Schetsontwerp regionale samenwerking sociale zaken
Eindrapportage Regionale samenwerking sociale zaken Houten, Lopik, Nieuwegein, Vianen, IJsselstein
BMC November 2011 ir. M.F. Depla drs.ing. W.J. Feil Projectnummer: 210076 Correspondentienummer: AD-0112-52803
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
INHOUD HOOFDSTUK 1
INLEIDING
2
HOOFDSTUK 2
GEFASEERDE AANPAK ONDERZOEK
3
HOOFDSTUK 3
HOOFDSTUK 4
HOOFDSTUK 5
HOOFDSTUK 6
2.1
Beeldvorming
3
2.2
Oordeelsvorming
3
UITGANGSPUNTEN SAMENWERKING
4
3.1
Randvoorwaarden samenwerking Lekstroom
4
3.2
Uitgangssituatie werk en inkomen in beeld
4
3.3
Uitgangspunten toekomstige samenwerking
6
DE NIEUWE OPGAVE: WERKEN NAAR VERMOGEN
9
4.1
Wet werken naar vermogen
9
4.2
De opgave voor de Lekstroomgemeenten
9
4.3
Contouren nieuw dienstverleningsconcept
11
4.4
Lokale toegang, regionale uitvoering
15
4.5
Werkgeversbenadering
17
ORGANISATIE VAN DE SAMENWERKING
18
5.1
Onderdelen van de samenwerking
18
5.2
Organisatorische vormgeving samenwerking
19
5.3
Juridische vorm samenwerking
19
CONCLUSIE: REGIONAAL SAMENWERKEN BIEDT MEERWAARDE
20
6.1
Inleiding
20
6.2
Kwaliteit dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers
20
6.3
Aansluiting arbeidsmarkt en onderwijs effectiever
20
6.4
Doelrealisatie verbetert
21
6.5
Efficiencyvoordelen beperkt
21
6.6
Quickwins
23
6.7
Betere uitvoering WWNV door samenwerking
23
1/24
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
Hoofdstuk 1 Inleiding Aanleiding en opdracht De sociale zekerheid staat voor ingrijpende veranderingen. Per januari 2013 wordt de Wet werken naar vermogen (WWNV) ingevoerd. De WWNV is een van de drie decentralisaties die het kabinet doorvoert in het sociale domein. De WWNV integreert de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet arbeidsinschakeling jonggehandicapten (Wajong) en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). De WWNV biedt één wettelijk kader om meer mensen naar vermogen aan het werk te krijgen. Deze ‘decentralisatie’ geeft de gemeente meer verantwoordelijkheden voor een grotere groep dan de huidige bijstandspopulatie. Naast het overhevelen van taken naar de gemeente gaan de veranderingen in de sociale zekerheid gepaard met structurele bezuinigingen. Per 2015 zal het budget dat de gemeenten ter beschikking hebben nog ongeveer eenderde bedragen van het budget in 2011. Urgentie samenwerking Lekstroom Er is in de Lekstroomgemeenten een breed gedeeld gevoel van urgentie over de noodzaak van samenwerking om de nieuwe opgave Werken naar vermogen op te kunnen pakken: grotere doelgroep, minder middelen, betere verbinding met de arbeidsmarkt. De samenwerking moet verder gaan dan samenwerken op onderdelen. De gemeenten zoeken naar een passende vorm voor regionale uitvoering op het terrein van werk en inkomen. Daarbij is doorslaggevend: wat is nodig vanuit de inhoudelijke opgave? Inhoud schetsontwerp Dit schetsontwerp gaat achtereenvolgens in op: • Gefaseerde aanpak onderzoek (Hoofdstuk 2) • Uitgangspunten samenwerking (Hoofdstuk 3) • De nieuwe opgave: Werken naar vermogen (Hoofdstuk 4) • Organisatie van de samenwerking (Hoofdstuk 5) • Conclusies: Meerwaarde van regionale samenwerking (Hoofdstuk 6)
2/24
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
Hoofdstuk 2 Gefaseerde aanpak onderzoek BMC heeft de opdracht gekregen om een schetsontwerp te maken van de manier waarop de samenwerking op het terrein van werk en inkomen het best vorm kan krijgen. De aanpak van BMC kende twee fasen: beeldvorming in fase 1 en oordeelsvorming in fase 2. 2.1
Beeldvorming In de fase beeldvorming is de vertreksituatie per gemeenten in kaart gebracht. Er is deskresearch gedaan op feiten en cijfers en er zijn oriënterende gesprekken gevoerd om ambities, beelden en verwachtingen in kaart te brengen. Er is gesproken met de portefeuillehouders, de gemeentesecretarissen en met de afdelingsmanagers Sociale Zaken. Ook is er een groepsgesprek gevoerd met de beleidsadviseurs Werk en Inkomen. De beeldvormende fase is afgesloten met een werkconferentie met de gemeentesecretarissen en portefeuillehouders. In die werkconferentie heeft BMC de resultaten van de fase beeldvorming gepresenteerd en handreikingen gedaan voor het vervolg. Op basis daarvan zijn de uitgangspunten voor het schetsontwerp vastgesteld. De portefeuillehouders hebben bij de afsluiting van de fase beeldvorming benadrukt dat het schetsontwerp vooral de nieuwe opgave die volgt uit de WWNV in beeld dient te brengen. Het schetsontwerp moet verder op hoofdlijnen aangeven op welke wijze de gemeenten daarin gezamenlijk kunnen opereren.
2.2
Oordeelsvorming Met de tussenconclusies en uitgangspunten naar aanleiding van de fase beeldvorming begon de fase oordeelsvorming. Deze vormde de basis voor het schetsontwerp. Er is een nadere analyse uitgevoerd op het verzamelde onderzoeksmateriaal. Per gemeente is vervolgens een groepsgesprek georganiseerd met de afdelingsmanagers Sociale Zaken, met beleidsadviseurs en met professionals uit de uitvoering waarin de basis is gelegd voor een nieuw dienstverleningsconcept, dat past bij de opgave die besloten ligt in de WWNV. Ook de gemeentesecretarissen namen deel aan deze bijeenkomsten. Er zijn verder twee bijeenkomsten geweest met de stuurgroep waarin de contouren van het dienstverleningsconcept zijn besproken en waarin is gediscussieerd over de wenselijke samenwerkingsvorm en de juridische basis voor samenwerking. Ten slotte is het conceptschetsontwerp gepresenteerd en bediscussieerd in een slotconferentie met portefeuillehouders en gemeentesecretarissen.
3/24
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten samenwerking 3.1
Randvoorwaarden samenwerking Lekstroom De Lekstroomgemeenten willen vergaand samenwerken op het terrein van werk en inkomen en hebben een intentieverklaring opgesteld waar de gemeenteraden mee ingestemd hebben. De intentieverklaring beschrijft de uitgangspunten en de beoogde doelen van de samenwerking. De samenwerking dient te voldoen aan de volgende randvoorwaarden: • Zij moet invulling geven aan de veranderingen in het domein van de sociale zekerheid. • Er moet een aantoonbare meerwaarde zijn (voor inwoners, werkgevers en gemeenten). • Inwoners (gebruikers) ondervinden geen nadeel van het samenwerkingsproces. • De dienstverlening blijft op hetzelfde niveau en wordt uiteindelijk verbeterd. • Samenwerking biedt ruimte voor lokaal maatwerk, ook in de vorming van fronten backoffice. • Het behalen van doelen is leidend bij het bepalen van de samenwerkingsvorm. • Bij de samenwerking wordt rekening gehouden met de organisatie van de regionale arbeids- en onderwijsmarkt. • Er wordt ruimte geboden voor nieuwe samenwerkingspartners (gemeenten) in de toekomst.
