Leven Lang Leren in Europa
4
LEVEN LANG LEREN
Voorwoord Voor u ligt het boek ‘Leven Lang Leren in Europa’. Anno 2011 mogen we vaststellen dat de Europese Unie er met succes aan bijdraagt dat leerlingen en studenten, docenten en directeuren internationale ervaring opdoen en een internationaal netwerk opbouwen. Sinds de Europese onderwijsministers in 1971 voor het eerst de mogelijkheden onderzochten om meer samen te werken in het onderwijs, is er veel gebeurd. Het Erasmus programma was een van de gangmakers. Misschien herinnert u zich ook nog PETRA, de voorloper van Leonardo da Vinci, of FORCE en Lingua. Deze programma’s bestaan niet meer onder die namen, maar inhoudelijk leven ze voort in andere onderwijsprogramma’s, zoals het transversale programma talen. Het Verdrag van Maastricht maakte in 1992 uiteindelijk de weg vrij voor vergaande samenwerking binnen de Europese onderwijsruimte. Vanaf toen werd internationalisering van het onderwijs niet meer gezien als hobby, maar als instrument om de burgers van de lidstaten met elkaar en met ‘Europa’ in contact te brengen. De ondertekening van het Verdrag van Amsterdam in 1997 was een volgende belangrijke stap. Vanaf dat moment werd ‘levenslange kennisvergaring voor iedereen’ een officieel onderdeel van het beleid van de Europese Unie op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport.
5
Brussel biedt sindsdien de mogelijkheden en de voorwaarden voor internationalisering. Maar het zijn de mensen op de werkvloer die een project uiteindelijk maken en invulling geven. In dit boek vertellen onder andere schooldirecteuren, lectoren, docenten, ambtenaren en studenten over hún internationaliseringsproject en wat hen daarbij beweegt. Voor hun verhalen reisde het Nationaal Agentschap Leven Lang Leren kriskras door Nederland, van Terneuzen naar Groningen en van Bedum naar Brabant. Dat maakt dit boek tot een direct verslag van de werkvloer, dat laat zien hoe internationalisering in de praktijk gestalte krijgt. Ik wens u veel leesplezier! Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
ondertekende nog niet definitief!!!
6
LEVEN LANG LEREN
VERDELING SUBSIDIE EN AANTAL CONTRACTEN PER PROVINCIE IN 2010
8
31 9
38 24
135 118
124
7
51
1
11 1
61 8
98
21
13
12 18
31
1
7
33
Comenius
Leonardo da Vinci
0 – 200.000 euro
0 – 500.000 euro
200.000 – 400.000 euro
500.000 – 1.000.000 euro
400.000 – 600.000 euro
1.000.000 – 1.500.000 euro
600.000 – 800.000 euro
1.500.000 – 2.000.000 euro
800.000 – 1.000.000 euro
2.000.000 – 2.500.000 euro
7
5
7 6
3 0
13 7
12
2
11
3
50 23
10 2
12
33
1
19
5 4
29 5
2
Erasmus
Grundtvig
0 – 500.000 euro
0 – 50.000 euro
500.000 – 1.000.000 euro
50.000 – 100.000 euro
1.000.000 – 1.500.000 euro
100.000 – 150.000 euro
1.500.000 – 2.000.000 euro
150.000 – 200.000 euro
2.000.000 – 2.500.000 euro
200.000 – 250.000 euro
8
LEVEN LANG LEREN
Comenius Leonardo da 52 Erasm 70 Grundtvig 88 Study 12
30
9
s a Vinci mus g y Visits Geschiedenis Toekomst Financieel overzicht 2007–2010
99 114 121
10
LEVEN LANG LEREN
11
Het Europese Leven Lang Leren-programma bestaat uit de subsidieprogramma’s Comenius, Leonardo da Vinci, Erasmus en Grundtvig. Deze programma’s richten zich op het basis-, voortgezet, middelbaar beroeps-, hoger en wetenschappelijk onderwijs maar ook op volwasseneneducatie. Het programma Study Visits is bedoeld voor alle onderwijssectoren. In de volgende hoofdstukken geven we informatie over de verschillende subsidieprogramma’s die onder de verantwoordelijkheid van het Nationaal Agentschap worden uitgevoerd. Dit zijn de zogenaamde decentrale acties. Jaarlijks gaat daar op Europees niveau bijna een miljard euro in om. In 2011 participeren 33 landen in het programma. Nederland ontvangt jaarlijks ongeveer dertig miljoen euro voor deze decentrale acties. Naast de decentrale acties kent het Leven Lang Leren-programma ook de zogenaamde centrale acties. De centrale acties worden in opdracht van de Europese Commissie uitgevoerd door het U itvoerend Agentschap in Brussel. Projecten die uit de centrale acties kunnen worden gesubsidieerd, hebben veelal een innovatief karakter. Zij richten zich bijvoorbeeld op talen en talenkennis, de toepassingen van ICT in het onderwijs of het verspreiden van programmaresultaten. Informatie over de centrale acties is te vinden op de website van het agentschap in Brussel http://eacea.ec.europa.eu/llp.
12
LEVEN LANG LEREN
Com enius schoolonderwijs
Het Comeniusprogramma richt zich op het basis- en voortgezet onderwijs (inclusief speciaal onderwijs), lerarenopleidingen en het middelbaar beroepsonderwijs. Comenius wil jongeren en leraren de waarde van verschillende Europese culturen bijbrengen. Met een subsidie van Comenius kunnen zij basisvaardigheden ontwikkelen waardoor zij later een actieve rol in de maatschappij kunnen spelen. Het programma bestaat sinds 1995.
14
LEVEN LANG LEREN
Doelgroepen per onderdeel Voorbereidende bezoeken
Assistentschappen
Nascholing Multilaterale schoolpartnerschappen Bilaterale schoolpartnerschappen Regiopartnerschappen Mobiliteit van individuele leerlingen eTwinning
poleerlingen
voleerlingen
poorganisaties
speciaal o nderwijs
mbo-leerlingen
mbo-onderwijsorganisaties
vo-organisaties
leraren opleidingen
15
Comenius in cijfers
Wie was Comenius Comenius (1592 – 1670) werd geboren in de Tsjechische plaats Niwnitz en heette eigenlijk Jan Amos Komensky. Hij studeerde theologie, onder andere in Amsterdam. In de tijd van de Contrareformatie vluchtte Comenius van Tsjechië naar Polen, waar hij verscheidene boeken over onderwijs schreef. Na het uitbreken van de Dertigjarige Oorlog (1618 – 1648) vluchtte Comenius naar Amsterdam, waar hij tot zijn dood woonde en werkte. Hij ligt begraven in de Waalse kerk in Naarden. Comenius heeft veel betekend voor het onderwijs. Zo vond hij dat onderwijs ‘begrijpelijk en aanschouwelijk’ moest zijn. Verder was hij een voorstander van onderwijs voor iedereen. In zijn tijd genoot slechts een beperkte groep mensen onderwijs.
In Europa wordt jaarlijks bijna 150 miljoen euro gereserveerd voor het Comenius-programma. De Europese Commissie verwacht dat tenminste drie miljoen leerlingen aan de schoolpartnerschappen hebben deelgenomen, aan het einde van de programmaperiode. Het jaarlijkse budget voor de programma onderdelen in Nederland is ruim vier miljoen. In Nederland maakt de doelgroep veel gebruik van de programmaonderdelen van Comenius. Zo organiseren 300 scholen jaarlijks activiteiten in het kader van een partnerschap; hieraan doen zo’n 18.000 leerlingen en 1.800 docenten mee. Daarnaast bezoeken ruim 4.200 docenten en leerlingen een of meerdere partnerscholen in een ander Europees land. Sinds 1995 hebben 4.400 docenten via Comenius aan een Europese nascholing meegedaan en zijn 300 toekomstige docenten als Comenius Assistent naar het buitenland geweest.
16
LEVEN LANG LEREN
De programmaonderdelen van Comenius Voorbereidende bezoeken Een instelling die een nieuw schoolpartnerschap, multilateraal project, multilateraal netwerk of begeleidende maatregel wil opzetten, kan een subsidie aanvragen om personeelsleden de kans te geven een voorbereidend bezoek af te leggen. Dit kan een bezoek zijn aan een potentiële partnerinstelling of deelname aan een contactseminar. De voorbereidende bezoeken geven potentiële partners de kans elkaar te ontmoeten om bijvoorbeeld een werkplan te ontwikkelen voor een toekomstig partnerschap. Het bezoek kan maximaal vijf dagen duren.
Assistentschappen (assistenten) Toekomstige docenten kunnen zich een beter beeld vormen van de Europese dimensie van lesgeven en leren door een assistentschap op een school
in het buitenland. Dit vergroot niet alleen hun kennis van vreemde talen, andere Europese landen en onderwijs systemen, maar ook de eigen didac tische vaardigheden. De gastschool betrekt assistenten volledig bij het dagelijkse leven op school. Zo assisteren zij tijdens lessen en andere schoolactiviteiten. Ook geven zij ondersteuning aan leerlingen met speciale leerbehoeften en vertellen ze over hun land van herkomst. Een bevoegd en ervaren docent van de gastinstelling begeleidt hen. De assistenten kunnen op meerdere scholen worden ingezet.
Assistentschappen (gastinstellingen) Scholen voor basis-, voortgezet, speciaal en middelbaar beroepsonderwijs kunnen zich aanmelden als gastinstelling voor een assistentschap. De school die de assistent uit een ander land aanvraagt, dient een docent aan te wijzen die de assistent gaat begeleiden. De school krijgt ondersteuning voor activiteiten, zoals de invoering van Content and Language Integrated Learning (CLIL) door een vak in een vreemde taal te onderwijzen. Voor de gastinstelling is er geen financiële steun; zij heeft immers baat bij de aanwezigheid van de assistenten en het werk dat zij verrichten.
17
Geïnteresseerden kunnen gebruik maken van een online database van trainingsactiviteiten die in aanmerking komen voor financiering en bij de opleidingsbehoefte aansluiten; een vrije keuze is echter ook mogelijk. De nascholing is ook beschikbaar voor werkloze docenten en docenten die het beroep weer oppakken na een periode van afwezigheid.
Multilaterale schoolpartnerschappen Binnen multilaterale schoolpartnerschappen werken leerlingen en docenten uit verschillende landen twee schooljaren samen rond een thema. De deelnemers zijn afkomstig uit het Nascholing van basis-, voortgezet, speciaal of middelonderwijsgevenden baar beroepsonderwijs. Een multilateen ander personeel raal schoolpartnerschap vergroot het Comenius stelt personeel van scholen verwerven en verbeteren van vaardig– zowel onderwijzend als niet onderheden. Het heeft ook een positieve wijzend – en lerarenopleiders in de invloed op teamwork, sociale betrekgelegenheid nascholingscursussen en kingen, planning, het ondernemen van trainingen te volgen in het buitenland. De trainingen stimuleren de deelnemers projectactiviteiten en het gebruik van om hun praktische vaardigheden op een ICT. De deelnemers oefenen bovendien hun vreemde talen. Hierdoor zijn zij hoger peil te brengen en hun kennis meer gemotiveerd om een vreemde taal van het schoolonderwijs in Europa te te gaan leren. Er doen minimaal drie vergroten. De kwaliteit van het schoollanden mee aan een multilateraal partonderwijs wordt hierdoor verbeterd. nerschap, waarbij één van de landen als De nascholing kan bestaan uit een gestructureerde cursus in het kader van coördinator optreedt. De landen kiezen een thema, dat als de professionele ontwikkeling van de katalysator dient voor de samenwerdeelnemer, maar kan ook een stage of king en het leerproces. Er worden een observatieperiode betreffen in een school, onderneming of een overheids- projectbijeenkomsten georganiseerd, er wordt veldwerk en projectonderzoek instantie.
18
LEVEN LANG LEREN
gedaan en het is bijvoorbeeld mogelijk om theaterstukken en musicals uit te voeren.
Bilaterale schoolpartnerschappen Om het gebruik van de Europese talen te bevorderen, biedt Comenius leerlingen uit het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs de mogelijkheid hun vaardigheid op het gebied van vreemde talen te oefenen en zich vertrouwd te maken met de taal van een ander land. De leerlingen dienen zich tenminste de basis eigen te maken van de taal van de partnerinstelling. Een derde taal wordt gebruikt als werk- en communicatietaal. In een bilateraal schoolpartnerschap werken leerlingen en docenten samen rond een gemeenschappelijk thema, dat resulteert in een gezamenlijk eindproduct. Een leerlingenuitwisseling van tenminste tien dagen is onderdeel van dit type partnerschappen.
Regiopartnerschappen Comenius biedt plaatselijke of regionale autoriteiten die met onderwijs te maken hebben (in Nederland zijn dit de schoolbesturen), de mogelijkheid om binnen een regiopartnerschap samen te werken met een soortgelijke organisatie in een ander land. In beide landen is er nog minimaal één school en minimaal één andere organisatie bij het partnerschap betrokken. De deelnemers kiezen een gemeenschappelijk thema dat zij
uitwerken tot een concrete publicatie, conferentie of seminar. Het doel is om samen best practices voor schoolonderwijs te formuleren en om instrumenten te ontwikkelen voor een grensoverschrijdende duurzame samenwerking. Door dit partnerschap kunnen de deelnemers hun onderwijsaanbod voor jongeren verbeteren. Voorbeelden van activiteiten die binnen dergelijke regiopartnerschapen worden uitgevoerd, zijn projectbijeenkomsten, personeelsuitwisselingen, job shadowing, het bijwonen van conferenties en seminars en het verbreiden van projectervaringen en -resultaten.
19
‘Internationalisering maakt de school razend populair.’
20
LEVEN LANG LEREN
Mobiliteit van individuele leerlingen Comenius beoogt ook de mobiliteit van individuele leerlingen in het voortgezet onderwijs te vergroten. Het programma maakt het mogelijk dat scholieren drie tot tien maanden bij een gastinstelling en gastgezin in het buitenland kunnen verblijven. De deelnemende scholen werkten of werken reeds samen binnen een Comenius schoolpartnerschap. De scholieren krijgen inzicht in de diversiteit van de Europese culturen en talen en doen een leerervaring in Europees verband op. Bovendien verwerven zij competenties die relevant en nuttig kunnen zijn voor hun persoonlijke ontwikkeling. Ook docenten hebben baat bij deze scholierenmobiliteit als gevolg van de pedagogische ervaring die zij opdoen door les te geven aan iemand uit een andere Europese cultuur. Vaak ontstaat een duurzamere samenwerking tussen de deelnemende scholen, die elkaars leerprogramma’s erkennen. Hierdoor wordt de Europese dimensie van het voortgezet onderwijs versterkt. Nederland doet tot op heden overigens niet mee aan dit onderdeel.
eTwinning Informatie- en communicatietechnologie (ICT) is een effectief middel waarmee scholen partnerschappen en samenwerkingsverbanden kunnen ontwikkelen. Op de Europese eTwinning portal kunnen onderwijsinstellingen toekom-
stige partners vinden en een samenwerking opzetten. De portal biedt hiervoor diverse tools en diensten. Zo kunnen docenten leermiddelen uitwisselen en aan fora deelnemen. Zowel basisscholen als scholen uit het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs, kunnen deelnemen aan eTwinning. Meer informatie over de programmaonderdelen van Comenius vindt u op www.na-lll.nl.
“
Als je reist, zie je nieuwe dingen. Als je leest, zuig je cultuur op.
22
LEVEN LANG LEREN
Hoe de internationalisering naar Bedum kwam Richard Aeilkema
WIE
Basisschool De Regenboog WAT
Storytime DOEL
Leerkrachten anders naar hun eigen situatie laten kijken en kinderen leren dat zij groter moeten denken dan Bedum PROGRAMMAONDERDEEL
eTwinning en Comenius multilaterale schoolpartnerschappen
Toen Richard Aeilkema in 2008 werd aangesteld op basisschool De Regenboog in Bedum, wist hij dat hij iets met internationalisering wilde doen. Het project Storytime, een Comenius-partnerschap, zette leerkrachten en leerlingen in vuur en vlam voor internationalisering. Er is nu een tweede project in voorbereiding én alle kinderen krijgen Engelse les. Special effect: internationalisering maakt de school razend populair.
Toen Richard Aeilkema (35) in 2008 directeur werd van basisschool De Regenboog in Bedum, een middelgrote gemeente in Noord-Groningen, zette hij meteen internationalisering op de agenda. Op zijn vorige school had een collega hem enthousiast gemaakt. “Ik heb me altijd verbaasd dat er mensen zijn die niet kunnen reflecteren. Als je reist, zie je nieuwe dingen. Als je leest, zuig je cultuur op. Je leert anders naar je eigen situatie te kijken. Maar in Bedum was internationalisering onbekend. Ik interviewde alle leerkrachten en legde in het nieuwe schoolplan vast dat we iets zouden gaan doen met internationale contacten.” De helft van de dertig medewerkers van De Regenboog voelde er wel wat voor. De andere helft wist
nog niet wat het van de ambitie vinden moest, of het allemaal wel nodig was. Dat was in 2009. Een jaar later was De Regenboog een van de gangmakers van Storytime, een Comenius multilateraal schoolpartnerschap met scholen uit Engeland, Portugal, Polen, Spanje en Cyprus. Inmiddels hebben veel leerkrachten van De Regenboog scholen bezocht in die landen. Aeilkema: “Iedereen is teruggekomen met een verhaal over hoeveel ze hebben geleerd, ook de mensen die eerst wat sceptisch waren. Toevallig was De Regenboog een van de twee scholen in Nederland, die bezoek kreeg van een inspecteur uit Brussel. Hij vond het heel bijzonder wat we deden. ‘Wat mooi hoe jullie de internationalisering hier aanpakken’, zei hij.”
“ ”
Intern atio nalisering geeft aan dat er hier iets gebeurt.
23 eTwinning Storytime gaat over verhalen. “Iedereen heeft verhalen, over zijn omgeving, cultuur en geschiedenis. Dat leek me een goed gegeven voor een project”, legt Aeilkema uit, die het project bedacht. Hoe bouw je zo’n concrete samenwerking op? “Eigenlijk gaat alles via-via. eTwinning is mooi voor een eerste contact; wij hebben het in de aanloopfase gebruikt om partners te vinden. Maar uiteindelijk moet je met scholen werken waarvan je zeker weet dat die het project mee gaan trekken. Als scholen je de benodigde informatie op tijd kunnen leveren, heb je een betrouwbare partner.” Het gaat erom, legt de Bedumse schooldirecteur uit, dat alle deelnemers zich in het voorstel herkennen. De activiteiten bedenk je vervolgens met elkaar. Voor Storytime gebeurde dat tijdens een voorbereidend bezoek in Bedum, waar de deelnemers in spe elkaar ontmoetten. De Europeanen bedachten dat de kinderen zouden gaan webcammen. “We hebben die activiteit ook echt vastgelegd in het projectplan van Storytime.” Aangezien leerlingen niet per se reizen binnen hun Comenius-partnerschap, bedachten de scholen de reizende teddybeer. “Elk land heeft een eigen beer die in een doos door Europa reist, de scholen langs”, vertelt Aeilkema terwijl hij
24
LEVEN LANG LEREN
op een foto wijst waar Portugese kinderen met hun teddybeer staan. “Vorige week was de Portugese beer hier, nu reist hij door naar Polen in een doos vol foto’s en verhalen. Zo wordt internationalisering concreet voor de kinderen.”
De boer op met internationalisering Je moet internationalisering wel verkópen, vindt Aeilkema. In de grote hal van de school is dan ook duidelijk zichtbaar een plek ingericht waar kinderen met hun Europese vrienden webcammen en brieven schrijven. Er hangen
vrolijke landenvlaggetjes: Iedereen die de school binnenstapt, ziet de internationalisering. Aeilkema maakte bovendien een krant die hij huis-aan-huis liet verspreiden. Na een periode van reorganisatie wilde hij Bedum kennis laten maken met de vernieuwde school. Uiteraard was internationalisering een van de features. “Zo’n project als Storytime verandert ook de beeldvorming.
Mensen dachten dat het hier een grijze grauwe hut was waar mensen zwarte kousen dragen. We laten iets heel anders zien. We zijn een open christelijke school waar iedereen welkom is. Internationalisering geeft aan dat er hier iets gebeurt. Het geeft leuke herrie! Ouders die kinderen naar de openbare school stuurden, komen nu naar De Regenboog.”
