3 IQ)
s
S
'"»
Colofon
I Adresgegevens
Provincie Overijssel Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle
Wet Milieubeheer
Telefoon 038 499 88 99
^
Fax 038 425 75 00
Y
www.overiJssel.nl
5
[email protected]
im
$
s
Beschikking
Aanvrager
Hein Heun Milieu BV
Aangevraagde activiteiten
- op- en overslag van diverse soorten afvalstoffen; - op- en overslag grond, zand, grind en teelaarde; - stalling materieel; - inpandig breken van puin middels mobiele puinbreker; - inpandig knippen van metalen; - kantoorwerkzaamheden; - weegbrug; - kleinschalige reparaties aan eigen materieel; - afleveren van diesel aan eigen materieel.
Locatie Datum ontvangst aanvraag Datum ontwerpbeschikking Datum beschikking Kenmerk Projectnummer
Binnenhaven 141, Enschede 30 september 2010 8 maart 2011 25 mei 2011 2011/0103260 14210/Rl/V
27.^;EI2011
-^verijssel
provincie
é s Inhoudsopgave 5'
1 1.1 1.2 1.3 1.4
AANVRAAG Aanvraag Aanleiding voor de aanvraag Ligging en activiteiten Huidige milieuvergunningsituatie
.7 7 7 8 8
C
2 2.1 2.2 2.3 2.4
PROCEDUREEL Bevoegd gezag Aanvullende informatie Voorbereiding Publicatie ontwerpbeschikking / ingediende zienswijzen
.8
6
3 3.1 3.2
ONTVANGEN REACTIES Advies Zienswijzen
.9
4 4.1 4.2 4.3 4.4
SAMENHANG MET OVERIGE W E T - EN REGELGEVING Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (hierna: Barim) Milieu-effectrapportage (hierna: m.e.r.) Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) Wet bevordering integriteitsbeoordelingen dooor het openbaar bestuur (hierna: Wet bibob) Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nb-wet 1998) Omgevingsvisie Overijssel
12 12 12 12
I N H O U D E L I J K E BEOORDELING V A N DE AANVRAAG
13
6 6.1 6.2 6.3
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN Toetsingskader Beste Beschikbare Technieken (BBT) Beoordeling Conclusies BBT
13 13 14 15
7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8
AFVALSTOFFEN Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffen Verwerking van afvalstoffen Opslaan van afvalstoffen AV-beleid en AG/IC Wijzigingen in het AV-beleid en/of de AO/IC Registratie Vergunningtermijn Conclusie
16 16 16 18 18 18 18 18 18
8 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6
AFVALWATER Overzicht afvalwaterstromen Beleid (algemeen) Beleid ten aanzien van de best beschikbare techniek Toetsing van de aanvraag aan de stand der techniek Instructieregeling Conclusie
19 19 19 20 20 21 22
4.5 4.6
8 9 9 9
9 10
13 13 13
o
S'
5.4
t
9 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5
BODEM Het kader voor de bescherming van de bodem De potentieel bodembedreigende activiteiten De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem Conclusie Bodembelastingonderzoek
22 22 22 22 23 23
5 SI %
10
ENERGIE
24
0
11 11.1 11.2 11.3 11.4
EXTERNE V E I L I G H E I D Algemeen kader Besluit brandveilig gebruik bouwwerken Relevante PGS-richtlijnen Conclusie
24 24 24 24 24
12 12.1 12.2 12.3 12.4 12.5 12.6 12.7 12.8 12.9 12.10 12.11
GELUID EN T R I L L I N G E N Toetsingskader Geluld Akoestisch rapport Situatie Akoestisch relevante activiteiten Best beschikbare technieken (BBT) Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau Maximaal geluidsniveau De incidentele bedrijfssituatie Indirecte hinder gezoneerd industrieterrein Controle Conclusie
25 25 25 25 25 26 26 27 27 28 28 28
13 13.1 13.2 13.3 13.4 13.5 13.6 13.7
TRILLINGEN Toetsingskader trillingen Beoordeling Grenswaarden Trillingshinder Meting trillingshinder Controle Conclusie
29 29 29 29 30 30 30 30
14
GEUR
30
15 15.1 15.2 15.3 15.4 15.5 15.6
LUCHT Nederlandse Emissierichtlijn (NeR) Emissies Controleren van emissies Toetsen aan luchtkwaliteitseisen Strijdigheid andere wetgeving Conclusie
30 30 31 31 31 32 32
16 16.1 16.2
OVERIGE ASPECTEN Toekomstige ontwikkelingen Proefnemingen
32 32 32
17
CONCLUSIE VAN DE I N H O U D E L I J K E BEOORDELING V A N DE AANVRAAG
33
4 O 6 7
2 O 1 1
5 9 ^ 3
s 18 18.1 18.2 18.3
G E L D I G H E I D VAN DE VERGUNNING Termijn van de vergunning Bedrijfsbeëindiging Geldigheid vergunning
33 33 33 33
19
BESLUIT
33
/ o
° o
AANVfU\AG 1.1
Aanvraag
Op 30 september 2010 hebben wij een aanvraag ontvangen (kenmerk 2010/0166188) van Hein Heun Milieu BV voor een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer (hierna: Wm). De aanvraag is op 14 december 2010 (kenmerk 2010/0219158) aangevuld.
o 5 4 O 6 8
De aanvraag heeft betrekking op een revisievergunning voor een inrichting bestemt voor de op- en overslag van primaire bouwstoffen, secundaire bouwstoffen en afvalstoffen en het bewerken van bouw- en sloopafval. Het bouw- en sloopafval en overige afvalstoffen zijn afkomstig uit eigen sloopwerkzaamheden en afkomstig van derden. De aanvraag bevat naar ons inzicht voldoende gegevens voor een goede beoordeling en voldoet aan de wettelijke vereisten op basis van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) en de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De volgende stukken maken deel uit van de aanvraag: de aanvraag (algemeen beschrijvend deel); bijlage A: Niet technische samenvatting; bijlage 1 : Overzichtstekening: 1:1000; bijlage 1.1: Topografische ligging locatie; bijlage 2: Kadastraal overzicht; Bijlage 3:Overzicht omliggende bedrijven; Bijlage 4 : Rapportage NRB toets; Bijlage 5: Akoestisch onderzoek; Bijlage 6: Opzet gepland bodemonderzoek Nulsituatie; Bijlage 7: Waterparagraaf; Bijlage 8: Acceptatie en verwerkingsbeleid; Bijlage 9: Administratieve organisatie en interne controle; Bijlage 10: Overzicht directiebegroting; Bijlage 1 1 : tuchtonderzoek; Bijlage 12: Uitreksel Kamer van Koophandel; Bijlage 13: Voorblad formulier Wet BIBOB. De aanvulling ingekomen d.d. 14 december 2010 (kenmerk 2010/0219158) is onderdeel van de aanvraag en bestaat uit: een toelichting op de aanvulling; machtiging; nulsituatie-bodemonderzoek (deels); productbladen Acceptatie- en Verwerkingsbeleid; een vervangen Akoestisch onderzoek.
1.2
A a n l e i d i n g voor de aanvraag
De geldende milieuvergunning was gericht op de op- en overslag en het bewerken van afvalstoffen die vrijkomen uit eigen sloopwerkzaamheden. Hein Heun Milieu BV wil de activiteiten uitbreiden met het accepteren van afvalstoffen afkomstig van derden. Hierdoor zijn diverse wijzingen binnen de inrichting noodzakelijk.
s 5 9
5 ^ / o o o o 5 ^ 7 P
1.3
Ligging en a c t i v i t e i t e n
De inrichting is gelegen aan het einde van de doorlopende weg Binnenhaven 141 te Enschede, op het industrieterrein Havengebied te Enschede, kadastraal bekend Lonneker, sectie T, nummers 1210, 1568, 1569, 465, 1569 en 1568. Het industrieterrein Havengebied is een gezoneerd industrieterrein.
De aanvraag heeft met name betrekking op de volgende activiteiten: • op- en overslag op het buitenterrein van menggranulaat, schoon puin, grond, bouwzand, asfaltpuin in bunkers, teerhoudend asfalt in bunkers, (teerhoudend/binumineus) dakbedekkingsmateriaal, afgezeefd puin (zand), grind en teelaarde; • de inpandige op- en overslag A-, B- en C-hout, vervuild puin, asbest(-houdend) materiaal; gemengd bouw en sloopafval, gipshoudend bouwmateriaal, non-ferro-metalen, schroot (metalen), papier en karton, stedelijk afval, kunststoffen, EPS en tuin- en plantsoenafval. stalling van materieel; aan- en afvoer van bovengenoemde materialen middels as en middels water; inpandig breken van puin middels een mobiele puinbreker; het zeven, van afvalstoffen; inpandig»W^schalig knippen van metalen; kantoor^terkzaamheden; weegbril^,^__*';,. kleinschaligciaeparaties aan eigen materieel; opslag en afleveren van diesel aan eigen materieel. De inrichting heeft een totale capaciteit van 160.000 m^ per jaar. 1.4 Huidige m i l i e u v e r g u n n i n g s i t u a t i e
2.2
Aanvullende informatie
In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 13 oktober 2010 (brief met kenmerk 2010/0173235) in de gelegenheid gesteld om voor 14 december 2010 de aanvraag aan te vullen. Het betreft hier onder andere gegevens met betrekking tot een nulsituatie bodemonderzoek en de acceptatiecriteria voor afvalstoffen. Op 5 november 2010 (kenmerk 2010/0190148) hebben wij ons verzoek om aanvullingen uitgebreid met een tweetal punten (wateren geluidsaspecten). De gegevens hebben wij op 14 december 2010 (kenmerk 2010/0219158) ontvangen. De termijn voor het nemen van het besluit wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de door ons gestelde termijn voor aanvulling ongebruikt is verstreken (artikel 4:15 van de Awb). In dit geval is de termijn voor het nemen van het besluit opgeschort met 62 dagen.
2.3
Voorbereiding
De voorbereiding van de (ontwerp)beschikking heeft plaatsgevonden overeenkomstig het bepaalde in de afdeling 3.4 van de Awb en afdeling 13.2 van de Wm.
2.4
Publicatie ontwerpbeschikking / ingediende zienswijzen
De ontwerpbesluit en andere relevante stukken hebben vanaf 17 maart 2011 gedurende zes weken ter inzage gelegen bij de Provincie Overijssel en bij de Gemeente Enschede.
Voor deze inrichting is op 10 oktober 2008 een oprichtingsvergunning verleend project 14210/Ol/V, kenmerk 14210/0155749 voor het opslaan, overslaan en scheiden van bouw en sloopafval.
Vanaf 17 maart tot 28 april 2011 is iedereen in de gelegenheid gesteld om gemotiveerde zienswijzen over het ontwerp van de beschikking indienen bij ons college. Hiervan is gebruik gemaakt door Geofox Lexmond namens Hein Heun Milieu BV (kenmerk 2011/0081858, d.d. 21 april 2011).
Verder hebben wij voor deze inrichting een melding ingevolge artikel 8.19 van de Wm ontvangen. Het gaat om een melding voor het plaatsen en in gebruik nemen van een weegbrug en de inname van bouw- sloopafval van particulieren aangeleverd per auto Op 15 september 2009 Is een positieve verklaring afgegeven, project 14210/Ml/V, kenmerk 2009/0141065.
Op 17 mei 2011 hebben wij een advies van het Dagelijks bestuur van Waterschap Regge en Dinkel ontvangen naar aanleiding van de zienswijzen van Geofox Lexmond namens Hein Heun Milieu BV (kenmerk 2011/0081858, d.d. 21 april 2011). Het advies richt zich op de beantwoording van de onderdelen binnen de zienswijzen die betrekking hebben op het lozen van afvalwater.
PROCEDUREEL
De zienswijzen van Geofox Lexmond namens Hein Heun Milieu BV zijn samengevat weergegeven in paragraaf 3.2 gevolgd door onze reactie. In onze reactie hebben wij het advies van het Dagelijks bestuur van Waterschap Regge en Dinkel verwerkt.
2.1
Bevoegd gezag
ONTVANGEN REACTIES Ten behoeve van nuttige toepassing vindt binnen de inrichting overslag van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijk afval (Ivb categorie 28.4, onder b, lid 1 en 2) plaats. Er worden diverse be- en verwerkingsactiviteiten van afvalstoffen uitgevoerd (Ivb categorie 28.4 onder c, lid 1 en 2) Op grond van artikel 8.2, tweede lid van de Wm zijn wij bevoegd een besluit te nemen op deze aanvraag. De activiteiten vallen onder categorie 5.1 (bijlage 1) van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging vanwege het verwerken van gevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van 10 ton per dag of meer. De inrichting moet dat ook worden beschouwd als een gpbvinstallatie.
3.1
Advies
De aanvraag is toegezonden aan de volgende adviseurs en/of betrokken bestuursorganen: • Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede, Postbus 20, 7500 /VA Enschede; • Dagelijks bestuur van Waterschap Regge en Dinkel, Postbus 5006, 7600 GA Almelo; • Dagelijks bestuur van Regio Twente, Postbus 1400, 7500 BK Enschede. Naar aanleiding van de toegezonden aanvraag hebben wij ten aanzien van het aspect ruimtelijke ordening een advies van de gemeente Enschede ontvangen (d.d. 8 februari 2011). Zie hiervoor paragraaf 4.4.
r)
3 IS»
^
S Naar aanleiding van de toegezonden aanvraag hebben wij tpn aanzien van de indirecte lozingen van afvalwater een advies van het Dagelijks bestuur van Waterschap Regge en Dinkel ontvangen (d.d. 20 januari 2011, kenmerk 2010/0012864). Zie hiervoor hoofdstuk 8. Aan het advies van Waterschap Regge en Dinkel zijn voorschriften verbonden. Deze voorschriften hebben wij verbonden aan onze beschikking. Voor het overige hebben wij geen adviezen ontvangen.
3.2
IQ
!S Door ons wordt herkend dat de inrichting op het aspect van lozingen BBT-maatregelen heeft toegepast. Gelet hierop is het in de ontwerp-beschikking opgenomen monitoringsregime wellicht te rigide. Om deze reden komen wij tegemoet aan het bedrijf door het geven van de mogelijkheid voor het opstellen van een eigen bemonstering- en analyseplan. Op deze wijze kan het bedrijf kiezen voor een wijze van monitoring die goed aansluit bij de bedrijfsvoering en de aanwezige voorzieningen. Naar aanleiding van deze zienswijze hebben wij voorschrift 3.3.1 als volgt gewijzigd: 1.
De vergunninghouder moet in overleg met het bevoegd gezag een bemonstering- en analyseplan opstellen.
2.
I n het in het eerste lid bedoelde bemonstering- en analyseplan moet minimaal worden vermeld:
Zienswijzen
De zienswijzen van Geofox Lexmond namens Hein Heun Milieu BV (kenmerk 2011/0081858, d.d. 21 april 2011) zijn hieronder samengevat weergegeven gevolgd door onze reactie.
Zienswijze 1 De zienswijzen met betrekking tot BBT in de consideranstekst en met betrekking tot voorschrift 3.3.1 hebben beiden betrekking op het bemonsteren van het water afkomstig van de olieafscheider. Deze zienswijzen zijn hieronder daarom samengevoegd en gezamenlijk behandeld.
3.
Geofox Lexmond is van mening dat het voldoende een voorziening (in dit geval de Olieafscheider) éénmalig te monitoren. Naarde mening van Geofox Lexmond is het afdoende de voorziening middels regelmatig onderhoud te controleren. De nadere analyse van de afvalwaterstroom is niet meer noodzakelijk, aangezien uit de eerste monitoring en de aanleg onder NEN de voorziening aantoonbaar doelmatig is. Geofox Lexmond is van mening dat dit wordt ondersteund door de tekst op pagina 18, laatste zin onder de alinea Minerale olie. Te weten: Voor minerale olie geldt de emissieaanpak door toepassing van de best beschikbare techniek (BBT). Hiervoor wordt aangemerkt een slibvangput en een olieafscheider. Genoemde voorzieningen worden standaard inclusief een controleput aangebracht en zijn qua capaciteit berekend volgens de bijlage behorende bij NEN-EN 858-2.
(3)
a. b. c. d.
f 4.
"jf
de frequentie en wijze van bemonstering van afvalwater; de monstername-apparatuur/controlevoorziening; de parameters die worden geanalyseerd; de door de vergunninghouder gehanteerde analysemethoden met bijbehorende detectiegrenzen; e. de wijze van rapporteren. De vergunninghouder moet het in het eerste lid bedoelde bemonstering- en analyseplan uiterlijk 2 maanden na het van kracht worden van de vergunning ter goedkeuring aan het bevoegd gezag overleggen. De vergunninghouder moet werken conform het goedgekeurde bemonstering- en analyseplan.
O Cl' V
4 X ^
Zienswijze 2 In het voorschrift 3.1.3 zijn lozingseisen ten aanzien van PAK's opgenomen. Geofox Lexmond is van mening dat de op het buitenterrein opgeslagen stoffen geen aanleiding geven om te monitoren op de aanwezigheid van PAK's, omdat zich geen PAK's bevinden in het op het buitenterrein opgeslagen stoffen. Dit blijkt ook uit de bij de aanvraag gevoegde NRB rapportage. Geofox Lexmond verzoekt ons om deze lozingseis ten aanzien van PAK's uit het voorschrift te verwijderen.
In voorschrift 3.3.1 is de verplichting opgenomen dat de vergunninghouder afvalwaterstromen moet (laten) bemonsteren. In de vergunning uit 2008 was dit geen verplichting. Er is -naar de mening van Geofox Lexmond- dus sprake van een verzwaring. Vergunningplichtige type C bedrijven hebben onder het Activiteitenbesluit geen zelfstandige controleverplichting. Daarnaast is Geofox Lexmond van mening dat onderhoud van de goedgekeurde afscheider afdoende is om de werking te garanderen.
Reactie Uit de ingediende aanvraag blijkt dat er geen PAK's aanwezig zijn in het op het buitenterrein opgeslagen menggranulaat. Blijkens de NRB kan het product menggranulaat zonder bodembeschermende voorzieningen op het terrein worden opgeslagen. Het is dan ook niet noodzakelijk om een lozingseis ten aanzien van PAK's op te nemen in de vergunning. Naar aanleiding van deze zienswijze hebben wij voorschrift 3.1.3 gewijzigd.
Geofox Lexmond verzoekt ons de bemonsteringsfrequentie te veranderen in éénmalig of wanneer daartoe aanleiding is. Reactie Omdat de inrichting onder de IPPC richtlijn valt is het noodzakelijk om bij het voorschrijven van een doelvoorschrift tevens voorschriften voor monitoring op te nemen. Deze verplichting tot het opnemen van controle voorschriften is opgenomen in artikel 5.5, lid 4 Bor.
Zienswijze 3 In hoofdstuk 4 van de voorschriften is opgenomen dat de onderzoeken moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de NEN 5740 en NEN 5725. De NEN 5725 betreft een historisch vooronderzoek. Bij een nulsituatieonderzoek vindt onderzoek plaats bij bodembedreigende activiteiten. Historisch vooronderzoek wordt hierbij niet of nauwelijks uitgevoerd, omdat dit geen aanleiding geeft om te bepalen waar het nulsituatieonderzoek moet worden uitgevoerd. Geofox Lexmond verzoekt ons de NEN 5725 uit de voorschriften te verwijderen.
De vergunninghouder heeft de taak om monitoring uit voeren ten aanzien van de lozing. De algemene beginselen ten aanzien van monitoring zijn beschreven in de BREF monitoring. De reden(en) voor monitoring zijn: • Om te controleren of de emissies binnen de emissiegrenswaarden liggen; • Om de bijdrage van een specifieke installatie aan de milieuverontreiniging in het algemeen vast te stellen, bijvoorbeeld periodieke milieurapportages aan bestuursorganen.
