SKOD
Stichting Katholiek Onderwijs Drimmelen
HB Protocol SKOD
1
Inhoudsopgave 1. Inleiding en definities
blz.
2 3
1.1 Inleiding 1.2 Definitie van hoogbegaafdheid 1.3 Definitie van begaafdheid 1.4 Signalen waaraan je hoogbegaafdheid bij kinderen kunt herkennen 2. Het Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid (DHH)
5
2.1 Module Quick scan 2.2 Module signalering 2.3 Module Diagnostiek 2.4 Module Leerlingbegeleiding 2.5 Module Evaluatie 3. Van vermoeden naar vaststellen
7
3.1 Intern diagnostisch onderzoek 3.2 Extern diagnostisch onderzoek 4. Leerlijnen, “compacten” en verrijken
9
4.1 Uitgangspunten bij het opstellen van de leerlijnen 4.2 Compacten 4.3 Verrijking in groep 3 t/m 8 4.4 Verrijkingsaanbod in groep 1-2 5. De Plusklas: begeleiding van hoogbegaafde leerlingen buiten de groep
11
5.1 Doel van de Plusklas 5.2 Criteria van de Plusklas 5.3 Opzet van de Plusklas 5.4 8+ klas Dongemond college en SKOD 5.5 Rapportage en communicatie 6. Vervroegd doorstromen
14
6.1 Vervroegd doorstromen naar groep 3 6.2 Vervroegd doorstromen in de groepen 4 tot en met 8 6.3 Voorbereiding vervroegd doorstromen 6.4 Nazorg vervroegd doorstromen 7.(Hoog)begaafd maar wel moeite met leren
16
7.1 Signaleren van onder presterende (hoog-)begaafde leerlingen 7.2 Signaleren van faalangst bij (hoog-)begaafde leerlingen 7.3 Signaleren van dyslexie bij (hoog-)begaafde leerlingen 7.4 Signaleren van het Asperge syndroom bij (hoog-)begaafde leerlingen 8. Pedagogische handelingssuggesties
19
9. Voorwaarden voor een goede uitvoering van het beleid
20
10. Bijlagen en bronvermelding
21
2
1.Inleiding en definities 1.1 Inleiding Dit protocol geeft inzicht in de handelwijze van de SKOD Plusklassen als het gaat om begaafde en hoogbegaafde leerlingen. Het biedt duidelijkheid over de definiëring van hoogbegaafdheid, de wijze van signalering van begaafde en hoogbegaafde leerlingen en de manier waarop de SKOD Plusklassen de begeleiding van begaafde en hoogbegaafde kinderen vormgeeft. 1.2 Definitie van hoogbegaafdheid 1.
Hoogbegaafdheid is een combinatie van zeer hoge intellectuele capaciteit (IQ > 130), een grote mate van creativiteit, een groot doorzettingsvermogen en een grote exploratiedrang.
2.
Verdere kenmerken van hoogbegaafdheid zijn grote verbale vaardigheid, sterk analytisch vermogen, vindingrijkheid bij het vinden van oplossingen, hoog leertempo en een grote algemene ontwikkeling.
1.3 Definitie van begaafdheid 1.
Begaafdheid is een combinatie van hoge intellectuele capaciteit (IQ > 115), voldoende mate van creativiteit, doorzettingsvermogen en exploratiedrang.
2.
Verdere kenmerken van begaafdheid zijn voldoende tot goede verbale vaardigheid, voldoende analytisch vermogen, vindingrijkheid bij het vinden van oplossingen, een redelijk hoog leertempo en een goede algemene ontwikkeling.
