RIS181477a_10-NOV-2011
RIS 181477
Stand van zaken in de Gemeente Den Haag.
Invoering van Centrum voor Jeugd en Gezin in Den Haag Feitenrapport
Colofon Rekenkamer Den Haag Leden - de heer Peter Jongmans, voorzitter - mevrouw Ing Yoe Tan, collegelid en lid rapporteur voor dit onderzoek - de heer Pieter Welp, collegelid Aan dit onderzoek hebben meegewerkt - Mirjam Swarte, secretaris rekenkamer - Nils Nijdam, onderzoeker rekenkamer - Marlies Burm, projectleider Algemene Rekenkamer Contactgegevens: Rekenkamer Den Haag Postbus 19157 2500 CD Den Haag Telefoon 070 - 353 20 48 www.rekenkamerdenhaag.nl Bezoekadres: Stadhuis Spui 70 2511 BT Den Haag Datum 13 oktober 2011 Ontwerp omslag
Copyright De informatie, inclusief beeldmerken, logo’s en fotomateriaal zijn wettelijk beschermd. Niets uit de teksten of grafische voorstellingen uit het onderzoek Luchtkwaliteit van Rekenkamer Den Haag mag zonder schriftelijke toestemming van Rekenkamer Den Haag worden verspreid en/ of verveelvoudigd. Gebruik van de informatie voor persoonlijke doeleinden is toegestaan. Citeren is alleen toegestaan met bronvermelding.
1
Inhoudsopgave Inhoudsopgave Samenvatting Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Achtergrond 1.2 Aanleiding onderzoek 1.3 Doel- en probleemstelling 1.4 Leeswijzer Hoofdstuk 2 Jeugd en jeugdbeleid in Den Haag 2.1 Jeugd in Den Haag 2.2 Jeugdbeleid in Den Haag 2.3 Samenvatting Hoofdstuk 3 Rol en functie van het CJG 3.1 Inleiding 3.2 Beleidsvoorbereiding en ambities 3.3 Aanbod, functies en taken in het CJG 3.4 Gemeentelijke regie op de CJG-vorming 3.5 Conclusie Hoofdstuk 4 Financiering van het CJG 4.1 Inleiding 4.2 Uitgangspunten bij financiering en verantwoording 4.3 Financiering CJG: beschikbaarheid en inzet middelen 4.4 Verantwoording 4.5 Knel- en verbeterpunten inzake financiering 4.6 Controle Hoofdstuk 5 Samenwerking en prestaties 5.1 Inleiding 5.2 Samenwerking binnen het CJG 5.3 Wat levert de samenwerking op 5.4 Knel- en verbeterpunten inzake doelbereiking 5.5 Conclusie Bijlage 1 Onderzoeksvragen Bijlage 2 Verantwoordelijkheden en regie in het jeugdbeleid Bijlage 3 Begrippen Bijlage 4 Onderzoeksaanpak en normenkader
2 3 5 5 5 6 7 8 8 9 10 11 11 11 13 16 19 21 21 21 22 24 25 25 26 26 26 30 31 34 35 36 38 39
2
Samenvatting Alle Nederlandse gemeenten moeten eind 2011 een CJG hebben. Een CJG moet de bestaande opvoed- en opgroeiondersteuning verbinden, verbeteren en versterken. In Den Haag biedt een CJG in elk stadsdeel laagdrempelig opvoed- en opgroeiondersteuning aan ouders, kinderen, jongeren tot 23 jaar en professionals. De rekenkamer wil met dit onderzoek bijdragen aan de doeltreffendheid van het lokale jeugdbeleid en de gemeenteraad inzicht bieden in de mate waarin de CJG’s voldoen aan landelijke én gemeentelijke beleidsambities. Invoering CJG´s op schema en conform beleidsambities De gemeente heeft de invoering van CJG’s proactief opgepakt. De gemeente verwacht dat eind 2011 bijna alle tien CJG’s gerealiseerd zijn. Juni 2011 zijn er acht CJG-locaties gerealiseerd. In de acht gerealiseerde CJG-locaties worden de functies uit het ‘Basismodel CJG’ aangeboden. Dat wil zeggen dat: - de Jeugdgezondheidszorg een centrale functie heeft in het CJG; - vijf WMO functies een centrale rol hebben in het CJG (informatie en advies, signalering, toeleiding naar hulp, licht pedagogische hulp en coördinatie van zorg); en - vanuit het CJG afstemming plaatsvindt met Bureau Jeugdzorg (opgenomen in het CJG) en het onderwijs (met name via de ZorgAdviesTeams). Het CJG-beleid is onderdeel van het gemeentelijk jeugdbeleid. De beleidsambities voor de CJG’s zijn vastgelegd in de ‘Beleidsnotitie Centrum Jeugd & Gezin Den Haag’ en in het ‘Convenant Sluitende zorgstructuur’. Deze ambities komen overeen met de landelijke ambities. De maatschappelijke doelstellingen van de CJG’s en van de beoogde zorgcoördinatie zijn (nog) niet toetsbaar geformuleerd. Regierol in ontwikkeling De gemeente heeft een CJG-projectleider aangesteld en levert vijf CJG-coördinatoren die verantwoordelijk zijn voor de gang van zaken in de CJG-locaties. Onder regie van de gemeente zijn in het ‘Convenant Sluitende zorgstructuur’ afspraken gemaakt tussen samenwerkingspartners uit de jeugdketen. Zo is onder meer afgesproken wat moet gebeuren als de zorg rondom een kind of gezin dreigt te stagneren. Hiervoor heeft de gemeente twee jeugdregisseurs aangesteld. De gemeente vindt dat de minister voor Jeugd en Gezin de regierol van de gemeente op het tot stand brengen van een lokale jeugdketen onvoldoende richtinggevend heeft omschreven. Financiering van het CJG Den Haag steekt in 2011 circa 22 miljoen euro in de CJG’s. Hiervan komt 13,6 miljoen euro uit de Brede doeluitkering Rijk, 0,8 miljoen euro uit provinciale middelen en 6,6 miljoen euro uit eigen middelen. De verantwoording aan de raad over de besteding van CJG-middelen is door de programma-indeling van de jaarrekening vooralsnog niet transparant. Sinds 2011 maakt de gemeente een apart overzicht van de inzet van structurele middelen voor de CJG’s. Knelpunten functioneren en effectiviteit CJG´s In de interviews zijn de volgende knelpunten en aandachtspunten/ risico’s inzake het functioneren en de effectiviteit van CJG’s aan de orde gesteld: - Bereik van allochtone bevolkingsgroep en bevolkingsgroep met laag economische status. - Spanning tussen profilering als laagdrempelig inlooppunt enerzijds en vroegtijdig signaleren anderzijds. - Ontbreken van overkoepelend registratiesysteem in de CJG’s. - Functioneren van de RVI (niet alle relevante partijen zijn aangesloten en discussie over melden) - Nog beperkte contacten met de (eerstelijns) gezondheidszorg. - Nog uit te bouwen aansluiting met Veiligheidsketen en Den Haag op Maat - Ingewikkelde aansturing binnen het netwerk - Verwachte wachtlijsten als gevolg van groeiend beroep op lokaal zorgaanbod.
3
Nog geen informatie over behaalde resultaten De gemeente heeft nog geen gegevens over de resultaten van de CJG’s. De gemeente is bezig met de monitoring van de voortgang (van o.a. de ‘Proeftuin CJG’) maar daarvan zijn nog geen uitkomsten bekend. De gemeente hanteert de door het Rijk vastgestelde ‘Basisset prestatie-indicatoren CJG’ niet, omdat zij deze niet adequaat vindt. Een betere basisset wordt eind 2011 verwacht.
4
1. Inleiding 1.1 Achtergrond Deze nota beschrijft de bevindingen die de Rekenkamer Den Haag (verder rekenkamer) heeft gedaan bij de uitvoering van het onderzoek naar de invoering van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) in de gemeente. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode maart tot en met juni 2011. Het onderzoek past binnen het thema jeugd en onderwijs, dat de rekenkamer heeft opgenomen in haar Onderzoeksprogramma 2011 (vastgesteld op 26 oktober 2010). Alle gemeenten in Nederland moeten eind 2011 een CJG hebben. Een CJG is een netwerk waar laagdrempelig opvoed- en opgroeiondersteuning wordt aangeboden aan ouders, kinderen, jongeren tot 23 jaar en professionals, met een fysieke plek in de wijk. Een CJG heeft als taak de bestaande opvoed- en opgroeiondersteuning te verbinden, te verbeteren en te versterken (zie kader). In het Beleidsprogramma Alle 1 kansen voor alle kinderen van de voormalig minister voor Jeugd en Gezin en bij (voorgestane) wet- en 2 regelgeving inzake het CJG worden drie ambities voor het CJG geformuleerd: • laagdrempelig inlooppunt voor opvoed- en opgroeiondersteuning; • vroegtijdig problemen signaleren, bereiken van risicogroepen; • snel, goed en gecoördineerd advies en hulp bieden (één gezin, één plan).