Reactie Nu het nulsituatie onderzoek door Hein Heun Milieu BV reeds is uitgevoerd en door ons is aanvaard bestaat er inderdaad geen aanleiding meer tot het uitvoeren van een historisch onderzoek. Wij hebben daarom de norm NEN 5725 verwijderd uit de voorschriften.
De vergunninghouder dient de kwaliteit van het afvalwater te bewaken. In de aanvraag is geen beheerplan ingediend. Om deze reden is in voorschrift 3.3.1 de wijze en frequentie van bemonstering van het afvalwater voorgeschreven. Op deze wijze wordt aan de BREF monitoring voldaan.
Zienswijze 4 In voorschrift 9.4.1 is opgenomen dat het verzoek om toestemming ten minste 6 weken voor de beoogde aanvang van de proefneming moet worden overgelegd. Geofox Lexmon geeft aan dat proefnemingen binnen het bedrijf niet op voorhand uitgedacht worden. De gestelde termijn is voor Hein Heun Milieu BV dan ook te lang om flexibel te zijn in de bedrijfsvoering. Geofox Lexmond verzoekt ons dan ook om de termijn te verkorten naar 2 weken.
11
10
3 IQI
5^ Reactie De proefnemingsvoorschriften zijn bedoeld om de ondernemer in de gelegenheid te stellen om processen, installaties en producten te optimaliseren en om alternatieve (proces)technieken, processen of grond-, hulp-, of brandstoffen - bij wijze van proef - toe te passen. Hierbij gaat het telkens om ontwikkeling van aspecten die niet in de aanvraag zijn beschreven. Bij een geslaagde proefneming kunnen de wijzigingen door middel van een aanvraag om een vergunning worden geformaliseerd. Het is niet de bedoeling om met behulp van voorschrift 9.4.1 nieuwe productieprocessen toe te staan. De proefneming gaat juist over aspecten buiten de normale bedrijfsvoering. De flexibiliteit in de bedrijfsvoering kan dan ook niet in het geding zijn. Er is dan ook geen aanleiding om voorschrift 9.4.1 te aan te passen. De termijn van zes weken zal door ons worden benut om eventuele aanvullende informatie op te vragen, een toets aan het LAP uit te voeren en te bepalen of de milieugevolgen -gelet op het belang van de proefneming- acceptabel zijn. Overigens is het niet uitgesloten dat er sneller dan zes weken op een aanvraag om een proefneming kan worden beschikt.
SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING 4.1
Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (hierna: Barim)
Voor steeds minder bedrijven geldt een milieuvergunningplicht omdat ze in hun geheel vallen onder de werkingssfeer van het Barim. Omdat een installatie als bedoeld in in bijlage 1 van 'EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging' onderdeel uitmaakt van de inrichting, valt deze inrichting niet onder de werkingssfeer van het Barim en is de inrichting milieuvergunningplichtig.
4.2
Milieu-effectrapportage (hierna: m.e.r.)
Om te bepalen of er een MER-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt moet getoetst worden of er binnen de aanvraag activiteiten zijn opgenomen die staan vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994. Er vinden binnen de inrichting geen activiteiten plaats die staan vermeld in de onderdelen C en D van de genoemde bijlage. Er is dan ook geen aanleiding tot het opstellen van een MER.
4,3
Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro)
'2 M 1. i.
s P* f qt
Cl (?
4
4.4
Wet bevordering integriteitsbeoordelingen dooor het openbaar bestuur
m
(hierna: Wet bibob)
',t
De Wm biedt de mogelijkheid om een milieuvergunning te weigeren in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bibob. Deze weigeringsgrond moet voorkomen dat een milieuvergunning (mede) gebruikt wordt voor criminele activiteiten. Ter uitvoering van de Wet bibob hebben wij beleid vastgesteld. Op basis van dit beleid zijn bedrijven die activiteiten willen uitvoeren met afvalstoffen verplicht om extra gegevens bij een aanvraag om een milieuvergunning te overleggen. Het betreffen met name gegevens over de bedrijfsvoering en de financiering van het bedrijf.
IC S| S S 3
In het onderhavige geval zijn voornoemde gegevens bezien in het licht van de Wet bibob. Naar aanleiding van deze toets hebben wij geen aanleiding gezien om advies te vragen aan het landelijke Bureau bibob of anderszins stappen te nemen.
m C idl
4.5
£,
?
Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nb-wet 1998)
De Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nb-wet) is van toepassing op Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten. Voor de uitvoering van projecten of handelingen die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuuriijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied en beschermde natuurmonumenten kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, is een Nbwetvergunning vereist. Tussen de Nb-wet en de Wet milieubeheer bestaat echter geen coördinatieverplichting. Het ontbreken van een eventueel benodigde Nb-wetvergunning is geen weigeringgrond op basis van de Wet milieubeheer. In de directe omgeving van de onderhavige inrichting is geen beschermd gebied aanwezig.
4.6
Omgevingsvisie Overijssel
In de kaarten bij de Omgevingsverordening hebben wij ook vermeld de milieubeschermingsgebieden met de functie waterwinning. Onderhavige inrichting is niet gelegen in zo'n gebied, zodat op grond daarvan geen specifieke bepalingen gelden.
INHOUDELIJKE BEOORDELING VAN DE AANVRAAG
Op grond van artikel 8.10 van de Wm kan een milieuvergunning geweigerd worden als het verlenen daarvan strijdig is met regels bij of krachtens de Wro. Daarom hebben wij de gemeente Enschede gevraagd na te gaan of de activiteiten waarvoor de milieuvergunning wordt gevraagd passen in het geldende bestemmingsplan en ook anderszins niet strijdig zijn met de regels bij of krachtens de Wro.
Vanwege het in werking zijn van de inrichting kunnen verschillende gevolgen voor het milieu ontstaan. De Wm omschrijft in de artikelen 8.8, 8.9 en 8.10 het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. In de hierna volgende paragrafen is aangegeven hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Wij beperken ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed kunnen zijn.
Op d.d. 8 februari 2011 hebben wij per mail een advies ontvangen van de gemeente Enschede. Uit dit advies blijkt dat de activiteiten waarvoor een milieuvergunning wordt gevraagd passen binnen het geldende bestemmingsplan en ook anderszins niet in strijd zijn met de regels bij of krachtens de Wro.
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
6.1
Toetsingskader Beste Beschikbare Technieken (BBT)
Op 1 december 2005 is een aanpassing van de Wm in werking getreden, waarmee de IPPC-richtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving.
12
13
3 IQI
S Dientengevolge moeten in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige
«k j|
gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende Beste Beschikbare Technieken (BBT) worden toegepast. Bij de bepaling van BBT dienen wij in zijn algemeenheid de in de artikel 5a. 1 van het Inrichtingenen vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb) vermelde aspecten te betrekken, rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van maatregelen, en met het voorzorg- en het preventiebeginsel. Voor gbbv-installaties (aangewezen in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) moet in ieder geval rekening worden gehouden met de in tabel 1 van de Regeling aanwijzing BBT-documenten opgenomen informatiebronnen. Met de in tabel 2 van de bij deze regeling behorende bijlage opgenomen documenten moet rekening worden gehouden, voor zover deze betrekking hebben op onderdelen van of activiteiten binnen de inrichting.
6.2
3 n ^ Q) 5;
Aan de hand v a n i t e r ^ g e l i n g aanwijzing BBT-documenten genoemde Nederiandse informatiedocurrt^ten hebben wij bij het verienen van de vergunning BBT voorgeschreven.
6
BREF Op- en overslag bulkgoederen; BREF Monitoring;
• • • •
Circulaire energie in de milieuvergunning, oktober 1999; Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven, februari 2006; NeR Nederiandse emissierichtlijn lucht, september 2008; Nederiandse richtlijn bodembescherming (NRB), juni 2003;
•
PGS 15: Opslag van verpakte gevaariijke Stoffen, juni 2005.
Voor een kortdurende opslag worden de volgende technieken voorgeschreven: • Bevochtigen van oppervlakten met korstvormers; • Het bevochtigen van oppervlakten met water; • Het afdekken van oppervlakten met bijvoorbeeld zeil. De uitpandig opgeslagen (afvai-)stoffen vallen allen onder categorie S4 (licht stuifgevoelig, wel bevochtigbaar) of S5 (nauwelijks of niet stuifgevoelig) van de klasse-indeling in de NeR. Stofemissies door buitenopslag worden, conform de NeR, voorkomen door afdekking of besproeiing. De meeste stuifgevoelige (afval-)stoffen worden inpandig opgeslagen (S2-S3). Door deze inpandige opslag zal geen invloed plaatsvinden van de wind. Verder zullen stuifgevoelige (afval-)stoffen worden opgeslagen in afgedekte containers.
Op de aangevraagdei'Stetiviteiten zijn de volgende documenten uit de Regeling aanwijzing BBTdocumenten van toepassing: • BREF Waste-Treatment; • •
In de BREF "Op- en overslag" worden voor de langdurige opslag van stuifgevoelig materiaal de volgende technieken voorgeschreven: • Het bevochtigen van oppervlakten; • Het aanbrengen van korstvormers; • Het laten begroeien van oppervlakten.
4
f
Beoordeling
BREF Op- en overslag bulkgoederen: In de BREF Op- en overslag bulkgoederen is voor deze installaties van belang in verband met stofemissies ten gevolge van de opslag en overslag van stuifgevoelige stoffen.
Deze beschreven maatregelen komen overeen met de in de BREF beschreven maatregelen. De inrichting voldoet hiermee tevens aan de NeR (overeenkomstig BBT). BREF Monitoring. Monitoring is om twee redenen opgenomen in de IPPC-vereisten. Ten eerste om te kunnen controleren of aan de gestelde eisen wordt voldaan en in de tweede plaats om te kunnen rapporteren over de milieueffecten van de emissies van industriële installaties. Binnen de inrichting worden de volgende gegevens vastgelegd:
De aanvraag is getoetst aan het gestelde in deze documenten. Op de genoemde BREF's zal
Massabalans van afvalstoffen. Voor alle in- en uitgaande afvalstoffen wordt jaarlijks een massabalans opgesteld, zodat inzicht wordt gegeven in het afvalverwerkingsproces;
hieronder worden ingegaan. In de hoofdstukken 7 t / m 16 hebben wij de aanvraag getoetst aan de overige hierboven opgesomde richtlijnen en circulaires. De BREF Afvalbehandelinq (Waste Treatment). De BREF Waste Treatment is van toepassing op de beperking van afvalstoffen, waaronder
Onderhouds- en meetrapporten van technische Installaties. Het voorgeschreven onderhoudsysteem en de bijbehorende rapportages geven inzicht of installaties in goede staat worden gehouden.
afvalwater. Ten aanzien hiervan zijn de volgende aspecten relevant: Hemelwater afkomstig van verontreinigde terreingedeelten. De verontreiniging van hemelwater wordt zoveel mogelijk aan de bron voorkomen door bij opslagen van afvalstoffen die door uitlogen verontreiniging kunnen veroorzaken zodanige voorzieningen te treffen, dat contact met hemelwater wordt voorkomen. Het terrein is verder waar nodig voorzien van een vloeistofdicht rioolstelsel. Daarnaast Is een zand/slib- en olie afscheider in het rioolsysteem opgenomen waarvan de capaciteit voldoende is om het hemelwater goed op te kunnen vangen.
Bodemrapportages Door de aanvrager is een nulsituatieonderzoek bij de aanvraag gevoegd. In de voorschriften behorende bij onze vergunning is een eindonderzoek voorgeschreven. Met behulp van bovenstaande monitoringsgegevens worden de gevolgen voor emissies naar lucht, verwerking van afvalstoffen, onderhoud van installaties, mogelijke bodem- en grondwaterverontreiniging als gevolg van de inrichting inzichtelijk gemaakt.
Ontstaan van afvalstoffen binnen eigen inrichting. Omdat de inrichting afvalstoffen verwerkt kan het weinig invloed uitoefenen op de kwaliteit van de afvalstoffen. Door scheiding en bewerking draagt de inrichting bij aan hergebruik van bouwstoffen waardoor het gebruik van primaire bouwstoffen kan worden beperkt en de reststromen die worden gestort tot een minimum beperkt blijven. De bewerkingen worden uitgevoerd overeenkomstig het Landelijk Afvalbeheerplan 2009-2021 waardoor reststromen (gevaariijke) afvalstoffen tot een minimum zijn beperkt.
6.3
Conclusies BBT
De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.
Acceptatie en registratie van afvalstoffen en product. De inrichting beschikt over een adequaat acceptatie en verwerkingsbeleid (zie paragraaf 7.4). Dit acceptatie en verwerkingsbeleid is bij de aanvraag gevoegd.
14
15
3 IB»
5 7
AFVALSTOFFEN 7.1
Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffen
Op grond van artikel 8.10 Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip "bescherming van het milieu" is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). In het bedoelde afvalbeheersplan (het Landelijk Afvalbeheerplan 2009-2021, hierna aangeduid als het LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd . Op grond van de Wm dient het LAP als toetsingskader voor het beslissen op een aanvraag om een Wm-vergunning voor zover deze betrekking heeft op afvalbeheer. De hoofdlijnen van het beleid zijn vastgelegd in het LAP. De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en als volgt is samen te vatten: • het stimuleren van preventie van afvalstoffen; • het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiding van afvalstromen. Afvalscheiding maakt produkthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en beperkt de hoeveelheid te storten of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) te verbranden afvalstoffen; • het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof); • het verwijderen van afvalstoffen door verbranding; • het verwijderen van afvalstoffen door storten. Bij de vaststelling van het LAP is ook rekening gehouden met de in artikel 10.5 van de Wm vermelde aspecten van doelmatig afvalbeheer. Bijlage 4 bij het LAP bevat een invulling van het beleid voor specifieke afvalstoffen. In het LAP is aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag bij het beoordelen van een Wmvergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moeten houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog Wm-vergunning verieend mag worden. Als de minimumstandaard bestaat uit verschillende be- en verwerkingshandelingen bij diverse inrichtingen kan voor de afzonderiijke bewerkingsstappen een Wm-vergunning worden verieend.
7.2
d 5 4
Wanneer voldoende steen en puin in de inrichting aanwezig is wordt dit gebroken tot granulaat met de brekerinstallatie. Het puin wordt als granulaat geschikt gemaakt voor toepassing in de betonbouw, wegenbouw en grondbouw (conform de eisen uit de BRL 2506: BSA-granulaten).
f^ mj 'J
Minimumstandaard De minimumstandaard voor het be- en verwerken van bouw- en sloopafval en daarmee In samenstelling vergelijkbaar bedrijfsafval en (grof) huishoudelijk afval is sorteren of anderszins bewerken en het vervolgens verwerken van de daarbij ontstane monostromen conform de daarvoor geldende minimumstandaarden.
S •J 3' 3|
De minimumstandaard voor gemengde fracties is nuttige toepassing al dan niet na verdere sortering of anderszins bewerken.
JR) 0
Sorteerresidu waarvoor materiaalhergebruik en verbranden met als hoofdgebruik brandstof niet mogelijk is, moet worden verbrand als vorm van verwijdering.
C» S
d
Conclusie
4 O
De inrichting voldoet aan de minimumstandaard zoals verwoord in het LAP.
7L
Asfalt (niet-teerhoudend en teerhoudend) (sectorplan 29) Werkwijze inrichting Alleen niet-teerhoudend asfalt wordt geaccepteerd voor verdere bewerking. Na opbulking wordt het asfalt gebroken In de brekerinstallatie. Het gebroken niet-teerhoudend asfalt wordt aangeleverd bij een asfaltcentrale voor hergebruik. Teerhoudend asfalt wordt behandeld als gevaariijk afval. Dit materiaal wordt apart opgeslagen in een speciaal op- en overslagvak. Na opbulking tot een grotere partij wordt het materiaal afgevoerd naar een eindverwerker. Minimumstandaard De minimumstandaard voor het be- en verwerken van niet-teerhoudend asfalt is nuttige toepassing door materiaalhergebruik. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van teerhoudend asfalt is nuttige toepassing, voorafgegaan door thermische bewerking waarbij de aanwezige PAK worden vernietigd. Conclusie De inrichting voldoet aan de minimumstandaard zoals verwoord in het LAP.
Verwerking van afvalstoffen
Afvalstromen waarvoor in bijlage 4 van het LAP een sectorplan is opgenomen Voor de onderhavige aanvraag zijn de volgende in de tabel opgenomen sectorplannen uit bijlage 4 van het LAP van toepassing. Afvalstof Bouw en sloopafval
Sectorplan 28
Asfalt (niet-teerhoudend en teerhoudend) Grof huishoudelijk restafval
29 1
Titel Gemengd bouw- en sloopafval en gemengde fracties Steenhoudend materiaal Huishoudelijk restafval (inclusief grof)
Bouw en sloopafval (sectorplan 28) Werkwijze inrichting Het gemengd bouw- en sloopafval wordt binnen de inrichting gelost. Vervolgens wordt het afval gesorteerd en gescheiden. Na scheiding/sortering worden de diverse (mono) stromen die ontstaan zijn in de definitieve opslag ondergebracht. Monostromen worden vervolgens elders nuttig toegepast.
16
3!
S
Grof huishoudelijk restafval (sectorplan 1) Werkwijze inrichting Het grof huishoudelijk restafval wordt binnen de inrichting gelost. Vervolgens wordt het afval gesorteerd en gescheiden. Na scheiding/sortering worden de diverse (mono) stromen die ontstaan zijn in de definitieve opslag ondergebracht. Monostromen (papier en karton, kunststoffen) worden vervolgens elders nuttig toegepast. Minimumstandaard De minimumstandaard voor grof huishoudelijk restafval is sorteren of anderszins bewerken en het vervolgens verwerken van de daarbij ontstane monostromen conform de daarvoor geldende minimumstandaarden. De minimumstandaard voor de residuen van het sorteren of anderszins bewerken van grof huishoudelijk restafval is verbranden als vorm van verwijdering. Conclusie De inrichting voldoet aan de minimumstandaard zoals verwoord in het LAP.
17
I
3
5 ^ 3 / o o o o 5 O
7.3
Opslaan van afvalstoffen Ingevolge het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering gezien als storten indien de tijdsduur van 1 jaar wordt overschreden. Indien de opslag voorafgaat aan nuttige toepassing van de afvalstoffen is deze termijn drie jaar. In de vergunning is vastgelegd dat de termijn van opslag voorafgaand aan verwijdering maximaal 1 jaar is en de termijn van opslag voorafgaand aan nuttige toepassing maximaal 3 jaar is.
7.4
A V - b e l e i d en A O / I C
8
2
i %
il
'j; C j^ A «f g
8
AFVALWATER
8.1
Overzicht afvalwaterstromen
5 3
/ o o o o
In het LAP is aangegeven dat een inrichting dat afvalstoffen accepteert over een adequaat acceptatie- en verwerkingsbeleid (AV-beleid) en een systeem voor administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) moet beschikken. In het AV-beleid moet zijn aangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en verwerking van afvalstoffen plaatsvinden In de AO/IC is vastgelegd hoe door technische, administratieve en organisatorische maatregelen de relevante processen binnen een inrichting kunnen worden t)eheerst en geborgd om de risico's binnen de bedrijfsvoering te minimaliseren.
ö O 5 4 '%P_ g '^
4.
huishoudelijk afvalwater,
S *! f) 101 JJ
5
Huishoudelijk afvalwater Het huishoudelijk afvalwater wordt rechtstreeks, zonder zuiveringstechnische voorzieningen op de vuilwaterriolering van de gemeente Enschede geloosd. 8.2
Beleid ( a l g e m e e n ) De uitgangspunten van het beleid zijn te vinden in de derde en de vierde Nota Waterhuishouding. In de derde Nota Waterhuishouding is het integraal waterbeheer en de watersysteembenadering uitgewerkt en vertaald in concrete maatregelen. In de vierde Nota Waterhuishouding is aangegeven wat de huidige milieubelasting is en welke milieukwaliteit binnen welke termijn wordt nagestreefd. De leidende principes van het emissiebeleid zijn: vermindering van de verontreiniging en het standstill-beginsel.
