Schoolmaatschappelijk Werk Resultaat door verbinden Projectverslag schoolmaatschappelijk werk binnen RENN4
2009 Bieneke Nienhuis
Inhoudsopgave Voorwoord 2 Inleiding 3 1. Schoolmaatschappelijk werk 4 1.1 Visie en doel 4 1.2 Positionering in de school 4 1.3 Meerwaarde binnen de zorgstructuur van de school 4 1.4 Werkwijze en taakgebieden 5 1.5 Landelijke ontwikkelingen 6 1.6 Urennormering 6 2. Schoolmaatschappelijk werk binnen RENN4 7 2.1 Visie en doel 7 2.2 Positionering in de school 7 2.3 Meerwaarde binnen de zorgstructuur van de school 7 2.4 Werkwijze en taakgebieden 7 2.5 Urennormering 8 3. Procesbeschrijving 9 3.1 Het project 9 3.2 Het onderzoekstraject 10 3.2.1 In maart 2009 werkt het SMW op alle scholen handelingsgericht (doelstelling 1) 3.2.2 Het is duidelijk waar de taken van het SMW liggen ten opzichte van externe hulpverleners (doelstelling 2) 3.2.3 Het is duidelijk wat de opbrengst is van de inzet van het SMW. Van de hulpvragen wordt 70% succesvol beantwoord (doelstelling 3) 3.2.4 75% van de ouders, leerlingen, leerkrachten en leden van de CvB is tevreden over de geleverde diensten. Het is duidelijk hoe tevreden de externe hulpverleningscontacten zijn over de rol en de werkzaamheden van het SMW (doelstelling 4) 3.2.5 De relevantie van SMW binnen de RENN4- scholen is aangetoond (doelstelling 5) 4 Conclusies en aanbevelingen 24 4.1 Conclusies 24 4.2 Aanbevelingen 25 Literatuur 26
1
Voorwoord In juni 2007 is door de afdeling Expertise RENN4 een notitie geschreven waarin is geconstateerd dat er nog geen RENN4 brede visie is over hoe de onderwijsondersteunende disciplines logopedie, schoolmaatschappelijk werk en vaktherapie inhoudelijk zo optimaal mogelijk kunnen worden ingezet. Wel hadden genoemde disciplines op papier gezet hoe zij zelf de inhoudelijke invulling van hun functie zien, maar een disciplineoverstijgende visie op onderwijsondersteuning ontbrak. In de notitie werd gesteld dat het gezien de ontwikkeling naar een SO en VSO Friesland/Drenthe/Groningen en naar een inhoudelijke organisatie in termen van onderwijszorgprofielen, gewenst zou zijn om dat wel te doen. De concrete situatie op dat moment was dat de aanwezigheid van genoemde disciplines in de verschillende RENN4 scholen sterk varieerde: sommige RENN4 scholen hadden zowel de beschikking over logopedie, schoolmaatschappelijk werk als vaktherapie, terwijl op andere scholen één of meer van deze disciplines ontbraken. Dit gegeven illustreerde in feite dat er ten aanzien van de inzet van onderwijsondersteunende disciplines nog niet “RENN4 breed werd gedacht”. De notitie had na bespreking in het managementteam van RENN4 tot gevolg dat de afdeling Expertise de opdracht kreeg om een disciplineoverstijgende richting te formuleren en om met de drie genoemde disciplines een traject in te gaan om concreet vorm te geven aan deze richting. Het RENN4 visiedocument “Richting en Houvast” bood een duidelijk aanknopingspunt voor het formuleren van de gewenste richting. Het na te streven doel luidde als volgt: de onderwijsondersteunende disciplines leveren een essentiële en aantoonbare bijdrage aan het vergroten van de onderwijskansen van cluster 4-leerlingen op het gebied van leer- en omgangsgedrag. Het managementteam van RENN4 gaf bovendien aan dat het wenselijk zou zijn om handvatten te krijgen met behulp waarvan beslissingen zouden kunnen worden genomen over de formatiegrootte. De volgende stap was het realiseren van dit doel: dit vond plaats in de vorm van een verbetertraject voor iedere discipline. De disciplines kregen van het management RENN4 ruim de tijd – namelijk twee jaar – om onder aansturing van medewerkers van de afdeling Expertise vorm te geven aan deze verbetertrajecten. Het onderhavige rapport vormt het eindresultaat van het verbetertraject van de discipline schoolmaatschappelijk werk.
2
Inleiding Aan dit project werkten mee: Riet Bruining, Marianne Dieleman, Ina Janssen, Corrie Sloot en Loek Trousset. Wij danken Marita de Groot en Rein Haakma voor hun verhelderende bijdrage aan de discussies. In hoofdstuk 1 wordt het algemeen theoretisch kader voor schoolmaatschappelijk werk weergegeven. In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van het schoolmaatschappelijk werk binnen RENN4 bij aanvang van het project. Hoofdstuk 3 beschrijft het onderzoeksproces en de resultaten. Tot slot worden in hoofdstuk 4 conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.
3
1. Schoolmaatschappelijk werk 1.1 Visie en doel Maatschappelijk werkers gaan uit van een humanistische visie, waarin de mens in zijn context centraal staat. In hun relatie met de cliënt sluiten ze aan bij de leefwereld van de cliënt en streven naar een gelijkwaardige relatie van mens tot mens (De Vries, 2007). De functie van het werk is mensen te ondersteunen bij het oplossen van en omgaan met problemen en verstoringen in hun functioneren in wisselwerking met hun omgeving in een steeds complexer wordende maatschappij. De realisering van dit doel is een gezamenlijke activiteit van de maatschappelijk werker en de betrokkene(n). Uit een grootschalig onderzoek van Orlinsky e.a. (Ten Have, 2004) naar het effect van therapie, blijkt dat de actieve deelname van de cliënt aan het hulpverleningsproces het meest bijdraagt bij aan een positief resultaat. Het schoolmaatschappelijk werk (SMW) is een gespecialiseerde vorm van maatschappelijk werk met een eigen domein en doelstelling. Zij opereert op het snijvlak van onderwijs en jeugdzorg. De positie, functie en rol van het SMW wordt mede bepaald door overheidsbeleid op het gebied van het onderwijs en de jeugdzorg (Servicepunt Schoolmaatschappelijk werk, 2008). In het ‘Competentieprofiel schoolmaatschappelijk werker’ (Servicepunt Schoolmaatschappelijk werk 2008) wordt het specialisme als volgt omschreven: ‘De schoolmaatschappelijk werker stimuleert de sociaal-emotionele ontwikkeling en het zelfstandig functioneren van leerlingen door het oplossen, verlichten of hanteerbaar maken van psychosociale problemen, die het welzijn van de leerling of dat van anderen belemmeren en die sociale participatie in het leerproces in de weg staan.’ (p. 6). De leerlingen dragen gebeurtenissen buiten de school in zich mee wat van invloed kan zijn op hun functioneren binnen de school, gewenst of niet (Westrene, 2009). Het doel van SMW is derhalve het welbevinden en de competenties van leerlingen te versterken zodat ze hun schoolopleiding met een positief resultaat kunnen afronden (NVMW, 2006). Het SMW is de schakel tussen leerling, ouders en school (Servicepunt Schoolmaatschappelijk werk, 2008). 1.2 Positionering in de school De werkzaamheden van de schoolmaatschappelijk werker vormen een onderdeel van de zorgstructuur van de school (NVMW, 2006). De schoolmaatschappelijk werker deelt de verantwoordelijkheid voor de zorg voor de leerlingen met andere medewerkers binnen de zorgstructuur. Voor RENN4 is dat de commissie van begeleiding (CvB). Zij heeft echter wat betreft de uitvoering van de werkzaamheden een eigen specifieke verantwoordelijkheid die nader uitgewerkt is in “De beroepscode voor de maatschappelijk werker” van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk werkers. Naast de samenwerking met de leden van de CvB is de leerkracht een belangrijke bron van informatie. Goede samenwerking met de leerkracht is dan ook van essentieel belang. Alle disciplines op school hebben de leerling als focus. Schoolmaatschappelijk werk is bij uitstek de discipline binnen school die de gezinssituatie van de leerling als specialisme heeft en hierover een belangrijke bijdrage kan leveren aan de zorg rondom leerlingen. 1.3 Meerwaarde binnen de zorgstructuur van de school Het schoolmaatschappelijk werk vervult een brugfunctie tussen de school, de ouders en de (jeugd)hulpverlening. De meerwaarde van het schoolmaatschappelijk werk ten opzichte van de externe hulpverlening is de lijfelijke aanwezigheid in school en de inbedding in de zorgstructuur van de school. De schoolmaatschappelijk werker kan signalen snel oppakken, maar ook door zijn/haar aanwezigheid zelf signaleren. Bovendien beschikt de schoolmaatschappelijk werker over kennis van de sociale kaart, hulpverleningsmogelijkheden en aanmeldingsprocedures (NVMW, 2006). Deze korte lijnen en de kennis maken snelle en adequate hulp bij problemen mogelijk. Daarbij komt dat de schoolmaatschappelijk werker
4
