ervan voor de werkkring. De commissie constateert in paragraaf 1.1 dat de opleiding hier aandacht aan besteed heeft. Uit hetzelfde IOWO-onderzoek blijkt dat het arbeidsmarktperspectief gedurende de onderzochte periode (1998-2000) voor afgestudeerde politicologen goed was. Geen enkele afgestudeerde was werkzoekend. De alumni zijn met name werkzaam in de zakelijke dienstverlening (37,5%) en bij de overheid (29%). De door de commissie gelezen afstudeerscripties waren over het algemeen vrij behoorlijk en vertoonden geen opmerkelijke tekortkomingen; wel zou meer aandacht besteed kunnen worden aan een explicitering van de gebruikte methodologie. In het programma van de ongedeelde opleiding was er in het derde jaar een stage van 12 oude studiepunten (= circa 17 ECTS). In het programma van de bacheloropleiding is in het derde jaar een ministage van 4 ECTS opgenomen. Oordeel commissie: goed. 8.2
Onderwijsrendement
Tabel 2.
Propedeuserendement 1992/93 tot en met 2001/02 (in percentages; cumulatief; KUO-tabel 3.1)
1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98 1998/99 1999/00 2000/01 2001/02
na 1 jaar 15 14 31 26 21 11 24 22 28 35
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
na 2 jaar 53 38 77 37 37 22 38 39 31
na 3 jaar 66 48 77 37 42 33 38 43
133
Tabel 3.
1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98 1998/99 1999/00
Postpropedeuserendement 1992/93 tot en met 1999/00 (in percentages; cumulatief; KUO-tabel 4.1) na 3 na 4 jaar jaar 0 4 0 9 0 0 0 0 0 0 13 25 0 18 0
na 5 jaar na 6 jaar na 7 jaar na 8 jaar na 8 jaar binnen cluster 19 42 46 46 73 18 45 55 64 73 10 50 70 70 70 11 44 56 9 36 25
Daar de propedeuse een selecterend karakter heeft is een streefcijfer voor het propedeuserendement moeilijk te geven. Het propedeuserendement te Nijmegen beweegt zich rond het landelijk gemiddelde. Het propedeuserendement na één jaar is te laag. Besloten is om de geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde propedeusetentamens te beperken tot twee jaar. De commissie vindt dit een goede maatregel in het kader van een streven naar studieduurverkorting. Zij meent dat voor het resterende deel van de bacheloropleiding dezelfde regeling in de OER zou moeten worden opgenomen. Gegeven het selecterend karakter van de propedeuse zou verwacht mogen worden dat het postpropedeuserendement betrekkelijk hoog zou kunnen zijn; te denken ware aan circa 80%. Dit wordt nog niet gehaald. De uitval na de propedeuse is nog te hoog. Het valt moeilijk te voorspellen wat de effecten van de invoering van de bachelor-masterstructuur zullen zijn op de rendementen, maar het is hoopvol dat 60% van de eerste groep masterstudenten de bul haalde binnen anderhalf jaar na aanvang van de opleiding. Ook voor de masteropleiding is besloten is om de geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens te beperken tot twee jaar Oordeel commissie: onvoldoende. 8.3
Gewogen eindoordeel over resultaten
Eindoordeel commissie: de resultaten voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit. De commissie heeft hierbij laten meewegen dat het lage onderwijsrendement geen specifiek probleem van de Nijmeegse Politicologie opleiding is, maar eerder een meer algemeen landelijk probleem.
134
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
9.