Vergunningtermijn
Het eerste hoofduitgangspunt van beleid 'vermindering van de verontreiniging' houdt in dat verontreiniging - ongeacht de stofsoort - zoveel mogelijk wordt beperkt (voorzorgprincipe). De invulling van dit beleidsuitgangspunt bestaat onder meer uit: meer aandacht voor de ketenbenadering (waaronder kringloopsluiting), implementatie van Esbjerg/OSPAR-afspraken (stofspecifieke aanpak emissies), meer aandacht voor een integrale milieuafweging en meer aandacht voor prioritering. Wat betreft de saneringsinspanning wordt onderscheid gemaakt in twee sporen: de emissieaanpak en de waterkwaliteitsaanpak. Bij de emissieaanpak wordt onafhankelijk van de te bereiken waterkwaliteitsdoelstelling een inspanning conform BBT (best beschikbare techniek) geleverd om verontreiniging te beperken. De waterkwaliteitsaanpak wordt gebruikt bij relatief onschadelijke verontreinigingen die van nature in het oppervlaktewater voorkomen en een geringe toxiciteit hebben (zoals sulfaat en chloride). De te nemen maatregelen zijn primair afhankelijk van de waterkwaliteitsdoelstellingen.
Wij merken hierbij op dat gelet op artikel 1.2 lid 5 van de Wabo dat deze vergunning op het moment van in werking treden van rechtswege is verieend voor onbepaalde tijd.
Conclusie De inrichting voldoet aan de minimumstandaard zoals verwoord in het LAP. Op grond van artikel 8.10 Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden verieend.
19
18
3
3 18»
5 9 5 3 ° o o o ^ o 8
8.3
Het tweede hoofduitgangspunt van beleid geldt voor nieuwe lozingen of bij toename van bestaande lozingen. Hierbij vindt een toetsing aan het stand-still-beginsel plaats. Bij dit beginsel wordt onderscheid gemaakt tussen zwarte-lijst stoffen en de overige stoffen. Op grond van het stand-stillbeginsel kunnen aanvullende eisen noodzakelijk zijn, bovenop de eisen welke voortvloeien uit de emissieaanpak of de waterkwaliteitsaanpak.
'•;( (|i % !ï,
Beleid t e n aanzien van de b e s t beschikbare techniek
i
Huishoudelijk afvalwater De RWZI is voor het huishoudelijk afvalwater als BBT te beschouwen. Minerale olie Voor minerale olie geldt de emissieaanpak door toepassing van de best beschikbare techniek (BBT). Hiervoor wordt aangemerkt een slibvangput en een olieafscheider. Genoemde voorzieningen worden standaard inclusief een controleput aangebracht en zijn qua capaciteit berekend volgens de bijlage behorende bij NEN-EN 858-2.
2
i Het hemelwater afkomstig van het buitenterrein waar afvalstoffen liggen opgeslagen en waar bewerkingen aan de afvalstoffen worden uitgevoerd kan naast minerale olie ook met stofdeeltjes en PAK's van de op de locatie opgeslagen afvalstoffen verontreinigd zijn. Gezien de wijze van opslag, te weten zoveel mogelijk afgeschermd tegen contact met hemelwater en het soort afvalstoffen is het niet noodzakelijk om een nadere eis voor de stofdeeltjes op te nemen. PAK's kunnen mogelijk in het water terecht komen vanuit de opslag van het menggranulaat dat niet afgedekt wordt. PAK dient volgens BBT gesaneerd te worden. Uit de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 januari 2004, nr. 200300329/1 blijkt dat indien het water afkomstig van de opslag van teerhoudend asfalt wordt afgevoerd via een slibvangput en olieafscheider en vervolgens lozing op de riolering plaats vindt dit voldoende bescherming biedt voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Vanuit de opgeslagen afvalstoffen kan mogelijk PAK's uitlogen. De slibvangput en olieafscheider zoals die door Hein Heun Milieu B.V. worden gebruikt zijn dus een goede manier om de aanwezige PAK te verwijderen. Ter controle van een deugdelijk gebruik en onderhoud van de slibvangput en olieafscheider wordt, aan de kwaliteit van het effluent ter plaatse van de bemonsteringsvoorziening, voor PAK een lozingseis van 0,1 mg/l opgenomen.
^'
O
Monitoring (verplichting tot meting, bemonstering en analvse) De vergunninghouder heeft de taak om monitoring uit voeren ten aanzien van de lozing. De algemene beginsateïijjten aanzien van monitoring zijn beschreven in de BREF monitoring. De reden(en) voor il&oitoring zijn: a. Om tPEeh,t:foleren of de emissies binnen de emissiegrenswaarden liggen b. Om detJllQrage van een specifieke installatie aan de milieuverontreiniging in het algemeen vast te'stellen, bijvoorbeeld periodieke milieurapportages aan bestuursorganen.
8.4
Monitoring (verplichting tot meting, bemonstering en analvse) De vergunninghouder dient de kwaliteit van het afvalwater te bewaken. In de aanvraag is geen beheerplan ingediend. Om deze reden is in voorschrift 3.3.1 de wijze en frequentie van bemonstering van het afvalwater voorgeschreven. Op deze wijze wordt aan de BREF monitoring voldaan. Lozing schoon hemelwater Uit de aanvraag blijkt dat er mogelijkheden zijn voor het verminderen van de lozing van hemelwater op de vuilwaterriolering naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie rwzi door verharde dakoppervlakken af te koppelen. Dit komt ten goede aan de doelmatige werking van deze rioolwaterzuiveringsinstallatie. De kosten van de mogelijkheden tot afkoppeling van verharde terrein- en/of dakoppervlakken zijn niet bekend en moeten worden onderzocht. Derhalve is er in voorschrift 3.3.7 een onderzoeksverplichting in de vergunning opgenomen.
Toetsing van de aanvraag aan de s t a n d d e r techniek Korte beoordeling lozing De lozing is getoetst aan de algemene beleidsuitgangspunten zoals hierboven verwoord. Uit deze toetsing is gebleken dat de maatregelen om de lozing te beperken voldoen aan de best beschikbare technieken. De lozingen/activiteiten zullen dan ook niet leiden tot een ondoelmatige werking van de zuiveringstechnische werken en/of een onaanvaardbare verontreiniging van het oppervlaktewater mits Hein Heun Milieu B.V. zich houdt aan: • de in de aanvraag beschreven wijze van lozing/uitvoering van activiteiten • de aan deze vergunning verbonden voorschriften.
Logboek In het bedrijf ontstaan vaste, vloeibare en slibachtige afvalstoffen. Deze stoffen voert de vergunninghouder periodiek af. Voor de bescherming van de doelmatige werking van de betrokken zuiveringstechnische werken van de waterkwaliteitsbeheerder en/of van de kwaliteit van het oppervlaktewater is het noodzakelijk dat het bevoegd gezag inzicht heeft of deze afvalstoffen daadwerkelijk extern worden afgevoerd en niet worden geloosd. Daarom wordt in voorschrift 3.3.10 een logboek waarin de volgende aspecten geregistreerd worden: • de data en de analyseresultaten van monsters die uit een controlevoorziening zijn genomen; • de data waarop slibresten en afgescheiden olie zijn verwerkt of afgevoerd en de afgevoerde hoeveelheden; • eventuele bijzonderheden zoals ongewone voorvallen of storingen die invloed kunnen hebben op de waterkwantiteit en/of waterkwaliteit; en De zo verkregen stoffenregistratie kan gezien worden als een preventieve maatregel ter beperking van de lozing. Hieruit kan worden afgeleid of de verontreinigingen die in de lozing worden aangetoond al dan niet afkomstig zijn van deze stoffen.
Huishoudelijk afvalwater Het afvalwater wordt via de vuilwaterriolering (gemengd riool) geloosd op de rioolwaterzuiveringsinstallatie. De rioolwaterzuiveringsinstallatie is voor de sanering van huishoudelijk afvalwater BBT. De lozing van dit afvalwater kan daarom zonder aanvullende eisen worden toegestaan. Minerale olie Uit de aanvraag blijkt dat minerale-olie houdend afvalwater wordt gesaneerd door middel van een slibvangput van 6095 liter en een olieafscheider type 30 l/s die qua capaciteit berekend zijn volgens de bijlage behorende bij NEN-EN 858-2. Deze capaciteit is niet voldoende voor het afvoeren van het water afkomstig van het terrein en daarom wordt het water dat niet door de voorzieningen kan gaan via een bypass rechtstreeks naar de gemeentelijke riolering afgevoerd. Doordat de afvalstoffen die buiten liggen opgeslagen zoveel mogelijk zijn afgedekt, wordt zoveel mogelijk voorkomen dat hemelwater verontreinigd wordt. Daarnaast is het zo dat de meest vervuilde stroom (first-flush) door de voorzieningen gezuiverd gaat worden. Ter controle van het deugdelijk gebruik en onderhoud van de gecombineerde slibvangput en olie-afscheider wordt, aan de kwaliteit van het effluent ter plaatse van de bemonsteringsvoorziening, voor minerale olie een lozingseis van 200 mg/l opgenomen. Gezien de capaciteit van de zuiveringstechnische voorziening en indien de voorziening goed onderhouden wordt is deze lozingseis haalbaar. Hiermee wordt aan de emissieaanpak voldaan. Lozing mogelijk verontreinigd hemelwater en sproeiwater
20
3
8 1
Niet verontreinigd hemelwater Het hemelwater afkomstig van daken wordt op het vuilwateriool van de gemeente Enschede geloosd. Dit hemelwater is niet verontreinigd.
Registratie
Wm-vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verieend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (Wm, art. 8.17, lid 2).
7.8
s
Verontreinigd hemelwater en sproeiwater De afvalstoffen die buiten worden opgeslagen betreffen schoon puin, schoon bouwzand, menggranulaat, grind, teelaarde en afgezeefd puin. De afvalstoffen worden na werktijd afgesloten door middel van afdekzeilen. Dit geld niet voor schoon puin en menggranulaat aangezien dit niet mogelijk is vanwege hun omvang. Het hemelwater is mogelijk verontreinigd met minerale olie, fijne stofdeeltjes en PAK's (mogelijk afkomstig van menggranulaat) en wordt via lozingspunt LP-1 op de vuilwaterriolering van de gemeente Enschede geloosd. Dit water wordt door een slibvangput van 6095 liter en een olieafscheider van 30 l/s. geloosd. De olieafscheider is voorzien van een by-pass. Om stofvorming tegen te gaan kan er gesproeid worden buiten. De samenstelling van het water dat hierbij vrijkomt is vergelijkbaar met regenwater dat op het buitenterrein valt en wordt ook op dezelfde wijze afgevoerd als het potentieel verontreinigde hemelwater.
Wijzigingen in het AV-beleid e n / o f de AO/IC
De aanvrager verkrijgt met deze vergunning de mogelijkheid om afvalstoffen van buiten de inrichting te ontvangen. Dergelijke inrichtingen vallen onder het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaariijke afvalstoffen. Voor een effectieve handhaving van het afvalbeheer is het van belang om naast de meldingsverplichtingen tevens registratieverplichtingen op te nemen (Wm 8.14). In deze vergunning zijn dan ook voorschriften voorde registratie van o.a. de aangevoerde, de afgevoerde en de geweigerde (afval-)stoffen opgenomen.
7.7
§»
sproeiwater niet verontreinigd hemelwater,
via de gemeentelijke riolering op rioolwaterzuiveringsinstallatie Enschede in Enschede. In de onderstaande paragrafen wordt nader op deze afvalwaterstromen en op de zuiveringstechnische voorzieningen ingegaan.
Wijzigingen in het AV-beleid (bijlage 8, aanvraag) en/of de AO/IC (bijlage 9, aanvraagjmoeten schriftelijk aan ons te worden voorgelegd. Als bevoegd gezag zullen wij vervolgens bezien welke procedure in relatie tot de aard van de wijziging is vereist.
7.6
(mogelijk) door de bedrijfsactiviteiten of anderszins verontreinigd hemelwater,
11
8
Bij de aanvraag is een beschrijving van het A&V-beleid gevoegd (bijlage 8). Daarin is aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking plaats zal vinden. Op basis van het gestelde in de aanvraag kunnen wij instemmen met dit A&V-beleid.
7.5
S
1.
5
^
O
De aanvraag heeft betrekking op het lozen van de volgende afvalwaterstromen: 2. 3.
8.5
Instructieregeling Op de lozing van afvalwater op een openbaar riool is de "Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer" van toepassing. Op grond van de instructieregeling moeten voorschriften worden opgenomen die gericht zijn op de bescherming van het openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur. Verder moeten voorschriften opgenomen worden, die bepalen dat het afvalwater van dien aard moet zijn dat de kwaliteit van het rioolslib er niet door wordt aangetast zodat de verwerking van dit slib niet wordt belemmerd. De genoemde voorschriften zijn in deze vergunning opgenomen.
21
5Wij hebben het bodemrisicodocument (bijlage 3 van de Rapportage NRB-Toets) zoals opgenomen in de aanvraag beoordeeld op volledigheid en juistheid en akkoord bevonden met uitzondering van de voorgestelde voorzieningen voor de opslag van bitumineuze dakbedekking, teerhoudend asfalt en teerhoudend puin in de openlucht.
Ten behoeve van een effectieve handhaving zijn in deze vergunning de bovengenoemde voorschriften aangevuld met een aantal voorschriften met betrekking tot de aanwezigheid van een controleput en, ter bescherming van het openbaar riool, parameters die bepalend zijn voor de corrosieve eigenschappen van het afvalwater.
9.4
Conclusie
jgï
I:
S'
ïjj 8.6
Conclusie De in de aanvraag vermelde maatregelen ter voorkoming en beperking van lozing van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, zullen leiden tot een acceptabel lozingsniveau, dat in overeenstemming is met genoemde doelstellingen. Wij achten deze situatie vergunbaar.
BODEM 9.1
i
s 4
Het k a d e r v o o r de b e s c h e r m i n g van d e b o d e m
Het ministerie van VROM heeft de NRB in overieg met vergunningverieners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming t.b.v. calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel.
De p o t e n t i e e l bodembedreigende a c t i v i t e i t e n
Binnen de inrichting vinden de volgende potentieel bodembedreigende activiteiten plaats: • Op- en overslag A-, B-, C-hout, papier, kunststof, stedelijk afval, opslag containers, BSA en teerhoudend afval; Op- en overslag van vervuild puin; Het zeven en breken van puin; Werkplaats inclusief bovengrondse opslag voor dieselolie en afgifte punt; Opslag schoon puin; Laad- en loskade inclusief; Op- en overslag menggranulaat;
Bitumineuze dakbedekking, teerhoudend asfalt en teerhoudend puin kan bodemverontreinigende stoffen bevatten. Conform de NRB is een vloeistofdichte opvangvoorziening daarom noodzakelijk. Het is ook mogelijk om deze stoffen in de hal op te slaan met een vloeistofkerende voorziening. Wij hebben deze voorzieningen voorgeschreven in onze beschikking.
(^ j. 4 P
9.5
S
Bodembelastingonderzoek
3 m
Voorde inrichting is een nulsituatie bodemonderzoek uitgevoerd: • Oranjewoud -deelonderzoek 1- d.d. 2 oktober 2006, projectnummer 20051733/ESWA); » Oranjewoud -deelonderzoek 2- d.d. 8 september 2009, projectnummer 20090152/SHOR). De voor dit onderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit zijn uitgevoerd door Oranjewoud.
Op- en overslag zand/grind/metselzand/teelaarde en afgezeefd puin; Op- en overslag grond (cat. wonen en industrie), dakbedekking en teerhoudend asfalt/puin en teerhoudend asfalt; Op- en overslag metalen (schroot) en non-ferro-metalen; Riolering. Afvoer van afvalwater in bedrijfsriolering.
9.3
g'
Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een belasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderiijke activiteiten en de aldaar gebruikte stoffen. Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatie onderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties. De door middel van nulsituatie onderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten bodembelasting heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Voor het bodemonderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit moeten zijn uitgevoerd door een erkende instantie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit.
Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten.
9.2
Uit de aanvraag blijkt dat met de in de aanvraag beschreven maatregelen niet direct voor alle bodembedreigende activiteiten het verwaarioosbare bodemrisico wordt behaald. Het gaat hierbij om de opslag van bitumineuze dakbedekking, teerhoudend asfalt en teerhoudend puin in de openlucht. In de aanvraag wordt aangeven dat Hein Heun Milieu BV overweegt hiervoor een vloeistofdichte vloer aan te leggen.
Het bij de aanvraag gevoegde bodemonderzoek geeft ons geen aanleiding tot het stellen van nadere maatregelen. Deelonderzoek 1- d.d. 2 oktober 2006, projectnummer 20051733/ESWA) en deelonderzoek 2- d.d. 8 september 2009, projectnummer 20090152/SHOR beschouwen wij als nulsituatie onderzoek.
De i n de aanvraag o p g e n o m e n m a a t r e g e l e n en voorzieningen ter b e s c h e r m i n g
De voorschriften met betrekking tot het bodembelastingsonderzoek naar de eindsituatie en de herstelplicht bij geconstateerde verontreiniging, zijn op grond van artikel 8.13 van de Wm gesteld en blijven van kracht nadat de onderhavige vergunning vervalt of wordt ingetrokken. De basis hiervoor is artikel 8.16 sub c van de Wm. In dit artikel wordt gesteld dat voorschriften van kracht kunnen blijven nadat een vergunning haar gelding heeft verioren.
van de b o d e m Bij de aanvraag is een bodemrisicodocument (bijlage 3 van de Rapportage NRB-toets) gevoegd. Hierin zijn de maatregelen en voorzieningen ter voorkoming van bodemverontreiniging beschreven. De emissiescore en de eindemissiescore zijn bepaald aan de hand van de NRB-systematiek.
23
22
Cl
10
ENERGIE
12
De inrichting gebruikt een beperkte hoeveelheid energie. De hoeveelheden zijn zodanig klein dat de inrichting als niet energie relevant wordt aangemerkt. Dit is in overeenstemming met het landelijke beleid zoals vastgelegd in de circulaire energie in de milieuvergunning. Inrichtingen met een jaariijks energieverbruik kleiner dan 25.000 m^ aardgas(equivalent) en tegelijk kleiner dan 50.000 kWh elektriciteit worden daarin als niet energie relevant bestempeld.
11
EXTERNE VEILIGHEID 11.1 Algemeen kader Het externe veiligheidsbeleid in Nederiand is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico's die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaariijke stoffen. Binnen de inrichting worden geen grotere hoeveelheden gevaariijke stoffen opgeslagen of gebruikt dan vermeld in het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999). Ook bij ongewone voorvallen binnen dit bedrijf is niet te verwachten dat gevaariijke stoffen vrijkomen. Ook valt de inrichting niet onder de reikwijdte van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Risico's voor de omgeving, zoals gevaar voor brand of explosie, zijn gezien de aard van de activiteiten daarom relatief gering. Door het stellen van voorschriften uit Publicatiereeks Gevaariijke Stoffen (PGS) kunnen risico's tot een aanvaardbaar niveau worden beperkt. De PGS-richtlijnen zijn uitgebracht onder de verantwoordelijkheid van vier departementen en hebben betrekking op de opslag en de handling van gevaarlijke stoffen. In paragraaf 11.3 is beschreven welke PGS-richtlijnen voor de inrichting relevant zijn.