3.2
Uitgangssituatie werk en inkomen in beeld Om een passende samenwerkingsvariant te vinden is het van belang op hoofdlijnen de uitgangssituatie per gemeente in beeld te brengen. Op een aantal dimensies is dit hieronder beschreven. Lopik heeft de uitvoering van werk en inkomen volledig bij Nieuwegein ondergebracht. Daarom zal Lopik alleen waar nodig apart worden vermeld. Efficiency Het aantal fte1 per 100 klanten is in Nieuwegein het laagst. Nieuwegein heeft ook de laagste kosten per klant. Dit wordt mede verklaard vanuit het feit dat Nieuwegein veel indirecte functies buiten de afdeling Werk en Inkomen belegt en deze kosten niet toerekent aan de afdeling Werk en Inkomen. Er zijn verder grote verschillen in toegerekende overhead per gemeente. Daarnaast is er ook sprake van verschillen in de gemiddelde loonkosten per fte. Houten heeft het hoogste aantal directe fte per 100 klanten. De gemeenten die deelnemen aan de benchmark Wwb 2010 van BMC Onderzoek hebben gemiddeld 4,10 fte per 100 klanten. Nieuwegein/Lopik zit onder dit gemiddelde en de overige gemeenten erboven.
1
Het aantal fte in de tabel is de formatie die wordt ingezet voor de uitvoering van Werk en Inkomen. Door de afdelingen sociale zaken worden daarnaast ook andere taken uitgevoerd: WMO, schuldhulphulpverlening, leerplicht. Omwille van de vergelijkbaarheid met de benchmark WWB is deze formatie niet meegenomen in deze tabel. De wijze waarop BMC de totale formatie van de afdeling Sociale Zaken heeft gesplitst in ‘Werk en Inkomen’ en in directe en indirecte fte’s en kosten is als bijlage opgenomen in het bijlagenboek.
4/24
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
Houten Aantal WWB/WIJ klanten Kosten W&I per klant
Lopik/Nieuwegein
Vianen
IJsselstein
339
876
209
359
! 6.298,-
! 3393,-
! 5663,-
! 6452,-
Fte W&I per 100 klanten
5,89
3,63
4,71
5,22
Direct fte per 100 klanten
3,04
2,99
2,36
2,01
Indirect fte per 100 klanten
2,86
0,64
2,45
3,21
Bovenstaande tabel moet met de nodige voorzichtigheid worden gelezen. Omdat gemeenten de uitvoering verschillend georganiseerd hebben, is een betrouwbare vergelijking van kosten en fte’s lastig te maken. Zo voert de ene gemeente de re-integratieactiviteiten uit met eigen mensen, terwijl een andere gemeente de re-integratieactiviteiten uitbesteed. Klantenbestand De gemeente Nieuwegein heeft het grootste klantenbestand2. De bijstandsdichtheid is in Nieuwegein ook het hoogste van de vijf gemeenten. In Nieuwegein is in 2010 het WWB/WIJ bestand het meest gegroeid; in de andere gemeenten niet of nauwelijks. In Vianen is het bestand licht gedaald. De dynamiek in het bestand is relatief groot: de in- en uitstroom bedraagt 40-55% van het bestand. Een en ander is in onderstaande tabel weergegeven. Houten
Lopik
Nieuwegein
Vianen
IJsselstein
Stand WWB/WIJ 1-1-2010
304
53
796
178
311
Uitkeringen per 1.000 inwoners
6,3
4,1
13,4
8,7
9,1
Instroom Wwb/WIJ 2010
174
23
318
70
143
Uitstroom Wwb/WIJ 2010
175
18
277
77
140
Stand WWB/WIJ 1-1-2011
303
58
814
171
314
Takenpakket en re-integratie Het takenpakket van de afdeling Sociale Zaken in de vijf gemeenten is op een aantal onderdelen gelijk, maar verschilt ook op onderdelen. In elke gemeente wordt de Wwb, IOAW, IOAZ, Wet investeren in jongeren (WIJ) en het minimabeleid uitgevoerd door de afdeling Sociale Zaken. De organisatie van de uitvoering van Wsw, Wet maatschappelijke Ondersteuning (Wmo), Wet educatie en beroepsonderwijs (Web), schuldhulpverlening en Wet inburgering (WI) verschilt per gemeente. De Wsw wordt door alle gemeenten, behalve Houten, uitgevoerd in de gemeenschappelijke regeling PAUW. Houten heeft een contract met UW-bedrijven voor de uitvoering van de Wsw. De re-integratie wordt op verschillende manieren georganiseerd. In Houten wordt re-integratie in samenwerking met een ROC in eigen beheer uitgevoerd door ‘Vakwerk’. In Nieuwegein zijn er contracten met diverse leveranciers. In IJsselstein voeren ook eigen ‘werkmakelaars’ re-integratie uit. In Vianen regelen klantmanagers trajecten op basis van een individueel contract met leveranciers.
2
Het aantal klanten WWB/WIJ wijkt af van het aantal uitkeringen doordat ook partners worden meegeteld bij
klanten.
5/24
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
Beleid Het beleid op het terrein van werk en inkomen is in hoge mate vergelijkbaar. Elke gemeente hanteert het uitgangspunt ‘werk boven inkomen’. Per gemeente zijn er accentverschillen hoe dit uitgangspunt praktisch wordt ingevuld. Elke gemeente streeft naar het behalen van de volgende doelen: • een rechtmatige uitkering voor degenen die dat nodig hebben; • beperking gemiddelde uitkeringsduur, een zo klein mogelijk Wwb-bestand; • minimavoorzieningen en ondersteuning voor hulpbehoevenden; • participatie verhogen door opleidingsmogelijkheden, re-integratie en inburgering; • een succesvolle schuldhulpverlening. Huidige samenwerking in de Lekstroomgemeenten Samenwerking tussen de Lekstroomgemeenten is momenteel te typeren als ad hoc. De gemeenten nemen deel in het MT Werkplein. De gemeente Houten is hierin echter niet op managementniveau vertegenwoordigd. Er is sprake van enige mate van beleidsafstemming op deelgebieden, en er wordt samengewerkt op het terrein van de interne controle. Ondanks diverse initiatieven is structurele samenwerking op dit moment niet aan de orde. 3.3
Uitgangspunten toekomstige samenwerking Op basis van de resultaten uit de onderzoeksfase beeldvorming zijn de volgende items uitgebreid besproken in de bijeenkomst met bestuurders en gemeentesecretarissen: • breedte van en stappen in de samenwerking; • lokale toegang/frontoffice; • klantregie; • regionaal beleid – lokaal beleid; • financiële solidariteit; • Sociale werkvoorziening. Hieronder worden de conclusies die de bestuurders en gemeentesecretarissen getrokken hebben over deze items puntsgewijs samengevat. Ze vormen – samen met de in paragraaf 3.1 genoemde randvoorwaarden – de uitgangspunten voor het schetsontwerp. Breedte van en stappen in de samenwerking • De samenwerking moet stapsgewijs vormgegeven worden vanuit een gedeeld beeld van de eindsituatie: één regionale uitvoeringsorganisatie W&I voor het Lekstroomgebied. • Er is overeenstemming over het beoogde takenpakket van de regionale uitvoeringsorganisatie W&I: het gehele takenpakket werk en inkomen. • De uitvoeringsorganisatie behoeft niet alles zelf volledig uit te voeren. Er kan ook dienstverlening ingekocht worden. • Men ziet geen overwegingen om per gemeente verschil te maken in de fasering en het tempo waarin onderdelen worden ondergebracht in de samenwerking.