1.4 Signalen waaraan je hoogbegaafdheid bij kinderen kunt herkennen Hoewel deze geen zekerheid bieden zijn er verschillende signalen waaraan je hoogbegaafdheid bij kinderen kunt herkennen
zijn aanzienlijk sneller in het begrijpen en verwerken van nieuwe stof dan gemiddelde leerlingen, hebben gemakkelijker inzicht in complexe leerstof;
zijn intellectueel nieuwsgierig, ze stellen veel vragen; hebben een zeer goed geheugen; hebben een grote en rijke woordenschat; zijn taakgericht en geconcentreerd, als de motivatie er is of gewekt is; kunnen perfectionistisch zijn, stellen hoge eisen aan zichzelf en vaak ook aan anderen; kunnen zeer creatief denken; zijn in staat om al heel jong verbanden te leggen; hebben een zeer groot, bijna overdreven, rechtvaardigheidsgevoel; bekijken de wereld door een heel andere bril dan hun leeftijdsgenoten; experimenteren graag; zijn kritisch ten opzichte van alles, dus ook van regels, gewoonten en tradities; hebben belangstelling voor veel dingen; hebben een brede waaier van interesses; kunnen moeilijk keuzen maken, veel is er interessant en/of belangrijk; zijn gevoelig voor gevoelens en behoeften van anderen, en houden daar meestal rekening mee, ook ten koste van zichzelf;
doorzien sociale patronen en herkennen emoties bij anderen; zijn jonger dan anderen gericht op allerlei vragen, ook levensvragen, (Wat gebeurt er als je dood bent? Waarom maken mensen oorlog?);
zijn goed in staat/geneigd zichzelf te vermaken en kunnen dat lang volhouden, dit alles bij voldoende interesse en motivatie;
nemen initiatief en geven leiding, al dan niet geaccepteerd door leeftijdsgenoten;
3
vooral voor hoogbegaafde leerlingen in de onderbouw van de basisschool geldt, dat zij tekenen op hoger niveau dan leeftijdsgenoten, meer details, eerder perspectief, maar een hekel hebben aan inkleuren;
vroeg gericht zijn op letters en woorden, kind vraagt naar letters en leert zichzelf lezen, vroeg gericht op cijfers en getallen; interesse hebben in onderwerpen die op deze leeftijd niet gebruikelijk zijn, zoals zaken die in het Jeugdjournaal aan de orde komen; (Bron: 'Ruimte', een uitgave van Pharos ter gelegenheid van de NOT 1999)
4
2. Het Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid Om (hoog)begaafde leerlingen te signaleren en te diagnosticeren gebruiken we binnen het SKOD het Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid(DHH), een geïntegreerd instrument voor signalering, diagnostiek en begeleiding van hoogbegaafde leerlingen van Eleonoor van Gerven en Sylvia Drent, (Versie upgrade juli 2013) Het DHH bestaat uit de volgende modules die ons stap voor stap begeleiden bij de zorg van hoogbegaafde leerlingen op school:
Quick Scan Signalering Diagnostiek Leerlingbegeleiding Evaluatie
2.1 Module QUICK SCAN Met de module Quick Scan krijg je snel een beeld of er wellicht leerlingen in de klas zitten die prestaties op begaafd niveau kunnen leveren. De Quick Scan geeft je: ·
een globaal beeld van elke leerling
·
een beeld van de groep als geheel
2.2 Module SIGNALERING De module Signalering wordt gestart als er indicaties zijn dat een leerling mogelijk prestaties op (hoog)begaafd niveau kan leveren. In dat geval willen we beoordelen of verder onderzoek nodig is om passend onderwijs voor de leerling te kunnen bieden. ·
Zo krijgen we een meer gedetailleerd beeld van de leerling.
·
De ouders worden bij het proces van signalering betrokken.
·
Voor het herkennen van kenmerken van begaafdheid zijn we minder afhankelijk van hoge prestaties
2.3 Module DIAGNOSTIEK De module Diagnostiek helpt om een educatief profiel van de leerling te maken. Zo wordt stapsgewijs in kaart gebracht welke didactische en pedagogische behoeften de leerling heeft. Dat profiel wordt gebruikt om te kunnen aansluiten op de groepsplannen of om een individueel handelingsplan te maken. ·
De leerkracht gaat handelingsgericht te werk.
·
De leerkracht kiest uit deelonderzoek naar speciale behoeften of breed onderzoek naar alle
·
De leerkracht krijgt een gedetailleerd beeld van de educatieve behoeften van de leerling.
begeleidingsbehoeften.
2.4 Module LEERLINGBEGELEIDING De module Leerlingbegeleiding helpt om heel concreet aan te sluiten bij wat de leerling in de groep nodig heeft. De module Leerlingbegeleiding bevat:
adviestraject Vervroegde doorstroming;
leertrajectkaart en begeleidingstrajectkaart;
richtlijnen compacten voor alle vakgebieden en methoden op twee niveaus;
5
recensies van verrijkingsmateriaal
2.5 Module EVALUATIE Met behulp van de Evaluatie module reflecteren we in hoeverre interventies succesvol zijn geweest. Wat ging er al goed? Wat kan nog beter en hoe gaan we verder?
Er wordt op korte en lange termijn geëvalueerd met de leerling en de ouders.
Op lange termijn maken we de ontwikkeling zichtbaar
6
3.