GELUID EN TRILLINGEN
1 1 2 . 1 Toetsingskader Geluid
]
|l Cl
De geluidsniveaus worden beoordeeld met behulp van: Handreiking industrielawaai en vergunningveriening 1998. Handleiding meten en rekenen Industrielawaai 1999. De Wet geluidhinder. Circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningveriening op basis van de Wet milieubeheer d.d. 29 februari 1996" (nr. MBG96006131) (hierna: Circulaire indirecte hinder).
e»
12.2 Akoestisch r a p p o r t
4 ]g 5
Bij de aanvraag om revisievergunning is een akoestisch rapport gevoegd Akoestisch onderzoek Hein Heun Milieu BV Binnenhaven 141 te Enschede, projectnummer 10.033 versie 4.0 gedateerd 17 november 2010 van Munsterhuis Geluidsadvies. Het akoestisch Iv^^^st is opgesteld conform de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai 1999.
-
^
In de rapportagWüjiiiöe resultaten van berekeningen opgenomen van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveaö?^t maximale geluidsniveau en de indirecte hinder. De geluidsniveaus z4in bepaald voor een drietal representatieve bedrijfssituaties en één incidentele bedrijfssituatie. Wij hebben het akoestisch rapport beoordeeld en akkoord bevonden. 12.3
Situatie
11.2 Besluit brandveilig gebruik bouwwerken Vanaf 1 november 2008 gelden landelijke regels voor het brandveilig gebruik van gebouwen. Deze landelijke regels zijn vastgelegd in het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken, kortweg het Gebruiksbesluit. De voorschriften van dit besluit hebben betrekking op het brandveilig gebruik van bouwwerken en op de brandveiligheid van de opslag van brandbare niet-milieugevaariijke stoffen. De voorschriften in het Gebruiksbesluit zijn uitputtend bedoeld. Tenzij het desbetreffende voorschrift dat expliciet mogelijk maakt, zijn wij niet bevoegd om van deze voorschriften af te wijken. In dit specifieke geval hebben wij geen reden tot het voorschrijven van extra voorzieningen ten aanzien van de brandveiligheid. Aanwezigheid en onderhoud van blusvoorzieningen zijn geregeld in het Gebruiksbesluit.
De inrichting is gelegen aan de Binnenhaven 141 op het industrieterrein Havengebied te Enschede. Dit industrieterrein is gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder. De dichtstbijzijnde woningen van derden liggen op een afstand van circa 525 meter tot de grens van de inrichting (noordoostelijke richting). Deze woningen liggen buiten het industrieterrein, maar binnen de geluidzone. De kortste afstand tussen de grens van de inrichting en de geluidzone bedraagt circa 650 meter eveneens in noordoostelijke richting. Ook zijn op het industrieterrein woningen van derden gelegen. De kortste afstand tussen inrichtingsgrens en deze woning bedraagt circa 120 meter in zuidoostelijke richting. 12.4 Akoestisch relevante a c t i v i t e i t e n
11.3 Relevante PGS-richtlijnen Voor de opslag van brandstof in bovengrondse tanks zijn criteria opgenomen in de PGS 30. Deze PGS 30 is bedoeld als referentiekader voor vergunningveriening in het kader van de Wm. Relevante onderdelen uit de PGS 30 zijn voorgeschreven in onze vergunning.
11.4 Conclusie De van toepassing zijnde paragrafen uit de relevante PGS-richtlijnen zijn in deze vergunning voorgeschreven. Door het verbinden van voorschriften aan dit besluit kan de externe veiligheid voldoende worden gewaarborgd.
Op basis van de aanvraag en het daarvoor uitgevoerde onderzoek zijn uit oogpunt van geluid de volgende activiteiten relevant: 1. Mobiele puinbreker gedurende 8 uur in de dagperiode. Deze mobiele puinbreker wordt inpandig opgesteld en wordt uitsluitend gebruikt indien voldoende voorraad te breken materieel aanwezig is. 2. Zeefinstallatie, eveneens gedurende 8 uur in de dagperiode. De zeefinstallatie wordt eveneens inpandig opgesteld en is nimmer gelijktijdig in werking met de mobiele puinbreker. 3. Machines voor laad- en losactiviteiten en intern transport zoals: heftruck, mobiele kraan en shovel. 4. Verkeersbewegingen van zware vrachtwagens, personenauto's en schepen (incidenteel). Het akoestisch onderzoek maakt onderscheid in een drietal representatieve bedrijfssituaties, die niet gelijktijdig optreden: 1. Mobiele puinbreker met bijbehorend materieel en transport. 2. Inzet shovel op buitenterrein, ander materieel en transport.
24
25
K. 9 3' 3[ 7 ij %
1 3.
I
Zeefinstallatie met bijbehorend materieel en transport.
Daarnaast is sprake van een incidentele bedrijfssituatie bestaande uit het lossen van een schip op ten hoogste 12 dagen per jaar in uitsluitend de dagperiode.
,1:
Voor een volledige beschrijving van de activiteiten wordt verwezen naar het bij de aanvraag gevoegde geluidsrapport. Dit geluidsrapport beschrijft een drietal representatieve bedrijfssituaties alsmede een incidentele bedrijfssituatie. 12.5 Best beschikbare technieken (BBT)
Verdere geluidreducerende maatregelen ter beperking van nadelige milieugevolgen kunnen niet worden gevraagd. Het belang van het milieu wordt immers al beschermd doordat krachtens de Wet geluidhinder vastgestelde zonegrens - m e t daaraan gekoppeld zonegrenswaarden alsmede Maximaal Toelaatbaar Geluidsbelasting MTG -waarden - w o r d t gerespecteerd.
rf KJ 1 J_
12.7 Maximaal geluidsniveau
5'
is» Ten aanzien van de grenswaarden voor maximale geluidsniveaus hanteren wij paragraaf 3.2 van de Handreiking industrielawaai en vergunningveriening. '^J
Om een hoog niveau van bescherming van het milieu mogelijk te maken, dient de inrichting de
m
meest doeltreffende technieken toe te passen om de emissie van geluid en andere nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken.
«sj fj) 5,
Indien door veriening van de vergunning niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast, moeten wij de vergunning weigeren.
4 §»
Voor de woningen buiten de grens van het industrieterrein hanteren wij een grenswaarden van het maximale geluidsniveau gelijk aan de 65 dB(A) in de dagperiode, 60 dB(A) in de avondperiode en 55 dB(A) in de nachtperiode, zijnde de grenswaarde van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau verhoogd met 10 dB(A).
iöi
Uit het geluidsrapport blijkt dat d e maximale geluidsniveaus voldoen aan d e bovengenoemde grenswaarden van 6 5 dB(A) in d e dagperiode, 6 0 dB(A) in d e avondperiode en 55 dB(A) in d e nachtperiode. De aangevraagde maximale geluidsniveaus zijn daarmee toelaatbaar.
4 IQI ©
9 12.8 De incidentele bedrijfssituatie Voor incidentele bedrijfssituaties, dat wil zeggen situaties die slechts een beperkt aantal dagen per jaar optreden, kunnen op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningveriening ruimere grenswaarden worden gesteld. Hein Heun Milieu BV vraagt een vergunning aan voor een incidentele bedrijfssituatie voordoet. Het betreft het veriaden van materiaal per schip gedurende 12 dagen per jaar in uitsluitend de dagperiode. Hierdoor zal in de dagperiode een verhoogde geluidsproductie plaatsvinden. Hein Heun Milieu BV heeft in voldoende mate aangetoond dat verdere maatregelen ter vermindering van de geluidbelasting op de beoordelingspunten redelijkerwijs niet mogelijk zijn.
12.6 L a n g t i j d g e m i d d e l d beoordelingsniveau De geluidszone rond een industrieterrein is vastgelegd in het bestemmingsplan. De geluidsbelasting van alle bedrijven gelegen op industrieterrein tezamen mag op de zonegrens ten hoogste 50 dB(A) zijn. De geluidsbelasting per bedrijf wordt geregeld met de geluldsvoorschriften in de milieuvergunning of voorschriften op grond van een Algemene Maatregel van Bestuur.
Ten aanzien van de toetsing van de incidentele bedrijfssituatie wordt het volgende overwogen. Volgens artikel 1 juncto artikel 53 van de Wet geluidhinder en artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Reken - en meetvoorschrift geluidhinder 2006, betreft de waarde van 50 dB(A) de geluidbelasting rekening houdend met een representatieve bedrijfssituatie. Gelet op artikel 2.2 van het Reken - en meetvoorschrift geluidhinder 2006 en de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, betekent dit dat uitzonderiijke bedrijfsomstandigheden, die incidenteel voorkomen, niet in rekening moeten worden gebracht bij de bepaling van de zone voor een industrieterrein en bij de toetsing krachtens artikel 8.8, derde lid, onder a, van de Wet milieubeheer aan de zonegrenswaarde.
Bij vergunningveriening op een voor geluid gezoneerd industrieterrein is voor de beoordeling van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau de zonegrens (50 dB(A) etmaalwaarde en de vastgestelde hogere waarden dan wel MTG-waarden (op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen) van belang. De geluidbelasting van de aangevraagde activiteiten is getoetst aan de grenswaarde op de zone en aan de grenswaarde voor woningen binnen de zone. Hierbij is uitgegaan van de hoogste berekende waarde per beoordelingspunt van de drie representatieve bedrijfssituaties
Bij Koninklijk Besluit is om het industrieterrein Havens een geluidzone ingevolge de Wet geluidhinder vastgesteld. Uit het besluit alsmede de daaraan ten grondslagliggende rapportages van akoestische onderzoeken blijkt dat bij de zonevaststelling uitgegaan is van representatieve bedrijfssituaties bij de verschillende bedrijven.
De gemeente Enschede is zonebeheerder voor het industrieterrein. De zonebeheerder onderzoekt of de geluidsbelasting van deze aanvraag samen met de reeds voor andere bedrijven vergunde geluidsbelastingen op de zonegrens en woningen in de geluidzone de wettelijk bepaalde waarden niet overschrijdt. De zonebeheerder heeft op ons verzoek de toets uitgevoerd en heeft daarover een advies uitgebracht. Het advies van 31 januari 2011 kenmerk Wm 4572 is bij ons op 1 februari 2011 binnengekomen. Wij hebben het advies beoordeeld en concluderen dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk afdoende is. Het advies ligt met de (ontwerp)beschikking ter inzage.
Op basis van het door ons vastgestelde saneringsprogramma heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu vervolgens de Maximaal Toegestane Geluidsbelastingen (MTG's) voor de betrokken woningen vastgesteld. Uit het betreffende besluit alsmede de daaraan ten grondslagliggende rapportages van de akoestische onderzoeken blijkt eveneens dat bij de berekeningen alleen de representatieve bedrijfssituaties betrokken zijn.
Uit de zonetoets blijkt dat de grenswaarde op de zone en de grenswaarden voor woningen binnen de zone niet worden overschreden. Eveneens blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van de woningen op het industrieterrein niet hoger is dan de streefwaarde van 65 dB(A) etmaalwaarde.
Hieruit volgt dat bij de zonevaststelling als het vaststellen van de MTG's mogelijke incidentele bedrijfssituaties van de inrichtingen op het industrieterrein niet betrokken zijn.
Op basis van de zonetoets is de inrichting inpasbaar binnen de geluidszone van het industrieterrein Havens.
26
Gelet op de hierbij te verwachten optredende geluidsbelastingen en het incidenteel voorkomen van deze bedrijfssituatie, staan wij deze toe. Aan de vergunning hebben wij voorschriften verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en maximale geluidsniveaus gedurende deze activiteiten.
12.9 I n d i r e c t e h i n d e r g e z o n e e r d i n d u s t r i e t e r r e i n Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is beoordeling van indirecte hinder voor situaties, waarbij de inrichting gelegen Is op een gezoneerd industrieterrein, niet aan de orde. Daar sluiten wij bij aan.
27
13
TRILLINGEN
13.1 Toetsingskader trillingen Mogelijke trillingshinder, die kan ontstaan door de aangevraagde activiteiten, wordt beoordeeld met behulp van de Richtlijn van de Stichting trauwresearch: SBR-Richtlijn deel B: "Hinder voor personen in getxjuwen door trillingen. Meet- en beoordelingsrichtlijn" d.d. augustus 2002.
13.2 Beoordeling Binnen de inrichting worden activiteiten uitgevoerd met ondermeer een mobiele puinbreker en een zeefinstallatie (niet gelijktijdig), die mogelijk tot trillingshinder kunnen leiden. Uit de aanvraag om vergunning blijkt dat diverse trillingsreducerende voorzieningen worden getroffen. Gelet op deze voorzieningen in combinatie met de ondergrond (de bodemlaag ter plaatse en de verhardingssituatie ter plaatse) alsmede de afstand tot de trillingsgevoelige objecten buiten het industrieterrein verwacht de aanvrager geen trillingshinder. Volgens de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, nummer 200801762/1/Ml d.d. 10 maart 2009, kan trillingshinder echter in een situatie als onderhavige niet volledig worden uitgesloten.
12.10 C o n t r o f ^ ^ ^ Onderhavige j n r i ^ ^ n g is een IPPC-inrichting. Gelet hierop is artikel 8.12, zesde lid Wm van toepassing. OmdaWi*..dP rapportage gegevens - onder andere geluidvermogenniveaus - zijn gehanteerd, die niet gebaseerd zijn op geluidmetingen ter plaatse, is in de voorschriften van deze vergunning een contjoleverplichting opgenomen, waarbij het bedrijf dient aan te tonen dat aan de gestelde grenswaarden wordt voldaan.
13.3 Grenswaarden De SBR-richtlijn B, "Hinder voor personen in gebouwen" bevat als meet- en beoordelingsrichtlijn richtlijnen voor het meten en beoordelen van hinder voor personen door trillingen. De richtlijn maakt onderscheid in de functie van het gebouw en de aard van de trillingsbron en onderscheid in bestaande, gewijzigde en nieuwe situaties.
1 2 . 1 1 Conclusie Ten aanzien van langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, maximale geluidsniveaus, indirecte hinder vinden wij op grond van de voormelde overwegingen de situatie milieuhygiënisch aanvaardbaar. Wij hebben aan de vergunning geluidvoorschriften verbonden voor de representatieve bedrijfssituatie en de incidentele bedrijfssituatie, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten bij woningen van derden, referentiepunten in de omgeving alsmede zonebewakingspunten. Door op deze beoordelingspunten grenswaarden te stellen kan een voldoende begrenzing van de geluidemissie in alle richtingen worden verkregen.
In de SBR-richtlijn B vindt de beoordeling plaats door middel van A l , A2 en A3: A l Is de onderste streefwaarde voor de trillingssterkte Vmax; A2 is de bovenste streefwaarde voor de trillingssterkte Vmax; A3 is de streefwaarde voor de trillingssterkte Vper. Voor de hoogte van de streefwaarden geldt in algemene zin dat A3 < A l < A2. Er wordt voldaan aan de streefwaarden indien:
Hierbij wordt aangesloten bij de berekende waarden, zodat niet meer wordt vergund dan wordt aangevraagd. Uit het advies van de zonebeheerder blijkt dat de aangevraagde langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus inpasbaar zijn binnen de totale geluidruimte. Tevens wordt de bijdrage van het bedrijf in relatie tot het zonebeheer voldoende inzichtelijk gemaakt. Binnen de inrichting zijn en worden maatregelen en voorzieningen getroffen ter beperking van de geluidsproductie. Bij het opstellen van de voorschriften hebben wij rekening gehouden met die maatregelen en voorzieningen. Op basis van het voorgaande concluderen wij dat de geluidshinder tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt door het bepaalde in de aan deze beschikking te verbinden geluidsvoorschriften.
De waarde van de maximale trillingssterkte in een ruimte (Vmax) kleiner is dan A l , of; De waarde van de maximale trillingssterkte van een ruimte (Vmax) kleiner is dan A2 waarbij de trillingssterkte over de beoordelingsperiode voor de ruimte (Vper) kleiner is dan A3. In de richtlijn zijn de streefwaarden onder andere gebaseerd op de functie van het gebouw waar de trillingen beoordeeld moeten worden en de aard van de trillingsbron. Het betreft een nieuwe situatie met continue trillingen gedurende lange tijd. In de directe omgeving zijn de volgende functies gelegen, die in aanmerking komen voor bescherming tegen trillingshinder: Woningen op het industrieterrein gelegen aan Binnenhaven 138 en 131. Kantoren van nabijgelegen bedrijven op het industrieterrein. Ter plaatse van de voormelde functies wordt gelet op de aangevraagde situatie aangesloten bij de grenswaarden uit tabel 2 uit SBR-richtlijn B.
28
8 5
B
In het akoestisch onderzoek behorende bij de aanvraag is in paragraaf 3.2.1 (pagina 7 en 8) en paragraaf 4.2.5 aangegeven welke voorzieningen getroffen zijn/worden ter beperking van de geluidemissie. Verdergaande maatregelen in het kader van Best beschikbare technieken achten wij niet noodzakelijk. Aan te schaffen materieel -wanneer het bestaande materieel is afgeschrevendient te allen tijde te voldoen aan de (akoestische) stand der techniek.
Wij concluderen dat de incidentele bedrijfssituatie niet getoetst hoeft te worden op inpasbaarheid binnen de zone. Door de inperking van het aantal dagen tot ten hoogste 12 maal per jaar (uitsluitend in de dagperiode) en de reeds getroffen geluidreducerende voorzieningen achten wij de optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus in de incidentele bedrijfssituatie derhalve toelaatbaar.
S 5
3
29
13.4 Trillingshinder 5 3 / °
Nu trillingshinder op grond van de aanvraag niet te verwachten is, maar eventuele hinder toch getoetst moet worden aan grenswaarden voor de optredende trillingsniveaus, zijn aan deze vergunning voorschriften verbonden, die gelijk zijn aan de voormelde grenswaarden uit tabel 2 uit SBR-richtlijn B.
7
15.2
'S' iSl
Om de emissie van fijn stof te beperken, worden door Hein Heun Milieu BV de volgende maatregelen getroffen: Op het terrein geldt een maximale snelheid van 5 km/uur; Het terrein wordt regelmatig geveegd; Bij erg droge weersomstandigheden wordt gesproeid op het terrein; Bevochtiging/besproeien van uitpandig gelegen gebroken puin tijdens droge perioden; Afdekken (indien handelbaar) van stuifgevoelige stoffen; Plaatsen van een erfafscheid ing om de windsnelheid op het terrein omlaag te brengen; Puin en droog veegvuil wordt opgeslagen tot een maximale opslaghoogte van 0,5 meter beneden de keerwandhoogte; De meest stuifgevoelige (afval-)stoffen worden inpandig en of in afgesloten containers opgeslagen; Het meest stuifgevoelige materiaal wordt vervoerd In afgesloten containers; Puinbreken en zeven vindt inpandig plaats met gesloten deur; Indien nodig, wordt grond aardvochtig gemaakt voor aanvang van het zeefproces; Puin wordt tijdens het breekproces bevochtigd; Adequate afzuiging van de hal en regelmatig onderhoud van de afzuiginstallatie met filter; Good - housekeeping.
13.5 Meting trillingshinder ^ 9
Wat betreft het meten en bepalen van de beoordelingsgrootheden dient eveneens gebruikt gemaakt te worden van de SBR-richtlijn B, "Hinder voor personen in gebouwen".
2
13,6 Controle Onderhavige inrichting is een IPPC-inrichting. Gelet hierop is artikel 8.12, zesde lid Wm van toepassing. Omdat in de rapportage gegevens zijn gehanteerd, die niet gebaseerd zijn op metingen ter plaatse, is in de voorschriften van deze vergunning een controleverplichting opgenomen, waarbij het bedrijf dient aan te tonen dat aan de gestelde grenswaarden wordt voldaan.
I
è
e» o e» s 'M rj Q 'J
13.7 Conclusie Ten aanzien van de trillingshinder vinden wij de situatie milieuhygiënisch aanvaardbaar. Wij hebben aan de vergunning trillingsvoorschriften verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op de relevante beoordelingspunten. Binnen de inrichting zijn en worden maatregelen en voorzieningen getroffen ter beperking van mogelijke trillingshinder. Bij het opstellen van de voorschriften hebben wij rekening gehouden met die maatregelen en voorzieningen.