niet alleen in de school, maar ook outreachend, dat wil zeggen bij de gezinnen thuis, werkzaam is. Dit bevordert de betrokkenheid van ouders bij de school, hetgeen door de externe hulpverlening niet op die manier geboden kan worden. Door het laagdrempelige karakter van het schoolmaatschappelijk werk wordt contact gelegd met gezinnen die door externe hulpverlening vaak niet of niet meer bereikt worden. Ouders willen graag dat hun kind het goed doet op school en laten zich vanuit deze gedachte relatief gemakkelijk betrekken bij wat er op school speelt. De stap naar het schoolmaatschappelijk werk is voor veel ouders in de regel een minder grote stap dan die naar de externe hulpverlening. De schoolmaatschappelijk werker heeft zowel kennis van de soms zeer complexe thuissituatie van kinderen als de complexe ontwikkelingsproblemen van de kinderen zelf. ‘De schoolmaatschappelijk werker staat met beide benen binnen, maar ook buiten de school. Een win-winsituatie’ (Westrene, 2009). 1.4 Werkwijze en taakgebieden Het schoolmaatschappelijk werk geeft preventieve en kortdurende hulpverlening en stimuleert hiermee de sociaal-emotionele ontwikkeling en zelfstandigheid van de leerlingen. De manier van werken is vraag- en systeemgericht. Zij signaleert, geeft informatie, advies en consultatie aan de school en biedt outreachende hulp aan leerlingen en hun ouders (Westrene, 2009). Indien noodzakelijk zorgt de schoolmaatschappelijk werker voor toeleiding naar speciale of geïndiceerde hulp en kan daarbij zorgen voor een ‘warme overdracht’. De beroepsvereniging van maatschappelijk werkers (NVMW, 2006) onderscheidt drie taakgebieden voor het schoolmaatschappelijk werk: 1. schoolondersteuning 2. hulpverlening aan ouders en leerlingen 3. toeleiding naar speciale en geïndiceerde zorg Binnen het eerste taakgebied, de schoolondersteuning, kan de schoolmaatschappelijk werker teamleden ondersteunen en deskundig maken vanuit de eigen specifieke kennis en vaardigheden en een bijdrage leveren aan het in kaart brengen van de onderwijsbehoefte van de leerling. Men kan hierbij denken aan kennis van de sociale kaart en de verschillende vormen van hulpverlening, wet en regelgeving, inbreng van specifieke deskundigheid over het communiceren met ouders, bemiddelen tussen ouders en school, deelnemen aan externe vormen van zorgoverleg, etc. Bij het tweede taakgebied staat het snel kunnen helpen van ouders en leerlingen centraal door advies en lichte vormen van opvoedingsondersteuning. De taken die hierbij horen zijn onder andere het motiveren van leerlingen en/of hun ouders voor vormen van hulpverlening, verlenen van kortdurende hulp gericht op het vergroten van de competenties van leerling en/of ouders in hun dagelijks functioneren, het bieden van laagfrequente ondersteuningscontacten in afwachting van de start van of verwijzing naar de externe hulpverlening, etc. De toeleiding naar speciale en geïndiceerde zorg als derde taakgebied heeft als doel ouders en/of leerlingen te motiveren en/of hierbij te ondersteunen. In het woud van voorzieningen kan de schoolmaatschappelijk werker een loods zijn voor de snelste route naar de juiste voorziening. De routes in de jeugdzorg zijn steeds ingewikkelder geworden. Kon de school in 1995 nog rechtsreeks contact opnemen met en verwijzen naar een zorgaanbieder, op dit moment kunnen daar drie instanties tussen zitten (Kiene & Rengers, 2009). De taken hierbij zijn: motiveren en verwijzen, het voorbereiden van een aanmelding, indien nodig bemiddelen bij de contactlegging of begeleiden van leerling en ouders bij het eerste bezoek aan de externe hulpverlening, zorgen voor afstemming van de begeleiding op school en de externe hulp, etc.
5
Bij de uitvoering van de drie taakgebieden legt de schoolmaatschappelijk werker regelmatig verantwoording af aan de CvB en houdt de leerkracht op de hoogte. De registratie en rapportage vindt zowel mondeling als schriftelijk plaats, passend bij het door de school gehanteerde registratiesysteem. De mate van integratie van het SMW in het systeem van leerlingenzorg kan als indicatie voor de kwaliteit beschouwd worden (Servicepunt Schoolmaatschappelijk werk, 2008). Het ‘Servicepunt Schoolmaatschappelijk werk’ (2008) geeft een kader voor een jaarlijkse evaluatie van het SMW. De competenties die de schoolmaatschappelijk werker nodig heeft bij het uitvoeren van bovengenoemde taken staan beschreven in de brochure ‘Competentieprofiel schoolmaatschappelijk werker’ van de beroepsvereniging VNMW (VNMW 2008). Deze competenties zijn een aanvulling op de algemene competenties voor maatschappelijk werk, zoals beschreven in ‘Beroepsprofiel van de maatschappelijk werker’, eveneens een uitgave van NVMW. 1.5 Landelijke ontwikkelingen Het aantal voortijdig schoolverlaters is schrikbarend hoog. Vanuit het ministerie van OCW worden er projecten gefinancierd om deze uitval tegen te gaan. Scholen zijn verplicht zorgbeleid te ontwikkelen. Op scholen voor voortgezet onderwijs worden Zorg en Adviesteams (ZAT’s) ingesteld om problemen bij de leerlingen tijdig te signaleren en de nodige hulp in te zetten. Steeds meer scholen hebben schoolmaatschappelijk werkers om schooluitval onder ‘overbelaste’ jongeren tegen te gaan (Kiene, 2009). De schoolmaatschappelijk werker zit in de school en is daardoor onder schooltijd bereikbaar voor de jongeren. In juni 2009 hebben de minister voor Jeugd en Gezin en de staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, namens het kabinet een brief aan de tweede kamer gestuurd waarin de zorg voor kinderen in en om de school een wettelijke borging krijgt. Onder deze zorg verstaat het kabinet expliciet het (school)maatschappelijk werk voor het regulier onderwijs (NVMW, Nieuwsbrief juni 2009). Een andere landelijke ontwikkeling waar SMW bij betrokken wordt, is de invoering van de landelijke verwijsindex: wanneer er sprake is van een dreigende verstoring in de ontwikkeling van een kind/jongere (tot 23 jaar) meldt de hulpverlener – in dit geval de schoolmaatschappelijk werker- hem aan. De landelijke verwijsindex is bedoeld om signalen samen te brengen om hulpverleners effectiever met elkaar te laten samenwerken en tijdige signalering te bevorderen. Risicokinderen kunnen op die manier worden gevolg als ze zijn verhuisd (Ministerie voor Jeugd en Gezin, 2007). 1.6 Urennormering Aan de hand van de taakomschrijving van de schoolmaatschappelijk werker is er door de NVMW (NVMW, 2006) een urennormering vastgesteld gekoppeld aan de onderwijsvorm en het leerlingenaantal. Het betreft de minimale hoeveelheid uren per week die nodig is om de functie goed te kunnen vervullen. Voor cluster 4 onderwijs is dat 1,0 fte. bij een leerlingenaantal van 250.
6
2. Schoolmaatschappelijk werk binnen RENN4 Bij aanvang van dit project, in januari 2008, is er op vijf van de tien scholen van RENN4 een schoolmaatschappelijk werker aanwezig. De hieronder beschreven punten (visie, positionering etc.) hebben betrekking op de stand van zaken op dat moment. In de loop van het project zijn er op twee scholen schoolmaatschappelijk werkers benoemd. Zij zijn niet meegenomen in dit project. 2.1 Visie en doel In de visie van RENN4 staan in het CAREBAGS-model competentie, autonomie, relatie en betrokkenheid (engagement) centraal (Doornenbal & Jonker, 2006). De discipline SMW heeft in het document ‘Visie en positionering Schoolmaatschappelijk werk RENN4’ (Doornenbal, 2006) de eigen werkwijze vertaald naar de visie van RENN4: SMW houdt rekening met en werkt aan de CARE van leerlingen via de ouders middels BAGS. Zie voor een gedetailleerde uitwerking bijlage 1. 2.2 Positionering in de school Het SMW, als onderwijsondersteunende discipline, wordt wat betreft inhoud en formatie wisselend of niet ingezet binnen de scholen. De rol van de schoolmaatschappelijk werker is niet overal gelijk. De schoolmaatschappelijk werker maakt deel uit van de Commissie van Begeleiding (CvB), maar de aanwezigheid bij besprekingen van de CvB hangt op sommige scholen samen met de hulpvragen op dat moment. Op één school is de schoolmaatschappelijk werker ingezet als zorgcoördinator met als taak de hulpverlening rondom leerlingen te coördineren. 2.3 Meerwaarde binnen de zorgstructuur ‘Het SMW werkt aan de competenties van de schoolorganisatie en schoolcultuur vooral door het signaleren van tekorten in de samenwerking ouders – school; advisering over deskundigheidsbevordering waar het samenwerking en relatie school – gezin betreft’ (bijlage 1). Inbedding van het SMW in de school en het systeem van zorg en begeleiding is hiervoor een voorwaarde. Bij cluster 4-leerlingen komen relatief veel risicofactoren voor in de gezins- en/of opvoedingssituatie. Een inventarisatie van de schoolmaatschappelijk werkers laat zien dat er bij de RENN4-leerlingen risicofactoren bestaan op het gebied van ontwikkelingsproblematiek gecombineerd met gezinsproblematiek zoals opvoedingsproblematiek, psychiatrische problemen bij ouder(s) - waaronder verslaving -, relatieproblemen van de ouders, verwaarlozing, mishandeling, financiële problemen, problemen met familie, buurt, etc. In bijlage 2 vindt u een uitgebreide lijst. De lijfelijke aanwezigheid van de schoolmaatschappelijk werkers in de scholen van RENN4 maakt het voor zowel leerkrachten als leden van de CvB makkelijk hen aan te spreken en korte communicatielijnen te houden. Door het outreachend karakter van de werkzaamheden van de schoolmaatschappelijk werkers kunnen ouders in de vertrouwde omgeving van de thuissituatie worden benaderd en wordt op deze manier de brug gelegd tussen school en thuis. 2.4 Werkwijze en taakgebieden De werkwijze van het SMW verschilt per school, afhankelijk van de visie op onderwijs en begeleiding. Op sommige scholen gaat men uit van een integratieve werkwijze, waarbij het uitgangspunt is een zo breed mogelijk beeld van de leerling en zijn/haar problematiek te krijgen. De schoolmaatschappelijk werker heeft hierbij een onderzoeksgerichte taak, namelijk bij alle leerlingen de gezinssituatie in kaart te brengen.