Van vermoeden naar vaststellen
3.1 Intern diagnostisch onderzoek 3.1.1
Quick Scan: Bij vermoedens van begaafdheid doet de leerkracht tussen zes en twaalf weken na instroom in de klas een observatie met gebruik van de module Quick Scan uit het DHH. Deze module geeft snel een beeld of de leerling wellicht prestaties op begaafd niveau kan leveren. Zie bijlage: stroomschema Quick Scan
3.1.2. Signalering -Bij instroom In de onderstaande gevallen zien wij aanleiding om de module signalering voor een nieuwe leerling te doorlopen: - Tijdens het aanmeldingsgesprek met de ouders van een nieuwe leerling zijn er indicaties dat de leerling mogelijk een ontwikkelingsvoorsprong heeft. - Indicaties dat de leerling mogelijk een ontwikkelingsvoorsprong heeft uit externe informatiebronnen zoals peuterspeelzaal, onderwijskundig rapport na overstap van een andere school, schoolarts en/of consultatiebureau. - De Quick Scan geeft aan dat de module signalering gevolgd moet worden. -Tijdens de schoolloopbaan De module Signalering wordt doorlopen als er indicaties zijn dat de leerling mogelijk prestaties op (hoog)begaafd niveau kan leveren. In dat geval willen we beoordelen of verder onderzoek nodig is om passend onderwijs voor de leerling te kunnen bieden. In de onderstaande gevallen zien wij aanleiding om het protocol voor signalering voor een leerling te doorlopen: - De leerling behaalt gedurende langere tijd opvallend hoge prestaties. - De leerling valt op in de groepsbespreking. - De ouders van de leerling geven signalen af waaruit valt op te maken dat hun kind mogelijk hoogbegaafd zou kunnen zijn. Er is een groot verschil tussen de prestaties van een leerling op school en thuis. - De leerkracht vangt signalen van de leerling op waaruit valt op te maken dat de leerling mogelijk (hoog)begaafd zou kunnen zijn. 3.1.3 Signalering in het DHH Om vast te stellen of een leerling in aanmerking komt voor verder intern diagnostisch onderzoek met betrekking tot (hoog-)begaafdheid wordt de hieronder beschreven procedure gevolgd. De hoogbegaafdheidcoördinator van de school (vanaf hier: HB-er) coördineert dit en overlegt daarover met de interne coördinator leerlingenzorg / intern begeleider(vanaf hier: IB-er): 1.
De beknopte signaleringslijst in het DHH wordt door leerkracht en ouders digitaal ingevuld.
2.
De leerkracht beschrijft zijn/haar algemene indruk van de leerling (schoolresultaten, werkhouding, werkverzorging, omgaan met anderen).
3.
De ouders beschrijven hun algemene indruk van hun kind (voorschoolse ontwikkeling, verschillen in het functioneren op school en thuis).
4.
De HB-er vult de beschikbare didactische gegevens uit het leerlingvolgsysteem in.
7
5.
De leerkracht vult eventuele beschikbare informatie uit overige bronnen in (psychediagnostisch onderzoek, peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, schoolarts enz.), indien de ouders hiervoor toestemming geven.
Er wordt een voorlopige beslissing genomen over verder diagnostisch onderzoek, indien het DHH aangeeft dat: 1.
Alles erop lijkt te wijzen dat de leerling (hoog-)begaafd is.
2.
Het vermoeden van (hoog-)begaafdheid alleen door de ouders of door de leerkracht wordt bevestigd.
3.
Het vermoeden dat de leerling (hoog-)begaafd is door zowel de leerkracht als de ouders kenbaar wordt gemaakt, maar de schoolse prestaties dat niet bevestigen.
Vervolgens wordt in een gesprek met de leerkracht, de ouders, de IB-er en/of de HB-er deze beslissing toegelicht. Als er geen vermoedens zijn van (hoog-)begaafdheid stopt hier het signaleringstraject. Deze procedure wordt schematisch verduidelijkt in het stroomschema signalering (zie bijlage). 3.1.4 Diagnostisering in het DHH Indien er wordt besloten tot verder diagnostisch onderzoek, wordt de volgende procedure gevolgd onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de leerkracht, de IB-er en de HB coördinator van de school: 1.
De leerkracht vult de vragenlijst hoogbegaafdheid digitaal in uit het DHH.
2.
De ouders vullen de vragenlijst hoogbegaafdheid digitaal in uit het DHH.
3.
De leerkracht neemt de Cito-toetsen af op een niveau hoger dan gebruikelijk is tot de leerling geen A (I) score meer behaalt. De HB-er vult de didactische gegevens van deze toetsen in.
4.
Bij kleuters wordt er didactisch onderzoek gedaan m.b.v. het leerlingvolgsysteem van CITO (Taal voor Kleuters, Ordenen en Ruimte en Tijd).
5.
Vanaf groep 5 vult ook de leerling een vragenlijst in.
6.
De leerkracht vult beschikbare informatie uit overige bronnen in. Het gebruik van overige bronnen werkt tijdens het intern onderzoek niet anders dan in de fase van signalering.
Indien uit dit intern onderzoek naar voren komt dat zowel de ouders als leerkracht(-en) van mening zijn dat de leerling beschikt over voldoende kenmerken die duiden op (hoog-)begaafdheid en de leerling zeer goede schoolprestaties levert, dan is het waarschijnlijk dat de leerling (hoog-)begaafd is. In dit geval is verder extern onderzoek niet noodzakelijk en wordt de leerling een aangepast leerstofaanbod gedaan (zie verder bij hoofdstuk 4: aanbieden van compacte leerstof). De gegevens die op basis van het intern onderzoek verkregen zijn, worden door de leerkracht en de HB-er met de ouders besproken. 3.2 Extern diagnostisch onderzoek In alle onderstaande gevallen vindt er extern onderzoek plaats: 1.