Internationalisering en externe contacten
In het algemeen vertoont Nijmegen een hoge graad van internationalisering. De faculteit is één van de weinige die een bewust beleid voert met betrekking tot docentenmobiliteit. Daarbij is er, in het kader van een door het International Office opgestelde regeling ter ondersteuning van docentenmobiliteit, sprake van een stimuleringsbeleid waarbij gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden van het Socrates-programma en van matching van universitaire en facultaire gelden. Een en ander blijft beperkt in omvang maar de commissie waardeert het dat hieraan serieus aandacht wordt besteed, binnen de marges natuurlijk van de tijd die door het badkuipmodel ter beschikking staan. Bovendien is er sprake van goed networking en van goede betrekkingen met de internationale gemeenschap. Er komen buitenlandse studenten binnen, alhoewel daar geen extra beleid op wordt gevoerd. Het enige zwakke punt is het aantal uitgaande studenten. Dit schijnt altijd een probleem te zijn geweest, dat nu nog versterkt door het badkuipmodel dat studenten heel sterk bindt en weinig ruimte overlaat om vakken elders te volgen. De commissie heeft begrepen dat er nu, door wat soepeler regelingen, iets meer ruimte in het derde jaar komt, zodat de situatie in de toekomst kan verbeteren. De commissie beveelt de opleiding dan ook aan deze mogelijkheden te gebruiken. Zij vindt ook dat de faculteit zelf erover na moet denken hoe ze meer ruimte binnen het badkuipmodel kan geven. Hierbij zou gedacht kunnen worden aan een ‘badkuipvrij’ semester en aan tevoren vastgelegde internationale studieprogramma’s aan een beperkt aantal universiteiten, erkend als equivalent studiepakket voor de Nijmeegse studenten. De commissie waardeert ook het bestaan van opleidingsmogelijkheden in de Engelse taal voor docenten die Engelstalige vakken doceren. Naar de toekomst toe zou, zoals voorzien, het verplicht behalen van een certificaat voor het doceren in het Engels een goede zaak zijn. Oordeel commissie: goed.
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
135
10.
Samenvattend totaal oordeel over de opleidingen
Totaal oordeel commissie: de bacheloropleiding Politicologie en de masteropleiding Politicologie voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit. Overzicht beoordeling commissie onderwerp
Oordeel facet (+/-)
oordeel (O/V/G/E)
1. doelstellingen bacheloropleiding
+
1.1 domeinspecifieke eisen 1.2 niveau 1.3 oriëntatie
E G G
2. programma bacheloropleiding
+
2.1 eisen wo 2.2 relatie doelstellingen programma 2.3 samenhang programma 2.4 studielast 2.5 instroom 2.6 duur 2.7 afstemming vormgeving en inhoud 2.8 beoordeling en toetsing
G E G G G V E G
3. doelstellingen masteropleiding
+
3.1 domeinspecifieke eisen 3.2 niveau 3.3 oriëntatie
G G G
4. programma masteropleiding
+
4.1 eisen wo 4.2 relatie doelstellingen programma 4.3 samenhang programma 4.4 studielast 4.5 instroom 4.6 duur 4.7 afstemming vormgeving en inhoud 4.8 beoordeling en toetsing
V G G G G V G G
5. effectiviteit organisatie en inzet van de staf
+
5.1 effectiviteit organisatie
V
5.2 inzet van de staf
G
6. faciliteiten en voorzieningen
+
6.1 materiële voorzieningen
G
6.2 studiebegeleiding
G
7. interne kwaliteitszorg. Kwaliteit zelfstudie
+
7.1 evaluatie resultaten 7.2 maatregelen tot verbetering 7.3 betrekken van medewerkers etc. 7.4 kwaliteit zelfstudie
E G G E
8. resultaten
+
8.1 gerealiseerd niveau 8.2 onderwijsrendement
G O
9. internationalisering en externe contacten
+
136
G
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Bijlagen
