Samenwerkingsverband HooglandIndianen
Aardappel en voedselcrisis: antwoorden uit de Andes
Inhoudsopgave
blz
De Andes: geboortegrond van de aardappel
5
Traditionele landbouwmethoden
8
Reis over de wereld
12
Aardappelproductie wereldwijd
15
Technologische ontwikkelingen
19
Beperkingen van westerse teeltmethoden
20
Aardappels: het antwoord op de voedselcrisis?
23
Terug naar de roots
26
Wat kan Nederland doen?
27
Aardappelprojecten die de SHI heeft gesteund
30
Ter introductie De aardappel staat weer in het centrum van de belangstelling: de Verenigde Naties hebben 2008 uitgeroepen tot het Internationale Jaar van de Aardappel. De pieper moet een rol spelen bij het te lijf te gaan van de huidige voedselcrisis in de wereld. Wij hebben voor deze gelegenheid de geschiedenis van de aardappel, dat typische Andesgewas, weer eens kort op een rijtje gezet. En we komen tot de conclusie dat de kennis en biologische rijkdom van de inheemse Andes volken nog volop actueel is, en goede aanknopingspunten biedt voor het wereldvoedselvraagstuk. Een historische kans om de groene revolutie opnieuw uit te vinden, en op ecologische leest te schoeien. Door het hele boekje heen vindt u verhalen van zomaar een paar families uit Peru, die allemaal een lange traditie en een grote kennis hebben op het gebied van het telen van aardappelen. Zij werken samen met het Centro Internacional de la Papa, het internationale aardappelonderzoekscentrum in Peru, bij het in kaart brengen van één van hun schatten, de vele inheemse aardappelvariëteiten (zie voor meer informatie de Catalogus van inheemse aardappelrassen van Huancavelica, Peru die het CIP uit heeft gebracht). Een speciaal woord van dank wil ik geven aan Stef de Haan, die als aardappelexpert werkt bij het CIP . Met zijn kennis, advies en fotomateriaal heeft hij een belangrijke bijdrage geleverd aan deze publicatie.
Lucienne Berenschot Stichting Samenwerkingsverband Hooglandindianen
Familie Ramos Parí (Villa Hermosa, wijk Tunso)
Don Armando Ramos Cóndor, 27, en zijn vrouw Doña Aidé Parí Castro, 21, wonen in de barrio Tunso in Villa Hermosa. Don Armando is daar geboren, maar doña Aidé komt van een ander dorp. Ze wonen met hun kinderen Efraín (2) en Maribel (6). Don Armando heeft veel variëteiten gekregen via zijn vader, don Juan Ramos Cóndor. Armando: “Sinds mijn grootouders houden we ons met de inheemse aardappel bezig, mijn ouders hebben ze aan mij nagelaten als erfenis. De laatste jaren heb ik variëteiten vermeerderd door uitwisseling met buren en met boeren uit andere dorpen.”De familie houdt zich met landbouw en veeteelt bezig. Armando vervolgt: “Ik heb die aardappels om te eten en om op de markt te verkopen, maar ik doe er ook ruilhandel mee. De inheemse aardappels zijn een schat van Huancavelica en van heel Peru.”
Foto: Stef de Haan
De Andes: geboortegrond van de aardappel
De aardappels die wij eten, stammen af van wilde planten uit de Andes. Zo’n 6000 jaar voor Christus, begonnen jagers en verzamelaars rond het Titicacameer die voor het eerst te verbouwen om zijn eetbare knolletjes. Het meer ligt op de grens van het huidige Peru en Bolivia, op 3.800 meter boven zeeniveau. Van daaruit verspreidde de aardappelteelt zich naar andere delen van het hooggebergte, en ging een steeds belangrijker rol spelen. De aardappel werd, samen met maïs, de basis voor de voedselvoorziening.
Foto: SHI archief
Deze beide gewassen, en de ontwikkeling van ingenieuze landbouwtechnologieën (irrigatiesystemen, terrassenbouw, vorstbestrijding, etc.) boden een zo grote voedselzekerheid, dat grote beschavingen tot bloei konden komen. De Huari cultuur in Ayacucho en het Tihuanacu rijk rond het Titicaca meer zijn daar voorbeelden van.
Ook aan de kust, waar de aardappel niet groeide maar door handel bekend werd, verwierf de knol zich een belangrijke plaats in het voedingspatroon. In gebruiks- en kunstvoorwerpen van bij voorbeeld de Moche cultuur is de aardappel terug te zien.