Denk groter dan Bedum Minder positieve kanten aan de internationalisering kan Aeilkema niet noemen, lastig vindt hij de administratie. “Maar dat vind ik
niet negatief. Je hebt te maken met gemeenschapsgeld en daarover moet je verantwoording afleggen. Het is wel belangrijk dat je je mensen daarin ondersteunt. Dat deed ik eerst te weinig. Mijn collega doet de coördinatie, dat staat nu formeel in de jaarplanning. Elke maand praten we erover. Verder kost het tijd om een programma echt je school in te schrijven. Ik raad iedereen aan om een project
te koppelen aan bestaande projecten.” De Regenboog doet dat door een bestaande samenwerking met het Alfa College uit Groningen te koppelen aan het Comenius-partnerschap. Leerlingen van dit roc lopen in Bedum stage als onderwijsassistent. Een van de plannen is dat ze ook een korte stage lopen bij de Britse partnerschool uit het Comenius-project. “Alle leerlingen van het Alfa College willen hier straks stage lopen”, lacht Aeilkema. Inmiddels werkt hij aan de organisatie van een nieuw internationaal project, One But Not The Same, over muziek uit alle landen. Met vier landen bereidt hij het voor, maar liefst tien Europese scholen willen meedoen. Daarnaast voert Aeilkema een oude wens uit: er wordt nu Engelse les gegeven aan kinderen van groep 1 tot en met groep 8. Dan onderzoekt de ambitieuze schooldirecteur ook nog eens de mogelijkheid om de schoolkinderen naar het buitenland te sturen. “Het besef dat je onderdeel bent van Europa is veel groter dan toen ik jong was. Je ziet duidelijk de tendens dat mensen al in een vroeg stadium Engels leren, op jonge leeftijd reizen en elders in Europa gaan werken. Ik vind het belangrijk dat kinderen leren communiceren met hun omgeving. Ik wil hen het perspectief geven: denk groter dan Bedum.”
“
In Zeeuws- Vlaanderen kijken we meer naar Brussel en Parijs, dan naar A msterdam.
26
LEVEN LANG LEREN
De wereld is een dorp en iedereen spreekt Engels Margreet de Boer en Aloys Michielsen
WIE
Zeldenrust College WAT
Internationalisering van het vwocurriculum DOEL
Cursus Classroom English voor Nederlandse docenten die in het Engels lesgeven PROGRAMMAONDERDEEL
Comenius nascholing
Terneuzen ligt aan de rand van Nederland. Of ligt Terneuzen vlak bij wereldhaven Antwerpen, op weg naar de metropool Parijs? Het hangt af van je perspectief, vinden de docenten van het Zeldenrust College. Terneuzen staat midden in de wereld. “De invloed van de globalisering is hier heel voelbaar: je ziet containerschepen uit de hele wereld voorbij komen op de Schelde.” Het tweetalige vwo is dan ook een groot succes.
Het Zeldenrust College in Terneuzen is een scholengemeenschap voor vmbo, havo en vwo. Zes jaar geleden werd begonnen met tweetalig onderwijs en konden leerlingen van het vwo hun lessen voortaan in het Engels gaan volgen. De klas die zes jaar geleden de spits afbeet, doet nu eindexamen. Een van de docenten die bij de invoering van het tweetalig onderwijs betrokken was, is Margreet de Boer. De docente
Biologie studeerde zelf in Australië en Amerika; in het eerste land schreef ze haar doctoraal scriptie, in het tweede deed ze een postdoc. De Boer weet dus wat internationalisering betekent en nam die persoonlijke ervaring mee toen ze coördinator werd van het tweetalige curriculum. Een tweetalige opleiding maakt een school aantrekkelijk, vindt De Boer. “We wilden onze leerlingen iets extra’s bieden.”
27 Draagvlak Bij de wens tweetalig onderwijs in te voeren, komt heel veel kijken. Het stelt immers eisen aan de taalvaardigheid van de docenten. Die moeten bereid zijn toe te werken naar het Cambridge Proficiency niveau. Ze starten met de cursus Classroom English. Daarnaast komt ook de didactiek van Content and Language Integrated Learning (CLIL) voor tweetalig onderwijs aan bod. Ook aan de leerlingen worden kwaliteitseisen gesteld: ze moeten een bepaalde score hebben gehaald bij hun Citotoets om mee te kunnen doen met het tweetalige vwo. Naast kwaliteitseisen valt of staat de invoering van een tweetalig curriculum met de belangstelling. Die was er ruimschoots, aldus De Boer. “Er komen zelfs leerlingen uit Cadzand. Dat is een hele reis.” Ook bij de docenten was er voldoende draagvlak. De voorwaarde is dat tenminste vijftig procent van de schoolvakken in het Engels moet worden gegeven; Zeldenrust zit op een kleine tachtig procent.
“ ”
Een Engelstalige klas is minder relaxed dan een gewone klas.
HR bewerkt ontbreek nog!!!
28
LEVEN LANG LEREN
erkt ontbreek nog!!!
Pay attention! Aloys Michielsen is docent Economie. In 2007 volgde hij in Noordwest Engeland de cursus Classroom English. “Met zes collega’s ben ik naar Carlisle gegaan voor een cursus Classroom English bij het Teachers College van de universiteit van Cumbria. Een week lang oefenden we het gebruik van Engels in de klas, zoals ‘activerende didactiek’. We leerden hoe we leerlingen in het Engels kunnen corrigeren en hoe we ze uitdagen om meer en beter Engels te spreken.” Een snoepreisje was het niet. Het dagprogramma duurde van 08.30 uur tot 18.00 uur. Daarna aten de cursisten in de kantine van de universiteit en maakten ze huiswerk. “Toen we vertrokken uit Nederland spraken we af dat we de hele week alleen Engels zouden spreken. Dat hebben we ook echt gedaan, zelfs in de pub ’s avonds. Pas toen we na een week landden op Schiphol, zijn we weer Nederlands gaan praten. Toen ik thuiskwam, droomde ik zelfs in het Engels!”
Lesgeven in het Engels kost tijd en energie. “Een Engelstalige klas is echt minder relaxed dan een gewone klas”, zegt Michielsen. “Het moeilijkst is wel dat je vaktermen zowel in Engels als in het Nederlands moet kennen.” De Boer: “Hoe nuttig is het om alle delen van het oor in het Engels te kennen? Dat haalt wel een beetje de lol uit het lesgeven. Het is ook voor de kinderen een barrière.” Michielsen: “Daar staat tegenover dat de manier waarop ik de miljoenennota kan uitleggen in de tweetalige klas, heel anders is. Hier kan ik het internationale aspect meer benadrukken. Leerlingen staan er meer voor open. Ik vind het zelf heel waardevol dat jongeren verder leren kijken dan Terneuzen. In Zeeuws-Vlaanderen kijken we sowieso eerder naar Brussel en Parijs dan naar Amsterdam. De invloed van de globalisering is hier heel voelbaar: je ziet containerschepen uit de hele wereld voorbij komen op de Schelde. De wereldhaven Antwerpen is hier vlakbij. Trouwens, de wereld is een dorp door alle nieuwe technologie.” De Boer: “Dat speelde ook mee bij het besluit om tweetalig onderwijs in te voeren. We onderzoeken nu de mogelijkheid om ook de havo tweetalig te maken.”
Think, pair, share De internationalisering van het vwo-curriculum gaat verder dan het aanbieden van Engelstalig onderwijs. Er zijn uitwisselingen met verschillende scholen in Engeland en in de vijfde klas gaan de vwo-ers tien dagen naar Canada, waar ze in Toronto naar school gaan. Het ligt voor de hand dat er leerlingen zijn die gaan studeren aan een Engelstalige hogeschool of universiteit. Al in 4-vwo zijn ze daar, voor wat hun Engelse taalvaardigheid betreft, klaar voor:
ze zitten dan op score A of B van het Cambridge Advanced-niveau, vereist om toegelaten te worden aan een Britse universiteit. De kennis van de docenten wordt regelmatig opgefrist. Eenmaal per jaar komt de docente van de Britse universiteit naar Nederland voor een bijscholing. Ze kijkt ook in de les mee. De Boer: “Ze herinnert ons aan de belangrijkste les: think, pair, share. Vraag kinderen na te denken over de stof, laat ze het met elkaar bespreken en dan delen met de hele klas. Als je die methode gebruikt, stimuleer je scholieren Engels te gebruiken. Als je in het Nederlands lesgeeft, doe je dat anders. Dan is een antwoord op de vraag voldoende. Maar wij willen dat ze biologie én Engels leren!”
HR be
29
Landen top 5 voor nascholing (periode 2007–2010)
DE
UK
71
1.071
63%
nascholing in de UK
IT 54
FR 126
ES 82
Nascholing, verdeling naar sector (periode 2007–2010, n = 1.684)
anders 55
voortgezet 925 onderwijs lerarenopleiding 94
middelbaar beroepsonderwijs
basisonderwijs
569
41
30
LEVEN
LANG Deelnemers aan nascholing LEREN
Multilaterale schoolpartnerschappen
(periode 2007–2010)
(periode 2007–2010)
68%
gemiddeld
70
per jaar
32%
Regiopartnerschappen (periode 2009–2010)
gemiddeld
3
Minimum aantal deelnemers bilaterale schoolpartnerschappen
per jaar
Bilaterale schoolpartnerschappen (periode 2007–2010)
2007
2008
86
waarvan de landen top 5:
OVERIG
ITALIË
SPANJE
(n = 25)
(n = 22)
(n = 22)
TURKIJE
NOORWEGEN
VERENIGD KONINKRIJK
(n = 7)
(n = 5)
(n = 5)
2009 2010 docenten
leerlingen
29
HR bewerkt ontbreek nog!!!
30
LEVEN LANG LEREN
Leona rdo da Vinci middelbaar beroepsonderwijs
Leonardo da Vinci is een programma voor samenwerking en mobiliteit in het mbo. Leonardo da Vinci subsidieert naast Europese mobiliteit ook internationale projecten gericht op de ontwikkeling van opleidingsmateriaal en methodes om de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van het beroepsonderwijs in heel Europa te bevorderen. Leonardo da Vinci ging in 1995 van start.
32
LEVEN LANG LEREN
Doelgroepen per onderdeel Voorbereidende bezoeken
Stages voor leerlingen Stages voor personen op de arbeidsmarkt Stages voor professionals
Partnerschappen
Overdracht van innovatie
mbomboleerlingen docenten/ opleiders
mbo-organisaties mbo/hboondernemingen/ + (non)formeel: afgestudeerden, verenigingen/ verantwoordelijken werkzoekenden instellingen/ overheden
33
Leonardo da Vinci in cijfers
Wie was Leonardo da Vinci Leonardo da Vinci (1452–1519) was een Italiaanse uitvinder, ingenieur, schilder, beeldhouwer, architect, schrijver en componist. Behalve met de kunsten en uitvindingen, hield hij zich bezig met filosofie, natuurkunde, scheikunde en astronomie. Door die veelzijdigheid wordt hij gezien als het schoolvoorbeeld van het renaissance-ideaal van de ‘homo universalis’: een universeel, veelzijdig mens en bovenal een genie. Nog steeds beschouwt men zijn werk als geniaal en nog steeds is Leonardo da Vinci zeer beroemd. Zijn schilderij Mona Lisa in het Louvre in Parijs en zijn fresco Het Laatste Avondmaal in de Santa Maria delle Grazie in Milaan, worden tot de beroemdste kunstwerken ter wereld gerekend.
Sinds de start van het programma in 1995 zijn ruim 600.000 Europese jongeren met een Leonardo da Vincibeurs op buitenlandse stage geweest. Naast 110.000 beurzen voor uitwisseling van opleiders en professionals in het beroepsonderwijs zijn meer dan 3.000 projecten gericht op innovatie van het beroepsonderwijs gefinancierd. Ruim vijftig procent van alle mbo-leerlingen neemt deel aan het programma. De Europese Commissie investeert hiervoor jaarlijks bijna 265 miljoen euro. In Nederland deden in de afgelopen vijftien jaar ruim 40.000 deelnemers een leerervaring op in een ander Europees land. Ruim 300 samenwerkingsverbanden werden aangegaan om nieuwe mogelijkheden te verkennen en concrete instrumenten te ontwikkelen om de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het middelbaar beroepsonderwijs en overig beroepsgerelateerd leren in Europa te verbeteren. Vrijwel alle regionale en agrarische opleidingscentra zijn betrokken bij Leonardo da Vinciprojecten. Het jaarlijkse budget is bijna tien miljoen euro.
34
LEVEN LANG LEREN
Het soort organisaties dat een aanvraag kan indienen is divers: onderwijsinstellingen, bedrijven, kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, overheid en andere organisaties gericht op het beroepsonderwijs en sectorale organisaties. Dat stelt speciale eisen aan het borgen van de kwaliteit van de mobiliteitsprojecten. Zeven regionale opleidingscentra beschikken inmiddels over het zogenaamde mobiliteitscertificaat. Het certificaat is de erkenning dat de instelling in staat is om een kwalitatief hoogstaand mobiliteitsproject op te zetten. Het heeft betrekking op zowel de kwaliteit van het mobiliteitsbeleid, de strategie en het werkprogramma als op de operationele en financiële capaciteiten van de instelling. Wanneer een instelling een certificaat heeft, kan deze bij volgende oproepen een vereenvoudigde subsidieaanvraag en rapportage indienen.
De programmaonderdelen van Leonardo da Vinci Voorbereidende bezoeken Instellingen die in aanmerking willen komen voor nieuwe projecten inzake mobiliteit, partnerschappen, overdracht van informatie of ontwikkeling van innovatie, kunnen subsidie aanvragen voor een voorbereidend bezoek. Een dergelijk bezoek kan bestaan uit het bezoeken van een mogelijke partner instelling of deelname aan een contactseminar voor het vinden van een partner. De voorbereidende bezoeken geven potentiële partners de kans elkaar te ontmoeten om zo bijvoorbeeld een werkplan te ontwikkelen voor een toekomstig partnerschap of de rollen, verantwoordelijkheden en taken van de partners binnen een toekomstig project te bepalen. Het bezoek kan tot vijf dagen duren.
Stages voor leerlingen Leerlingen kunnen werkervaring opdoen in een onderneming of opleidingsinstelling in een ander land. Ze volgen een leerwerktraject, waarbij de opleiding op de werkplek (in een onderneming) en eventueel ook op een opleidingsinstelling plaatsvindt. De onderneming speelt een actieve rol en is verantwoordelijk voor de opzet van het opleidingspro-
35
gramma. Zij beoordeelt ook de geschiktheid van de potentiële deelnemer. Een buitenlandse stage heeft een meerwaarde ten opzichte van een vergelijkbare stage in eigen land en vergroot de taal- en interculturele vaardigheden van de deelnemer. Het gebruik van Europass is voor de leerlingen verplicht. Europass is een initiatief van de Europese Unie om mobiliteit bij werken en leren te vergemakkelijken. Een set van vijf Europassdocumenten maakt de kwalificaties en competenties van de Europasshouder transparant. Dit is essentieel om de mobiliteit tussen Europese landen of binnen nationale sectoren te bevorderen.
Stages voor personen op de arbeidsmarkt Pas afgestudeerden, werknemers, zelfstandigen of werkzoekenden kunnen stagelopen in een ander Europees land. Tijdens deze stage volgt de deelnemer een beroepsopleiding in een opleidingsinstelling of doet werkervaring op in een onderneming.
36
LEVEN LANG LEREN
‘Kijken in elkaars keuken en leren van elkaars sterkste punten.’
37
Stages voor professionals Personen werkzaam in het beroepsonderwijs brengen een kort werkbezoek aan het buitenland om kennis en ervaring met Europese collega’s uit te wisselen. Zij doen kennis op, ontwikkelen vaardigheden en verkrijgen kwalificaties ter bevordering van hun persoonlijke ontwikkeling. De kwaliteit en de innovatie van de onderwijsstelsels, instellingen en praktijken op het gebied van het beroepsonderwijs worden met deze actie ondersteund en bevorderd.
Partnerschappen Bij partnerschappen is het samenwerkingsproces zelf een belangrijk onderdeel van het project. Activiteiten kunnen zich richten op de actieve deelname van stagiairs maar ook op de samenwerking tussen docenten en opleiders. Aan een partnerschap doen minimaal drie deelnemende landen mee. Deze partnerschappen vullen het hiaat tussen de twee grootste programmaonderdelen van Leonardo: mobiliteit en innovatieoverdracht.
Overdracht van innovatie Het doel van deze projecten is het verbeteren van de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het middelbaar beroepsonderwijs en overig beroepsgerelateerd leren in Europa. Overdracht van innovatie houdt in dat een bestaande innovatieve oplossing van een probleem wordt toegepast in andere landen,
sectoren of doelgroepen. Projecten kunnen zeer uiteenlopende onderwerpen hebben, maar moeten een relatie hebben met Europese en/of nationale prioriteiten. De nadruk ligt hier op het importeren van kennis die in het buitenland reeds is ontwikkeld. Meer informatie over de programma onderdelen van Leonardo de Vinci vindt u op www.na-lll.nl.
38
LEVEN LANG LEREN
“
Ik hoop dat onze ervaringen ertoe leiden dat meer scholen in het mbo gaan internationaliseren.
40
LEVEN LANG LEREN
Alle Achtung voor de Groningse leerlingen Minke Kloppenburg en Servaas Cornelis
WIE
Noorderpoort WAT
Gulliver, bilateraal project met een school in Berlijn DOEL
Een verdiepende stage voor pas afgestudeerden voor het ontwikkelen van relevante vakkennis, en groei van hun zelfverzekerdheid PROGRAMMAONDERDEEL
Stages voor personen op de arbeidsmarkt
Een succesvol internationaliseringsproject wordt vaak gedragen door slechts een paar sterke handen. Op het Noorderpoort in Groningen, een roc met 20.000 leerlingen, zijn dit Minke Kloppenburg, projectmanager internationale projecten, en Servaas Cornelis, docent Economische Vakken en verantwoordelijk voor docentreizen en buitenlandse stages. De twee namen ook het initiatief voor een kleinschalig project, dat zij Gulliver doopten.
Noorderpoort heeft in heel Europa contacten waar leerlingen en docenten stage kunnen lopen. Vanwege de nabijheid van Duitsland werkt de Groningse school samen met verschillende scholen over deze grens. Er is zowel inkomende als uitgaande mobiliteit. Minke Kloppenburg en Servaas Cornelis vonden het een goed idee wanneer leerlingen zouden ervaren dat er buiten Groningen nog een andere wereld is. Daarom bedachten ze in 2005 Gulliver: Go Unite Living and Learning In Vocational Europe. In 2007 dienden ze een subsidieaanvraag in bij Leonardo da Vinci, voor het programmaonderdeel Stages voor personen op de arbeidsmarkt. Een jaar later ging een eerste groep
41
leerlingen op weg naar Berlijn, inmiddels is een derde aanvraag ingediend. Gulliver richt zich op leerlingen die jaarlijks in februari afstuderen. De meesten willen verder studeren maar het nieuwe studiejaar begint pas in augustus. Gulliver springt in dit gat en laat de afgestudeerden, gedurende acht weken, extra kennis en ervaring opdoen in het buitenland. Cornelis: “We hadden al ervaring met schoolreizen en stageprojecten in Berlijn. Via via zijn we in contact gekomen met de Lette Verein, een school met tien verschillende opleidingen waaronder Grafisch Design. De afgestudeerden die willen meedoen moeten dus wel iets hebben met grafische vormgeving en design.”
Alle Achtung Een groep van tien pas afgestudeerde leerlingen van het Noorderpoort vertrok in 2008 naar Berlijn, in 2010 een groep van zes. De leerlingen woonden op kamers in de metropool. “Voor jongeren van achttien, negentien jaar, is dit een spannende ervaring. Wij begeleiden hen daarom intensief, ik breng ze zelf naar Berlijn en haal ze daar ook weer op”, vertelt Cornelis enthousiast.
“
E lke deelnemer maakte een mini-magazine. Ik was onder de indruk van de eindpresentatie.
