Samenwerking Leven Lang Leren tussen Hoger Onderwijs en vrijwilligerswerk in Europa: Een reflectie op de nationale rapporten Oktober 2011 Nick Ockenden (IVR) 1. Inleiding VALUE (Volunteering and Lifelong Learning in Universities in Europe) heeft als doel de samenwerking tussen hoger onderwijs en vrijwilligersorganisaties te onderzoeken. De aandacht gaat specifiek uit naar de manieren waarop vrijwilligers op basis van hun lerervaringen in het vrijwilligerswerk zich toegang kunnen verscahffen en kunnen participeren in volwasseneducatie en leven lang leren op hoger onderwijs niveau. Eén van de resultaten van het VALUE project is de Nationale Rapporten. Ieder partnerland1 heeft een rapport geschreven waarin de aard en mate van samenwerking tussen het hoger onderwijs (‘University Lifelong Learning’ (ULLL)) en vrijwilligersorganisaties is belicht, inclusief ‘good practices’. In deze reflectie wordt de diversiteit in samenwerkingsvormen besproken en geanalyseerd aan de hand van een model met grosso modo drie hoofdvormen. Doel van deze reflectie is te leren van deze diversiteit en voorbeelden aan te reiken voor navolging. Deze refflectie is gebaseerd op de Nationale Rapporten van twaalf Europese landen, geschreven tussen eind 2009 en de zomer van 20112. De bevindingen in dit rapport zijn niet uitputtend en zijn bedoeld om een inkijkje te geven in de relevante thema’s. Voor meer informatie kunnen de volledige nationale rapporten worden gelezen op: www.valuenetwork.org.uk. Volledige referenties zijn beschikbaar in de nationale rapporten.
2. Het beeld van Europa Om de diversiteit aan samenwerking tussen ULLL en vrijwilligerswerk in Europa te kunnen beschrijven zijn drie modellen ontwikkeld, waarbij de interactie en de samenwerking variëren van veel tot redelijk en gering. Deze modellen 1 Exclusief CEV en EUCEN uit België die betrokken zijn als partners voor de verspreiding van resultaten. De nationale rapporten zijn beschikbaar op: www.valuenetwork.org.uk 2 Oostenrijk (2009), Duitsland (2010), Italië (2009), Nederland (2010), Hongarije (2011), Polen (2009), Roemenie (2011), Slowakije (2009), Slovenië (2009), Spanje (2010), Turkije (2010) en Engeland (2009).
1
suggereren niet dat het ene voorbeeld beter is dan het andere, maar demonstreert dat de praktijk in iedere situatie anders is. Elk model omvat de landen die het best binnen dat model passen. Sommige landen zijn echter in het ene model geplaatst maar hebben evenzogoed raakvlakken met een ander model. De grenzen tussen de modellen zijn veelal dan ook niet scherp afgebakend. Elk model zal worden besproken waarbij de belangrijke kenmerken van elk model aangegeven worden. 3. Model één: veel interactie Dit model omvat de landen Engeland, Duitsland, Nederland en Spanje waar meerdere voorbeelden van een grote mate van interactie zijn geobserveerd. Deze voorbeelden gaan om universiteiten die erkenning bieden voor de leerervaringen van werknemers van vrijwilligersorganisaties en diens vrijwilligers. In een onderzoek van de universiteit van Liverpool (Engeland) bleek bijvoorbeeld dat 23 van 128 universiteiten enige vorm van collectieve erkenning aanbieden voor personeel en vrijwilligers uit de vrijwilligerswerksector. Interactie kan zich ook ontwikkelen op een meer individuele basis. In Engeland hebben universiteiten een grote mate van autonomie om een eigen aanpak te ontwikkelen. Dit heeft in één geval geresulteerd in een innovatief partnerschap tussen de Universiteit van Liverpool en de ‘National Trust’. Universiteitspersoneel verzorgt colleges en cursussen aan publiek en vrijwilligers over de geschiedenis en architectuur van ‘Speke Hall’ (een lokale ‘national trust’). Vrijwilligers passen deze leerervaringen vervolgens direct toe binnen hun vrijwilligerswerk. De universiteit biedt de vrijwilligers ook een erkenningsproces (à la EVC) aan voor hun persoonlijke en professionele ontwikkeling. Spanje richt zich ook op het trainen van vrijwilligers, bijvoorbeeld door middel van colleges afgestemd op