7
Andere scholen werken handelingsgericht. Het SMW wordt hier ingezet wanneer er rondom een leerling een vraag is, die een relatie met de gezinssituatie heeft. Hier heeft de schoolmaatschappelijk werker zowel een onderzoekende als een begeleidende taak. 2.5 Urennormering Bij de start van dit project hadden de vijf schoolmaatschappelijk werkers samen in totaal 124,2 uur per week voor 711 leerlingen. Op twee scholen is in samenwerking met de gemeente het SMW ingezet ten behoeve van de functie zorgcoördinator (voorheen respectievelijk 32 en 20 uur).
8
3. Procesbeschrijving Om de visie van RENN4 tot uitgangspunt te maken voor de werkwijze van het schoolmaatschappelijk werk binnen de RENN4-scholen, de kwaliteit van de werkzaamheden te onderzoeken en de formatieve gevolgen zichtbaar te maken is er een projectplan opgesteld. Van augustus 2007 tot juni 2009 hebben de schoolmaatschappelijk werkers uitvoering gegeven aan het projectplan. In dit hoofdstuk worden achtereenvolgens de doelstellingen beschreven, de manier waarop het projectplan is uitgevoerd, de veranderingen die hebben plaatsgevonden en de resultaten van de verschillende onderzoeken. 3.1 Het project Met dit project wil men bereiken dat: a. Het SMW komt tot een eenduidige handelingsgerichte werkwijze. b. Het SMW, als onderdeel van het domein Zorg en Begeleiding, de kwaliteit van werken systematisch toetst vanuit een kwaliteitssysteem van RENN4. c. Het SMW deel uitmaakt van de CvB. d. Het SMW systematisch de tevredenheid van de geboden diensten evalueert. Om dit te realiseren zijn de volgende doelstellingen met de daarbij horende acties geformuleerd: Doelstelling 1: In maart 2009 werkt het SMW op alle scholen handelingsgericht. Om dit te bereiken, worden de volgende stappen genomen: - inventarisatie van werkwijze van zorg en begeleiding (Z&B) op de scholen waar de schoolmaatschappelijk werkers werkzaam zijn; - vergroten van de kennis en vaardigheden van de schoolmaatschappelijk werkers op het gebied van handelingsgericht werken middels literatuurstudie en een studiedag. Doelstelling 2: Het is duidelijk waar de taken van het SMW liggen ten opzichte van externe hulpverleners. Dit wordt als volgt in kaart gebracht: - beschrijven en afbakenen van de taken van het SMW ten opzichte van de externe hulpverlening; - inventarisatie van doelstellingen, werkwijze van en begrenzing ten opzichte van relevante samenwerkingsrelaties. Doelstelling 3: Het is duidelijk wat de opbrengst is van de inzet van het SMW. Van de hulpvragen wordt 70% succesvol beantwoord. De volgende onderzoeksstappen worden genomen: - inventarisatie van de hulpvragen van ouders, leerlingen, school gericht op externe hulpverlening, de geboden diensten en het gewenste resultaat; - gedurende drie maanden het resultaat en de omvang in percentages en uren weergeven. Doelstelling 4: 75% van de ouders, leerlingen, leerkrachten en leden van de CvB is tevreden over de geleverde diensten. Het is duidelijk hoe tevreden de externe hulpverleningscontacten zijn over de rol en de werkzaamheden van het SMW. De volgende onderzoeksstappen worden genomen: - opstellen en uitvoeren van een tevredenheidonderzoek, indien mogelijk aansluiten bij het Zelfevaluatiekader (ZEK) van RENN4; - enquête afnemen bij de ouders die meedoen aan de jaarlijkse introductiebijeenkomsten voor nieuwe ouders.
9
Om te onderzoeken of het ontbreken van SMW op een RENN4-school van invloed is op de hulpvragen en een taakverzwaring oplevert voor andere disciplines is een extra doelstelling geformuleerd. Doelstelling 5: Onderzoeken op welke manier er binnen de zorgstructuur van de scholen zonder SMW antwoord wordt gegeven op hulpvragen die op de scholen met SMW beantwoord wordt door de schoolmaatschappelijk werkers: - interviews met vier CvB’s van drie scholen van RENN4 waar geen SMW aanwezig is. 3.2 Het onderzoekstraject 3.2.1 In maart 2009 werkt het SMW op alle scholen handelingsgericht (doelstelling 1) Als eerste is in een gezamenlijke bijeenkomst de werkwijze voor het gebied Z&B per school geïnventariseerd. Na de inventarisatie is in een studieochtend de theorie en de werkwijze van het handelingsgerichte werken gepresenteerd. Deze manier van werken sluit nauw aan bij de werkwijze van het SMW: vanuit een hulpvraag de gegevens inventariseren, het probleem analyseren, de aanpak, uitvoering en evaluatie middels terugkoppeling naar de hulpvrager. Hoewel verschillend qua uitvoering bleek dat alle scholen handelingsgericht werken, ook de scholen waar men de integratieve methode hanteert. Op alle scholen werken de schoolmaatschappelijk werkers vraaggericht. Wel kwamen enige verschillen naar voren, zoals verschillende benamingen voor de organisatie van de CvB, deelname van de schoolmaatschappelijk werker aan het CvB-overleg en de manier waarop de hulpvragen bij de schoolmaatschappelijk werker komen. Binnen de handelingsgerichte werkwijze passen de schoolmaatschappelijk werkers verschillende begeleidingsmethodes toe, passend bij de cliënt met zijn/haar probleem. Men werkt eclectisch en maakt daarbij onder andere gebruik van de volgende methodes: • Taakgericht: een kortdurende behandeling, waarin met taken wordt gewerkt. De cliënt zelf en niet de hulpverlener bepaalt wat voor hem/haar problemen zijn. De zelfwerkzaamheid van de cliënt staat centraal. Systeemgericht: de leerling als onderdeel van meerdere systemen, het gezin, de buurt, • de familie. • Gedragstherapeutisch: als onderdeel van opvoedingsondersteuning. Hoe kan je als ouders gewenst gedrag van je kind bekrachtigen en ongewenst gedrag doen afnemen. • Oplossingsgericht: series doordachte vragen en complimenten laten de cliënt zijn eigen kracht, mogelijkheden en competenties ontdekken.
Conclusie Het SMW werkt vraag- en handelingsgericht conform de visie van RENN4 en maakt voor het beantwoorden van de hulpvraag gebruik van verschillende methodes, passend bij de cliënt en de hulpvraag. De integratieve werkwijze kan hiervan een onderdeel zijn. 3.2.2 Het is duidelijk waar de taken van het SMW liggen ten opzichte van externe hulpverleners (doelstelling 2) De manier waarop de contacten met de hulpverlening verlopen en de rol van de schoolmaatschappelijk werker daarin is besproken en men heeft een gezamenlijk uitgangspunt en een werkwijze geformuleerd. Om een goed beeld te krijgen van de samenwerking met externe hulpverlening en de afbakening van taken, zijn gedurende het schooljaar 2008-2009 de contacten geïnventariseerd, voor wat betreft aantal, vorm, inhoud en gemeenschappelijk visie.
10
De schoolmaatschappelijk werkers hebben naar eigen inzicht en overwegingen de lijsten ingevuld. Een persoonlijke interpretatie is dan ook niet uitgesloten. De hier gepresenteerde resultaten beogen een indicatie te zijn van de manier waarop de contacten met de externe hulpverlening plaatsvinden.