”
42
LEVEN LANG LEREN
Tijdens een introductieperiode van een week maakten de Groningers kennis met de stad, de Duitse taal en de cultuur. Deze periode werd afgesloten met presentaties bij een aantal Berlijnse bezienswaardigheden. Daarna begon een intensief programma. Cornelis: “Ze kregen vier weken dagelijks les in vormgeving, typografie, design en kleurenkennis. Na die tijd liepen ze stage bij onder andere Bio Company, Made in Berlin en Rahaus.” In 2008 maakten de leerlingen tijdens het project de krant Living and Learning Berlin en in 2010 maakte elke deelnemer een mini-magazine. “Ik was onder de indruk van hun eindpresentatie”, vertelt Cornelis. En de leerlingen zelf? “Ze vonden het te gek in deze wereldstad”, aldus Cornelis. “Ze waren inhoudelijk erg enthousiast over het programma. ‘We doen echt iets’, zeiden ze.” “In de twee maanden dat ik in Berlijn heb gewoond, heb ik veel geleerd, waaronder Duits en zelfstandiger te leven”, schreef Rianne Aartsma (18) in haar eigen magazine. Haar studiegenootje Aafke Renkema (19): “Het was een kans uit duizenden. Wat ik hier op Lette Verein en op stage heb opgestoken, kan ik allemaal weer gebruiken voor mijn vervolgstudie.”
En de Duitsers? “Die vonden het verbazingwekkend wat onze leerlingen in zo’n korte periode presteerden. Om dat te laten zien gaven de Duitse docenten de Nederlanders een afscheidsboekje, met de veelzeggende titel: ‘Wij zijn trots op jou’.” Ze waren enthousiast over het niveau van de Nederlandse leerlingen, vertelt Cornelis trots. “Eerst dachten ze: ‘Wat zijn ze druk!’ Als je in Duitsland door een schoolgang loopt, denk je dat er niemand is, zo stil is het. Dat is bij ons wel anders. Maar, toen de Duitsers zagen wat onze leerlingen presteerden, werden ze er stil van. Ze hadden bewondering voor de prestaties van onze leerlingen. Om het in hun eigen woorden te zeggen: Ze hadden ‘alle Achtung’!”
Voorwaarden voor succes De samenwerking staat als een huis, stellen Minke Kloppenburg en Servaas Cornelis tevreden vast. Leerlingen, docenten, stagebedrijven en het management: iedereen is enthousiast. Toch zit er ook een minder leuke kant aan het project. “De organisatie van Gulliver kost heel veel tijd”, zegt Minke Kloppenburg, terwijl ze elk woord beklemtoont. Hoewel ze de ondersteuning prijst die het Nationaal Agentschap geeft, blijft
met name het schrijven van de aanvraag en de verantwoording naar Brussel toe, “dramatisch”. “Gelukkig geeft het enthousiasme waarmee leerlingen en docenten Gulliver omhelzen veel energie.” Kloppenburg weet dat scholen opzien tegen de inspanning, zeker als er geen extra budget tegenover staat. Bij het Noorderpoort heeft het eigen management zich vierkant achter Gulliver gezet. “Dat zegt iets, ook over onze school”, vindt Kloppenburg, die meent dat het succes van een project daar wel grotendeels vanaf hangt. Kloppenburg hoopt dat haar positieve ervaringen ertoe zullen leiden dat nog meer scholen in het mbo gaan internationaliseren. “In het hoger onderwijs is de doorstroming beter georganiseerd en kun je naadloos in Europa doorstuderen. In het mbo is het overal anders georganiseerd waardoor je maar weinig modules elders kunt volgen. Doordat Lette Verein in Berlijn een vergelijkbare structuur als de onze heeft, maar op een hoger niveau, konden wij Gulliver opzetten.”
Ongelooflijk belangrijk Ook al vergt Gulliver veel van de docenten, toch vinden Kloppenburg en Cornelis internationalisering ongelooflijk belangrijk. Het is geweldig dat Leonardo da Vinci de mogelijkheid biedt om zo’n project op te zetten. “Nederland is maar zo klein maar we zijn wèl Europese burgers. Tegelijkertijd zijn er veel cultuurverschillen. De wereld is groter dan je eigen stad, kijk daarom eens over de grens! Dát willen wij onze leerlingen meegeven. Het geeft ze nieuwe inzichten. Trouwens, ook voor docenten is het goed om mee te maken hoe het is om als ‘vreemde’ ergens te komen.”
“
D at de politie deelneemt aan een Europees project, is e igenlijk v anzelfsprekend.
”
44
LEVEN LANG LEREN
“C riminaliteit is ook grensoverschrijdend” Tim Wiegant en Sylvia Spinnewijn
WIE
Politie Brabant Zuid-Oost WAT
New improvements for European career guidance DOEL
Politiekorpsen uit Engeland, Nederland, Italië en Spanje laten elkaar zien hoe zij invulling geven aan het thema Gebiedsgebonden politiezorg PROGRAMMAONDERDEEL
Partnerschappen
Stel je voor, dat je in Rome meeloopt met de plaatselijke politie in je Nederlandse uniform. Dat gebeurde Sylvia Spinnewijn, brigadier Basis Politiezorg van het korps Brabant Zuid-Oost. Samen met collega Tim Wiegant nam ze deel aan een partnerschap over gebiedsgebonden politiezorg. Het doel: kijken in elkaars keuken en leren van elkaars sterkste punten. “Criminaliteit is ook grensoverschrijdend.”
45
Het contact met buitenlandse politiekorpsen is nog vrij beperkt, vertelt Tim Wiegant van de afdeling Analyse & Onderzoek van de politie Brabant Zuid-Oost. “Natuurlijk is er wel eens contact over grote voetbalwedstrijden, maar dit is de eerste keer dat wij met vier landen aan een Europees subsidieprogramma meedoen.” Het contact kwam makkelijk tot stand. “We kregen een mailtje uit Engeland, of we mee wilden doen met dit project.” Dat hij dit initiatief omarmde, heeft te maken met zijn achtergrond. Als student Economie zat Wiegant in het bestuur van het Erasmus Studenten Netwerk en organiseerde hij evenementen voor uitwisselingsstudenten. Datzelfde geldt voor zijn collega Sylvia Spinnewijn, die tijdens haar opleiding aan de Politieacademie twee keer naar het buitenland ging. Dat de politie deelneemt aan zo’n Europees project, vinden ze eigenlijk heel vanzelfsprekend. “Criminaliteit is immers ook grensoverschrijdend.” Het project waarin het Brabantse politiekorps deelneemt, is bijzonder. De meeste partnerschappen gaan immers uit van onderwijsinstellingen, maar deze gaat uit van een overheidsinstantie. De Eindhovenaren hebben
“ ”
Een uitwisseling is breder dan alleen het thema.
een budget ontvangen met twaalf zogeheten mobiliteiten: een retourtje naar de partners van het project, in dit geval Engeland, Italië en Spanje. Elk land stuurt vier tot zes mensen weg en organiseert eenmaal zelf een bezoek. Het overkoepelend thema van dit project is gebiedsgebonden politiezorg. Een voorbereidende bijeenkomst ging aan de uitwisseling vooraf. “We spraken af dat we het vooral over de werkvloer zouden hebben”, vertelt Wiegant. “We willen dat de mensen die het werk doen, ervaringen uitwisselen. Per thema zoeken we mensen die met het onderwerp te maken hebben, en er over kunnen vertellen.” Spinnewijn: “En die de ervaring terug kunnen nemen en in hun eigen circle of influence kunnen gebruiken. Daarbij loop je wel tegen bepaalde politieculturen aan. Je merkt dat de Zuid-Europese culturen heel hiërarchisch zijn.” Wiegant: “Ze sturen liefst politiecommissarissen, chefs en burgemeesters. Zo kwam het dat in Rome een Engelse surveillant aan tafel zat met de korpschef van Sardinië. Vorm is belangrijk in Italië.” Wiegant beklemtoont dat in zijn korps iedereen een aanvraag voor deelname kan indienen. Het is de motivatie die de doorslag geeft.
Retourtje Rome Ondanks de verschillen vinden Wiegant en Spinnewijn de ervaringen leerzaam. In Engeland gingen ze naar verschillende politiebureaus om te zien hoe de Britten contact leggen met de burgers. Spinnewijn: “Voor mij was het een eye-opener om te zien dat de Britten niet zozeer werken vanuit prestaties gerelateerd aan criminaliteitscijfers, maar vanuit gevoelens van tevredenheid en veiligheid van burgers. De politie is een paar jaar achter
46
LEVEN LANG LEREN
elkaar afgerekend op die cijfers en stemt nu het werk af op verwachtingen van de burgers. Er worden maandelijkse bijeenkomsten en enquêtes gehouden. Als die burger zegt ‘we willen dat jullie iets aan de hondenpoep doen’, zegt de politie niet ‘dat hoort niet bij onze doelen’.” Spinnewijn wil deze werkwijze graag uitproberen in een pilot-project. In Italië stond analysewerk op het programma.“Dat was heel praktisch”, zegt Wiegant. “Welke formats gebruik je als je analyses maakt, wat stop je erin? Dat zijn hele praktische dingen die ik mee
Een onderdeel van het programma is dat de politiemensen in hun eigen uniform de straat op gaan. Zo kwam het dat Sylvia Spinnewijn in haar Nederlandse uniform in Rome liep. “Dat wende snel omdat je als diender natuurlijk gewend bent om in uniform te lopen en bekeken te worden. Ik kreeg vooral reacties van Nederlandse toeristen.” In Nederland lieten de Eindhovenaren de delegaties kennismaken met de zogenaamde veiligheidshuizen, waarbinnen instanties als de Gemeente, het Openbaar Ministerie en de Jeugdreclassering
terug kan nemen.” De Engelsen lieten in Rome zien hoe ze complexe informatie visualiseren in een infographic, in plaats van in een rapport van twintig pagina’s. De Italianen zelf lieten de delegaties kennismaken met hightech cameratoezicht. Via een camera in de auto kan de meldkamer steeds meekijken met de politieman. Wiegant: “Dan kom je erachter dat ze veel moderner zijn dan wij dachten.”
samenwerken. Spinnewijn. “We hebben steeds laten zien hoe we door samenwerking de problemen proberen op te lossen.” Wiegant: “Dat was revolutionair voor de anderen. Waar wij Jeugdzorg hebben, vinden Italianen en Spanjaarden dat de familie zélf de problemen moet oplossen. Toch is onze werkwijze interessant voor hen, want ook daar worden familiestructuren losser. En wat doe je dan?”
Zo’n uitwisseling is breder dan alleen het thema, merkte Wiegant. “Als je met elkaar op straat loopt, komen er steeds weer vragen op. Je wilt alles weten wat je ziet, praat steeds over politiewerk. Die informele momenten zijn voor mij de meest leerzame van het project. Het levert goede discussies op over de fundamenten van het werk.”
Thuis Wat merkt het politiekorps Brabant Zuid-Oost van het project? “We hebben over elk bezoek geschreven op intranet”, vertellen Wiegant en Spinnewijn. “Dat wordt veel gelezen en we hebben dan ook veel reacties gekregen. Verder probeert iedere deelnemer zijn leermomenten te delen. De manier waarop is afhankelijk van de context. Van een agent kun je niet verwachten dat die het managementteam op zijn kop gaat zetten. Maar hij kan wel bepaalde methodieken meenemen in zijn dagelijkse werk.” In september geeft Wiegant een presentatie aan het strategisch management. Hij weet nu al dat hij gaat voorstellen om veel meer met internationalisering te doen. “Nu hebben we de contacten in Europa en kunnen we verder gaan. Het gaat niet om monsterbedragen; voor tachtig euro kun je al naar Rome, verder kost het tijd. Dit is een gouden manier om mensen naar buiten te sturen.”
“
Europese programma’s zijn ideale middelen om de jeugdwerkloosheid aan te pakken.
48
LEVEN LANG LEREN
Den Bosch vindt Europa belangrijk Theo van de Veerdonk en Jan Jansen
WIE
Gemeente ’s-Hertogenbosch WAT
New Improvements for European Career Guidance/ Einstein4all DOEL
Vroegtijdig schooluitval terugdringen PROGRAMMAONDERDEEL
De gemeente ’s-Hertogenbosch is zeer actief met internationalisering. Dat heeft veel te maken met Theo van de Veerdonk, al bijna twintig jaar de architect en de motor van het internationaliseringsbeleid van de Brabantse stad. “Als gemeente beschouwen we Europa als middel om schooluitval te voorkomen”, zegt hij. Als enige gemeente van Nederland is Den Bosch op dit moment partner in verschillende Leonardo da Vinci-projecten.
Partnerschappen/Overdracht van innovatie
Theo van de Veerdonk (l), Jan Jansen
49 Theo van de Veerdonk is een gedreven man. “Ik zit al meer dan twintig jaar in de Europese projecten”, zegt hij lachend. “Theo is Europa”, zeggen zijn collega’s. De Bosschenaar, van huis uit orthopedagoog, is zijn leven lang al aan het werk met onderwijs, arbeidsmarkt en internationalisering. Op zijn kaartje staat dan ook: Projectmanager Regie Leren en Werken en Europese Samenwerking. Misschien is het wel daarom dat Den Bosch zo’n opmerkelijk staaltje van internationalisering laat zien. “De Europese onderwijsprogramma’s zijn ideale middelen om tot de aanpak van de jeugdwerkloosheid te komen”, vindt hij. Hoe is de gemeente eigenlijk betrokken geraakt bij het Leonardo da Vinci-programma? “Een roc heeft van nature toegang tot Leonardo da Vinci”, vertelt Van de Veerdonk. “Maar voor de gemeente ligt dat anders. Ik heb Europa zelf binnengebracht. In 1990 raakte ik betrokken bij een Europese samenwerking met Newcastle. In 2001 startten we het eerste Equalproject. Dat was een miljoenenproject waardoor we met meer middelen konden doorpakken op goede ontwikkelingen. Het werd een Best Practice! Daarmee is het begonnen, de internationalisering kreeg hierdoor draagvlak.”
Lucky shot New Improvements for European Career Guidance, kortweg Nice Guide, is een project over loopbaanoriëntatie en loopbaanbegeleiding. Van de Veerdonk: “We werken samen met Oostenrijk, Zweden en Duitsland omdat we met deze mensen al goede contacten hadden. We weten dat als we een afspraak maken, zij die ook nakomen. Zo’n netwerk bouw je in de loop der jaren op. Je kunt wel een lucky shot doen door een
partner te kiezen die je niet kent, alleen omdat Brussel die samenwerking wil, maar zo werkt het niet. Van deze drie weet ik dat we goed kunnen samenwerken. Dat is misschien niet zo ondernemend, maar wel praktisch.” Het gaat er immers om dat de deelnemende landen kennis bij elkaar halen, verdedigt de Bosschenaar zijn keuze. De Zweedse partner Urkraft bijvoorbeeld, is een trainingsorganisatie die werkzoekenden begeleidt en middelen zoekt om de loopbaanoriëntatie en -begeleiding te verbeteren. “Urkraft vindt de manier waarop het overleg tussen onderwijs en arbeidsmarkt plaatsvindt heel goed. Den Bosch heeft een regiegroep waarin het onderwijs, de ondernemers en de overheid zitten, de drie O’s. Zoiets zouden zij ook willen. Toen ik vorige week in Zweden was, zag ik hoe de gemeentesecretaris zich voorstelde aan de directeur van het arbeidsbureau. Ze kenden elkaar vaag! Dat zou hier in Den Bosch niet kunnen. In onze
“
Het verbaast mij dat de p roblematiek van schooluitval zo universeel is.
50
LEVEN LANG LEREN
regiegroep hebben we strategisch en tactisch overleg. We hebben alle stakeholders bij elkaar die het beleid uitstippelen: de gemeente, het UWV, de scholen, werkgevers, de kenniscentra en de Kamer van Koophandel. Daaronder functioneert het operationeel management dat acht projectgroepen aanstuurt. De regiegroep komt vijf keer per jaar bijeen, het operationeel management acht keer, net als de projectgroepen.” Zelf haalt Den Bosch weer kennis uit Oostenrijk, bij de Steierische Volkswirtschaftliche Gesellschaft (STVG), een organisatie van beroepskeuzeadviseurs. Van de Veerdonk: “In Nederland is dat van het bordje gevallen. Een van de dingen die het ministerie van
onderwijs heeft laten vallen is beroepskeuze. Ook de opleiding Academie Mens en Arbeid bestaat niet meer.” Van de Veerdonk hoopt dat in Nederland een instelling als de STVG kan komen. De Bosschenaar prijst de goede contacten van de Oostenrijkers in Brussel. “We maken daar graag gebruik van.”
Einstein4all Op dit moment heeft Den Bosch zes Europese projecten lopen en liggen vier nieuwe aanvragen klaar. Het is bijzonder hoe Den Bosch ‘Europa’ inzet om de aansluiting van het onderwijs met de arbeidsmarkt te optimaliseren. Voor Van de Veerdonk is het duidelijk. “Als gemeente beschouwen we Europa als middel om schooluitval te voorkomen. Den Bosch is wat bemoeiallerig. Andere gemeenten zeggen: ‘Onderwijs? Dat is van de scholen!’ Maar wij werken sámen met scholen en stemmen alles af met de stakeholders op het gebied van onderwijs en arbeidsmarkt. Europa is daarbij een extra middel om de doelstellingen te halen.” Een partnerschap leidt bovendien weer tot nieuwe ideeën en projecten, zoals Einstein4all, een Overdracht van innovatie-project. Volgens coördinator Jan Jansen, ontwikkelaar team Doorlopende Leerlijnen van het Koning Willem I College in Den Bosch, heeft onderzoek uitgewezen dat de meeste schooluitval te wijten is aan een verkeerde studiekeuze. “Dat is een Europees probleem. We hebben in Den Bosch onder andere een ‘competentiemeter’ ontwikkeld, een hulpmiddel om de kloof in vaardigheden te analyseren. We menen dat de manier waarop wij de problemen aanpakken, als voorbeeld kan dienen voor andere Europese regio’s.” Jansen werkt samen met partners in Engeland en Oostenrijk. “Het verbaast mij dat de problematiek zo universeel is. Neem de schooluitval en de oplossingen daarvoor. De pogingen zijn steeds dezelfde. Soms denk je dat je een unieke weg bent ingeslagen, maar je probleem is zelden uniek.” Jansen
houdt niet van lange praatsessies, hij wil productgericht werken. “Zo’n Leonardo da Vinci Partnerschap-project is globaler dan een Overdracht van innovatie-project. Bij die laatste ga je meer de diepte in. Daar hou ik meer van.”
Meerwaarde Voorlopig is Den Bosch nog lang niet klaar met Europa. Van de Veerdonk: “Het College van ’s Hertogenbosch heeft vorige week besloten dat het ons goedkeuring geeft om zes werkbezoeken per jaar te brengen aan een Europese partner. Hiermee geeft de gemeente aan Europa belangrijk te vinden. Dat komt omdat de meerwaarde van Europese samenwerking duidelijk is.”
Deelnemers per programmaonderdeel
(periode 2007–2010)
(periode 2007–2010)
STAGES VOOR LEERLINGEN
66%
62% 38%
51
Landen top 5 stages: inkomend en uitgaand
STAGES VOOR PERSONEN OP DE ARBE
FI 324
50%
50%
DE
UK
34%
780
228
CZ 208
PT 62
STAGES VOOR STAGES VOOR PERSONEN STAGES VOOR LEERLINGEN OP DE ARBEIDSMARKT PROFESSIONALS
(n = 11.787)
(n = 553)
(n = 2.944 )
TR 629
ES
38
249
STAGES VOOR LEERLINGEN
STAGES VOOR PERSONEN OP DE ARBE
UK 1877
innovatie-projecten in 4 jaar
UK
DE
FR
47
879
725
ES
BE
59
BE 64
FR
1306
135
ES 2614
Uitgaande stages per sector (periode 2007–2010) 1
2
3
4
5
STAGES VOOR LEERLINGEN
= 63
1
2
3
4
5
6
STAGES VOOR PERSONEN OP DE ARBEIDSMARKT =3
1
2
3
4
5
6
7
STAGES VOOR PROFESSIONALS = 16
1 LANDBOUW, BOSBOUW EN VISSERIJ 2 PRODUCTIE 3 GROOT- EN DETAILHANDEL 4 HORECA 5 PROFESSIONELE, WETENSCHAPPELIJKE
52
EIDSMARKT
Overdracht van innovatie-projecten naar thema
STAGES VOOR PROFESSIONALS
5
FI
4
100
PL
2
127
6
UK 77
DE
DE 98
86
TR
3
1
ES
101
95
TR 417
AANTAL PROJECTEN
1 project
(n = 38)
EIDSMARKT
6
LEVEN LANG LEREN
STAGES VOOR PROFESSIONALS
FI
1 Ontwikkeling van vaardigheden en competenties van leerkrachten, opleiders en mentors in het beroepsonderwijs
310
UK
2 Ontwikkeling van kwaliteit en aantrekkelijkheid van beroepsopleidingssystemen en -praktijken
330
DE
4 Ontwikkeling van vaardigheden bij volwassenen op de arbeidsmarkt 5 Verhogen van competenties van risicogroepen 6 Ontwikkeling van de leeromgeving
3 Transparantie en erkenning van competenties en kwalificaties
136
TR 364
ES 308
MT 465
6
8
7
7
E EN TECHNISCHE ACTIVITEITEN 6 ADMINISTRATIE 7 ONDERWIJS
8
9
9
8
8 VOLKSGEZONDHEID EN MAATSCHAPPELIJK WERK
9
9 KUNSTEN, ENTERTAINMENT EN RECREATIE
51 HR bewerkt ontbreek nog!!!
52
LEVEN LANG LEREN
Eras mus hoger onderwijs
Het Erasmus-programma is in 1987 opgericht. Het stelt studenten in staat om in het buitenland te studeren en stage te lopen, en het stimuleert de samenwerking tussen Europese instellingen van hoger onderwijs. Uitgangspunt is dat de buitenlandervaring voor de student een academische verrijking is, die bijdraagt aan de ontwikkeling van interculturele vaardigheden. Erasmus wil ook de uitwisseling van docenten en ander personeel bevorderen.