Aardewerk kruiken in de vorm de aardappel uit de Moche cultuur, Noord Peru (100 v Chr tot 700 n Chr)
Foto’s: SHI archief
Toen de Inca’s aan de macht kwamen, rond het jaar 1.400, bouwden zij voort op de landbouwkennis van de onderworpen culturen. De maïs werd beeldbepalend voor het Inca rijk, maar de aardappel speelde een doorslaggevende rol in de voedselveiligheid. Vooral van de chuño, een verwerkte vorm van aardappels die lang houdbaar is, maakten de Inca’s dankbaar gebruik: het was het voedsel waarmee het leger en de slaven werden gevoed, de tambo’s (rustplekken) langs de verbindingsroutes bevoorraad werden, en de voedselreserve bij tegenvallende oogsten
Chuño, en een variant, tunta geheten, worden nog steeds geproduceerd in de Andes. Door middel van een soort vriesdroogmethode wordt al het vocht aan de aardappel onttrokken en houdt men een compact en licht zetmeel product over, dat lang houdbaar is. In de nachten dat men strenge vorst verwacht worden de aardappels gelijkmatig over de grond verspreid. Zo worden ze blootgesteld aan de kou, tot ze geheel bevroren zijn. Foto: Stef de Haan
Overdag wordt het vocht uit de pieper geperst, vaak met de voet, en laat men de gedehydrateerde knollen drogen in de felle zon. Foto: SHI archief
Bij de chuño negro wordt de schil niet verwijderd. Dat maakt het product donkerbruin tot zwart van kleur. Voor gebruik wordt hij één of twee dagen in de week gezet, om de bittere smaak kwijt te raken. Chuño negro wordt vooral in soepen gebruikt.
De verwerking van aardappel tot tunta neemt zo’n 50 dagen in beslag. Daarin vindt selectie, vriesdrogen, onderdompelen in water, vriesdrogen en verwijderen van de schil plaats, en tenslotte drogen. De tunta is rijk aan calcium, ijzer en fosfor en is onder andere goed bij het bestrijden van maagzweren en osteoporose.
Een speciale soep, met ingrediënten die symbolisch zijn voor leven en voortplanting, wordt genuttigd, waarbij natuurlijk een deel wordt geofferd aan Pachamama. Ten slotte worden de versierde aardappels in de voren gelegd, nogmaals besprenkeld met chicha (mais’bier’), en toegedekt.
Bij de oogst worden feesten gevierd om het geschonken voedsel te vieren, en Pachamama te “betalen” met offers in de vorm van drank en cocablaadjes.
Cocablaadjes en chicha horen onlosmakelijk bij rituelen
De teeltcyclus wordt wel vergeleken met de levenscyclus. Op het moment van planten, is de aardappelplant als een dochter: ze wordt toegedekt met aarde, zoals een baby in de luiers wordt gelegd. Uit de aarde kan ze haar voeding halen om te groeien. Wanneer de plant volgroeid is en gaat produceren, is ze als een zuster. En na de oogst is ze als een moeder: dan is het haar beurt om te verzorgen, door voedsel te schenken.
Familie Palomino Carvajal (Dos de Mayo)
Don Victor Palomino Matamoros, 38, en zijn vrouw Doña Paulina Carvajal Palomino, 37, hebben altijd in Dos de Mayo gewoond. De moeder van Victor, Nicolasa Matamoros de la Cruz, is 99 jaar en woont bij de familie in; zij waakt over de variëteiten die haar voorouders hebben overgeleverd. De kinderen die nog thuis wonen zijn Beatriz (3), Ana (6), Néstor (7), Bertha (9), Sulma (12) Vilma (15) en Olga (18). De familie bewaart vele variëteiten van de inheemse aardappel. Ze hebben ze geërfd en zorgen er met toewijding voor. Paulina vertelt: “Sinds tien jaar vermeerderen wij verbeterde aardappels en sinds twee jaar verbouwen we een paar nieuwe variëteiten als Muru Wayru, Peruanita en Comotillo. Het grootste deel van variëteiten verbouwen we voor eigen consumptie.” Na het oogsten van de qatun tarpuy (grote pootaardappel), gaat Don Victor altijd op reis om ze te ruilen tegen maïs.
Foto: Stef de Haan
Reis over de wereld
In de 16 eeuw namen Spanjaarden de aardappel mee naar Europa, waar hij als eerste in Engeland en Spanje arriveerde. Vervolgens reisde de plant verder langs adellijke kringen en botanische tuinen naar Italië, België en vervolgens Oostenrijk. e
Foto: ontleend aan CIP website
De plant werd vooral bewonderd om zijn bloemen, van aardappel consumptie was nog geen sprake. Veel knollen produceerde de plant overigens niet in het begin, want hij moest danig wennen aan de nieuwe omstandigheden. Vooral het verschil in daglengte speelde daarbij een rol.