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
137
138
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Bijlage 1
Curricula vitae leden visitatiecommissie
Prof. dr. D. Braun Dietmar Braun (1952) studeerde politieke wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam en promoveerde daar in 1988 op een proefschrift getiteld Der niederländische Weg in die Massenarbeitslosigkeit (1973-1981). Eine politisch-institutionelle Analyse. Vervolgens was hij onderzoeker aan het Max-Planck-Institut für Gesellschaftsforschung in Keulen en aangesteld als docent en onderzoeker aan het Institut der Politischen Wissenschaft in Heidelberg. Hij habiliteerde op een proefschrift getiteld Die politische Steuerung der Wissenschaft. Vanaf 1996 is hij hoogleraar voor algemene en vergelijkende politicologie aan de Universiteit van Lausanne in Zwitserland. Zijn onderzoek beweegt zich vooral op het gebied van het federalisme, het onderzoek- en onderwijsbeleid en de moderne politieke theorie. Hij is uitgever van de Revue Suisse de la Science Politique en ‘Forschungsrat’ van de Schweizerische Nationalfonds. Hij is verscheidene keren adviseur bij het Duitse Ministerie van Onderwijs en Onderzoek geweest en is actief in de discussie over organisatie en hervormingen op het gebied van onderzoek en onderwijs in Zwitserland. Hij is bovendien betrokken geweest bij de evaluatie van Bund-Länder-onderzoeksinstituten in Duitsland. Prof. dr. P. Kenis Patrick Kenis (1959) is licentiaat in de sociologie van de Vrije Universiteit Brussel. Hij promoveerde in 1989 aan het European University Institute in Florence tot doctor in de Politieke wetenschappen. Daarna werd hij onderzoeker aan het European Centre for Social Welfare Policy and Research (Wenen, Oostenrijk). In 1994 werd hij docent aan de Faculteit voor Bestuurskunde aan de Universiteit Konstan (Duitsland) en in 1998 docent in het departement Politicologie en Bestuurskunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam. In 2000 werd hij benoemd tot Hoogleraar Beleids- en Organisatiewetenschappen in het Departement Organisatiewetenschappen van de Universiteit van Tilburg. Zijn onderzoeksdomeinen zijn organisaties, netwerken en beleidsproblemen. Hij heeft ruime ervaring met de kwaliteitsbeoordeling en evaluatieonderzoek. Hij heeft verschillende evaluatiestudies uitgevoerd voor internationale opdrachtgevers en zetelt in verschillende adviesraden en begeleidingscommissies. Mw. drs. M. Meijer Marjolein Meijer (1977) studeerde van 1996 tot 2002 Sociaal-Culturele Wetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam en studeert sinds 1999 Politicologie en Bestuurskunde aan dezelfde universiteit. Sinds mei 2003 is zij docent Bestuurs- en Organisatiewetenschappen bij de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de VU. Zij was onder meer adviserend lid van de opleidingscommissies Politicologie en Sociaal-Culturele Wetenschappen, voorzitter van de Commissie Eigen Studie Politicologie en student-assistent Communicatie- en Organisatiewetenschappen. Prof. dr. M.M.H. Swyngedouw Marc Swyngedouw (1956) is licentiaat sociologie van de Katholieke Universiteit Leuven. Hij promoveerde daar tot doctor in de Sociale Wetenschappen in 1989 op een proefschrift getiteld De keuze van de kiezer. Naar een verbetering van de schattingen van verschuivingen en partijvoorkeur bij opeenvolgende verkiezingen en peilingen. Vanaf 1986 was hij als universitair docent methodologie verbonden aan de Faculteit der Geneeskunde, Afdeling Beleid en Management Gezondheidszorg van de Erasmusuniversiteit Rotterdam. In 