CJG Profiel (uit: Factsheet Programmaministerie voor Jeugd en Gezin, 2007) • bundelt lokale functies en taken op gezondheid, opgroeien en opvoeden, • is een fysiek en laagdrempelig inlooppunt, • is in elke gemeente/ wijk te vinden onder dezelfde naam, • heeft een positieve uitstraling gericht op preventie en signalering, • biedt echt advies en lichte hulp, • coördineert/ schakelt met alle mogelijke voorzieningen op jeugdbeleid, gezondheidszorg en jeugdzorg, • zou mogelijkerwijs, indien nodig, bemoeizorg kunnen arrangeren, • is van en voor een doelgroep van kinderen en jongeren van -9 maanden tot 23 jaar oud en hun ouders, • is voor alle culturen even laagdrempelig, • is tevens vraagbaak voor professionals, • streeft naar uniforme signalering, en • maakt gebruikt van de Verwijsindex en het Elektronisch Kinddossier.
1.2 Aanleiding onderzoek 1.2.1 Maatschappelijke en financiële belang Ieder kind moet de kans krijgen gezond en veilig op te groeien, zijn talenten te ontwikkelen en plezier te 3 hebben en zich goed voor te bereiden op zijn toekomst. In het Bestuursakkoord Samen aan de slag van 7 juni 2007 hebben de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Rijk afgesproken dat opvoeden opgroeiondersteuning voor ouders en kinderen tot 23 jaar vanzelfsprekend wordt, eenvoudig te bereiken en voldoende voorhanden is. Het CJG is een middel om dit doel te bereiken. Zo kan worden voorkomen dat een kleine opvoedvraag verwordt tot een grote zorgvraag, waardoor een beroep op de geïndiceerde (duurdere) jeugdzorg noodzakelijk wordt.
1 Programma voor Jeugd en Gezin 2007-2011 Alle kansen voor alle kinderen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 31 001, nr. 5. 2 In een brief van 16 november 2007 aan de Colleges van B&W (DJB/APJB-2820163) heeft de minister voor Jeugd en Gezin aangegeven dat de Centra voor Jeugd en Gezin wettelijk verankerd gaan worden in de Wet op de jeugdzorg. Bij de val van het kabinet Balkenende IV werd de beoogde wijziging van de Wet op de jeugdzorg controversieel verklaard en is om die reden nog niet formeel gerealiseerd. 3 Programma voor Jeugd en Gezin 2007-2011 Alle kansen voor alle kinderen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 31 001, nr. 5.
5
In het Bestuursakkoord is afgesproken dat elke gemeente eind 2011 minimaal één laagdrempelig fysiek inlooppunt gerealiseerd moet hebben waar ouders en kinderen terecht kunnen met hun vragen. Het eerste CJG in Den Haag (CJG Laak) is in juni 2008 geopend. Op dit moment (juni 2011) zijn er in de gemeente acht inlooppunten geopend. Uiteindelijk zal de gemeente Den Haag tien inlooppunten kennen. Gemeenten krijgen voor de invoering van het CJG in de jaren 2008-2011 een bijdrage van het Rijk. Deze bijdrage wordt ter beschikking gesteld in de vorm van een Brede Doel Uitkering (BDU) Jeugd en Gezin, die tevens een aantal geldstromen bundelt die eerder afzonderlijk aan gemeenten ter beschikking werden gesteld (zie hoofdstuk 4). Voor Den Haag bedraagt de BDU in 2011 13,6 miljoen euro. 1.2.2 Risico’s voor de doeltreffendheid Onderzoeken in gemeenten waar al enige tijd een CJG functioneert, laten zien dat de doeltreffendheid van het CJG wordt bedreigd door verschillende knelpunten van algemene aard, die zich in vrijwel alle gemeenten voordeden. Institutionele barrières en financiële schotten blijken bijvoorbeeld moeilijk te doorbreken en er is onduidelijkheid over wat moet worden verstaan onder een CJG en wat/ wie er wel/ niet 456 toe hoort. Samenwerking blijkt nog maar beperkt en voornamelijk op papier plaats te vinden. Naast deze knelpunten van algemene aard kunnen zich knelpunten en verbeterpunten voordoen die specifiek zijn voor de lokale situatie. Door deze vroegtijdig te signaleren en op te lossen wordt bevorderd dat het CJG spoedig de beoogde resultaten kan gaan opleveren. Dit onderzoek naar de vorming van de CJG’s in Den Haag is uitgevoerd als pilot voor een gezamenlijk onderzoek in meerdere gemeenten van gemeentelijke rekenkamers en de Algemene Rekenkamer (zie kader). Door dit onderzoek in meer gemeenten op dezelfde wijze uit te voeren wordt onderlinge spiegeling mogelijk en kunnen good practices worden uitgewisseld.
Gezamenlijk onderzoek van gemeentelijke rekenkamers en Algemene Rekenkamer De invoering van CJG’s is een thema waarvoor onderzoek op onderscheiden bestuurslagen meerwaarde oplevert ten opzichte van onderzoek binnen één bestuurslaag. Deze meerwaarde heeft zijn basis in het feit dat de lokale rekenkamer(commissie)s en de Algemene Rekenkamer bevoegdheden op verschillende terreinen hebben en gezamenlijk een completer en onderling afgestemd beeld kunnen samenstellen. De lokale rekenkamer(commissie) brengt met dit onderzoek de gemeenteraad op de hoogte van de stand van zaken rond het ‘eigen’ CJG; daarmee kan de gemeenteraad zo nodig tijdig bijsturen in de gewenste richting. Als zaken niet op gemeentelijk niveau opgelost kunnen worden, is de Algemene Rekenkamer de aangewezen instantie om de verantwoordelijke bewindsperso(o)n(en)) op haar/ hun verantwoordelijkheid te wijzen. Door het onderzoek in meerdere gemeenten op dezelfde wijze uit te voeren wordt bovendien onderlinge spiegeling (benchmarking) op de gemeenschappelijke aspecten mogelijk en kunnen good practices worden uitgewisseld. Zo worden conclusies versterkt en profiteren lokale rekenkamer(commissie)s optimaal van bevindingen in andere gemeenten.
4 De CJG-vorming begin 2010; een doorkijk bij tien gemeenten. Regioplan, april 2010. 5 Digitaal geschakeld; inventarisatie van de informatievoorziening binnen de Centra voor Jeugd en gezin. Alares, 2009. 6 Bijlage bij een brief van 19 mei 2010 van de minister voor Jeugd en Gezin over de voortgang van projecten Samen werken voor de jeugd. Dit onderzoek werd uitgevoerd bij de zeven grootste gemeenten, in het kader van het traject Opvoeden in de Buurt.
6
1.3 Doel- en probleemstelling De Rekenkamer Den Haag wil met dit onderzoek bijdragen aan de doeltreffendheid van het lokale jeugdbeleid. 7 In de eerste plaats kan de gemeenteraad zich mede met dit onderzoek een oordeel vormen of de CJG’s 8 voldoen aan landelijke én gemeentelijke beleidsambities en aan wet- en regelgeving. In de tweede plaats verwacht de rekenkamer verbetersuggesties voor de effectiviteit van het CJG te kunnen aandragen. De probleemstelling van het onderzoek luidt: Ligt de vorming van de CJG’s in Den Haag op koers (zowel in tijd als in kwaliteit) en dragen de CJG’s als middel bij aan de opvoed- en opgroeiondersteuning voor ouders en kinderen tot 23 jaar en aan de coördinatie van zorg (één gezin, één plan)? De onderzoeksvragen, normen en onderzoeksopzet voor het onderzoek zijn opgenomen in bijlagen (1, 2 en 4).
Doel en probleemstelling van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer Het onderzoek moet ook leereffecten voor de staatssecretaris van VWS opleveren die kunnen bijdragen aan de doeltreffendheid van het Beleidsprogramma Alle kansen voor alle kinderen. De Algemene Rekenkamer brengt hierover separaat een eigen onderzoeksrapport uit. De probleemstelling van de Algemene Rekenkamer luidt: Hoe staat het met de invoering van CJG’s en vindt er (in de onderzochte gemeenten) echt samenwerking en integratie van hulpverlening plaats? Zijn uit ervaringen in de gemeenten verbeterpunten af te leiden die de inzet van de staatssecretaris van VWS vragen?
1.4 Leeswijzer In hoofdstuk 2 van deze nota van bevindingen schetst de rekenkamer het maatschappelijk probleem in de gemeente Den Haag, waar het CJG als één van de instrumenten in het jeugdbeleid een antwoord op moet geven. Dat gebeurt aan de hand van twee inventariserende onderzoeksvragen: Hoe is het gesteld met de jeugd in Den Haag en welke doelstellingen en prioriteiten heeft de gemeente in het jeugdbeleid? Hoofdstuk 3 bevat de bevindingen van de rekenkamer over de vraag: wat moet het CJG Den Haag opleveren en wat gaat de gemeente daarvoor doen? Dat resulteert in bevindingen over: (1) de kwaliteit van de beleidsvoorbereiding CJG, (2) het voldoen aan de eisen uit het basismodel CJG en (3) de invulling van de regierol door de gemeente. In hoofdstuk 4 komt aan de orde de vraag: wat kost een CJG en hoe is de financiering geregeld? Dit hoofdstuk resulteert in uitspraken over (1) de ordelijke en controleerbare besteding van de Brede Doeluitkering, en (2) de mate waarin de gemeente gevolg heeft gegeven aan de oproep om ook zelf te investeren in het CJG en de lokale jeugdketen. Hoofdstuk 5 tot slot gaat in op de vraag: wie werken samen in het CJG en wat levert deze samenwerking op? Hier komen de ervaren knel- en verbeterpunten in de samenwerking aan de orde. Aangezien de Gemeente Den Haag meerdere CJG-vestigingen kent, wordt verder in dit feitenrapport gesproken over ‘de CJG’s’, tenzij het ook over één specifieke CJG-vestiging gaat of over het CJG als concept.