Het duurde wel even voor de aardappel in zwang kwam als voedingsmiddel. De rijken vonden het meer voer voor de varkens, de boeren dachten dat de knol – net als de plant en zijn bessen – giftig was. Ook werd wel gezegd dat het duivelsknollen waren, omdat ze zich vermeerderden zonder te zaaien.
Familie Janampa Martínez (Comunidad de Allato) Don Pelayo Janampa Roa, 55, en zijn vrouw Teresa Martínez Velito, 50, hebben heel lang in Allato gewoond, maar op dit moment wonen ze met hun kinderen in de stad Lircay. Hun kinderen zijn Lizeth (12), Anali Mónica (19), Wilder (20), Tania Marleni (25), Nery (27) en Javier (32). Don Pelayo vertelt: “De aardappels zijn een erfenis van mijn schoon-moeder Justa Velito Paquiyauri. Door haar hadden we diverse variëteiten, maar op de boerderij hebben we er in een jaar veel verloren toen we ze pootten in een lager deel, in Ninaqora Pampa; alleen de meest tolerante aardappels hebben overleefd. In de laatste jaren hebben we er weer variëteiten bij gekregen door ruilhandel, aankoop en uitwisseling.” De familie leeft van de landbouw, elk jaar zaaien ze hun akkers in Allato. Mijnheer Pelayo: “We houden de inheemse aardappels omdat ze gestoofd erg lekker zijn. We eten ze thuis, maar ze zijn ook voor de verkoop en om te ruilen.”
Foto: Stef de Haan
Aardappelproductie wereldwijd De productie van aardappels blijft stijgen. In 2007 was de totale productie ruim 320 miljoen ton, een kwart meer dan in 1991. Na 1990 is de productie in toenemende mate verschoven naar ontwikkelingslanden, terwijl de productie in gezamenlijke westerse landen iets afneemt.
Aardappelproductie in de wereld, 1991-2007, Bron: FAOSTAT
De top tien van aardappel producerende landen wordt op dit moment aangevoerd door China, die met 72 miljoen ton ruim een vijfde van de wereldproductie voor zijn rekening neemt. Daarna volgen Rusland en India. Nederland staat met 7,2 miljoen ton op de negende plaats. Onder de tien meest producerende landen is geen enkel Andesland. Het is overigens wel de vraag in hoeverre de productie van inheemse aardappels, die veelal voor eigen consumptie en de lokale markt zijn bestemd, in de officiële statistieken is meegenomen.
Azië (met China en India) en Europa (met Rusland en Nederland) zijn de werelddelen waar verreweg de meeste aardappels worden geproduceerd. Latijns Amerika heeft op dit moment de laagste productie, net iets minder dan Afrika.
Aardappelproductie per werelddeel, 2007, Bron: FAO
Ongeveer tweederde van de productie is voor menselijke consumptie bedoeld. Het resterende deel wordt voor verschillende doeleinden gebruikt. Dat varieert van veevoer tot de meest uiteenlopende industriële toepassingen van het zetmeel uit de aardappel: in lijm, medicijnen, biologisch afbreekbare materialen, textiel en papier. Opvallend is dat niet meer dan zes procent van de aardappelproductie op de wereldmarkt terecht komt. Dat komt omdat de aardappel een bulkproduct is, met een relatief lage waarde per volume eenheid. Dat maakt het transport kostbaar. De aardappel is daarmee een prima gewas voor voedselzekerheid: hij blijft waar je hem plant, en ‘loopt’ niet weg naar markten waar de prijs hoger is.
Volksvoedsel De aardappel heeft geen chique of exquise imago, maar is vooral bekend als volksvoedsel: degelijk en voedzaam, voor de gewone man. Denk maar aan schilderijen als de Aardappeleters van Vincent van Gogh, de Karige maaltijd van Israels, of aan onze eigentijdse friettenten.
De karige maaltijd van Jozef Israels
De aardappel is overigens ook gezond voedsel: naast vitamine C bevat hij calcium en proteïnen. Eén middelgrote aardappel bevat de helft van de dagelijkse hoeveelheid vitamine C die een volwassene nodig heeft. Rijst en tarwe hebben geen vitamine C. Gekookte aardappelen hebben een hoger eiwit gehalte dan maïs, en bijna tweemaal zoveel calcium.