6/24
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
Lokale toegang/frontoffice • De gemeenten hechten eraan dat burgers terecht kunnen bij een lokaal loket. • Hier wordt beoordeeld of iemand een klant is van de uitvoeringsorganisatie W&I. • Lokaal wordt bezien of een verbinding is te leggen, met bijvoorbeeld de Wmo. • De ‘echte’ intake vindt plaats bij de regionale uitvoeringsorganisatie. • Er mag geen sprake zijn van een dubbele intake. Klantregie • De uitvoeringsorganisatie W&I is verantwoordelijk voor instrumenteninzet op klantniveau. • Klantregie en trajectuitvoering worden niet gesplitst over gemeente en regionale uitvoeringsorganisatie. • De regionale uitvoeringsorganisatie verantwoordt zich bij de gemeenten over de inkomensvoorzieningen die voor burgers zijn getroffen, welke begeleiding naar werk of maatschappelijke participatie is ingezet en wat daarvan de resultaten zijn. Regionaal beleid – lokaal beleid • Er is een breed draagvlak om één regionaal beleid te voeren. • Eén regionaal beleid versterkt de positie naar externe partners, zoals werkgevers en maatschappelijke organisaties. • Regionaal beleid moet ruimte laten voor verbinding met lokale initiatieven. • Met één regionaal beleid kan de uitvoering efficiënter worden. • Uitzondering vormt het minimabeleid. Het bestuur hecht eraan het minimabeleid per gemeente vast te kunnen stellen, zodat rekening kan worden gehouden met lokale omstandigheden. Financiële solidariteit • Aan ‘één regionaal beleid’ is de conclusie verbonden dat de beschikbare middelen voor re-integratie/participatie (werkdeel) gezamenlijk worden ingezet. • Het risico op het inkomensdeel (budget, beschikbaar voor uitkeringen) wordt niet gedeeld en blijft bij de gemeenten afzonderlijk 3. Sociale werkvoorziening • Gezien het verschil in verzorgingsgebied en de lopende strategische discussie binnen de gemeenschappelijke regeling PAUW is het niet zinvol om nu na te denken over organisatorische integratie van (delen van) PAUW-bedrijven en de uitvoeringsorganisatie W&I. • Vooralsnog gaan we uit van een opdrachtgever-opdrachtnemerrelatie tussen de regionale uitvoeringsorganisatie W&I en de SW-bedrijven. • Aansluiting van (delen van) de SW-bedrijven bij de uitvoeringsorganisatie W&I van de Lekstroomgemeenten in de toekomst wordt niet uitgesloten.
3
Overweging: naast het gemeenschappelijke regionale beleid voor Werk en Inkomen zijn veel andere, niet direct beïnvloedbare factoren van invloed op het aantal uitkeringen.
7/24
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
Vormgeving van de samenwerking Er zijn verschillende manieren om een regionale uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen organisatorisch en juridisch vorm te geven. Dit is afhankelijk van de vraag hoe ver men wil gaan met het overdragen van bevoegdheden naar de regionale uitvoeringsorganisatie en de vraag hoe men de bestuurlijke en managerial aansturing wil borgen. Aan BMC is gevraagd om met een voorstel te komen voor de vorm waarin de beoogde samenwerking het best kan worden gegoten. Deze vorm treft u aan in hoofdstuk 5 van dit schetsontwerp.
8/24
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
Hoofdstuk 4 De nieuwe opgave: Werken naar vermogen 4.1
Wet werken naar vermogen In 2013 treedt de WWNV in werking. Burgers die nu een beroep doen op Wwb/WIJ, Wsw en Wajong worden ondergebracht in deze nieuwe regeling. Voor de doelgroep met de indicatie ‘beschut werken’ blijft de Wsw bestaan. Voor jonggehandicapten die volledig arbeidsongeschikt zijn, blijft de Wajong bestaan. Het UWV WERKbedrijf blijft verantwoordelijk voor de uitvoering. De gemeenten worden verantwoordelijk voor de uitvoering van de WWNV. De uitkeringsvoorwaarden van de WWNV zijn gelijk aan die van de Wwb. Werken beneden het Wettelijk Minimumloon (WML) wordt mogelijk, mits middels een onafhankelijke toegangstoets is vastgesteld dat iemand zodanige belemmeringen heeft dat loondispensatie gerechtvaardigd is. Bij werk beneden het WML verstrekt de gemeente een aanvullende uitkering. De hoogte daarvan is afhankelijk van het verdiende loon en van de huishoudsituatie van betrokkene. Financiën Het budget voor het verstrekken van uitkeringen gaat conform de systematiek van het inkomensdeel in de Wwb (objectief verdeelmodel). Er komt een ongedeeld reintegratiebudget met daarin het werkdeel Wwb (re-integratie) en de rijkssubsidie Wsw. Daaruit moeten de kosten van re-integratie en de kosten van de Wsw worden gedekt. Overgangsmaatregelen De huidige Wsw’ers behouden hun werkplek en arbeidsvoorwaarden (de rijkssubsidie daalt desondanks). Voor Wajong-uitkeringsgerechtigden (Wajongeren) die zijn ingestroomd tot en met 2011, maar die nog wel enig arbeidsvermogen hebben, geldt een aangepast regime. Hun uitkering gaat terug naar 70% WML, er geldt voor hen geen partner- en huishoudtoets.
4.2
De opgave voor de Lekstroomgemeenten Deze wijzigingen leiden tot de volgende verdeling van het aantal uitkeringsgerechtigden in de Lekstroomgemeenten4: Regeling Wwb/WIJ Wsw Wajong WWNV Geen uitkering Totaal 4
Lekstroom structureel 135 598 2.361 566 3.660
Deze opstelling is als volgt tot stand gekomen: in welke regeling zouden de mensen, die nu een Wsw-plek, Wwb-, WIJ of Wajong-uitkering hebben, belanden als de nieuwe wettelijke regels zouden gelden? Hierbij wordt voorbijgegaan aan overgangsmaatregelen. Er wordt ook geen rekening gehouden met effecten van beleid en conjunctuur op het aantal uitkeringen.
9/24
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
Door de wetswijziging neemt de gemeentelijke doelgroep aanzienlijk toe van 1.660 (Wwb/WIJ) tot 2.361 (WWNV): een toename van 40%. Het gezamenlijk beschikbare budget voor re-integratie (W-deel) bedroeg in 2010 in de Lekstroomgemeenten ! 6,1 miljoen. Door bezuinigingen neemt het budget af tot ! 3,3 miljoen in 2012 en loopt het verder terug tot ! 3,1 miljoen in 2015. 5 Als de verwachte tekorten op de uitvoering van de Wsw daarop in mindering gebracht worden, resteert in 2015 ! 1,3 miljoen6. Het budget dat nu beschikbaar is voor re-integratie van Wajongeren zal stapsgewijs overgaan van het UWV naar gemeenten. Uitgaande van een verdeling van het macrobudget over gemeenten naar rato van het huidige aantal Wajongeren zou dat voor de Lekstroomgemeenten om een bedrag gaan van naar schatting ! 975.000,—7. Ook de samenstelling van de doelgroep waar de gemeenten verantwoordelijk voor wordt, verandert. We hanteren daarbij een indeling die gebaseerd is op het uitgangspunt van de nieuwe wet: het theoretische verdienvermogen van mensen. Of mensen werkelijk in staat zijn om hun verdienvermogen te realiseren, hangt van allerlei factoren af; iemands motivatie, de conjunctuur, de ondersteuning die iemand krijgt et cetera. Als we landelijke cijfers over het verdienpotentieel van de doelgroep WWNV vertalen naar de Lekstroomgemeenten ziet de doelgroep er als volgt uit:8 Categorie
Verdienvermogen
Aantal (%)
Aanpak
Groep 1
" 100%WML
336 (14%)
Zelf regulier werk zoeken, handhaving
Groep 2
Tijdelijk < 100% WML
519 (22%)
Tijdelijke ondersteuning op weg naar regulier werk
Groep 3
Permanent tussen 20 en
1.222 (52%)
80% WML
Blijvende ondersteuning, werken met loondispensatie of met behoud van uitkering
Groep 4
Permanent < 20%WML
260(11%)
Dagbesteding/ Maatschappelijke participatie
De hier opgenomen aantallen zijn een grove indicatie in de structurele situatie (als de overgangsperiodes van Wajong en Wsw zijn uitgewerkt). De burgers in de Wajong (duurzaam volledig arbeidsongeschikt) en de Wsw (alleen beschut) vallen hier dus buiten. Wat betreft verdiencapaciteit zijn zij vergelijkbaar met groep 4 (permanent zeer laag)9. Deze eindsituatie wordt overigens pas na jaren bereikt. Ten opzichte van de samenstelling van de huidige Wwb-populatie neemt vooral het aandeel van groep 3 fors toe.