Het vermoeden van hoogbegaafdheid wordt alleen door de ouders of door de leerkracht(-en) bevestigd. Er zijn veel tegenstrijdigheden in de visies over de veronderstelde capaciteiten van de leerling.
2.
Het vermoeden dat de leerling hoogbegaafd is, wordt zowel door de ouders als de leerkracht(-en) onderschreven, maar de schoolse prestaties wijken af van dit beeld.
3.
Het vermoeden dat de leerling hoogbegaafd is, wordt zowel door de ouders als de leerkracht(-en) onderschreven, maar er zijn tevens vermoedens van een leer-en/of persoonlijkheidsstoornis.
Deze procedure wordt schematisch verduidelijkt in het stroomschema diagnostisering (zie bijlage).
8
4.
Leerlijnen, compacten en verrijken door de SKOD scholen verder zelf uit te werken
4.1 Leerlijnen: uitgangspunten bij de Eerste en Tweede Leerlijn Naar aanleiding van de uitkomst van het diagnostisch onderzoek wordt de leerling geplaatst in de Eerste leerlijn (begaafde leerling) of de Tweede leerlijn (hoogbegaafde leerling) en wordt er door de leerkracht per leerling een handelingsplan opgesteld, waarin de volgende onderdelen worden opgenomen: 1.
Probleemdiagnose
2.
Doelstellingen
3.
Plan van aanpak
4.
Didactische maatregelen
5.
Pedagogische maatregelen
In de leerlijnen worden niet aangeboden: 1.
Herhalingsoefeningen
2.
Opdrachten gericht op reproductie van kennis
3.
Remediërende oefenstof
In de leerlijnen worden wel aangeboden: 1.
Introductie van nieuwe elementen in de leerstof
2.
Interactieve lessen
3.
Opdrachten met een probleemgericht karakter
4.
Groepsgerichte activiteiten
5.
Methodetoetsen
6.
Verrijkingsstof uit de methode
4.2 Compacten Aan de (hoog)begaafde leerling wordt beperkte reguliere leerstof aangeboden op grond van de hierboven beschreven richtlijnen uit het DHH voor zowel de Eerste als de Tweede leerlijn (compacten), waarbij het uitgangspunt is dat leerlingen uit de Tweede leerlijn minder behoefte hebben aan oefening met de leerstof dan leerlingen uit de Eerste leerlijn. Voor de vakken rekenen en taal maken de leerlingen gebruik van het routeboekje waarin per les aangegeven wordt welke leerstof de leerling wel en niet moet maken. Voor de overige vakken geeft het DHH per vakgebied adviezen en richtlijnen om de leerstof compact aan te bieden. De HB-er begeleidt de leerkrachten bij dit proces. Uitgangspunten bij het kiezen van verrijkingsmateriaal: • Inhoud en thema sluit aan bij de reguliere stof • Materiaal bestaat uit opzichzelfstaande opdrachten • Materiaal vereist begrip en inzicht • Opdrachten zijn gericht op het toepassen van kennis • Omvang van de leerstappen is beperkt • Materiaal is veelal zelf instruerend • Inhoud en thema bieden nieuwe elementen t.o.v. de reguliere stof • Materiaal is vakoverstijgend en thematisch van aard • Opdrachten vragen een hoog analytisch vermogen • Opdrachten vereisen een creatief oplossend vermogen • Omvang van de leerstappen wordt door de leerling zelf bepaald • Materiaal vereist instructie en begeleiding van de leerkracht
9
Uitgangspunt bij de indeling van verrijkingsmateriaal in de Eerste en Tweede leerlijn is dat leerlingen in de Eerste leerlijn vooral behoefte zullen hebben aan verrijkingsmateriaal op het gebied van de reguliere leerstofonderdelen. Leerlingen in de Tweede leerlijn zullen naast verrijking op het gebied van de reguliere leerstofonderdelen ook behoefte hebben aan materiaal dat buiten het reguliere curriculum valt. Verder hebben leerlingen in de Tweede leerlijn meer behoefte aan materiaal dat heel specifiek inspeelt op hun leer- en persoonlijkheidseigenschappen. Voor rekenen bijvoorbeeld kunnen de leerlingen in de Eerste leerlijn baat hebben bij de Speurwerkboeken behorende bij de rekenmethode Reken Zeker en de leerlingen die in de Tweede leerlijn geplaatst zijn, zouden bijvoorbeeld gebruik kunnen maken van de verrijkingsmethode Somplex. 4.3 Verrijkingsaanbod in groep 1-2 De kleuter die behoort tot de doelgroep en niet in aanmerking komt om vervroegd naar groep 3 te gaan krijgt een gedifferentieerd aanbod van verbreding en verdieping op die gebieden waar de ontwikkelingsvoorsprong zich manifesteert. Tevens worden de leerstappen vergroot en wordt herhaling zo veel mogelijk vermeden. Op het gebied van lezen, schrijven en rekenen biedt de leerkracht verdieping en verrijking aan, zodat voorkomen wordt dat er een grote didactische voorsprong op een bepaald gebied ontstaat. De HB-er ondersteunt de leerkrachten bij het samenstellen van een boekje met verrijkingssuggesties voor hoogbegaafde kleuters. Tevens kunnen daarin bepaalde werkvormen beschreven worden. Ook het DHH geeft suggesties voor materialen en methodes waarmee in de groepen 1-2 gewerkt kan worden.