7 Waar gesproken wordt over het CJG bedoelt de rekenkamer niet alleen het CJG als zijnde een gebouw / inlooppunt, maar ook het virtuele CJG en alle professionals die werken aan of in het CJG of op andere locaties. ‘Het CJG’ kan ook meer dan één vestiging of locatie betreffen. 8 De gemeente maakt ook een eigen interne evaluatie die naar verwachting eind oktober 2011 klaar zal zijn.
7
2
Jeugd en jeugdbeleid in Den Haag
2.1 Jeugd in Den Haag Jongeren van 0 tot 26 jaar maken bijna een derde uit van de totale bevolking in Den Haag. Den Haag kent ruim 56.000 gezinnen met tenminste één kind van 18 jaar of jonger (januari 2009). Den Haag staat – als het gaat om het welzijn van kinderen – samen met de andere grote gemeenten onderaan in de rangorde van 9 gemeenten. Uit figuur 1 blijkt dat - in vergelijking met de gehele provincie Zuid Holland en met rest van het land relatief veel Haagse jongeren opgroeien in gezinnen met lage sociaal economische positie en/of in achterstandswijken. Ook de gezinsproblematiek is relatief groot; dat blijkt uit het aantal kinderen in de Jeugdzorg en het aantal meldingen van kindermishandeling. Wel is het aantal kinderen in de jeugdzorg van 2007 op 2008 in Den Haag gedaald10, terwijl in diezelfde periode landelijk een stijgende lijn zichtbaar was (Kinderen in Tel). Het aantal gezinnen met opvoedingsproblemen is in de periode 2006-2008 toegenomen (Staat van de Jeugd, 2009). Het aantal achterstandsleerlingen, voortijdig schoolverlaters en werkloze jongeren respectievelijk lager opgeleide jongeren met matige/ slechte arbeidsmarktperspectieven is in de periode van 2006-2008 toegenomen (Staat van de Jeugd, 2009) en ligt in 2010 hoger dan het landelijk gemiddelde (figuur 1). Het aantal hinderlijke, overlastgevende of criminele jeugdgroepen was in 2008 lager dan in 2007 (Staat van de Jeugd, 2009). Het aantal jongeren met een criminele carrière is redelijk stabiel (Staat van de Jeugd, 2009), maar ligt duidelijk hoger dan het landelijk gemiddelde, afgemeten aan het percentage jongeren dat voor de rechter komt (figuur 1).
9 Signaal, uitgave onderzoek en integrale vraagstukken, nr. 22, jaargang 2010. Digitale uitgave van de gemeente Den Haag, Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn. Deze conclusie wordt getrokken op basis van de publicatie Kinderen in tel Databoek 2010. In dit Databoek, een uitgave van het Verwey-Jonker Instituut, staan gegevens over hoe gemeenten scoren op 12 indicatoren voor welzijn van kinderen. 10 Op de indicator kinderen in de jeugdzorg zijn de cijfers van 2008 de meest recent beschikbare.
8
Figuur 1 Jeugd in Den Haag, vergeleken met Zuid Holland en Nederland Uit: Kinderen in Tel (Verwey‐Jonker Instituur, 2010)
Tienermoeders Kinderen in uitkeringsgezin Kinderen in achterstaandswijken Met delict voor rechter Werkloze jongeren
Nederland
Voortijdig schoolverlaters
Zuid Holland Den Haag
Achterstandsleerlingen Meldingen kindermishandeling Kinderen in Jeugdzorg Kindersterfte Zuigelingensterfte 0
5
10
15
20
25
30
35
40
Legenda bij figuur 1 Tienermoeders (per 100 15-19-jarige meisjes) Kinderen in uitkeringsgezin (per 100 0-17-jarigen) Kinderen in achterstandswijken (per 100 0-17-jarigen) Met delict voor rechter (per 100 12-21-jarigen) Werkloze jongeren (per 100 16-22-jarigen) Voortijdig schoolverlaters (per 100 4-12-jarigen) Achterstandsleerlingen (per 100 leerlingen in VO en MBO) Melding kindermishandeling (per 100 0-17-jarigen) Kinderen in Jeugdzorg (per 100 0-17- jarigen) Kindersterfte (per 100.000 kinderen van 1-15)11 Zuigelingensterfte (per 1000 levend geboren kinderen van 0-112)
2.2 Jeugdbeleid in Den Haag Een nieuwe beleidsnota is in de maak, het ‘concept Programma Jeugd en Gezin 2011-2014’ is in juni 2011 aan de gemeenteraad gestuurd en wordt naar verwachting in november 2011 in de raadscommissie Samenleving behandeld. De gemeente Den Haag heeft in 2006 haar doelstellingen voor het jeugdbeleid 13 neergelegd in het Actieprogramma Jeugd 2007-2010 (vastgesteld op 2 november 2006). De ambities voor het jeugdbeleid zijn verdeeld over vijf domeinen.
11 Het gaat om het aantal kinderen in de leeftijd van 1 tot en met 14 jaar dat sterft ongeacht de oorzaak. Omdat het absolute aantal kinderen in die leeftijd dat sterft in Nederland zeer gering is wordt dit cijfer per 100.000 kinderen in die leeftijd weergegeven. Omdat elk sterfgeval zwaar telt in deze indicator wordt het gemeentelijke cijfer als vijfjaarsgemiddelde weergegeven. 12 ‘Zuigelingensterfte’ zoals hier gedefinieerd heeft slechts beperkte overlap met het begrip ‘Perinatale sterfte’ (foetale en neonatale sterfte), de overlap betreft sterfte in de eerste 4 weken na geboorte. Sterfte voor de geboorte maakt geen deel uit van Kinderen in Tel. 13 Actieprogramma Jeugd 2007-2010, 28 september 2006 (RIS 140614).
9
1. Opvoeding en bescherming De ambitie is om problemen met opvoeden en opgroeien te voorkomen en tegen te gaan. De gemeente wil de zorg en ondersteuning voor ouders en kinderen optimaliseren, en in 2010 ten opzichte van 2005 20% meer opvoedcursussen aanbieden en 20% stijging realiseren van het aantal gezinnen dat ondersteuning krijgt. Met partners in het jeugdbeleid zullen afspraken worden gemaakt over registratie, signalering, melding en coördinatie, opdat geen jongeren met problemen buiten beeld zijn van hulpverlening. 2. Jeugd en gezondheid De ambitie is dat kinderen en jongeren in de stad een maximale kans krijgen op gezonde ontwikkeling. Daarbij zal specifieke aandacht zijn voor jongeren met opvoedproblemen en onveilige gezinssituaties en voor leefstijlgerelateerde problemen. De Jeugdgezondheidszorg (JGZ) is een gemeentelijk instrument voor bewaken, beschermen en bevorderen van de gezondheid van jongeren. De gemeente wil het bereik van de JGZ bij 0-4-jarigen handhaven op 95-100%; het bereik van de JGZ bij 4-19-jarigen moet oplopen tot 90% in 2008. 3. Iedereen binnen boord Voor kinderen die ondanks inspanning toch buiten de boot (dreigen te) vallen moet een vangnet zijn. Door het bieden van perspectief op scholing en werk voor individuele risicojongeren en door begeleiding moet worden voorkomen dat jongeren met meervoudige problemen verder afglijden of uitvallen. Gezinnen met meervoudige problemen die niet bereid zijn op vrijwillige basis hulpverlening te accepteren wil de gemeente door middel van een intensieve en gecoördineerde aanpak bereiken, begeleiden en perspectief bieden. De gemeente wil – door een integrale aanpak op stadsdeelniveau – jaarlijks minimaal tien overlastgevende en criminele jongerengroepen benaderen en daarmee 600 jongeren bereiken. 4. Iedereen aan de slag op school of baan De ambitie is om voortijdig schoolverlaten terug te dringen en de arbeidsmarktkansen van jongeren na opleiding te versterken. Het streven is dat iedere jongere onder 27 jaar onderwijs volgt of een baan heeft. In het schooljaar 2005-2006 moet het percentage schoolverzuim minder zijn dan 10%, en eind 2009 moet het aantal herplaatste vroegtijdig schoolverlaters 50% hoger zijn dan in 2005. 5. Jeugd in stad; vrije tijd en leefomgeving Den Haag moet prettig zijn voor kinderen om op te groeien en de gemeente probeert jongeren te stimuleren om actief deel uit te maken van de stad. De gemeente wil een voor kinderen, jongeren en ouders aantrekkelijke sociale en fysieke leefomgeving realiseren, vooral in achterstandswijken en wijken waar meeste jongeren opgroeien. De laatste voortgangsrapportage over het Actieprogramma Jeugd 2007-2010 van de wethouder Jeugd, Welzijn en Sport (van 9 februari 2010) wil inzichtelijk maken in hoeverre geformuleerde actiepunten aan 14 het einde van de Collegeperiode zijn gerealiseerd. De conclusie is dat veel bereikt is en dat het zaak is verder te gaan bouwen op bereikte resultaten. De wethouder vraagt hierbij speciale aandacht voor het voorkomen van problemen rond opvoeden, opgroeien en (geestelijke) gezondheid en spreekt zich uit als voorstander om de verantwoordelijkheid voor de keten van de jeugdzorg in zijn geheel (geïndiceerd en nietgeïndiceerd) bij de gemeente te leggen. Verder wijst hij erop dat in de nieuwe collegeperiode bezuinigd moet worden omdat het Rijk vanaf 2011 verschillende geldstromen terugtrekt.