1990 keerde hij terug naar de K.U. Leuven om het Belgisch nationaal kiezersonderzoek op te zetten. Sindsdien en tot op heden is hij aan de K.U. Leuven de directeur van het Instituut voor Sociaal en Politiek Opinieonderzoek (ISPO). Vanaf 1992 werd hij hoofddocent Politieke en Sociale Wetenschappen aan de Katholieke Universiteit Brussel. In 2001 wordt hij voltijds onderzoeksprofessor aan de K.U. Leuven, Faculteit Sociale Wetenschappen, Departement Sociologie. Aan de K.U. Brussel is hij buitengewoon hoofddocent in de Politieke en Sociale Wetenschappen. Eveneens is hij de grondlegger van de analytische exit-polls die de BRTN/ VRT n.a.v. de verkiezingen ’94, ’95, ’99 en 2000 organiseerde. Hij was gastonderzoeker aan verschillende buitenlandse universiteiten en onderzoekscentra en gaf gastcollege aan QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
139
verschillende binnenlandse en buitenlandse universiteiten, zoals o.a. La Sorbonne, University of Texas, Austin, Universiteit Utrecht en Universita’ Degli Studi di Firenze, UCLA. In het academiejaar 2004-2005 is hij gastprofessor aan Sciences Po Paris. Zijn onderzoek situeert zich voornamelijk op het gebied van de politieke sociologie, het verkiezingsonderzoek, vergelijkend onderzoek, waardeoriëntaties en minderheden. Hij is wetenschappelijk adviseur onderzoeksprojecten voor het Ministerie van de Vlaams Gemeenschap, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Swiss National Science Foundation - Fonds National Suisse de la Recherche Scientifique, de European Science Foundation en verschillende Belgische en buitenlandse universiteiten. Hij zetelt in verschillende adviesraden en begeleidingscommissies. Prof. dr. Y. Vanden Berghe Yvan Vanden Berghe (1941) behaalde als aspirant NFWO in 1969 het doctoraat in de letteren (geschiedenis) met de grootste onderscheiding aan de Rijksuniversiteit te Gent. Hierop volgde een benoeming tot docent aan de Economische Hogeschool Limburg (nu Limburgs Universitair Centrum). Hij verliet deze instelling in 1989 als hoogleraar om aan de Universiteit Antwerpen een afstudeerrichting en derde cyclus opleiding Internationale Politiek op te richten. Sinds 1993 is hij gewoon hoogleraar aan de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen van de Universiteit Antwerpen. Hij was achtereenvolgens ook vakgroepvoorzitter, departementsvoorzitter, decaan en lid van de Raad van Bestuur van beide universiteiten. Hij publiceerde meerdere boeken over de achttiende eeuw in de Zuidelijke Nederlanden. Momenteel publiceert hij vooral over de geschiedenis van de Koude Oorlog. Zijn standaardwerk hierover werd in meerdere talen vertaald. Hij was lid van de Nederlandse Visitatiecommissie Experimentele Letteren. Drs. L.M. Verhofstad Rob Verhofstad (1972) studeerde Politicologie aan de Universiteit van Nijmegen. Na afronding van zijn studie vervulde hij verscheidene functies aan de Faculteit der Beleidswetenschappen (inmiddels omgedoopt in de Faculteit der Managementwetenschappen) waaronder die van studieadviseur en hoofd van het Onderwijscentrum. Momenteel coördineert hij de ontwikkeling en uitbouw van internationalisering van het curriculum van de verschillende opleidingen binnen de faculteit. Daarnaast is hij als beleidsmedewerker betrokken bij de totstandkoming en uitvoering van het facultaire onderwijsbeleid, waarbij hij zich speciaal heeft toegelegd op de ontwikkeling en verbetering van de onderwijsleeromgeving. Naast deze coördinerende en beleidstaken verzorgt hij twee cursussen: Dutch History Politics and Culture, en American Foreign Policy.