Omdat de aardappel veel hogere opbrengsten geeft per hectare dan tarwe of rijst, kunnen met hetzelfde landbouwareaal meer mensen worden gevoed. En dat was hard nodig in het Europa van de 17 eeuw, waar grote groepen mensen op het randje van ondervoeding leefden. e
Je kunt zelfs stellen dat de Industriële Revolutie niet had kunnen plaatsvinden zonder de komst van de aardappel, die het mogelijk maakte om een snel groeiende stedelijke bevolking te voeden. Familie Cano Castillares (Huyata Corral) Don Ubaldo Cano Cahuana, 63, en zijn vrouw Donata Castillares Quispe, 53, zijn geboren en getogen in Huayta Corral. Ze wonen met hun twee zoons Jésus(14) en Merce (18). Mevrouw Ubaldo: “De aardappels heb ik van mijn schoonfamilie geërfd en mijn ouders hebben er ook nagelaten. Vanaf dat moment ben ik doorgegaan meer variëteiten te kweken om te ruilen met andere boeren.”De familie leeft van landbouw, veeteelt en handel. Don Ubaldo zegt: “ik heb hele speciale variëteiten maar die eten we thuis, ze komen niet eens op de markt.”
Foto: Stef de Haan
Technologische ontwikkelingen: de aardappel gemoderniseerd
Het kostte nogal wat tijd voor de aardappels uit de Andes aangepast waren aan de omstandigheden op het noordelijk halfrond. Vooral het verschil in daglengte was een moeilijk punt. Pas na 150 jaar waren er aardappel variëteiten die het goed deden bij de lange zomerdagen in Europa. Al die variëteiten stamden af van hetzelfde materiaal dat uit Zuid Amerika was meegebracht. De genetische basis was dus heel beperkt. Daarmee was de aardappel kwetsbaar: alle planten waren immers gevoelig voor dezelfde ziekten en plagen.
Het gevaar daarvan werd duidelijk in 1844-1845, toen een schimmelziekte de aardappels aantastte en de oogsten op het hele vasteland van Europa, van België tot Rusland, mislukten. Toen de ziekte ook in Ierland opdook, waar de aardappel het merendeel van de voedselproductie vormde, voltrok zich een enorme ramp: drie jaren op rij mislukte de aardappeloogst. Een hongersnood met meer dan een miljoen doden was het gevolg.
Dat was de directe aanleiding voor Europa en Noord Amerika om te gaan investeren in het verbeteren van aardappelrassen. Daarvoor moesten ze terug naar de Andes: vanuit Chili haalden ze nieuw materiaal om de in Europa gebruikte variëteiten te verbeteren.
Sinds die tijd is er in de westerse wereld vrijwel non stop gewerkt aan de veredeling van aardappelrassen. Lange tijd ging het om ‘klassieke’ veredeling, waarbij erfelijke eigenschappen van verschillende aardappels worden gecombineerd om een nieuwe variëteit met betere eigenschappen te creëren.
Sinds enkele decennia is de gentechnologie in opmars: daarmee wordt soortvreemd DNA ingebracht in het DNA van een plant, waardoor die nieuwe eigenschappen krijgt. Het gebruik van genetisch gemodificeerde gewassen is op veel plaatsen in de wereld, en ook in Nederland, nog volop onderwerp van debat. Eén van de nadelen is het gevaar dat met het inbrengen van stukjes DNA soms onverwachte eigenschappen worden meegegeven. Dit is o.a. gebeurd bij een aardappel die onbedoeld een stukje DNA in zich bleek te hebben dat resistentie tegen een antibioticum in de hand werkt. Nederland in de hoofdrol Nederland is wereldmarktleider in de handel in pootgoed. Jaarlijks exporteren we 700.000 ton pootaardappelen naar meer dan 80 landen. Dat staat gelijk aan ongeveer 70 procent van de wereldhandel (bron: Nederlands Instituut voor Pootaardappelen) Die productie is in handen van bedrijven. De rol van de overheid is erop gericht om gunstige randvoorwaarden te creëren voor de bedrijven, die immers een forse bijdrage aan onze economie leveren. De wettelijke bescherming van het kwekersrecht (patent) is daarvan wel de belangrijkste. In Nederland worden in totaal 116 aardappelrassen als pootgoed aangeboden. Best veel, maar een schijntje in vergelijking met de 4000 rassen die de boeren in de Andes gebruiken. Toch claimen de bedrijven dat zij voor bijna elk land ter wereld een passend ras hebben. Beperkingen van westerse teeltmethoden Vooral na 1960 zorgde de Groene Revolutie voor snelle ontwikkelingen. Er kwamen nieuwe variëteiten op de markt, die meer produceerden. De bijbehorende teeltmethoden zijn gebaseerd op monocultuur, gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen.