5
Berekening Divosa van ontwikkeling macrobudget evenredig vertaald naar de Lekstroomgemeenten. Macrobudget gaat van ! 1,336 miljard in 2011 naar ! 683 in 2015 (= 51%). Deze daling wordt overigens bijna geheel gerealiseerd in 2012. 6 Idem. Verwacht tekort op Wsw bedraagt landelijk in 2015 naar schatting ! 391 miljoen. Dan resteert landelijk in het ongedeelde re-integratiebudget ! 292 miljoen (= 22%). 7 Het macro budget voor re-integratie van Wajongeren bedraagt ! 122 miljoen. De 1.594 Wajongeren in de Lekstroomgemeenten vertegenwoordigen 0,8% van het totaal aantal Wajongeren (195.000). Overheveling start in 2013 met macro ! 13 miljoen (= ! 122.500,— voor de Lekstroomgemeenten) en loopt langzaam op. 8 Bron: Eén regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt; BMC voor Divosa, september 2010. 9 Het gaat in de Lekstroomgemeenten in de eindsituatie naar schatting om zo’n 600 Wajongeren (alleen uitkeringen) en 135 Wsw’ers (met een beschutte werkplek).
10/24
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
De verdeling van de onderscheiden doelgroepen naar gemeente (Nieuwegein en Lopik samen) ziet er als volgt uit: WWNV Groep 1 Groep 2 Groep 3 Groep 4 Totaal
Houten 70 108 254 27 458
Lopik/Nieuwegein 170 263 619 151 1.203
Vianen 31 48 114 33 226
IJsselstein 65 100 236 50 451
Lekstroom 336 519 1222 260 2.337
Samenvattend: • De doelgroep WWNV is 40% groter dan de doelgroep Wwb/WIJ. • Het beschikbare re-integratiebudget neemt af van ! 6,1 tot ! 2,3 miljoen. • De groep die is aangewezen op permanente ondersteuning (groep 3) neemt sterk toe. 4.3
Contouren nieuw dienstverleningsconcept De WWNV is een van de drie decentralisaties in het sociale domein. De gemeenten worden op termijn ook verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdzorg en het onderdeel begeleiding dat van de AWBZ overgaat naar de Wmo. In de drie decentralisaties staat een aantal kernbegrippen centraal: • Niet de voorziening staat centraal, maar: wat is nodig voor het resultaat? • De eigen verantwoordelijkheid van de burger staat centraal: de eigen kracht en mogelijkheden van de burger en zijn/haar omgeving worden maximaal benut. • De professional ondersteunt de burger en zijn/haar omgeving bij het zelf oplossen, alleen voor zover nodig. Deze aanpak biedt kansen om meer met minder te bereiken. Dit is noodzakelijk omdat gemeenten verantwoordelijk worden voor een grotere doelgroep, maar een veel kleiner budget krijgen. Door eenzelfde benadering te kiezen wordt het eenvoudiger om samen te werken tussen de kolommen (jeugd, Wmo, Werk en Inkomen). Ook dat draagt bij aan een beter resultaat voor burgers tegen lagere kosten. Hoofdlijnen dienstverleningsconcept voor vier groepen Op basis van de intake door de regionale uitvoeringsorganisatie wordt een professionele inschatting gemaakt tot welke doelgroep iemand behoort. Doorslaggevend daarbij is de inschatting van iemands potentiële verdienvermogen. Diagnose-instrumenten zijn daarbij ondersteunend10. Een groepsindeling is altijd voorlopig en niet definitief. Door benchmarking kan de indeling naar doelgroepen worden vergeleken en bijgestuurd11. De professional is verantwoordelijk voor de
10
Er worden per definitie fouten gemaakt bij de indeling aan de voorkant. Het is daarom beter te zorgen dat bij nader inzien foute indelingen makkelijk hersteld kunnen worden, dan te proberen deze fouten uit te sluiten met dure en tijdrovende diagnoses. 11 Indeling in doelgroepen kan uitlokken dat klanten in een ‘zo laag mogelijke doelgroep’ worden ingedeeld. Er is geen 100% betrouwbare voorspeller van verdienvermogen. BMC adviseert daarom niet te laten investeren in zwaardere diagnose, maar de indeling in doelgroepen te bewaken op basis van interne en externe benchmarking.
11/24
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
inzet van beschikbare instrumenten en het resultaat: burgers werken naar hun vermogen. Door de professionals ook budgetverantwoordelijk te maken, worden ze geprikkeld om doelmatig te werken en de mogelijkheden van maatschappelijke partners te benutten12. Het nieuwe dienstverleningsconcept betekent een breuk met de wijze waarop het klantmanagement momenteel wordt uitgevoerd. De klantmanagers treden nu op als regisseur en opdrachtgever. De uitvoering wordt veelal ingekocht en door andere (externe of interne) partijen uitgevoerd. Het dienstverleningsconcept gaat uit van een model waarin de professional zélf zijn of haar klant aan het werk helpt. Ervaringen hebben geleerd dat inkoop vaak niet het gewenste resultaat oplevert. Bovendien is er straks geen budget meer voor. Het voornaamste argument voor een andere werkwijze is echter dat de professional de klant en diens mogelijkheden het beste kent. In het nieuwe dienstverleningsconcept is er niet langer sprake van een splitsing tussen de klantmanager in de rol van regisseur/opdrachtgever en de rol van trajectbegeleider/werkcoach. Deze rollen worden geïntegreerd in één functie. Er is dan sprake van één professional die verantwoordelijk is voor de ondersteuning van de klant. De inkomensverstrekking wordt een ondersteunende backofficeactiviteit, aangestuurd door deze ‘klantbegeleider’. Het dienstverleningsconcept voor de onderscheiden doelgroepen wordt in onderstaande figuur samengevat. Figuur 1. Dienstverleningsconcept WWNV
12
12/24
Budgetverantwoordelijk betekent niet dat de individuele klantmanagers ook zelf re-integratiediensten inkopen. Ze zijn werk verantwoordelijk voor een optimale inzet van de beschikbare instrumenten tegen zo laag mogelijke kosten, zodat hún klanten werken naar hun maximale vermogen.