14 Aangeboden door de wethouder van Onderwijs, Jeugdzaken en Sport aan de raadscommissie Jeugd en Burgerschap als bijlage bij brief (RIS 170508): Voortgang Jeugdbeleid 2009.
10
Inmiddels heeft de Gemeente Den Haag een nieuw Actieprogramma Jeugd en Gezin in de maak, dat naar verwachting nog voor de zomer naar de Raad wordt gestuurd. Het nieuwe actieprogramma bouwt voort op de ontwikkeling van de CJG’s van de afgelopen jaren, maar zal – naar verwachting van de betrokken ambtenaren - meer nadruk leggen op de eigen kracht van de jeugdige zelf en mensen uit zijn of haar directe leefomgeving. 2.3 Samenvatting Jongeren (0-26) maken bijna een derde uit van de totale bevolking in Den Haag. Den Haag staat – als het gaat om het welzijn van kinderen – samen met de andere grote gemeenten onderaan in de rangorde van gemeenten. Haagse kinderen groeien vaker dan hun leeftijdsgenoten elders op in achterstandswijken, in gezinnen met lage sociaal economische positie en in een gezin met opvoedproblemen. Den Haag kent relatief veel achterstandsleerlingen, voortijdig schoolverlaters en werkloze jongeren met matig / slecht arbeidsmarktperspectief. De ambities van de gemeente liggen vast in het Actieprogramma Jeugd 2007-2010. Voor dit onderzoek zijn de volgende ambities relevant: • De gemeente wil problemen met opvoeden en opgroeien voorkomen en tegengaan. Over registratie, signalering, melding en coördinatie worden afspraken met partners gemaakt, opdat geen jongeren met problemen buiten beeld zijn van hulpverlening. • Kinderen en jongeren in de stad moeten een maximale kans krijgen op gezonde ontwikkeling. Daarbij zal onder meer specifieke aandacht zijn voor jongeren met opvoedproblemen en onveilige gezinssituaties. • Voor kinderen die ondanks inspanning toch buiten de boot (dreigen te) vallen, moet een vangnet zijn. Daarbij is specifieke aandacht voor individuele risicojongeren en gezinnen met meervoudige problemen. In een nieuw Actieprogramma Jeugd en Gezin, dat in de maak is, wil de gemeente voortbouwen op de bereikte resultaten (onder meer in de CJG’s), met dien verstande dat meer nadruk zal komen te liggen op de eigen kracht van de jeugdige zelf en mensen uit zijn of haar directe leefomgeving
11
3
Rol en functie van het CJG
3.1 Inleiding In dit hoofdstuk gaat de rekenkamer na wat de CJG’s in Den Haag moeten opleveren en op welke wijze de Gemeente Den Haag de regie voert op de vorming van de CJG’s. Hiermee wordt antwoord gegeven op de 15 tweede onderzoeksvraag (zie bijlage 1). In § 3.2 komt de beleidsvoorbereiding aan de orde. De rekenkamer brengt hier in beeld wat de Gemeente Den Haag met de CJG’s beoogt (ambities), hoe deze ambities passen binnen het bredere jeugdbeleid van de gemeente en of deze ambities aansluiten bij het Beleidsprogramma van het Rijk Alle kansen voor alle kinderen en bij de (voorgestane) wet- en regelgeving. Ook komt aan de orde of de ambities van de gemeente toetsbaar (SMART-C) zijn geformuleerd. In § 3.3 onderzoekt de rekenkamer of het (beoogde) aanbod aan voorzieningen en activiteiten van de CJG’s aansluit bij het ‘Basismodel CJG’ dat van rijkswege is geformuleerd. In § 3.4 beschrijft de rekenkamer de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan haar regierol inzake het organiseren van de CJG’s. De bevindingen resulteren in § 3.5 in oordelen over de kwaliteit van de beleidsvoorbereiding, het voldoen aan de eisen uit het ‘Basismodel CJG’ en de invulling van de regierol door de gemeente.
3.2 Beleidsvoorbereiding en ambities 3.2.1 Tijdslijn beleidsvoorbereiding 16 Den Haag heeft – als één van zeven gemeenten- deelgenomen aan een pilot project Opvoeden in de buurt. Deze gemeenten die op basis van statistieken voor de grootste opgave stonden bij het verlenen van hulp aan risicogezinnen met jonge kinderen, kregen voor 2006, 2007 en 2008 van het Rijk extra middelen voor hulp aan deze gezinnen (voor Den Haag 5,7 miljoen euro). Ten tijde van de bestuurlijke afspraak over het pilot project Opvoeden in de buurt was het Haagse Actieprogramma Jeugd 2007-2010 in een vergevorderd 17 stadium. Bij de voorbereiding van het Actieprogramma heeft de gemeente een ‘startfoto’ gemaakt. De situatie van de jeugd in Den Haag is in kaart gebracht en de gemeente heeft zich een beeld gevormd van het bestaande aanbod aan voorzieningen en de behaalde resultaten in de jeugdzorg. De startfoto geeft geen inzicht in de behoeften en wensen van de doelgroepen zelf: kinderen, ouders en professionals die met hen werken. De gemeente geeft aan dat bij de voorbereiding en uitvoering van het Actieprogramma Jeugd met jongeren contact is geweest (debatten, overleg met jongerenambassadeurs) en een uitgebreide consultatie heeft plaatsgevonden met uitvoerende partijen. Acties in het Haagse Actieprogramma zijn onder andere het ‘Oprichten van een dekkend netwerk van 18 Centra voor Jeugd en Gezin’, het ‘Realiseren van een gevarieerd aanbod gezinsgerichte vormen van advies, begeleiding en ondersteuning bij opvoeding’ en ‘Een sluitende zorgstructuur 0-23 jaar’. De Centra voor Jeugd en Gezin nemen ook een centrale plaats in op 14 september 2007 verschenen Programma Alle kansen voor alle kinderen van de minister voor Jeugd en Gezin. In Den Haag zijn de plannen nader uitgewerkt in de Samenwerkingsovereenkomst ‘Haagse Centra voor Jeugd en Gezin’ (ondertekend door de gemeente en de samenwerkingspartners op 19 april 2007) en de Beleidsnotitie Centrum Jeugd & Gezin Den 19 Haag (11 januari 2008).
15 Dit hoofdstuk gaat over de opzet en het bestaan van het CJG in Den Haag, het functioneren en de werking komen aan de orde in hoofdstuk 5. 16 Bestuurlijke afspraak met de staatssecretaris van VWS d.d. 30 oktober 2006. De betrokken gemeenten zijn Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Almere, Eindhoven en Tilburg. 17 Actieprogramma Jeugd 2007-2010, 28 september 2006 (RIS 140614). Vastgesteld door de raad op 2 november 2006. 18 De gemeente wilde daarmee vervolg geven aan een aanbeveling in het kader van de Haagse Operatie Jong om verschillende vormen van opvoedondersteuning en advies samen te brengen in herkenbare Centra voor Jeugd en Gezin. 19 Brief van de wethouder van Onderwijs, Jeugdzaken en Sport aan de Commissie Jeugd en Burgerschap (RIS 151597).
12
20
Op 16 november 2007 heeft de minister voor Jeugd en Gezin in een brief aan de Colleges van B&W aangegeven dat gemeenten de regierol moeten vervullen in de lokale jeugdketen, om te komen tot sluitende afspraken tussen partijen uit de jeugdketen en zorgcoördinatie in de zin van ’één gezin, één plan’. In december 2009 is in Den Haag het Convenant Sluitende Zorgstructuur Jeugd afgesloten waarin met partijen uit de lokale jeugdketen afspraken zijn gemaakt over de zorgstructuur voor jeugdigen en gezinnen. Het Convenant bouwt voort op eerdere afspraken over zorgcoördinatie en escalatie tussen de gemeente, Bureau Jeugdzorg Haaglanden en Stadsgewest Haaglanden (Bestuurlijke afspraken in het kader van Opvoeden in de buurt; 28 april 2008). In figuur 2 wordt de ontwikkeling van het beleid in Den Haag in de tijd weergegeven, in relatie tot het rijksbeleid. Figuur 2 Tijdsbalk rijksbeleid en gemeentelijk beleid CJG Programma Alle kansen voor kinderen Bestuurlijke afspraak pilotproject Opvoeden in de buurt (G4, Almere, Eindhoven, Tilburg)
Brief wettelijke verankering CJG en regierol gemeente
Tijdelijke regeling CJG (Brede Doeluitkering 2008-2011)
Bestuursakkoo rd Samen aan de slag
Alle gemeenten een CJG (beoogd) Voorstel Wijziging Wet op de jeugdzorg naar parlement
RIJK
2005
2007
2006
2008
2009
2010
2011
DEN HAAG
Afronding Haagse Operatie Jong
Bestuurlijke afspraken Opvoeden in de Buurt
Aankondiging deelname pilotproject Opvoeden in de buurt
Samenwerkingsovereenkomst Haagse CJG’s
Actieprogramma jeugd 2007-2010)
Opening eerste CJG Stadsdeel Laak
Laatste voortgangsrapportage Actieprogramma Jeugd 20072010
Convenant Sluitende zorgstructuur (één gezin, één plan)
Beleidsnotitie Centrum voor Jeugd en Gezin Den Haag
Ambities De doelgroepen die Den Haag met de CJG’s beoogt te bereiken zijn –aansluitend op het rijksbeleidjongeren tot 23 jaar en de gezinnen waarin zij opgroeien (Beleidsnotitie, pagina 8), en professionals betrokken bij opvoeden en opgroeien (Samenwerkingsovereenkomst, pagina 2).