15.3 Controleren van emissies
Op basis van het voorgaande concluderen wij dat de trillingshinder tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt door het bepaalde in de aan deze beschikking te verbinden trillingsvoorschriften.
14
Emissies
Onderstaande maatregelen ten aanzien van de beperking van difuse emissie zijn in overeenstemming met paragraaf 3.8 van de NeR. Het uitgangspunt is: "geen visueel waarneembare stofverspreiding".
'l
Volgens art. 8.12, vierde lid van de Wm moeten voorschriften worden opgenomen voor het monitoren van emissies waarvoor een grenswaarde is gesteld. Monitoring van de voorschriften met betrekking tot diffuse emissies in de vergunning kan door middel van visuele inspectie. Monitoring van grenswaarden voor puntbronnen (halafzuiging) dient door middel van een meetsysteem plaats te vinden waarmee de stofconcentratie wordt gemeten. Het meetsysteem wordt hierbij gebruikt voor het controleren van het effect van getroffen maatregelen.
GEUR De activiteiten van de inrichting worden door ons niet aangemerkt als potentieel geurbelastend. In de milieuvergunning zijn ten aanzien van dit aspect geen voorschriften opgenomen.
Bovenstaande controleaspecten zijn vastgelegd in de voorschriften behorende bij deze beschikking.
15
15.4
LUCHT
Toetsen aan l u c h t k w a l i t e i t s e i s e n
In deze paragraaf worden de concentraties van NO2 en PMio aan de grenswaarden zoals opgenomen in Bijlage 2 van de Wm getoetst. Er is gekozen voor NO2 en PMio omdat de achtergrondconcentratie van NO2 en PMio landelijk gezien kritisch zijn.
15.1 Nederlandse Emissierichtlijn (NeR) Wij beoordelen de emissies naar de lucht volgens de systematiek van de Nederiandse emissie Richtlijn Lucht (NeR). De NeR is een aangewezen BBT-document. In de NeR zijn eisen opgenomen met betrekking tot de uitstoot van emissies naar de lucht.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen wij vergunning verienen, aangezien de concentraties in de buitenlucht van de in bijlage 2 van de Wm genoemde luchtverontreinigende stoffen (inclusief eventuele locale bronnen in de omgeving van de inrichting), vermeerderd met de immissie ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting (inclusief voertuigbewegingen van en naar de inrichting), lager zijn dan de grenswaarden, zoals vermeld in bijlage 2 van de Wm. Dit blijkt uit de berekeningen die zijn uitgevoerd en als bijlage 11 bij de aanvraag zijn gevoegd.
Aan inrichtingen waarin stuifgevoelige goederen worden opgeslagen, verladen en/of bewerkt, dienen eisen ter vermindering van de stofemissies te worden gesteld. Bij deze activiteiten wordt vooral grof stof geëmitteerd. Grof stof Is minder dan fijn stof relevant voor de volksgezondheid. De effecten van grof stof bestaan vooral uit de hinder als gevolg van het neerslaan van stof buiten de inrichting. De maatregelen in dit hoofdstuk zijn primair gericht op het reduceren van grofstofemissies; fijn stof wordt echter door deze maatregelen secundair ook gereduceerd.
Wij hebben de rapportage zoals opgenomen in bijlage 11 van de aanvraag beoordeeld op volledigheid en juistheid en akkoord bevonden.
31
30
7
5 9
15,5 Strijdigheid andere wetgeving
fj
5
De aangevraagde processen (waaronder ook gefabriceerde, toegepaste en geëmitteerde stoffen) zijn voor zover bekend niet in strijd met andere wetgeving t.a.v. stoffen. Gebruikte stoffen komen als zodanig niet voor op bijlage XIV of bijlage XVII van de REACH verordening.
&
5 3
/ O
° o o 5 ^ g
15.6 Conclusie De in de aanvraag beschreven maatregelen en emissies zijn in overeenstemming met de NeR en leiden niet tot overschrijding van enige grenswaarde. Ten aanzien van het controleregime sluiten wij middels deze beschikking aan bij de NeR.
4
16
OVERIGE ASPECTEN
17 5 5
SI S
3
0
Uit de overwegingen volgt dat de gevraagde vergunning onder voorschriften ter bescherming van het milieu kan worden verieend.
3
/
O O
°
18
5 4
°
18.1 Termijn van de vergunning
9 5
Milieuvergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (met uitzondering van het storten en/of verbranden van afval) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar. Gelet op het voorgaande hebben wij besloten om de gevraagde vergunning te verlenen voor een termijn van 10 jaar. Wij merken hierbij op dat gelet op artikel 1.2 lid 5 van de Wabo dat deze vergunning van rechtswege is verieend voor onbepaalde tijd.
S A
3 Er zijn geen relevante toekomstige ontwikkelingen die aangemerkt hoeven te worden als een toekomstige ontwikkeling in de zin van de Wm.
18.2 Bedrijfsbeëindiging Voor het treffen van maatregelen om bij definitieve bedrijfsbeëindiging de nadelige gevolgen die de inrichting heeft veroorzaakt voor het terrein waarop zij was gevestigd, ongedaan te maken of te beperken voor zover dat nodig is om dat terrein weer geschikt te maken voor een volgende functie zijn voorschriften aan deze vergunning verbonden. De voorschriften hebben betrekking op de bodem. Deze voorschriften blijven in werking gedurende 36 maanden nadat deze milieuvergunning haar geldigheid heeft verloren.
16.2 Proefnemingen Voor veel bedrijven is het zoeken naar verbetering(en) van producten en procesvoering een veelvuldig terugkerend aandachtspunt. Vaak wordt ook aan productonderzoek en/of -ontwikkeling gedaan. Dergelijke ontwikkelingen dragen veelal ook bij aan een vermindering van de belasting van het milieu. Vanuit de geschetste achtergrond kan de behoefte bestaan en is het vaak van essentieel belang om op bepaalde momenten gedurende enige tijd proefnemingen uit te voeren. Op die manier kan informatie worden vergaard over de beoogde verbeteringen en/of aanpassingen in product of proces en om inzicht te krijgen in de daaraan verbonden milieugevolgen. Proefnemingen worden gekenmerkt door een beperkte duur (wij gaan uit van maximaal zes maanden). Dooriooptijd en/of hoeveelheid moeten echter wel voldoende zijn om de noodzakelijke informatie te kunnen vergaren.
18.3 Geldigheid vergunning De verleende vergunning geldt voor een ieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat de aan de vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd. Deze vergunning vervalt, indien de inrichting niet binnen drie jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, is voltooid en in werking is gebracht. Als een deel van de inrichting niet binnen genoemde termijn is voltooid en in werking gebracht, kan dat deel van de vergunning komen te vervallen.
Een van de kernpunten van het afvalstoffenbeleid is dat de be- en/of verwerking van afvalstoffen op een zo hoogwaardig mogelijke wijze dient plaats te vinden. Om informatie te vergaren over bijvoorbeeld de technische haalbaarheid van nieuwe hoogwaardige technieken of andere be- of verwerkingsmethoden van afvalstoffen en om inzicht te krijgen in de daaraan verbonden milieuhygiënische consequenties, kan het uitvoeren van proefnemingen van essentieel belang zijn. Proefnemingen worden gekenmerkt door een beperkte duur (wij gaan uit van maximaal zes maanden) en een beperkte hoeveelheid afvalstoffen. Dooriooptijd en/of hoeveelheid afvalstoffen moeten echter wel voldoende zijn om de noodzakelijke informatie te kunnen vergaren.
32
GELDIGHEID VAN DE VERGUNNING
o
16.1 Toekomstige ontwikkelingen
In de aanvraag heeft de aanvrager aangegeven de mogelijkheid te willen hebben om desgewenst proefnemingen uit te kunnen voeren. Wij achten dit acceptabel. Wel zijn wij van oordeel dat daaraan randvoorwaarden dienen te worden gesteld en dat proefnemingen ruim voor aanvang (minimaal zes weken) bij ons voor toestemming moeten worden voorgelegd. Daartoe hebben wij voorschriften opgenomen. Tevens dient over de resultaten van de proef aan ons te worden gerapporteerd. De proefnemingen dienen plaats te vinden binnen de milieuhygiënische randvoorwaarden van deze vergunning en mogen pas aanvangen na toestemming van ons college. Ten overvloede merken wij nog op dat indien een proef succesvol is veriopen en de vergunninghouder de resultaten daarvan wil implementeren, daartoe eerst steeds zal moeten worden bezien in hoeverre een procedure op grond van de Wm zal moeten worden dooriopen.
CONCLUSIE VAN DE INHOUDELIJKE BEOORDELING VAN DE AANVR/MG
5 9
Op grond van artikel 8.16, onder b, van de Wm bepalen wij dat, zolang de inrichting nog niet overeenkomstig het gestelde in de aanvraag en de bijbehorende stukken is veranderd en in werking is gebracht, aan de aan deze vergunning verboden voorschriften moet worden voldaan.
19
BESLUIT Gelet op het voorgaande en de bepalingen uit de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht, besluiten wij: I. de door van Hein Heun Milieu BV op 30 september 2010 gevraagde vergunning ingevolge de Wet milieubeheer in zijn geheel te verienen voor een termijn van 10 jaar ingaand op de dag dat deze vergunning in werking is getreden; II. dat de volgende aanvraag bescheiden onderdeel uit maken van deze vergunning: de aanvraag (algemeen beschrijvend deel); bijlage 1: Overzichtstekening: 1:1000; Bijlage 4: Rapportage NRB toets; Bijlage 8: Acceptatie en verwerkingsbeleid; Bijlage 9:Administratieve organisatie en interne controle;
33
é
I i
o
Cl 01
9 3
(B?4E3D2<145> 11>FE<<5>45 9>6?B=1D95 9>75;?=5> 4 4 4535=25B ;5>=5B; &E
45BJ?5; 11>FE<<5>45 9>6?B=1D95 9>75;?=5> 4 4 4535=25B ;5>=5B;
!!! 11> 45J5 F5B7E>>9>7 F??BC38B96D5> D5 F5B29>45> 9> 85D 25<1>7 F1> 45 25C385B=9>7 F1> 85D =9<95E 5 F??BC38B96D5> J9:> 11> 45J5 F5B7E>>9>7 758538D 5> 197 75G11B=5B;D
!- 41D 45 11> 45J5 F5B7E>>9>7 F5B2?>45> F??BC38B96D5> =5D 45 >E==5BC
5> 754EB5>45 :11B 9> G5B;9>7 2<9:F5> >141D 45J5 F5B7E>>9>7 J9:> 75<4978594 8556D F5B9?B5>
%5D FB95>45<9:;5 7B?5D >1=5>C 545@ED55B45 *D1D5> F1> 'F5B9:CC5<
00 (1DB9391 .55>9>+BDB95CC5> D51=<5945B -5B7E>>9>7F5B95>9>7
N.B. Ingevolge het bepaalde in artikel 20.1, lid 1 van de Wet milieubeheer en artikel 6:8, lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen belanghebbenden gedurende zes weken, ingaande de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd, beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroepschrift moet worden gericht aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Het beroepschrift dient te worden ondertekend en bevat ten minste: • de naam en het adres van de indiener; • de dagtekening; • een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht; • de gronden van het beroep. Verder dient zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft te worden overgelegd. Voor de behandeling van een beroepschrift is griffierecht verschuldigd. De mogelijkheid bestaat om kwijtschelding van het griffierecht, of een gedeelte daarvan, te verkrijgen indien in de uitspraak in het geschil aan uw beroepschrift of uw verzoek geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen. Indien onverwijlde spoed dit vereist is het mogelijk een vooriopige voorziening te vragen bij de voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak. In dat geval is extra griffierecht verschuldigd. Voorwaarde is dat u een beroepschrift heeft ingediend. De beschikking treedt na afloop van de beroepstermijn in werking, tenzij: • voor deze datum beroep is ingesteld en tevens een verzoek wordt gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening; • de milieuvergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet en de desbetreffende bouwvergunning nog niet is verleend. Voor inlichtingen over de procedure en de hoogte van het griffierecht kunt u zich wenden tot de Raad van State (telefoonnummer 070 426 44 26) of tot de provincie Overijssel (telefoon-nummer 038 499 76 27).
35
Volledigheidshalve maken wij de vergunninghouder attent op de verplichtingen indien zich een ongewoon voorval voordoet binnen de inrichting waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan. Deze verplichtingen zijn opgenomen in artikel 17.1 en artikel 17.2 van de Wm. Hieronder hebben wij de gang van zaken weergegeven. Het betreft een samenvatting van de wettelijke regeling op hoofdlijnen. Aan deze samenvatting kunnen geen rechten worden ontleend, de wettelijke procedure is bepalend. Voor nadere inlichtingen kunt u zich wenden tot uw contactpersoon bij de Provincie Overijssel. Wat is een ongewoon voorval? Onder ongewoon voorval in de zin van artikel 17.1 van de Wm moet naar het oordeel van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in elk geval worden verstaan: elke gebeurtenis in een inrichting, ongeacht de oorzaak van die gebeurtenis, die afwijkt van de normale bedrijfsactiviteiten. Dit begrip omvat derhalve zowel storingen in het productieproces en storingen in de voorzieningen van de inrichting, alsook ongelukken en calamiteiten. . Van belang is dat het ongewoon voorval nadelige gevolgen voor het milieu moet hebben veroorzaakt of dat deze gevolgen dreigen te ontstaan. Het gaat dan niet alleen om zeer ernstige nadelige gevolgen: elke vorm van nadelige gevolgen voor het milieu is aan de orde. Wat moet u doen? Als zich een ongewoon voorval voordoet dat nadelige gevolgen voor het milieu heeft veroorzaakt of dreigt te veroorzaken, moet de vergunninghouder (degene aan wie de vergunning is verieend, danwei degene die feitelijk de inrichbng drijft): • onmiddellijk de maatregelen treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden veriangd om de gevolgen van die gebeurtenis te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zo veel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. Niet alleen dient u zelf maatregelen te nemen, u dient ook meteen zonodig de hulpdiensten in te schakelen, zoals brandweer, ambulance en politie. • zo spoedig mogelijk het voorval melden bij de Provincie Overijssel via het Meldpunt Overijssel, telefoonnummer 038 425 24 23. "Zo spoedig mogelijk" betekent dat u de provincie in kennis moet stellen zodra dit kan. Wij gaan er daarbij van uit dat een melding binnen een half uur gedaan moet worden.Ten slotte dient u aan de Provincie Overijssel te melden • zodra deze bekend zijn, de gegevens met betrekking tot: a. de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan; b. de ten gevolge van het voorval vrijgekomen stoffen, alsmede hun eigenschappen; c. andere gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor het milieu van het voorval te kunnen beoordelen; d. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken; e. de maatregelen die worden overwogen om te voorkomen dat een zodanig voorval zich nogmaals kan voordoen. Het verzamelen van de gevraagde gegevens kan uiteraard enige tijd in beslag nemen; deze gegevens dient u echter dan wel onverwijld aan de Provincie Overijssel te verstrekken. Voor deze schriftelijke melding kunt u gebruikmaken van het meldingsformulier zoals dat op de provinciale internetpagina is opgenomen (http://provincie.overijssel.nl/ ga naar Beleid -> Milieu -> Meldpunt Overijssel, het formulier staat onder het onderwerp Milieuklachten (http://provincie.overijssel.nl/beleid/milieu/meldpunt_overijssel). Bovenstaande verplichtingen dient u in uw bedrijfsvoering te integreren en te borgen.
k
Wet Milieubeheer
| 4
o
9 a
Voorschriften
"^verijssel
provincie 36
INHOUDSOPGA VE S:
c» Cl
1. 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
ALGEMENE VOORSCHRIFTEN Terrein van de inrichting en toegankelijkheid Instructies Inspectie- en onderhoudsysteem Registratie Bedrijfsbeëindiging
3 3 3 3 3 4
2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
AFVALSTOFFEN Opslag van afvalstoffen Afvoer van afvalstoffen Acceptatie Registratie Bedrijfsvoering
4 4 4 5 5 6
3. 3.1 3.2 3.3
AFVALWATER Algemeen Voorzieningen Controle
7 7 8 8
4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
BODEM Doelvoorschriften Vloeistofdichte vloeren Voorzieningen Bedrijfsrioleringen Beheermaatregelen Bodembelastingonderzoek Herstelplicht (bodemsanering)
9 9 9 10 11 11 12 12
5. 5.1 5.2 5.3
EXTERNE V E I L I G H E I D Opslag van vloeibare olieproducten in vaten Gasflessen Opslag van dieselolie in een bovengrondse tank
13 13 13 13
6. 6.1 6.2 6.3
G E L U I D EN T R I L L I N G H I N D E R Algemeen Trillingsvoorschriften Aanvullende voorschriften algemeen
13 13 16 16
7. 7.1
LUCHT Algemeen
17 17
GROEN
17
PROEVEN EN PROEFVERWERKING Proeven gericht op procestechniek en/of produkt Proeven gericht op alternatieve afvalstoffen Proeven mét meer hoogwaardige technieken
18 18 18 18
(jjl fi
Cl
l
9. 9.1 9.2 9.3
jg,
i
%
'^verijssel
provincie
3
9.4
Verzoek om toestemming
18
BIJLAGE 1
BEGRIPPEN
21
BIJLAGE 2
TEKENING MEET- EN LOZINGSPUNTEN
27
BIJLAGE 3 :
ANALYSEMETHODEN
28
ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
1.1
1.1.1
Op het terrein van de inrichting moet een zodanige afscheiding aanwezig zijn dat de toegang tot de inrichting voor onbevoegden redelijkerwijs niet mogelijk is.
Cl BIJLAGE 4
GELUIDIMMISSIEPUNTEN
Terrein van de inrichting en toegankelijkheid
8
1.1.2 De inrichting moet in goede staat van onderhoud verkeren.
4 1.2
Instructies 1.2.1 De vergunninghouder moet de binnen de inrichting (tijdelijk) werkzame personen instrueren over de voor hen van toepassing zijnde voorschriften van deze vergunning en de van toepassing zijnde veiligheidsmaatregelen. Tijdens het in bedrijf zijn van installaties die in geval van storingen of onregelmatigheden kunnen lelden tot nadelige gevolgen voor het milieu, moet steeds voldoende, kundig personeel aanwezig zijn om in voorkomende gevallen te kunnen ingrijpen. 1.2.2 De vergunninghouder moet één of meer ter zake kundige personen aan wijzen die in het bijzonder belast zijn met de zorg voor de naleving van de in deze vergunning opgenomen voorschriften.
1.3
Inspectie- en onderhoudsysteem 1.3.1 Voor de technische installaties en voorzieningen binnen de inrichting dient een inspectie- en onderhoudssysteem opgezet te zijn dat periodiek onderhoud, herkeuringen en controle van installaties met een afdoende frequentie en diepgang waarborgt. Het inspectie- en onderhoudssysteem dient ten minste te omvatten: • inspectieschema's van onderdelen van de inrichting die aan inspectie, herkeuring of onderhoud worden onderworpen, zoals onder andere opslagtanks, elektrische installaties, weegbrug, (lucht)zuiveringstechnische installaties, beveiligingsapparatuur en alarmeringen; een omschrijving van de wijze waarop en de frequentie waarmee inspectie en onderhoud • plaatsvindt; • een omschrijving van de wijze waarop registraties, interne en externe rapportage plaatsvinden. • onderhoudscontracten van de betreffende installaties; • bewijzen van (niet-)periodiek onderhoud en keuringen van aanwezige installaties. Een inspectie- of onderhoudsschema moet aanwezig zijn op een centrale plaats zoals op het kantoor van de inrichting.