4.4 Verrijking groep 3 t/m 8 In de (door het compacten) vrijgekomen tijd wordt verrijkingsstof aangeboden. Het aanbieden van deze verrijkingsstof zorgt ervoor dat de leerling niet slechts versneld door de leerstof gaat, maar dat ook een meerwaarde wordt geboden ten opzichte van het reguliere leerstofaanbod. Bij de zaakvakken wordt geen verschil gemaakt tussen de Eerste en Tweede leerlijn, omdat het onderscheid tussen de beide leerlijnen hier minimaal is. Voor het verrijken wordt structureel inzetbaar materiaal gebruikt. Dit materiaal wordt door de leerkracht structureel ingepland in de weektaak en heeft een verplichtend karakter. Voor kortere verrijkingsmomenten kan gekozen worden voor incidenteel inzetbaar materiaal. In het DHH bijgevoegde lijst van aanwezige materialen is onderscheid gemaakt tussen de Eerste en Tweede leerlijn.
10
5. De Plusklas: Begeleiding van hoogbegaafde kinderen buiten de groep 5.1 Doel van de Plusklas Kinderen van de groepen 4 t/m 8 van alle 6 scholen binnen het bestuur (SKOD) kunnen worden toegelaten tot de Plusklas. De Plusklas is één van de vele manieren waarop onderwijs op maat binnen SKOD gerealiseerd wordt. Het hoofddoel van de Plusklas is om hoogbegaafde kinderen aanvullend onderwijs te bieden dat recht doet aan hun hoogbegaafdheid. De doelen die we met de Plusklas nastreven zijn:
Leren leren, leren falen, leren omgaan met frustratie. Hoogbegaafde kinderen hebben over het algemeen geen moeite met het onderwijsaanbod, daardoor hebben ze onvoldoende geleerd door te zetten als iets moeilijk is, te leren plannen onder tijdsdruk, om te gaan met frustratie als het minder gemakkelijk gaat. Het werken met verrijkingsstof en meerwerk zoals bijv. Spaans moet aan deze doelstelling bijdragen.
Leren van elkaar. Hoogbegaafde kinderen zullen binnen de klas nauwelijks van een
Ontwikkelen van eigen talenten. Hoogbegaafde kinderen kunnen binnen de onderwijstijd
Voor de kinderen in de eigen klas kan de Plusklas ook iets extra’s opleveren. Dat
ander hoeven te leren. Het is belangrijk dat ze ook deze rol bij het samenwerken beheersen. meer en anders leren dan de gemiddelde groep kinderen. betekent dat hetgeen de hoogbegaafde kinderen in de Plusklas leren met de andere kinderen uit hun eigen groep gedeeld wordt.
5.2 Criteria voor de Plusklas Om in aanmerking te komen voor de Plusklas van SKOD hanteren we de volgende criteria:
De leerling is door het DHH geplaatst in de Tweede leerlijn
De leerling is door het DHH geplaatst in de Eerste leerlijn en heeft bij doortoetsen een
De leerling is extern getest en heeft een IQ van 130 of meer.
voorsprong van minimaal een jaar op de onderdelen rekenen, spelling en begrijpend lezen.
Ten aanzien diagnostisering door derden stellen wij het volgende vast: •
De externe deskundige moet geregistreerd zijn bij een beroepsvereniging van psychologen en/of
•
De externe deskundige moet over expertise beschikken ten aanzien van het onderwijskundig en
•
Het moet gaan om breder psychologisch onderzoek waarbij naar het hele kind gekeken wordt en
•
Het onderzoek vindt plaats in belang van het kind en dient daar ook op gericht te zijn.
•
De school is bereid het advies van een extern deskundige op te volgen indien deze naast
orthopedagogen. opvoedkundig handelen met betrekking tot hoogbegaafde kinderen. niet alleen de hoogte van intelligentie vastgesteld wordt.
gegevens bij de ouders ook pedagogisch/didactische gegevens bij de school heeft ingewonnen en deze terug te vinden zijn in het verslag en/of adviesrapport. •
Bij het advies dient mede rekening gehouden te zijn met de mogelijkheden binnen de school en de onderwijskundige en pedagogische aansluiting op het beleidsplan hoogbegaafden. Adviezen die in strijd zijn met het beleidsplan hoogbegaafde leerlingen zullen met ouders (en deskundige) besproken worden, maar er kan niet gegarandeerd worden dat deze adviezen ook kunnen worden opgevolgd.
11
•
De kosten van een dergelijke procedure worden niet door de school vergoed, tenzij het initiatief voor het onderzoek en advies vanuit de school (met instemming van de directie) is genomen.