20 Brief van de minister voor Jeugd en Gezin aan de Colleges van B&W van de Nederlandse gemeenten (DJB/APJB-2820163).
13
2012
De Beleidsnotitie geeft informatie wat de gemeente met de CJG’s wil bereiken (pagina 5). “De gemeente heeft met de CJG-plannen een hoger ambitieniveau dan het Rijk. De ambitie laat zich samenvatten onder de noemers ‘Geen kind buiten beeld’ en ‘één kind/ gezin, één plan, één zorgcoördinator’. Het doel is dat voor iedere jongere/ gezin die zorg nodig heeft, deze zorg snel en gericht wordt geboden. De Haagse CJG’s moeten worden “ … een eenheid die vanuit eenduidige organisatie zorg draagt voor een adequaat en vraaggericht aanbod van opgroei- en opvoedingsondersteuning….”en “… spin in het web in aanbod hiervoor en de belangen van kinderen”. Doel is “geen kinderen meer tussen wal en schip” en de uitgangspunten die de gemeente daarbij hanteert zijn (pagina 7): • Samen doen: versnippering en tegenstellingen verminderen, maar ook werken aan gezamenlijke onderliggende visie op hulpverlening en integratie van processen (en in die zin verder gaan dan samenwerking in voorgaande jaren). • Hulp in de eigen buurt: zo veel mogelijk in eigen omgeving aanbieden van zorg, perspectief van gezin, school en buurt. De concrete invulling van deze uitgangspunten moet het volgende opleveren (pagina 9): • Kinderen vallen niet (meer) tussen wal en schip (alle kinderen in beeld). • Risico’s worden vroegtijdig gesignaleerd (zowel vroeg in leeftijd als vroeg in ontstaan van problemen). • De vraag van ouders/kinderen staat centraal: differentiatie zorgaanbod op basis van behoefte. • Één aanspreekpunt voor jeugdige, ouders, school, andere professionals (één kind/gezin, één plan, één zorgcoördinator). • Aanbod wordt afgestemd en gebundeld en – zo mogelijk – geïntegreerd. Hoe de beoogde sluitende zorgcoördinatie vorm moet krijgen heeft de gemeente geconcretiseerd in het Convenant Sluitende zorgstructuur Jeugd. Het Convenant heeft tot doel (pagina 2): • Te zorgen dat jeugdigen en gezinnen snel geholpen worden. • Te bevorderen dat bij multiproblematiek hulpverleners gezamenlijk en op elkaar afgestemd de hulpverlening uitvoeren. • Te zorgen dat altijd duidelijk is wie als zorgcoördinator optreedt. • Doorzettingsmacht te regelen in het geval een casus vastloopt, knelpunten in de zorgcoördinatie optreden of de gewenste resultaten van hulpverlening uitblijven. De doelstellingen voor de Haagse CJG’s zijn daarmee in lijn met de doelstellingen van het rijksbeleid (laagdrempelig inlooppunt voor opvoed- en opgroeiondersteuning, vroegtijdig problemen signaleren/ bereiken van risicogroepen en snel, goed en gecoördineerd advies en hulp/ één kind of gezin, één plan). De Beleidsnotitie meldt dat de Gemeente Den Haag een hoger ambitieniveau heeft dan de uitgangspunten die van rijkswege zijn geformuleerd, namelijk ‘Geen kind buiten beeld’ en ‘Eén kind (gezin), één plan, één zorgcoördinator’. Daarvoor is integrale samenwerking nodig en fysieke deelname in het CJG is daarbij een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde: “De Gemeente Den Haag ziet het model ‘bedrijfsverzamelgebouw’ op termijn als een te magere invulling van sluitende afspraken” (pagina 5). In het Actieprogramma en in de Beleidsnotitie Centrum voor Jeugd & Gezin Den Haag wordt aangegeven wanneer de CJG’s geopend worden en wordt ingegaan op benodigde mensen en middelen (output doelstellingen). In het Convenant Sluitende zorgstructuur zijn procesbeschrijvingen voor de zorgcoördinatie vanuit de CJG’s opgenomen. De beoogde maatschappelijke effecten (outcome doelstellingen) zijn in deze 21 documenten echter niet toetsbaar geformuleerd. Ook in andere documenten heeft de rekenkamer geen toetsbare operationalisering van de beoogde maatschappelijke effecten aangetroffen. De gemeente heeft ons gemeld dat hier thans mee wordt geëxperimenteerd in het kader van de ‘CJG-Proeftuin LeidschenveenYpenburg’ (zie hoofdstuk 5). 3.3 Aanbod, functies en taken in het CJG 21 Daarbij hanteert de rekenkamer als normatiek dat doelstellingen specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, en tijdgebonden moeten zijn.
14
3.3.1 CJG-locaties Hoeveel CJG-locaties worden geopend en waar deze worden gevestigd moet de gemeente zelf bepalen. Dit kan het consultatiebureau zijn, de school, de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD), een buurthuis, een gezondheidscentrum etc. Virtuele en telefonische loketten zijn toegestaan maar deze zijn aanvullend en kunnen het fysieke inlooppunt als zodanig niet vervangen (VNG, 2008). De Gemeente Den Haag wilde volgens de Beleidsnotitie Centrum voor Jeugd & Gezin Den Haag in eerste instantie in elk van de acht stadsdelen één groot CJG-inlooppunt realiseren. Uiteindelijk is in twee uitgebreide gebieden (de stadsdelen Escamp en Leidschenveen-Ypenburg) gekozen voor twee inlooppunten waarmee het totaal aantal locaties op tien komt. Het eerste CJG in Den Haag (CJG Laak) is in juni 2008 geopend, ruim een jaar na de ondertekening van de Samenwerkingsovereenkomst. Op dit moment (juni 2011) zijn er acht CJG-locaties geopend (zie figuur 3). De resterende twee vestigingen in het stadsdeel Escamp komen medio 2011 beschikbaar. Afgemeten aan de Beleidsnotitie ligt de gemeente daarmee goed op koers. Het CJG in het stadsdeel Centrum is later gerealiseerd (gepland in 2010, open in juni 2011 ), daarentegen is de realisatie in het stadsdeel Haagse Hout eerder dan gepland (gepland 2011, open in 2010).
Figuur 3: CJG-locaties in Den Haag
Toelichting Figuur 3: Kleuren in de kaart geven de afstand tot een CJG aan. De gemeente wil graag dat mensen in hun stadsdeel lopend naar het CJG kunnen (dit is mogelijk binnen de groene gebieden, de rode hebben een grotere afstand)
Vijf van de acht gerealiseerde CJG-locaties zijn gevestigd in verbouwde consultatiebureaus. De twee inlooppunten in Leidschenveen-Ypenburg bevinden zich in gezondheidscentra. Het CJG in het stadsdeel Centrum is gevestigd op een nieuwe speciaal voor deze functie ingerichte locatie. Vragen kunnen ook telefonisch of via de website www.cjgdenhaag.nl worden gesteld. In het stadsdeel Escamp waar nog geen centraal CJG-inlooppunt is gerealiseerd, worden cliënten via de website www.cjgdenhaag.nl gewezen op de mogelijkheid om langs te gaan of contact op te nemen met organisaties die op verschillende plekken werken in Escamp. Het CJG is in deze wijken daarmee wel al virtueel bereikbaar, telefonisch en via email.
15
3.3.2 Samenwerkingspartners in het CJG Samenwerkingspartners in het CJG In afwachting van wetgeving heeft de toenmalige minister voor Jeugd en Gezin in overleg met onder andere 22 de VNG een ‘Basismodel CJG’ geformuleerd. Dit Basismodel geeft de functies die een CJG minimaal moet bieden (zie kader).
Basismodel CJG • Jeugdgezondheidszorg (consultatiebureaus en GGD); 23 • De vijf preventieve Wmo-taken op het terrein van opvoed- en opgroeiondersteuning: * informatie en advies geven * (vroeg)signaleren van problemen * mensen verwijzen naar het lokale en regionale hulpaanbod * licht pedagogische hulp bieden * de zorg voor jongeren en gezinnen coördineren; • schakel met Bureau Jeugdzorg; • schakel met onderwijs (vaak via Zorg- en Adviesteams).