Werkzaamheden van het SMW met betrekking tot externe hulpverleners Om de afbakening met de werkzaamheden van de externe hulpverlening te bepalen, hebben de schoolmaatschappelijk werkers gezamenlijk hun werkzaamheden ten aanzien van de externe hulpverlening beschreven. De werkzaamheden zijn:
a.
Toeleiding naar de hulpverlening
Door de aanwezigheid in school staat de schoolmaatschappelijk werker letterlijk en figuurlijk dicht bij de leerkracht en de leerlingen en kan zo in een vroegtijdig stadium problemen signaleren en actie ondernemen. Ouders en leerling kunnen door het SMW ondersteund worden in de toeleiding naar de externe hulpverlening. Dit kan in de vorm van motivatiegesprekken wanneer de ouders/leerling in eerste instantie afwijzend staan tegenover externe hulpverlening, maar ook door middel van het leggen van contacten met de instantie, en begeleiding tot aan de intake. Dit voorkomt dat ouders/leerling, om wat voor redenen dan ook, afhaken gedurende dit proces. Verwijzen naar de hulpverlening is een proces en geen moment.
b.
Overbruggingszorg
Wanneer ouders/leerling op de wachtlijst staan bij een externe hulpverlenende instantie, dan kan het SMW, indien nodig voor het functioneren van de leerling op school, gedurende deze periode lichte ondersteuning bieden.
c.
Ondersteuning tijdens de hulpverlening
De schoolmaatschappelijk werker is gefocust op de leerling in zijn/haar systeem (gezin) en kan dit door contact met de leerkracht en/of leerling goed in de gaten houden (preventief). Ook kan de schoolmaatschappelijk werker een traject in de gaten houden middels een ‘vinger aan de pols’ contact met ouders en zo nodig weer in actie komen. De schoolmaatschappelijk werker kan als casemanager fungeren wanneer er meerdere externe hulpverleners betrokken zijn bij een leerling.
d.
Ondersteuning na de hulpverlening
Na afsluiting van een traject in de hulpverlening kan het SMW door haar signalerende functie, weer snel actie ondernemen wanneer de problemen terugkeren of er weer hulp nodig blijkt. De huidige kortdurende behandeltrajecten van de externe hulpverlening staan veelal haaks op de langdurige problematiek van de cluster4-leerlingen en de belasting die dat voor ouders met zich meebrengt. Het SMW leidt toe naar hulpverlening. Is de hulpverlening gerealiseerd dan heeft het SMW nog slechts een volgende en signalerende taak. Acties van het SMW met betrekking tot de externe hulpverlening in het kort: • advies geven ten aanzien van mogelijkheden in de hulpverlening, zowel aan de CvB/leerkrachten als aan ouders/leerlingen; • ouders/leerling motiveren voor en begeleiden naar externe hulpverlening; • contact leggen met en/of informeren bij de externe hulpverlening; • verwijzing op verzoek van de school of de ouders; • tijdens het proces naar hulpverlening via de ouders contact onderhouden met de externe hulpverlening ter informatie voor de CvB/school; • intern of extern overleg organiseren met de externe hulpverlening.
11
Inventarisatie van de contacten en samenwerking met externe hulpverlening De contacten die de schoolmaatschappelijk werkers gedurende een schooljaar hebben met de hulpverlening zijn hieronder qua vorm, inhoud en aantal aangegeven. Ook de kwaliteit van de samenwerking is door de schoolmaatschappelijk werkers beoordeeld: hebben school en externe hulpverlening een gemeenschappelijke visie op de problematiek en behandeling en is er vanuit de hulpverlening de intentie tot samenwerken? Voor dit onderdeel zijn van één school geen gegevens voorhanden, van een andere school is alleen het aantal contacten bekend en niet de vorm waarin ze hebben plaatsgevonden. De schoolmaatschappelijk werkers van de vier scholen hebben contacten met in totaal 35 externe hulpverlenende instanties (bijlage 3).
De vorm waarin de contacten plaatsvinden a. b. c. d. e.
telefonisch; schriftelijk; e-mail; persoonlijk gesprek in de school; persoonlijk gesprek buiten de school.
Tabel 1 Het aantal contacten per contactvorm % a b school 2 59 5 school 4 54 1 school 1 36 18 gemiddeld 50 8
c 19 36 34 30
d 10 6 5 7
e 7 3 7 6
De meeste contacten vinden telefonisch of via e-mail plaats. Er worden gemiddeld evenveel gesprekken binnen als buiten de school gevoerd.
De inhoud van de samenwerking vanuit het SMW a. b. c. d. e. f. g. h.
informatie met betrekking tot het gezinssysteem; afstemming tussen de school en de externe hulpverlening; gezamenlijke actie van school en de externe hulpverlening; het betrekken van de externe hulpverlening bij een crisissituatie rond de leerling; het opnieuw initiëren van het contact tussen ouders en de externe hulpverlening; een consult in verband met zorgelijke signalen over de thuissituatie; afstemmen van de hulp rond leerling en gezin; anders.
Tabel 2 Aantal contacten naar inhoud van de samenwerking vanuit het SMW % a b c d e f g school 2 30 17 9 10 6 14 10 school 5 27 30 14 14 3 6 6 school 4 31 18 10 11 7 13 9 school 1 7 28 34 14 3 8 1 gemiddeld 24 23 17 12 5 10 7
h 4 0 1 5 3
Het opvragen van informatie met betrekking tot het gezinssysteem van de leerling en het afstemmen van de begeleiding van de leerling op school en de behandeling bij de externe hulpverlening en in mindere mate het ondernemen van een gezamenlijke actie is voor de school de meest gewenste samenwerking. Voor school 4 is de samenwerking om informatie te krijgen over het gezinssysteem niet de meest voorkomende gewenste vorm van
12
samenwerking, maar een gezamenlijke actie van school en externe hulpverlening. De oorzaak hiervan kan liggen in het feit dat deze school voor een groot deel onderwijs verzorgt aan kinderen die zijn opgenomen in ‘Mooi Gaasterland’. Informatie over het gezinssysteem is via ‘Mooi Gaasterland’ bekend en er is sprake van intensieve samenwerking tussen de school en ‘Mooi Gaasterland’, wat de gewenste samenwerking op het gebied van het ondernemen van gezamenlijke actie kan verklaren. Een andere verklaring kan de taakverzwaring van de betreffende schoolmaatschappelijk werker zijn in verband met uitbreiding van de caseload van de primaire afdeling van de school.
De inhoud van de samenwerking vanuit de externe hulpverlening: a. b. c. d. e. f.
informatie met betrekking tot het functioneren van de leerling op school; afstemming tussen de hulpverlening en de school; gezamenlijke actie van externe hulpverlening en school; het betrekken van de school bij een crisissituatie rond de leerling; het opnieuw initiëren van het contact tussen ouders en school; een consult in verband met zorgelijke signalen over de thuis- en/of schoolsituatie; g. afstemmen van de hulp rond het kind/de jongere en het gezin; h. anders. Tabel 3 Aantal contacten naar inhoud van de samenwerking vanuit externe % A b c d e school 2 36 21 9 9 2 school 5 10 38 36 6 0 school 4 31 22 18 5 3 school 1 27 21 30 11 2 gemiddeld 26 26 23 8 2
hulpverlening f g 8 10 0 10 5 14 1 2 4 9
h 5 0 2 6 3
We zien in deze tabel hetzelfde patroon terug als in de voorgaande tabel: de meest gewenste samenwerking met de school voor externe hulpverlening ligt op het gebied van informatie over het functioneren van de leerling op school, afstemming tussen de hulp die geboden wordt door de externe hulpverlening en de begeleiding op school, en het ondernemen van gezamenlijke actie met de school. Deze laatste scoort bij school 2 beduidend lager (9).
Een gemeenschappelijke visie op de problematiek van de leerling. Een al dan niet gedeelde visie komt naar voren in de gesprekken die de schoolmaatschappelijk werkers hebben met de externe hulpverlening. Er is sprake van een gedeelde visie wanneer de manier waarop men tegen het probleem en de oplossingsrichting aankijkt overeenkomt. Tabel 4 Gemeenschappelijke visie % ja school 2 80 school 5 73 school 4 81 school 1 88 gemiddeld 81
nee 13 4 3 4 6
onbekend 7 23 16 8 14
In de meeste gevallen is er een gemeenschappelijke visie op de problematiek en de behandeling van de leerling.
13
De intentie tot samenwerking van de externe hulpverlening met de school. Hieronder wordt weergegeven hoe de schoolmaatschappelijk werkers de intentie tot samenwerking van de externe instantie met de school ervaren. De intentie tot samenwerking blijkt uit de bereidheid informatie te vragen en terug te geven. Tabel 5 Intentie tot samenwerking % ja school 2 77 school 5 82 school 4 58 school 1 98 gemiddeld 79
nee 9 0 14 0 6
onbekend 14 18 28 2 16
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de intentie tot samenwerking met de school voor driekwart van de contacten aanwezig is, maar voor een substantieel deel ook onbekend is. Opvallend daarbij zijn de scores van school 4 en 1. Bij school 4 is de intentie tot samenwerking bij 14% afwezig en bij 28% onbekend.
