Schoolondersteuningsplan
Ondersteuning op onze Jenaplanschool
2015-2016 Voor ouders, kinderen en stamgroepleiders
1 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Inhoud Inhoud
Inleiding
Hoofdstuk 1: Jenaplan Groepsondersteuning
Hoofdstuk 2: De Intern Begeleid ing 2.1 Organogram ten aanzien van de ondersteuning op Het Spoor 2.2 De drie rollen van de intern begeleider 2.3 Vijf ondersteuningsniveaus
Hoofdstuk 3: Meten en Toetsen 3.1 Onze visie op toetsen en meten 3.2 Formatief en summatief toetsen 3.3 Onderzoekend en diagnosticerend meten 3.3.1 De DLE test rekenen 3.3.2 De TTR ( Tempo Test Rekenen ) 3.3.3 De NDS ( Nederlandse Dyscalculie Screener ) 3.3.4 Het PIdictee
Hoofdstuk 4: Passend onderwijs 3.1 Passend onderwijs bij ons op school 3.1.1 Basisondersteuning “Een sterke basis 3.1.2 Extra ondersteuning “Steun waar nodig” ( Binnen de basisondersteuning ) 3.1.3 Extra (specialistische) ondersteuning “Speciaal als het moet” 3.2 Samenwerkingsverband ZOUT 3.2.1 Het SOT ( schoolondersteuningsteam ) 3.3 Passende ondersteuning bij rekenen 3.3.1 Voorbeelden van gerichte rekeninterventies 3.3.2 Intern rekenonderzoek 3.4 Passende ondersteuning op lezen en spellen 3.4.1 Taal in blokjes 3.5 Passende ondersteuning op gedrag, taakaanpak en werkhouding 3.5.1 Charlotte Visch 3.5.2 Teken je gesprek 3.5.3 Executieve functies 3.5.4 Oplossingsgericht coachen van kinderen ( Kids Skills ) 3.6 Passende ondersteuning op talentontwikkeling en meer en hoogbegaafdheid 3.6.1 DHH 3.6.2 Kindleergroep talentontwikkeling 3.6.3 Beleidsplan 2 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Nawoord
Literatuur die is gebruikt
Bijlagen
Voorbeeld van een groepsoverzicht
Format groepsbespreking
Format Kindbespreking
3 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Inleiding In het schoolondersteuningsplan wordt beschreven hoe wij als school de ondersteuning op school vormgeven. Het gaat hierbij om het realiseren van passend onderwijs voor alle kinderen. Het is ons motto dat alle kinderen succesvol op school zijn en dat er gelukkige kinderen rondlopen in een gelukkige school. Hierbij vinden wij het belangrijk de visie die wij als jenaplanschool hebben hierbij als rode draad te gebruiken. In dit document kunt u alles lezen dat te maken heeft met de ondersteuning op school, van de rol van de intern begeleider tot het passend onderwijs op gebied van rekenen. Wij hopen dat het een document is geworden die voor jullie als ouder en als kind duidelijk leesbaar is, waardoor duidelijk wordt waarom wij doen wat wij doen.
4 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Hoofdstuk 1: Jenaplan Groepsondersteuning We noemen de route voor de ondersteuning op onze school ‘Jenaplan Groepsondersteuning’ omdat wij vinden dat alle kinderen in de groep ondersteuning verdienen. In de jenaplanschool staat het kind centraal, maar kijken we vooral wat het kind nodig heeft in zijn stamgroep op zijn jenaplanschool, met zijn stamgroepleider en zijn groepsgenoten. Kinderen die extra ondersteuning nodig hebben geven wij systematische ondersteuning door de Jenaplan ondersteuningsroute hiervoor aan te houden, zoals hieronder in figuur 1 afgebeeld. Met systematisch bedoelen wij dat we stap voor stap kijken hoe wij de beste ondersteuning voor het kind vorm kunnen geven. Dit alles doen wij vanuit de methodiek van Handelingsgericht werken (Pameijer & van Beukeringen, 20072009) waarop ook de jenaplan ondersteuningsroute is gebaseerd.
Figuur 1: Jenaplan Zorgroute (JAS, 2011) . De jenaplan ondersteuningsroute bestaat uit 5 stappen, die in de cyclus in bovenstaand figuur te zien zijn en op de volgende pagina’s zullen worden toegelicht. Binnen deze hele cyclus staat het woord SAMEN centraal. Wij werken constructief samen met KIND, ouders en school. Wij zien ouders en kind dus ook als educatief en pedagogisch partner. 5 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Stap 1: Interesseren
Wat weet ik van de kinderen en mijn groep?
De cyclus van Handelingsgericht werken (Pameijer & van Beukering, 2007) start met de fase van ‘Waarnemen’. Kijken wat er allemaal speelt en wat kinderen nodig hebben. Binnen de Jenaplan zorgroute trekken we dat graag nog iets verder. We kijken naar de stamgroep, we maken kennis met alle kinderen en ouders en we interesseren ons in hen allemaal. Daarbij doen we meer dan kijken. Wij willen begrijpen hoe het kind zich in de groep beweegt en wat maakt dat sommige kinderen extra ondersteuning nodig hebben. Kunnen we dit als groep oplossen? Hoe houden wij rekening met elkaar? Al deze vragen stelt de stamgroepleider zich gedurende het jaar meerdere malen, om zo alert te blijven op dat wat de kinderen en ouders binnen onze stamgroep nodig hebben. Hierbij wordt gekeken naar een aantal groepskenmerken: ✓ Groepsdynamiek ✓ Samenwerking ✓ Relaties En een aantal persoonskenmerken: ✓ Vriendschappen ✓ Hobby’s ✓ Interesses ✓ Kracht ✓ Uitdaging ✓ Hulpvraag ✓ Thuissituatie ✓ Leerontwikkeling ✓ Ontwikkelingsperspectief ✓ Planningvaardigheden ✓ Organisatievermogen Wij doen dit alles met een “open blik”, positieve kijk op ontwikkelingskracht van elk kind, en gebruiken ouders hierbij als educatief- en pedagogisch partner. Samen maken wij onderwijs.
Het groepsoverzicht Pas aan het einde van stap 1 van de Jenaplan Zorgroute maken onze stamgroepleiders een groepsoverzicht van hun groep. Hierin worden alle kinderen benoemd met hun stimulerende en belemmerende factoren, hun onderwijsbehoeften en de resultaten van de toetsen. Dit groepsoverzicht is de uitkomst van het gericht kijken naar alle kinderen en geeft ons houvast voor verdere begeleiding van individuele kinderen en onze gehele stamgroepen. De afkorting van ons groepsoverzicht is PDGO en staat voor Pedagogisch Didactisch Groepsoverzicht. Ook wordt aan het einde van stap 1 een afspraak gemaakt voor de groepsbespreking tussen de intern begeleider en stamgroepleider 6 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Stap 2: Interpreteren
Wat is de onderwijs en begeleidingsbehoeften van mijn stamgroep en de individuele kinderen? Met interpreteren bedoelen wij dat we gaan kijken en begrijpen. Het is ons doel om alle kinderen in onze stamgroep te zien en te begrijpen door met elkaar in gesprek te gaan. Dit kunnen individuele kindgesprekken zijn of groepsgesprekken in de kring.
Groepsbesprekingen Stap 2 van de Jenaplan Zorgroute is het interpreteren. Dat doet de stamgroepleider als een doorlopende cyclus, maar dat doet hij ook samen met de Intern Begeleider van het cluster Jenaplan in een zogeheten groepsbespreking. Het doel van deze groepsbespreking is het helder krijgen van vragen als: ✓ Wat zijn de hulpvragen van de groep? ✓ Wat zijn de hulpvragen van het kind? ✓ Wat zijn de hulpvragen van de ouders? ✓ Zijn er kinderen met dezelfde hulpvragen? ✓ Zijn er ouders met dezelfde hulpvragen? ✓ Zijn dit hulpvragen van hen of van het kind? ✓ Wat willen we bereiken? Als er een vorig groepsplan is geschreven speelt deze een grote rol in de bespreking. Maar voorop blijft staan dat de Intern begeleider het proces van de groep vooral wil bespreken met de stamgroepleider en dat hij samen met de stamgroepleider wil kijken of het nog haalbaar is om alle kinderen de juiste ondersteuning te bieden. Samen baseren ze de basis voor het nieuwe groepsplan en worden er kinderen aangemeld voor een kindbespreking. Deze kinderen bevinden zich dan in een begeleidingsniveau waar de intern begeleider van het cluster nauw bij betrokken is. Ouders worden hiervan op de hoogte gebracht en we proberen hierbij zoveel mogelijk voor de kindbespreking met deze ouders en kinderen in gesprek te gaan. Wij streven ernaar om alle gesprekken, juist over de extra ondersteuning en zorg voor het kind, met ouders en kind samen te voeren. Daarbij begrijpen we dat er soms onderwerpen besproken moeten worden die meer voor de volwassenen zijn en die zullen ouders met stamgroepleider en eventueel de intern begeleider bespreken.
Kindbesprekingen De stamgroepleider meldt in de groepsbespreking of al daarvoor kinderen aan voor een kindbespreking. Deze kinderen hebben niet voldoende aan de reguliere ondersteuning die binnen de groepsplannen zijn op te vangen of dit zijn kinderen waarvan de stamgroepleider graag meer wilt weten. Samen met de intern begeleider gaan wij dan op onderzoek uit welke belemmeringen er voor dit kind aanwezig zijn en wat wij hieraan kunnen doen. 7 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
De Intern begeleider gebruikt hiervoor de methodiek: Effectieve Leerlingbespreking in het Basisonderwijs (ELB) (Meijer & Scholvinck, 2010) en oplossingsgericht coachen (Kim Berg & Szabo, 2011). Het doel van de kindbespreking is vooral: “Weet ik nu meer over het kind? En weet ik genoeg om mijn begeleiding af te stemmen?” In de kindbespreking wordt ook gekeken of deze begeleiding door de stamgroepleider in de groep vormgegeven kan worden of dat er ondersteuning vanuit het Samenwerkingsverband of van een externe betrokkenen nodig is.