de leervragen van vrijwilligers. Een dergelijke aanpak is ook ontwikkeld in Duitsland waar meer dan 50 instellingen verspreid over het land een vorm van volwasseneneducatie aanbiedt aan vrijwilligers. De Universiteit van Duisberg-Essen heeft via het project UNIAKTIV bijvoorbeeld ruim 300 studenten binnen lokale non-profit organisaties ontwikkelkansen geboden, gericht op het ontwikkelen van doelmatige marktstrategieën of het uitvoeren van de bedrijfsadministratieve werkzaamheden. Karakteristieken Vrijwilligerswerk is een populaire activiteit in Duitsland, Spanje Nederland en Engeland. In Engeland toont onderzoek bijvoorbeeld aan dat ongeveer 40% van de mensen vrijwilligerswerk doet via een groep, club of organisatie, terwijl 34% van de mensen in Duitsland vrijwilligerswerk verrichtte in 2008. De participatie in Nederland ligt ongeveer op 35%. Vrijwilligerswerk wordt binnen deze landen ook veelal gewaardeerd door de overheden. In Nederland sponsort de overheid bijvoorbeeld het ‘nationale compliment’. Dit is een jaarlijkse prijs voor het beste vrijwilligersproject. 2
Overheden richten hun interesse ook op de link tussen vrijwilligerswerk en duurzame inzetbaarheid (employability), iets dat meer en meer relevant wordt na de ontwikkeling van de wereldwijde recessie, het volgende herstel en de bezuinigingen op de publieke uitgaven. Zelfs lang voor de recessie was er in Spanje een focus op het verstrekken van beroepsopleidingen aan werkeloze mensen. In Nederland heeft de overheid sinds de start van de economische crisis in 20083 samengewerkt met de vrijwilligerssector om het gebruik van de methodiek van het Erkennen van Verworven Competenties (EVC) te versterken. Hoewel dit vaak zeer gunstig voor de betrokkenen is, is er enige bezorgdheid dat de nadruk op het beroepselement van levenlang leren juist ten koste kan gaan van de participatie aan vrijwilligerswerk zelf. Hoewel ULLL en vrijwilligerswerk goed met elkaar zijn verbonden kunnen financiering en structurele problemen nog voor grote uitdagingen zorgen. Dit is vooral relevant in Engeland, waar door recente beleidsveranderingen de kosten voor een individu om een academische graad op hetzelfde niveau te behalen drastisch zijn gestegen. Dit bedreigt het bestaan van een leven lang leren programma binnen enkele universiteiten. Duitsland ervaart ook behoorlijke uitdagingen. De praktijk van het zgn. ‘service learning’4 heeft de neiging om ontwikkeld te worden binnen vaak starre kaders. Dit kan het vermogen om zich aan te passen aan de behoeften van vrijwilligersorganisaties beperken.
4. Model twee: enige interactie Dit model omvat de landen Oostenrijk, Italië en Slowakije. Er is enige mate van interactie tussen universiteiten en vrijwilligerswerk aanwezig, hoewel het over het algemeen gaat over studentvrijwilligerswerk (studenten die posities binnen vrijwilligersorganisaties invullen). Er zijn echter ook een aantal andere interessante voorbeelden die verder reiken dan het model van studentvrijwilligerswerk. In Italië worden bijvoorbeeld vrijwilligers en personeel van vrijwilligersorganisaties door universiteiten uitgenodigd om studenten te vertellen over hun werk. Er zijn ook voorbeelden van gezamenlijke onderzoeksprojecten die worden ondernomen tussen universiteiten en vrijwilligersorganisaties. In Oostenrijk bestaat een verregaande vorm van interactie doordat universiteiten daar trainingen aanbieden aan managers van vrijwilligersorganisaties. Karakteristieken Vrijwilligerswerk kan binnen deze landen een zeer populaire activiteit zijn, zoals in Oostenrijk (44%) en Slowakije (33%). In Italië, waar op dit moment een lager 3
De recessie verwijst naar de economische vertraging in 2008. De nationale rapporten zijn geschreven voor de crisis in de gehele Eurozone in de zomer 2011. Houd daarom geen rekening met recente economische ontwikkelingen als u dit rapport leest. 4 Service-learning is een methode van lesgeven, leren en reflecteren. Als lesmethode, valt het onder ervaringsgericht onderwijs.