1.4
Registratie 1.4.1 Binnen de inrichting is een exemplaar van deze vergunning (inclusief aanvraag) met bijbehorende voorschriften aanwezig. Verder zijn binnen de inrichting de volgende documenten aanwezig:
"^verjjssel
provincie
.1
a b
alle overige voor de inrichting geldende milieuvergunningen en meldingen; de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaariijke stoffen; de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, ijkingen, onderhoud en/of metingen; de registratie van het jaariijks elektriciteit-, water- en gasverbruik.
c d
5
9
2.3
^
Acceptatie
o o 5 ^ Q
^'^-^ Het in vorige voorschrift bedoelde AV-beleid en de AO/IC en de in voorschrift 2.3.3 bedoelde wijzigingen moeten gedurende de openingstijden van de inrichting voor het bevoegd gezag ter inzage liggen.
5
2.3.3 Wijzigingen van de procedure voor acceptatie, be- en verwerking, registratie of controle moeten uiteriijk twee weken voordat de wijziging wordt doorgevoerd (ter bepaling van de procedure die in relatie tot de aard van de wijziging is vereist) schriftelijk aan het bevoegd gezag worden voorgelegd. In het voornemen tot wijziging dient het volgende aangegeven te worden: a. de reden tot wijziging; b. de aard van de wijziging; c. de gevolgen van de wijziging voor andere onderdelen van het AV-beleid en de AO/IC; d. de datum waarop vergunninghouder de wijziging wil invoeren.
Bedrijfsbeëindiging 1.5.1 Bij het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten binnen de inrichting moeten alle aanwezige stoffen en materialen door of namens vergunninghouder op milieuhygiënisch verantwoorde wijze in overleg met het bevoegd gezag worden verwijderd. 1.5.2
Van het structureel buiten werking stellen van (delen van) installaties en/of beëindigen van (een van de) activiteiten moet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld. Installaties of delen van installaties die structureel buiten werking zijn gesteld en nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, moeten in overieg met het bevoegd gezag worden verwijderd tenzij de (delen van de) installaties in een zodanige staat van onderhoud worden gehouden dat de nadelige gevolgen niet kunnen optreden.
2.4
S»
i
B B B 5
Registratie 2.4.1 In de inrichting moet een registratiesysteem aanwezig zijn, waarin van alle aangevoerde (afval)stoffen en van alle aangevoerde stoffen die bij de be- of verwerking van afvalstoffen worden gebruikt het volgende moet worden vermeld: a. de datum van aanvoer; b. de aangevoerde hoeveelheid (kg); c. de naam en adres van de locatie van herkomst; d. de naam en adres van de ontdoener; e. de gebruikelijke benaming van de (afval)stoffen; f. de euralcode (indien van toepassing); g. het afvalstroomnummer (indien van toepassing).
AFVALSTOFFEN
2.1
5' 3
r,
1.4.2 De documenten genoemd onder c en d in het vorige voorschrift moeten ten minste vijf jaar worden bewaard. De documenten genoemd onder c en d mogen ook op het hoofdkantoor Binnenhaven 133 te Enschede worden opgeslagen.
1.5
ï 'l
2,3.1 De vergunninghouder moet altijd handelen overeenkomstig het bij de aanvraag gevoegde Afvalacceptatie reglement inclusief (voorzover van toepassing) de goedgekeurde aanvullingen.
Opslag van afvalstoffen 2.1.1 De op- en overslag en het transport van (afval)stoffen moeten zodanig plaatsvinden dat zich geen materiaal in of buiten de inrichting kan verspreiden. Mocht onverhoopt toch verontreiniging van het openbaar terrein rond de inrichting plaatsvinden, dan moeten direct maatregelen worden getroffen om deze verontreiniging te verwijderen.
2.4.2
In de inrichting moet eveneens een registratiesysteem aanwezig zijn, waarin van alle afgevoerde (afval)stoffen die bij de be- of verwerking zijn ontstaan het volgende moet worden vermeld: a. de datum van afvoer; b. de afgevoerde hoeveelheid (kg); c. de afvoerbestemming; d. de naam en adres van de afnemer; e. de gebruikelijke benaming van de (afval)stoffen; f. de euralcode (indien van toepassing); g. het afvalstroomnummer (indien van toepassing).
2.1.2 De termijn van opslag van afvalstoffen die binnen de inrichting ontstaan mag aantoonbaar maximaal één jaar bedragen. In afwijking hiervan mag de termijn van opslag van afvalstoffen maximaal drie jaar bedragen indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen.
2.4.3
2.2
Afvoer van afvalstoffen
Van de afvalstoffen die op grond van een acceptatievoorschrift van deze vergunning niet mogen worden geaccepteerd -maar die wel fysiek worden aangeboden- moet een registratie bijgehouden worden waarin staat vermeld: a. de datum van aanvoer; b. de aangeboden hoeveelheid (kg); c. de naam en adres van plaats herkomst; d. de reden waarom de afvalstoffen niet mogen worden geaccepteerd; e. de euralcode (indien van toepassing); f. het afvalstroomnummer (indien van toepassing).
2.2.1 Indien de afzet van de opgeslagen afvalstoffen stagneert, geeft de vergunninghouder dit onverwijld schriftelijk te kennen aan het bevoegd gezag. Deze mededeling bevat ten minste gegevens over de oorzaak van de stagnatie en de verwachte tijdsduur, alsmede de maatregelen die worden genomen om de stagnatie op de heffen, respectievelijk in de toekomst te voorkomen.
3
s 2.4.4
In afwijking van het gestelde in het vorige voorschrift hoeven in het registratiesysteem van alle aangevoerde partijen afvalstoffen in een hoeveel van niet meer dan 50 kg per afgifte uitsluitend de volgende gegevens per euralcode te worden vermeld: a. de datum van aanvoer; b. de aangeboden hoeveelheid (kg); c. de gebruikelijke benaming van de afvalstoffen.
3. 3.1
2.4.5
Ten behoeve van de registratie als bedoeld in dit hoofdstuk moet een registratiepost aanwezig zijn. De hoeveelheden die op grond van dit hoofdstuk moeten worden geregistreerd moeten worden bepaald door middel van een op de inrichting aanwezige gecertificeerde weeg voorzien ing. De weegvoorziening(en) waarvan gebruik wordt gemaakt moet(en) overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften van het Nederiands Meetinstituut zijn geijkt. 2.4.6
Er moet een aantoonbaar sluitend verband bestaan tussen de (afval)stoffenregistratie als bedoeld in dit hoofdstuk en de financiële administratie. 2.4.7
Binnen één maand na ieder kalenderkwartaal moet ter afsluiting van dit kalenderkwartaal een inventarisatie plaatsvinden van de in de inrichting op de laatste dag van het kwartaal aanwezige voorraad afvalstoffen en daaruit ontstane stoffen. Deze gegevens moeten in een rapportage worden vastgelegd. Op verzoek moet deze rapportage aansluitend worden verzonden aan het bevoegd gezag. In de rapportage moet het volgende worden geregistreerd: a. een omschrijving van de aard en de samenstelling van de opgeslagen (afval)stoffen; b. de opgeslagen hoeveelheid (omgerekend naar kg) per soort (afval)stof; c. de datum, waarop de inventarisatie is uitgevoerd. d. Verschillen tussen deze fysieke voorraad en de administratieve voorraad (op basis van geregistreerde gegevens) dienen in deze rapportage te worden verklaard. 2.4.8 Alle op grond van dit hoofdstuk te registreren gegevens moeten dagelijks worden bijgehouden en samen met de in het vorige voorschrift genoemde rapportage gedurende ten minste vijfjaar op de inrichting te worden bewaard en aan de daartoe bevoegde ambtenaren op aanvraag ter inzage worden gegeven.
2.5
Bedrijfsvoering 2.5.1 Reeds gescheiden aangeboden afvalstoffen moeten gescheiden worden gehouden. 2.5.2 De ingezamelde en binnen de inrichting ontstane afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik naar soort worden gescheiden, gescheiden blijven, verzameld, bewaard en gescheiden worden afgevoerd.
Cl
J5'
AFVALWATER Algemeen 3.1.1 Het via de gemeentelijke riolering en de rioolwaterzuiveringsinstallatie Enschede op de waterioop 20-12-0-1 te lozen afvalwater mag uitsluitend bestaan uit de, in de onderstaande tabel genoemde afvalwaterstromen met bijbehorende lozingspunten en meetpunten: Lozingspunt
Meetpunt
Soort afvalwaterstroom
4
LP-1
MP-A
if
Hemelwater en sproeiwater afkomstig van het buitenterrein via een slibvangput en olieafscheider voorzien van een bypass
LP-2
S
Huishoudelijk afvalwater Schoon hemelwater dak
De locatie en na^nriering van de lozingspunten en de meetpunten zijn aangegeven op bijlage 2, behorende bij dezeArêrgunning. 3.1.2 Bedrijfsafvalwatër mag uitsluitend in een openbaar riool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur; b de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool. 3.1.3 In het te lozen afvalwater, mag het gehalte aan de in onderstaande tabel genoemde parameters, gemeten ter plaatse van de genoemde meetpunten, de daarbij genoemde lozingseisen niet overschrijden: Soort afvalwaterstroom
Meetpunt
Parameter
Maximale concentratie in enig steekmonster in m g / l
Hemelwater en sproeiwater afkomstig van het buitenterrein via een slibvangput en olieafscheider voorzien van een bypass
MP-A
Minerale olie
200
3.1.4 Alle te lozen bedrijfsafvalwaterstromen moeten aan de volgende eisen voldoen: a de temperatuur in enig steekmonster mag niet hoger zijn dan 30°C, bepaald volgens NEN 6414 (1988); b de zuurgraad in enig steekmonster, uitgedrukt in pH-eenheden, mag niet lager dan 6,5 en niet hoger dan 8,5 zijn in een etmaalmonster en niet hoger dan 10 in een steekmonster, bepaald volgens NEN 6411 (1981); c het sulfaatgehalte in enig steekmonster mag niet meer dan 300 mg/l bedragen, bepaald volgens NEN 6487 (1997), NEN 6654 (1992), NEN-ISO 22743:2006 of NEN-ISO 22743:2006/Cl:2007. Als de vergunninghouder gebruik wil maken van een ander analyse of -methode, moet deze geaccrediteerd te zijn door de Raad van Accreditatie, of moet door de vergunninghouder worden aangetoond dat verkregen analyseresultaten vergelijkbaar zijn met de analyse volgens de NENnorm.
I
3 2 O 1 1
3.3.5
5
9
3.2
5 5 3
Voorzieningen
'j
l
'"*
3.2.1
/ ° Q o ^
Het te lozen hemelwater en sproeiwater afkomstig van het buitenterrein via een slibvangput en olieafscheider voorzien van een bypass als bedoeld in voorschrift 3.1.1, moet ter plaatse van meetpunt MP-A, op elk moment kunnen worden bemonsterd. Daartoe moet het water via een controleput worden geleld, die geschikt is voor bemonstering van de afvalwaterstroom. Deze controleput moet op elk moment goed bereikbaar en toegankelijk zijn en voldoen aan algemene
4
-L o
veiligheidsaspecten.
8
3.2.2
De slibvangput/olie-afscheider moeten aantoonbaar voldoen aan en worden gedimensioneerd, geplaatst, gebruikt en onderhouden overeenkomstig NEN-EN 858-1 en NEN-EN 858-2 ofte zijn voorzien van en kwaliteitsverklaring die is afgegeven door en door de Raad van Accreditatie erkende certificeringsinstelling waaruit blijkt dat ten minste een gelijkwaardige bescherming voor het milieu wordt bereikt.
(]j|
Uiteriijk zes maanden na het van kracht worden van deze vergunning moet de vergunninghouder een onderzoek starten naar de mogelijkheid om hemelwater van daken van de bebouwing af te koppelen van de vuilwaterriolering en aan te sluiten op hemelwaterriolering of te lozen op oppervlaktewater.
1 '%
3.3.6 Het in voorschrift 3.3.5 bedoelde onderzoek dient tenminste de volgende onderdelen te bevatten: - een overzicht van de technische mogelijkheden van afkoppeling; - een overzicht van de kosten van afkoppeling; - een termijn, waarbinnen de afkoppeling van het In het eerste lid bedoelde hemelwater zal kunnen plaatsvinden.
3 s, / jn) Ö 0
3.3.7 Uiteriijk twaalf maanden na het van kracht worden van deze vergunning moet de rapportage van het in voorschrift 3.3.5 bedoelde onderzoek ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden toegestuurd.
5 4 J. B
i
9
3.2.3 3.3.8
De slibvangput/olieafscheider waardoor bedrijfsafvalwatër wordt geleid moeten zo vaak als nodig, maar ten minste éénmaal per jaar deskundig worden gereinigd en op eventuele lekkage gecontroleerd. Een schriftelijk bewijs van de laatste reiniging en controle moet in de inrichting aanwezig zijn.
De vergunninghouder moet een logboek bijhouden, waarin In ieder geval de volgende gegevens staan vermeld: - de data en de analyseresultaten van monsters die uit een controlevoorziening zijn genomen; - de data waarop slibresten en afgescheiden olie zijn verwerkt of afgevoerd en de afgevoerde hoeveelheden; - eventuele bijzonderheden zoals ongewone voorvallen of storingen die invloed kunnen hebben op de waterkwantiteit en/of waterkwaliteit.
3.2.4
Na elke lediging moet de olieafscheider direct volledig gevuld worden met schoon water.
3.3.9 De vergunninghouder bewaart het logboek tenminste vijfjaar en zo nodig langer op aanwijzing van het bevoegde gezag.
3.2.5
Voor het schoonhouden van de slibvangput/olieafscheider moet een logboek worden bijgehouden.
3.3
B
Controle
3.3.10 De lozingswerken, de zuiveringstechnische voorzieningen en de meet- en controle voorzieningen moeten doelmatig functioneren, in goede staat van onderhoud verkeren en met zorg worden bediend.
3.3.1
De vergunninghouder moet in overleg met het bevoegd gezag een bemonstering- en analyseplan opstellen ter controle van de in voorschrift 3.1.1 genoemde grenswaarden. In het bedoelde bemonstering- en analyseplan moet minimaal worden vermeld: a. de frequentie en wijze van bemonstering van afvalwater; b. de monstername-apparatuur/controlevoorziening; c. de parameters die worden geanalyseerd; d. de door de vergunninghouder gehanteerde analysemethoden met bijbehorende detectiegrenzen; e. de wijze van rapporteren. De vergunninghouder moet het bedoelde bemonstering- en analyseplan uiteriijk 2 maanden na het van kracht worden van de vergunning ter goedkeuring aan het bevoegd gezag overieggen.
BODEM
4.1
Doelvoorschriften 4.1.1 Het bodemrisico van de inrichting moeten door het treffen van doelmatige maatregelen en voorzieningen voldoen aan bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de NRB.
3.3.2
De vergunninghouder moet werken conform het goedgekeurde bemonstering- en analyseplan. 4.2
Vloeistofdichte vloeren
3.3.3
4.2.1 Ontwerp en aanleg van een nieuw aan te leggen vloeistofdichte vloer of verharding moet plaatsvinden overeenkomstig CUR/PBV-Aanbeveling 65 (Ontwerp, aanleg en herstel van vloeistofdichte verhardingen van beton).
Als de onderzoeksresultaten aanleiding geven tot een lagere onderzoeksfrequentie, of met een geringer aantal stoffen/parameters kan worden volstaan, kan het bevoegd gezag dit op een schriftelijk verzoek besluiten. 3.3.4
De analyseresultaten van de te controleren afvalwaterstromen moeten binnen één maand na bemonstering aan het bevoegd gezag worden gerapporteerd.
'è
B
%
7 B
4.2.2
5 9 ^ 3 / o o o 0 5 4 1
Een binnen de inrichting als bodembeschermende voorziening toegepaste vloeistofdichte vloer of verharding moet overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument zijn beoordeeld en goedgekeurd door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit.
4.2.3
l b
Een vloeistofdichte vloer of verharding moet ten minste eens per zes jaar zijn beoordeeld en te zijn goedgekeurd overeenkomstig het vorige voorschrift.
I Cl
4.2.4
1 O
In afwijking van het vorige voorschrift vindt de eerste beoordeling en goedkeuring van een vloeistofdichte vloer of verharding plaats binnen zes jaar na aanleg. Voorwaarde hierbij is dat vloeistofdichte vloer of verharding is aangelegd overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument door een inrichting dat daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit. 4.2.5 Vergunninghouder draagt zorg voor reparatie en regelmatig onderhoud van de vloeistofdichte vloer of verharding en overeenkomstig onderdeel A4 van de NRB.
c<
In afwijking van voorschrift 4.3.2 mag de opslag van schone en droge metalen als monostroom (met uitzondering van sterk uitloogbare metalen zoals koper, lood en zink) op een open verharding plaatsvinden. 4.3.5 In afwijking van voorschrift 4.3.2 mag de opslag van (versnipperd) plantsoenafval/snoeiafval met
o o
0 5
1 1 1
4.4
B 5
C M
Rioolsystemen voor verontreinigd bedrijfsafvalwatër moeten zijn ontworpen en aangelegd volgens de criteria genoemd in CUR/PBV-aanbeveling 51 zodat breuk ten gevolge van verzakking en daardoor lekkage uit de systemen wordt voorkomen.
\
4.4.2
4.2.7 Een vloeistofdichte vloer of verharding wordt opnieuw beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig voorschrift 4.2.2 indien de reparatie, het regelmatig onderhoud of de controle, als bedoeld in de voorschriften 4.2.5 en 4.2.6, niet of niet overeenkomstig deze voorschriften is uitgevoerd of indien een tijdens een controle geconstateerd gebrek niet is gerepareerd.
4.4.3
De in voorschrift 4.4.1 bedoelde rioolsystemen moet op de volgende tijdstippen aan de hand van NEN 3399/NEN 3398 worden geïnspecteerd op gebreken: a voor Ingebruikname; b binnen tien jaar na ingebruikname; c eenmaal per vijfjaar na de onder b genoemde inspectie. Bij afkeur moet zo snel mogelijk maar uiteriijk binnen zes maanden voldaan worden aan de eisen als genoemd in de NEN 3399/NEN 3398.
Voorzieningen
4.3.1 Ter plaatse van de navolgende activiteiten moeten vloeistofdichte voorzieningen aanwezig zijn: • Bovengrondse tank dieselolie; • Losplaats/vulpunt bovengrondse tank.
•
Op- en overslag A-, B-, C-hout, papier, kunststof, stedelijk afval, BSA en teerhoudend afval, bitumineuze dakbedekking; Op- en overslag van vervuild puin;
•
Het zeven en breken van puin;
•
Op- en overslag grond (cat. wonen en industrie), dakbedekking en teerhoudend asfalt/puin en teerhoudend asfalt;
•
Opslag van (versnipperd) plantsoenafval/snoeiafval met aanhangend blad (zie ook voorschrift 4.3.5); Op- en overslag metalen (schroot) en non-ferro-metalen.
•
S. 1 j .
De in het vorige voorschrift bedoelde rioolsystemen moeten aantoonbaar vloeistofdicht zijn volgens de criteria genoemd in CUR/PBV-aanbeveling 44 en bestand tegen de daardoor afgevoerde (vloei)stoffen. Toelichting: Vloeistofdicht volgens de CUR/PBV 44 houdt in voor rioolpersleidingen en bijbehorende componenten geen lekverlies, voor ontvangputten, afscheidingsinstallatie en overige componenten eveneens geen lekverlies. Voor leidingen onder vrijverval is een gering lekverlies toegestaan van 3% van het wandoppervlak (uitgedrukt in m2) gedurende de meettijd (uitgedrukt in het aantal liters) zie ook paragraaf 6.2.1 van de CUR/PBV 44.
4.2.6
•
4.5
Beheermaatregelen 4.5.1 Binnen 6 maanden nadat de vergunning in werking is getreden moet door vergunninghouder een plan met beheermaatregelen voor de bodembeschermende voorzieningen aan het bevoegd gezag worden toegezonden. In dit plan moet ten minste het volgende zijn uitgewerkt:
4.3.3 In afwijking van voorschrift 4.3.2 is -voor de opslag monostromen BSA die op basis van de NrB niet als bodembedreigend zijn aangemerkt- de opslag in een hal of de opslag op een vloeistofdichte voorziening niet noodzakelijk.