8 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Stap 3: Organiseren O
rganiseren, doelen stellen, duur, middelen en aanpak bepalen
In stap 3 draait het om alles waar we nu veel over hebben zitten denken, filosoferen en praten om te zetten in acties. Wij vinden het belangrijk dat wat wij doen in de ondersteuning voor kinderen gedocumenteerd is en terug te vinden in dossiervorming. Hierin is het voor ons belangrijk dat er begrepen kan worden wat wij voor het kind betekenen aan planmatig handelen in hanteerbare documenten. Wij gebruiken voor het plannen van ons onderwijs de volgende dossiervorming: ✓ Groepsplannen ✓ IHP ( Individueel Handelingsplan ) ✓ OPP ( Ontwikkelingsperspectief ) ✓ IB FUS lijsten extra ondersteuning ✓ Digitale leerlingdossiers ✓ Dossiers leerlingen met extra ondersteuning ✓ Portfolio ( in de toekomst )
De Groepsplannen Wij schrijven om ons gehele onderwijs te plannen groepsplannen voor verschillende vakgebieden. Dit doen wij wanneer wij een gerichte interventie willen inzetten om ons onderwijs te verbeteren. We verdiepen ons in de kerndoelen en leerlijnen voor het betreffende vakgebied en stellen duidelijke doelstellingen en resultaten aan ons onderwijs. In het groepsplan worden voor een langere tijd doelen gesteld voor het betreffende vakgebied. Deze doelen halen wij uit de methode waar wij mee werken, vanuit de kerndoelen die Stichting Leerplan Ontwikkeling heeft opgesteld of de leerlijnen bij het betreffende vakgebied. In ons groepsplan stellen wij ook de resultaten die wij willen begeleiden door het doelgericht werken. Deze resultaten baseren wij op onze genormeerde onafhankelijke metingen, onze methode toetsen of andere manieren waarop wij de kinderen bewijsstukken laten leveren om ons te tonen dat ze hebben geleerd wat wij hebben gesteld. Verder wordt er in het groepsplan beschreven hoe wij ons onderwijsaanbod vormgeven in de groep. Wat is de aanpak die wij hanteren en wanneer doen wij wat in de week betreffende een specifiek vakgebied. Deze aanpak is verdeeld in drie zogeheten arrangementen. Het verdiept, het basis en het intensief arrangement. Waarin verdiept staat voor de kinderen die meer uitdaging nodig hebben, basis voor de kinderen die vooral de basisstof maken en intensief voor de kinderen die extra hulp nodig hebben bij een bepaald vakgebied. Het onderwijsaanbod is bij ons in de stamgroep dus niet voor alle kinderen gelijk, maar wordt aangeboden op de geclusterde onderwijsbehoeften van de kinderen. Hierbij staan wij ervoor dat elk groepsplan het gezamenlijk eigendom is van de groep, waarin de stamgroepleider eigenaar is van het werkproces in de groep. Daarnaast is het voor ons belangrijk dat het groepsplan een kort, bondig en werkbaar document is. 9 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Het individuele handelingsplan (IHP ) Soms zijn de onderwijsbehoeften van kinderen niet of moeilijk te clusteren en is het voor het kind wenselijk als er toch een eigen plan van werken komt. Dat noemen we dan een Individueel handelingsplan. Hierin staan net als in een groepsplan de doelen voor een periode, met de beoogde resultaten en de aanpak die wij hiervoor hanteren. Omdat dit vaak om een gerichte interventie gaat houden wij hiervoor een periode tussen de 8 en 10 weken aan. Daarna evalueren we of wat we doen effectief is. Wij streven het zoveel mogelijk na om het individueel handelingsplan samen met ouders en kinderen te maken. Soms is hier de tijd niet voor en dan maken wij dit plan zelf, maar altijd in overleg met ouders en kind.
Het Ontwikkelingsperspectief Een stukje uit de boeken: Binnen de wet passend onderwijs heeft elk samenwerkingsverband een basisondersteuning geformuleerd en dus ook een extra ondersteuning. Voor kinderen die vanuit de basisondersteuning ondersteuning krijgen, bijvoorbeeld extra instructie of een verlengde instructie, hoeft geen ontwikkelingsperspectief geschreven te worden. Het gaat om leerlingen die buiten de basisondersteuning extra ondersteuning nodig hebben. Wat onder extra ondersteuning valt is terug te vinden in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband (Benjamins, Rasenberg, & van Hintum, 2012). Als een kind buiten de basisondersteuning van de school valt, vragen zij extra ondersteuning bij het SWV aan, door het schrijven van een arrangement voor deze leerling. Deze leerling heeft vervolgens ook een OPP nodig. Als een leerling extra ondersteuning vanuit het SWV ontvangt, moet er binnen 6 werken een OPP voor deze leerling geschreven worden. Kortom: Een OPP is verplicht voor kinderen die buiten de basisondersteuning van een school vallen en dus extra ondersteuning nodig hebben. Voor kinderen die ondersteuning binnen de basisondersteuning ontvangen kan wel een OPP geschreven worden. Dat kom soms zelfs wenselijk zijn, maar dit is niet verplicht. Denk bijvoorbeeld aan een leerling die op 1 vakgebied niet meekomt en een ander uitstroomprofiel voor dit vakgebied zal hebben. Dispenseren is gewenst. Hiervoor is geen extra ondersteuning van het samenwerkingsverband nodig, maar een OPP is wel verstandig om de ontwikkeling van de leerling goed in beeld te brengen. Wat nog goed is om te vermelden is dat er in het OPP een uitstroomprofiel wordt gekozen om het onderwijs naartoe te plannen. Bijvoorbeeld VMBO Basiskader of HAVO. Deze uitstroombestemming is nooit een vaststaand feit, maar kan aangepast worden naarmate de ontwikkeling anders verloopt dan gepland. Hoe werken wij met een ontwikkelingsperspectief? Een aantal belangrijke punten bij het werken met een OPP zijn: Doelgericht het aanbod plannen; Uitgaan van hoge, maar realistische, verwachtingen; Aanpakken van belemmerende factoren; Insteken op groepsgericht onderwijs; Samenwerken met de leerling en ouders; Systematisch monitoren en evalueren; Duidelijkheid over wie, wanneer en welke stappen er worden gezet; 10 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Benutten van het OPP bij de informatieoverdracht tussen scholen Wij hebben voor ons cluster Jenaplan een eigen format voor het OPP ontworpen en wij zijn momenteel bezig om deze in parnassys te integreren. Bij het ontwerpen van ons OPP vonden wij het vooral belangrijk dat het format voor iedereen goed te interpreteren is en dat het goed te hanteren is, waarbij bij het lezen direct duidelijk is hoe het onderwijs voor dit kind wordt aangepast. In dit document kan bijvoorbeeld beschreven worden dat we met het kind aan andere doelen werken, omdat het kind op een lager niveau uitstroomt. Verder is het belangrijk te vermelden dat het OPP altijd in samenwerking met kind, ouders, stamgroepleider en intern begeleider wordt gemaakt. In dit gesprek wordt het hele OPP ook nader toegelicht aan ouders. Ouders ( en kind ) zetten ook een handtekening onder het document, net als directie van de school, aangezien dit een officieel document is.
FUS IB lijsten extra ondersteuning Om alle kinderen met extra ondersteuning op school in beeld te brengen houdt onze intern begeleider een FUS IB lijst bij per periode. FUS staat voor Follow Up System, wat wil zeggen dat alles wat speelt rondom een kind met extra ondersteuningsbehoeften wordt bijgehouden in een document. Twee maal per jaar nemen we deze FUS lijst met elkaar op school door. Ook hierbij gaan wij uit van het samen delen en samen sterk staan. Zo zijn wij als stamgroepleiders op de hoogte van de ondersteuning die aan alle kinderen in de school wordt geboden.
Digitale leerlingdossiers Wij gaan gebruik maken van het digitale leerlingdossier: Parnassys. In dit digitale dossier hebben wij per kind een pagina waar wij alle informatie rondom het kind documenteren. Hierin slaan wij observaties, plannen, documenten en gesprekken met ouders en kinderen op, worden de toetsresultaten bewaard en kunnen wij verschillende analyses van opbrengsten laten berekenen. Het is een beveiligd systeem, waar niet iedereen toegang tot heeft. De gegevens van uw kind staan daar dus altijd veilig opgeborgen.
Dossiers leerlingen met extra ondersteuning Naast alle informatie in het digitale systeem, houdt de intern begeleider op onze school voor de kinderen binnen zijn begeleidingsniveau een eigen dossier bij. Hier worden afspraken over de begeleiding genoteerd en zijn papieren versies van OPP, handelingsplannen, externe en interne onderzoeken te vinden. De intern begeleider houdt in deze dossiers alle relevante informatie binnen de begeleiding van het kind bij. Deze dossiers liggen in een archief bewaard die niet voor iedereen toegankelijk is. Wederom zijn dus ook deze gegevens veilig bewaard.
11 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Stap 4: Realiseren
Uitvoeren van de plannen met elkaar
Als we ons onderwijs zorgvuldig hebben voorbereid en georganiseerd is het tijd om dit ook daadwerkelijk te realiseren. Wij vinden het belangrijk dat we niet alleen een mooi plan schrijven voor ons onderwijs, maar dat wij het onderwijs dat wij plannen ook uitvoeren. Wij gaan hiervoor voor passend onderwijs van kwaliteit voor ieder kind op onze school. Wij geven ons onderwijs vorm vanuit de kernkwaliteiten van het jenaplanonderwijs: 1. De relatie van het kind met zichzelf 2. De relatie van het kind met de ander 3. De relatie van het kind met de wereld Dit doen wij met onze vier basisactiviteiten: werk, spel, gesprek en viering. Ons onderwijs geven wij vorm in verschillende cursussen (dit noemen we ook wel de instructies). In de blok of werkperiode werken de kinderen aan hun werk. Dit doen ze zowel zelfstandig, met de stamgroepleider of met een ander kind. Het is voor ons belangrijk dat kinderen veel samenwerken om doelstellingen te behalen. Als er in de fasen van interpreteren en organiseren is bedacht dat een kind externe begeleiding krijgt binnen school (dit kan dyslexiezorg of andere zorg zijn) dan zorgen we dat we dit samen met het kind en ouders bespreken en plannen. Ook is het in sommige gevallen mogelijk dat er korte trajecten door de intern begeleider worden vormgegeven, wanneer dit van belang is. Het kind staat bij ons centraal en het is onze doelstelling het onderwijs zo vorm te geven dat het kind optimaal tot leren en ontwikkelen kan komen. Wij geven het onderwijs in onze stamgroepen vorm met onderwijsarrangementen. De onderwijsarrangementen beschrijven de verschillende niveaus waarop we binnen de school differentiëren. Het toparrangement wordt op vier scholen binnen WereldKidz aangeboden. 1. Het zeer intensieve arrangement 2. Het intensieve arrangement 3. Het basisarrangement 4. Het verdiept arrangement (zie ook hoofdstuk 4) 5. Het toparrangement (zie ook hoofdstuk 4) Onderwijsarrangement 1 en in een enkele keer onderwijsarrangement 5 wordt mogelijk gemaakt door extra ondersteuning boven de basisondersteuning binnen een school. Onderwijsarrangmenten 2 t/m 4 vallen binnen de basisondersteuning van onze scholen. Handelingskalenders Wij gebruiken een zogeheten ‘handelingskalender’. In deze handelingskalender staat per maand beschreven welke handelingen wij moeten uitvoeren binnen onze ondersteuningsstructuur. Hierin staan belangrijke stappen vanuit ons dyslexieprotocol en protocol dyscalculie en rekenproblemen ook in verwerkt.