3
niveau van participatie te zien is steeg het aantal vrijwilligersorganisaties hoewel niet per se gelijkgesteld met het aantal vrijwilligers - tussen 1995-2003 met 152%. Deze stijging vond vaak plaats in het kader van overheidssteun voor vrijwilligerswerk en door het ontwikkelen van ondersteunende wetgeving. In Slowakije richt deze ondersteuning zich veelal op het uitvoeren van vrijwilligerswerk door werkloze jongeren. Italië kent de ‘kaderwet van de vrijwilligers’ waar de sector zich aan te houden heeft. ULLL bestaat vaak in deze landen, en is soms zelfs goed ingeburgerd. Het is echter vaak beperkt tot specifieke sectoren, zoals in Slowakije tot onderwijs en loopbaanadvisering. Ook kan het aantal personen die een vorm van levenlang leren onderneemt beperkt blijven, zoals in Italië waar dat in 2005 slechts zes procent was. De overheden van deze landen kunnen echter de ontwikkeling van ULLL ondersteunen. Zo is in Oostenrijk bijvoorbeeld een nationale strategie op levenlang leren ontwikkeld, en is er een werkgroep voor ‘leren in het latere leven’ gevormd. Ondanks de lage deelname aan levenlang leren heeft Italië ook een werkgroep gericht op levenlang leren om de coördinatie en ontwikkeling van een nationaal en regionaal systeem voor ULLL te versterken. Wederzijdse kennis van de andere sectoren blijft echter beperkt. Zo is er weinig bewustzijn van de voordelen van het leren van vrijwilligerswerk, hoewel er duidelijk een aantal ‘good practices’ zijn. 5. Model drie: meer beperkte interactie Dit model omvat Polen, Slovenië, Roemenië, Hongarije en Turkije. Er is binnen dit model in beperkte mate tot helemaal geen interactie tussen de universiteiten en vrijwilligersorganisaties. De beperkte mate van interactie die er is, is voornamelijk gericht op student-vrijwilligerswerk in bijvoorbeeld stages. Dit zijn vaak verplichte elementen van een cursus, zoals maatschappelijke stages in Turkije waar studenten in een semester 28 uur aan vrijwilligerswerk voor een non-gouvernementele organisatie moeten verrichten. Ook een aantal cursussen van Sloveense universiteiten verplicht studenten om een stage van een tot drie maanden te lopen om in het vakgebied af te kunnen studeren5. Er zijn ook voorbeelden van niet-verplicht vrijwilligerswerk zoals de studenten van het ‘Károly Róbert College’ die het doneren van bloed namens het Hongarijse rode kruis promoten. Ook het ’Add tovább’ (doorgeven) initiatief dat studenten van de ELTE universiteit in Budapest in organisaties plaatst die jongeren ondersteunen, is hier een voorbeeld van. Er is ook een aantal voorbeelden van samenwerking dat verder gaat dan studentvrijwilligerswerk, hoewel dit nog steeds minder wijdverspreid is en vaak geïsoleerd plaatsvindt.
5
Als het vrijwilligerswerk een verplicht onderdeel van de opleiding betreft voldoet de activiteit niet per se aan de definitie van vrijwilligerswerk die een activiteit uit vrije wil van iemand is.