Duidelijke taakafbakening tussen de werkzaamheden van de SMW en de externe hulpverlening. De taakafbakening is beoordeeld aan de hand van de in paragraaf 3.2.2 beschreven taken van de schoolmaatschappelijk werkers in relatie tot de externe hulpverlening. Tabel 6 Taakafbakening % school 2 school 5 school 4 school 1 gemiddeld
ja 83 96 82 100 90
niet duidelijk 17 4 18 0 10
Er is over het algemeen een duidelijke taakafbakening tussen het werk van de schoolmaatschappelijk werkers en de dienstverlening van de externe hulpverlening.
De manier waarop de samenwerking met externe hulpverlening wordt ervaren door het SMW. Tabel 7 Hoe wordt de samenwerking ervaren? % ++ + school 2 27 44 school 5 16 35 school 4 20 22 school 1 27 60 gemiddeld 23 40
± 11 22 24 9 17
− 12 25 29 4 18
−− 6 2 5 0 3
Bij de meeste contacten ervaren de schoolmaatschappelijk werkers de samenwerking met de externe hulpverlening als voldoende tot zeer goed (80%). Voor school 1 ligt het percentage hoger, namelijk 96%. School 4 scoort met 66% iets lager dan het gemiddelde.
14
De problemen die de schoolmaatschappelijk werkers in de samenwerking ervaren: a. vanuit de externe organisatie wordt nauwelijks/geen initiatief genomen tot samenwerking; b. de RENN4-scholen zijn te onbekend bij de uitvoerders van de hulp; c. de hulpverlening verloopt over te veel schijven; d. de hulpverlening is slecht bereikbaar; e. de hulpverlening sluit onvoldoende aan bij de hulpvraag van de ouders waardoor zij afhaken; f. de hulpverlening wordt onvoldoende gecoördineerd; g. er is een wachtlijst voor hulpverlening; h. er is veel wisseling van hulpverlener waardoor de samenwerking vertraging oploopt; i. anders. In de tabel hieronder worden deze problemen in de samenwerking aangegeven. Tabel 8 Aantal problemen a school 2 23 school 5 13 school 4 31 school 1 1 gemiddeld 17
in de samenwerking b c d 8 10 15 5 13 20 12 7 14 1 14 6 7 11 14
e 13 13 9 13 12
f 9 8 7 8 8
g 11 20 11 33 19
h 6 8 3 10 7
i 5 0 6 14 6
Het grootste probleem in de samenwerking met externe hulpverlening is het gebrek aan initiatief vanuit de externe hulpverlening. Met name bij school 1 valt de wachtlijstproblematiek en de veelvuldige wisseling van hulpverleners op. Mogelijk gaat het hier om regiogebonden problematiek.
Conclusie Samenwerking met de externe hulpverlening wordt gezocht wanneer er meer hulp voor de leerling nodig is dan de school kan bieden vanuit haar kerntaak. Het SMW leidt toe naar de hulpverlening, maar stopt wanneer dit is gerealiseerd en de externe hulpverlening de zorg overneemt. Er wordt weer actie ondernomen wanneer de manier waarop het hulpverleningsproces verloopt daarom vraagt of wanneer de problemen terugkeren. Regelmatig verleent het SMW overbruggingszorg. De schoolmaatschappelijk werkers van de vier betrokken scholen hebben in totaal met 35 verschillende instanties contacten. De meeste contacten verlopen telefonisch of via e-mail. Face-to-face contact vindt evenveel plaats binnen de school als met externe hulpverlening plaats. Over het algemeen wordt de samenwerking met de externe hulpverlening als positief ervaren. De intentie tot samenwerking is bij zowel de school als de externe hulpverlening voldoende aanwezig. Er is in de meeste gevallen een gedeelde visie op de problematiek van de leerling wat de samenwerking ten goede komt. De taakafbakening tussen de werkzaamheden van de schoolmaatschappelijk werker en de geboden hulp vanuit de externe hulpverlening is helder. De schoolmaatschappelijk werker biedt overbruggingszorg en ondersteuning tijdens en na de inzet van externe hulpverlening. Voor zowel de school als de externe hulpverlening geldt dat het opvragen van informatie en het afstemmen van de begeleiding/hulpverlening aan de leerling de meest voorkomende reden voor contact is. Daarnaast blijkt dat de externe hulpverlening het samen ondernemen van actie eveneens gewenst vindt.
15
In de samenwerking ervaren de schoolmaatschappelijk werkers het gebrek aan initiatief tot het leggen van contact bij de externe hulpverlening als grootste probleem. Bij school 1 vormen de wachtlijsten en de wisseling van hulpverleners een probleem. Bovenstaande geeft inzicht in de vorm, inhoud en beleving van de contacten van de schoolmaatschappelijk werkers met de externe hulpverlening. De taakafbakening ten opzichte van de externe hulpverlening is hiermee helder aangegeven. 3.2.3 Het is duidelijk wat de opbrengst is van de inzet van het SMW. Van de hulpvragen wordt 70% succesvol beantwoord (doelstelling 3) Het SMW is op de scholen betrokken bij een breed scala aan hulpvragen. Er zijn vele contacten zowel binnen als buiten de school, maar onduidelijk is welke acties er wanneer worden ingezet en met welk resultaat. Om de opbrengst in kaart te brengen zijn alle hulpvragen waar de schoolmaatschappelijk werkers bij betrokken worden, de diensten die zij hierbij inzetten en het gewenste resultaat geïnventariseerd en samengevoegd tot een overzicht van de meest voorkomende hulpvragen. Er zijn in totaal 62 hulpvragen geformuleerd. Dit overzicht maakt de inzet van het SMW binnen de RENN4 inzichtelijk: het is duidelijk bij welke hulpvragen het SMW ingezet kan worden en welk resultaat men mag verwachten. Er is een A. B. C. D.
indeling gemaakt naar categorieën hulpvragen: van CvB en leerkracht; van ouders/verzorgers; van leerlingen; van externe hulpverlening.
Binnen deze categorieën zijn de hulpvragen en het gewenste resultaat na interventie zo SMART mogelijk geformuleerd. De inzet van de schoolmaatschappelijk werker is, middels te ondernemen acties, aangegeven. Een voorbeeld uit de categorie ‘CvB en leerkracht’
5
hulpvragen Kan SMW een bijdrage leveren aan het oplossen van een crisis rondom de leerling op school?
1. 2.
3. 4. 5.
diensten Dossieranalyse. Deelnemen aan de multidisciplinaire bespreking op school. Ondersteunen van de leerkracht. Contact leggen met de ouders. Externe hulpverlening betrekken bij de leerling.
resultaat De crisis is opgelost en/of er is adequate hulp ingezet.
16
Na de beschrijving van de hulpvragen hebben de schoolmaatschappelijk werkers hun inzet bij de hulpvragen en het resultaat in een periode van drie maanden, van september tot december 2008, gescoord. Deze scores zijn samengevoegd en hieronder in gemiddelde afgeronde getallen aangegeven. Tijdens het scoren bleken sommige hulpvragen en resultaten onvoldoende helder en eenduidig geformuleerd. Ook de omschreven diensten dekken niet altijd de lading. Aan de hand hiervan is het overzicht van de hulpvragen verbeterd en aangepast (bijlage 4). In de periode september tot december 2008 zijn er door het SMW 326 hulpvragen behandeld. Hiervan kwamen 125 hulpvragen van de CvB/leerkracht, 111 van de ouders, 22 van de leerling of zijn/haar omgeving en 68 hulpvragen vanuit de school gericht op externe hulpverlening. Tabel 9 Aantal gestelde hulpvragen school CvB/ ouders leerkr. school 2 69 57 school 5 12 18 school 3 8 12 school 4 15 13 school 1 22 11 totaal
126
111
leerl.
hulpvl. 17 19 12 6 13
totaal hulpvr. 143 51 49 34 49
aantal ll.* 296/53 71/27 140/39 85/50 117/24
fte SMW 1,2 0,42 0,5 0,6 0,46
0 2 17 0 3 22
67
326
709/193
3,18
*Aantal leerlingen per 16 januari 2008 en de caseload van SMW. Voor 1. en 2. zijn alleen het aantal externe leerlingen genoemd omdat de schoolmaatschappelijk werkers niet/nauwelijks betrokken zijn bij interne leerlingen.
Gemiddeld worden er per leerling twee hulpvragen aan het SMW gesteld. In werkelijkheid betreffen de hulpvragen een bepaald percentage van de leerlingen. School 2 18% van de leerlingen, school 5 38%, school 3 28%, school 4 59% en school 1 21%. De gemiddelde caseload per fte. is bij RENN4 61 leerlingen. Dit is meer dan het dubbele van de aanbevolen caseload van 25 leerlingen en heeft tot gevolg dat er leerlingen moeten wachten tot het SMW ingezet kan worden. Het merendeel van de hulpvragen wordt via de CvB/de leerkracht (38%) en de ouders (34%) gesteld. Direct door de leerlingen worden er betrekkelijk weinig hulpvragen gesteld (7%). Hulpvragen vanuit de school, gericht op externe hulpverlening betreffen 21% van de gestelde hulpvragen.