140
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Bijlage 2 onderwerp 1. doelstellingen bacheloropleiding 2. programma bacheloropleiding
Overzicht beoordelingen commissie oordeel (+/-) facet LEI UvA VU KUN + + + + 1.1 domeinspecifieke eisen 1.2 niveau 1.3 oriëntatie +
+
+
+
oordeel (O/V/G/E) LEI UvA VU G G G G G G G G G
KUN E G G
2.1 eisen wo G G 2.2 relatie doelstellingen programma 2.3 samenhang programma G
G G
G G
G E
V
V
G
2.4 studielast 2.5 instroom 2.6 duur 2.7 afstemming vormgeving en inhoud 2.8 beoordeling en toetsing
G E V G
G G V G
G G V V
G G V E
V
V
G
G
3. doelstellingen masteropleiding
+
+
+
+
3.1 domeinspecifieke eisen 3.2 niveau 3.3 oriëntatie
G G G
G G G
G G G
G G G
4. programma masteropleiding
+
+
+
+
4.1 eisen wo 4.2 relatie doelstellingen programma 4.3 samenhang programma 4.4 studielast 4.5 instroom 4.6 duur 4.7 afstemming vormgeving en inhoud 4.8 beoordeling en toetsing
G G
G G
G V
V G
G G E V G
G G G V G
G G G V V
G G G V G
V
V
G
G
5.1 effectiviteit organisatie
V
V
V
V
5.2 inzet van de staf
G
G
G
G
6.1 materiële voorzieningen G
V
G
G
6.2 studiebegeleiding
E
G
G
G
7.1 evaluatie resultaten 7.2 maatregelen tot verbetering 7.3 betrekken van medewerkers etc. 7.4 kwaliteit zelfstudie
G G
V V
G G
E G
G
G
G
G
G
V
V
E
8.1 gerealiseerd niveau 8.2 onderwijsrendement
G O
G O
G O
G O
5. + effectiviteit organisatie en inzet van de staf
+
6. faciliteiten en voorzieningen 7. interne kwaliteitszorg. Kwaliteit zelfstudie
+
8. resultaten
+ +
+
+
+
+
+ +
+
+
+ +
+
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
141
onderwerp
oordeel (+/-) facet LEI UvA VU KUN
oordeel (O/V/G/E) LEI UvA VU KUN
9. internationalisering en externe contacten
+
E
+
+
+
E
G
G
Toelichting De commissie hanteert voor de beoordeling op onderwerpsniveau een tweepuntsschaal: ‘voldaan’ en ‘niet voldaan’, resp. + en -. Op facetniveau hanteert de commissie een vierpuntsschaal: ‘onvoldoende’, ‘voldoende’, ‘goed’ en ‘excellent’; resp. O, V, G en E. Onvoldoende: het kwaliteitsniveau ligt beneden de basisstandaard Voldoende: het kwaliteitsniveau beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor een universitaire opleiding Goed: het niveau van dit kwaliteitsaspect voldoet aan de verwachtingen, het is resultaat van doordacht beleid Excellent: met betrekking tot dit kwaliteitsaspect is een niveau gerealiseerd dat in alle opzichten (alle aandachtpunten) zeer goed is en de internationale vergelijking kan doorstaan. Het is een voorbeeld van best practice.
142
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Bijlage 3 1e dag 09.00 11.30 12.00 13.00 14.00 14.30 16.00 16.15 16.45 17.15 19.30
-
Standaardprogramma bezoeken 11.30 12.00 13.00 14.00 14.30 16.00 16.15 16.45 17.15 18.00 22.00
uur: uur: uur: uur: uur: uur: uur: uur: uur: uur: uur:
2e dag 09.00 09.30 10.00 -
09.30 uur: 10.00 uur: 11.00 uur:
11.00 11.00 11.30 11.45 12.45 13.30 16.30
11.30 11.30 11.45 12.45 13.30 16.30 17.00
-
uur: uur: uur: uur: uur: uur: uur:
vergadering commissie in faculteit gesprek visitatiecommissie met opstellers zelfstudie gesprek met gehele opleidingscommissie lunch gesprek met (oud)studentleden opleidingscommissie gesprekken met groepen studenten pauze gesprek met examencommissie gesprek met studiecoördinator en studieadviseur gesprek met afgestudeerden en afnemend veld ontvangst door visitatiecommissie; diner met lid college van bestuur, decaan faculteit, opleidingsdirecteur en coördinator vergadering commissie in faculteit gesprek met coördinator internationalisering gesprek met docenten, onder wie ten minste één vrouw (hoogleraren, uhd’s, ud’s, docent uit een andere opleiding) spreekuur rondleiding langs faciliteiten pauze gesprek met opleidingsmanagement en faculteitsbestuur lunch vergadering commissie: voorbereiding mondelinge rapportage mondelinge rapportage
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
143
144
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Bijlage 4 Tabel 1. Tabel 2. Tabel 3: Tabel 4: Tabel 5: Tabel 6: Tabel 7: Tabel 8: Tabel 9: Tabel 10: Tabel 11: Tabel 12:
Tabel 1.