De moderne, westerse aardappelteelt heeft ontegenzeggelijk gezorgd voor hogere opbrengsten, en dus meer voedsel. Met het oogmerk het wereld voedselvraagstuk op te lossen zijn de nieuwe methoden ook geëxporteerd naar ontwikkelingslanden. Inmiddels is echter ook gebleken dat er belangrijke nadelen aan deze teeltwijzen kleven. In ontwikkelingslanden hebben kleine boeren een belangrijk aandeel in de binnenlandse voedselproductie. De veredelde variëteiten zijn lang niet altijd geschikt voor de vaak marginale omstandigheden waaronder zij moeten produceren. Bovendien vereisen het gepatenteerde pootgoed en de bijbehorende kunstmest en bestrijdingsmiddelen een financiële investering die kleine boeren vaak niet zelf kunnen opbrengen, en soms ook niet terugverdienen met hun opbrengst. Ze moeten lenen, en worden zo afhankelijk van banken of van de bedrijven die het pootgoed en bijbehorende inputs leveren. De intensieve teeltwijze heeft veel schadelijke effecten op de omgeving. Dat weten we ook uit eigen ervaring: verdwijnende natuurwaarden en soortenrijkdom, vervuiling van het water en uitputting van de grond zijn daar voorbeelden van. Over de gevolgen voor de menselijke gezondheid zijn wetenschappers het nog niet eens, maar zeker is wel dat wij allemaal residuen van bestrijdingsmiddelen in ons lichaam hebben. Als reactie op al die onheilstijdingen is de biologische teelt in opmars. En ten slotte zijn de aardappelrassen die in het westen zijn ontwikkeld ook nog eens minder voedzaam dan de oorspronkelijke rassen uit de Andes. De traditionele aardappels die Andes boeren telen, hebben anderhalf tot tweemaal zoveel droge stof, zijn rijker aan vitamine C en bevatten ijzer.
Familie Escobar Raymundo (Santa Cruz de Pongos Grande)
Don Cesario Escobar Ramos, 60, en zijn vrouw doña Maximiliana Raymundo Palomino, 61, hebben altijd in Santa Cruz de Pongos Grande gewoond. Ze leven er met hun kinderen Ernesto (28) en María (21) en vier kleinzoons: Efraín (5), Luis (7), Raúl (11) en Giler (15). Don Cesario vertelt:“De aardappels heb ik van mijn ouders die op de boerderij werkten, hier verbouwden mijn ouders weinig, op een paar perceeltjes. Sindsdien ga ik door met het uitbreiden van de aardappels die mijn ouders me hebben nagelaten.” De familie leeft van landbouw en veeteelt. Don Cesario: “Ik ben gehecht aan die variëteiten omdat ik me ermee identificeer; mijn aardappels worden er steeds meer doordat ik heb gekocht en ook geruild met mijn streekgenoten op agrarische markten. Op die markten houd ik de naam van mijn dorp Pongos Grande hoog.”
Foto: Stef de Haan
Aardappels: het antwoord op de voedselcrisis? Er is een voedselcrisis gaande in de wereld. De prijzen van voedsel op de wereldmarkt zijn sterk gestegen als gevolg van een toenemende vraag, en hogere productiekosten omdat brandstof en kunstmest duurder zijn geworden. Biobrandstoffen zijn verantwoordelijk voor bijna de helft van de stijging in consumptie in 2006 en 2007 volgens het IMF. Daarnaast neemt de consumptie toe in landen als China en India, en andere snel groeiende economieën. De prijzen van rijst en tarwe hebben recordhoogtes bereikt. Dat heeft geleid tot massale protesten in veel landen, waaronder Marokko, Egypte, Guinee, Mexico, Haïti, Jemen, Indonesië, Senegal en Uzbekistan. Overheden zijn naarstig op zoek naar mogelijkheden om voedsel betaalbaar te houden, en sociale onrust te voorkomen. De binnenlandse voedselproductie staat weer volop in de aandacht in ontwikkelingslanden, om de afhankelijkheid van import, en dus van de grillige wereldmarkt, terug te brengen. Tegen de achtergrond van deze crisis, hebben de Verenigde Naties 2008 uitgeroepen tot het Internationale Jaar van de Aardappel. Hernieuwde aandacht voor de aardappel en de rol die de knol kan spelen bij voedselzekerheid, lijkt op zijn plaats nu de honger in de wereld weer toeneemt.