10
s
Ci § n
Bedrijfsrioleringen
Cl
overeenkomstig bijlage D behorende bij CUR/PBV-aanbeveling 44.
4.3.2 De navolgende activiteiten moeten plaatsvinden in een hal met een vloeistofkerende voorziening of moeten plaats te vinden op een vloeistofdichte voorziening:
B
9 S i^i
aanhangend blad buiten een hal op een open verharding plaatsvinden indien het betreffende materiaal zich aantoonbaar niet langer dan drie dagen binnen de inrichting bevindt.
Vergunninghouder draagt zorg voor een jaariijkse controle van de vloeistofdichte vloer
4.3
7
4.3.4
9 ^ 3 / o
11
A a b c d e f g
welke voorzieningen geïnspecteerd en onderhouden worden; de inspectie- en onderhoudsfrequentie; de wijze van inspectie (visueel, monsterneming, metingen etc); waaruit het onderhoud bestaat; de gerealiseerde maatregelen om bodemincidenten tijdig te kunnen signaleren; hoe eventuele verspreiding van bodemverontreinigende stoffen wordt beperkt; hoe de resultaten van Inspectie en onderhoud en de evaluatie van bodemincidenten worden gerapporteerd en geregistreerd; de verantwoordelijke functionaris voor inspectie, onderhoud en de afhandeling van bodemincidenten.
h
|j) |, X rf ji! f fli / jQl
Cl
c» 4.6
Bodembelastingonderzoek
J
.
<273< 23 +3B 0=23;03A163@;7<5 <73B D/< B=3>/AA7<5 7A => 23 E78F3 D/< A/<3@3< ;=3B A/<3@7<5 >://BA D7<23< =D3@33<9=;AB75 2==@ 63B 03D=352 53F/5 B3 AB3::3< 23@3 37A3<
$
$
.
5
D/< 63B 5@==BAB3 D/B D3@;33@23@2 ;3B D/< 23 53F/;3<:7893 7<6=C2 D/< 23 =D3@753 D/B3<
4
Een onderzoek ter vaststelling van de bodemkwaliteit moet worden uitgevoerd op aanwijzing van het bevoegd gezag nadat een redelijk vermoeden van bodemverontreiniging is ontstaan. Het onderzoek moet worden uitgevoerd overeenkomstig NEN 5740. Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek onderzochte locaties moet het herhalingsonderzoek dezelfde opzet en intensiteit hebben als het nulsituatieonderzoek, mits dat onderzoek correct is uitgevoerd. Als het nulsituatie onderzoek niet correct is uitgevoerd dan moet het herhalingsonderzoek zodanig gecorrigeerd worden, dat voldaan wordt aan NEN 5740. Monsterneming en analyse van de monsters moet zijn uitgevoerd overeenkomstig NEN 5740. Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen 3 maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag; inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothese(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt. 4.6.2 Bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit moet ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem een bodembelastingonderzoek naar de eindsituatie zijn uitgevoerd. Het onderzoek moet worden uitgevoerd overeenkomstig NEN 5740. Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen 3 maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag; inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothese(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt. De resultaten van het onderzoek moeten uiteriijk drie maanden na het uitvoeren van het onderzoek aan het bevoegd gezag zijn overgelegd.
1, X .*
$<23@ 33< B/>>C?B D/< 33< 53@332AB//<2 D/B ;=3B 7<273< 27B B/>>C://BAB
I
$
!353 = < 5 3 @ 3 7 < 7 5 2 3 . 7 . 3 < ;=3B3< E=@23< =>53A:/53< =D3@33<9=;AB75 23 D==@A16@74B3< D==@ D=::3 D/BB3<
/A4:3AA3< 3 =>A:/5 D/< 5/A4:3AA3< 273
$>A:/5 D/< 273A3:=:73 7 < 33< 0=D3<5@=<2A3 B / < 9 3 =>A:/5 D/< 273A3:=:73 273
4.6.3 Het eindonderzoek moet worden verricht op die locaties van de Inrichting die bij het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek relevant zijn gebleken en op alle overige locaties in de inrichting waar bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Monsterneming moet direct na beëindiging van de activiteiten plaatsvinden. Monsterneming en analyse van de monsters dient te zijn uitgevoerd conform NEN 5740. Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek onderzochte locaties moet het eindsituatieonderzoek dezelfde opzet en intensiteit hebben als het nulsituatieonderzoek of het eventueel uitgevoerde herhalingsonderzoek.
4.7
$>A:/5 D/< D:=370/@3 = : 7 3 > @ = 2 C 1 B 3 < 7 < D/B3< 3 =>A:/5 D/< D:=370/@3 //@2=:73>@=2C1B3< 036=@3<23 B=B 23 9:/AA3 7< D/B3< ;/5 C7BA:C7B3<2 >://BAD7<23< 7< 33< 6/: 3< 0=D3< 33< D:=37AB=42716B3 0/9 ;3B 33< 7<6=C2 D/< B3< ;7
(Ut
4.6.1
,( *!
=
$> 33< B/<9 273 7<>/<275 7A 53A7BC33@2 F78< 23 D==@A16@74B3< B=B 3< ;3B C7B 23 %' 3D3<33/AA7<5
@716B:78<
//@ E//@ 7< %' 7A 03>//:2 2/B 2==@ =4 ;3@=3D7<53< 3< 93C@7<53< E=@23< C7B53D=3@2 =4 13@B7471/B3< 03E78F3< 93C@3< 3< 23@53:7893 //< 63B 03D=3523 53F/5 E=@23< =D3@53:352 ;=3B3< ;323 F78< 035@3>3< /<23@3 2==@ 23 &//2 D==@ 23 11@327B/B73 3@93<23 13@B74713@7<5A7
Herstelplicht (bodemsanering)
!) # (&!!##&
4.7.1 Indien uit monitoring of anderszins blijkt dat de bodem (grond en/of grondwater) is verontreinigd kan het bevoegd gezag binnen 6 maanden na ontvangst van de resultaten van het onderzoek, onderscheidenlijk het bij dit gezag op andere wijze bekend worden van de verontreiniging, veriangen dat de eerder bij de aanvraag vastgestelde nulsituatie van de bodemkwaliteit wordt hersteld.
:53;33< 3B ;3B3< 3< 03@393<3< D/< 23 53:C72A<7D3/CA 3< 63B 03==@23:3< D/< 23 ;33B@3AC:B/B3< ;=3B >://BAD7<23< =D3@33<9=;AB75 23 /<2:3727<5 ;3B3< 3< @393<3< <2CAB@73:/E//7 C7B5/D3
12
s 6.1.2 Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten vanwege de drie afzonderiijke representatieve bedrijfsituaties, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:
Beoordelings-
Beschrijving
punt
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT), dB(A) Dag
Avond
Nacht
(07.00-19.00
(19.00-23.00
(23.00-7.00
uur).
uur).
uur).
Hoogte 5 m
Hoogte 5 m
Hoogte 5 m
A
Ten westen
47
31
28
B
Ten noordwesten
49
27
24
C
ten noordoosten
44
28
25
D
Ten zuidoosten
46
33
30
B131
Binnenhaven 131
32
11
10
S at ip
c> 5
Z20
50 dB(A) zonebewakinqspunt
30
Z21
50 dB(A) zonebewakinqspunt
28
Z26a
50 dB(A) zonebewakinqspunt
30
Z28a
50 dB(A) zonebewakinqspunt
26
Z17
Z20
Z21
Z26a
Z28a
Binnenhaven 138 50 dB(A) zonebewakinqspunt 50 dB(A) zonebewakinqspunt 50 dB(A) zonebewakinqspunt 50 dB(A) zonebewakinqspunt 50 dB(A) zonebewakinqspunt
I S
6.1.4 Het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting vanwege de drie afzonderiijke representatieve bedrijfsituaties, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Beschrijving
Maximale geluidsniveau LAmax in dB(A) Dag
Avond
(07.00-19.00 uur).
(19.00-23.00 uur).
(23.00-7.00 uur),
Hoogte 5 m
Hoogte 5 m
Hoogte S m
Nacht
36
23
20
A
Ten westen
67
21
10
10
B
Ten noordwesten
60
24
10
10
C
ten noordoosten
62
54
54
D
Ten zuidoosten
64
63
63
26
10
10 B131
Binnenhaven 131
45
37
37
22
10
10
B138
Binnenhaven 138
54
51
51
27
10
10
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven in bijlage 4, geluidimmissiepunten van deze beschikking. 6.1.3 Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten vanwege de incidentele bedrijfssituatie op ten hoogste 12 dagen per jaar, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:
5 3
De ligging van de beoordelingspunten Is aangegeven in bijlage 4, geluidimmissiepunten van deze beschikking.
Beoordelingspunt
8138
7 B
61
61
54
54
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven in bijlage 4, geluidimmissiepunten van deze beschikking. 6.1.5 Het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten inrichting vanwege de incidentele bedrijfssituatie op ten hoogste 12 dagen per jaar, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Beoordelingspunt
Beschrijving
A
Ten westen
68
B
Ten noordwesten
60
C
ten noordoosten
62
D
Ten zuidoosten
66
B131
Binnenhaven 131
49
8138
Binnenhaven 138
56
M a x i m a l e g e l u i d s n i v e a u L A H I » in d B ( A ) Dag ( 0 7 . 0 0 - 1 9 . 0 0 u u r ) . H o o g t e 5 m
Beoordelingspunt
Beschrijving
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L*,.tT). d B ( A ) Dag ( 0 7 . 0 0 - 1 9 . 0 0 u u r ) . H o o g t e 5 m
A
Ten westen
58
B
Ten noordwesten
50
C
ten noordoosten
50
D
Ten zuidoosten
45
B131
Binnenhaven 131
29
B138
Binnenhaven 138
35
Z17
50 dB(A) zonebewakinqspunt
26
14
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven in bijlage 4, geluidimmissiepunten van deze beschikking.
15
Cl
B B 4 1
3 B
6.1.6 Binnen 12 maanden na het in werking treden van de vergunning moet door middel van een akoestisch onderzoek aan het bevoegd gezag worden aangetoond dat aan de geluidsvoorschriften wordt voldaan.
6.2
LUCHT 7.1
7.1.1 Handelingen met stoffen die leiden tot een visueel waarneembare stofverspreiding over een afstand van meer dan 2 meter van de bron mogen niet worden uitgevoerd.
Trillingsvoorschriften 6.2.1 Het meten en berekenen van de trillingsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de meet- en beoordelingsrichtlijn trillingen van de SBR, deel B, Hinder voor personen in gebouwen, uitgave augustus 2002. 6.2.2 De trillingen veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en de door de in de inrichting te verrichten werkzaamheden en/of activiteiten, mogen in woningen en andere trillingsgevoelige bestemmingen van derden niet hoger zijn dan één van de volgende waarden: Beoordelingspunt
Al
A2
A3
Al
A2
A3
dag en avond (07.0023.00 uur)
dag en avond (07.0023.00 uur)
dag en
nacht (23.0007.00 uur)
nacht (23.0007.00 uur)
Nacht (23.0007.00 uur)
avond (07.0023.00 uur)
Woninq
0,1
0,4
0,05
0,1
0,2
0,05
Kantoor
0,15
0,6
0,07
0,15
0,6
0,07
7.1.2 Ter voorkoming van het verstuiven van de op het terrein van de inrichting aanwezige opgeslagen stuifgevoelige materialen moeten, zodra de weersomstandigheden daartoe aanleiding geven, maatregelen worden genomen zoals het bevochtigen of het afdekken van de stuifgevoelige/verwaaibare materialen.
IQI
5 4
l
7.1.3 Transportmiddelen met stuifgevoelige materialen moeten, teneinde stofverspreiding buiten de inrichting te voorkomen, zo nodig zijn voorzien van goed sluitende afdekkingsmiddelen dat geen resten van deze stoffen van de vrachtwagens kunnen verwaaien. 7.1.4 Wanneer de inrichting buiten bedrijf is (avonden, weekend, vakantieperiode) moeten voorzieningen zijn getroffen zoals automatische sproei-installaties met een tijdregelaar en/of het aanbrengen van afdekkingen (zeil of vastleggend bindmiddel) om het verspreiden van zand, stof (zwerfvuil) en ander verwaaibaar materiaal te voorkomen. 7.1.5 Bij de opslag van bevochtigbare stuifgevoelige vaste stoffen (categorie S4) en bij nauwelijks stuifgevoelige vaste stoffen (categorie S5) dienen: a. de vakken waarin de stoffen worden opgeslagen aan ten minste drie zijden te zijn omgeven door keerwanden, of b. de stoffen volledig te zijn afgedekt en te zijn beschermd tegen opwaaien, of; c. de stoffen te worden bevochtigd indien de weersomstandigheden daartoe aanleiding geven.
De beoordelingswaarden zijn niet van toepassing als de bewoner en/of gebruiker van de beoordelingsruimte geen toestemming geeft voor het uitvoeren van de benodigde trillingsmetingen. 6.2.3 Binnen 6 maanden na het in werking van de vergunning moet door middel van een trillingsonderzoek aan het bevoegd gezag worden voorgelegd of aan de trillingsvoorschriften wordt voldaan.
6,3
Algemeen
7.1.6 Wegen en verharde gedeelten van het bedrijfsterrein waar gevaar bestaat voor verspreiding van stof buiten de inrichting als gevolg van rijdend materieel of verwaaiing, dienen zo vaak als nodig doch ten minste 1 maal per week, te worden geveegd, gezogen of natgehouden.
Aanvullende voorschriften algemeen 6.3.1 In de inrichting mogen alleen verbrandingsmotoren in werking zijn die voorzien zijn van een in goede staat zijnde geluidsdemper.
7.1.7 Het lossen en verplaatsen met een grijper mag slechts geschieden als de grijper is voorzien van een goed sluitende constructie langs de messen.
6.3.2 De motoren van bedrijfswagens en andere transportmiddelen met verbrandingsmotoren mogen tijdens het laden en lossen niet in werking zijn, tenzij dit voor het laden en lossen noodzakelijk is.
7.1.8 Bij het verladen met een grijper mag de valhoogte van het materiaal niet meer dan 1 m bedragen.
Audioapparatuur dient zodanig te zijn afgesteld dat geluid afkomstig van deze apparatuur niet hoorbaar is buiten de inrichting.
7.1.9 Bij het veriaden van licht stuifgevoelig materiaal mag de valhoogte van het materiaal niet meer dan 0,5 m bedragen.
6.3.3 Het verharde gedeelte van het terrein van de inrichting moet zijn voorzien van een vlak afgewerkte bestrating.
7.1.10 Gemorste producten moeten onmiddellijk worden verwijderd.
6.3.4 De dagen waarbij sprake is van de incidentele bedrijfssituatie overeenkomstig de aanvraag dienen geregistreerd te worden in het milieulogboek.
8.
GROEN
17
16
9 c.
0
5 ;G1<9D59D F1> 85D 9>75>?=5> =1D5B911< =?5D F9CE55< G?B45> 753?>DB?<55B4 ?@ ?>45B 1>45B5 =1D5B911< 41D 9> CD11D F1> ?>D29>49>7 F5B;55B4 5D 9C >95D D?575CD11> ?= ?B71>9C385 16F1 D5 1335@D5B5> 495 !> CD11D F1> ?>D29>49>7 F5B;5B5>
M
5C8B5445B4 8?ED =17 11>D??>211B =1H9=11< =11>45> 29>>5> 45 9>B938D9>7 G?B45> ?@75C<175>
0 0
!>495> 45 D5=@5B1DEEB 8?75B 9C 41> M 9> 45 ?@C<175> F1> 75C8B5445B4 C>?5<8?ED =?5D5> ?>=9445<<9:; =11DB575<5> 16J5F5> ?6 16F?5B5> G?B45> 75>?=5> J?41D 45 D5=@5B1DEEB 41145B 45J5 ;B9D9C385 G11B45
-1> 75C8B5445B4 C>?5<8?ED =?5D 4175<9:;C 45 D5=@5B1DEEB G?B45> 75=5D5> 5> G?B45> 75B579CDB55B4 9> 85D 72?5; 41D 29>>5> 45 9>B938D9>7 11>G5J97 =?5D J9:>
()'-& & ()'-).)#!&
(B?5F5> 75B938D ?@ @B?35CD538>95; 5 > ? 6 @B?4E;D
-5B7E>>9>78?E4CD5B =17 29: G9:J5 F1> @B?56 D5>59>45 45 @B?35CC5> 9>CD1<<1D95C 5> @B?4E3D5> D5 ?@D9=1<9C5B5> 11D95F5 @B?35CD538>95;5> @B?35CC5> ?6 7B?>4 8E<@ ?6 2B1>4CD?665> D?5@1CC5> G5<;5 >95D 9> 45 11>FB117 J9:> 25C38B5F5> =9DC F??B41D 45J5 G?B45> D?575@1CD 895BF??B C38B96D5<9:; D?5CD5==9>7 9C F5B955>4 4??B 545@ED55B45 *D1D5>
:: K
O
d. e. f.
de geschatte hoeveelheid afvalstoffen welke, bij het slagen der proefneming, binnen de inrichting per jaar kan worden be- of verwerkt; de wijzigingen in installaties en procesvoeringen welke benodigd zijn; de wijze waarop tijdens de proefneming processen en emissies, risico's voor de omgeving en verbruiken zullen worden geregistreerd en beheerst; de verwachte wijziging in emissies (b.v. lucht, geluid, bodem) en verbruiken (b.v. energie), aangegeven met behulp van massabalansen en de verwachte wijziging in risico's voor de omgeving.
9.4.2 Toestemming voor een proef wordt slechts verieend indien: a. de proefneming noodzakelijk is om informatie te vergaren omtrent de technische haalbaarheid van de andere toepassing en deze informatie niet langs andere weg kan worden verkregen, dan wel de proefneming dient om een meer hoogwaardige techniek voor be- of verwerking van afvalstoffen te ontwikkelen dan de techniek die in het LAP als minimumstandaard is beschreven en te implementeren; b. de proefneming ten hoogste 6 maanden duurt; c. bij de preefneming niet meer alternatieve (afval)stoffen zullen worden ingezet dan noodza*eiöft1s om de onder sub a bedoelde informatie te vergaren; d. aange&jnd is dat de proefneming binnen de ingevolge deze vergunning geldende milieuh^i|;jjt5che randvoorwaarden plaats kan vinden. 9.4.3 Uiteriijk 3 maanden na afloop van de proefneming dient vergunninghoudster aan Gedeputeerde Staten een evaluatierapport van de proefneming te overieggen. In dit rapport dient te zijn beschreven hoe de bevindingen zich verhouden tot de prognoses welke bij het verzoek om toestemming zijn overgelegd.