Resultaat van de ingezette hulpvragen en diensten Om te bepalen wat het resultaat is van de inzet van de schoolmaatschappelijk werkers is per categorie en per hulpvraag (bijlage 4) aangegeven welke diensten zijn ingezet en of het beschreven resultaat al dan niet is behaald. Tevens is gekeken naar mate waarin de hulpvragen gesteld worden. Tabel 10 Ingezette diensten bij de hulpvragen en het resultaat categorie diensten school ouders leerlingen hulpverlening totaal
resultaat
Aantal
x ingezet
+
-
39 27 38 47 151
394 228 71 138 831
238 143 43 55 479
5 10 11 7 33
17
A. Hulpvragen vanuit de CvB en de leerkracht De hulpvragen ten aanzien van ‘het opstellen, vaststellen en bijsturen van een handelingsplan’ en ‘de leerkracht voorlichten over de thuissituatie’ komen het meest voor. Het minst de hulpvragen ten aanzien van ‘het verbeteren van de contacten van de leerkracht met ouders’ en ‘ondersteuning bij het professioneel omgaan met vermoedens van grensoverschrijdend gedrag uit de omgeving van de leerling’. Het ‘begeleiden van een groep nieuwe ouders bij de kennismaking met elkaar’ werd ook twee keer ingezet. Dit aantal kan verklaard worden door het gegeven dat deze bijeenkomsten slechts op één school worden georganiseerd. Gemiddeld zijn er per hulpvraag drie diensten ingezet. Van deze diensten heeft 99% geleid tot het gewenste resultaat (tabel 11).
B. Hulpvragen vanuit de ouders Het ‘contact leggen met het gezin en onderzoek doen bij signalen dat het thuis niet goed gaat’ komt het meest voor. De hulpvragen ‘ouders informeren over en begeleiden bij regelingen en voorzieningen’ en ‘het begeleiden van ouders bij gedragsproblemen van het kind’ komen even vaak voor. Het minst wordt de hulpvraag ten aanzien van ‘begeleiding van ouders bij het schakelproces’ gesteld (bijlage 4). Gemiddeld zijn er per hulpvraag twee diensten ingezet. Van deze diensten heeft 93% geleid tot het beantwoorden van de hulpvraag (tabel 11).
C.1. Hulpvragen vanuit de leerling De hulpvraag ‘bemiddelen en ondersteunen bij problemen thuis’ komt het vaakst voor. Het ‘bemiddelen en ondersteunen in de relatie met de leerkracht’ komt het minst vaak voor. Gemiddeld zijn er per hulpvraag vier diensten ingezet. Van deze diensten heeft 82% geleid tot het beantwoorden van de hulpvraag (tabel 11).
C.2. Hulpvragen vanuit de school met betrekking tot de leerling en zijn omgeving Het ‘onderzoek doen naar achterliggende factoren van schoolverzuim’ wordt het vaakst ingezet. De overige hulpvragen komen nagenoeg even vaak voor. Het ‘begeleiden van een groep leerlingen met betrekking tot een specifiek onderwerp’ kwam in deze periode niet voor. Gemiddeld zijn er per hulpvraag drie diensten ingezet. Van deze diensten heeft 83% geleid tot het beantwoorden van de hulpvraag.
D. Hulpvragen gericht op externe hulpverlening Het ‘afstemmen van de begeleiding op school en bij de hulpverlening’ wordt het vaakst ingezet. Ook ‘informeren waar de hulpverlening in het gezin aan werkt’ wordt relatief vaak ingezet. De hulpvragen ‘een melding doen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)’ en ‘het nagaan van de reden van beëindiging van de hulpverlening in het gezin’ kwamen in deze periode niet voor. Gemiddeld zijn er per hulpvraag twee diensten ingezet. Van deze diensten heeft 89% geleid tot het beantwoorden van de hulpvraag. In de categorie hulpvragen vanuit CvB/leerkracht wordt de vraag ‘Kan SMW een bijdrage leveren aan het oplossen van een crisis rondom de leerling op school?’ het meest gesteld. In de categorie hulpvragen gericht op ouders is de meest voorkomende hulpvraag ‘Uit het intakegesprek, de klas of van ouders zelf komen er signalen dat het thuis niet goed gaat met het kind. Kan het schoolmaatschappelijk werk (SMW) contact leggen met het gezin en dit onderzoeken?’. ‘Het is bekend dat er hulpverlening is in dit gezin. Kan de aanpak op school en de begeleiding in de thuissituatie op elkaar afgestemd worden?’ komt in de categorie hulpvragen gericht op externe hulpverlening het meest voor.
18
In de categorie hulpverlening gericht op leerlingen is dat de hulpvraag ‘Kan het SMW voor mij bemiddelen, mij ondersteunen in/met mijn problemen thuis?’ het meest gesteld. Tabel 11 Resultaat van de hulpvragen en de diensten resultaat % categorie + -
diensten
CvB/leerkracht
99
1
3
Ouders
93
7
2
Vanuit leerling
82
18
4
Leerling & omgeving Hulpverlening
83
17
3
89
11
2
gemiddelde
89
11
3
Nemen we het gemiddelde van de uitkomsten per categorie, dan zien we dat er per hulpvraag drie diensten worden ingezet met een positief resultaat van gemiddeld 89%. Voor 11% van de hulpvragen wordt het gewenste resultaat niet behaald. De reden hiervoor heeft met name te maken met de onbereikbaarheid van ouders, het verschil in visie tussen ouders en school ten aanzien van de problematiek van de leerling en de mogelijke oplossingen en het verschil in visie tussen de school en de hulpverlening.
Conclusie Door een inventarisatie van de meest gestelde hulpvragen is er een duidelijk beeld ontstaan op welk gebied de hulpvragen betrekking hebben, welke diensten de schoolmaatschappelijk werkers inzetten en met welk beoogd resultaat. Het resultaat is in een overzicht per school weergegeven. Gemiddeld blijkt het schoolmaatschappelijk werk bemoeienis te hebben met 33% van de leerlingen van een school. Doordat de caseload van de schoolmaatschappelijk werkers hoog is blijven er hulpvragen liggen en/of moet er gewacht worden tot er weer ruimte is. Afgezet tegen de landelijke normen voor de caseload, 25 cliënten per fulltime baan, is de gemiddelde caseload van de schoolmaatschappelijk werkers bij RENN4 te hoog. Toch blijkt uit de resultaatmeting dat gemiddeld 89% van de hulpvragen succesvol is beantwoord. Dit is ruim boven het streefdoel van 70%. 3.2.4. 75 % van de ouders, leerlingen, leerkrachten en leden van de CvB is tevreden over de geleverde diensten. Het is duidelijk hoe tevreden de externe hulpverleningscontacten zijn over de rol en de werkzaamheden van het SMW (doelstelling 4) Om de tevredenheid van de CvB’s, leerkrachten, ouders en leerlingen te meten lag het aanvankelijk in de bedoeling hiervoor het tevredenheidonderzoek van het Zelfevaluatiekader (ZEK) te gebruiken. Bij nadere beschouwing echter bleken de vragen in het ZEK te algemeen gesteld om de tevredenheid over de werkzaamheden van het SMW voldoende in kaart te brengen. De ZEK-vragenlijst richt zich op het functioneren van de school als geheel en niet op specifieke disciplines en personeelsleden binnen de school. Er is daarom besloten een eigen tevredenheidvragenlijst te ontwikkelen (bijlage 5). De vragen in de lijst zijn gericht op
19
bekendheid met de ondersteuningmogelijkheden van het SMW, de bereikbaarheid, de snelheid van handelen, de informatievoorziening, het contact, de verslaglegging en het resultaat. Op al deze punten kon er gescoord worden van ‘zeer tevreden’ (+2) tot ‘zeer ontevreden’ (-2). De vragenlijsten zijn in de periode januari tot mei 2009 uitgezet. Alle leden van betrokken CvB’s en de leerkrachten van de vijf scholen hebben een vragenlijst gekregen. Van de ouders hebben alleen die ouders een vragenlijst ontvangen die in de periode daarvoor contact hebben gehad met het SMW. Eén school stelt jaarlijks de ouders van nieuwe leerlingen in de gelegenheid een serie bijeenkomsten, de zogenaamde ‘Oudercursus’, te volgen waarin de gevolgen van plaatsing van hun kind in het cluster 4-onderwijs centraal staan. Deze bijeenkomsten worden geëvalueerd middels een tevredenheidonderzoek. De evaluaties van de laatste twee oudercursussen worden in dit onderzoek weergegeven. Het tweede deel van de doelstelling, de tevredenheid bij de externe organisaties ten aanzien van de contacten met het SMW, is door twee studenten Maatschappelijk Werk en Dienstverlening van de Hanzehogeschool onderzocht. Zij wilden hiervoor een interview afnemen bij medewerkers van verschillende organisaties. Wegens tijdgebrek hebben ze uiteindelijk slechts vier medewerkers van vier verschillende externe organisaties geïnterviewd. Gezien deze beperkte respons en het feit dat er vanuit de Hanzehogeschool nog veel onduidelijkheden bestonden rondom de opzet en de eisen aan het praktijkonderzoek, zijn de resultaten niet representatief en niet meegenomen in dit verslag.