De Samenwerkingsovereenkomst ‘Haagse Centra voor Jeugd en Gezin’ is ondertekend door de gemeente en elf samenwerkingspartners die fysiek deel uit gaan maken van de CJG’s en door vijf ketenpartners die de schakel met het onderwijs moeten gaan vormen (zie kader). Bureau Jeugdzorg neemt fysiek deel aan de CJG’s. Ondertekenaars Samenwerkingsovereenkomst Haagse Centra voor Jeugd en Gezin Fysieke samenwerkingspartners in de CJG’s: - GGD (jeugdgezondheidszorg) - Jong Florence (jeugdgezondheidszorg) - Stichting Jeugdformaat (Jeugd en Opvoedhulp voor 0-18 jaar) - De Jutters (Centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie voor 0-22 jaar) - Parnassia (psycho-medische zorg) - VÓÓR (Algemeen Maatschappelijk Werk) - Welzijn Scheveningen (welzijnswerk) - MOOI (welzijnswerk) - Zebra (welzijnswerk) - MEE (advies en ondersteuning voor mensen met een beperking) - Bureau Jeugdzorg Haaglanden (toegang tot de geïndiceerde jeugdzorg) Ketenpartners die niet fysiek deelnemen aan de CJG’s: - Lectoraat Jeugd en Opvoeding - Bestuur Primair Openbaar Onderwijs - Bestuur Stichting Christelijk Onderwijs Haaglanden - Bestuur Stichting Christelijk Onderwijs Lucas - Bestuur Voortgezet Onderwijs Haaglanden
22 Op 22 juni 2007 zijn het Rijk, de VNG, het IPO, GGD Nederland, Actiz en de MOgroep jeugdzorg (thans Jeugdzorg Nederland) dit Basismodel Centrum voor Jeugd en Gezin overeengekomen. 23 Taken op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Dit is een participatiewet waarin staat dat iedereen moet kunnen meedoen in de maatschappij.
16
De acht gerealiseerde CJG-locaties bieden momenteel de functies die volgens het Basismodel minimaal moeten worden geboden. Dat is af te leiden uit de website van het CJG Den Haag. Sommige functies worden in de CJG-locaties zelf aangeboden: jeugdgezondheidszorg, informatie en advies over opvoeden en opgroeien, licht pedagogisch hulp bij opvoeden en opgroeien en praktische thuishulp. Ook verzorgen de CJG’s activiteiten buiten de deur, bijvoorbeeld een opvoedcursus in de bibliotheek. Zo komt de nadruk niet te liggen op het gebouw of de institutie CJG, maar op datgene wat bereikt moet worden, aldus de gemeente. Door de fysieke deelname van Bureau Jeugdzorg en de jeugd-GGZ bieden de CJG’s Den Haag méér dan het minimum uit het Basismodel en kan vanuit de CJG’s rechtstreeks worden doorverwezen naar zwaarder hulpaanbod. De schakel met het onderwijs krijgt vorm doordat de CJG’s deelnemen aan de in deze sector bestaande vormen van overleg (Interne Zorgcommissies in het Basis Onderwijs, Zorg Advies Teams in het Voortgezet Onderwijs en Commissies van Begeleiding in het Speciaal Onderwijs). De CJG’s zijn voor het onderwijs een externe zorgpartner. Problematiek die niet door de interne zorgstructuur van de school zelf kan worden opgelost, wordt opgepakt door de CJG’s. In het Basismodel worden – naast de functies die een CJG minimaal moet bieden – ook dertien ‘aanpalende’ functies genoemd waarmee verbinding gezocht kan worden. Deze verbindingen zijn van belang voor het vroegtijdig signaleren van problemen (‘vindplaatsen’ voor opgroei- en opvoedingsproblemen ) en/ of voor het realiseren van de beoogde zorgcoördinatie. Hoe de beoogde zorgcoördinatie vorm moet krijgen heeft de gemeente zoals gezegd beschreven in het Convenant Sluitende zorgstructuur Jeugd (zie hiervoor hoofdstuk 5). Het Convenant is ondertekend door de gemeente en de samenwerkingspartners, en daarnaast door het Stadsgewest Haaglanden en dertien lokale partijen die de volgende ‘aanpalende functies’ uit het Basismodel vertegenwoordigen: - Onderwijs - Algemeen maatschappelijk werk - Jongerenwerk - Politie en justitie - Jeugd- en volwassenen GGZ en verslavingszorg - Eerstelijnszorg (soms diëtisten en fysiotherapie binnen CJG, contact met huisartsen) Ook zijn vanuit de CJG’s verbindingen gelegd met de gemeentelijke dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten (SZW). Met deze dienst wordt samengewerkt in het kader van de krachtwijkenaanpak op het punt multiprobleemhuishoudens. Bij gesignaleerde schuldenproblematiek leiden de CJG’s cliënten toe naar Den Haag Op Maat (DHOM). Bij opgroei- en opvoedproblematiek (als hoofdprobleem) leidt DHOM ouders toe naar het CJG. Afspraken zijn vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. In de CJG-proeftuin Leidschenveen-Ypenburg (zie hoofdstuk 5) en de Haagse Samenwerking wordt voor het oplossen van gezinsproblematiek meer integraal samen gewerkt met DHOM.
17
Figuur 4 geeft een schematisch overzicht van partners die samenwerken in de CJG’s en de ketenpartners waarmee de CJG’s volgens het Convenant samenwerken. Het functioneren van de samenwerking komt aan de orde in hoofdstuk 5. Figuur 4: samenwerkingspartners en ketenpartners in het CJG
Kinderopvang
Zorg-Advies Teams
Peuterspeelzaal
Voor– en vroegschoolseopvang
Buitenschoolse opvang
Leerplichtambtenaar Onderwijs/ opvang
DHOM
Gemeente, dienst SZW
Gemeente, dienst OCW
Welzijnswerk
Jeugdgezondheidszorg
Eerstelijnszorg
Bureau Jeugdzorg CJG
Politie/ justitie
Jeugd GGZ
Eerstelijnszorg
MEE
Keten zwerfjongeren/
Jeugd Interventie Team
maatschappelijke opvang
Vroege Interventie in Gezinnen
3.4 Gemeentelijke regie op de CJG-vorming 3.4.1 Bestuurlijke en ambtelijke positionering De wethouder Jeugd, Welzijn en Sport is in het College van B&W bestuurlijk verantwoordelijk voor de CJG’s. Er zijn raakvlakken met de portefeuille van de wethouder Volksgezondheid, Duurzaamheid, Media en Organisatie, die verantwoordelijk is voor de volksgezondheid. Ambtelijk vallen de CJG’s onder de dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn van de gemeente. De regietaken van de gemeente inzake de CJG’s zijn verdeeld over twee sectoren (zie figuur 5). - Beleidsmatig vallen de CJG’s onder het Programmabureau Jeugd, dat is gelegen binnen de sector Welzijn, Jeugd & Burgerschap. Voor het Programmabureau Jeugd is het thema jeugd en gezin leidend. Binnen dit programmabureau zijn 6 medewerkers (3,5 fte) beleidsmatig betrokken bij de sluitende zorgstructuur jeugd (BDU, Verwijsindex, Zorgcoördinatie, etc).
18
-
In uitvoerende zin vallen de CJG’s onder de Productgroep Centrum voor Jeugd en Gezin, die is gesitueerd binnen de Sector Volksgezondheid en Zorg. Er zijn raakvlakken met andere productgroepen binnen deze sector, met name de Productgroep Jeugdgezondheidszorg (de grootste deelnemer in de CJG’s), de Productgroep Maatschappelijke zorg en Volksgezondheid en de Productgroep Openbare (Geestelijke) Gezondheidszorg. Binnen de Productgroep Centrum voor Jeugd en Gezin functioneert de gemeentelijke projectleider CJG, die verantwoordelijk is voor de voortgang van de CJG-vorming en de schakel vormt tussen het gemeentelijk beleid en de uitvoering in de CJG-locaties. Verder functioneren binnen de Productgroep twee (1,5 fte) door de gemeente aangestelde jeugdregisseurs. Zij kunnen – als de zorg stagneert en de mogelijkheden van de betrokken partijen te boven gaat– samenwerking van professionele voorzieningen afdwingen en zo nodig opschalen naar bestuurlijk niveau een bestuurlijke doorzettingsmacht (Convenant Sluitende zorgstructuur, pagina 15; zie ook hoofdstuk 5).
De aansturing van een CJG-locatie gebeurt in onderlinge samenwerking door de leidinggevenden van de deelnemende instellingen. Vijf (4,5 fte) gemeentelijke coördinatoren, werkzaam binnen de Productgroep, moeten de onderlinge samenwerking ondersteunen (Beleidsnotitie, pagina 14). Figuur 5: organigram ambtelijke verantwoordelijkheid en positionering CJG-partners binnen dit organigram (vereenvoudigde organigram OCW met relevante onderdelen wat betreft de CJG’s)
Algemeen Directeur
U
Sector Volksgezondheid en Zorg
Sector Welzijn, Jeugd en Burgerschap
Productgroep Centrum Jeugd & Gezin
Programmabureau Jeugd
B E
I
L
T
E
V O E
Productgroep Jeugdgezondheidszorg
I D
R I N G
Productgroep Maatschappelijke zorg en volksgezondheid
19
3.4.2 Afspraken met samenwerkingspartners De concrete financierings- en prestatieafspraken tussen de gemeente en de CJG-partners worden jaarlijks vastgelegd in de gemeentelijke begroting (voor de GGD) en in subsidiebeschikkingen (voor de partners buiten de gemeente). De partners in de CJG’s krijgen een ‘individueel subsidiecontract’. Op deze subsidies zijn -naast de relevante passages in de Algemene wet bestuursrecht (Awb)- de Haagse Kaderverordening Subsidieverstrekking (HKS) en de Uitvoeringsvoorschriften Subsidies van de dienst Onderwijs Cultuur en Welzijn (UVS OCW) van toepassing. In de subsidiecontracten met de CJG-samenwerkingspartners is op een SMART-wijze aangegeven hoeveel geld de instelling ontvangt en welke output de instelling daarvoor moet leveren (zie tabel 1). De dienstverlening van de organisatie MEE wordt vanuit de AWBZ gefinancierd. Bureau Jeugdzorg wordt door het Stadsgewest Haaglanden gefinancierd. Tabel 1: Subsidiebeschikkingen CJG-partners 2011
Stichting VOOR Welzijn Stichting Welzijn Scheveningen Jong Florence
€ 495.000 (BDU)
ambulante hulp aan 84 gezinnen (36 uur, half jaar) achterwachtfunctie (390 uur) jeugdverpleegkundigen en gezinscoaches JGZ observatiediagnostiek bij 20 cases ambulante hulp aan 123 gezinnen (36 uur, een half jaar) Organiseren van Eigen Kracht conferenties voor 14 gezinnen Bezetting 5 informatiebalies CJG’s (64 uur p.w.)