4
In Turkije worden cursussen gegeven over de vrijwilligerssector zelf, zoals de ‘cursus voor non-gouvernementele organisaties’ binnen de Sakarya universiteit. Polen laat ook een interessant voorbeeld van interactie zien. Personeel van de Warsaw universiteit besteedt vrijwillig tijd aan het geven van colleges en cursussen voor de vrijwilligerssector. Dit proces wordt gecoördineerd door het vrijwilligerscentrum van de stad. Deze landen zijn in dit model geplaatst als gevolg van het beperkte gebruik van het verband tussen ULLL en vrijwilligerswerk door de diverse belanghebbenden. Uit de casuïstiek blijkt dat – zoals hierboven besproken – hoewel de interactie beperkt is, dit in sommige gevallen ook gewoon kan wijzen op de afwezigheid van bewijs in plaats van de afwezigheid van activiteiten. Karakteristieken Deze landen laten in beperkte mate participatie in vrijwilligerswerk zien (bijvoorbeeld 10% in Polen, 11 % in Hongarije en 14% in Roemenie). Ook hebben de landen een relatief beperkt verleden van het uitvoeren van vrijwilligerswerk (vrijwilligerswerk in zijn huidige vorm ontstond pas na 1989 in deze landen). Dit kan betekenen dat vrijwilligerswerk als activiteit minder ingebed is in de maatschappij en de voordelen voor het individu misschien niet alom bekend zijn, of nog niet gewaardeerd worden. Vrijwilligerswerk lijkt hier ook te bestaan in beleidsomgevingen die slechts sporadisch steun bieden. Er is echter ook zicht op verbetering. Er wordt bijvoorbeeld over de jongerenpopulatie in Turkijke geschreven dat zij een grote interesse hebben in het betrokken raken bij vrijwilligerswerk, en de persoonlijke voordelen van dit werk ook meer gaan waarderen. Door middel van de recent opgestelde Poolse wet op ‘openbaar nut activiteiten en vrijwilligerswerk’ kan een ontwikkeling naar een nieuwe beleidsomgeving worden aangetoond. Tenslotte is in Roemenie de laatste jaren de vrijwilligerswerk infrastructuur snel ontwikkeld. Van het eerste onafhankelijke vrijwilligerscentrum die gelanceerd werd in 2001 tot het huidige nationale netwerk van 15 centra. Hoewel de onderwijssector een grote variëteit van mogelijkheden voor volwassenenonderwijs en beroepsonderwijs aanbiedt, lijkt dit niet altijd te worden gewaardeerd binnen de context van levenlang leren. Het is echter mogelijk dat deze situatie aan het veranderen is met een uitgebreider aantal systemen om eerder verworven competenties te kunnen erkennen. In Slovenië is in 2004 het Bologna proces beschreven als een katalysator voor dergelijke ontwikkelingen. Participatie in volwasseneneducatie blijft over het algemeen laag, met een percentage van minder dan twee procent van de volwassenen tussen de 25 en 64 die deelnemen aan levenlang leren.
5
6. Factoren die de interactie beïnvloeden Analyse van de nationale rapporten heeft een aantal factoren zichtbaar gemaakt dat de mate van interactie tussen ULLL en vrijwilligerswerk beïnvloedt. Deze factoren zijn: o De populariteit van vrijwilligerswerk. Dit omvat de mate van participatie in vrijwilligerswerk6 en de mate van overheidsondersteuning. Historische en culturele factoren zijn belangrijk voor deze context. De landen uit oost-Europa hebben vaak een sterke nalatenschap van ‘gedwongen vrijwilligerswerk’ waarin mensen verplicht een dag in de week vrijwilligerswerk moesten verrichten voor het welzijn van de staat. In veel gevallen heeft dit bijgedragen aan een bepaalde achterdocht en wantrouwen die het vrijwilligerswerk omgeeft. Bovendien betekent het vaak dat vrijwilligerswerk een minder lange geschiedenis heeft als andere landen, en dat er een ondersteunende infrastructuur ontbreekt. o De mate waarin de link tussen vrijwilligerswerk en leren wordt erkend en begrepen door overheden, organisaties en individuen. Waar deze link bestaat, bijvoorbeeld tussen vrijwilligerswerk en duurzame inzetbaarheid (employability) wordt er vaak een hogere mate van interactie gezien. o Het enthousiasme, interesse en betrokkenheid van individuen binnen universiteiten. In de landen waar interactie werd gezien, kan het succes tot op bepaalde hoogte toegeschreven worden aan de acties van een individu die het werk uit persoonlijke interesses en overtuigingen voor de vrijwilligerswerkorganisatie deed. o De mate van wederzijds bewustzijn tussen vrijwilligerswerkorganisaties en universiteiten. In gevallen waar de ene sector onbekend was met de activiteiten van de ander, blijft de interactie enigszins beperkt. o De mate van financiering. Dit blijft een dwingende kwestie binnen alle landen. Iets dat is verergerd door de recessie en de bezuiniging op publieke uitgaven. Dit beïnvloedt zelfs de landen waar de interactie het hoogst is. Bepaalde landen zijn ook erger getroffen door de recessie en diens nasleep.
6
Cijfers over de participatie in vrijwilligerswerk kunnen niet direct tussen landen worden vergeleken wegens de verschillen in methoden en door de vraagstelling; ze kunnen slechts een algemene indicatie geven over verschillen.
6