12 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Stap 5: Reflecteren
Terugblikken met elkaar op de vraag of de doelen zijn bereikt en de acties het gewenste effect hadden
Na het plannen, organiseren en het uitvoeren van ons passend onderwijs vinden wij het belangrijk om te reflecteren op ons handelen. Dit doen wij in de groepsbesprekingen die wij na de begeleidingsperiode hebben met de intern begeleider en daarnaast evalueren we onze groepsplannen, ontwikkelingsperspectieven en handelingsplannen. We kijken of we de doelstellingen die we hebben gesteld voor de groepen kinderen hebben behaald en bekijken of we ons onderwijs nog bij moeten stellen voor de komende periode. Wij gebruiken meetinstrumenten om te meten of we aan bepaalde doelstellingen en resultaten voldoen. Wij vinden het heel belangrijk dat deze metingen (toetsingen) niet zijn bedoeld om het kind af te rekenen op wat hij kan, maar om in beeld te krijgen waar we trots op kunnen zijn en waar we aan kunnen werken met elkaar. We delen de ontdekkingen vanuit onze metingen daarom ook graag met het kind en zijn ouders. Voor kinderen die wij meenemen in het protocol dyslexie of protocol dyscalculie en rekenproblemen hebben wij speciale meetmomenten. Dit doen wij om het kind goed te volgen. Zo kunnen we nauw bekijken of dat wat we doen werkt of dat we een andere route moeten volgen. In de protocollen voor dyslexie en dyscalculie en in de handelingskalenders staat dit allemaal beschreven. In hoofdstuk 3 is meer te lezen over de wijze waarop wij meten en toetsen op school en in de bijlagen is de toetskalender van de school te vinden.
13 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Hoofdstuk 2: De Intern Begeleider Op onze jenaplanschool hebben wij de functie ‘Intern Begeleider’. Deze functie is hevig aan ontwikkelingen onderworpen. Binnen de wet Passend Onderwijs is de functie van de Intern Begeleider als spil tussen ouders, kind, stamgroepleider en externen erg belangrijk geworden. Vandaar een speciaal hoofdstuk voor de intern begeleider. Dit hoofdstuk zullen we starten met een organogram van de ondersteuningsstructuur binnen onze school. Deze zal hopelijk een duidelijk beeld geven van de rol die de intern begeleider speelt binnen de ondersteuning van stamgroepleider, stamgroepen, kinderen en ouders.
Figuur 2: Organogram ondersteuningsstructuur Cluster Jenaplan
2.1 Organogram ten aanzien van de ondersteuning op Het Spoor Er is gekozen om geen topdown organogram vorm te geven, maar een horizontale versie te maken. Hieruit blijkt dat er in de ondersteuning geen sprake is van hiërarchie, maar van directe samenwerking. Samenwerking met direct betrokkenen tijdens het hele traject is binnen de ondersteuning erg belangrijk (Pameijer & van Beukering, 2007); (van Meersbergen & de Vries, 2013). De stamgroepleider is samen met kind en ouder verantwoordelijk voor de organisatie van de ondersteuning en de uitvoering hiervan. Waarbij het kind centraal staat en ouders als educatief en pedagogisch partner worden gezien. Ouders staan los beschreven, omdat steeds vaker ouders ook los van elkaar betrokken zijn bij het kind. Ook duidelijk is te zien dat de stamgroepleider in het grootste vak staat. Hij is de spil tussen kind, ouders en ondersteuning. De stamgroepleider doet ertoe (Pameijer & van Beukering, 2007). De cluster IB’er staat in direct contact met stamgroepleiders om deze ondersteuning samen te bespreken en eventueel vorm te geven. Als het wenselijk is dan staat de cluster IB’er ook in 14 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
direct contact met kind en ouders, maar dit gaat altijd in overleg en gezamenlijk met de stamgroepleider. De IB heeft daarnaast nauw contact met de schoolleider en cluster directeur. Beide partijen zijn op de hoogte van de ondersteuning die in de school wordt vormgegeven. De IB houdt 1 een FUS document bij waarin alle kinderen die ondersteuning vanuit basisondersteuning binnen de school of extra ondersteuning van externe betrokkenen of SWV2 ontvangen. Vanuit de visie van Passend onderwijs hoeven dit dus geen kinderen te zijn die een cluster ( oude rugzakje ) hebben toegewezen gekregen. (van Meersbergen & de Vries, 2013). Als er sprake is van handelingsverlegenheid zal de IB’er gericht moeten zijn op de professionele ontwikkeling en ondersteuningsbehoefte van de stamgroepleider, gekoppeld aan de onderwijsbehoeften van het kind (van Meersbergen & de Vries, 2013). 3 Daarnaast is er tussen het SWV Zout en de IB van cluster Jenaplan direct contact. Vanuit het SWV is er een SOT ( schoolondersteuningsteam ) die voor kortdurige trajecten ingeschakeld kunnen worden wanneer er extra ondersteuning nodig is binnen de school. De zogeheten SOT’er heeft direct contact met de IB’er van onze school. Deze SOT’er heeft ook contact met stamgroepleider, kind en ouders. Dit kan in vele vormen worden ingezet, waaronder observaties, direct contact met kind, gesprekken met stamgroepleider en ouders. De coördinatie van de samenwerking met het SWV Zout ligt bij de IB’er. Ditzelfde geld met andere externe ondersteuning die wordt ingeschakeld voor extra ondersteuning. Als het kortdurige traject niet voldoende ondersteuning voor het kind is, dan kan de IB’er samen met de SOT’er een aanvraag doen voor langdurige ondersteuning middels een arrangement. Hiervoor kan aanvraag gedaan worden voor bijvoorbeeld een specialist van buitenaf, een coteacher in de groep, of andere vormen van ondersteuning. Deze coördinatie ligt bij de IB’er, maar de externe betrokkenen komt in contact met alle betrokkenen van het proces.
2.2 De drie rollen van de intern begeleider De intern begeleider als zorg coördinator: ● Jaarlijks zorgplan opstellen ● School vertegenwoordigen extern en intern overleg over zorg ● Continueren of opzetten van zorgbeleid ● Analyse en evaluatie zorgbeleid ● Analyse school opbrengsten ● Dossiervorming Kinderen met extra begeleiding ● Coördinatie doorverwijzingen ● Coördinatie externe begeleiding of onderzoek ● Coördinator van passend onderwijs ● Uitvoeren van het zorgbeleid De intern begeleider als coach: ● Ondersteunen van stamgroepleiders bij moeilijke situaties ● Ondersteunen bij zoeken naar RT lesmateriaal ● Ondersteunen van stamgroepleiders bij kinderen met extra onderwijsbehoeften ● Observeren van klassensituatie of leerlingen met extra onderwijsbehoeften
1
FUS staat voor Follow Up System SWV staat voor Samenwerkingsverband 3 SWV Zout is het Samenwerkingsverband ZuidoostUtrecht waar jenaplanschool Het Spoor onder valt 2
15 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
● ●
Ondersteunen van stamgroepleiders bij gesprekken met ouders of externe belanghebbenden Voeren van groepsbesprekingen en kindbesprekingen of welke vorm hiervoor is opgesteld
De intern begeleider als kennis coördinator: ● Organiseren van collegiale consultatie ● Deelname aan scholingsactiviteiten van stichting, SWV, etc. ● Intervisie opzetten met de stamgroepleiders ● Bestuderen van relevante vakliteratuur ● Professionalisering van de IB ● Juiste literatuur uitkiezen voor de orthotheek ● Bijdragen aan studiedagen of vergaderingen ● Zorgen dat de stamgroepleiders toegang hebben tot kennis die ze willen vergaren
2.3 Vijf ondersteuningsniveaus Al onze kinderen zijn op school ingedeeld in een onderwijsniveau.We onderscheiden 5 onderwijsniveaus: niveau 1 algemene, reguliere en preventieve zorg in de groep niveau 2 lichte ondersteuning in de groep niveau 3 extra ondersteuning in de groep niveau 4 speciale ondersteuning met externe hulp niveau 5 plaatsing op een school voor Speciaal (Basis) Onderwijs (rugzak) Niveau 1 betreft het algemene, reguliere en preventieve onderwijs in de groep. Dit geldt voor alle kinderen die de leerdoelen kunnen behalen, zowel op cognitief als op sociaal emotioneel gebied. De stamgroepleider is in staat om voor zijn/haar groep een passend onderwijsleerprogramma in te richten. Een programma dat is afgestemd op de pedagogischdidactische behoeften van de kinderen met o.a. verlengde instructie, begeleiding tijdens het vrije en zelfstandige werken. Het onderwijs is zo ingericht dat de uitgangspunten van het zelfstandig en ontwikkelingsgericht werken in de groep te herkennen zijn. De stamgroepleider schept een positief leerklimaat, waarin realistische verwachtingen van de leerlingen worden beschreven. Daarbij voert de stamgroepleider (a.d.h.v. Marzano strategieën) een goed klassenmanagement waarbinnen de leerlingen voldoende tijd en gelegenheid hebben tot leren. In niveau 2 zitten de kinderen die op basis van observaties en signaleringsgegevens extra ondersteuning nodig hebben. Het zijn kinderen die een onvoldoende score op hun toetsen laten zien dat niet past bij hun capaciteiten, en/of kinderen waarbij de sociaal emotionele ontwikkeling ons zorgen baart. In onderwijsniveau 2 gaat het om een tijdelijke uitval op een bepaald gebied. De ondersteuning die geboden kan worden is bijvoorbeeld: meer individuele instructie en verwerking extra feedback nemen van extra pedagogische maatregelen inzetten van extra didactische materialen, bijvoorbeeld gebruik van een computer 16 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