De aardappel als redder in nood De aardappel heeft inmiddels een flinke reputatie als redder in nood. Niet alleen in de Incatijd legde hij de bodem onder de voedselproductie, ook de Ieren overleefden dankzij de aardappel. Frederik de Grote redde met zijn Kartoffelbefehl het Pruisische leger van de hongerdood, en Duitsland voedde zijn berooide bevolking na de tweede wereldoorlog met aardappelen.
Naast alle voordelen die de aardappel in het verleden bood: voedzaam, gezond, en een hoge productie, heeft hij nog een eigenschap die anno 2008 van grote waarde is. De aardappel is geen wereldmarktproduct, en daarmee veel minder gevoelig voor internationale prijsfluctuaties dan granen als rijst, tarwe en maïs. De vraag is alleen: hoe? Onze westerse productiemethoden lijken niet het meest geschikt te zijn voor landen met een grotendeels arme bevolking. Een kapitaalsintensieve manier van produceren is daar economisch riskant omdat de binnenlandse voedselmarkten weinig koopkrachtig zijn, en overheden vaak de prijs van basisproducten reguleren om die betaalbaar te houden voor iedereen. De kans dat de opbrengsten de kosten niet dekken, is in zo’n situatie groot. Bovendien laten de westerse productiemethoden vanuit ecologisch perspectief veel te wensen over. Daar mag je andere landen niet mee opzadelen. De huidige voedselcrisis en de aandacht voor de aardappel als bijdrage aan de oplossing daarvan, biedt een unieke herkansing om landbouwontwikkeling ditmaal anders, en beter te doen.
Familie Segama Velito (Allato)
Doña Juana Segama Velito, 48, woont met haar moeder Justa Velito Paquiyauri, 75, en drie kinderen: Vlady (5), Denny (11) en Liliana (11). Ze hebben altijd in Allato gewoond. Doña Juana vertelt: “Deze aardappels heb ik van mijn moeder en mijn grootouders die ze vroeger verbouwden. Het is een erfenis. Ik heb altijd meer dan 200 variëteiten gehad. De laatste jaren heb ik mijn aardappels vermeerderd door te ruilen met familie, en ik heb op markten gekocht. Maar ze hebben zich ook uit zichzelf vermeerderd: op mijn akkers verschijnen vanzelf andere variëteiten, daardoor zijn het er meer geworden”. De familie houdt zich bezig met landbouw en veeteelt, en elke zondag vertrekt Juana naar de markt in Lircay. Ze zegt:“Op een dag was ik op mijn aardappelveld en toen merkte ik dat ze die gestolen hadden. Ik had meestal een lage productie en het was dus niet niks om mijn aardappels te verliezen. Ik wou dat ik dood was en ik ben er ziek van geworden. Met de liefde van God ben ik beter geworden en heb ik mijn aardappels weer kunnen terugwinnen”.
Foto: Stef de Haan
Terug naar de roots
Dat het anders kan, bewijzen de traditionele teeltmethoden die hoogland boeren in de Andes tot op de dag van vandaag in ere houden. Met name de enorme rijkdom aan rassen die zij in stand hebben gehouden, biedt aanknopingspunten. Het gebruik van veel verschillende rassen maakt de gevoeligheid voor ziekten en plagen een stuk kleiner, en daarmee neemt de noodzaak om bestrijdingsmiddelen te gebruiken af. Bovendien is de brede genetische basis een prima vertrekpunt om sterke, robuuste rassen te ontwikkelen die bestand zijn tegen roest (Phytophtora infestans) en aardappel virussen. Daarmee worden boeren in Azië en Afrika minder afhankelijk worden van externe inputs, en kunnen zij hun eigen pootgoed blijven gebruiken en ontwikkelen. Het westerse pootgoed is na een aantal jaren meestal ‘op’, waardoor boeren steeds opnieuw pootgoed moeten kopen. De veelheid aan rassen vergroot de mogelijkheden om de juiste aardappels bij de uiteenlopende omstandigheden waaronder boeren in Azië en Afrika werken, te zoeken. Zo kunnen veel meer boeren in staat worden gesteld om aardappels te telen dan met westerse variëteiten, waar het meestal andersom gaat: daar moeten de ‘juiste’ condities worden gezocht bij de aardappel. Agrobiodiversiteit is bovendien een prima middel voor boeren om zich aan te kunnen passen aan wijzigingen in omstandigheden, bijvoorbeeld als gevolg van de klimaatsverandering. In de Andes gebeurt dat ook nu al.