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
Doelgroep 1: verdienvermogen !100% WML Deze groep is in beginsel in staat normaal werk te doen (dat wil zeggen "100% WML verdienen). Het feit dat ze tóch een beroep doen op een uitkering kan liggen aan de conjunctuur, gebrekkige motivatie of ineffectief zoekgedrag. Tijdelijke of gedeeltelijke uitstroom uit de uitkering is normaal. De omvang van deze groep varieert sterk met de conjunctuur. Het dienstverleningsconcept voor deze groep heeft de volgende kenmerken: • Werkzoekenden zoeken zelf naar werk via beschikbare bemiddelingsinstanties: uitzendbureaus, vacaturesites, UWV WERKbedrijf (www.werk.nl). • W&I Lekstroom kan uitzendbureaus binnen de muren halen om de drempel te verlagen en kan afspraken maken over het ontsluiten van zijn bestand voor uitzendbureaus en over een eventuele bemiddelingsfee. • Niet re-integratietrajecten, maar gerichte handhaving (risicoprofielen) is het belangrijkste instrument dat W&I Lekstroom inzet voor deze groep. Reintegratietrajecten dragen niet bij aan een vergroting van het vinden van een baan voor deze groep. Handhaving echter wel. • Problemen op andere leefgebieden (schulden, gebrekkige opleiding, sociale contacten) zijn er vaak wel, maar kunnen ook aangepakt worden náást werk. • W&I Lekstroom zorgt dat tijdelijk werk loont: aan/uit zetten van de uitkering en aanvullende uitkering worden efficiënt verzorgd. • Sturen op: uitstroom uit de uitkering. • Partners: uitzendbureaus en UWV WERKbedrijf Doelgroep 2: verdienvermogen tijdelijk < 100% WML Deze groep burgers heeft zo veel ‘bijlagen’ dat ze nu geen kans maken om aangenomen te worden op een gewone werkplek, maar ze hebben wel de potentie om gewoon werk te kunnen doen. De oorzaken dat ze nu niet ‘werkgeschikt’ zijn verschillen, maar zijn veranderbaar: elementaire werknemersvaardigheden ontbreken; opleiding om eenvoudig productiewerk te doen ontbreekt; beroerde fysieke en/of psychische gesteldheid; chaos op het thuisfront. Het dienstverleningsconcept voor deze groep heeft de volgende kenmerken: • De klant wordt ondersteund om weer ‘werkgeschikt’ te worden: werkritme opdoen en opleiden. Van werknemersvaardigheden tot duale opleidingen. • Werkgeversbenadering: arrangementen met werkgevers om de doelgroep te plaatsen en begeleiden van werkgever en werknemer na plaatsing (nazorg). • De klant wordt in staat gesteld om de problemen op andere leefgebieden hanteerbaar te maken, zodat ze geen belemmering zijn voor werkhervatting13. • Sturen op: (duurzame) uitstroom uit de uitkering. • Partners: onderwijs, specialistische dienstverleners, ondernemers.
13
13/24
Niet al die problemen hoeven opgelost te zijn vóórdat iemand kan gaan werken.
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
Doelgroep 3: verdienvermogen blijvend tussen 20 en 80% WML Deze groep burgers heeft zo veel ‘bijlagen’ dat ze geen kans maken op werk tegen reguliere arbeidsvoorwaarden. De oorzaken lopen uiteen: fysieke, verstandelijke, psychische en/of sociale beperkingen. Er is wel kans op ontwikkeling, waardoor hun verdienvermogen toeneemt. Er is echter net zo goed kans op (tijdelijke) terugval. Een aanzienlijk deel van deze groep zal naar verwachting blijvend aangewezen zijn op werken beneden het WML (loondispensatie) en ondersteuning op de werkplek (jobcoaching). Voor de groep met een laag verdienvermogen (20-50% WML) ligt werken met behoud van uitkering meer voor de hand. Het is niet te verwachten dat mensen uit deze groep rechtstreeks in dienst komen bij een reguliere werkgever. Werkgevers schrikken terug voor de risico’s. Ze hebben meestal niet de expertise in huis om deze groep te begeleiden. Daarom ligt het meer voor de hand dat deze groep gedetacheerd wordt door detacheringsbedrijven die gespecialiseerd zijn in het werken met deze groep werknemers. Deze categorie klanten bestond ook al in de Wwb, Wsw en Wajong14. Door integratie van deze drie regelingen in de WWNV komen ze nu allemaal op het bordje van de gemeente. Gemeenten hebben geen ervaring met de werkgeversrol voor de groep die blijvend met loondispensatie gedetacheerd wordt. Het is dus logisch dat gemeenten voor deze groep samenwerking zoeken met andere partijen, zoals SW-bedrijven die daar wel ervaring mee hebben. Het dienstverleningsconcept voor deze groep heeft de volgende kenmerken: • Als op basis van de intake wordt ingeschat dat betrokkene in aanmerking komt voor toepassing van loondispensatie moet dit door een onafhankelijke instantie worden getoetst15. • Werkgeschikt maken: van het bijbrengen van werknemersvaardigheden tot duale opleidingen (bij de inlener). • Voor de groep die aan de slag kan met inzet van loondispensatie zoekt W&I Lekstroom naar een geschikt detacheringbedrijf. Dit kan één van de SW-bedrijven in de regio zijn of een marktpartij16. W&I Lekstroom verzorgt de aanvullende uitkering en bewaakt de periodieke herwaardering van de loonwaarde van betrokkene. • Voor de groep mensen met een laag verdienvermogen is detacheren met loondispensatie in de praktijk vaak (nog) niet haalbaar. Zij zijn aangewezen op werken met behoud van uitkering. W&I Lekstroom zoekt hiervoor de passende partner. Dit kan een SW-bedrijf in de regio zijn of een wijkwerkbedrijf. • Bij groep 3 wordt gestuurd op: het realiseren van een zo hoog mogelijke loonwaarde tegen zo laag mogelijke begeleidingskosten. • Partners: gespecialiseerde detacheringbedrijven, SW-bedrijven, speciaal onderwijs, praktijkonderwijs, ondernemers.
14
15 16
14/24
In de Wajong en Wsw wordt het instrument detacheren en jobcoaching nu reeds toegepast voor deze doelgroep. Voor de Wwb-doelgroep niet. In de Wwb is er wel ervaring met vrijwilligerswerk/werken met behoud van uitkering. Het is op dit moment nog onbekend of de wetgever daarvoor een instantie (UWV WERKbedrijf) aanwijst. Omdat er geen ervaring is met het detacheren van klanten ligt het niet voor de hand deze rol te beleggen bij W&I Lekstroom. Het is echter ook nog onzeker welke rol de SW-bedrijven in de regio gaan spelen op dit vlak. En ook nog niet veel marktpartijen die deze rol al vervullen.
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
Doelgroep 4: zeer beperkt verdienvermogen (< 20% WML) Het verdienvermogen van deze groep burgers is zo laag, dat de begeleiding bij activiteiten in de praktijk meer kost dan het werk van deze mensen oplevert. Het leveren van een ‘tegenprestatie’ is voor deze groep dus maar zeer beperkt mogelijk. Activering is het hoogst haalbare. Vanuit participatieoverwegingen wordt niet geaccepteerd dat deze groep ‘achter de geraniums’ blijft zitten. In deze groep zitten ook veel klanten met complexe problemen. Dat varieert overigens van zeer beperkte verstandelijke vermogens tot ernstige verslaving tot een combinatie van hoge leeftijd en slechte gezondheid. Deze groep burgers is vaak ook aangewezen op andere vormen van ondersteuning (zorg, maatschappelijke opvang, begeleiding, dagbesteding, en dergelijke)17. Het dienstverleningsconcept voor deze groep heeft de volgende kenmerken: • Geaccepteerd wordt (in ieder geval voorlopig) dat werk niet tot de mogelijkheden behoort voor deze groep burgers. • W&I Lekstroom laat activering en maatschappelijke opvang over aan maatschappelijke partners. Gemeenten moeten dan wel afspraken maken met zorg- en welzijnsinstellingen dat ze hun activiteiten (mede) op deze groep richten. Bijvoorbeeld in het kader van de decentralisatie van de AWBZ-functie ‘begeleiding’. • W&I Lekstroom stemt zijn dienstverlening af met de Wmo-loketten in de aangesloten gemeenten. W&I Lekstroom stelt zich bij deze klanten op als een van de spelers in het spel, en gezien de aard van de problematiek van de betrokken burgers, niet als regisseur of eerste speler. Het wordt makkelijker om op deze basis samen te werken als duidelijk is dat ook bij de andere instellingen de insteek is: als het even kan, werken naar vermogen. En als dat aan de orde is wordt W&I ingeschakeld om toeleiding naar de arbeidsmarkt te ondersteunen. 4.4
Lokale toegang, regionale uitvoering De Lekstroomgemeenten hechten aan de mogelijkheid van een lokale toegang tot de dienstverlening op het gebied van Werk en Inkomen. De Lekstroomgemeenten hechten ook aan een effectieve vervulling van de poortwachterfunctie bij de toegang tot een uitkering in het kader van WWNV. BMC adviseert om deze functie uit te laten voeren door de regionale uitvoerder W&I Lekstroom.