(B?5F5> 75B938D ?@ 11D95F5 16F1
!> 16G9:;9>7 F1> 85D F1CD75CD5<45 - ' ! =?75> 16F1 G5<;5 >95D 11> 45 9> 85D - ' ! 75>?5=45 1335@D1D953B9D5B91 F?<4?5> 29: G9:J5 F1> @B?56 G?B45> 25 ?6 F5BG5B;D =9DC F??B41D 45J5 16F1 G?B45> 11>75F?5B4 895BF??B C38B96D5<9:; D?5CD5==9>7 9C F5B955>4 4??B 545@ED55B45 *D1D5>
(B?5F5> =5D =55B 8??7G11B4975 D538>95;5>
-5B7E>>9>78?E4CD5B =17 29: G9:J5 F1> @B?56 29: 85D 25 ?6 F5BG5B;5> F1> 16F1 11D95F5 D538>95;5> D?5@1CC5> G5<;5 >95D 9> 45 11>FB117 J9:> 25C38B5F5> =9DC F??B41D 45J5 G?B45> D?575@1CD 895BF??B C38B96D5<9:; D?5CD5==9>7 9C F5B<55>4 4??B 545@ED55B45 *D1D5>
-5BJ?5; ?= D?5CD5==9>7
5> F5BJ?5; ?= D?5CD5==9>7 495>D D5> =9>CD5 G5;5> F??B 45 25??745 11>F1>7 F1> 45 @B?56>5=9>7 D5 G?B45> ?F5B75<574 5D F5BJ?5; 495>D F5B75J5<4 D5 711> F1> 45 F?<75>45 7575F5>C 85D 4?5< 5> 45 >??4J11; F1> 45 @B?56>5=9>7 1 55> 25C38B9:F9>7 F1> 45 11D95F5 16F1<CD?6 ?6 F1> 45 11D95F5 D538>95; ?6 @B?35C =5D F5B=5<49>7 F1> 45 31@139D59D 45 C1=5>CD5<<9>7 6IC9C385 385=9C385 5> D?H93?79C385 5975>C381@@5> F1> 45 B5CDCD?665> 5> =?75<9:;8545> F??B 85B752BE9; ?6 1>45B5 25CD5==9>7 2 45 F??B75CD5<45 G9:J979>75> 9> 1335@D1D953B9D5B91 5> 1335@D1D95@B?354EB5
19
5 '1
1
I
BIJLAGE 1 : BEGRIPPEN * * VOOR ZOVER EEN DIN-, NEN-, NEN-EN-, OF NEN-ISO-NORM, ...:
Cl
B 5 4
Voor zover in een voorschrift verwezen wordt naar een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVN-norm, Al-blad, BRL, CPR, PGS of NPR, wordt de uitgave bedoeld die voor de datum waarop de vergunning is verieend het laatst is uitgegeven met tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen. Indien er sprake is van reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties is -de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het Al-blad van toepassing die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. Alle onderstaande verklaringen en definities zijn van toepassing op de in de voorschriften gebruikte benamingen en termen, aangevuld met, dan wel in afwijking van de in NEN 5880 (Afval en afvalverwijdering. Algemene termen en definities) en de NEN 5884 (Afval en afvalverwerking, termen en definities voor bouw- en sloopafval) gegeven verklaringen en definities. BESTELADRESSEN: publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties:
O
- overheidspublicaties zoals Al-bladen en CPR-richtlijnen bij: SDU Service, afdeling Verkoop Postbus 20014 2500 EA DEN HAAG telefoon (070) 378 98 80 telefax (070) 378 97 83 - PGS-richtlijnen zijn digitaal verkrijgbaar via www.publicatiereeksgevaariijkestoffen.nl - DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Afdeling verkoop Postbus 5059 2600 GB DELFT telefoon (015) 269 03 91 telefax (015) 269 02 71 www.nen.nl - BRL-richtlijnen bij: KIWA Certificatie en Keuringen Postbus 70 2280 AB RIJSWIJK telefoon (070) 414 44 00 telefax (070) 414 44 20 - InfoMil is het informatiecentrum in Nederiand over milieu wet- en regelgeving. www.infomil.nl AFVALSTOFFEN: Afvalstoffen in de zin van de Wet milieubeheer. AGRARISCH AFVAL: Plantaardig afval van land- en tuinbouwtjedrijven dat vrijkomt bij de agrarische bedrijfsvoering (definitie Ner). BEDRIJFSRIOLERING: Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwatër vanuit de inrichting naar een openbare riolering of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. BEDRIJVENTERREIN: Terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein mogelijkheid uitsluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL: Handeling in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de kans op emissies of immissies te reduceren (overeenkomstig Barim). BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING:
"^verijssel
provincie
21
3
Een vloeistofkerende voorziening, een vloeistofdichte vloer of verharding of een andere doelmatige fysieke voorziening, ter voorkoming van immissies in de bodem. BODEMINCIDENT: Een incident waarvan op voorhand een redelijk vermoeden bestaat dat vrijgekomen stoffen de bodem zullen belasten, dan wel een incident waarna door middel van lekdetectie of anderszins is vastgesteld dat bodembelasting is opgetreden. BODEMRISICO(CATEGORIE): Typering van de kans op (en omvang van) een bodembelasting door een specifieke bedrijfsmatige activiteit. BODEMRISICOCATEGORIE A: Verwaarioosbaar bodemrisico. BODEMRISICODOCUMENT: Document dat inzicht geeft in het risico van bodemverontreiniging. Hiertoe wordt per bodembedreigende activiteit de (eind-) emissiescore en de bijbehorende bodemrisicocategorie, overeenkomstig de bodemrisicochecklist uit de Nederiandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, bepaald. COMPOST: Een product dat geheel of grotendeels bestaat uit één of meer (plantaardige) organische afvalstoffen die met behulp van micro-organismen onder aërobe omstandigheden zijn omgezet tot een zodanig stabiel eindproduct dat daarin alleen nog afbraak van humeuze verbindingen plaatsvindt.
JAARVRACHT De vracht uitgedrukt in kg per jaar bepaald volgens de "methodiek voor het berekenen van jaarvrachten" zoals opgenomen in de "Handreiking validatie milieujaarverslagen" van 7 december
2001. LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, bepaald in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999. LOZINGSPUNT Een punt van waaruit afvalwater op het gemeenteriool of op het oppervlaktewater wordt geloosd. Het is tevens een eindcontrolemogelijkheid op het gemeenteriool of op oppervlaktewater. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax): Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms. MEETPROTOCOL VOOR LEKVERLIEZEN: Rapport nummer 15 van maart 2004 uit de rapportagereeks Milieumonitor van het RIVM MEETPUNT Een intern controlepunt MTR
"^4^^-
CUR/PBV:
Maximaal toel&.tbaar
Stichting Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving / Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorzieningen.
aanwezige soorl3h>4ij een ecosysteem beschermd is.
CUR/PBV-AANBEVELING 44:
De eigenschap van een stof om erfelijke schade te veroorzaken.
Beoordelingscriteria van vloeistofdichte voorzieningen.
NEN:
CUR/PBV-AANBEVELING 5 1 :
MUTAGENITEIT
risiconiveau;
het niveau waarbij 9 5 % van het totaal aantal
potentieel
ï ^ l
Een door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm.
Milieutechnische ontwerpcriteria voor bedrijfsrioleringen.
NEN 1078:
DIFFUSE EMISSIES: 1. Emissies door lekveriiezen. 2. Emissies van oppervlaktebronnen
Voorziening voor gas met een werkdruk tot en met 500 mbar - Prestatie-eisen - Nieuwbouw.
EMBALLAGE:
NEN 2078: Eisen voor industriële gasinstallaties. NEN 3398:
Verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten, big-bags en intermediate buikcontainers (IBC's).
NEN 3399:
EMISSIE:
Buitenriolering - Classificatiesysteem bij visuele inspectie van objecten.
De uitworp van één of meer verontreinigende stoffen naar de lucht (vracht per tijdeenheid).
NEN 5725:
ENERGIEBESPARINGSPLAN (EBP):
Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek.
Vertrouwelijk plan waarin gedetailleerd wordt aangegeven met welke maatregelen en in welke fasering een bedrijf in de komende jaren het energieverbruik zal terugdringen. GELUIDBELASTING:
Buitenriolering - Onderzoek en toestandsbeoordeling van objecten.
NEN 5740: Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond.
De etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau.
NEN 6 4 1 1 :
GELUIDSNIVEAU IN DB(A):
Water - Bepaling van de pH.
Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (lEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de lEC-publIcatie no. 6 5 1 , uitgave 1989.
Water en slib - Bepaling van de temperatuur.
GEVAARLIJKE STOFFEN: Indien sprake is van een opslag volgens CPR l S - 1 , 15-2, of 15-3: Stof of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaariljke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 9 . 2 . 3 . 1 , tweede lid, van de Wet milieubeheer. Indien sprake is van een opslag volgens PGS 1 5 : Gevaariijke stof als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet vervoer gevaariijke stoffen. INDUSTRIETERREIN: Terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. IMMISSIE: De concentratie in de omgeving (op leefniveau).
22
NEN 6414: NEN 6487: Water - Titrimetrische bepaling van het sulfaatgehalte. NEN 6654: Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan opgelost sulfaat met een doorstroomanalysesysteem. NEN 6 6 7 1 : Afvalwater en slib - Gravimetrische bepaling van het gehalte aan petroleumether extraheerbare oliën en vetten - Soxhiet extractie. NEN 6672: Afvalwater - Gravimetrische bepaling van het gehalte aan petroleumether extraheerbare oliën en vetten - Directe extractie. NEN-EN: Een door het Comité Europeen de Normalisation (CEN) opgestelde norm die door het Nederiands Normalisatie Instituut (NEN) als Nederiandse norm is aanvaard.
23
NEN-EN 13725:
Een stofeigenschap die aangeeft hoe lang een stof in een bepaald milieu blijft alvorens zij fysisch,
Lucht - Bepaling van de geurconcentratie door dynamische olfactometrie.
chemisch of biologisch wordt omgezet.
NEN-EN 14015:
PGS:
Specificatie voor het ontwerpen en de fabricage van ter plekke gebouwde, verticale, cilindrische, bovengrondse, gelaste stalen tanks met vlakke bodem voor de opslag van vloeistoffen bij omgevingstemperatuur en hoger. NEN-EN 14181:
Publicatiereeks Gevaariijke Stoffen, onder verantwoordelijkheid van vier departementen uitgebrachte richtlijnen voor opslag en handling van gevaariijke stoffen (voorheen CPR-richtlijn). De adviesraad gevaariijke stoffen heeft voor het tot stand komen van deze richtlijnen een adviserende taak. PGS richtlijnen zijn te downloaden via www.publicatiereeksgevaariijkestoffen.nl.
Emissies van stationaire bronnen - Kwaliteitsborging van geautomatiseerde meetsystemen.
PGS 15:
NEN-EN 15259:
Publicatiereeks Gevaariijke Stoffen 15, Opslag van verpakte gevaariijke stoffen. Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Downloaden via www.publicatiereeksgevaariijkestoffen.nl.
Jj
PGS 2 9 :
(Hl
Luchtkwaliteit - Meetmethode emissies van stationaire bronnen - Eisen voor meetvlakken en meetlokatles en voor doelstelling, meetplan en rapportage van de meting. NEN-EN 1825-1 :
t
a
Publicatiereeks Gevaariijke Stoffen 29, 'Vloeibare aardolieproducten bovengrondse opslag in verticale cilindrische installaties'. Downloaden via www.publicatiereeksgevaariijkestoffen.nl.
Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 1 : Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole.
B B
PGS 30:
NEN-EN 1825-2:
4
Publicatiereeks Gevaariijke Stoffen 30, 'Vloeibare aardolieproducten. Buitenopslag in kleine installaties'. Downloaden via www.publicatiereeksgevaariijkestoffen.nl.
Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud.
RENDABELE MAATREGEL:
NEN-EN-IEC 62305-SERIE:
5
Een maatregel met een terugverdlentijd van vijf jaar of minder. RESPRIATIEREMMING
Bliksembeveiliging. NEN-EN-ISO 10304-2:
Maat voor de acute toxiciteit van stoffen in het afvalwater ten aanzien van aëroob actief slib door meting van het respiratie tempo. RIOOLWATERZUIVERINGSINRICHTING (RWZI) Inrichting voor het biologisch zuiveren van stedelijk afvalwater. SANERINGSPLAN
Water - Bepaling van opgeloste anionen met vloeistofionchromatografie - Deel 2: Bepaling van bromide, chloride, nitraat, nitriet, ortofosfaat, en sulfaat in afvalwater. NEN-EN-ISO/IEC: Een door het Comité Europeen de Normalisation (CEN) geïmplementeerde norm van de International Organisation for Standardization (ISO) en/of de International Electrotechnical Commission (lEC) die door het Nederiands Normalisatie-instituut (NEN) is aanvaard als Nederiandse norm.
Uitwerking van de mogelijke haalbaarheid van voorzieningen en maatregelen, in zowel technische als financieel/economische zin en de mogelijke realisatietermijnen, die noodzakelijk zijn o m de doelvoorschriften van de in de vergunning opgenomen of op te nemen eisen te realiseren.
NEN-EN-ISO/IEC 17020: Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren.
SLOOTAFVAL: (Plantaardig) afval dat vrijkomt bij onderhoudswerkzaamheden aan sloten, vijvers en andere (kleine) watergangen. De onderhoudswerkzaamheden kunnen bestaan uit het maaien van waterkanten en het snoeien van begroeiing in de watergangen o m het dichtgroeien te voorkomen (def. uit BVOR-rapport). STAND DER VEILIGHEIDSTECHNIEK Stelsel van algemeen geldende maatregelen, waaronder werkvoorschriften en voorzieningen voor
NEN-EN-ISO/IEC 17025: Algemene eisen voor de bekwaamheid van de beproevings- en kalibratielaboratoria. NEN-ISO: Door de International Organisation for Standardization (ISO) uitgegeven norm die door het Nederiands Normalisatie-Instituut (NEN) is aanvaard als Nederiandse norm. NEN-ISO 22743:
een bedrijf dan wel een bedrijfstak waarmee de risico's van onvoorziene lozingen gereduceerd kunnen worden. STAND-STILL-BEGINSEL
Water - Bepaling van sulfaat met een doorstroomanalysesysteem (CFA). NER: Een door de Commissie Emissies Lucht (CEL) vastgesteld pakket van richtlijnen (de Nederiandse Emissie Richtlijnen - Lucht) voor de emissies naar de lucht, uitgegeven door het Stafbureau NeR, thans het Informatiecentrum Milieuvergunningen (Infomil).
Binnen het stand-still-beginsel wordt onderscheid gemaakt tussen zwarte-lijststoffen en de overige stoffen. Voor zwarte-lijststoffen houdt het beginsel in: voor geen van de aangewezen stoffen of groepen van stoffen van de zwarte lijst mag het totaal van de lozingen in een bepaald beheersgebied toenemen. Voor de overige stoffen houdt het stand-still-beginsel in dat de waterkwaliteit niet significant mag verslechteren. STEEKMONSTER: Een willekeurig genomen monster.
NITRIFICATIEREMMING Maat voor de acute toxiciteit van stoffen in het afvalwater ten aanzien van nitrificerend actief slib door meting van de ammoniakafbraak. NRB: Nederiandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten. Informatiecentrum Milieuvergunningen (InfoMil).
STRUCTUURMATERIAAL: (Grotendeels) houtachtig materiaal, zoals takken, stobben en stammen, dat wordt toegevoegd om een zo optimaal mogelijk composteerproces te bewerkstelligen.
NULSITUATIE: De kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse van de inrichting op het moment dat de bedrijfsactiviteiten zijn gestart.
TANKPUT: Terreingedeelte waarop een of meer opslagtanks zijn opgesteld en dat is omgeven door een omwalling of wanden.
NULSITUATIE-ONDERZOEK: Onderzoek naar de kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) op die plaatsen van de inrichting waar potentieel bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of zullen plaatsvinden en dat Is gericht op die verontreinigende stoffen die ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting in de bodem kunnen geraken.
TROFISCH NIVEAU De plaats van een organisme in de voedselketen. UITVOERINGSPLAN
NUTTIGE TOEPASSING:
Plan van uitvoering met daarin tijdstermijnen waarbinnen de op grond van een saneringsplan of op andere wijze haalbaar gebleken voorzieningen en/of maatregelen, die noodzakelijk zijn om aan de in de vergunning opgenomen middel en/of doelvoorschriften te voldoen, daadwerkelijk worden
Handelingen die zijn opgenomen in bijlage IIB van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. De belangrijkste handelingen zijn het als product of als materiaal opnieuw gebruiken van een afvalstof in dezelfde of een andere toepassing en het toepassen van een afvalstof met een hoofdgebruik als brandstof. PERSISTENTIE
gerealiseerd.
25
24
-$'!*+'! + -'')/!&!& 6653D75B938D5 F??BJ95>9>7 495 G11B2?B7D 41D ?>45B F??BG11B45 F1> 4?5<=1D97 ?>45B8?E4 5> 145AE1D5 9>C@53D95 5>?6 25G1;9>7 755> F59CD?6 11> 45 >95D =5D F59CD?6 25<1CD5 J9:45 F1> 495 F??BJ95>9>7 ;1> ;?=5>
-$'!*+'#)& -'')/!&!& 5> F??BJ95>9>7 495 9> CD11D 9C FB9:75;?=5> CD?665> J? <1>7 D5 ;5B5> 41D 45J5 ;E>>5> G?B45> ?@75BE9=4 F??B41D 9>4B9>79>7 9> 45 2?45= @<11DC ;1> F9>45>
-$, +! ')&!* *+' 5> ?B71>9C385 CD?6 495 29: 55> D5=@5B1DEEB F1> M# 55> 41=@C@1>>9>7 8556D F1> (1 =21B ?6 =55B ?6 495 ?>45B C@539695;5 752BE9;C?=CD1>4978545> 55> F5B75<9:;21B5 F<E38D978594
8556D
4<
-'* -<E38D975 'B71>9C385 *D?665> CD?665> =5D 55> ;??C 55> @B?35C ?6 D9:45>C 752BE9; F1> 55> @B?4E3D 9> 45 1D=?C655B D5B538D ;?=5> E9D75J?>45B4 J9:> 38?B6<E?B;?? 81>5> 5> =5D811>
-'$,% ()'(')+!'&$ +%$%'&*+) 5> B5@B5C5>D1D956 75>?=5> =?>CD5B ?F5B 55> @5B9?45 F1> EEB
-) -5BG11B9??C211B B9C93?>9F51E 3?>35>DB1D95 F1> 55> CD?6 495 11>7556D G1>>55B 5B C@B1;5 9C F1> F5BG11B9??C21B5901060D5> ?@ =5>C ?6 53?CICD55= B5;5>9>7 8?E45>4 =5D =?75<9:;5 56653D5> 1 7L3?9029>55B45 G5B;9>7 F1> 7B?D5 11>D1<<5> CD?665> 495 75<9:;D9:497 9> 55> G1D5BCICD55= 11>G5J97 ;E>>56609:?9
.'&!& O0 5> 752?EG ?6 455< F1> 55> 752?EG 41D F??B 25G?>9>7 752BE9; G?B4D ?6 411BD?5 9C 25CD5=4
/,!-)!&*+ &!* -'')/!&!& 5> F??BJ95>9>7 ?6 9>CD1<<1D95 G11B9> 16F1974
/.)+ ,"*+*+'& *D?665> 495 258?B5> D?D <9:CD ! F1> 61=9<95C 5> 7B?5@5> F1> CD?665> F1> 45 B938D<9:>
":
<
'
*
-
; *'
*
2 * * -
//
3
!
:
%
$ 0 0
09*/(315/4&/ (&.&&/4&-*+,& 2*0-&2*/( &&415/4 )&.&-7"4&2 &/ 3120&*7"4&2 "',0.34*( 6"/ )&4 #5*4&/4&22&*/ 6*" &&/ 3-*#6"/(154 &/ 0-*&"'3$)&*%&2 60029*&/ 6"/ &&/ #81"33
1 (C h S
!
! !)""''%)#(# BIJLAGE 3 : ANALYSEMETHODEN De in deze vergunning genoemde bemonstering, conservering en analyses worden uitgevoerd conform de onderstaande methoden.
moeten
Parameter in water Norm Monstername/conservering/embaliage Afvalwaterbemonstering Conform NEN 6600-1 Conservering Conform NEN-EN-ISO 5667-3 Algemene parameters minerale olie Conform NEN-EN-ISO 9377-2 Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) Eigen methode gebaseerd op O-NEN 6527
-
1.
V e r v a n g i n g v a n of w i j z i g i n g in e e n n o r m b l a d Een vervanging van of een wijziging in een normblad wordt automatisch van kracht, zes weken nadat de wijziging door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) op gebruikelijke wijze is gepubliceerd.
-
H
$
H
I . I
" "
$
II
. H
! !
.D3@78AA3:
>@=D7<173 28