de leraar stelt een individueel handelingsplan (HP) op voor het kind, de hulp wordt volledig in de klas geboden. De leraar heeft een concrete hulpvraag en geeft een doel aan. Gedurende een periode van 8 weken wordt er aan het HP gewerkt en wordt het geëvalueerd. De doelen die worden opgesteld worden opgenomen in het groepsplan. In niveau 3 zitten de leerlingen die specifieke ondersteuning nodig hebben. Na het doorlopen van de PDCAcyclus (Plan, Do, Create, Act) blijkt de extra hulp in onderwijsniveau 2 onvoldoende resultaat op te leveren. Het zijn kinderen die ook met de extra hulp die wij bieden in de groep nog steeds onvoldoende resultaat behalen of die de doelstellingen die wij voor deze kinderen stellen niet behalen na extra hulp in de groep. Op basis van de signaleringsgegevens van de toetsen blijkt dat er geen of weinig vooruitgang is. De resultaten blijven structureel uitvallen bij bepaalde vakgebieden en/of op sociaalemotioneel gebied. De leraar vraagt extra hulp op schoolniveau aan de Intern Begeleider (IB’er). Het kind wordt bij de IB’er officieel aangemeld voor een kindbespreking. In onderwijsniveau 3 wordt ook altijd een individueel handelingsplan (HP) opgesteld. Indien nodig, wordt er een diagnostisch gesprek of toets gedaan door de leraar of wordt er door de IB’er een observatie uitgevoerd. Indien er aanvullende expertise noodzakelijk is en externe deskundigheid vereist is, kan de IBer de directeur adviseren om het kind nader te laten onderzoeken of om het samenwerkingsverband in te schakelen. Het staat ouders vrij om op eigen kosten onderzoek te financieren (soms vergoed door de zorgverzekeraar). In niveau 4 zitten alle kinderen die niveau 2 en 3 hebben doorlopen. De school loopt tegen haar grenzen aan qua aanpak en begeleiding, de geboden hulp heeft niet voldoende effect gehad en de school is daardoor handelingsverlegen. In sommige gevallen wordt er zelfs verwacht dat het kind het eindniveau van groep 8 niet zal halen. Het HP wordt omgezet in een OPP (Ontwikkelingsperspectief). Stappen binnen dit onderwijsniveau kunnen pas gezet worden wanneer de directie haar goedkeuring hiervoor geeft. Na goedkeuring van de directie vraag de school externe hulp om de begeleiding van een leerling op de juiste wijze voort te zetten. Als een leerling in niveau 5 komt, heeft het alle ontwikkelniveaus doorlopen. De school is handelingsverlegen en ook met de extra ondersteuning op school is het niet meer mogelijk om hem/haar op de juiste wijze onderwijs te bieden. Dit besluit wordt genomen door de directie, na overleg met alle betrokken partijen. Dit betekent dat de school en de ouders op zoek gaan naar een andere school die het beste past bij de mogelijkheden die deze leerling. Hierbij valt te denken aan een school voor speciaal (basis) onderwijs of een school die past bij de onderwijsbehoeften van het kind, bijvoorbeeld een topklas of leonardo school.
17 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Hoofdstuk 3: Meten en Toetsen
3.1 Onze visie op toetsen en meten Toetsen is voor ons een middel en niet een doel. Wij toetsen niet om te kijken hoe goed kinderen zijn, maar wij toetsen om te meten of de kinderen zich op de juiste wijze ontwikkelen en of het onderwijsaanbod wat wij bieden goed aansluit op de kinderen. Wij analyseren onze toetsen en metingen twee keer per jaar om te kijken of het onderwijs dat wij bieden voldoende kwaliteit biedt om zo ook gerichte interventies te kunnen inzetten om het onderwijs met elkaar nog beter te maken. Binnen onze jenaplanvisie staat het kind altijd centraal en zullen wij dus bij alle keuzes die wij maken, ook die bij het toetsen van kinderen, kijken wat het kind nodig heeft en houden wij rekening met het welbevinden van het kind.
3.2 Formatief en summatief toetsen Wij maken hierbij verschil tussen formatief toetsen en summatief toetsen. Met formatief toetsen hebben wij het over de toetsen uit de methode en de diagnostische wijze van toetsen die wij zelf gebruiken om te achterhalen waar de moeilijkheden van een kind vandaan komt. Met summatief toetsen bedoelen wij toetsen die het kind vergelijkt met het gemiddelde van zijn jaargroep. Het is voor ons dus ook erg belangrijk hoe wij deze toetsen interpreteren. Een kind kun je immers het beste vergelijken met zichzelf en meten langs de doelstellingen die zijn opgesteld voor een bepaalde jaargroep. Toch vinden wij het een meerwaarde om op geplande meetmomenten te kijken hoe het kind zich ontwikkelt in vergelijking met jaargroepgenoten, om een beeld te krijgen van zijn ontwikkeling. Dit doen wij met de toetsen van het leerlingvolgsysteem van CITO. Wij nemen hierbij de volgende toetsen af: ● Cito Rekenen en Wiskunde ● Cito Begrijpend lezen ● Cito Spelling ● Cito DMT ● Cito AVI ● Cito Werkwoordspelling ( alleen in de bovenbouw ) ● Cito Begrijpend luisteren ( optioneel ) ● SCOL sociale competentie vragenlijst Welke toetsen wij in welke jaargroep afnemen is te vinden in de toetskalender van onze school.
3.3 onderzoekend en diagnosticerend meten Naast de toetsen van het leerlingvolgsysteem gebruiken wij een aantal testen, toetsen en onderzoeksmaterialen als we meer informatie over kinderen willen, die wij niet uit de cito toetsen kunnen halen. Dit zijn de volgende materialen: ● DLE test rekenen ● TTR (Tempo Test Rekenen) ● NDS (Nederlandse Dyscalculie Screening) ● PI dictee ● Diagnostisch rekenonderzoek (zie hoofstuk 4) 18 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
3.3.1 De DLE test rekenen De DLE test rekenen is een test die de vaardigheden op bewerkingen van rekenen meet. De uitkomst hierbij is een DLE ( didactisch leeftijd equivalent ). Hiermee kunnen wij meten op hoeveel maanden onderwijs het kind scoort en of dit gelijk is aan het maanden onderwijs dat het kind heeft gekregen. Ook kunnen wij uit deze test opmaken op welke domeinen van rekenen een kind uitvalt. Wanneer wij het nodig vinden om nog extra informatie uit de DLE test te verkrijgen, koppelen wij hier een diagnostisch gesprek aan. In een diagnostisch gesprek proberen we te achterhalen waar de fouten die kinderen maken precies vandaan komen. Zijn het snelheidsfouten, maakt het kind gebruik van verkeerde strategieën of kent het kind het betreffende domein nog niet? 3.3.2 De TTR ( Tempo Test Rekenen ) De Tempo Test Rekenen zetten wij in, wanneer wij denken dat de achterstand van rekenen van een kind te maken heeft met het automatiseren van het rekenen. Vanuit de Tempo Test Rekenen kunnen wij opmaken op hoeveel maanden onderwijs het kind scoort betreffende de ontwikkeling van het automatisering. Zo kunnen wij de achterstand van het kind achterhalen en hierbij doelgericht ons onderwijs op afstemmen. In hoofdstuk 4 wordt besproken hoe wij passend onderwijs bieden aan kinderen met rekenproblemen. 3.3.3 De NDS ( Nederlandse Dyscalculie Screener ) Wanneer een kind in groep 5 of hoger zit en er een groot vermoeden van dyscalculie is, nemen wij de NDS af. Deze test geeft aan of er een risico op dyscalculie aanwezig is. Deze test geeft geen diagnose van dyscalculie, maar geeft wel een indicatie of een onderzoek naar dyscalculie wenselijk is. De NDS wordt ook meegegeven aan het onderzoeksbureau mocht er een onderzoek naar dyscalculie plaatsvinden. 3.3.4 Het PI-dictee Het PIdictee is een dictee waarin alle categorieën van spelling die worden aangeboden op de basisschool getoetst kunnen worden. Op deze wijze kunnen wij achterhalen waar de problemen van het spellen bij het kind zich het meeste in manifesteren. Zo kunnen wij ons onderwijs aanpassen aan de moeilijkheden van het kind en kunnen wij de ontwikkeling van het kind in stappen volgen. In het protocol dyslexie is ook te lezen dat wij het PI dictee bij kinderen met het vermoeden van dyslexie bijvoorbeeld meerdere malen afnemen om de ontwikkeling en voortgang te volgen.
19 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Hoofdstuk 4: Passend onderwijs
3.1 Passend onderwijs bij ons op school Het is ons doel dat er voor elk kind een passende plek is op onze school. Daarom is het belangrijk dat wij goed kijken wat wij als school op het gebied van ondersteuning kunnen bieden. Wij hanteren voor het vormgeven van ons passend jenaplan onderwijs het model dat door de Sectororganisaties Primair Onderwijs in 2010 is opgesteld en te vinden is in figuur 3. Ons doel is dat alle kinderen succesvol ( en gelukkig ) op school zijn. Dat ze het gevoel hebben alles aan te kunnen, goed in hun vel zitten en zelfverantwoordelijk leren leren, gebaseerd op de drie basisbehoeften van het kind; relatie, competentie en autonomie van Luc Stevens. Gelukkige kinderen in een gelukkige school, zoals Charlotte Visch (2013) dit prachtig beschrijft. Kinderen volgen bij ons op school onderwijs dat bij hen past. Wij passen ons onderwijs dermate in overleg met het kind (en zijn ouders) aan, dat het aansluit op zijn onderwijsbehoeften en zijn talenten. We werken hard aan de zelfverantwoordelijkheid van het kind, waarin de kind eigenaar is van zijn eigen leerproces. Om dit passend onderwijs vorm te geven, werken wij aan drie speerpunten: 1. Het onderwijs bij ons op school is van goede kwaliteit; 2. Er is specialistische en toegankelijke onderwijszorg voor kinderen die dat nodig hebben; 3. Er zijn voldoende fysieke voorzieningen van goede kwaliteit.