Tabellen Instroom en ingeschreven studenten Politicologie landelijk 1992/93 tot en met 2001/02 Voltijdse instroom vwo-ers in propedeuse 1992/93 tot en met 2001/02 Propedeuserendement Politicologie na 1 jaar over 1992/93 tot en met 2001/ 02 Propedeuserendement Politicologie na 2 jaar over 1992/93 tot en met 2000/01 Propedeuserendement Politicologie na 3 jaar over 1992/93 tot en met 1999/ 00 Postpropedeuserendement Politicologie na 4 jaar over 1992/93 tot en met 1998/99 Postpropedeuserendement Politicologie na 5 jaar over 1992/93 tot en met 1997/98 Postpropedeuserendement Politicologie na 6 jaar over 1992/93 tot en met 1996/97 Postpropedeuserendement Politicologie na 7 jaar over 1992/93 tot en met 1995/96 Postpropedeuserendement Politicologie na 8 jaar over 1992/93 tot en met 1994/95 Postpropedeuserendement Politicologie na 8 jaar binnen cluster over 1992/93 tot en met 1994/95 Programma’s bacheloropleidingen (studiegidsen 2003/2004)
Instroom en ingeschreven studenten Politicologie landelijk 1992/93 tot en met 2001/02 (KUO-tabellen 2.1 en 2.2)
1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98 1998/99 1999/00 2000/01 2001/02
instroom: totaal 588 473 309 238 238 249 257 243 302 291
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
instroom: vrouwen 278 (47%) 228 (48%0 115 (37%) 97 (41%) 83 (35%) 87 (35%) 100 (39%) 95 (39%) 130 (43%) 112 (38%)
ingeschreven: totaal 2916 2648 2328 2104 1811 1658 1570 1534 1603 1635
ingeschreven: vrouwen 1240 (42%) 1133 (43%) 948 (41%) 858 (41%) 714 (39%) 652 (39%) 613 (39%) 611 (40%) 654 (41%) 660 (40%)
145
Tabel 2.
92/93 93/94 94/95 95/96 96/97 97/98 98/99 99/00 00/01 01/02
Tabel 3.
Voltijdse instroom vwo-ers in propedeuse 1992/93 t/m 2001/02 (KUO-tabel 1.2; achtereenvolgens per universiteit: instroom/vwo-ers/ percentage vwo-ers) LEI 90 53 42 57 42 47 46 73 60 104
70 39 29 43 38 42 37 57 49 55
UvA 263 209 137 108 116 146 145 103 105 119
203 96 87 69 69 92 90 63 73 75
77% 46% 63% 64% 59% 63% 62% 61% 70% 63%
VU 87 100 58 30 28 32 24 30 32 43
31 22 17 26 24 28 18 18 23 31
36% 22% 29% 87% 86% 87% 75% 60% 72% 72%
KUN 34 31 21 16 13 12 19 14 19 16 18 12 21 18 23 18 32 26 20 15
91% 76% 92% 74% 84% 67% 86% 78% 81% 75%
landelijk 437 304 69% 380 165 43% 250 145 58% 214 152 71% 205 147 72% 243 174 72% 236 163 69% 229 156 68% 229 171 75% 286 176 61%
Propedeuserendement Politicologie na 1 jaar over 1992/93 tot en met 2001/02 (in percentages; KUO-tabel 3.1) 1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98 1998/99 1999/00 2000/01 2001/02
146
78% 73% 70% 75% 90% 89% 80% 78% 82% 53%
LEI 26 30 26 28 31 15 33 27 35 36
UvA 5 9 8 5 2 5 1 2 20 18
VU 49 11 5 23 18 38 33 20 22 23
KUN 15 14 31 26 21 11 24 22 28 35
landelijk 17 13 12 15 12 12 13 14 25 26
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Tabel 4.