€ 98.976 (BDU)
Bezetting 1 informatiebalie CJG (64 uur p.w.)
€ 5.788.805 € 322.926 € 225.425 (BDU) € 653.418 € 159.689
Jong Florence
€ 31.528
Basistakenpakket JGZ 0-4 jr voor 24.583 kinderen Digitaal invoeren van kindgegevens in EKD Contactmomenten bij 2,5 jr (5.720 ouders, 30 min) Maatwerkdeel basis-takenpakket (8.290 uur) Prenatale zorg (cursussen 1900 uur, 42 themabijeenkomsten) Prenataal huisbezoek (200 aanstaande moeders, op verwijzing van verloskundige, huisarts, gynaecoloog) Extra zorg aan ouders bij risico kindermishandeling (360 gezinnen) Verlenging contactmomenten bij jeugdarts (6.471 pasgeborenen, 10 min) en jeugdverpleegkundige (15 min. bij 11 maanden) Ondersteuning van 20 gezinnen met multiproblematiek) Voorlichting professionals in CJG en onderwijs; 2538 uur Casemanagement hulp 175-200 jongeren (para)suïcidaal gedrag Dagelijkse bezetting van informatiebalies in de CJG-vestigingen Haagse Hout Ypenburg, Leidschenveen, Segbroek en Loosduinen. Dagelijkse bezetting van informatiebalies in de CJG-vestiging Scheveningen.
Stichting Jeugdformaat
Stichting Jeugdformaat Stichting VOOR
€ 241.500 (BDU) € 40.170 € 47.200 € 353.625 (RAS) € 55.062 (RAS)
€ 559.260 (BDU/ RAS) € 257.233 (BDU/ RAS)
Stichting Florence
€ 31.680 (BDU)
Stichting De Jutters
€ 203.040 € 92.240
VÓÓR
€ 495.000
Welzijn Scheveningen
€ 98.976
20
3.4.3 Evaluatie en bijsturing In de Samenwerkingsovereenkomst ‘Haagse Centra voor Jeugd en Gezin’ (pagina 4) is bepaald dat de samenwerkingsafspraken en het ontwikkelkader na de vorming van de eerste twee CJG’s geëvalueerd en zo nodig bijgesteld worden. De gemeente geeft aan dat hoewel geen formele evaluatie is uitgevoerd, dit in informele zin wel gebeurd is: op basis van de ervaringen in de eerste CJG’s is voortdurend bijgestuurd, waardoor onder andere een Pedagogische Visie is opgesteld, een CJG-MT (managementteam) is gevormd, een website is gelanceerd en een toetsingskader is ontwikkeld. Voor het bijstellen van de Samenwerkingsovereenkomst was geen aanleiding. In 2011 loopt een tweede interne evaluatie die vooral focust op de vraag ‘Is het CJG klaar voor de jeugdzorg?’. In de jaarlijkse voortgangsrapportage over het Actieprogramma Jeugd 2007-2010 is zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin gerapporteerd over de realisatie van verschillende doelstellingen die samenhangen met de CJG’s, zoals ‘Oprichten dekkend netwerk van Centra voor Jeugd en Gezin’, ‘Sluitende zorgstructuur 0-23 jaar’ en ‘Realiseren van een gevarieerd aanbod gezinsgerichte vormen van advies, begeleiding en ondersteuning bij opvoeding’. De rekenkamer heeft vastgesteld dat de laatste voortgangsrapportage correcte informatie geeft over de stand van zaken ‘Oprichten dekkend netwerk van Centra voor Jeugd en Gezin’, ‘Realiseren van een gevarieerd aanbod gezinsgerichte vormen van advies, begeleiding en ondersteuning bij opvoeding’ en ‘Een sluitende zorgstructuur 0-23 jaar’ (zie hiervoor hoofdstuk 5) In de subsidieafspraken 2011 met de CJG-partners is vastgelegd dat deze vóór 15 februari 2012 een 24 verantwoording aan de gemeente moeten sturen. Het betreft een financiële verantwoording alsmede een inhoudelijk verslag van de in 2011 verrichte activiteiten, knelpunten en oplossingen. Per afgesproken activiteit is aangegeven welke gegevens specifiek moeten worden aangeleverd. De gemeente geeft aan dat hiermee de toets plaatsvindt op rechtmatigheid en doelmatigheid van de beschikte gelden voor de doorontwikkeling van de CJG's en sluitende zorgstructuur.
3.5 Conclusie Beleidsvoorbereiding en ambities van de gemeente De rekenkamer stelt vast dat de gemeente de invoering van CJG’s proactief heeft opgepakt en al in 2006 bezig was met de ideeën van de in 2007 aangetreden minister voor Jeugd en Gezin over de vorming van CJG’s. Eind 2007/ begin 2008 werden de plannen voor de Haagse CJG’s nader geconcretiseerd. Het tot stand komen van concrete afspraken over de invulling van de sluitende zorgstructuur (het zorgmodel 0-23 jaar) heeft langere tijd gevraagd (eind 2009). Het CJG-beleid maakt onderdeel uit van het bredere jeugdbeleid van de gemeente, vastgelegd in het Actieprogramma Jeugd 2007-2010. De beleidsdoelen voor de CJG’s heeft de gemeente vastgelegd in de Beleidsnotitie Centrum Jeugd & Gezin Den Haag en in het Convenant Sluitende zorgstructuur. Deze ambities zijn in overeenstemming met de landelijke ambities, die – in afwachting van wetgeving – zijn neergelegd in het ‘Basismodel CJG’. In de beleidsvoorbereiding is aandacht besteed aan de outputdoelen van de CJG’s en aan benodigde middelen. De gemeente geeft aan dat Den Haag destijds een eerste voorzet voor toetsbare indicatoren heeft gemaakt die later zijn overgenomen door het rijk, maar deze moeten nog verder geoperationaliseerd worden. De maatschappelijke doelstellingen van de Haagse CJG’s en van de beoogde zorgcoördinatie zijn in de Beleidsnotitie en in het Convenant niet toetsbaar geformuleerd. Ook in andere documenten heeft de rekenkamer geen toetsbare operationalisering van deze maatschappelijke doelstellingen aangetroffen. Gevolg daarvan is dat de gemeente in de uitvoering niet voldoende gericht kan aansturen op het behalen van de doelen. 24 Eerder (vóór 1 augustus 2011) moet al een tussentijdse rapportage worden geleverd waarin de gerealiseerde aantallen tot en met 30 juni zijn weergegeven.
21
Realisatie CJG’s Ten tijde van dit onderzoek (juni 2011) zijn in de Gemeente Den Haag acht CJG-locaties (inlooppunten) gerealiseerd. Eind 2011 zijn naar verwachting alle tien beoogde CJG-locaties nagenoeg gerealiseerd, en is in ieder Haags stadsdeel minstens één fysiek CJG-inlooppunt. In de acht gerealiseerde CJG-locaties worden de vijf functies uit het ‘Basismodel CJG’ aangeboden. Dat wil zeggen dat (a) de Jeugdgezondheidszorg een centrale functie heeft in het CJG, (b) vijf WMO functies een centrale rol hebben in het CJG (informatie en advies, signalering, toeleiding naar hulp, licht pedagogische hulp en coördinatie van zorg), (c) vanuit het CJG afstemming plaatsvindt met Bureau Jeugdzorg (opgenomen in het CJG) en het onderwijs (met name via de ZAT’s). De rekenkamer stelt vast dat het CJG Den Haag hiermee voldoet aan het Basismodel CJG. De samenwerking met de aanpalende functies krijgt in belangrijke mate vorm. Met 11 van de 13 in het Basismodel benoemde aanpalende functies zijn verbindingen gelegd. Regierol gemeente De Gemeente Den Haag heeft de regiefunctie belegd bij een CJG-projectleider; deze onderhoudt de contacten binnen het gemeentelijk apparaat (op bestuurlijk niveau en met beleidsdirecties binnen de gemeente) en met de CJG’s. De gemeente levert ook vijf CJG-coördinatoren, die verantwoordelijk zijn voor de gang van zaken in de CJG-locaties. Onder regie van de gemeente zijn in het Convenant Sluitende zorgstructuur afspraken tussen samenwerkingspartners uit de jeugdketen tot stand gekomen. In dit kader is ook een escalatiemodel geformuleerd, dat in werking treedt wanneer de zorg rondom een kind of gezin dreigt te stagneren. Hiervoor heeft de gemeente twee jeugdregisseurs aangesteld. In het kader van het Actieprogramma Jeugd 2007-2010 heeft de gemeente jaarlijks gerapporteerd over de realisatie van verschillende doelstellingen die samenhangen met de CJG’s, zoals ‘Oprichten dekkend netwerk van Centra voor Jeugd en Gezin’, ‘Sluitende zorgstructuur 0-23 jaar’ en ‘Realiseren van een gevarieerd aanbod gezinsgerichte vormen van advies, begeleiding en ondersteuning bij opvoeding’. In subsidieafspraken met de CJG-samenwerkingspartners heeft de gemeente vastgelegd voor hoeveel geld zij welke output CJG-partners moeten leveren en met welke gegevens zij verantwoording moeten afleggen. Het betreft een financiële verantwoording en een inhoudelijk verslag van verrichte activiteiten, knelpunten en oplossingen. De wijze waarop de minister voor Jeugd en Gezin de regierol van de gemeente op het tot stand brengen van een lokale jeugdketen heeft omschreven25 wordt door de gemeente Den Haag als onvoldoende richtinggevend en zwakke basis ervaren. De gemeente geeft aan dat deze opvatting van de regierol nog ruimte laat voor verschillende interpretaties.