5.3 Opzet van de Plusklas Plusklas wordt geleid door de Plusklas coördinator. Een stuurgroep, bestaande uit de HB coördinator van iedere school onder leiding van één van de directeuren, begeleidt dit proces. Drie keer jaar komt deze stuurgroep bijeen om te evalueren en bij te sturen. Er wordt in twee groepen van maximaal 20 kinderen gewerkt. Deze groepen zijn samengesteld uit leerlingen van de groepen 4/5 en 6/7 van de 6 scholen samen. Beide groepen krijgen apart les gedurende een dagdeel per week gedurende drie periodes in het schooljaar. Het onderwijs is grotendeels projectmatig opgezet, waarbij we denken beter recht te doen aan de leerstijl van de hoogbegaafde kinderen (denken vanuit geheel naar delen, meer strategisch, meer creatief). De kinderen werken vaak in groepjes, waarbij het aantal leerlingen binnen de groep kan variëren per vak. Er wordt thematisch gewerkt aan een onderwerp afhankelijk van het vakgebied. Samen met de leerlingen worden van te voren criteria vast gesteld waaraan het eindproduct moet voldoen. Vakken die jaarlijks aan de orde komen: scheikunde, Spaans, schaken, mentorlessen, drama, muziek, denktraining, tekenen, Nederlands en wiskunde. De lessen worden gegeven door vakdocenten. Ieder jaar worden de lessen geëvalueerd met de leerlingen, docenten en de stuurgroep HB. 5.4 BoVo 8+ klas Sinds het schooljaar 2009-2010 is er sprake van een 8+ klas welke door het Dongemond College en SKOD gezamenlijk wordt georganiseerd. Als selectiecriterium wordt gekeken naar de SKOD Plusklas. Als kinderen daaraan hebben deelgenomen, dan kunnen ze doorstromen naar de 8+ klas. Natuurlijk moet deze afspraak met gezond verstand worden uitgevoerd. Dat kan in de praktijk betekenen, dat leerlingen waarvan blijkt dat ze bijv. de motivatie missen om deze klas te bezoeken niet noodzakelijkerwijs door moeten stromen naar de 8+ klas. Andersom kan het voorkomen dat in leerjaar 7 pas de indicatie van hoogbegaafdheid wordt afgegeven a.d.h.v. het Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid, waardoor een leerling alsnog voor de 8+ klas in aanmerking komt. Leerkrachten, ouders en leerlingen zullen met enige regelmaat de afweging moeten maken of leerlingen op hun plaats zijn in de 8+ klas. Deelname aan de BoVo 8+ klas is immers een recht en geen plicht. De opzet is dat de geselecteerde groep leerlingen les krijgt gedurende één dagdeel per 2 weken half oktober tot juni) op het Dongemond College locatie Made.
5.5 Rapportage en communicatie In oktober is er een algemene informatieavond georganiseerd door de Plusklas coördinator voor de ouders en de leerkrachten van de Plusklasleerlingen. Daarnaast worden zij regelmatig digitaal op de hoogte gehouden van het leerstofaanbod in de Plusklas. In de laatste periode nodigt de Plusklas coördinator de ouders van de leerlingen van de Plusklas 4 t/m 7 voor een gesprek van 15 minuten over de vorderingen en het welbevinden van het kind. Aan het eind van het schooljaar krijgen alle leerlingen een certificaat uitgereikt.
12
In de leerling-bespreking hebben de leerkracht en de Plusklascoördinator contact met elkaar over de voortgang en ontwikkeling van de leerling. Ook wordt geëvalueerd of de leerling baat heeft bij de Plusklas en voortzetting hiervan zinvol is.
13
6. Vervroegd doorstromen 6.1 Vervroegd doorstromen naar groep 3 Tot vervroegd doorstromen naar groep 3 kan eventueel worden besloten, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 1.
Als een kleuter een brede ontwikkelingsvoorsprong heeft op de volgende gebieden: cognitief, motorisch, sociaal-emotioneel, en niet-cognitieve schoolse vaardigheden (zoals concentratie en zelfstandigheid).
2.
Het diagnostiseringsprotocol is uitgevoerd.
3.
Verder gelden bij kleuters dezelfde afwegingen als bij oudere leerlingen die voor vervroegde doorstroming in aanmerking komen.
6.2 vervroegd doorstromen groep 4 t/m 8 Vervroegd doorstromen houdt in dat een leerling eerder dan gebruikelijk naar een volgende groep gaat. Hierbij hanteren we de volgende criteria: 1.
Het gaat om een hoogbegaafde leerling.
2.
De didactische voorsprong van de leerling is minimaal een half jaar en op meerdere leerstofgebieden (rekenen, begrijpend lezen en spelling).
3.
De leerling heeft al gewerkt volgens de tweede leerlijn.
4.
De leerling is niet eerder vervroegd doorgestroomd.
5.