54
LEVEN LANG LEREN
Doelgroepen per onderdeel Mobiliteit hoger onderwijsinstellingen Intensieve programma’s
Intensieve taalcursussen
hostafleden
hostudenten
hodocenten
medewerkers ondernemingen
55
Erasmus in cijfers
Wie was Erasmus Desiderius Erasmus (1466 of 1469 – 1536) werd in Rotterdam geboren als zoon van een priester en werd ook zelf priester (1492). Hij studeerde in Parijs, maar verbleef ook in de zuidelijke Nederlanden, Engeland en Italië. Erasmus wedijverde voor een herstel van Latijnse letteren en christelijke vroomheid. Erasmus is vooral bekend door de ‘Lof der zotheid’, een satire op allerlei misstanden van zijn tijd. Erasmus schreef opvoedkundige werken en verhandelingen over taal en welsprekendheid, religieuze en theologische werken, maatschappij- en cultuurkritieken alsmede talloze commentaren en brieven.
Veruit de meeste Europese universiteiten en hogescholen doen mee met Erasmus. Meer dan 2,2 miljoen studenten hebben gebruikgemaakt van het beursprogramma. De Europese Commissie wil dat dit aantal in 2012 is gegroeid naar drie miljoen studenten. Ook hebben 250.000 docenten en stafleden in het kader van onderwijsopdrachten en staftraining een periode in het buitenland doorgebracht, dankzij een Erasmus-subsidie. Het jaarlijkse budget is meer dan 450 miljoen euro. In Nederland zijn vanaf de start van het programma in 1987 ruim 90.000 studenten voor een studieverblijf met een Erasmusbeurs naar het buitenland geweest. Het aantal Erasmusstudenten groei nog jaarlijks. Op dit moment gaan bijna 7.000 studenten voor studie en circa 3.100 studenten voor een stage naar het buitenland. Ook de populariteit van de andere programmaonderdelen, zoals de Intensieve programma’s, stijgt nog steeds. Het budget dat in Nederland jaarlijks aan het Erasmusprogramma kan worden besteed is bijna dertien miljoen euro. In Europa heeft het netwerk van deelnemende instellingen zich de afgelopen twintig jaar sterk uitgebreid. Zo’n 4.500 Europese hogescholen en universiteiten beschikken inmiddels over het zogenaamde Erasmus University Charter (EUC). Dit certificaat waarborgt de principes die ten grondslag liggen aan de mobiliteit binnen het Erasmus-
56
LEVEN LANG LEREN
programma: gelijkheid en transparantie voor studenten in de erkenning van behaalde punten of vakken. Wanneer een instelling een EUC heeft, betekent dit dat de Europese Commissie gelooft dat de subsidie daadwerkelijk tot de beoogde resultaten zal leiden. Onderwijsinstellingen met een EUC kunnen deelnemen aan Erasmus en aan andere Europese subsidieprogramma’s zoals Tempus en Erasmus Mundus. Het EUC is het ‘toegangskaartje’.
De programmaonderdelen van Erasmus Student en studie Studenten in het hoger onderwijs kunnen drie tot twaalf maanden studeren aan een instelling in een ander Europees land. Het doel van de uitwisseling is dat de studenten op
HR bewerkt ontbreek nog!!!
onderwijskundig, taalkundig en cultureel vlak leerervaringen opdoen in een ander land. De uitwisseling kan alleen tot stand komen wanneer onderwijsinstellingen met elkaar institutionele overeenkomsten hebben gesloten. Bovendien moeten de landen allebei houder zijn van een EUC. De onderwijsinstellingen selecteren zelf de studenten die voor de uitwisseling in aanmerking komen. De thuisinstelling van de student moet de periode die hij in het buitenland doorbrengt, volledig erkennen, bij voorkeur aan de hand van ECTS-credits. Deze erkenning is gebaseerd op de studieovereenkomst die alle betrokken partijen moeten hebben goedgekeurd, voorafgaand aan de uitzending. Erasmus-studenten zijn vrijgesteld van collegegeld, inschrijvingsgeld en vergoedingen voor het afleggen van examens en hebben vrije toegang tot laboratoria en bibliotheken van de gastinstelling. De eigen hogeronderwijs instelling draagt zorg voor de selectie van de studenten.
Student en stage Behalve voor studie kunnen studenten uit hoge scholen en universiteiten ook naar het buitenland voor een stage van drie tot twaalf maanden in een onderneming of een organisatie. Het is de bedoeling dat studenten zich leren aanpassen aan de vereisten van de Europese arbeidsmarkt. Terwijl zij werkervaring opdoen, verwerven ze specifieke vaardigheden, inclusief de
57
de selectie van de studenten. Voordat de stage begint worden de afspraken tussen de student, de thuisinstelling en de gastorganisatie vastgelegd in een stageovereenkomst.
Onderwijsopdrachten Erasmus heeft ook een programma voor docenten van hogeronderwijsinstellingen. Zij kunnen college gaan geven bij een partnerinstelling in een ander land, gedurende een termijn van één dag tot zes weken. Ook medewerkers van ondernemingen kunnen voor een gastcollege worden uitgenodigd. Op deze manier kunnen studenten die niet de mogelijkheid hebben om deel te nemen aan een mobiliteitsprogramma, tóch profiteren van de kennis en expertise van een buitenlandse docent. Zowel docenten van hogeronderwijs instellingen als personeelsleden van ondernemingen kunnen onderwijs taal, en groeit hun begrip van en kennis opdrachten uitvoeren. De instellingen over de economische en sociale cultuur en de bedrijven dragen zelf zorg voor de selectie. van het land. De partnerinstanties dienen tevoren Erasmus wil de samenwerking tussen overeenstemming te hebben bereikt hogeronderwijsinstellingen en onderover het lesprogramma. Als de nemingen bevorderen. Het programma persoon die de onderwijsopdracht wil daarom dat toekomstige, goed uitvoert een medewerker is van een opgeleide beroepsbeoefenaren interinstelling voor hoger onderwijs, nationale ervaring opdoen. Een stage moet de opdracht gebaseerd zijn in een onderneming, trainingsinstituut, op een overeenkomst tussen de onderzoekscentrum of andere organisatie in Europa is een goede manier om thuisinstelling en de gastinstelling. De subsidie wordt altijd beheerd dat doel te bereiken. De eigen hogedoor de hogeronderwijsinstelling. school of universiteit draagt zorg voor
58
LEVEN LANG LEREN
‘Ik vind de kwesties waarmee Europa bezig is, echt heel relevant.’
59
Staftraining Dit programmaonderdeel maakt het mogelijk dat onderwijzend en ander personeel van hogeronderwijsinstellingen een trainingsperiode van vijf werkdagen tot zes weken doorbrengt in een onderneming of organisatie in een ander land. Het doel van de staftraining is om deelnemers kennis of specifieke knowhow op te laten doen, die zij vervolgens kunnen toepassen in hun dagelijkse werk. Ook verwerven zij praktische vaardigheden die van belang zijn voor hun huidige functie en hun professionele ontwikkeling. Er zijn verschillende benamingen voor het verblijf in de partneronderneming, -organisatie of -instelling: kortlopende detacheringen, job shadowing, studiebezoek, workshop of conferentie. De thuisinstelling verzorgt zelf de selectie van de personeelsleden. Die laatste dienen een werkplan te overleggen waarover zij met de gastonderneming of -instelling overeenstemming hebben bereikt. Dit plan moet tenminste bestaan uit een algemeen doel en doelstellingen, de verwachte resultaten van de uit te voeren trainings- of leer activiteiten en een planning.
Intensieve programma’s Een Intensief programma brengt studenten en onderwijzend personeel van hogeronderwijsinstellingen uit ten minste drie deelnemende landen samen voor een studieprogramma. Een Intensief programma kan een eenmalige
activiteit zijn, maar kan ook gedurende een aantal jaren worden herhaald. De maximumduur van de financiering is drie opeenvolgende jaren, met indiening van een jaarlijkse aanvraag. Intensieve programma’s mogen geen onderzoeksactiviteiten of conferenties omvatten, maar moeten de deelnemende docenten en studenten wezenlijk nieuwe elementen aanreiken op het vlak van leermogelijkheden, de ontwikkeling van vaardigheden, de toegang tot informatie, curriculumontwikkeling, enzovoort. Het doel van een Intensief programma is het bevorderen van multinationaal onderwijs op het gebied van thema’s die normaliter niet of slechts bij een zeer beperkt aantal hoger onderwijsinstellingen aan bod zouden komen. Studenten en docenten werken samen in multinationale groepen. Op die manier profiteren zij van speciale leeren lesomstandigheden die in de afzonderlijke instellingen niet beschikbaar zijn. Hierdoor verruimen zij hun blik op het studieonderwerp. De docenten krijgen de mogelijkheid om met buitenlandse collega’s van gedachten te wisselen over vakinhoudelijke kwesties en curriculumontwikkeling. Ook kunnen zij nieuwe onderwijsmethoden in een internationale onderwijsomgeving testen.
60
LEVEN LANG LEREN
De aanvragen worden namens alle partners ingediend bij het Nationaal Agentschap van het land van de instelling die het Intensieve programma coördineert. Het Nationaal Agentschap waar de aanvraag wordt ingediend, neemt de selectie voor zijn rekening.
Intensieve taalcursussen Intensieve taalcursussen zijn taal cursussen voor zogeheten kleine talen. Europese landen die deze talen in hun onderwijs gebruiken, bieden de cursussen aan. Erasmus-studenten kunnen door dit intensieve talenprogramma kennismaken met de taal en cultuur van het gastland. Het programma duurt twee tot zes weken. Engels, Frans, Duits en Spaans (Castiliaans) komen niet in aanmerking voor het talenprogramma. Het Nationaal Agentschap selecteert de onderwijsinstellingen die de talencursussen geven. Studenten kunnen een aanvraag indienen via hun eigen hogeschool of universiteit. De selectie van de inkomende studenten is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de instellingen die de cursus organiseren en het Nationaal Agentschap in het gastland. Meer informatie over de programmaonderdelen van Erasmus vindt u op www.na-lll.nl.
“
Erasmus- studenten zijn nieuwsgierig naar een andere ervaring.
62
LEVEN LANG LEREN
De Europese identiteit bestaat niet Gitta Snijders
WIE
Gitta Snijders WAT
Onderzoek in Brussel naar de Europese culturele identiteit DOEL
Scriptie voor de tweejarige researchmaster Literature & Culture Studies PROGRAMMAONDERDEEL
Studentenmobiliteit
In 2008 won Gitta Snijders (30) de Erasmus Studenten Prijs. In een essay constateerde zij dat dé Europese identiteit helemaal niet bestaat. Een theaterbezoek met medestudenten uit acht verschillende Europese landen maakte dat glashelder. Gitta vond het stuk goed, studenten uit Oost-Europa vonden het vies. “Je culturele blik bepaalt wat je wel en niet vindt kunnen. Ik vond mijzelf altijd zo internationaal en on-Nederlands maar ik ben hartstikke Nederlands!”
“Ik studeerde Kunst, Cultuur en Media aan de Rijksuniversiteit Groningen. Die studie verenigde precies wat ik interessant vond: een sociologische en politicologische benadering van kunst en cultuur. Voor mijn bachelorscriptie onderzocht ik in hoeverre het Europese cultuurbeleid een reflectie was van verschillende denkbeelden over de Europese culturele identiteit. Wat doet de Europese Unie op het gebied van de Europese identiteit?
63
Ik stroomde door naar een tweejarige researchmaster Literature & Culture Studies. In het kader daarvan ben ik naar Brussel gegaan. Ik was gefascineerd geraakt door Europa en de Europese identiteit. De Nederlanders hadden de Europese grondwet net weggestemd en er was volop discussie over de Europese identiteit. In Brussel wilde ik die aan de hand van het cultuurbeleid gaan bestuderen. Met een Erasmusbeurs ben ik vertrokken. Van augustus 2007 tot februari 2008 studeerde ik aan de Vrije Universiteit Brussel. Ik vond een kamer via het Erasmus Student Network en kwam terecht in een studentenhuis aan de Rue Neuve, de Kalverstraat van Brussel. Ik woonde samen met studenten uit Polen, Italië, Spanje, Nederland, Roemenië, Hongarije en Vlaanderen. Ik weet niet of Erasmusstudenten ambitieuzer zijn dan studenten die thuisblijven, wél dat het mensen zijn die nieuwsgierig zijn naar een andere ervaring. Ze combineren nieuwsgierigheid met de bereidheid een bepaald risico aan te gaan.
Erasmus Studenten Prijs Ik studeerde aan twee faculteiten. Ik volgde vakken die gerelateerd waren aan theaterwetenschappen
“
I k begreep ineens veel meer van die worsteling van de Europese Unie.
64
LEVEN LANG LEREN
Oost-Europese studenten geschokt waren. We spraken over culturele verschillen en hoe divers de blik was waarmee wij als groep naar het stuk hadden gekeken. Het was zo’n eye-opener. Ik begreep dat ik vanuit mijn Nederlandse blik naar dat stuk zat te kijken, dat ik mezelf heel erg open en tolerant vond. Maar anderen waren geschokt en vonden het zó vies. Het was een mooi moment, dat duidelijk maakte hoe anders iedereen in Europa is. Ik, met mijn obsessie voor de Europese culturele identiteit, werd daar even op de feiten gedrukt. Ik zou wel willen dat er een overkoepelende Europese identiteit is, maar je hoeft maar naar een theaterstuk te gaan en je ziet de verschillen. Dat was een heel tastbare ervaring die ik in het essay beschreef en waarmee ik in 2008 de Erasmus Studenten Prijs won.
Illusies en kunstbeleid maar ook vakken over Europese instituties en Europees beleid. Het was een rare combinatie van twee heel verschillende studentengroepen die niet met elkaar in contact kwamen: bij de ene groep zaten vooral Erasmusstudenten, bij de andere juist Vlamingen. Mijn idee was om een groep buitenlandse studenten mee te nemen naar Vlaams theater, wat ik prachtig vind. Met dertien verschillende nationaliteiten gingen we naar een theaterstuk, waarin niet werd gesproken. Ik had het niet gezien van te voren, er wel over gehoord en gelezen. In de recensies had niet gestaan dat er nogal wat ‘beeldende elementen’ in zaten. Veel naaktheid ook; de acteurs waren driekwart van de voorstelling naakt. Ik vond het prachtig, maar in de nabespreking bleek dat vooral de
Of in Brussel mijn Europese illusie aan diggelen is gegaan? Zeker! Maar ik vind het ook boeiend dat al die identiteiten proberen samen te werken binnen de Europese Unie. Ik begreep ineens veel meer van de worsteling van de Europese Unie en kreeg meer respect voor het instituut. Een andere illusie die aan diggelen ging, was mijn idee om ook mijn master-scriptie te schrijven over het Europees cultuurbeleid. Want, dat beleid is er niet. Dat heeft te maken met het subsidiariteitsbeginsel: Alle landen bepalen zelf hun culturele beleid; Europa stelt zich terughoudend op. Uiteindelijk ben ik de Nederlandse identiteit gaan onderzoeken om tot de conclusie te komen dat ook die niet bestaat. Het is een constructie, maar dat betekent niet dat er niet iets is dat we erváren als Nederlandse culturele identiteit.
Ik heb veel over mijzelf geleerd, wat ik ook graag wilde. Ik was geschokt dat je culturele blik bepaalt wat je wel en niet vindt kunnen. Ik vond mijzelf altijd zo internationaal en on-Nederlands, maar ik ben hartstikke Nederlands! De filosoof Amartya Sen schrijft over de fluïde identiteit – dat er binnen een cultuur verschillende identiteiten zijn die een rol spelen bij de vorming van een individu. Als ik naar mijzelf kijk: ik heb een Nederlands paspoort en ik ben vegetariër, maar welke van de twee is relevant als ik naar een restaurant ga? Verschillende elementen van mijn identiteit maken wie ik ben en zijn op verschillende momenten relevant. Dat heb ik in mijn master-scriptie verwerkt.
Eerste Klas Kwesties waarmee Europa bezig is, zeker in het kader van globalisering, vind ik echt heel relevant. Zeker, ik ben heel idealistisch. Ik denk dat ik daarom ook heb gesolliciteerd naar een plek in de pilot Eerste Klas, voor excellente leraren. Het ministerie van OCW wil met Eerste Klas de kwaliteit van het onderwijs van docenten verhogen. Ik ben inmiddels docent kunstgeschiedenis en CKV (Culturele en Kunstzinnige Vorming. red.), eerste graad, op een scholengemeenschap in Leiden. Wie ik ben is zo fluïde, ik word nog zo gevormd. Ik ben geboren in Assen wat mij Assenaar maakt, ik ben Nederlander, voel me Europeaan en woon op de wereld. Maar ik ben ook leraar, vegetariër en houd van hardlopen. That’s me.”
“
Iedereen laat digitale sporen achter. Ze leveren rechercheurs waardevolle informatie op.
66
LEVEN LANG LEREN
Op zoek naar de digitale waarheid Hans Henseler en Marlies Nijenhuis
WIE
Hogeschool van Amsterdam WAT
E-discovery-project DOEL
Europese studenten informeren over digitaal recherchewerk PROGRAMMAONDERDEEL
Intensief programma
Hans Henseler is lector E-discovery aan de Hogeschool van Amsterdam bij het domein Media, Creatie en Informatie. Hij is gespecialiseerd in het traceren en analyseren van digitale sporen, die als wettelijk bewijsmateriaal kunnen dienen bij een misdaad. Henseler nam het voortouw om een Intensief programma te organiseren over dit spannende nieuwe vakgebied. In een volle collegezaal leert hij Europese studenten over digitaal rechercheren. Bij de opsporing van misdaad maken rechercheurs tegenwoordig gebruik van de modernste technologie; menig misdaad wordt in het laboratorium opgelost na een dna-match. Een relatief nieuwe discipline is E-discovery. Het heeft te maken met de allesomvattende rol die ICT in de hedendaagse samenleving speelt. Digitale sporen spelen een steeds grotere rol bij fraudezaken en meningsverschillen die uitmonden in een rechtszaak.