17
15/24
Burgers met een ‘zeer laag verdienvermogen’ zitten niet alleen in de WWNV, maar ook in de Wajong. De gemeente is niet verantwoordelijk voor de uitkeringsverstrekking aan deze groep, maar wel voor activering/begeleiding (de AWBZ-functie die gedecentraliseerd wordt).
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
Gecombineerd met de wens van een efficiënte uitvoering wordt de toegang tot sociale zekerheid als volgt vormgegeven: Figuur 2: Lokale toegang, regionale uitvoering
Toelichting: • Lokale klantcontactcentra (KCC) bieden informatie en advies aan burgers die een beroep doen op inkomensondersteuning van de gemeente. • De beoordeling of iemand in aanmerking komt voor een uitkering wordt gedaan door de regionale uitvoerder W&I Lekstroom. Daar wordt ook vastgesteld welke dienstverlening het meest passend is. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de kennis en diensten van partnerorganisaties die mogelijk al betrokken zijn bij deze klant. • Optioneel kan de regionale uitvoerder W&I in een gemeente de werk- en uitkeringsintake lokaal uitvoeren (tegen verrekening van de extra kosten die dit met zich meebrengt). • Aanvragen voor voorzieningen in het kader van het minimabeleid (waaronder bijzondere bijstand) kunnen ingediend worden bij een lokaal KCC. De verwerking van deze aanvragen gebeurt door de regionale uitvoerder W&I. Burgers die reeds klant zijn van de regionale uitvoerder W&I kunnen daar hun aanvraag rechtstreeks indienen. • De samenwerking met andere loketten (Wmo-loket, Centrum voor Jeugd en Gezin, RMC) wordt vooralsnog op cliëntniveau vormgegeven, als daar aanleiding toe is. Hoewel de ambitie is om de professionals in al deze loketten op vergelijkbare wijze naar burgers te laten optreden, is het nog te vroeg om nu al uit te gaan van één maatschappelijke intake18. 18
16/24
BMC adviseert om bij alle intakes in het sociale domein vanuit dezelfde uitgangspunten te werken: resultaat centraal; beroep doen op eigen kracht van de burger en omgeving; professional ondersteunt eigen kracht.
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
•
4.5
De stap van ‘lokale toegang’ kan ook worden overgeslagen. Te denken valt daarbij aan de (nieuwe) doelgroep van jongeren met een arbeidshandicap. Zij worden vaak vanuit hun vso- of praktijkschool begeleid naar werk/uitkering. Deze groep zal zich in veel gevallen rechtstreeks melden bij de regionale uitvoerder.
Werkgeversbenadering In het dienstverleningsconcept ‘Werken naar Vermogen’ ligt de nadruk op de aansluiting op de arbeidsmarkt. Afhankelijk van de doelgroep moeten klanten op eigen kracht, met tijdelijke ondersteuning of met blijvende ondersteuning, hun weg naar betaald werk zien te vinden. Om daar resultaat mee te kunnen boeken is een regionale werkgeversbenadering nodig die aansluit bij het dienstverleningsconcept. De werkgeversbenadering van W&I Lekstroom richt zich niet op het verzamelen van zo veel mogelijk vacatures voor reguliere vervulling. Dat laat W&I Lekstroom over aan de publieke (UWV WERKbedrijf) en private intermediairs (uitzendbureaus). W&I Lekstroom richt zich op het afsluiten van arrangementen met (groepen) werkgevers om burgers uit doelgroep 2 in te kunnen laten stromen. W&I Lekstroom doet een beroep op detacheringsbedrijven om mensen met loondispensatie (doelgroep 3) te laten werken bij reguliere bedrijven. Kenmerk van de werkgeversbenadering van W&I Lekstroom is samenwerking en het delen van werkgeverscontacten: met de private partners (uitzendbureaus), met de regio (Werk 030), met de SW-bedrijven (PAUW en UW bedrijven) en met private gespecialiseerde detacheringsbedrijven voor mensen met beperkte verdiencapaciteit. Deze omgeving is nog sterk in beweging en veel is nog onzeker. W&I Lekstroom kan zich als volwassen partner en opdrachtgever met massa opstellen. W&I Lekstroom blijft actief richting lokale MKB’ers en kan ook een rol gaan spelen in het bewerken van grotere accounts in de regio en het benutten van sectorafspraken. Door samen te werken in de regio kunnen werkgeverscontacten én geschikt aanbod gedeeld worden, waardoor meer matches tot stand komen.
17/24
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
Hoofdstuk 5 Organisatie van de samenwerking 5.1
Onderdelen van de samenwerking Uit het onderzoek is gebleken dat de Lekstroomgemeenten op de volle breedte van het takenpakket van werk en inkomen willen samenwerken. Dit biedt de beste kansen slagkracht te ontwikkelen en klaar te zijn voor de opgave die volgt uit de WWNV. Over de volle breedte wil zeggen: alle regelingen, taken en producten op het terrein van werk en inkomen van de respectievelijke gemeenten. Voorgesteld wordt om de uitvoering19 van onderstaande regelingen onder te brengen bij de regionale uitvoeringsorganisatie: • Wet werk en bijstand (Wwb)20; • Wet investeren in jongeren (WIJ)21; • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW); • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); • Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz); • Minimavoorzieningen (inclusief Bijzondere bijstand); • Wet Kinderopvang (WK) op cliëntniveau; • Gesubsidieerde arbeid (ex WiW/ID-banen); • Schuldhulpverlening. • Met ingang van 2013: de WWNV. Beleid De gemeenten willen inzetten op één regionaal beleid in de Lekstroomregio. Het regionale beleid vormt de basis voor een (nieuw) dienstverleningsconcept om de WWNV gezamenlijk uit te voeren (zie voorgaande hoofdstukken). De gemeenten willen de mogelijkheid behouden eigen accenten te leggen in het minimabeleid. Het is goed mogelijk om de regionale uitvoeringsorganisatie de naar verwachting kleine verschillen in het minimabeleid te laten uitvoeren. Verantwoording De financiële verantwoording naar het Ministerie van SZW over de inzet van de rijksmiddelen (uitkeringsgelden, participatiebudget) zal per gemeente plaatsvinden. De gemeenteraden afzonderlijk blijven de verantwoording over de besteding van de financiële middelen vaststellen. De benodigde verantwoordingsinformatie zal worden aangeleverd door de regionale uitvoeringsorganisatie. De colleges van B&W zullen, zoals nu ook het geval is, verantwoording afleggen aan hun gemeenteraden over de inzet en resultaten van hun middelen voor hun burgers. 19
20 21
18/24
Het integraal uitvoeren van de genoemde (ettelijke) regeling betekent inclusief processen zoals: intake, beschikken (toekennen/afwijzen), administreren, uitbetalen, debiteurenadministratie, beëindigingonderzoek, terugvoering en verhaal, handhaven et cetera. Met ingang van 2013 gaat Wwb op in de WWNV. Met ingang van 2012 vervalt de WIJ.