Dat het hier om reële mogelijkheden gaat, en niet om naïeve dagdromerijen, bewijst het feit dat ze nu al al plaatsvinden. Vele grote en kleine organisaties, zoals het Internationale Aardappelonderzoek Centrum –CIP- in Perú, Proinpa, een nietgouvernementele organisatie in Bolivia, PRATEC en Chuyma Aru in Perú, hebben samen met Andes boeren veel traditionele kennis en een schat aan genetisch materiaal van andine aardappelrassen verzameld waar andere landen hun voordeel mee kunnen doen in de zoektocht naar een duurzame bijdrage aan de binnenlandse voedselproductie. Het CIP is samen met nationale overheden in Kenia, Nepal, Malawi en Ethiopië bezig om passende, resistente rassen voor aardappelteelt in die landen te selecteren en introduceren.
Wat kan Nederland doen? Wat kunnen rijke landen als Nederland doen om de hierboven geschetste ontwikkelingen te ondersteunen? Ze kunnen een rol vervullen in het creëren van de randvoorwaarden die een andere ontwikkeling, zoals hierboven geschetst, mogelijk maken. Denk daarbij bijvoorbeeld aan: • het ondersteunen van onderzoek naar de inheemse rassen en ecologisch verantwoorde teeltwijzen uit de Andes en hun toepasbaarheid in andere delen van de wereld; • overheden in ontwikkelingslanden ondersteunen bij het aanleggen van de nodige infrastructuur voor transport en handel tussen de productiegebieden van de aardappel en binnenlandse consumptiecentra;
• géén gebonden ‘ontwikkelings’hulp bieden waarmee Nederlandse bedrijven worden gefinancierd om hun aardappels en daaraan verbonden productiemethoden te exporteren naar arme, door honger geteisterde landen; • de Andesboeren hebben met het ontwikkelen en conserveren van 4000 inheemse aardappelrassen een prestatie van formaat geleverd. Menig natuurbescher-mingsorganisatie zou daar jaloers op zijn. Maar rijk zijn ze er niet van geworden. Door mee te delen in de (toekomstige) baten die hun aardappelrassen elders in de wereld genereren, kunnen zij hiervoor worden beloond (shared benefits). De internationale rechtsorde mist echter nog goede regelingen die de inheemse aardappelrassen als het collectief intellectueel eigendom van de hooglandbevolking kunnen veiligstellen. Nederland, een land vol creatieve en innovatieve denkers met veel kennis van internationaal recht en economie, kan zijn steentje bijdragen om hier verandering in te brengen. Naast deze voorwaarden op macroniveau, die internationaal geregeld moeten worden, blijft ondersteuning op lokaal niveau nuttig en nodig. De SHI zal dan ook doorgaan medewerking te verlenen aan kleinschalige initiatieven. Een paar voorbeelden hiervan vindt u op de volgende bladzijden.
Aardappelprojecten die de SHI heeft gesteund
De SHI steunt kleine projecten in de Andes met financiële bijdragen. Vaak gaat het om beginnende initiatieven, die zich nog moeten bewijzen en moeilijk elders kunnen aankloppen om steun. Hier vertellen we over een tweetal projecten die betrekking hadden op de inheemse aardappelteelt.
Inheemse aardappelteelt in Puno, Perú In de hooglanden van Puno, aan het Titicameer in Peru, zijn de broers Walter en Nestor Chambi bezig traditionele landbouwkennis en methoden weer in ere te herstellen. De broers zijn Aymara’s uit het gebied. Na hun studie landbouw werkten zij lange tijd binnen ontwikkelingsprogramma’s die de landbouw rond Puno probeerden te ‘moderniseren’. Geleidelijk aan kwamen zij tot de overtuiging dat van het ‘kopiëren’ van moderne landbouwmethodes weinig heil was te verwachten in hun leefgebied. Naast tegenvallende resultaten, sloten de westerse wereldbeelden niet aan op de indiaanse visie op de aarde. De broers besloten het roer om te gooien, en voortaan de landbouw in hun geboortestreek vanuit de traditionele kennis en wijsheid verder te brengen. Daarvoor richtten zij de organisatie Chuyma Aru op.
In het begin betekende dat een hele zoektocht. Zaden en pootgoed van inheemse landbouwgewassen waren met de introductie van ‘verbeterde’ soorten verdwenen, rituelen waren in de ban gedaan sinds de komst van de adventisten. En veel geld voor de nieuwe aanpak was er niet. De SHI heeft vanaf 1987-‘88 ondersteuning gegeven aan het werk van Chuyma Aru om de aanwezige inheemse aardappelrassen verder uit te breiden, en voor de bouw van een graanmolen op waterkracht.