Propedeuserendement Politicologie na 2 jaar over 1992/93 tot en met 2000/01 (in percentages; KUO-tabel 3.1) 1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98 1998/99 1999/00 2000/01
Tabel 5.
LEI 51 50 45 56 67 43 54 63 47
UvA 47 44 32 20 16 18 18 21 28
VU 63 37 17 67 54 63 67 53 47
KUN 53 38 77 37 37 22 38 39 31
landelijk 51 43 33 38 33 29 32 41 36
Propedeuserendement Politicologie na 3 jaar over 1992/93 tot en met 1999/2000 (in percentages; KUO-tabel 3.1) 1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98 1998/99 1999/00
LEI 55 54 50 63 69 47 59 70
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
UvA 59 54 39 32 21 23 28 31
VU 67 40 19 70 57 69 67 60
KUN 65 48 77 37 42 33 38 43
landelijk 60 50 38 46 38 35 39 48
147
Tabel 6.
Postpropedeuserendement na 4 jaar over 1992/93 tot en met 1998/1999 (in percentages; KUO-tabel 4.1) 1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98 1998/99
Tabel 7.
VU 39 35 0 0 0 4 0
KUN 4 9 0 0 0 25 18
landelijk 13 22 8 4 3 6 5
LEI 34 28 17 32 23 21
UvA 18 33 27 23 23 19
VU 53 55 8 18 19 8
KUN 19 18 10 11 9 25
landelijk 27 36 21 24 21 17
Postpropedeuserendement na 6 jaar over 1992/93 tot en met 1996/1997 (in percentages; KUO-tabel 4.1) 1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97
148
UvA 4 22 9 4 3 2 2
Postpropedeuserendement na 5 jaar over 1992/93 tot en met 1997/1998 (in percentages; KUO-tabel 4.1) 1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98
Tabel 8.
LEI 16 10 13 8 6 8 7
LEI 56 48 46 55 42
UvA 28 53 48 46 31
VU 59 70 25 27 38
KUN 42 45 50 44 36
landelijk 39 55 45 45 36
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
Tabel 9.
Postpropedeuserendement na 7 jaar over 1992/93 tot en met 1995/1996 (in percentages; KUO-tabel 4.1) 1992/93 1993/94 1994/95 1995/96
Tabel 10.
UvA 37 60 61 69
VU 61 75 33 41
KUN 46 55 70 56
landelijk 47 62 59 62
Postpropedeuserendement na 8 jaar over 1992/93 tot en met 1994/1995 (in percentages; KUO-tabel 4.1)
1992/93 1993/94 1994/95
Tabel 11.
LEI 75 55 63 66
LEI 78 62 67
UvA 39 62 70
VU 61 75 33
KUN 46 64 70
landelijk 49 65 65
Postpropedeuserendement na 8 jaar binnen cluster over 1992/93 tot en met 1994/1995 (in percentages; KUO-tabel 4.1)
1992/93 1993/94 1994/95
LEI 78 66 67
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
UvA 61 63 73
VU 73 85 42
KUN 73 73 70
landelijk 67 68 68
149
Tabel 12.