67 Sinds 2010 heeft de Hogeschool van Amsterdam een lectoraat E-discovery. De hogeschool wil het onderwijs op dit terrein verbeteren en tegelijkertijd de kennis- en expertise-uitwisseling naar een hoger niveau tillen. Er is een expertisecentrum opgezet dat methoden en technieken ontwikkelt voor digitaal opsporen, maar ook een kader ontwikkelt voor forensic readiness: het preventief verzamelen van tegenbewijs en het klaar zijn voor forensische onderzoeken. Dr. ir. Hans Henseler is lector. “Bij E-discovery gaat het erom dat informatie op een forensisch verantwoorde wijze veiliggesteld en slim verwerkt wordt”, vertelt hij na een college. “Zo werd bij de geruchtmakende miljardenfraude van de Amerikaanse belegger Bernard Madoff, ruimschoots gebruikgemaakt van digitale opsporings- en bewaartechnieken. Maar ook bij minder opzienbarende faillissementen wordt ernaar teruggegrepen. Bedrijven en instellingen doen ook zelf veelvuldig een beroep op deze opsporingstechnieken om hen te helpen bij interne onderzoeken.” Met zijn bedrijf Fox-it is Henseler een van de weinige specialisten in dit digitale recherchewerk. Zijn naam duikt dan ook regelmatig op in zaken als de ‘vastgoedfraude’, een van de grootste fraudezaken uit de Nederlandse geschiedenis. Henseler geeft ook trainingen aan opsporingsdienst FIOD.
Een uitdaging De collegezaal van de Hogeschool van Amsterdam is afgeladen. Zeventig studenten en vijftien docenten uit zeven Europese landen doen mee aan het programma E-discovery. Ze komen uit Kroatië, Duitsland, Frankrijk, Spanje, Verenigd Koninkrijk, Zweden en Nederland. Behalve
“
Sommige studenten gaan door dit programma het internationale pad op.
hun nationaliteit is de groep ook op een andere manier gevarieerd: het is een opvallende mix van ICT-ers en juristen in opleiding. Henseler noemt die verschillende achtergronden “een uitdaging”. “Dat is goed”, vindt hij. “Door het multidisciplinaire karakter van het vak, moeten mensen immers grensoverschrijdend leren werken.” Het programma duurt drie weken. De eerste week bestond uit een voorbereiding in eigen land. Henseler had de studenten gevraagd uit te zoeken hoe de privacy is geregeld in de wet. Nu zijn de studenten in Amsterdam, waar ze twee weken verblijven. Dit programma is een “Amsterdams feestje”, zegt Henseler die het voortouw nam en het onderwerp E-discovery koos. Op een groot scherm projecteert de lector overvolle e-mailboxen en laat hij de studenten zien hoe je door slimme filtertechnieken de gezochte informatie snel kan vinden. Henseler vertelt over de ‘digitale waarheid’. “Dat verwijst
68
LEVEN LANG LEREN
naar waarheidsvinding op grond van digitale sporen die aangetroffen worden in een geautomatiseerde omgeving en elektronische gegevensdragers. Het is een vakgebied dat sinds de jaren ’80 steeds belangrijker is geworden. Toen lag de nadruk nog vooral op computercriminaliteit en computerbeveiliging. In de jaren ’90 was het zoeken naar digitale sporen vooral in opkomst bij de politie en bijzondere opsporingsdiensten, als onderdeel van het forensisch computeronderzoek. Nu zien we dat elektronische informatie steeds belangrijker wordt. De digitale waarheid in zowel interne als externe onderzoeken wordt steeds belangrijker voor bedrijven, wanneer zij te maken hebben met economische criminaliteit.”
Digitale sporen Bijna iedereen laat digitale sporen achter, vertelt Henseler, want bijna iedereen gebruikt e-mailprogramma’s, elektronische kalenders en opslagmedia zoals (losse) harde schijven, dvd’s, usb-sticks en microcards. Minder bewust zijn we van de sporen die we achterlaten in toegangsregistraties, wanneer we automatisch inloggen op wifi-systemen of inchecken met onze ov-jaarkaart. Ze leveren rechercheurs als Henseler waardevolle informatie op. “Ik kijk niet zozeer naar de misdaad, wel naar de digitale sporen die mensen hebben achtergelaten. Dat worden er steeds meer. Vaak zoek je naar een speld in een hooiberg. Daarom heb je zoektechnieken nodig.” Een belangrijk onderdeel van Henseler’s vakgebied is om mensen de technieken te leren om op een effectieve manier de informatie te vinden die wordt gezocht. Henseler: “Elektronische documenten, financiële softwaresystemen, spreadsheets, digitale
adresboeken, voorraadbestanden en e-mailberichten, ze kunnen een belangrijke sleutel zijn voor het leveren van bewijs in bijvoorbeeld een intern fraudeonderzoek. Nieuwe regelgeving verbiedt bedrijven en instellingen deze digitale informatie zonder meer te verwijderen als die mogelijk als bewijs kan worden gebruikt.” De regels met betrekking tot de opslag en toegankelijkheid van digitale informatie zijn nog volop in ontwikkeling, weet Henseler, die wijst op verschillen in Europa. “In het ene land mag een werkgever niet in de mailbox van een werknemer kijken, in het andere land mag dat wel.”
Goede formule Het programma eindigt met een multiple choice-examen en een peer-review door een student. Na het college spoedt Henseler zich naar een lunchvergadering waaraan alle buitenlandse docenten deelnemen. Het aanstaande examen komt ter sprake. Het programma blijkt voor de juridische studenten nogal
moeilijk, maar voor de ict-ers goed te doen. Wat voor soort vragen kunnen er dan worden gesteld bij het examen? Marlies Nijenhuis van het Bureau Buitenland van de Hogeschool van Amsterdam vraagt het de docenten: “Should the questions be technical or conceptual? Later legt ze uit dat ze elke dag een dergelijke lunchmeeting organiseert. Eventuele culturele verschillen komen dan ook aan de orde zoals de rol van de docent, die vaak per land verschilt. De Hogeschool van Amsterdam organiseert jaarlijks één Intensief programma en doet mee met twee andere programma’s van buitenlandse partners. Het is een goede formule, vindt Nijenhuis. “Je gaat echt de diepte in. Bovendien krijgen de studenten de kans te oefenen in een internationale setting. Sommigen gaan door zo’n programma het internationale pad op.” Voor de hogeschool zelf is er ook profijt. “We leren de partnerinstellingen goed kennen, wat tot leuke spin-offs kan leiden.”
Hans Henseler (l), Marlies Nijenhuis met een gast
Deelnemers mobiliteit
Landen top 5: inkomend en uitgaand
(2010)
(2010)
65%
62% 38%
35%
STUDIE
UK
DE STUDENTEN
DOCENTEN EN STAF
(n = 7.678)
TR
(n = 802)
740
803
447
8.463 7.678
IT
STAGE
612
FR
512
82
ES
DE
1176
inkomende studenten
221
ES 939
ES 110
FR 244
BE 151
uitgaande studenten in 2010
Aantal uitgaande studenten
FR
PL
862
Studierichting top 5: inkomend en uitgaand (2010)
07/08
08/09
studie
09/10
10/11
SOCIALE WETENSCHAPPEN, ECONOMIE EN RECHTEN
HUMANIORA EN BEELDENDE KUNSTEN
TECHNISCHE WETENSCHAPPEN EN BOUWKUNDE
NATUURWETENSCHAPPEN, WISKUNDE EN INFORMATICA
1.000
AANTAL INTENSIEVE PROGRAMMA’S
GEZONDHEIDSZORG EN WELZIJN
09/10
11/12
08/09 07/08
GEZONDHE EN WELZIJN
11/12
stage
2,5
SOCIALE W ECONOMIE
10/11 studie en stage
= 120
DIENSTVER BEROEPEN
Aantal deelnemers Intensieve programma's naar studierichting
SE 577
Landen top 5 deelnemers aan talencursus in Nederland (2008–2010)
(periode 2007–2010, n = 4.657) STUDIE
Duitsland
DE 367
Italië
STAGE
452
WETENSCHAPPEN, E EN RECHTEN
EIDSZORG N
Hongarije
SOCIALE WETENSCHAPPEN, ECONOMIE EN RECHTEN
UK DE
Finland
416
FR 142
Spanje
ES
BE 337
411
HUMANIORA EN BEELDENDE KUNSTEN
HUMANIORA EN BEELDENDE KUNSTEN
30% van de Nederlandse studenten in Italië wil Italiaans leren
GEZONDHEIDSZORG EN WELZIJN TECHNISCHE WETENSCHAPPEN EN BOUWKUNDE
NATUURWETENSCHAPPEN, WISKUNDE EN INFORMATICA
RLENENDE N
LANDBOUW EN DIERGENEESKUNDE
5%
van de Italianen in Nederland wil Nederlands leren Top 5 actieve landen in Nederlandse IP's (2007–2010)
= 120
studie en stage
OVERIGE STUDIEGEBIEDEN
UK
DE
BE
FI
SE
69
70
LEVEN LANG LEREN
Grund tvig volwassenenonderwijs
Grundtvig richt zich op alle organisaties, instellingen en verenigingen die algemeen vormend onderwijs aan volwassenen aanbieden. Het programma houdt zich bezig met niet-beroeps gerichte volwasseneneducatie. De deelnemers komen van onder andere roc’s, volksuniversiteiten, musea, bibliotheken, gevangenissen en welzijnsorganisaties; uit de formele, non-formele of informele sector. Grundtvig speelt in op oplossingen voor de toenemende vergrijzing van Europa. Daarnaast wil het programma ook kennis en vaardigheden vergroten. De nadruk ligt op educatie van volwassenen die onvoldoende geschoold zijn om volledig mee te kunnen doen in de samenleving.
72
LEVEN LANG LEREN
Doelgroepen per onderdeel Voorbereidende bezoeken
Bezoeken en uitwisselingen
Assistentschappen
Nascholing voor personeel
Workshops
Lerende partnerschappen
Senior vrijwilligersprojecten
volwasseneneducatie
instanties/ bedrijven
overheden
vrijwilligersorganisaties
bibliothecarissen
73
Grundtvig in cijfers
Wie was Grundtvig Nikolaj Frederik Severin Grundtvig (1783–1872) leefde en werkte in Denemarken. Grundtvig was onder meer pastoor, theoloog, dichter, filosoof, historicus, sociaal criticus en pionier op het gebied van de Scandinavische en Angelsaksische literatuur. Grundtvig pleitte voor een unieke school, voor mensen van alle leeftijden en van verscheidene sociale klassen. Hij was van mening dat een leven lang leren, het leven zou verrijken en zou leiden tot een actieve deelname in de samenleving. Nikolaj Grundtvig wordt dan ook beschouwd als de grote mentor van het volwassenenonderwijs.
Het Grundtvig-programma is de jongste telg van het Leven Lang Leren-programma. Sinds 2000 bedient Grundtvig de doelgroep van volwasseneneducatie. In Europa wil men de mobiliteit van personeel in de volwasseneneducatie voor tenminste 7.000 personen per jaar ondersteunen. Een sleutelwoord is kwaliteitsverbetering door Europese samenwerking. Voor Grundtvig is bovendien de ondersteuning van educatie aan kwetsbare groepen prioriteit. Tot en met 2008 had het Grundtvig-programma drie acties om de internationale samenwerking te stimuleren, namelijk lerende partnerschappen, nascholing en voorbereidende bezoeken. Het aantal aanvragen is gestaag gegroeid, zowel in Europa als in Nederland. Een grote sprong voorwaarts maakte het programma in 2009 toen niet alleen het budget, maar ook het aantal acties sterk werd uitgebreid. Het budget in Nederland groeide naar ruim één miljoen euro en de bestaande acties kregen gezelschap van senior vrijwilligersprojecten, workshops, bezoeken en uitwisselingen en assistentschappen. Door de groei van het aantal acties is de zichtbaarheid van en de aandacht voor Grundtvig enorm toegenomen. In Nederland hebben tot nu toe om en nabij 500 docenten een beurs aangevraagd om zichzelf bij te scholen. Tot 2010 zijn er bovendien 547 lerende
74
LEVEN LANG LEREN
partnerschappen aangevraagd en het aantal aanvragen blijf stijgen. De toenemende populariteit resulteerde in 2010 voor het eerst in een meer dan volledige consumptie van het beschikbare budget.
De programmaonderdelen van Grundtvig
steunen door expertise in te brengen. De bezoeken kunnen individueel of in kleine groepen afgelegd worden. Tot de mogelijkheden behoren onder andere het gedurende korte tijd lesgeven aan een buitenlandse instelling, het bestuderen van bepaalde aspecten van de volwasseneneducatie in het gastland of het bestuderen van trainingsstelsels. Ook het bijwonen van conferenties en seminars behoort tot de mogelijkheden.
Assistentschappen
Docenten, ook aankomende docenten, en ander personeel in de volwassenen educatie kunnen als Grundtvig-assistent Voorbereidende bezoeken Een organisatie die in het kader van het lesgeven aan een instelling voor volwasseneneducatie in een ander Grundtvig-programma een lerend partnerschap, een senior vrijwilligersproject, Europees land, gedurende tenminste twaalf weken. Zo kunnen zij zich een een multilateraal project, een netwerk beter beeld vormen van de Europese of een project rond flankerende maatdimensie van volwasseneneducatie, regelen wil opzetten, kan een beurs aanvragen voor een zogeheten voorbe- breiden zij hun kennis van vreemde talen uit, maken zij kennis met andere reidend bezoek. Zo kan men geschikte partnerinstellingen vinden en een werk- Europese landen en hun onderwijsplan opstellen ter voorbereiding van de systemen voor volwasseneneducatie aanvraag voor een project, partnerschap en verbeteren zij hun professionele en interculturele vaardigheden. of netwerk.
Bezoeken en uitwisselingen Docenten of andere personeelsleden in de volwasseneneducatie gaan op werkbezoek in een ander land. Zo krijgen zij een breder beeld van de volwasseneneducatie in Europa, kunnen zij bepaalde praktische vaardigheden verbeteren met betrekking tot het lesgeven of het werk van de gastorganisatie onder-
75
Nascholing voor personeel
Lerende partnerschappen
Mensen die werkzaam zijn op het gebied van volwasseneneducatie kunnen in een ander land een training volgen. Een dergelijke nascholing heeft als doel de kennis en de vaardigheden van de docent te verbeteren, evenals de uitwisseling van kennis en ervaringen met docenten in het buitenland. Bovendien leert een docent op de nascholing vaak de volwasseneneducatie in het gastland kennen.
Lerende partnerschappen zijn klein schalige samenwerkingsactiviteiten tussen organisaties die actief zijn op het gebied van volwasseneneducatie in de ruimste zin. In een partnerschap werken docenten en lerenden uit minstens drie landen samen op een of meerdere themagebieden. In het kader van een lerend partnerschap kan uitwisseling van docenten en lerenden plaatsvinden en kunnen ervaring en goede praktijken worden gedeeld. Ook veldwerk, projectvergaderingen, het voorbereiden van voorstellingen, de organisatie van tentoonstellingen, het doen van onderzoek, het produceren van brochures, dvd’s of handboeken is mogelijk. Deze uitwisseling van ervaringen, praktijken en methoden draagt bij tot een groter inzicht in de diversiteit van Europa op cultureel, sociaal en economisch gebied en leidt tot een betere kennis van de eigen volwasseneneducatie en die van de partnerinstellingen.
Workshops Een organisatie met expertise op een specifiek terrein kan een workshop aanbieden aan volwassenen uit Europa. De workshops kunnen gaan over onderwerpen als milieu, gezondheid, beeldende kunst, muziek, creativiteit en het leren van talen. De workshops brengen tenminste tien en maximaal twintig volwassenen uit verschillende landen samen. De deelnemers worden aangemoedigd om hun vaardigheden en inzichten met elkaar te delen. Het doel van de workshops is onder meer om volwassenen die weinig onderwijs hebben genoten of geen ervaringen in het buitenland hebben, de gelegenheid te geven kosteloos een workshop bij te wonen.
76
LEVEN LANG LEREN
Senior vrijwilligersprojecten Vrijwilligerswerk wordt steeds meer erkend als een waardevolle informele leerervaring voor mensen van alle leeftijden. Senioren vormen bovendien een bron van wijsheid en ervaring waarvan de samenleving kan profiteren. Binnen de Senior vrijwilligersprojecten kunnen personen ouder dan vijftig jaar vrijwilligerswerk doen in een ander Europees land. Bilaterale partnerschappen van lokale organisaties uit twee verschillende landen, kunnen hiervoor financiële ondersteuning aanvragen. Meer informatie over de programma onderdelen van Grundtvig vindt u op www.na-lll.nl.
77
‘Ik wilde geen theorie in een boek zetten, maar een film maken. Voor iedereen.’
78
LEVEN LANG LEREN
“ ”
I k wil dat mensen voelen hoe het is om in te b urgeren.
80
LEVEN LANG LEREN
Europese nieuwkomers en inburgering Noureddine Erradi
WIE
Noureddine Erradi WAT
The Other Side of the Medal DOEL
Europeanen die met nieuwkomers te maken hebben, zelf laten inburgeren PROGRAMMAONDERDEEL
Grundtvig
“ ”
Ik wil me focussen op een antwoord op het integratie vraagstuk.
Noureddine Erradi gaf jaren lang les aan nieuwkomers in Nederland. Het viel hem op dat veel nieuwkomers niet goed begrijpen wat van hen wordt verwacht. Het is geen onwil of onvermogen, maar onbegrip, terug te leiden tot cultuurverschillen. Om de docenten zich hiervan bewust te maken, bedacht Erradi dat zij zélf moesten gaan inburgeren en filmde de vorderingen. Zijn films hebben inmiddels diverse Europese prijzen gewonnen.
81 “Na een studie antropologie aan de Sorbonne in Parijs ben ik in 1986 in Nederland gekomen via een studentenuitwisseling. Ik ging Arabische les geven aan de eerste generatie Marokkaanse Nederlanders. Ook werkte ik mee aan een project voor nieuwkomers, het allereerste! Tijdens mijn werk merkte ik dat immigranten de behoefte hebben om meer te vertellen. Dat is het begin geweest van mijn idee om professionals zélf te laten inburgeren en hen zo te laten voelen wat dat precies is. De realiteit van de nieuwkomer kan een heel andere zijn dan die van de docent.
Daarvan wilde ik deze professionals bewust maken. Ik zocht naar een manier om dat te doen. Ik wilde geen theorie in een boek zetten. Het gaat mij er om dat mensen voelen hoe het is om in te burgeren. Ik besloot een film te maken: ‘Nieuwkomers in Marokko’.
Emoties Ik vroeg twaalf professionals uit Nederland of zij mee naar Marokko wilden gaan, om daar in te burgeren. Deze mensen gaven al vele jaren NT2 aan nieuwkomers. Nu draaiden we dat om: In Marokko moesten ze in het Arabisch inburgeren terwijl een cameraploeg hun vorderingen registreerde. We evalueerden elke dag. Ik liet de deelnemers in hun eigen taal opschrijven wat zij meemaakten.
82
LEVEN LANG LEREN
De film maakte duidelijk hoe mensen zich tijdens hun inburgering voelen. Het maakt niet uit waar ze vandaan komen. Ik heb de film, die twintig minuten duurt, in Nederland vertoond. Voor veel organisaties was het een eye-opener. Het Ministerie van VROM draaide hem, ik mocht er over vertellen bij het tv-programma NOVA.
Een Europees project Na het succes van de film, ben ik erin geslaagd om er een Europees project van te maken. Ik stelde een groep samen van 23 professionals uit acht Europese landen en ging hen laten inburgeren in Turkije. De deelnemers waren docenten, trainers, begeleiders of andere professionals die veel ervaring hadden in het werken met allochtonen. Wat me opviel was dat Spanjaarden naast Italianen gingen zitten, Zweden naast Noren. Dat blijkt dus normaal te zijn: mensen zoeken op wat ze het beste kennen, wat gemeenschappelijk is. Dat zie Zo konden ze het beste je ook gebeuren in de inburgeverwoorden wat zij voelden. ‘Wat ringslessen in Nederland. Het is kun je wel of niet zeggen tegen menselijk gedrag waar je niet over je docent als je vindt dat hij te nadenkt, je doet het gewoon. Als snel praat of als je de didactiek professional doe je dat dus óók, niet goed vindt?’ ‘Als ik het niet als je inburgert in een andere helemaal doe zoals wordt voorgecultuur. Ik hoorde iemand zeggen: schreven, wat gebeurt er dan?’ ‘We have to realize that immigrants Het bleek dat deze inburgeraars are also human beings.’ Mensen tegen dezelfde grenzen aanliepen hebben weinig kennis van andere als de inburgeraars in Nederculturen, dat is een gegeven. Maar land. Ze voelden zich hulpeloos, de echte professional wil elke dag ontheemd, konden de les niet wat leren. volgen, zochten steun bij elkaar. Voor sommigen was de confrontatie Mijn werk is met drie Europese heel emotioneel, er kwamen tranen. prijzen bekroond: de European Quality Label Award, de Grundtvig De deelnemers beseften dat drie uur les krijgen in een vreemde taal, Award 2008 en de Best European Product as Good Practice. Het is heel lang is. En dat het eigenlijk heel mooi om te zien dat mijn heel logisch is dat je steun bij boodschap zo helder is. Mijn elkaar gaat zoeken. Zij voelden de films worden overal in Europa behoefte om tijdens de les even getoond, aan raadsleden, wethouiets aan elkaar te vragen in de ders, ambtenaren van ministeeigen taal. In Nederlandse klassen ries, beleidsmakers. Veel landen wordt dat niet gewaardeerd.
gebruiken mijn concept. De Noorse politie heeft het geïntegreerd en ook organisaties in Zweden en Denemarken passen het toe. In Duitsland was de documentaire ‘Jetzt bin ich mal Türke’ een groot succes op televisie. En België laat professionals integreren in een Indiase organisatie.