Dat is goed gelukt. Chuyma Aru, en het werk dat zij deden, sloeg aan en al snel namen ontwikkelings-organisaties met meer financiële armslag de ondersteuning van Chuyma Aru over. Chuyma Aru kan inmiddels veel resultaten laten zien in de hooglanden van Puno: boerenfamilies beschikken weer over gemiddeld honderd inheemse aardappel rassen, landbouwrituelen zijn in ere hersteld, en het gebruik van chemicaliën en kunstmest is afgenomen. De terugkeer van de diversiteit in aardappelen heeft ook weer de traditionele uitwisseling van variëteiten op gang gebracht, op markten en bij andere gelegenheden, waardoor het netwerk en het onderlinge contact zijn versterkt.
Uitwisseling van aardappels op lokale markt in Puno
Hun werk beperkt zich niet tot aardappels: hun activiteiten richten zich ook op vervanging van de eucalyptusbomen, die veel water gebruiken, door inheemse boomsoorten. En er wordt gewerkt aan het inzetten van lama’s als lastdier, in plaats van ezels en muildieren. Een lama is even sterk als een ezel, maar eet minder, en geeft daarnaast ook wol en vlees.
Inheems pootgoed in Huancavelica, Perú In de hooglanden van Huancavelica, zo´n 4000 meter boven zeeniveau, zorgde zware nachtvorst in februari 2007 voor enorme misoogsten. De aardappel is het belangrijkste voedselgewas dat de indiaanse boeren hier verbouwen. Op kleinere schaal worden ook maïs, bonen, graan en oca geteeld. De inheemse aardappel vertoont uiterlijk weinig overeenkomst met ´onze´ aardappel, die ook zijn oorsprong in de Andes heeft. De indianen houden een indrukwekkende verscheidenheid van soorten in stand: knollen van uiteenlopende vorm, kleur en smaak, die goed zijn aangepast aan de extreme condities op deze hoogte. Het groeiseizoen is kort, en valt samen met de regentijd: de eerste maanden van het kalenderjaar. Dat is de enige tijd dat vocht- en temperatuursomstandigheden akkerbouwactiviteiten toestaan. In 2007 was echter sprake van zware nachtvorst in de nacht van 16 op 17 februari, midden in het groeiseizoen. De meeste planten zijn bevroren op het veld. Naar schatting op 80 procent van het hele landbouwareaal is de oogst verloren. In dorpen als Libertadores, Puma Rangra en Atalla is zelfs alles verloren gegaan. De enorme verliezen van 2007 kenden hun weerga niet: oudere boeren in het gebied herinnerden zich andere jaren met zware verliezen als gevolg van hagel of vorst, maar dankzij de indiaanse gewoonte om de akkers te spreiden ging nog nooit de complete oogst verloren. De wanhoop was groot: voedselzekerheid (naast voedsel was ook het zaai- en pootgoed verloren gegaan), inkomen en gezondheid waren in het geding. De Peruaanse overheid en particuliere hulporganisaties zouden waarschijnlijk hulp bieden aan het getroffen gebied door voedselhulp en pootgoed beschikbaar te stellen.
De kans was echter groot dat dan pootgoed van commerciële, westerse aardappelrassen zou worden verstrekt: dat is namelijk het makkelijkst te krijgen op de markt. Naast verschillen in voedingswaarde en smaak, was het maar de vraag of de verbeterde rassen aanslaan in de omstandigheden van het hoogland van Huancavelica en of zij zonder kunstmest en bestrijdingsmiddelen waren te verbouwen. De Universiteit voor Andes Ontwikkeling (UDEA) en de nietgouvernementele organisatie Intercambio Perú namen toen een initiatief om de getroffen boeren weer aan pootgoed van traditionele aardappelrassen te helpen. Het internationale aardappel instituut (CIP) hielp daarbij met materiaal en advies.
Boeren bij hun bevroren akkers
De SHI heeft een bedrag van 2000 euro geschonken om inheems pootgoed te bemachtigen voor de getroffen dorpen. Dat moest al op korte termijn gebeuren, meteen na de oogstperiode (juni). Een betrokken donateur deed daar nog eens 500 euro bovenop.
Met deze bijdrage zijn organisatie, transport en aankoop van pootgoed bekostigd waarmee zes indianen gemeenschappen, in totaal zo’n honderd families, tijdig van nieuw pootgoed konden worden voorzien voor het nieuwe seizoen. De verschillende soorten inheemse aardappels zijn gepoot op collectieve gronden van de gemeenschappen. (Voor meer informatie over dit project kunt U terecht op onze website www.hooglandindianen.nl)
Bedankt! Foto: Paul Los