Figuur 3: Model ‘Passend onderwijs’ (De sectororganisaties PO, 2010), 20 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Dit doen wij door het voeren van kwaliteitszorg binnen onze school. Wij beschrijven de professionalisering van ons team in het professionaliseringsplan en schoolplan voor de komende jaren. Samen met ons Samenwerkingsverband Zout werken wij aan specialistische toegankelijke zorg. Daarnaast werken wij hard om onze basisondersteuning te verbreden om zo meer kinderen passend onderwijs te kunnen bieden. 3.1.1 Basisondersteuning “Een sterke basis ” Elke school beschrijft binnen de kaders van het passend onderwijs welke basisondersteuning zij kunnen bieden aan kinderen. Met basisondersteuning wordt bedoeld wat er binnen de stamgroep of binnen de school zonder externe expertise kan worden geboden aan de kinderen. Wij gaan uit van een sterke basis met een stevig fundament. Wij geven ons onderwijs op een adaptieve wijze vorm, waarin wij de onderwijsbehoeften van de kinderen centraal stellen. Onze school is een zogeheten ‘smalle zorgschool’. Dat wil zeggen dat binnen onze basisondersteuning geen expertise op het gebied van cluster 1,2,3 of 4 aanwezig is en wij hiervoor gespecialiseerde ondersteuning moeten inschakelen. Binnen onze basisondersteuning valt: Dyslexiezorg Ondersteuning rondom rekenproblemen Meerbegaafdheid Ondersteuning op executieve functies
3.1.2 Extra ondersteuning “Steun waar nodig” ( Binnen de basisondersteuning ) Als de stamgroepleider merkt dat de ondersteuning die de stamgroepleider biedt in de groep, door bijvoorbeeld extra instructies of individuele aandacht, niet meer voldoende is voor het kind, dan meldt de stamgroepleider een kind aan voor een kindbespreking (zie hoofdstuk 1). Er wordt dan samen met de intern begeleider gekeken naar de mogelijkheden binnen de stamgroep en er wordt geïnventariseerd wat er nodig is om dit kind optimaal tot leren of tot ontwikkeling te laten komen. Binnen ons cluster is er een klein budget voor ‘lichte ondersteuning’ deze kunnen wij vervolgens inzetten om deze kinderen te bieden wat zij nodig hebben. Dit kan vorm gegeven worden in de vorm van coteaching (extra hulp in de groep) of een ondersteuningsgroep voor een bepaald vakgebied of bijvoorbeeld om extra uitdaging te bieden. 3.1.3 Extra (specialistische) ondersteuning “Speciaal als het moet” Mochten wij binnen onze stamgroep of binnen de school de ondersteuning die een kind nodig heeft niet kunnen bieden, dan schakelen wij in eerste instantie het samenwerkingsverband in. Het samenwerkingsverband stuurt een medewerker van het schoolondersteuningsteam (SOT) naar onze school om samen met de stamgroepleider en de ouders te bespreken waar de problemen liggen en waar de mogelijkheden liggen. Op deze manier bekijken we met behulp van een specialist van het samenwerkingsverband wat wij als school nodig hebben om het kind te bieden om aan zijn onderwijsbehoeften te voldoen. Wanneer hiervoor ondersteuning in de vorm van begeleiding nodig is, kunnen wij samen met het SOT een aanvraag doen voor ‘extra ondersteuning’. Wij schrijven dan een 21 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
arrangement waarin we beschrijven welke begeleiding wij nodig hebben en hoe wij deze vorm willen geven. Als deze aanvraag wordt goedgekeurd krijgen wij budget om de begeleiding in te kunnen zetten. Binnen de specialistische ondersteuning valt ook de aanvraag voor een plekje in het speciaal onderwijs, wanneer dit het meest wenselijk lijkt voor het kind. Samen met het SOT wordt er een toelaatbaarheidsadvies opgesteld en wordt er toegewerkt naar een toelaarbaarheidsverklaring om toegelaten te worden op de school voor speciaal (basis) onderwijs. Dit gaat altijd in samenspraak met de ouders en eventueel het kind.
3.2 Samenwerkingsverband ZOUT In Nederland zijn voor de Wet Passend Onderwijs 77 samenwerkingsverbanden geformeerd. Zij ontvangen geld van de overheid om de ondersteuning voor al deze scholen op de juiste wijze vorm te geven. Onze school valt binnen het samenwerkingsverband PO2603. De naam van ons samenwerkingsverband is ZOUT ( ZuidoostUtrecht ).Bij ZOUT zijn 32 besturen aangesloten en 87 scholen, waarvan 3 scholen voor speciaal basisonderwijs en 4 scholen voor speciaal onderwijs. Het doel van samenwerkingsverband ZOUT is elk kind een passend onderwijsaanbod te bieden in een veilige en uitdagende leef en leeromgeving dichtbij huis en gericht op optimale ontwikkeling.
3.2.1 Het SOT ( schoolondersteuningsteam ) Het schoolondersteuningsteam (SOT) is een vast orgaan binnen het samenwerkingsverband. Het SOT is een ondersteunings en adviesteam, dat scholen helpt bij het bieden van extra ondersteuning aan kinderen die dat nodig hebben. De samenstelling van het SOT is multidisciplinair. In ieder geval is er SO, SBO en basisschoolexpertise in het SOT aanwezig is, maar bijvoorbeeld ook een jeugdarts en het schoolmaatschappelijk werk. Aan het SOT zijn ook orthopedagogen verbonden, die onderzoeken kunnen doen. Het SOT werkt op basis van drie heldere uitgangspunten: 1. de vraag van de school is het uitgangspunt 2. korte lijnen en snelle communicatie 3. minimale regels: niet meer regelen dan nodig is.
3.3 Passende ondersteuning bij rekenen Wij kijken elke dag naar het rekenonderwijs en de rekenontwikkeling van kinderen en bekijken of het onderwijs dat wij de kinderen bieden past bij de manier waarop de kinderen leren. Als kinderen bij een cito een IV of V score behalen of op een ander soort toets onvoldoende scoren willen wij achterhalen of deze uitkomst past bij de rekenontwikkeling van het kind. Dat doen wij door de toets te analyseren en te kijken welk soort fouten er gemaakt worden. Eventueel voeren wij een diagnostisch gesprek met het kind om te achterhalen hóe het kind rekent. Als wij het vermoeden hebben dat er bij een kind een rekenprobleem is ontstaan of misschien wel een vermoeden van dyscalculie dan volgen wij ons protocol dyscalculie. Deze is te vinden op de website van onze school. De basis van dit protocol is het systematisch volgen van de ontwikkeling van de kinderen in een daarvoor speciaal ontworpen leerlingrapport. Door tussen alle metingen gerichte interventies in te zetten kunnen wij achterhalen of wat wij doen werkt en of er een
22 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
achterliggend probleem in de rekenontwikkeling van het kind zit. Wij hanteren het stappenplan hieronder dat in ons protocol ook beschreven staat.
Stappenplan Rekenproblemen en dyscalculie Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Stap 5
Stap 6 Stap 7
Vanuit de methodetoetsen en de Cito toetsen komt naar voren dat het kind onvoldoende scores behaald op de toetsen voor het rekenen. Het kind wordt aangemeld bij de intern begeleider voor een kindgesprek. Er wordt bekeken in welke fase het kind zit. Zie voor deze fase ons protocol dyscalculie. Bij een vermoeden van dyscalculie wordt het leerlingrapport aangemaakt voor het kind en de gegevens die reeds in te vullen zijn, worden ingevuld door de stamgroepleider. Ouders worden hiervan op de hoogte gesteld. Er wordt een Individueel handelingsplan voor het kind geschreven of het kind gaat mee met de intensief groep van het groepsplan voor het rekenonderwijs in de groep. Er wordt een gerichte interventie ingezet. De hoofd en tussenmetingen, zoals beschreven in het protocol, worden nauwgezet gevolgd en de uitkomsten van de metingen worden in het leerlingrapport vastgelegd. Naar aanleiding van de metingen worden de interventies elke keer bijgesteld. Dat wil zeggen dat het plan wordt aangepast met nieuwe doelen en een nieuw beoogd resultaat. Als er een groot vermoeden van dyscalculie is, dan nemen wij de NDS ( Nederlandse Dyscalculie Screening ) af. Deze geeft het risico op dyscalculie weer. Als er vermoeden van dyscalculie is moet er 30 minuten per week RT gegeven worden buiten de groep. Hoe dit kan worden vormgegeven wordt met ouders besproken Na 4 metingen met een ( lage ) V score kan de informatie uit het leerlingrapport gebruikt worden voor het aanmeldingsformulier voor de aanvraag van een dyscalculieonderzoek. Dit onderzoek wordt nog niet vergoed. Ook kan besloten worden om eerst een intern rekenonderzoek te laten uitvoeren door de Intern begeleider of rekenspecialist. Kinderen met een dyscalculieverklaring kunnen compenserende middelen krijgen. Hiervoor wordt met ouders, intern begeleider, stamgroepleider en kind een afspraak gemaakt.
3.3.1 Voorbeelden van gerichte rekeninterventies Elke week
Interventie1
1 uur per week extra automatiseringsoefeningen voor kinderen met automatiseringsproblemen 40 minuten per week extra instructie voor kinderen met algemene rekenproblemen Kinderen met problematiek bij het toepassen van strategieën bij het rekenen
4x 15 min rekensprint met een rekentutor Verlengde- of extra instructie van 10 minuten 4x in de week 2x in de week 10 tot 15 minuten extra instructie op een strategie die toegepast kan worden op de sommen passend bij de leerlijn van het kind
23 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Deze 2x heeft dit kind geen verlengde instructie Deze strategieën worden in de vorm van spiekkaarten in een map voor het kind bewaard om terug te kunnen zoeken. Interventie 2
Kinderen met problematiek rondom het aanleren van de tafelsommen
4x in de week 15 minuten extra oefeningen van tafelsommen 2x flitsen met een tutor 2x op tablet, ipad of computer tafelsommen oefenen met een app of via internet
Interventie 3
Kinderen met problematiek bij het oplossen van sommen in een rijke context ( verhaalsommen )
Gebruik maken van een stappenplan voor het oplossen van een verhaalsom. Stappenplan komt ook op een spiekkaart. Daarnaast 1x in de week een instructie op verhaalsommen uit de methode met het inzetten van de ‘vertaalcirkel’ van Cecile Borghouts.