Het tevredenheidonderzoek op de scholen Tabel 12 Aantal respondenten CvB leerkrachten ouders totaal u i u I u i u i school 2 9 8 29 24 29 22 67 54 school 5 4 4 9 9 15 4 28 17 school 3 5 5 25 16 15 3 45 24 school 4 3 3 11 11 16 11 30 25 school 1 8 7 11 11 15 15 34 33 totaal 29 27 85 71 90 55 204 153 u = aantal uitgezette vragenlijsten, i = aantal ingevulde vragenlijsten Van het totale aantal uitgezette vragenlijsten is 75% ingevuld teruggekomen: 93% van de CvB, 84% van de leerkrachten en 61% van de ouders. Het verschil in het aantal uitgezette en ingevulde vragenlijsten van ouders, per school is te verklaren uit het feit dat sommige lijsten zijn opgestuurd en andere persoonlijk overhandigd. Ook heeft de ene schoolmaatschappelijk werker actiever navraag gedaan dan de andere. Achteraf bleken de afspraken hierover niet duidelijk. Dit kan een vertekend beeld geven van de uitkomst.
20
Onderstaande tabel geeft de gemiddelde scores aan per school en per vragenlijst. In bijlage 5 vindt u de gedetailleerde gegevens per school. Tabel 13 Gemiddelde scores per school CvB leerkrachten ouders school 2 +1,75 +1,62 +1,74 school 5 +1,84 +1,59 +1,45 school 3 +1,85 +1,66 +1,00 school 4 +1,71 +1,73 +1,49 school 1 +1,74 +1,44 +1,49 Totaal +1,78 +1,60 +1,43 Zeer tevreden +2, tevreden +1, ontevreden -1, zeer ontevreden -2
totaal +1,70 +1,63 +1,50 +1,64 +1,56 +1,60
Over het algemeen is men zeer tevreden (1,60) met de inzet van de schoolmaatschappelijk werkers. Het meest tevreden zijn de leden van de CvB (1,78) en de leerkrachten (1,60). Ouders zijn tevreden (+1,43).
Het tevredenheidonderzoek van de ‘Oudercursus’ De bijeenkomst voor ouders van nieuwe leerlingen wordt gegeven door de schoolmaatschappelijk werker en de gedragsdeskundige. Er zijn bijeenkomsten voor ouders van leerlingen uit de onder- en middenbouw en één voor de bovenbouw. In totaal zijn er vier bijeenkomsten van elk drie uur. Deze bijeenkomsten vinden op school plaats. Het tevredenheidonderzoek van de bijeenkomsten betreft het schooljaar 2008-2009 en het schooljaar 2009-2010. In totaal deden 24 ouders mee, 23 ouders hebben de vragenlijst ingevuld. Het onderzoek geeft aan dat de bijeenkomsten zeer gewaardeerd worden (goed tot zeer goed). Voor de meeste ouders voldoen de bijeenkomsten aan de verwachting. De opzet is duidelijk en de begeleiding goed. Wat ouders het meest aanspreekt in de cursus is het contact met andere ouders en het uitwisselen van ervaringen. Verder vinden ze het van belang dat ze informatie over de school en diverse voorzieningen krijgen.
Conclusie Het tevredenheidonderzoek toont aan dat het gestelde doel, 75% van CvB, leerkrachten en ouders is tevreden over het functioneren van het SMW, is behaald. Omdat de respons bij de ouders gering was kan de uitkomst niet representatief genoemd worden. De ouders die de vragenlijst wel hebben ingevuld zijn over het algemeen tevreden (+1) met de inzet van het SMW. Per school zijn er geringe verschillen (bijlage 5). Deze kunnen aangegrepen worden om de kwaliteit van de werkzaamheden te verbeteren. De algemene waardering voor de bijeenkomsten voor ouders van nieuwe leerlingen is goed tot zeer goed. 3.2.5 De relevantie van SMW binnen de RENN4- scholen is aangetoond (doelstelling 5) Nadat de hulpvragen, de opbrengsten en contacten met externe hulpverlening in kaart waren gebracht, werd de omvang van de werkzaamheden van de schoolmaatschappelijk werkers zichtbaar. Hierop rees de vraag of, door wie en hoe deze werkzaamheden op de RENN4-scholen zonder SMW gedaan worden. Het zou een taakverzwaring kunnen betekenen van andere disciplines zoals de gedragsdeskundige, de intern begeleider, de leerkracht en/of de teamleider. De meerwaarde van het SMW voor de RENN4-scholen zou met een onderzoek hiernaar wellicht mede aangetoond kunnen worden. Om dit te onderzoeken is ervoor gekozen middels een interview de geïnventariseerde hulpvragen voor te leggen aan de CVB’s van vier scholen zonder SMW.
21
Tabel 14 Discipline die de hulpvragen beantwoordt hulpvragen hulpvragen hulpvragen vanuit gericht op gericht op school ouders leerlingen school 9 Gd + K Gd + K Gd + Lkr school 10 Gd + Ib Lkr Lkr school 8 Gd Lkr + Gd + Ib Lkr
hulpvragen gericht op de hulpverlening Gd + K Lkr + Ib Gd + Lkr
school 11
Gd
Gd + Ib + Lkr
meest betrokken
Gd (4)
Gd = gedragsdeskundige Tl = teamleider
Gd + Lkr
Lkr + Ib
Gd (3) Lkr (4) Lkr (3) Ib = intern begeleider K = kliniek
meest betrokken Gd (4) Lkr (3) Gd (3) Lkr (3) Gd (3) Lkr (3)
Gd (3) Lkr (3) Lkr = leerkracht
In tabel 13 is te zien dat de gedragsdeskundigen en de leerkrachten de meeste vragen beantwoorden. Er is niet dieper ingegaan op de werkwijze bij het beantwoorden van de vragen en het resultaat. Veel hulpvragen worden door de CvB van de school beantwoord, maar onduidelijk is door wie en op welke manier. Binnen het kader van dit project gaat het , qua doelstelling en uren, te ver hier nader onderzoek naar te doen. Per school komt uit het interview het volgende naar voren: 1. School 9. Er wordt geen gezinsonderzoek gedaan. De teamleider neemt deel aan het Zorg en Adviesteam (ZAT). Overbruggingshulp in afwachting op externe hulpverlening wordt niet gegeven, eventueel heeft de leerkracht wel informatieve gesprekjes met leerling. De rol van de school, met name in Hoogeveen, is erg beperkt in het ondersteunen en toe leiden naar de juiste hulp. Hier zou een schoolmaatschappelijk werker een rol in kunnen spelen. 2. School 10. Bij gesprekken met ouders is de leerkracht altijd aanwezig. Men is voldoende bekend met externe hulpverleners, maar wat ze te bieden hebben is niet altijd bekend. Vermoedens van seksueel misbruik worden door de CvB opgepakt, maar specifieke deskundigheid ontbreekt. Ouders ondersteunen wanneer ze moeite hebben met de schoolplaatsing wordt door de CvB als lastig ervaren omdat je zelf onderdeel bent van het schoolsysteem. De afstemming met het gezin verloopt niet optimaal. De CvB van de Van der Reeschool gaf aan het een gemis te vinden dat er geen schoolmaatschappelijk werker aan de school verbonden is. 3. School 8. Specifieke deskundigheid op het gebied van de thuissituatie ontbreekt dikwijls. De school heeft voldoende zicht op de sociale kaart, maar het is soms moeilijk de juiste hulpverlener te pakken te krijgen. Bij de intake zou SMW een toegevoegde waarde kunnen hebben wanneer ouders moeite hebben met de acceptatie van schoolplaatsing. Bij schoolverzuim doet de leerplichtambtenaar onderzoek naar achterliggende factoren. De CvB geeft aan een schoolmaatschappelijk werker te missen. Voor de gedragsdeskundige betekent het extra taken om het gat te dichten. 4. School 11. Er zijn korte lijnen met de hulpverlening. MEE komt regelmatig op school (ZATbijeenkomsten). Het CvB-groot valt samen met het ZAT. Wanneer ouders moeite hebben met schoolplaatsing vinden er meerdere gesprekken plaats. Men steekt meer tijd in verwijzen dan in lichte opvoedingsondersteuning. De CvB van De Zwaai geeft aan zelf uitvoering te kunnen geven aan de werkzaamheden van de schoolmaatschappelijk werker.
22
Conclusie Gelet op de gemiddelde betrokkenheid van de schoolmaatschappelijk werkers bij een derde van de leerlingen zou dit wel eens een behoorlijke taakverzwaring kunnen zijn voor zowel de gedragsdeskundigen als de leerkrachten op de scholen waar geen SMW is. Daarbij komt dat het outreachende karakter van het SMW, juist bij gezinnen waarbij het contact moeizaam verloopt, niet door de gedragsdeskundige en de leerkracht ingezet kan worden. Van de vier scholen die geïnterviewd zijn, geven drie aan het ontbreken van een schoolmaatschappelijk werker als een gemis te zien. Eén school beantwoordt de vragen op het gebied van SMW naar tevredenheid zelf of in het ZAT.