De leerling is positief over vervroegde doorstroming. Een afwijzende houding van de leerling wordt serieus meegenomen in de besluitvorming.
6.
Ouders moeten een positieve rol spelen bij het opvangen van hun kind bij deze verandering.
6.3 Besluitvorming vervroegd doorstromen Wanneer aan bovenstaande criteria voldaan wordt, worden bij het besluit om een leerling vervroegd te laten doorstromen de volgende personen betrokken: 1.
huidige groepsleerkracht(-en)
2.
eventueel toekomstige groepsleerkracht(-en)
3.
IB-er en HB-er
4.
directie
Alle argumenten voor en tegen vervroegd doorstromen worden goed afgewogen en samen met de ouders besproken. De beslissende stem ligt bij de school. Ouders kunnen geen vervroegd doorstromen eisen. Als de school vervroegd doorstromen voorstelt en de ouders dit niet willen, blijft de leerling in de huidige groep. De ouders moeten dan op de hoogte gebracht worden van eventuele consequenties van een dergelijke beslissing. Van elk gesprek wordt een verslag gemaakt. Het traject vervroegde doorstroming wordt verduidelijkt door middel van het ‘stroomschema adviestraject vervroegde doorstroming groep 1-2 en groep 3-8’ (zie bijlage). Hoewel het meest natuurlijke moment voor de realisatie van vervroegde doorstroming direct na een vakantieperiode is, hanteren we deze grens niet stringent. De beslissing wordt hierover genomen door de huidige en de toekomstige groepsleerkracht in samenspraak met de intern begeleider. 6.4 Voorbereiding vervroegd doorstromen 1.
De leerkracht zorgt ervoor dat de leerling niet met hiaten in de volgende groep komt. De leerling krijgt dus naast de gecompacte leerstof nieuwe leerstof aangeboden van de volgende groep.
14
2.
De overstap naar de nieuwe groep vindt geleidelijk plaats. Zowel de leerling, de ouders als de nieuwe leerkracht worden hierop voorbereid. De IB-er of HB-er begeleidt dit proces.
15
7.
(Hoog)begaafd maar wel moeite met leren
7.1 Signaleren van onder presterende (hoog-)begaafde leerlingen Het gedrag van een onder presterend begaafd kind kan in positieve en negatieve kenmerken verdeeld worden. Daardoor is duidelijk dat in het gedrag sprake is van contrasten. Kinderen die bij mondelinge beurten bijvoorbeeld heel veel weten, maar bij schriftelijk werk nauwelijks presteren, moeten in de gaten worden gehouden. Worden bij een kind alleen negatieve kenmerken opgemerkt, dan is er vaak wel wat aan de hand, maar is dit niet het gevolg van begaafdheid. Positieve kenmerken
Het kind begrijpt en onthoudt moeilijke informatie wel wanneer het geïnteresseerd is;
Het leest veel in zijn vrije tijd;
Er is een groot verschil tussen mondelinge beurten en schriftelijk werk: mondelinge beurten zijn veel beter;
Het kind kent veel feiten, heeft een grote algemene ontwikkeling;
Bij individueel onderwijs op maat komt de leerling wel goed uit de verf;
Het kind is creatief met een levendige verbeelding;
Thuis ontwikkelt het op eigen initiatief allerlei activiteiten, het heeft een brede belangstelling en
Het is gevoelig (empathisch)
vindt het leuk dingen te onderzoeken;
Negatieve kenmerken
Slechte cijfers op school, onvoldoendes bij een of meer hoofdvakken;
Huiswerk is niet af of slecht gemaakt;
Het kind is altijd ontevreden over zijn eigen prestaties;
Het heeft een hekel aan inprenten (automatiseren);
Nieuwe activiteiten worden vermeden (om mislukking te voorkomen);
Het kind heeft minderwaardigheidsgevoelens en is wantrouwend en/of onverschillig;
Het doet niet graag mee aan groepsactiviteiten, het heeft het gevoel dat niemand hem mag;
Het kind is vaak minder populair bij leeftijdgenoten, het heeft weinig of geen vriendjes, het zoekt
Doelen worden of te hoog gekozen (zodat falen hieraan geweten kan worden) of te laag (om
Het kind is snel afgeleid en impulsief;
Het staat onverschillig of afwijzend tegenover school;
Het wil niet geholpen worden, het verzet zich tegenover autoriteit, het wil zelfstandig zijn;
Het voelt zich hulpeloos en neemt geen verantwoordelijkheden voor de eigen daden
vriendjes onder gelijkgestemden; mislukking te voorkomen);
Bij vermoeden van onderpresteren volgen wij de procedure zoals beschreven in hoofdstuk 3 bij intern diagnostisch onderzoek. Daarnaast worden pedagogische maatregelen genomen in verband met het probleemgedrag. Daarbij kan gedacht worden aan een contract (per dag of per week), stimuleren en consequentheid. 7.3 Signaleren van faalangst bij (hoog-)begaafde leerlingen Indien bij (hoog-)begaafde leerlingen het volgende wordt waargenomen, is er wellicht sprake van faalangst:
De leerling vertoont aanpassingsgedrag.