Dit is mijn antwoord Ik heb inmiddels vijf documentaires gemaakt met 250 deelnemers uit verschillende Europese landen. Wat ik heel opmerkelijk vind, is dat álle deelnemers aan de workshops hetzelfde reageren op hun inburgering. Ze beschrijven dezelfde gevoelens. Ze reageren hetzelfde als de mensen die zij normaliter in de klas hebben zitten. Dát is het resultaat wat ik heb bereikt. Het is ook nog eens een voordelige methode. Je hoeft geen dure conferenties te organiseren. Dit is een concrete methode. De regering besteedt veel geld aan taal- en integratielessen. Maar het gaat vooral op hun manier, op één manier. Ik begrijp dat wel, maar hoe bereik je dan je doel? Ook docenten denken al snel: “Dit is mijn leven, dit is mijn werk, ik ben docent en werk op mijn manier. Maar als je met mensen werkt uit andere culturen, werkt het zo niet. Het is ánders. Je moet meer weten van hun achtergrond. Dat is nu taboe. Pas als je iemand begrijpt, kun je echt communiceren. Dat is vooral een noodzaak als je met integratie te maken hebt. Als allochtoon kijk ik uit een andere hoek naar het integratievraagstuk. Ik wil me focussen op een antwoord op het integratievraagstuk, niet op een probleem. Dit is mijn antwoord. Dit is mijn bijdrage aan de maatschappij.”
“
Polen was echt anders. Ik dronk om 11.00 uur wodka met de burgemeester!
84
LEVEN LANG LEREN
Auch wir sind Europa! Peter Verbraak, Miriam Linders en Jan Knapen
WIE
Dichterbij, organisatie die mensen met een verstandelijke beperking ondersteunt WAT
Auch wir sind Europa DOEL
Mensen met een lichte verstandelijke handicap hebben invloed op het Europees beleid dat op hen betrekking heeft PROGRAMMAONDERDEEL
Grundtvig
Peter Verbraak en Miriam Linders
Auch wir sind Europa is een Europees project dat de positie van mensen met een verstandelijke beperking wil verbeteren. De manier waarop dit gebeurt is bijzonder: de doelgroep zelf is erbij betrokken, en heeft het voortouw. Neem Jan Knapen. Hij bezocht de partnerlanden Oostenrijk, Polen en Duitsland en presenteerde uiteindelijk een petitie in het Europees Parlement. Knapen had een boodschap voor Europarlementariër Ria Oomen. “Geen woorden maar daden. Oftewel: veel daden, weinig woorden!”
85
Jan Knapen en Miriam Linders
In Nederland is de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap goed geregeld. Zo zitten mensen met een lichte beperking in cliëntraden en medezeggenschapsraden waardoor ze invloed kunnen uitoefenen op de manier waarop ze hun leven kunnen leven en hoe hun zorg wordt geregeld. Maar, dat is niet in alle lidstaten van de Europese Unie zo. Het is geen geheim dat de zorg in de Noord-Europese landen van een ander niveau is dan die in OostEuropese landen. Peter Verbraak is directeur van Dichterbij, een organisatie die mensen met een verstandelijke beperking ondersteunt. “Landen in Europa ontwikkelen zich verschillend”, vertelt hij. “Ze zijn niet met dezelfde thema’s bezig. De verschillen binnen Europa zijn groot. Daarom is meer regie wenselijk.” Verbraak wijst op de verantwoordelijkheid die zorginstellingen hebben om de positie van mensen met een verstandelijke beperking elders te verbeteren. “De impact van de Europese Unie op de nationale regelgeving is aanzienlijk. Als je dus invloed in Brussel kunt uitoefenen, kan je de positie van deze mensen in de hele Europese Unie verbeteren. Je bereikt landen waar andere prioriteiten liggen. Eén op de 150 mensen heeft een verstandelijke beperking!” In 2006 ontstond het idee voor het project. Verbraak: “Met dit project hebben we voorwaarden voor
Peter Verbraak (l) en Jan Knapen
Peter Verbraak (L) en Kan Knapen
“
Brussel is best toegankelijk.
Peter Verbraak (l) en Jan Knapen
medezeggenschap en empowerment willen creëren. We wilden niet zozeer de zorg regelen, maar mogelijk maken dat mensen zich kunnen ontwikkelen en zelf invloed kunnen uitoefenen.” Verbraak wilde graag over de grenzen kijken, “wat je hier al gauw doet.” Oeffelt ligt in het Land van Cuyck, op de grens van Gelderland, Noord-Brabant en Limburg en op een steenworp afstand van Duitsland.
Het programma Aan Auch wir sind Europa deden vier landen mee: Nederland, Duitsland, Oostenrijk en Polen. Elk land stuurde een delegatie die bestond uit twaalf tot zestien mensen met een lichte verstandelijke beperking, hun begeleiders
86
LEVEN LANG LEREN
en projectmedewerkers. Als eerste ging het gezelschap naar Wenen. Om het taalprobleem te omzeilen, werden daar videofilms getoond. Zo konden alle deelnemers kennismaken met het dagelijkse leven van Jan Knapen (63). Oosten rijkers, Duitsers en Polen zagen hoe Jan thuis in Nederland leefde, zijn boodschappen deed en geld pinde. Verbraak: “Met taal hadden we dat niet voor elkaar gekregen.” Na elke film, volgde discussie. “Filmpje afgelopen, werd er daar weer over gepraat”, noteerde Jan Knapen in een verslag dat hij van zijn reis maakte. Hij vond het geweldig. “Gelukkig zien we onze Vrienden van die landen waarschijnlijk over twee jaar in Venlo hoop ik!!??” Dat gebeurde. Na Wenen (2007) bezochten de delegaties Lechnickie in Polen (2008), Bonn in Duitsland (2008) en tenslotte Venlo (2009). Tijdens dat laatste bezoek ging het gezelschap ook naar Brussel om een petitie aan te bieden aan Europarlementariër Ria Oomen, met bevindingen en aanbevelingen van de vier bijeenkomsten. Jan Knapen: “Ik heb gezegd: Geen woorden maar daden. Oftewel: veel daden, weinig woorden!”
ervoeren de cultuurverschillen”, aldus Miriam Linders, cliëntencoach bij Dichterbij. Jan Knapen vond Oostenrijk en Duitsland veel op elkaar lijken. “Maar Polen was echt anders. Ik dronk om 11.00 uur ‘s ochtends wodka met de burgemeester!” Wat het project zo bijzonder maakt, is dat het mensen met een verstandelijke beperking zélf invloed wil laten uitoefenen in Brussel. “Traditioneel is dat het ritme van een organisatie het ritme van de mensen bepaalt”, zegt Verbraak. “Wij willen dat mensen met een beperking zelf de regie over hun leven in handen hebben.” Dat betekent dat de mensen om wie het gaat, zelf aan het woord komen, de cliënten zelf op het spreekgestoelte gaan staan en zij zélf de petitie in Brussel aanbieden. “Dat raakt veel meer dan wanneer wij dat doen”, meent Miriam Linders. Ze vertelt hoe Nederland ‘woonkamer-overleg’ stimuleert. “Dáár ontstaat de medezeggenschap. Je ziet de cliënten groeien. Ze komen op voor zichzelf. Ik vind dat heel waardevol.” Verbraak: “Wij zijn de professionals. Jan is de ervaringsdeskundige. De cliënten moeten voorop staan in een project als dit.”
Zelf de regie voeren
Linders en Verbraak zijn zeer positief over het project, met name over de positieve spin-off. Mede door de film die achteraf werd gemaakt, hebben veel instellingen kennis kunnen nemen van Auch wir sind Europa. “Er zijn veel winnaars”, zegt Verbraak. “Iedereen is positief”, vindt Linders. Knapen: “Hier heeft iedereen wat aan.” Grundtvig was enthousiast over de eindrapportage, met name over de schriftelijke rapportage van Jan Knapen. Zijn gedetailleerde verslag is van een ontroerende openheid.
”Het doel is dat de bezoekende landen het gastland de maat nemen”, zegt Verbraak, “en leren van elkaar. Je gaat bij elkaar op bezoek, leert elkaars cultuur kennen. In elk land zie je dingen die anders of beter kunnen.” Het gezelschap stelde in Polen vast dat daar de kwaliteit en de toegankelijkheid van de huisvesting beter kon. In Oostenrijk discussieerden de deelnemers over de vraag of mensen met een verstandelijke beperking mogen trouwen. “De cliënten zelf zagen, voelden en
Positieve spin-off
Zowel Verbraak als Linders zijn door dit project anders over Europa gaan denken, positiever. “Ik kijk nu meer over de bureaucratie heen”, zegt Verbraak. “Je kunt je boodschap zelf in Brussel neerleggen”, meent Linders. “Brussel is best toegankelijk. Als je zelf je stem laat horen, luisteren ze je naar je. Maar, je moet het wel doen.” Zelf hebben de mensen uit ZuidOost Nederland hun enthousiasme in nieuwe daden omgezet en een tweede project geïnitieerd, Auch Wir Arbeiten in Europa. Dat Leonardo da Vinci-project wil de hindernissen wegnemen, die mensen met een verstandelijke beperking ondervinden als ze willen gaan werken. Dit keer werken Noorwegen, Frankrijk, Duitsland en Nederland samen.
87
Deelnemers per programmaonderdeel (2010)
N
66%
47% 53%
2
55%
44%
E
34%
LERENDE PARTNERSCHAPPEN
(n = 480)
100%
NASCHOLING
(n = 81)
58%
58% 42%
ASSISTENTSCHAPPEN
(n = 1)
SENIOR VRIJWILLIGERSPROJECTEN
(n = 24)
1
BEZOEK EN UITWISSELINGEN EN WORKSHOPS
(n = 77)
42%
VOORBEREIDENDE BEZOEKEN
(n = 33)
Landen top 5 individuele mobiliteit (2010)
DK 12
2
FI
F
(
12
DE 20
UK 28
TR 17
2
N
(
IT 19
88
LEVEN
LANG partnerschappen in Nederland en Europa Aantal aanvragen lerende LEREN (periode 2007–2010)
Groei aanvragen nieuwe acties (periode 2009–2010)
Nederland
243
Europa
13.929
BEZOEKEN EN UITWISSELINGEN
WORKSHOPS
SENIOR VRIJWILLIGERSPROJECTEN
Geselecteerde Lerende partnerschappen (periode 2007–2010)
2007
ASSISTENTSCHAPPEN
1 AANVRAAG 2008
2009
2010
AANTAL IN 2009
FORMELE VOLWASSENENEDUCATIE
(n = 27)
2007
GROEI IN 2010
2008
NON-FORMELE EN INFORMELE VOLWASSENENEDUCATIE
(n = 141)
2009
2010
87
HR bewerkt ontbreek nog!!!
88
LEVEN LANG LEREN
Study Visits sectoroverschrijdend
Waar de programma’s Comenius, Leonardo da Vinci, Erasmus en Grundtvig zich richten op specifieke onderwijssectoren, laat het programma Study Visits deze afbakening los.
90
LEVEN LANG LEREN
Bij een Study Visit brengen specialisten en beleidsmakers een bezoek aan een ander land om daar een specifiek aspect van het Leven Lang Lerenprogramma te onderzoeken. De Europese Commissie stelt periodiek de thema’s vast. Een Study Visit telt maximaal vijftien deelnemers, die afkomstig zijn uit verschillende landen en verschillende groepen in het onderwijs. De Europese Commissie wil met deze Study Visits beleidsontwikkeling en samenwerking op Europees niveau ondersteunen, met name in de context van het nieuw strategisch kader voor samenwerking op het gebied van onderwijs en training, het E&T 2020. Deze actie is gericht op de bevordering van een cultuur van ‘peer learning’, dat wil zeggen observatie, uitwisseling en wederzijds leren van ervaringen van algemeen belang op Europees niveau. Meer informatie over Study Visits vindt u op www.europeesplatform.nl/ studyvisits.
91
‘Deelnemers kunnen voortdurend vragen stellen en doen dat ook.’
92
LEVEN LANG LEREN
“
H ier praten we met elkaar over onze onderwijssystemen. Dat is heel waardevol.
94
LEVEN LANG LEREN
“E en Europees effect dat zonder een Study Visit nooit was ontstaan!” Frank Smit
WIE
Nationaal Agentschap WAT
Vierdaags studiebezoek ‘Kwaliteitssystemen in het onderwijs’ DOEL
Onderwijsprofessionals uit veertien verschillende Europese landen leren over kwaliteitssystemen in het onderwijs PROGRAMMA
Study Visits
In het voorjaar van 2011 kwamen in Den Haag zestien Europese onderwijsprofessionals bijeen voor een Study Visit. Vier dagen lang spraken zij over kwaliteitssystemen in het onderwijs. Er werden verschillen gesignaleerd, naar overeenkomsten gezocht. Deelnemers Marina Cino Pagliarello uit Italië en Ana Márcia Pires uit Portugal zijn enthousiast. “Je leert, luistert, participeert en wisselt kennis uit. Wat een kans!” Coördinator Frank Smit: “Het mooiste resultaat? Als er een follow-up uit voortkomt.”
Een Study Visit is een meerdaags bezoek aan een ander Europees land, tijdens welk bezoek de deelnemers zich verdiepen in een onderwijskundig thema, samen met tien tot vijftien andere onderwijsprofessionals uit Europa. Het programma, dat al bijna twintig jaar bestaat, is een initiatief van de Europese Commissie en wordt gecoördineerd door Cedefop in Griekenland; in Nederland voeren binnen het Nationaal Agentschap het Europees Platform en CINOP de inkomende studiebezoeken uit. Frank Smit is coördinator en vertelt hoe hij elk jaar in Thessaloniki de “andere Frank Smitten van Europa” ontmoet. Dan vergaderen zij over de inrichting van dit programma voor onderwijsprofessionals. Elk
95 schooljaar opent met een nieuw handboek met honderden Study Visits. Smit: “Jaarlijks kunnen wij ongeveer negentig mensen naar het buitenland sturen voor een studiebezoek. Voor elke tien deelnemers die wij wegsturen, organiseren wij zelf een studiebezoek in Nederland. In totaal organiseren we dus zo’n negen bezoeken per jaar. Hiervan zijn er drie van CINOP, zes van het Europees Platform.”
Doen waar je goed in bent In tegenstelling tot de Europese onderwijsprogramma’s Comenius, Leonardo da Vinci, Erasmus en Grundtvig, is een Study Visit niet bedoeld voor een bepaald onderwijstype. Het richt zich op onder-
“ ”
H et mooiste resultaat? Als er een follow-up uit voortkomt.
wijsprofessionals zoals docenten, beleidsmedewerkers, ambtenaren en directeuren. “Als organiserend land kies je natuurlijk een onderwerp waarin je goed bent. Eerder stond een studiebezoek in het teken van tweetalig onderwijs, waar Nederland heel ver mee is. ‘Kwaliteitssystemen in het onderwijs’ is nog zo’n onderwerp waarop Nederland goed scoort.” Twee decennia geleden was dat anders, vertelt Smit. Nederland ging toen naar het Verenigd Koninkrijk om te leren hoe dat land de onderwijsinspectie organiseerde. Smit: “Nu helpt Nederland Roemenië op weg, dat nog geen volledige inspectiedienst heeft.” Roemenië is dan ook een van de landen die deelneemt aan dit Study Visit. Andere deelnemers komen uit Spanje, Italië, Portugal, Tsjechië, Ierland, Litouwen, Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Oostenrijk, Zweden en Turkije. Vier dagen achtereen laat Nederland dit gezelschap zien hoe het de kwaliteit van het onderwijs organiseert, toetst en borgt.
Hoe doen jullie dat?
Ana Márcia Pires (l) en Marina Cino Pagliarello
Op zondagavond verzamelen de deelnemers zich in het Scheveningse Badhotel, de thuisbasis van de Study Visits die het Europees Platform organiseert. Het officiële programma begint op maandag, met een presentatie over het Nederlandse onderwijs op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit keer vertelt
96
LEVEN LANG LEREN
een onderwijsinspecteur hoe Nederland omgaat met de kwaliteit van het onderwijs. Op de zestiende verdieping van het immense ministerie blijkt meteen dat elk land zijn onderwijs op een andere manier organiseert. Zo is in Nederland openbaar welke scholen het predikaat ‘zwak’ dragen, in tegenstelling tot de meeste Europese landen. “Deelnemers kunnen voortdurend vragen stellen en doen dat ook”, vertelt Smit. “Er wordt steeds vergeleken met de eigen situatie.
Een Europees effect Het programma van de Study Visit duurt van acht uur ’s morgens tot zes uur ’s avonds. Daarna is er huiswerk. Smit: “Elke dag wijzen wij twee of drie mensen aan die een dagverslag moeten maken. Daarvoor komen ze ’s avonds nog een uurtje samen. Als ze iets niet begrijpen, ligt het aan ons. Als ze iets slecht vinden, moeten ze dat vooral kunnen opschrijven. Op de laatste ochtend moet de groep het verslag inleveren.”
“Om te leren”
‘Komt jouw inspecteur maar één keer langs? Bij mij drie keer per jaar!’ In het ene land heeft de inspectie veel aanzien, in het andere is het: ‘Hé, hallo Fred’.” Behalve het ministerie van OCW bezoeken de onderwijsprofessionals het Amsterdams Lyceum, Kennisnet en het St. Maartenscollege in Voorburg. Smit: “In Den Haag hebben zes scholen zich verenigd; ze controleren elkaars kwaliteit. Het idee is dat je beter zelf je tekortkomingen kan signaleren en aanpakken, dan dat de inspecteur ze opmerkt. Met dit bezoek willen we laten zien dat in Nederland de inspectie controleert, maar dat de scholen ook zelf kwaliteitsnormen hebben ontwikkeld. Dat is heel bijzonder.”
Toch is er tussen alle lessen, voordrachten en werkbezoeken door, voldoende tijd om met elkaar te praten. Dát is een van de krachten van een Study Visit, vindt Frank Smit. “De deelnemers vinden het prettig om te horen hoe anderen het doen. Mensen hebben ontzettend veel vragen, ook tijdens het eten ’s avonds.” Het meest waardevolle resultaat vindt Smit de follow-ups die voortvloeien uit een studiebezoek. “Soms ontvang ik later een mail dat er een uitwisseling uit het bezoek is voortgekomen. Dat is een Europees effect dat nooit was ontstaan als de mensen elkaar niet hadden ontmoet in Nederland.”
Marina Cino Pagliarello uit Italië en Ana Márcia Pires uit Portugal doen mee aan de Study Visit. De eerste werkt voor het Italiaanse Ministerie van Onderwijs, de tweede is onderwijsinspecteur. De leergierigheid spat van hun gezichten af. Ze komen hier voor maar één ding, zeggen ze: “Om te leren.” De twee zijn gespannen want straks moeten ze voor de hele groep een presentatie geven over hun onderwijssysteem, een van de voorwaarden die de Europese Unie stelt aan deelname. “Ook al is Europa één, elk land heeft nog zijn eigen systeem”, vertelt Pagliarello, die dat juist een sterk punt vindt. “Differences are an enrichment”, zegt ze, “Europa verbindt ons allemaal.” De Portugese Pires knikt instemmend en vult aan. “We hebben dan wel allemaal eigen systemen, maar er zijn ook overeenkomstige onderdelen. Hier praten we met elkaar over onze onderwijssystemen. Dat is heel waardevol want er zijn veel ervaringen en best practices om te delen.”