Programma’s bacheloropleidingen (studiegidsen 2003/2004)
LEI (Leidse vestiging) UvA 1e jaar 7 nationale politiek
VU
KUN
1e jaar 1e jaar 6 politieke structuren en 0 mentorprogramma processen 6 bestuur en beleid 6 antropologie
7 inleiding bestuurskunde 7 Europese geschiedenis 6 internationale betrekkingen 7 internationale politiek 6 politieke theorieën
6 sociologie
1e jaar 4 meer dan overheid en markt 4 visies op de politiek 5 methodologie I
0 elementair beschrijvende 4 project statistiek (voor deficiënties wiskunde)
7 statistiek
6 politieke en 6 4 inleiding politicologie economische geschiedenis communicatiewetenschap 6 recht in een politiek- 6 kennisleer en 9 bachelor werkgroep 4 Nederlandse politiek bestuurlijke context onderzoeksmethoden in vergelijkend perspectief 6 werkgroep semester I 3 methoden en technieken 5 filosofie 7 introduction to political science soc-wet. onderzoek 7 economie 6 werkgroep semester II 6 bestuurskunde 5 communicatieve vaardigheden 5 politicologisch 6 project informatie 6 politicologie 4 national governance practicum verzamelen en bewerken I (poldermodel) 1e jaar 1e jaar 1e jaar 1e jaar 6 project informatie 6 mondiale geschiedenis 5 methodologie II verzamelen en bewerken II 3 beschrijvende statistiek 4 project national governance 3 inferentiële statistiek 4 inleiding economie 6 bachelor project 4 lokale politiek en lokaal bestuur 4 inleiding recht e e e e 2 jaar 2 jaar en 3 jaar 2 jaar 2e jaar 7 politiek van de 8 ontwikkeling 6 comparative politics 4 european governance Europese Unie politicologie in thema’s 7 methoden 8 politieke economie 6 politieke en sociale 5 methodologie III politicologisch filosofie onderzoek 6 beleidsontwerp en 4 project: european 6 vrij keuzevak 8 rechtsorde politicologisch –evaluatie governance beschouwd 7 politieke theorieën 8 de democratische 6 politieke theorie 4 politieke stromingen samenleving 20e eeuw 7 rational choice theory 8 onderzoeksmethoden 6 international relations 5 politieke aspecten en -vaardigheden west-europese samenwerking 6 economie en macro4 gebonden keuzevak 7 political psychology 6 project onderzoeksmethoden en – economisch beleid vaardigheden 6 politieke geschiedenis 4 keuzevak 7 comparative analysis 6 project onderzoeksof political systems methoden en vaardigheden 6 politiek en media 8 kernmodule 6 samenleving, overheids- 4 international optreden en politiek governance
150
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
LEI (Leidse vestiging) UvA 6 recht in een politiekbestuurlijke context II 50 5 keuzemodulen 10 bachelorproject
3e jaar 28 4 vervolgcursussen 14 vrije keuzeruimte 18 bachelorproject
LEI (Leidse vestiging) UvA 1e jaar
1e jaar
QANU / Onderwijsvisitatie Politicologie
VU
KUN
6 keuzevak 6 wetenschapsfilosofie
5 methodologie IV 4 project international governance 5 leer internationale betrekkingen 4 internationale organisaties 4 geschiedenis internationale betrekkingen 4 macro-economie I e 3 jaar 3e jaar 6 international approaches 4 comparative governance 6 political sociology 5 methodologie V 6 keuzevak 4 project comparative governance 6 politieke economie 5 nationale politieke stelsels 6 oriëntatie post-bachelor 4 gebonden keuzevak / keuzevak 6 politics and governance 12 drie keuzevakken in the european union VU KUN 1e jaar 3 multivariate analyse 9 seminar comparative and international politics 12 bachelor thesis
1e jaar 4 politieke filosofie 4 stage 14 bachelorthesis 4 benaderingen van de politiek
151