De leerling gaat geen uitdagingen aan.
16
De leerling komt niet toe aan verrijkingsmateriaal.
De leerling kiest voor “gebaande paden”.
Bij de begeleiding van deze leerling wordt het volgende in acht genomen:
Bespreek opdrachten vooraf goed door en beloon bij een reële prestatie.
Geef duidelijk een stappenplan aan.
Bied duidelijke structuur.
Bied duidelijke werk- en leerstrategieën aan.
7.4 Signaleren van dyslexie bij (hoog-)begaafde leerlingen Indien bij (hoog-)begaafde leerlingen het volgende wordt waargenomen, is er wellicht sprake van dyslexie:
Het leesproces vordert langzamer dan mag worden verwacht.
De leerling heeft moeite met niet-klankzuivere woorden.
In groep 4 ontstaan spellingsproblemen.
De leerling heeft moeite met automatiseren.
De leerling heeft moeite met schriftelijk werk.
Bij de begeleiding van deze leerling wordt het volgende in acht genomen:
De leerling krijgt extra leeshulp.
De leerling wordt inzicht gegeven in spellingsregels (niet eindeloos oefenen).
De leerling wordt verrijking aangeboden op het gebied van: a.
Begrijpend lezen
b.
Taalbeschouwing
c.
Rekenen
d.
Zaakvakken
7.5 Signaleren van het Asperger syndroom bij (hoog-)begaafde leerlingen Indien bij (hoog-)begaafde leerlingen het volgende wordt waargenomen, is er wellicht sprake van het Asperger syndroom:
De leerling is verbaal sterk.
De leerling gebruikt hoogdravend, formeel taalgebruik.
De leerling heeft een goed taalbegrip
De leerling kan volledig opgaan in onderwerpen.
De leerling heeft een brede algemene kennis, weet veel, heeft een goed geheugen.
De leerling denkt egocentrisch.
De leerling is vaak alleen of zelfs eenzaam.
De leerling is motorisch onhandig.
De communicatieve vaardigheden van de leerling zijn zwak.
De leerling is angstig of depressief.
De leerling heeft weinig inlevingsvermogen.
De leerling heeft moeite met humor.
Bij de begeleiding van deze leerling wordt het volgende in acht genomen:
De leerling wordt structuur geboden.
De leerling leert werken aan flexibiliteit en het voorbereiden van dingen.
De leerling werkt alleen aan verrijking en werkt samen in veilige situaties.
17
De leerling leert gedragscodes herkennen, dus leert gewenst gedrag aan.
De leerling leert werk- en leer strategieën aan
18
8.
Pedagogische handelingssuggesties
Het DHH bevat een onderdeel Pedagogische handelingssuggesties. In dit onderdeel staan handelingssuggesties voor het omgaan met leerlingen met verschillende vormen van problematiek. Tevens bevat het DHH suggesties om een leerling beter te kunnen begeleiden als er op een of meerdere van de volgende aspecten zorgt blijkt: 1.
Prestatiemotivatie
2.
Onderpresteren
3.
Faalangst
4.
Perfectionisme
5.
Werk- en leersstrategieën
6.
Sociaal functioneren
7.
Zelfbeeld
8.
Vervroegde doorstroming
9.
Compacten
10. Verrijkingsonderwijs
19
9.
Voorwaarden voor een goede uitvoering van het beleid
1.
Er is een HB- contactpersoon binnen het team.
2.
Dit beleid wordt jaarlijks met het team en de MR besproken en eventueel aangepast/gewijzigd.
3.
Er wordt gewerkt met een weekschema of een logboek voor deze leerlingen.
4.
Er wordt regelmatig geëvalueerd met betrokkenen (leerkracht, leerling, ouders, IB-er) met gebruikmaking van het evaluatieformulier uit het DHH.
5.
Er is een bovenschools Plusklas/ HB coördinator aanwezig
20
10. Bijlagen -
Stroomschema Module 1 signalering
-
Stroomschema Module 2 Volledig diagnostisch onderzoek
-
Stroomschema adviesprocedure vervroegde doorstroming groep 1-2
-
Stroomschema adviesprocedure vervroegde doorstroming groep 3-8
Geraadpleegde bronnen: Drent, Sylvia & Gerven Eleonoor van (2002 ),Professioneel omgaan met hoogbegaafde leerlingen in het basisonderwijs. Drent, Sylvia & Gerven Eleonoor van (2013),Digitaal handelingsprotocol hoogbegaafdheid; 'Ruimte', een uitgave van Pharos ter gelegenheid van de NOT 1999 www.hoogbegaafdheid.SLO.nl
Thea van Beek, lid stuurgroep HB Lieke Lotstra, coördinator Plusklas SKOD
Terheijden / Prinsenbeek februari 2015
21