98
LEVEN LANG LEREN
ONTWIKKELING DEELNEMENDE LANDEN IN EUROPA, 1995 – 2011 1995 SOCRATES EN LEONARDO DA VINCI BELGIË, DUITSLAND, FRANKRIJK, ITALIË, LUXEMBURG, NEDERLAND, DENEMARKEN, IERLAND, VERENIGD KONINKRIJK, GRIEKENLAND, SPANJE, PORTUGAL, OOSTENRIJK, FINLAND, ZWEDEN, IJSLAND, LIECHTENSTEIN, NOORWEGEN 1997 CYPRUS, TSJECHIË, HONGARIJE, ROEMENIË 1998 SLOWAKIJE, POLEN, LITOUWEN, ESTLAND, LETLAND 1999 BULGARIJE, SLOVENIË 2000 MALTA 2003 TURKIJE 2011 KROATIË, ZWITSERLAND
99
Het Leven Lang Leren-programma – een beknopte geschiedenis Het Leven Lang Leren-programma bestaat sinds 2007, maar het idee erachter is al veel ouder. Al in de jaren zestig en zeventig beseften internationale organisaties als UNESCO en OESO, dat het voor de economische groei van belang was, dat mensen ook na hun opleiding zouden blijven leren. Waar UNESCO de nadruk legde op de maatschappelijke betekenis van het informele en nietformele leren, stelde OESO dat bijscholing essentieel is voor een gezonde arbeidsmarkt. De Europese Commissie financierde al in de jaren zestig de mobiliteit van jonge arbeidskrachten; in het volgende decennium kwamen hier de subsidieprogramma’s voor het onderwijs bij.
Jaren zeventig In 1971 kwamen de Europese onderwijsministers voor het eerst bijeen en legden de basis voor samenwerking. In 1976 was het eerste subsidieprogramm een feit. Dit allereerste programma, de ‘moeder van alle Europese onderwijsprogramma’s’, betrof de afspraak dat elke lidstaat zich voortaan zou gaan inzetten voor de ‘verbetering van de voorzieningen voor onderwijs en opleiding ten behoeve van burgers en hun kinderen afkomstig uit andere lidstaten en niet-lidstaten’. Om dit te bewerkstelligen gingen de lidstaten docenten en leerlingen uitwisselen. Maar zij zouden ook ideeën gaan uitwisselen over primair en secundair onderwijs, zelfs over kleuterscholen. Het belang van een buitenlandervaring werd aanvankelijk vooral voor
100
LEVEN LANG LEREN
(aankomende) taaldocenten van belang geacht. Daarnaast zouden lidstaten actie moeten ondernemen om de toegankelijkheid van het onderwijs te vergroten in samenhang met ander beleidsterreinen.
Jaren tachtig In de jaren tachtig begon ook de Europese Commissie zich in te zetten voor onderwijs, al was van een levenlang-leren-aanpak nog geen sprake. De eerste subsidie programma’s voor het onderwijs werden in 1985 opgezet. Ze waren gericht op het hoger onderwijs: Comett moest de samenwerking bevorderen tussen het hoger onderwijs en het bedrijfsleven op het gebied van opleidingen in de technologie. Erasmus, dat in werking trad in 1987, was gericht op de uitwisseling van studenten. Daarna kwamen PETRA (de voorloper van Leonardo da Vinci), FORCE en Lingua, die later werden geïntegreerd in andere programma’s. In 1989 zag Youth for Europe het licht, een relatief klein programma dat zich meer op cultuur dan op onderwijs richtte. Het programma beoogde het Europees bewustzijn en de solidariteit onder de jeugd te ontwikkelen door middel van gezamenlijke projecten van diverse aard.
Jaren negentig In 1992 ging Europa serieus werk maken van de internationalisering van het onderwijs. De wetgevende machten van de lidstaten onderkenden het belang van het onderwijs voor de opbouw van één Europa, door de ondertekening van het Verdrag van Maastricht. Het verdrag maakte de weg vrij voor de bevordering van vele verschillende
101
soorten van samenwerking binnen de Europese onderwijsruimte. De internationalisering van onderwijs kwam hoog op de Europese agenda te staan. In de loop van de jaren negentig ontstonden in Europa de eerste ideeën over wat wij nu ‘kennissamenleving’ en ‘Leven Lang Leren’ noemen. De contouren werden duidelijker in 1996, toen de Europese Commissie het ‘Europees jaar voor een leven lang leren’ inluidde. Het doel hiervan was het Europese publiek bekend te maken met het belang van een leven lang leren. Ook wilde de Europese Commissie de verbanden bevorderen tussen onderwijs en opleiding en de wereld van het werk. Hoewel de verklaring van Bologna pas drie jaar later zou worden opgesteld, wilde de Europese Commissie met dit themajaar al bijdragen aan het creëren van één Europese hogeronderwijsruimte. Daartoe wilde zij de nadruk leggen op de rol van onderwijs en opleiding bij het creëren van gelijke kansen. De erkenning van diploma’s in het hoger en beroepsonderwijs binnen de Europese Unie zou hierbij een grote rol moeten spelen. De Europese Commissie maakte voor het ‘Europees jaar voor een Leven Lang Leren’ een budget vrij van acht miljoen ECU. Daarmee zouden evenementen, onderzoeken en publicaties gefinancierd kunnen worden met als mogelijke onderwerpen: het belang van onderwijs van hoge kwaliteit, de promotie van beroepsonderwijs voor alle jongeren en werkgevers en ouders bewust maken van het belang van goed onderwijs.
102
LEVEN LANG LEREN
Overdonderend succes Het Europees jaar voor een Leven Lang Leren werd een overdonderend succes. Via de Nationale Agentschappen werd uiteindelijk 34 miljoen ECU aan subsidie verstrekt aan meer dan 500 projecten. Het concept Leven Lang Leren kwam niet alleen bij een breed publiek onder de aandacht maar ook bij de politiek. In verschillende landen sloegen ministeries en overheden de handen ineen om samen een nationaal beleid te gaan vormgeven. Ondertussen benadrukte de Europese Commissie dat Leven Lang Leren niet alleen draaide om economische inzetbaarheid van arbeidskrachten. Ook persoonlijke ontwikkeling, deelname in de democratie en active ageing (het thema van het komende Europees jaar) waren speerpunten. Halverwege de jaren negentig had de Europese Commissie inmiddels twee grote programma’s ter promotie van de internationalisering van het onderwijs. Het eerste was Socrates, waaronder Erasmus, voor hoger onderwijs, en Comenius, voor schoolonderwijs, ressorteerden. Het tweede onderwijsprogramma was Leonardo da Vinci, voor beroepsonderwijs en -opleidingen. Het werd in 1995 toegevoegd. Een volgende belangrijke stap werd in 1997 gezet met de ondertekening van het Verdrag van Amsterdam. De doelstelling ‘levenslange kennisvergaring voor iedereen’ was nu definitief een onderdeel van het beleid van de Europese Unie op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport.
103
Na 2000 Een klein deel van het budget van Socrates was bestemd voor volwassenenonderwijs. Maar bij de totstandkoming van Socrates II (2000–2006) besloot de Europese Commissie om een eigen programma voor volwassenenonderwijs te creëren: Grundtvig. De drie programma’s Socrates, Comenius en Grundtvig brachten samen de verwezenlijking van de ambitie Leven Lang Leren dichterbij. In 2004 deed de Europese Commissie ambitieuze voorstellen voor een nieuwe generatie subsidieprogramma’s op het gebied van onderwijs en opleiding, cultuur, jeugdzaken en de audiovisuele sector. De bestaande onderwijsprogramma’s zouden worden gebundeld onder een programma met de werktitel ‘Integrated Programme’. Niet alleen de bestaande maar ook heel specifieke beurzen zouden onder dit programma gaan vallen, bijvoorbeeld beurzen voor studenten om een joint masters programme te doen. De ambities van het Europees Parlement waren echter nog hoger dan die van de Commissie, al liepen droom en werkelijkheid soms ver uiteen. Zo diende het Europees Parlement in 2005 meer dan zeventig amendementen in. Het Parlement wilde dat het onderwijsbudget vehoogd werd naar 14,4 miljard euro. Er moest meer geld komen voor het nieuwe programma Erasmus Mundus dat, naar later zou blijken, geen onderdeel van Leven Lang Leren zou worden. Verder zou het aandeel van Erasmus in Socrates hoger moeten zijn dan de voorgestelde veertig procent en zou de mogelijkheid om stage te lopen bij overheids-
104
LEVEN LANG LEREN
diensten worden toegevoegd. De nieuwe begroting van de Europese Unie bracht echter de nodige ontnuchtering: de beschikbare financiële middelen werden vrijwel gehalveerd. Toch was dit niet het einde van de ambities. Uiteindelijk gaf het Europees Parlement zijn goedkeuring aan een nieuw, allesomvattend, programma, dat in 2007 in werking trad: het Lifelong Learning Programme (LLP). In Nederland heet het programma officieel Een Leven Lang Leren. In de wandelgangen wordt vooral gesproken over LLP. De vier programma’s Comenius (voor basis-, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs en lerarenopleidingen), Leonardo da Vinci (voor beroepsonderwijs en -opleidingen), Erasmus (voor hoger onderwijs) en Grundtvig (voor volwasseneneducatie) zijn sub-programma’s. De begroting voor de periode 2007–2013 is vastgesteld op bijna zeven miljard euro. Een transversaal programma vult de genoemde subprogramma’s aan en zoekt de overlap. De kernactiviteiten van het transversaal programma zijn gericht op beleidssamenwerking, talen, informatie- en communicatietechnologieën en de doeltreffende verspreiding en benutting van projectresultaten. Tot slot is het Jean Monnet-programma opgezet, ter bevordering van onderwijs, denkprocessen en debat over het Europees integratieproces in instellingen voor hoger onderwijs van over de hele wereld.
2010 en verder Hoewel we slechts halverwege de periode 2007–2013 zijn, is nu al duidelijk dat de opvolger van LLP er behoorlijk
105
anders zal uitzien. Zeker is dat de Europese Commissie onderwijs als speerpunt blijft beschouwen, in een poging de economische crises het hoofd te bieden en te voorkomen. De EU-strategie voor 2020 geeft een kader voor een mogelijk nog breder geïntegreerd programma. In het hoofdstuk Toekomst geven wij een beschrijving van de toekomst.
Ontwikkeling van internationalisering Het LLP, en zijn voorlopers, hebben een wezenlijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van organisatiestructuren ter ondersteuning van studenten- en stafmobiliteit in Nederland. Dit is niet alleen zichtbaar bij de programmaonderdelen Erasmus en Leonardo da Vinci; ook het voortgezet onderwijs heeft hier inmiddels een flinke stap gezet.
Hoger onderwijs Het Leven Lang Leren-programma en zijn voorgangers hebben ontegenzeggelijk een bijdrage geleverd aan de internationalisering van het hoger onderwijs in Nederland. De programma’s hebben onderwijsinstellingen de mogelijkheid geboden om duurzame structuren te ontwikkelen voor internationalisering. In veel gevallen heeft het Erasmusprogramma ook bijgedragen aan een structurele inbedding van het internationaliseringbeleid in de strategie van de instellingen. Dit heeft er weer toe geleid dat er binnen onderwijsinstellingen draagvlak is ontstaan voor het integreren van internationalisering in de organisatie-infrastructuur, door het instellen van international offices en het oprichten van faciliteiten voor buitenlandse studenten.
106
LEVEN LANG LEREN
Via Erasmus zijn bovendien tal van internationale partnerschappen tussen Nederlandse en buitenlandse instellingen tot stand gekomen. Via het Leonardo da Vinci-programma zijn omvangrijke internationale stagenetwerken ontstaan. Deze Europese samenwerkingsverbanden vormen de basis van de Europese hogeronderwijsruimte, het uiteindelijke doel van het Bologna-proces. Erasmus heeft tenslotte ook een grote bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van het European Credit Transfer and Accumulation System (ECTS). Studenten kunnen hierdoor hun studiepunten omzetten naar een Europese standaard. Het systeem is inmiddels in Nederland in de wet verankerd. Ook heeft Erasmus de ontwikkeling van het zogenaamde Europass diploma-supplement gestimuleerd. Dit is een document dat bij het hogeronderwijsdiploma wordt gevoegd als gestandaardiseerde beschrijving van de studie (inhoud, niveau, context, status). Het vergroot de transparantie en bevordert de academische en professionele erkenning van diploma’s. ECTS en het diplomasupplement hebben de Europese onderwijsruimte aanzienlijk transparanter gemaakt waardoor de ambitie om tot één onderwijsruimte te komen, weer een stap dichterbij is gekomen.
Middelbaar beroepsonderwijs De afgelopen vijftien jaar heeft Leonardo da Vinci voor het mbo-veld gefunctioneerd als een stimuleringsprogramma voor innovatie, internationalisering en mobiliteit. Onderwijsinstellingen, bedrijven, kenniscentra beroepsonderwijs, de overheid en andere organisaties die gericht zijn
107
op het beroepsonderwijs, nemen deel aan het programma. De meerderheid van de onderwijsinstellingen heeft internationalisering ook opgenomen in de beleidsplannen en heeft een international office dat structuur biedt voor inkomende en uitgaande mobiliteit. Instellingen werken in toenemende mate samen in nationale en internationale netwerken. De continuïteit van internationalisering blijkt uit de jaarlijkse groei van het aantal stages in het buitenland van studenten, docenten en professionals. Overigens staat dit alles door bezuinigingen wel weer onder druk. Het postinitiële non-formele beroepsonderwijs is een tweede doelgroep van Leonardo da Vinci, met geheel eigen kenmerken. In dit onderwijsveld draait het om een Leven Lang Leren-programma voor de beroepsbevolking. Het op peil brengen en houden van de kennis en vaardigheden van de beroepsbevolking staat hoog genoteerd op de Europese onderwijsagenda (New Skills and Jobs). Ook de Nederlandse overheid onderkent steeds meer het belang van non-formeel opleiden als bijdrage aan een Leven Lang Leren. Branches zoals de financiële sector, marketing en de papierindustrie zijn internationaal georganiseerd en op Europees niveau actief. Zij gebruiken het Leonardo da Vinciprogramma om transparantie van beroepen en opleidingen te vergroten en passen het opleidingsaanbod aan de veranderende eisen in de sector aan. Daarnaast gebruiken NGO’s en semi-publieke organisaties het programma. Zij zetten beroepsonderwijs in voor kwetsbare groepen, of voeren projecten uit op specialistische onderwerpen.
108
LEVEN LANG LEREN
Voortgezet onderwijs Door de Europese programma’s raakt internationalisering steeds verder verankerd in het voortgezet onderwijs. Door onder meer de Comenius schoolpartnerschappen zijn scholen internationalisering gaan inbedden in hun curriculum. Ook is er meer draagvlak voor internationalisering en maken steeds meer scholen voor voortgezet onderwijs structureel een aantal uren vrij voor internationale activiteiten. Er zijn in Nederland twee netwerken van scholen die zijn uitgegroeid tot serieuze internationale leerwegen. In het eerste netwerk bieden scholen tweetalig onderwijs (tto) aan. De helft van hun onderwijs is in het Engels; er zijn twee scholen in Nederland die het programma in het Duits geven. Datzelfde netwerk biedt Europese en internationale oriëntatie, dat internationalisering integreert in het curriculum. Scholen voor tweetalig onderwijs maken gebruik van het Comenius nascholingsprogramma om hun docenten regelmatig en structureel te laten nascholen, bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk. In de tweede internationale leerweg draait het om Elos – grensverleggend onderwijs, oorspronkelijk ‘Europa als leeromgeving op school’. Scholen die Elos aanbieden zetten eveneens sterk in op talen, maar de nadruk ligt daar vooral op de integratie van internationalisering in het curriculum (EIO). Elos-scholen hebben altijd meerdere partnerscholen in het buitenland.
109
Uit de fondsen van het Leven Lang Leren-programma wordt het Europese netwerk van (ca. 300) Elos-scholen ondersteund. Voor het uitwisselen van docenten en leerlingen maken Elos-scholen veelal gebruik van de subsidies via Comenius schoolpartnerschappen. Zo’n 150 scholen voor voortgezet onderwijs hebben tto en/of Elos ingevoerd en doen daarmee aan internationalisering op het hoogste niveau. Steeds meer scholen kijken voor de aanpak van actuele thema’s over de grens en werken daarbij samen met scholen en instellingen in andere landen. Het nieuwe programma Comenius regiopartnerschappen blijkt een gouden greep; bij dit type partnerschap werken twee consortia uit twee landen met elkaar samen om van elkaar te leren. In ieder land bestaat het consortium uit een lokale of regionale autoriteit die een rol speelt in schoolonderwijs (in Nederland zijn dit schoolbesturen), een school en een andere organisatie (bijvoorbeeld een biblio theek, een bedrijf of een vereniging). In het eerste jaar gingen zes regiopartnerschappen van start.
Basisonderwijs Ongeveer 25 procent van de Comenius subsidies gaat naar scholen voor primair onderwijs. Met name de belangstelling voor internationale nascholing van het personeel in het basisonderwijs, zit in de lift. Dit komt door de enorme groei in het aantal basisscholen dat vroeg vreemde talenonderwijs (vvto) aanbiedt in Engels, Frans, Duits of zelfs Spaans. Scholen die vvto aanbieden, starten eerder met het onderwijzen van een vreemde taal dan wettelijk
110
LEVEN LANG LEREN
verplicht is. Goede ervaringen in het voortgezet onderwijs hebben er mede voor gezorgd dat basisscholen extra aandacht willen besteden aan talen. Verder zorgt eTwinning, onder Comenius Begeleidende Maatregelen, voor een gestage groei van het aantal basisscholen dat een internationale samenwerking via internet aangaat. eTwinning is een virtuele internetgemeenschap voor scholen in meer dan dertig Europese landen. Steeds meer basisscholen besluiten, na een of meerdere eTwinning projecten, een Comenius multilateraal schoolpartnerschap aan te vragen, waarmee internationalisering een vaste plek in het lesprogramma krijgt.
Volwasseneneducatie Het is nooit te laat om te leren. Deze mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement uit 2007 had betrekking op het ‘Actieplan inzake volwasseneneducatie’ en markeerde het begin van het Leven Lang Leren-programma. Het was een belangrijk moment voor Grundtvig, dat tot dan toe onder Socrates viel: sinds 2009 is het aantal Grundtvig financieringsmogelijkheden toegenomen, evenals het beschikbare budget. Grundtvig richt zich op zowel formeel, als non-formeel en informeel volwassenenonderwijs. De formele volwasseneneducatie vindt voornamelijk plaats op de Regionale Opleidingscentra (roc’s). De roc’s hebben een internationaliseringsbeleid en weten Grundtvig goed te vinden. De non-formele educatie (en zeker informeel onderwijs) heeft een lage organisatiegraad en bestaat uit een grote verscheidenheid aan organisaties.
111
In 2011 bestaat Grundtvig tien jaar. Hiermee is het kleinste van de vier programmaonderdelen ook de jongste telg van het Leven Lang Leren-programma. Illustratief voor de positie van Grundtvig is, dat het veld van volwasseneneducatie nauwelijks alternatieve geldstromen voor internationalisering heeft. Dit maakt het programma bijzonder belangrijk voor de sector. De waarde van het programma zit ook in de brede toelaatbaarheid van doelgroepen. Niet alleen reguliere onderwijsinstellingen hebben toegang tot financiering vanuit Grundtvig; elke organisatie die volwasseneneducatie aanbiedt, kan er gebruik van maken. Naast traditionele onderwijsinstellingen, zoals roc’s en volksuniversiteiten, vragen ook steeds vaker bibliotheken, verenigingen, talenscholen, erfgoedinstellingen, vrijwilligersorganisaties, gevangenissen, ouder-kindcentra, welzijnsinstellingen, gemeentes en musea Grundtvigsubsidies aan. Dankzij Grundtvig hebben vele organisaties voor volwasseneneducatie gestalte kunnen geven aan (structurele) samenwerking met buitenlandse instellingen.