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
De kaderstellende en controlerende taken van de gemeenteraden blijven in tact. De vormgeving van cliëntenparticipatie door de cliëntenraden blijft ook een lokale aangelegenheid. Op termijn kan worden bezien of onder de WWNV een regionale cliëntenraad moet worden overwogen aangezien het beleid regionaal zal worden vormgegeven en uitgevoerd. 5.2
Organisatorische vormgeving samenwerking In de intentieverklaring is beschreven dat de gemeenten met samenwerking op het terrein van sociale zaken het volgende willen bereiken: • dat zo veel mogelijk mensen meedoen aan de samenleving en in hun eigen bestaan voorzien, bij voorkeur door deelname op de reguliere arbeidsmarkt; • een optimale match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt; • goede en efficiënte uitvoering van de sociale zekerheid in de regio; • beheersbare kosten van de sociale zekerheid. Uit de inventariserende fase van het onderzoek is gebleken dat de gemeenten doordrongen zijn van de noodzaak te innoveren. Dit is nodig om Werken naar vermogen voor zo veel mogelijk mensen te realiseren, tegen beheersbare kosten. Gecombineerd met het feit dat deze opgave met aanzienlijk krappere budgetten moet worden gerealiseerd, is geconstateerd dat het nodig is dat: • een nieuw dienstverleningsconcept wordt uitgewerkt; • er meer ruimte komt voor professionalisering en specialisatie; • samenwerking in netwerken van publieke en private partners intensiever wordt; • door schaalvergroting continuïteit wordt vergroot en kwetsbaarheid afneemt. De WWNV biedt één wettelijk kader voor de onderkant van de arbeidsmarkt; het gaat uit van één ongedeeld participatiebudget; dat beschikbaar is voor één doelgroep Werken naar vermogen; bovendien er is sprake van één regionale arbeidsmarkt. In het onderzoek is de conclusie getrokken dat één regionale uitvoeringsorganisatie de best passende organisatievorm is om straks klaar te zijn voor de nieuwe opgave.
5.3
Juridische vorm samenwerking Welke samenwerkingsvorm ook wordt gekozen, uiteindelijk is het niet het juridische construct dat bepalend is voor een effectieve en efficiënte uitvoering, maar de wijze waarop er door alle stakeholders invulling aan wordt gegeven. De kaderstellende en controlerende rol van de gemeenteraden zoals bepaald in de Wet dualisering gemeentebestuur blijft in alle samenwerkingsvormen overeind. In het onderzoek zijn verschillende juridische samenwerkingsvormen onderzocht en gewogen (zie de bijlagen voor een overzicht). BMC adviseert om de regionale uitvoeringsorganisatie op publiekrechtelijke basis vorm te geven in een Gemeenschappelijke Regeling met een Openbaar Lichaam. De verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen het bestuur van het Openbaar Lichaam en de gemeenten moet worden vastgelegd in de Gemeenschappelijke Regeling. De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de directeur worden vastgelegd in een directiestatuut. Verder adviseert BMC een Raad van Advies in te stellen die de directeur én het bestuur adviseert.
19/24
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
Hoofdstuk 6 Conclusie: regionaal samenwerken biedt meerwaarde 6.1
Inleiding De veranderingen in de sociale zekerheid, samen met de bezuinigingen en decentralisaties, vergroten de noodzaak van een effectieve en efficiënte uitvoering. Geconstateerd is dat door samenwerking en schaalvergroting dit bereikt kan worden zonder kwaliteitsverlies. De beoogde samenwerking kan meerwaarde opleveren voor de klant (werkzoekende en werkgever) en de arbeidsmarkt, en levert daarnaast een efficiëntere uitvoering en doelrealisatie op.
6.2
Kwaliteit dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers De dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers zal veranderen op basis van het dienstverleningsconcept dat gebaseerd is op de beleidsmatige en financiële veranderingen in de sociale zekerheid. Regionale samenwerking levert meerwaarde voor de burger op omdat het de professionaliteit van de dienstverlening versterkt ondanks de forse bezuinigingen. Om deze veranderingen op te vangen is innovatie en ontwikkelkracht nodig. Dit kan beter op de schaal van de Lekstroomgemeenten dan op het niveau van de gemeenten. Per gemeente zijn de aantallen per doelgroep te klein om een krachtige dienstverlening te organiseren. Richting werkgevers is een gecoördineerde benadering regionaal beter mogelijk. Regionaal samenwerken biedt mogelijkheden om op doelgroepniveau afgestemde dienstverlening te organiseren. De regionale kracht wordt gecombineerd met behoud van een lokale ingang voor burgers. In beginsel heeft de lokale ingang (KCC) de functie van informatie en advies over werk en inkomen en de functie van aanvragen innemen in het kader van het minimabeleid. Een gemeente kan er voor kiezen om ook de intake in het kader van een uitkeringsaanvraag WWNV lokaal uit te laten voeren (door de regionale organisatie).
6.3
Aansluiting arbeidsmarkt en onderwijs effectiever De werkgeversbenadering van de Lekstroomgemeenten wordt effectiever door regionaal samen te werken omdat: • meer werkgevers bereikt kunnen worden; • er voldoende volume is om de vraag van werkgevers te bedienen; • werkgevers op een hoger professioneel niveau worden benaderd; • de Lekstroomgemeenten tezamen een sterkere gesprekspartner zijn in de regionale samenwerking (met de regio Utrecht, het UWV WERKbedrijf en met de SW-bedrijven). Hierdoor kunnen burgers uit de Lekstroomgemeenten beter profiteren van contacten met grotere werkgevers en van sectorafspraken die op dat niveau worden gemaakt; • de Lekstroomgemeenten gezamenlijk een sterkere speler zijn bij het maken van afspraken met private en publieke partners.
20/24
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
Voorwaarde is dat regionale samenwerking de bestaande contacten met lokale MKB-bedrijven niet verwaarloost. In de relatie naar het onderwijs (ROC) zijn de gemeenten samen een sterkere partner bij inkoop. Er zijn betere afspraken mogelijk geworden met gecertificeerde leerwerkbedrijven in sectoren waar werk is dat geschikt is voor de doelgroepen. Niet alleen de participatiebudgetten worden fors gekort, ook de educatiegelden lopen terug. Dit betekent dat aanbodversterking met inzet van het onderwijs slechts selectief kan plaatsvinden. Met name voor groep 2 (tijdelijk minder dan 100% WML) verwachten we dat inzet van het onderwijs kan bijdragen aan competentieontwikkeling en het versterken van basisvaardigheden die nodig zijn bij het vinden van werk. 6.4
Doelrealisatie verbetert Regionale samenwerking is een voorwaarde voor een betere realisatie van doelen omdat de beleidsmatige en financiële uitdagingen een innovatievermogen vragen dat groter is dan wat de afzonderlijke gemeenten kunnen mobiliseren. Per onderscheiden doelgroep zijn de aantallen per gemeente te gering om tot een effectieve aanpak te komen. Dat geldt zowel voor de noodzaak om klanten groepsgewijs te benaderen als om tot effectieve afspraken met externe partners te komen. De Lekstroomgemeenten zullen moeten investeren in de relatie met partners om ze in beweging te krijgen. Alleen op die manier is te verwachten dat deze partners een aanbod zullen doen dat aansluit bij het dienstverleningsconcept. De capaciteit die dit vraagt kan alleen vrijgemaakt worden als dit voor meerdere gemeenten tegelijk gedaan wordt.