3.3.2 Intern rekenonderzoek Als een stamgroepleider weinig handvatten heeft voor de fouten die worden gemaakt bij rekenen en de rekenontwikkeling van het kind meer in beeld wil krijgen, omdat de resultaten achterblijven en niet passen bij het beeld dat de stamgroepleider van het kind heeft, kan een kind worden aangemeld voor een intern rekenonderzoek. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de intern begeleider of de rekenspecialist op onze school. Dit interne onderzoek bestaat uit de volgende fasen die zijn gebaseerd op de handelingsgerichte procesdiagnostiek van Pameijer en van Beukeringen (2006): ● Intakefase Hierin wordt de reden van aanmelding en het praktijkprobleem beschreven en wordt een hulpvraag geformuleerd. ● Strategiefase In de strategiefase wordt naar aanleiding van relevante toets en/of testgegevens een eerste probleemformulering genoteerd en worden hypothesen voor het verdere interne onderzoek opgesteld. Deze zijn uitgangspunt voor de onderzoeksvragen voor het verdere diagnostische rekenonderzoek. De gegevens bestaan uit reeds afgenomen toetsen en/of testen, aangevuld met gekozen onderzoeksinstrumenten. ● Onderzoeksfase In de onderzoeksfase worden onderzoeksvragen opgesteld die door middel van relevante testen of diagnostische gesprekken verder onderzocht en waar antwoorden op gezocht worden door middel van juiste onderzoeksmaterialen. ● Indiceringsfase In de indiceringsfase wordt er kort een indicatie van het probleem gegeven en worden er onderwijsbehoeften geformuleerd. ● Adviseringsfase 24 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
In de adviseringsfase wordt er een kort advies gegeven naar aanleiding van de gegevens uit het onderzoek. Met dit advies kan de basis van een handelingsplan worden geschreven.
3.4 Passende ondersteuning op lezen en spellen Wij hanteren voor risicolezers en zwakke spellers de stappen vanuit ons dyslexieprotocol. Deze is te vinden op onze website. De basis van dit protocol is het systematisch volgen van de ontwikkeling van de kinderen in een daarvoor speciaal ontworpen leerlingrapport. Door tussen alle metingen gerichte interventies in te zetten kunnen wij achterhalen of wat wij doen werkt en of er een achterliggend probleem in de lees en/of spellingontwikkeling van het kind zit. Wij hanteren het stappenplan hieronder dat in ons protocol ook beschreven staat. Ook is in het protocol te lezen over de procedure voor het aanmelden voor dyslexieonderzoek.
Stappenplan risicolezers en –spellers Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Stap 5 Stap 6 Stap 7
Vanuit de methodetoetsen en de Cito toetsen komt naar voren dat het kind onvoldoende scores behaald op de toetsen voor het lezen ( DMT en/of AVI ) en/of de toetsen van spelling ( Cito en PIdictee ) Het kind wordt aangemeld bij de intern begeleider voor een kindgesprek. Het leerlingrapport wordt aangemaakt voor het kind en de gegevens die reeds in te vullen zijn, worden ingevuld door de stamgroepleider. Ouders worden hiervan op de hoogte gesteld. Er wordt een Individueel handelingsplan voor het kind geschreven of het kind gaat mee met de intensief groep van het groepsplan voor het leesonderwijs dat wordt gegeven of voor het spellingsonderwijs in de groep. De hoofd en tussenmetingen, zoals beschreven in dit protocol, worden nauwgezet gevolgd en de uitkomsten van de metingen worden in het leerlingrapport vastgelegd. Naar aanleiding van de metingen worden de interventies elke keer bijgesteld. Dat wil zeggen dat het plan wordt aangepast met nieuwe doelen en een nieuw beoogd resultaat. Na 4 metingen met een ( lage ) V score kan de informatie uit het leerlingrapport gebruikt worden voor het aanmeldingsformulier voor de aanvraag van een dyslexieonderzoek. Kinderen met een dyslexieverklaring krijgen een dyslexiepas. Die wordt samen met het kind gemaakt, waarin het kind aangeeft welke compenserende middelen hij/zij graag gebruikt en wat hem kan helpen bij het lezen of spellen.
3.4.1 Taal in blokjes Wij maken gebruik van de remedierende methodiek ‘Taal in blokjes’. Taal in Blokjes is de schoolversie van de F&Lmethode4 . De F&L methode® is een cognitieve, taalkundige
4
F&L methode staat voor Fonologische en Leerpsychologische methode
25 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
methode voor lezen en spellen. Lezen en Spellen worden aangeboden in een geïntegreerd systeem. Werkvormen voor lezen ondersteunen de spelling en omgekeerd. De F&L methode® is ontwikkeld vanuit de praktijk en gaat uit van de klankstructuur van de Nederlandse taal. Door de verschillende soorten klanken een kleur te geven, wordt de klankstructuur van het taalsysteem zichtbaar gemaakt en het fonologisch bewustzijn gestimuleerd. Bij het lezen staat de klinker centraal. Voor het ontsleutelen van meerlettergrepige woorden is het belangrijk dat de klinker wordt waargenomen als ankerpunt van de lettergreep en dat de (visuele) segmentatie van de lettergrepen tussen de klinkers correct wordt uitgevoerd. Het waarnemen van het aantal klinkers in woorden geeft tevens informatie over de woordlengte. Hierdoor kan het kind beter voorspellen hoe een woord moet worden gelezen.
De klankregels van de spelling zijn gebaseerd op klinkermedeklinkercombinaties en klankgroepen (een klankgroep is wat je hoort, een lettergreep is wat je leest) kinderen leren om de spelling van woorden te (re)construeren vanuit de klankstructuur van de taal. De nadruk ligt op het begrijpen van het spellingsysteem en het leren spellen van woordstructuren in plaats van op het leren spellen van specifieke woorden of woordpakketten. Het interventiepakket Taal in Blokjes sluit aan bij de zorgtaak van scholen en bij de huidige wetenschappelijke opvattingen over dyslexie. Het is een aanvullend pakket dat naast diverse taalmethodes kan worden gebruikt. Taal in Blokjes kan individueel, in groepjes en in de klas worden aangeboden. Het is een remediërend pakket voor de begeleiding van kinderen met lees en spellingproblemen. Deze methode is wetenschappelijk onderzocht en evidencebased. De F&L methode® is door Thalita Boumans in 1987 ontwikkeld bij Stichting Taalhulp voor de behandeling van lees en spellingproblemen, met name dyslexie.
3.5 Passende ondersteuning op gedrag en werkhouding Binnen het jenaplanonderwijs staat het kind centraal, Peter Petersen beschreef zelfs dat het kind boven de leerstof staat. Wij vinden het daarom erg belangrijk dat wij ons onderwijs niet alleen aanpassen op cognitieve ontwikkelingen van kinderen, maar ook op sociaal emotionele ontwikkeling en de ontwikkeling van de werkhouding en het leren leren. Om goed te kunnen leren is het van groot belang om goed in je vel te zitten en tools te kunnen krijgen om tot leren te komen. Wij gebruiken hiervoor inspiraties en methodieken, waar wij elke dag nog over bijleren.
3.5.1 Charlotte Visch Charlotte Visch is een integratief kindertherapeut en heeft jarenlang voor de klas gestaan. In 2013 schreef zij het boek “Gelukkige kinderen in een gelukkige klas”. De werkwijze van Charlotte Visch is geen methode te noemen, daarom noemen wij dit liever een inspiratie. Haar manier van werken met kinderen aan groepsvorming en sociaal emotionele ontwikkeling inspireert ons in het werken met de kinderen bij ons op school. Daarnaast zegt 26 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Charlotte: “concentreren is te leren!” en is dit voor ons een uitgangspunt bij kinderen die moeite hebben met hun werkhouding en concentratie. Het uitgangspunt van het werken met kinderen is het gesprek en de eigenaarschap van kinderen. Kinderen zijn zelf verantwoordelijk voor hun gedrag en die verantwoordelijkheid willen wij graag samen met de kinderen ontwikkelen. Hierbij gebruiken we de kracht van de stamgroep en zullen we samen met alle kinderen kijken hoe wij allemaal gelukkig kunnen zijn op school. In deze Tedtalk van Charlotte Visch wordt al snel duidelijk hoe Charlotte ons inspireert in het werken met kinderen. De inspiratie die Charlotte Visch ons geeft zullen wij de komende periode verder uitwerken voor onze school.