Bronnen: www.na-lll.nl www.europa-nu.nl http://europa.eu http://eacea.ec.europa.eu/llp http://eur-lex.europa.eu http://en.wikipedia.org www.nuffic.nl/europaexpresse.nl The history of European cooperation in education and training. Luxemburg: Office for Official Publications of the European Communities, 2006. No catalogue: NC-65-05-311-EN-C, ISBN 92 894 8986 3
SOCRATES
Internationalisering werkt! Nationale conferentie over Europese onderwijsprogramma’s 3 november 2009 conferentiecentrum Engels Rotterdam
Op 3 november 2009 organiseert het Nationaal Agentschap voor het Leven Lang Leren programma de conferentie Internationalisering werkt! Over Europese subsidies voor internationalisering van het onderwijs. Een dag vol informatie en inspiratie. Via onderstaande link vind u het programmaboekje en de link naar het aanmeldingsformulier. http://issuu.com/makingwaves/docs/internationalisering_werkt
Komt allen!
contact | mail-a-friend | aanmelden | afmelden | disclaimer | copyright
gingen je voor ...
heeft met een Erasmusbeurs een jaar
moest je veel regelen voor vertrek?
deerd aan de Politecnico in Milaan:
Uiteraard moet je een paar zaken verantwoor-
“Ik zou iedereen aanraden naar het buitenland te gaan, uit de gebruikelijke
acht, als ik naar het buitenland ga, dan wil
den voor het geld dat je krijgt. Maar het aanvra-
ar een land en cultuur die erg verschillen
gen van de Erasmusbeurs kost weinig moeite.
rol van toerist te stappen, een tijd daadwerkelijk ergens te leven en zo de fijne
wat is er bijzonder aan het
verschillen te ontdekken. Mij leverde dat een mooie ervaring, een goede baan en
e mijne.”
ingen de colleges in het italiaans?
erasmusprogramma?
zij de Erasmus Intensive Language Course
Ervaringen en indrukken van een land blijven
e taal geen obstakel, maar een van de
je langer bij. Dat geeft een extra dimen-
ingen die ik heb geleerd. Toch waren
sie. Je leert verschillen waarderen en wordt je
musstudenten soms een welkome
een alternatief perspectief op alledag op.”
ingmar liep stage bij een ontwerpbureau in berlijn.
veel bewuster van je eigen afkomst.
seling. Vanwege de taal, maar ook omdat
gen vergelijkbare moeilijkheden opliepen
smaakte het naar meer?
bij we elkaar goed konden helpen.
Absoluut! Ik kijk nu naar een masterstage,
20072013
waarschijnlijk in Duitsland. Daar zijn meer plekken die bij mijn studie Lucht- en Ruimtevaarttechniek passen. Bovendien wil ik graag
erasmus
De Nuffic, de Nederlandse
een andere taal leren en is Duitsland weer een
Kortenaerkade 11
organisatie voor internationale
heel ander Europees land.
Postbus 29777
samenwerking in het hoger
2502 LT Den Haag
onderwijs, is het Nederlandse
“Een periode in het buitenland vormt
T 070 4260 257
Nationaal Agentschap voor het
F 070 4260 259
Leven Lang Leren Programma.
je op een unieke manier ten opzichte van anderen die dezelfde studie hebben gedaan.”
e ra s m u s voor studenten
Verleg je grenzen in Europa
ERASMUS
STUDENT CHARTER The status of ‘Erasmus student’ applies to students who satisfy the Erasmus eligibility criteria and who have been selected by their university* to spend an Erasmus period abroad – either studying at an eligible partner university or carrying out a placement in an enterprise or other appropriate organisation. For study mobility, both universities must have an Erasmus University Charter awarded by the European Commission. For placement in enterprise the home university must hold an extended Erasmus University Charter (i.e. also covering rights and obligations relating to placements).
ERASMUS
STUDENT CHARTER
* “University” means any type of higher education institution which,
in accordance with national legislation or practice, offers recognised degrees or other recognised tertiary level qualifications, or vocational education or training at tertiary level.
4 jaar Nationaal Agentschap in actie
114
LEVEN LANG LEREN
Toekomst — wat beweegt Europa straks? De Europese Commissie werkt hard aan de plannen voor het Leven Lang Leren-programma en andere onderwijsprogramma’s na 2013. Op diverse manieren heeft de Commissie standpunten, ideeën en wensen van burgers, instellingen, agentschappen en overheden verzameld. Op basis van deze informatie is Brussel nu druk aan het beraadslagen. Op dit moment, juni 2011, is het nog te vroeg om het nieuwe programma inhoudelijk te beschrijven. De ambities zijn weliswaar hoog, maar de budgetten nog onzeker. In alle voorlopige bevindingen toont zich wel een rode lijn. Een eerste indruk. In maart 2010 formuleerde de Europese Commissie haar doelstellingen om Europa sterk, innovatief en duurzaam uit de economische crisis te laten komen. Brussel heeft zich verscheidene doelen gesteld en streefcijfers geformuleerd. Zo dient het percentage Europeanen, in de leeftijd 20 tot 64 jaar dat werkt, te groeien van 69 naar 75 procent. Het aandeel van het bruto binnenlands product dat gereserveerd wordt voor onderzoek en ontwikkeling, blijft drie procent. Meer specifiek voor het onderwijs wil Brussel het aandeel vroegtijdige schoolverlaters terugbrengen naar tien procent. Verder moet in 2020 veertig procent van de jongere generatie een opleiding op hbo-niveau hebben. Ter vergelijking: op dit moment is dat percentage in Europa 31 procent terwijl in Amerika en Japan het aandeel respectievelijk ruim veertig en vijftig procent is. Tenslotte heeft de Commissie verscheidene
115
doelstellingen geformuleerd op het gebied van klimaat en energie alsmede streefwaarden om het aantal mensen voor wie armoede dreigt, met twintig miljoen terug te dringen.
Stevige ambities, grote uitdagingen Brussel heeft dus stevige ambities en ziet zich tegelijkertijd gesteld voor grote uitdagingen. Onderwijs speelt een cruciale rol in de plannen en staat daarom hoog op de politieke agenda. Kwaliteit van onderwijs bepaalt immers in hoge mate de kwaliteit van de beroepsbevolking. Een goed opgeleide beroepsbevolking is een voorwaarde voor een krachtige, gemeenschappelijke en concurrerende economie. Om de prioriteiten van de Europese Commissie te realiseren zijn maatregelen op nationaal, Europees en internationaal niveau nodig. Dat is een dynamisch proces waarbij Brussel hoge en veelal abstracte ambities moet zien te vertalen naar concrete en haalbare doelstellingen voor de individuele lidstaten. Dat is geen eenvoudige opgave aangezien onderwijs in hoge mate nationaal is georganiseerd. Besluiten over de doelstellingen, de inrichting en de financiering worden niet in Brussel maar in Den Haag genomen. De Europese onderwijsprogramma’s zullen naar verwachting ook na 2013 een grote rol spelen in de verwezenlijking van de Europese ambities. Dat geldt zeker ook voor de opvolger van het Leven Lang Lerenprogramma. De onderwijssector hoopt dat Brussel in de Europese begroting substantiële budgetten zal reserveren voor onderwijs en onderzoek. Maar het blijft lastig om met de kennis van nu uitspraken te doen over de uitkomst van de begrotingsonderhandelingen voor de periode
116
LEVEN LANG LEREN
2014–2020. Voorspellingen blijven koffiedik kijken. Dat het financiële gesternte op dit moment niet heel gunstig is, is iedereen bekend.
Twee nieuwe initiatieven De Europese Commissie presenteert twee nieuwe initiatieven die de Europese prioriteiten moeten aanjagen: Jeugd in Beweging (Youth on the Move) en Nieuwe Vaardigheden en Banen (An Agenda for New Skills and Jobs). Deze programma’s beogen de kwaliteit en de effectiviteit van onderwijs en training te verbeteren op alle niveaus van de onderwijskolom. Brussel wil dat een internationale ervaring geen uitzondering is, maar regel. Dat geldt zowel voor scholieren, studenten, docenten, medewerkers van instellingen als vrijwilligers. Anders gezegd: In Europa moet een leven lang leren, in een Europese context, gewoon vanzelfsprekend zijn. Om dat te bereiken wil Brussel het onderwijs aantrekkelijker maken en de aansluiting met de arbeidsmarkt versterken. Sleutelbegrippen zijn creativiteit, innovatie en actief burgerschap. Hoog op de Europese onderwijsagenda staat dan ook de wens om de kennis en vaardigheden van de Europese beroepsbevolking op peil te brengen en te houden. Internationalisering, in al haar vormen, wordt hierbij als een belangrijk instrument gezien.
Onderwijsprogramma’s met meer impact In de voorbereidende discussies over de inrichting van het Leven Lang Leren-programma na 2013 onderscheiden we een aantal thema’s. Zo is iedereen het er over eens dat
117
er meer aandacht moet komen voor het verhogen van de kwaliteit en de impact van de onderwijsprogramma’s. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door het aantal ondersteunde netwerken te verkleinen maar tegelijkertijd hun relevantie en intensiteit te versterken. Daarbij zal het perspectief Europees moeten zijn en niet zozeer nationaal. De kwaliteit kan ook toenemen, wanneer mobiliteitsperiodes of internationaliseringselementen beter worden verankerd in het onderwijscurriculum. Als de Europese Commissie vindt dat de onderwijsprogramma’s meer impact moeten hebben, zal zij die doelstelling meer vorm moet geven en er ook meer geld voor moeten reserveren. In concreto: er moet meer aandacht, geld en tijd beschikbaar zijn om de impact van internationalisering te vergroten. Die doelstelling zou als voorwaarde in de onderwijsprogramma’s moeten worden opgenomen. Om de impact van onderwijsprogramma te vergroten, blijft het wenselijk om organisaties als de Kamers van Koophandel, vakbonden en werkgeversorganisaties bij de programma’s te betrekken. Ook het stimuleren van regionale samenwerkingsvormen zou voor de andere onderwijssectoren van toegevoegde waarde kunnen zijn. Binnen Comenius is hiermee enige ervaring opgedaan. Daarnaast is het een lang gekoesterde wens om de beschikbare middelen uit verschillende fondsen slimmer te combineren. Het Europees Sociaal Fonds (ESF) bijvoorbeeld, ondersteunt de werkgelegenheid in de lidstaten en stimuleert economische en sociale samenhang. Door elementen uit de programma’s van het ESF te combineren met onderwijspro-
118
LEVEN LANG LEREN
gramma’s, kan de impact van internationalisering worden vergroot. Binnen de huidige programma’s komen dergelijke samenwerkingsvormen nog maar heel weinig voor.
Nieuwe vormen van mobiliteit Nog steeds komen er nieuwe vormen van mobiliteit. Steeds vaker gaat het om virtuele mobiliteit, een gevolg van de sterke groei in de informatie- en communicatietechnologie. Kan de Europese Commissie een rol spelen in deze manier van mobiliteit en zo ja, welke? Op welke manier kan virtuele mobiliteit verder worden ontwikkeld? Het is belangrijk om vanuit Europees perspectief na te denken hoe deze nieuwe mobiliteitsvorm een goede plek kan krijgen in het programma van de toekomst.
Samenwerking buiten de Europese Unie Een belangrijk punt is de samenwerking met landen buiten de Europese Unie. Het hoger onderwijs heeft hiervoor programma’s als Erasmus Mundus en Tempus. Die laatste draagt bij aan de modernisering van het hoger onderwijs in landen rond de Europese Unie; andere programma’s richten zich op samenwerking met specifieke regio’s zoals Afrika of Latijns-Amerika. Erasmus Mundus bevordert de bekendheid van het Europese hoger onderwijs in de rest van de wereld. Het programma doet dit door excellente joint Masters en PhD’s te subsidiëren en een mondiale uitwisseling van studenten, docenten en onderwijspersoneel financieel te ondersteunen. Het Europese onderwijsstelsel zou versterkt kunnen worden wanneer de EU-lidstaten, binnen het Leven Lang Leren-programma, meer zouden samen-
119
werken met landen buiten de Europese Unie. Te denken valt bijvoorbeeld aan het openstellen van multilaterale partnerschappen voor tenminste één school van buiten de Europese Unie. Ook klinken er geluiden dat de lidstaten straks samenwerking kunnen aangaan om het middelbaar beroepsonderwijs in landen rond de Europese Unie te moderniseren. Dan zou een combinatie van Tempus en het Leven Lang Leren-programma niet onlogisch zijn. Wellicht komt er op den duur een nieuw ‘integraal programma’: een variant van het Leven Lang Leren-programma waarin alle mobiliteit binnen het onderwijs, binnen en buiten Europa, wordt samengevoegd.
Zoveel landen, zoveel ideeën Er zijn nog veel meer onderwerpen denkbaar dan de bovenstaande. Zoveel landen, zoveel sectoren, zoveel wensen, zoveel ideeën. Ondanks die diversiteit is er in de Europese onderwijssector consensus over de wens de administratieve lasten terug te brengen. De realisatie van een uniforme programmastructuur zou een stap in de goede richting zijn. Binnen zo’n structuur zou duidelijk onderscheid gemaakt moeten worden tussen individuele mobiliteit, partner schappen en (netwerk)projecten. Deze indeling zou over de verschillende sectoren heen gelegd kunnen worden, met als resultaat een consistente programma-indeling. Het Natio naal Agentschap verwacht dat de bureaucratie zal afnemen bij het stroomlijnen van acties en procedures, het maximaal benutten van de ict, de creatie van een gestandaardiseerde back office en financiering door middel van lumpsums. De uitvoeringskosten zullen navenant dalen.
120
LEVEN LANG LEREN
Ten slotte, wanneer Brussel lidstaten binnen het bouwwerk van het programma meer ruimte geeft om zelf de prioriteiten te stellen en hieraan budgetten toe te kennen, zal de effectiviteit van de onderwijsprogramma’s kunnen toenemen. Het Europese beleid kan dan van grotere toegevoegde waarde zijn op de nationale initiatieven. Die flexibiliteit mag ook doorwerken naar de lengte van de programma’s, zodat ook kortdurende en multiple mobiliteit mogelijk wordt. Een grotere flexibiliteit sluit beter aan op de individuele wensen van deelnemers en de behoeften en mogelijkheden van de onderwijsinstellingen.
121 Financieel overzicht 2007–2010 (bedragen in €)
2007
2008
2009
2010
Vastgesteld
Toegekend
Toegekend
Toegekend
555.398
582.610
675.768
457.477
Comenius Nascholing Assistentschappen Multilaterale schoolpartnerschappen Bilaterale schoolpartnerschappen Voorbereidende bezoeken
99.867
65.407
80.516
24.940
2.082.657
2.362.500
2.873.500
2.458.500
472.000
522.000
501.000
468.000
96.753
130.758
175.240
50.699
180.312
132.444
Regiopartnerschappen
3.306.674
3.663.274
4.486.336
3.592.060
3.692.965
4.105.760
5.185.720
4.533.863
Stages voor personen op de arbeidsmarkt
245.581
429.495
512.504
509.629
Stages voor professionals
809.027
954.129
1.321.890
1.256.465
Leonardo da Vinci Stages voor leerlingen
Partnerschappen Overdracht van innovatie Voorbereidende bezoeken
0
661.000
635.000
869.000
2.509.946
2.910.443
2.068.672
2.176.691
32.764
39.211
43.039
15.098
7.290.282
9.100.038
9.766.825
9.360.746
Erasmus Mobiliteit hogeronderwijsinstellingen
9.088.264
9.519.231
10.494.875
11.173.644
Intensieve programma’s
544.247
785.436
1.115.716
1.196.062
Intensieve taalcursussen
98.730
88.244
122.220
114.070
Voorbereidende bezoeken
0
3.851
14.325
0
9.731.241
10.396.762
11.747.136
12.483.776
Nascholing voor personeel
32.414
71.787
107.805
113.953
Lerende partnerschappen
544.833
342.000
571.000
632.000
9.899
23.662
31.098
4.081
Assistentschappen
0
0
0
9.636
Bezoeken en uitwisselingen
0
0
95.310
68.561
Workshops
0
0
244.470
122.320
Senior Vrijwilligersprojecten
0
0
0
85.142
587.146
437.449
1.049.683
1.035.693
83.148
73.141
64.855
29.615
83.148
73.141
64.855
29.615
22.942.122
24.483.654
27.251.979
28.032.000
20.998.491
23.670.665
27.114.835
26.501.890
1.943.631
812.989
137.144
1.530.110
Grundtvig Voorbereidende bezoeken
Study Visits Totaal beschikbaar budget (voorlopige) realisatie (voorlopige) onderbesteding
TOELICHTING: De bedragen gelden per 31–12–2010. Alleen de cijfers voor 2007 zijn definitief. De overige cijfers kunnen nog wijzigen omdat nog niet alle contracten zijn afgesloten. Ook in 2011 kunnen nog nieuwe verplichtingen worden aangegaan die de cijfers 2010 beïnvloeden.
122
LEVEN LANG LEREN
123 Meest gebruikte termen Nederlandse term
Engels equivalent en afkorting
Comenius Voorbereidende bezoeken
Preparatory visits (PV)
Assistentschappen
Assistantships (ASS)
Mobiliteit van individuele leerlingen
Individual Pupil Mobility
Nascholing van onderwijsgevenden en ander personeel in het schoolonderwijs
In service training for teachers and other educational staff
Multilaterale schoolpartnerschappen
Multilateral school partnerships
Bilaterale schoolpartnerschappen
Bilateral school partnerships
Regiopartnerschappen
Regio partnerships
eTwinning
eTwinning
Studiebezoeken
Study Visits
Leonardo da Vinci Voorbereidende bezoeken
Preparatory Visits (PV)
Stages voor leerlingen
Initial Vocational Training (IVT)
Stages voor personen op de arbeidsmarkt
People on the Labour Market (PLM)
Stages voor professionals
VET Professionals (VETPRo)
Partnerschappen
Partnerships (PS)
Overdracht van innovatie
Transfer of Innovation (TOI)
Erasmus Studentenmobiliteit – studie
Student mobility for studies (SMS)
Studentenmobiliteit – stage
Student mobility for placements (SMP)
Onderwijsopdrachten
Staff mobility – teaching assignments (STA)
Staftraining
Staff mobility – training for staff (STT)
Intensieve taalcursussen
Intensive Language Courses (EILC)
Intensieve programma’s
Intensive Programmes (IP)
Grundtvig Voorbereidende bezoeken
Preparatory visits (PV)
Bezoeken en uitwisselingen voor personeel in de volwassseneneducatie
Visits and exchanges for adult education staff (VIS)
Assistentschappen
Assistantships (ASS)
Nascholing voor personeel in de volwasseneneducatie
In Service training for adult education staff (IST)
Workshops
Workshops (WS)
Lerende partnerschappen
Learning partnerships
Senior vrijwilligersprojecten
Senior volunteering projects
Studiebezoeken
Study Visits
Colofon Tekst en redactie: Nationaal Agentschap Leven Lang Leren Interviews en eindredactie: Florine Koning, Scripteq Fotografie: Henriëtte Guest Fotografie Lithografie: Dick de Jager Concept en ontwerp: Sabrina Luthjens BNO, Christina Schürmann (www.makingwaves.nl) Productie: Booxs.nl ‘Leven Lang Leren in Europa’ is een publicatie van het Nationaal Agentschap Leven Lang Leren. Deze publicatie werd gefinancierd met de steun van de Europese Commissie. De verantwoordelijkheid voor deze publicatie ligt uitsluitend bij het Nationaal Agentschap; de Commissie kan niet aansprakelijk worden gesteld voor het gebruik van de informatie die erin is vervat. Hoewel de informatie in deze uitgave met de grootste zorg is samengesteld, kan het Nationaal Agentschap niet instaan voor het feit dat de gegevens juist en/of volledig zijn. De informatie kan tussentijds gewijzigd zijn of aangepast. Het Nationaal Agentschap aanvaardt ter zake geen aansprakelijkheid. U wordt daarom geadviseerd om in voorkomende gevallen de juistheid van de informatie zelf te verifiëren. Het auteursrecht op deze uitgave berust bij het Nationaal Agentschap. Alle teksten en infographics uit deze uitgave zijn vrij te gebruiken, met bronvermelding. Voor gebruik van het beeldmateriaal uit deze uitgave verzoeken wij u vooraf toestemming te vragen aan het Nationaal Agentschap.
www.na-lll.nl
Nationaal Agentschap Leven Lang Leren
www.nuffic.nl/levenlangleren Voor informatie over Erasmus: Nuffic
www.leonardodavinci.nl Voor informatie over Leonardo da Vinci: CINOP
www.europeesplatform.nl
Voor informatie over Comenius, Grundtvig, Study Visits en eTwinning: Europees Platform – internationaliseren in onderwijs