6.5
Efficiencyvoordelen beperkt De bijdrage van regionale samenwerking aan een efficiëntere bedrijfsvoering en lagere uitvoeringskosten is beperkt, omdat de uitvoering in de Lekstroomgemeenten gemiddeld al behoorlijk efficiënt is. Er kan bespaard worden op een aantal indirecte functies. Er staan echter ook risico’s van kostenverhoging tegenover (zie bijlage). De inschatting van de potentiële efficiencywinst is overigens gebaseerd op de uitvoering van de huidige socialezekerheidsregelingen waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn. De schaalvoordelen op het gebied van werk en activering zijn moeilijk in te schatten omdat een nieuw dienstverleningsconcept wordt ingevoerd. Er zijn in ieder geval kostenvoordelen te boeken bij (beleids- en organisatie)ontwikkeling en in de contacten met externe partners, ten opzichte van de situatie waarbij de Lekstroomgemeenten deze uitdaging ieder voor zich op zouden pakken.
21/24
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
Uitvoering van sociale zekerheid is mensenwerk. De belangrijkste uitvoeringskosten zijn de personeelskosten. BMC heeft de huidige formatie-inzet van de gemeenten vergeleken met de normatief berekende formatie voor een sociale dienst met een klantenbestand dat ongeveer gelijk is aan het gezamenlijke klantenbestand van de Lekstroomgemeenten. Dit geeft het beeld zoals weergegeven in onderstaande tabel. Houten
Nieuwegein
Vianen
IJsselstein
en Lopik klanten
Totaal
Referentie-
Lekstroom
gemeente
339
876
209
359
1.783
1.874
10,29
26,20
4,73
7,22
48,44
93,37
9,69
5,60
5,12
11,52
31,93
16,6
19,98
31,80
9,85
18,74
80,37
109,97
5,89
3,63
4,71
5,22
4,5
5,86
W&I fte W&I direct fte W&I indirect fte W&I totaal fte W&I per 100 klanten
Kanttekeningen: • In Nieuwegein (en Lopik) wordt re-integratie uitbesteed. In IJsselstein, Houten en Vianen wordt een belangrijk deel van de re-integratie door eigen formatie uitgevoerd. • In de referentiegemeente wordt een belangrijk deel van de re-integratie zelf uitgevoerd. Laten we die formatie (11,89 fte) buiten beschouwing, dan is het aantal fte per 100 klanten in de referentiegemeente 5,23. • In Nieuwegein (en Lopik) zijn de meeste indirecte functies (beleid, financiën, control) buiten de afdeling Sociale Zaken belegd (zijn dus onderdeel van de toe te rekenen overhead).22 • Toegerekende overheadkosten blijven buiten beschouwing. Ook hierbij is sprake van aanzienlijke verschillen tussen de Lekstroomgemeenten. • De formatie-gegevens van de referentiegemeente betreffen 2010. In een aantal van de Lekstroomgemeenten is i.v.m. bezuinigingen de formatie in 2011 al teruggebracht t.o.v. 2010. • In de benchmark WWB is de gemiddelde formatie per 100 klanten: 4,1. Op basis van deze globale vergelijking komt BMC tot de volgende conclusies over mogelijke efficiencyvoordelen door regionale samenwerking: • Er zijn – gemiddeld voor de Lekstroomgemeenten – geen substantiële besparingen op direct personeel te verwachten als gevolg van de vorming van één regionale uitvoeringsorganisatie.
22
De indeling in directe en indirecte kosten wijkt in de benchmark WWB wijkt af van de indeling direct-indirect die
gehanteerd is bij de Lekstroomgemeenten.
22/24
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
Er zijn grote verschillen in de directe en indirect formatie tussen de Lekstroomgemeenten. Voor de gezamenlijke uitvoeringsorganisatie zal één gezamenlijke norm voor de formatie vastgesteld moeten worden. • Voor zover er besparingsmogelijkheden zijn, zitten die bij de indirecte functies. Een belangrijk voorbehoud bij deze conclusies moet gemaakt worden voor het onderdeel re-integratie. Ten opzichte van de referentiegemeente zetten de Lekstroomgemeenten gemiddeld minder (eigen) formatie in voor re-integratie23. Het dienstverleningsconcept vraagt juist om een groter accent in de normatieve inzet op re-integratie/activering. Deze ruimte moet gecreëerd worden binnen de nu beschikbare directe formatie. •
6.6
Quickwins Op korte termijn kan er meerwaarde gerealiseerd worden door een aantal concrete punten regionaal op te pakken: • Het belangrijkste: zorg voor een gezamenlijke voorbereiding op de WWNV. Vorm daartoe één gezamenlijke beleidspool die het regionale beleid voorbereidt. Stel uniforme nieuwe verordeningen op. • Zorg ervoor dat er in 2012 één regionaal werkgeversteam ontstaat waarin de werkgeverscontacten van de gemeenten worden gedeeld. Er wordt ingezet op regionale werkgelegenheidsprojecten en werkgeversarrangementen. Daarnaast wordt er namens de vijf Lekstroomgemeenten opgetrokken naar partners als UWV WERKbedrijf, SW-bedrijven, scholingsinstituten en andere partners. • Ga bij de voorbereiding op de nieuwe Wet op de schuldhulpverlening regionaal aan de slag met de voorbereiding (één gelijkluidende verordening) en implementatie van deze wet. • Pak de veranderingen die momenteel in de Wwb moeten worden doorgevoerd gezamenlijk op (zoals de gezinstoets) • Maak gebruik van elkaars bestaande re-integratiefaciliteiten en -voorzieningen en leer op deze wijze elkaars best practices kennen in voorbereiding op het nieuw te ontwikkelen dienstverleningsconcept.
6.7
Betere uitvoering WWNV door samenwerking BMC concludeert samenvattend dat samenwerken op het niveau van de Lekstroomgemeenten in een regionale uitvoeringsorganisatie W&I, met één beleid, één begroting en onder aansturing van één bestuur in de eerste plaats een betere uitgangspositie oplevert om met een vernieuwd dienstverleningsconcept de Wet Werken naar Vermogen effectief uit te voeren. Het gaat daarbij zowel om de ontwikkelkracht om de noodzakelijke vernieuwing vorm te geven, als om de noodzakelijke slagkracht in de uitvoering, als om de noodzakelijke specialisatie in de uitvoering. De mate waarin de gemeenten er gezamenlijk in slagen zo veel mogelijk mensen bij werkgevers te plaatsen is bepalend voor het financiële resultaat op de WWNV. Hoe meer het verdienvermogen van burgers wordt gerealiseerd, hoe lager het beroep op uitkeringsgelden.
23
23/24
Gemiddeld. Zo zet gemeente Houten nu relatief al wel meer eigen formatie in voor re-integratie dan de referentiegemeente.
SCHETSONTWERP REGIONALE SAMENWERKING SOCIALE ZAKEN
Daarnaast levert een gezamenlijke uitvoering van de WWNV nog op: • een, naar verwachting beperkte, besparing op de uitvoeringskosten; • aanzienlijke schaalvoordelen op het terrein van inkoop en ondersteunende diensten; • een impuls voor het versterken van de kwaliteit van de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers; • een beter arbeidsmarktbereik en een gecoördineerde werkgeversbenadering; • meer mogelijkheden om met maatschappelijke partners tot afspraken te komen over hun bijdrage aan werk en participatie van de doelgroep.
24/24