3.5.2 Oplossingsgericht coachen van kinderen Het oplossingsgericht coachen is het uitgangspunt van al het contact dat wij met kinderen hebben. Elke dag werken wij verder om ons onderwijs en de begeleiding van kinderen meer oplossingsgericht vorm te gaan geven. Bij het oplossingsgericht werken wordt de focus verlegd van het probleem naar de oplossing, waarbij we uitgaan van drie simpele uitgangspunten: 1. Als iets werkt, doe er meer van 2. Als iets niet werkt, probeer iets anders 3. Als iets blijkt te werken, leer het van of aan iemand anders Het gaat hierbij vooral om de gedragsverandering van kinderen. Dit kan gaan om gedrag dat zich uit in boosheid, ruzies of onzekerheid bij kinderen, maar ook gedrag dat van belang is om goed te kunnen leren, als concentratie, werkhouding en taakaanpak. Het veranderen van gedrag is een proces en daar nemen wij dan ook de tijd voor. Het gesprek met kinderen het eigenaarschap dat kinderen in dit proces hebben is hierbij de basis. Het is voor ons belangrijk dat het kind zelf betrokken is bij het veranderingsproces en dat hij hierin zelf leidend is. Door middel van vragen proberen wij te achterhalen welke ondersteuning het kind nodig heeft van ons en zijn omgeving. Wij gaan er vanuit dat elk gedrag een goede reden heeft. Elk kind wil gezien, gehoord en erkend worden. Vaak komt het gedrag dat het kind vertoond voort uit één van deze basisbehoeften. Door goed te kijken naar de reden van het gedrag, kan de oplossing vaak gemakkelijker worden gevonden. Kids skills Om deze begeleiding van kinderen vorm te geven maken wij, naast onze oplossingsgerichte basishouding, gebruik van de oplossingsgerichte methodiek ‘Kids skills’. Deze methodiek is ontwikkeld door Ben Furman en bestaat uit 15 stappen die doorlopen worden om met het kind samen te werken aan gedragsverandering dat wordt vormgegeven door een nieuwe vaardigheid te ontwikkelen. Kids’ Skills is een methode waar het kind in het middelpunt staat, een methode waar gekeken wordt naar wat het kind kan leren, opbouwen en ontwikkelen. Kinderen leren op een positieve, constructieve manier problemen te overwinnen door nieuwe vaardigheden te leren. Kids’ Skills is gebaseerd op het idee dat kinderen eigenlijk geen problemen hebben, alleen vaardigheden die zij nog niet hebben geleerd. Dat betekent dat de meeste problemen waar kinderen mee worden geconfronteerd angsten, slechte gewoonten of stoornissen kunnen worden gezien als vaardigheden die onvoldoende ontwikkeld zijn. Door relevante vaardigheden aan te leren, overwint het kind de problemen die daarmee samenhangen. Om Kids’ Skills op een goede manier te kunnen gebruiken, is het belangrijk om een nieuwe manier van denken eigen te maken. Bij Kids’ Skills worden beschuldigende vingers voorkomen. Er wordt niet veel aandacht besteed aan het zoeken naar de oorspronkelijk oorzaak van het probleem van het kind, de methode concentreert zich op wat het kind moet leren 27 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Hiervoor hebben wij speciale werkboeken waar kinderen in kunnen werken en hun voortgang kunnen beschrijven. De 15 stappen van Kids skills zijn: 1. Het probleem vertalen in vaardigheden. 2. Het eens worden over de vaardigheid die geleerd moet worden. 3. De voordelen van de vaardigheid onderzoeken. 4. De vaardigheid een naam geven. 5. Een totemfiguur kiezen 6. Supporters werven. 7. Meer zelfvertrouwen geven. 8. Plannen maken om het te vieren. 9. De vaardigheid omschrijven. 10. Naar buiten treden. 11. De vaardigheid oefenen. 12. Geheugensteuntjes bedenken. 13. Vieren dat het gelukt is. 14. De vaardigheid aan anderen doorgeven. 15. Op naar de volgende vaardigheid. Wanneer een kind hiermee aan het werk gaat zullen wij in een gesprek met ouders en kind deze methodiek verder toelichten. Teken je gesprek Voor enkele kinderen bij ons op school zetten wij de methodiek ‘Teken je gesprek’ in. Teken je gesprek is een interactieve, visuele gespreksmethode voor begeleiders van kinderen (vanaf ongeveer acht jaar), jongeren en volwassenen. De methode stimuleert het zelfoplossend vermogen van jong en oud. Zij ondersteunt en visualiseert oplossingsgerichte werkwijzen en is goed te gebruiken naast bijvoorbeeld cognitieve gedragstherapie en methodes als Kids' Skills en Mission Possible, RET en NLP. Alhoewel de methode niet specifiek voor mensen met autisme,ADHD of ADD is ontwikkeld, blijken zij zeer veel baat te hebben bij de visuele aanpak. Ook mensen die chaotisch of associatief denken, profiteren van deze visuele ondersteuning. De kracht van de methode is dat de tekening een kernachtig, logisch en visueel overzicht biedt aan de probleemdrager; degene die het probleem ondervindt. De probleemdrager is hierbij onderzoeker van zijn eigen uitdaging en wordt ook als zodanig aangesproken. Er wordt door de begeleider tijdens het gesprek geschetst en genoteerd met sprekende, logische kleuren onder andere: rood voor niethelpende gedachten en handelingen , en groen voor helpende en effectieve gedachten en handelingen. Op een groot vel (A3) verschijnt een soort 'landkaart' van het gesprek. De kern van het probleem is in één oogopslag te zien. De methode geeft daardoor overzicht en duidelijkheid. Het biedt de mogelijkheid aan de onderzoeker om zelf tot inzichten en passende oplossingen te komen. Dit bevordert de motivatie en het zelfoplossend vermogen. Na een aantal gesprekstekeningen kan de onderzoeker (= de probleemdrager) zelf zijn problemen visualiseren en oplossen. Of en wanneer de onderzoeker hiertoe in staat is, is uiteraard afhankelijk van de aard van de problemen en de vaardigheden van de probleemdrager.
28 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Teken je gesprek is bij verschillende gespreksonderwerpen, problemen en uitdagingen te gebruiken. De volgende modules zijn ontwikkeld, Teken je gesprek over: ● faalangst, angst en piekeren ● gedrag ● werkhouding, motivatie en concentratie ● pestgedrag, praten met de pester en de gepeste ● dyslexie
3.5.3 Executieve functies Executieve functies zijn hogere cognitieve processen die nodig zijn om activiteiten te plannen en te sturen. Alle executieve functies hebben een controlerende en aansturende functie. Ze kunnen worden gezien als de 'dirigent' van de cognitieve vaardigheden. Executieve functies helpen je bij alle soorten taken. Executieve functies vertellen niet hoe intelligent, charmant of verbaal vaardig iemand is. De executieve functies bevinden zich in de prefrontale cortex van de hersenen. Executieve functies zijn een verzameling van processen die te maken hebben met het beheren van jezelf en de bronnen die nodig zijn om een doel te bereiken. Ze bestaan uit: 1. Reactie (of respons)inhibitie: het vermogen om na te denken voor je iets doet. 2. Werkgeheugen: het vermogen om informatie in het geheugen vast te houden tijdens de uitvoering van complexe taken. 3. Zelfregulatie van affect / emotieregulatie: het vermogen om emoties te reguleren om doelen te realiseren, taken te voltooien of gedrag te controleren. 4. Volgehouden aandacht: het vermogen om de aandacht erbij te houden, ondanks afleidingen, vermoeidheid of verveling. 5. Taakinitiatie: het vermogen om zonder dralen met projecten te beginnen, op tijd, op efficiënte wijze. 6. Planning / prioritering: de vaardigheid om een plan te bedenken om een doel te bereiken of een taak te voltooien. Hierbij moet je ook in staat zijn beslissingen te nemen over wat belangrijk en wat niet belangrijk is. 7. Organisatie: het vermogen om dingen volgens een bepaald systeem te arrangeren of te ordenen. 8. Doelgericht doorzettingsvermogen: het vermogen om een doel te formuleren, dat te realiseren en daarbij niet afgeleid of afgeschrikt te worden door andere behoeften of tegengestelde belangen. 9. Flexibiliteit: de vaardigheid om plannen te herzien als zich belemmeringen of tegenslagen voordoen, zich nieuwe informatie aandient of er fouten gemaakt worden; het gaat daarbij om aanpassing aan veranderende omstandigheden. 10. Metacognitie: het vermogen om een stapje terug te doen om jezelf en de situatie te overzien, om te bekijken hoe je een probleem aanpakt; het gaat daarbij om zelfmonitoring en zelfevaluatie. Soms komt een kind moeilijk tot werken en is de oorzaak hiervoor lastig te beargumenteren of blijven de resultaten van een kind achter, terwijl er veel meer in zit. Als wij meer informatie willen verzamelen over de (leer)ontwikkeling van een kind en hierbij denken aan de ontwikkeling van zijn of haar executieve functies stellen wij voor deze kinderen een profiel executieve functies op. Dit profiel wordt opgesteld door middel van een online vragenlijst, die wij hebben samengesteld, voor 29 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
ouders, stamgroepleider en het kind zelf (vanaf 8 jaar). Uit deze vragenlijst kunnen wij conclusies trekken over de ontwikkeling van de executieve functies van het kind die wij schematisch weergeven in een profiel. Hieruit zijn geen wetenschappelijke conclusies te trekken, gezien het een eigen ontworpen vragenlijst is die niet wetenschappelijk getest is. Wel kunnen wij de resultaten gebruiken voor het aanpassen van ons onderwijs aan het kind en het trainen van de executieve functies. Momenteel zijn wij op school druk bezig met het verder professionaliseren in het aanpassen van ons onderwijs en het ondersteunen van kinderen op executieve functies.
3.5.4 Rots & Water Rots & Water, een psychofysieke training voor jongens en meisjes voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs, jeugdhulpverlening, jeugddetentie en GGZ. Rots & Water is een puur Nederlands programma, ontwikkeld door Freerk Ykema, dat momenteel wereldwijd wordt ingezet in de begeleiding van jongens en meisjes. Het Rots & Water programma kan worden beschouwd als een weerbaarheids programma en uiterst effectief antipestprogramma, maar dan één dat zich onderscheidt van andere programma’s door zijn meervoudige doelstelling en het bredere pedagogische perspectief waarbinnen de training van weerbaarheid samen gaat met de ontwikkeling van positieve sociale vaardigheden. Weerbaarheid en solidariteit, rots en water, worden in balans gepresenteerd en getraind. In Nederland worden jaarlijks 1.500 trainers middels een driedaagse training opgeleid en een gelijk aantal via kortere eendaagse trainingen (EDIT's) in de basisprincipes getraind. Anno 2014 zijn ruim 50.000 trainers, verspreid over de gehele wereld getraind. Rots en Water bestaat uit een basisprogramma, dat geschikt is voor leerlingen in het primair onderwijs (vanaf 4 jaar en ouder) en een vervolgprogramma dat op oudere leeftijdgroepen (14 jaar en ouder) is gericht. Rots en Water heeft als doel het verbeteren van zelfbeheersing, zelfreflectie, zelfvertrouwen, en communicatieve en sociale vaardigheden. Daarnaast zijn de preventie van geweld en van seksueel geweld, het leren maken van eigen keuzes en het leren gaan van een eigen weg belangrijke thema’s. Een zeer belangrijk, fundamenteel thema is het voorkomen van pesten (preventieve werking) en indien aanwezig, het aanpakken van pestgedrag in de klas en school. Rots en Water is een bewezen effectieve antiepest methodiek: na implementatie zal pestgedrag uit de klas verdwijnen. Indien schoolbreed ingezet zal het pesten de gehele school verlaten. Zie hiervoor de research in het boek ‘Bringing it Together’. Rots en Water is oorspronkelijk ontwikkeld voor jongens maar wordt zowel in Nederland als ver daarbuiten nu ook ingezet voor meisjes. Rots en Water maakt gebruik van een psychofysieke didactiek, wat inhoudt dat startend vanuit een fysieke invalshoek, mentale en sociale vaardigheden worden aangereikt en verworven. Actie (spel, spelen en simpele zelfverdedigingsvormen) wordt afgewisseld door momenten van zelfreflectie en kringgesprekken. Op onze school is de intern begeleider opgeleid tot Rots & Water trainer en kan als dit nodig blijkt te zijn worden ingezet om kinderen verder te helpen in hun ontwikkeling. Hierbij worden (nog) geen vaste Rots & water trainingen gegeven, deze kunnen altijd buiten school worden gezocht in overleg met de stamgroepleider.