23
4. Conclusies en aanbevelingen Het project ‘Schoolmaatschappelijk werk binnen RENN4’ is een intensief, maar zinvol proces geweest voor de discipline SMW. Niet alleen is de werkwijze en het resultaat van SMW in kaart gebracht, maar ook is duidelijk geworden welke waarde het SMW heeft voor het cluster 4 onderwijs in het algemeen en RENN4 in het bijzonder. 4.1. Conclusies De vier in het projectplan gestelde doelstellingen zijn alle behaald. Conform de visie van RENN4 werken de schoolmaatschappelijk werkers vraag- en handelingsgericht. De in het document ‘Visie en positionering School Maatschappelijk Werk RENN4’ (2006) genoemde manieren van werken zijn geïntegreerd: de integratieve werkwijze kan onderdeel uitmaken van de vraag- en handelingsgerichte werkwijze. Er is een duidelijke afbakening tussen de taken en werkzaamheden van het SMW en de taken en werkzaamheden van de externe hulpverlening. Het SMW leidt toe naar de externe hulpverlening, maar stopt wanneer de hulpverlening daadwerkelijk begint. In afwachting van externe hulpverlening wordt er in sommige gevallen overbruggingshulp aangeboden. De werkzaamheden van het SMW zijn ondersteunend naar ouders en leerling. Zodra er meer intensieve hulp nodig is wordt verwezen naar externe hulpverlening. Wanneer de externe hulpverlening stopt is het SMW, daar waar nodig, weer betrokken. De schoolmaatschappelijk werkers hebben contacten met in totaal 35 verschillende externe hulpverleners. Hieruit blijkt het grote persoonlijke netwerk van de schoolmaatschappelijk werkers. Zij zijn in dezen intermediair tussen school, ouders, leerling en de externe hulpverlening. De contacten zijn veelal kort en vinden voornamelijk via de telefoon of de e-mail plaats. Face-to-face contacten vinden even vaak op de school als met de externe hulpverlening plaats. Het opvragen van informatie en het afstemmen van begeleiding en hulpverlening met de school is de meest voorkomende reden tot contact. De samenwerking wordt door de schoolmaatschappelijk werkers als positief en noodzakelijk ervaren. Hoewel de visie op noodzakelijke begeleiding en hulpverlening in veel gevallen overeenkomt, blijkt uit de ruwe gegevens dat dit bij een aantal instanties minder of niet het geval is. Een eenduidige oorzaak hiervoor is niet te geven. De schoolmaatschappelijk werkers hebben kennis van en vaardigheden in de begeleiding van zeer complexe gezinssituaties in combinatie met complexe problematiek van de RENN4-leerlingen. Daarnaast zijn ze goed op de hoogte van de doelstellingen en werkwijzen van de externe hulpverlening en leveren hierdoor een belangrijke bijdrage aan de professionele samenwerking tussen school en de externe hulpverlening en uiteindelijk aan de zorg voor leerling en gezin. Conform de PDCA-cyclus, zoals aangegeven in ‘Visie en houvast’ (2006), is de opbrengst van het SMW inzichtelijk gemaakt door de verschillende hulpvragen te inventariseren en de werkzaamheden (diensten) die daaruit voortvloeien en de gewenste resultaten te beschrijven. Er zijn in totaal 62 hulpvragen geformuleerd. De gestelde hulpvragen zijn voor 89% succesvol beantwoord. Dit is 19% meer dan het streefdoel van 70%. In de periode 2008-2009 heeft het SMW bemoeienis gehad met 33% van de leerlingen van de scholen waar het SMW werkzaam is. Dit sluit aan bij het onderzoek van Drost en Bijstra (2008) naar kenmerken van cluster-4 leerlingen, waaruit blijkt dat de problematiek van de leerlingen op de RENN4 scholen zich concentreert rond gedragsstoornissen (48%) en geen
24
diagnose (58%). Anders dan de term doet vermoeden, duidt dit laatste meestal op aanzienlijke integrale problematiek. Het tevredenheidonderzoek heeft uitgewezen dat de CvB’s en de leerkrachten over het algemeen zeer tevreden zijn met de inzet van de schoolmaatschappelijk werkers. De ouders geven aan tevreden te zijn. Om de opbrengst van de werkzaamheden van het SMW af te zetten tegen scholen waar geen SMW aanwezig is een vijfde doelstelling geformuleerd. Hiervoor zijn er op een viertal scholen interviews afgenomen met de CvB’s. Hieruit komt naar voren dat de gedragsdeskundigen en de leerkrachten van de betreffende scholen werkzaamheden uitvoeren die op de andere scholen door het SMW worden gedaan. Gelet op het percentage leerlingen waar het SMW bij betrokken is, kan dit een behoorlijke taakverzwaring betekenen voor de genoemde disciplines. Er is geen onderzoek gedaan naar de manier waarop de werkzaamheden door de gedragsdeskundigen en de leerkrachten worden uitgevoerd en de kwaliteit hiervan. Een verschil met het SMW is dat het outreachende karakter van het SMW, juist bij gezinnen waarmee het contact moeizaam verloopt, niet door gedragsdeskundigen en leerkrachten ingezet kan worden. 4.2 Aanbevelingen Gezien de doelgroep van RENN4, de landelijke ontwikkelingen en de uitkomsten van de onderzoeken in het kader van dit project, heeft SMW voor RENN4 een duidelijke meerwaarde in de zorg- en begeleidingsstructuur van de scholen. SMW op alle scholen van RENN4 zou een goede stap vooruit zijn in het streven alle leerlingen de mogelijkheid te geven het onderwijs zo optimaal mogelijk te volgen, daarin gesterkt door beschermende factoren zoals een ondersteunende thuissituatie en indien nodig de juiste externe hulp. •
SMW op alle scholen van RENN4. Gezien de toenemende complexiteit van de RENN4 leerlingen, de caseload (33% van de RENN4 leerlingen) en het feit dat er meer hulpvragen zijn dan beantwoord kunnen worden de inzet in uren van de schoolmaatschappelijk werkers – die nu nog verschillend is - gelijktrekken. Onderzoeken hoeveel er boven de landelijke norm als basisminimum nog nodig is om de hulpvragen te kunnen beantwoorden.
Ter verbetering van de werkwijze van de schoolmaatschappelijk werkers komen de volgende punten naar voren: • om de werkwijze van het SMW conform de visie van RENN4 op peil te houden, de in het visiestuk ‘Visie en positionering School Maatschappelijk Werk RENN4’ (bijlage 1) uitgewerkte handelingsgerichte werkwijze tweejaarlijks evalueren in het disciplineoverleg; • in contacten met de externe hulpverlening via de daarvoor geëigende wegen, bijvoorbeeld via de CvB en de directie van de school, de problemen in het contact en het verschil in visie op de problematiek van leerling en/of gezin bij een aantal instanties proberen te verbeteren; • naar aanleiding van het tevredenheidonderzoek werkzaamheden verbeteren. Het tevredenheidonderzoek onder CvB’s, leerkrachten ouders en -indien van toepassingleerlingen driejaarlijks herhalen; • de lijsten met hulpvragen actueel houden door regelmatig te inventariseren welke hulpvragen en diensten wel/niet ingezet zijn. Hiervoor is een eenduidige verslaggeving nodig; • de verslaglegging met betrekking tot de hulpvragen uniformeren.
25
Literatuur • • • • • • • • • •
• •
Doornenbal, J., Jonker, J. & Bijstra, J. (2006). Richting en houvast. Visie goed cluster 4 onderwijs. Groningen: RENN4 Drost, M. & Bijstra, J. (2008). Leerlingen in beeld. Kenmerken van leerlingen die worden aangemeld voor cluster 4 onderwijs. Groningen: RENN4 Competentieprofiel schoolmaatschappelijk werker (2008). Utrecht: NVMW Have, M., ten (2004). Care service use for mental healt problems in the general population: trends and explanations. Utrecht: Trimbod-instituut Kiene, A. (2009). Interne zorg houdt scholier binnenboord. De Volkskrant. 17-04 Kiene, A. en Rengers, M. (2009). In de jeugdzorg is de bureaucratie geëxplodeerd. De Volkskrant 14-06 Ministerie voor Jeugd en Gezin (2007). Programmaministerie voor Jeugd en Gezin. www.jeugdengezin.nl Orlinsky, D.E., M.H. Ronnestad & U. Willutzki (2004). Fifty Years of psychotherapy process-outcome research; continuity and change. In Lampert, t.a.p.
Schoolmaatschappelijk werk. Informatie over inhoud, kwaliteit, positionering en besluitvorming (2006). Utrecht: NVMW Servicepunt Schoolmaatschappelijk Werk (2008). Draaiboek Schoolmaatschappelijk Werk in het Voortgezet Onderwijs. Rotterdam: Servicepunt Schoolmaatschappelijk Werk Vries, S. de (2007). Wat werkt?De kern en de kracht van het maatschappelijk werk. Amsterdam: B.V. Uitgeverij SWP Westrene, E., van (2009). Wat is de rol van de SMW er? Maatwerk nr 1, september 2009, 12-15
26