30 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
3.6 Passende ondersteuning op talentontwikkeling en meer en hoogbegaafdheid Het is voor ons belangrijk dat we voor ieder kind het onderwijs realiseren dat bij hen past. Dat wil dus zeggen dat wij ook kinderen die juist wat extra’s nodig hebben om optimaal tot leren en ontwikkelen te komen tegemoet komen in hun onderwijsbehoeften. Het kan hierbij gaan om kinderen die meer uitdaging nodig hebben om optimaal tot ontwikkeling te komen of om kinderen die hoogbegaafd zijn.
3.6.1 DHH Om te achterhalen of een kind hoogbegaafd is hebben wij een meetinstrument aangeschaft die wij kunnen inzetten om een beter beeld te krijgen van de ontwikkelingsvragen rondom een kind dat (mogelijk) hoogbegaafd is. Dit instrument heet het DHH ( Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid ). Het Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid is een geïntegreerd instrument voor signalering, diagnostiek en begeleiding van hoogbegaafde leerlingen. Het instrument is bedoeld voor leerkrachten en intern begeleiders van basisscholen. Er zijn een aantal redenen waarom wij gekozen hebben om met het DHH te werken op onze school: ● Speciaal ontwikkeld voor het basisonderwijs ● Compleet en altijd actueel ● Unieke combinatie van signalering, diagnose, begeleiding en evaluatie ● Uitgebreide signalering en diagnostiek met kantenklare verslaglegging ● Richtlijnen voor compacten en verrijken ● Aandacht voor didactische aanpassingen én voor het pedagogisch handelen ● Speciale aandacht voor kleuters ● Online overal beschikbaar ● Breed cursusaanbod en ondersteuning op maat 3.6.3 Omgaan met kinderen die extra ondersteuning nodig hebben Wij vinden dat alle kinderen die extra uitdaging nodig hebben dit moeten kunnen krijgen. Dat betekent dat wij hier in ons dagelijks onderwijs voldoende mogelijkheden voor moeten creëren. Hiervoor hebben wij een viertal verdiepte arrangementen op onze school. Verdiept arrangement 1 en 2 vindt plaats op onze eigen school. Verdiept arrangement 3 en 4 is op meerdere scholen nog in ontwikkeling. Verdiept arrangement 1: Meerwerk bij de methode Verdiept arrangement 2: Meerwerk methode overstijgend Verdiept arrangement 3 : Meerwerk groepsniveaudoorbrekend en vakoverstijgend. Dit is bij ons op school vormgegeven in de vorm van ‘De jonge onderzoeker’. Verdiept arrangement 4: Meerwerk schooloverstijgend (Plusklas). Voor kinderen vanaf groep 7. Bij onze methodes hebben wij verschillende mogelijkheden om pluswerk aan te bieden, zoals de methodes dit noemen. Dit heet bij rekenen bijvoorbeeld een plusschrift. Daarnaast hebben wij het webbased programma ‘Acadin’ aangeschaft om kinderen die buiten de methode om meerwerk aangeboden kunnen krijgen uitdaging te kunnen bieden op alle vakgebieden. Dit is onafhankelijk van de methode. Het is belangrijk dat we bij elk kind kijken wat hij of zij nodig heeft om plezier te blijven houden in het leren en naar school gaan en dat
31 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
hij wordt uitgedaagd op het niveau dat bij hem past. We zullen hierover altijd in gesprek gaan met kind en ouders. In ons beleidsplan talentontwikkeling zal er dieper ingegaan worden op het aanbod voor kinderen die meer uitdaging nodig hebben. Hiervoor is een expertgroep aangesteld binnen onze school en zullen er meerdere stamgroepleiders een cursus of opleiding volgen. Dit beleidsplan zal dit jaar verder vormgegeven worden. Topklas Binnen WereldKidz hebben vier scholen een Topklas met een regionale functie. Deze Topklassen bieden voltijd onderwijs aan hoogbegaafde kinderen. De Topklas maakt onderdeel uit van een reguliere basisschool omdat het belangrijk is dat hoogbegaafde kinderen (leren) om te gaan met leeftijdsgenoten, en uiteraard ook andersom. Dit betekent dat er door de week er ook gewerkt wordt met zogenaamde dwarsverbanden. Leeftijdsgenoten spelen samen en doen samen projecten. Met behulp van het flexarrangement werken Topklaskinderen ook samen met andere kinderen.
3.6.3 De jonge onderzoeker “De Jonge Onderzoeker”is een programma binnen Het Spoor en Dolfijn gericht op de kinderen die “aan de bovenkant” uitvallen in de klas. Deze kinderen worden ook wel excellente leerlingen genoemd in de literatuur. Wij spreken liever over talenten van kinderen of meerbegaafdheid. Het IQ wordt als een belangrijke graadmeter gezien bij het vaststellen of iemand (hoog)begaafd is. Volgens Renzulli (1978) spelen 3 factoren hierbij een belangrijke rol: ∙ Hoge intellectuele capaciteiten. ∙ Grote creativiteit: het op originele wijze oplossen of bedenken van problemen. ∙ Sterke motivatie en taakgerichtheid: doorzettingsvermogen om een taak te volbrengen. Later is dit uitgebreid tot het meerfactorenmodel (Mönks, 2011). Hierbij wordt gesteld dat ook de omgeving (school, vrienden, gezin) van belang is of de capaciteiten die het kind heeft, ook tot uiting komen. Het meerfactorenmodel van Monks wordt door Heller verder uitgebreid. Hij voegt er de ideeën van Gardner aan toe, over meervoudige intelligenties. In dit model wordt naast begaafdheden (links) en omgevingskenmerken (onder), ook de invloed van (nietcognitieve) persoonlijkheidskenmerken (boven) beschreven. Daarnaast worden de gebieden 32 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
weergegeven waarin prestaties geleverd kunnen worden (rechts.) Vanuit de gedachte van handelingsgericht werken is het zaak dat zoveel mogelijk van het lesaanbod dat de kinderen ontvangen in de klas plaatsvindt (Pameijer, 2009’. Daarnaast moeten kinderen met vergelijkbare onderwijsbehoeften gegroepeerd worden. Brouwer en Ahlers (2011) pleiten ervoor om ook voor de (hoog)begaafde leerling een plek in te ruimen in het groepsplan en de instructies zo in te richten dat dit kind voldoende begeleid en uitgedaagd wordt en ook indien nodig gegroepeerd wordt. Daarnaast hebben deze kinderen behoefte aan compacten, versnellen en verrijken (Brouwer, 2011). Dit houdt in dat niet alle leerstof wordt aangeboden, maar dat alleen de essentie wordt aangeboden (compacten). Versnellen houdt in dat een leerling verder gaat op een vakgebied. Dit kan bijvoorbeeld ook door een jaar over te slaan. Bij verrijken volgen de kinderen een curriculum dat breder en dieper is dan de algemene stof. Dit kan zowel verdiepen zijn, waarbij de kinderen worden uitgedaagd de reguliere lesstof op een andere manier toe te passen, als verbreden zijn, waarbij er andere vakken worden aangeboden, zoals schaken, techniek, Spaans, filosofie. Volgens Vygotsky (Maas, 2009) leert een kind als hij zich in de zone van naaste ontwikkeling begeeft, het gebied waar hij fouten gaat maken. Het is dus zaak om het (hoog)begaafde kind ook in deze zone aan te spreken en het zo te helpen zich verder te ontwikkelen. Binnen onze school is behoefte en ruimte om deze kinderen nog meer passend onderwijs te bieden. Er is voor gekozen om dit naast het aanbod in de eigen klas te doen en door middel van onderzoekend en/of ontwerpend leren. Doelstellingen van ‘De Jonge Onderzoeker’ ● Kinderen trainen hun executieve functies ● Kinderen leren zelf doelen te stellen waarbij ze werken aan hun eigen ontwikkeling. ● Kinderen krijgen uitdagende taken vanuit hun eigen interesses en talenten in hun zone van naaste ontwikkeling ● Kinderen werken vanuit projecten op basis van onderzoekend leren of ontwerpend leren. Uitgangspunten van ‘De Jonge Onderzoeker’ ● Het reguliere werk in de klas wordt gecompact zodat er tijdens werktijd ruimte is voor de kinderen om aan hun onderzoek te werken. ● Het reguliere werk van deze kinderen in de stamgroep blijft op minimaal hetzelfde niveau als het was voor deelname aan “De Jonge Onderzoeker”. ● Deze kinderen leren zowel iets van de inhoud van het project als de manier van aanpak. ● De stamgroepleider heeft de mogelijkheid om het kind in de klas indien nodig te ondersteunen met het project. ● De kinderen hebben de mogelijk om binnen de bouw samen te werken aan hun project. Aanpak 33 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
● ● ● ●
● ● ● ●
De groep van ‘De Jonge Onderzoeker’ komt 1 keer per week bij elkaar. De duur van een bijeenkomst ligt tussen de 45 en 60 minuten. Per groep zijn er maximaal 8 kinderen die in tweetallen aan hun onderzoek of ontwerp werken. De groepen zijn ingedeeld op basis van de leerjaren: Het Spoor: 1 groep bovenbouw (groep 7 en 8) en 1 groep onderbouw/middenbouw (groep 3 en 4 en groep 5 en 6). Indien nodig en haalbaar is, is dit uit te breiden naar een extra groep waarbij de onderbouw en middenbouw wordt gesplitst. Dolfijn: 1 groep bovenbouw (groep 7 en 8) en 1 groep middenbouw: (groep 5 en 6). De bijeenkomsten vinden plaats op maandagmorgen op het Spoor en op dinsdagmorgen op Dolfijn. Er wordt thematisch gewerkt, dus alle kinderen werken binnen hetzelfde thema. Kinderen werken in tweetallen aan hun onderzoeksvraag/ontwerpvraag. De overige kinderen uit de klas kunnen bij het onderzoek worden betrokken als “onderzoeksassistenten” en dmv presentaties.
34 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’
Nawoord
Wij hopen dat voor een ieder die dit document heeft gelezen de ondersteuning, de systematiek en structuur en de faciliteiten om de ondersteuning vorm te geven bij ons op school een stuk duidelijk is geworden. Wij staan open voor suggesties mocht u zaken gelezen hebben die niet duidelijk waren of die in jullie ogen anders omschreven zouden moeten worden. Daarnaast willen wij nog graag melden dat het voor ons een feest is om elke dag samen met ouders, kinderen en andere betrokkenen goed jenaplanonderwijs te maken, waar elk kind gelukkig en succesvol op school zit.
35 Cluster Jenaplan ‘Het Spoor & Dolfijn’