25 Circulaire van 24 januari 2008 (DJB/APJB-2820163), zie Bijlage 2.
22
4
Financiering van het CJG
4.1 Inleiding De rekenkamer onderzoekt in dit hoofdstuk wat de CJG’s kosten en op welke wijze de financiering geregeld is. Daarmee wordt antwoord gegeven op de derde onderzoeksvraag (zie bijlage 1). In § 4.2 worden de uitgangspunten voor de financiering van de CJG’s en de verantwoording daarover beschreven. In § 4.3 inventariseert de rekenkamer de financiering (kosten) van de Haagse CJG’s in de periode 20082011. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de Brede Doeluitkering Jeugd en Gezin, geld uit het Gemeentefonds of uit eigen middelen van de gemeente en eventueel middelen uit andere bron, bijvoorbeeld van de provincie. Dit resulteert uiteindelijk in een indicatie van de kosten van de CJG’s in Den Haag in 2011 per inwoner van de gemeente. In § 4.4 beschrijft de rekenkamer de verantwoording over CJG-uitgaven, enerzijds aan de gemeenteraad en anderzijds aan het Rijk. Hier komt ook de verantwoording over de Brede Doeluitkering door de gemeente aan het Rijk aan de orde. § 4.5 gaat in op eventuele knelpunten met betrekking tot de financiering van de CJG’s in Den Haag, voor zover deze zijn gemeld in de interviews met gemeente en professionals en/of in voortgangsrapportages van de gemeente. Concluderend geeft de rekenkamer in § 4.6 een oordeel over betrouwbaarheid en validiteit van informatie die de gemeente heeft verstrekt in het kader van de inhoudelijke verantwoording over de BDU en de mate waarin de gemeente gevolg heeft gegeven aan de oproep om ook zelf te investeren in de CJG’s en de lokale jeugdketen.
4.2 Uitgangspunten bij financiering en verantwoording De realisatie van de CJG’s wordt van rijkswege gestimuleerd met een financiële impuls. Deze bijdrage voor de invoering van de CJG’s is voor de jaren 2008-2011 opgenomen in een Brede Doeluitkering (BDU) Jeugd en Gezin (formeel de Tijdelijke regeling CJG), waarmee ook een aantal taken van de CJG’s gefinancierd 26 worden. De BDU bundelt bestaande geldstromen, die eerder afzonderlijk aan gemeenten beschikbaar werden gesteld (zie kader). Daaraan is in het Regeerakkoord Balkenende IV een extra bedrag toegevoegd, dat oploopt tot 100 miljoen euro in 2011. Iedere gemeente ontvangt met ingang van 2008 tot en met 2011 een uitkering op basis van de BDU Jeugd en Gezin. Dit bedrag is bedoeld voor de jeugdgezondheidszorg, de maatschappelijke ondersteuning jeugd en de afstemming jeugd en gezin en het realiseren van ten minste één CJG. In 2012 worden de middelen uit de BDU in verband met het structurele karakter van de taak in het Gemeentefonds gestort en gaan zij deel uitmaken van de decentralisatie uitkering uit het Gemeentefonds.
Het totale bedrag, dat jaarlijks beschikbaar komt via de BDU Jeugd en Gezin loopt op tot 334 miljoen euro in 2011. Dit bedrag dat wordt versleuteld over de gemeenten is opgebouwd uit: • Tijdelijke regeling specifieke uitkering jeugdgezondheidszorg 190 miljoen euro • Tijdelijke stimuleringsregeling lokale opvoedings- en gezinsondersteuning 15 miljoen euro • Opvoeden in de buurt 13 miljoen euro • Middelen preventief jeugdbeleid (motie Verhagen) 10 miljoen euro • Prenatale Zorg 6 miljoen euro • Extra middelen ( ‘enveloppe’) Kabinet Balkenende IV 100 miljoen euro
26 Regeling van de minister voor Jeugd en gezin van 9 januari 2008 (DJB/APBJ-2821052), houdende regels voor het verstrekken van specifieke uitkeringen ten behoeve van de centra voor jeugd en gezin (Tijdelijke regeling CJG). Tot voor kort werd meestal gesproken over de Brede Doeluitkering CJG.
23
27
In het Bestuursakkoord Samen aan de slag is ook afgesproken dat een deel van het accres in het Gemeentefonds (oplopend tot 100 miljoen euro in 2011) bestemd is voor jeugd en gezin. Dit geld is niet geoormerkt; op de gemeenten is een appel gedaan om deze 100 miljoen euro uit het accres te investeren in hun CJG en hun lokale jeugdketen. 4.3 Financiering CJG: beschikbaarheid en inzet middelen In tabel 2 geeft de rekenkamer een overzicht van de bedragen die de Gemeente Den Haag in het kader van de BDU in de jaren 2008-2011 heeft ontvangen/ ontvangt voor de inrichting van en de uitvoering van taken in de CJG’s. Het uitgangspunt is geweest, aldus de gemeente, om de BDU te gebruiken voor zorg (het uitvoeren van de taken binnen de CJG’s). In deze jaren meer uitgegeven aan zorg dan aan de BDU is ontvangen; deze uitgaven zijn gedekt uit de OVA-middelen (Overheidsbijdrage aan de arbeidsontwikkeling) van het rijk op de BDU. Tabel 2: Ontvangen middelen BDU CJG (in mln €)
inkomsten CJG BDU CJG arbeidskostenontwikkeling Uitkering OVA* 2009 Uitkering OVA* 2010 Totaal rijksvergoeding CJG Waarvan te besteden aan inrichting CJG
2008 7,494 0,244
2009 10,170 0,331 0,289
7,738
0
10,790
2010 11,319 0,368 0,322 0,170 12,180
2011 12,629 0,411 0,359 0,190 13,590
Totaal 41,614 1.355 0,972 0,361 44.301
0
0
0
0
* Door de OVA (Overheidsbijdrage aan de arbeidsontwikkeling) blijven BDU-middelen waarde-vast. De bijstelling wordt berekend op basis van het loongevoelige deel van de uitkering.
De rekenkamer heeft de gemeente gevraagd om een overzicht van de bedragen die uit eigen middelen (waaronder middelen uit het Gemeentefonds) zijn/worden besteed aan de CJG’s. Het uitgangspunt van de gemeente is geweest om eigen gemeentelijke middelen in te zetten voor investeringen in de CJG’s en voor frictie. Tabel 3 geeft de bedrijfsvoeringskosten die de Gemeente Den Haag uit eigen middelen financiert. De in de CJG’s deelnemende organisaties dragen bij aan de kosten; zij betalen huisvestingslasten. In 2008 heeft de gemeente in totaal 4 miljoen euro (incidenteel geld) beschikbaar gesteld voor investeringen en frictie in de periode 2008-2011. De gemeentelijke bijdrage voor de exploitatie van de CJG’s is niet in tabel 3 opgenomen. Deze bijdrage betreft vooral het onderdeel Jeugdgezondheidszorg 4-19 jaar en opvoedingsondersteuning. De kosten hiervoor maken onderdeel uit van de dienstbegroting van de dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn (GGD) en stadsdeelbudgetten voor opvoedingsondersteuning. De gemeente kan deze kosten niet eenvoudig met terugwerkende kracht uitsplitsen. In de interviews is in algemene zin gemeld dat de CJG’s uit veel verschillende budgetten wordt gefinancierd, waardoor het lastig is om iets over de financiën in de begroting te zeggen. Voor 2011 geldt dat de gemeente in totaal circa 6,6 miljoen euro aan eigen middelen in de CJG’s investeert. Den Haag heeft in de jaren 2008-2011 een incidenteel bedrag uit het accres Gemeentefonds via de begroting toegewezen aan de inrichting van en de taken in de CJG’s. De overige middelen zijn via de BDU ontvangen.
27 Bedrag waarmee het beschikbare bedrag van het gemeentefonds jaarlijks wordt aangepast, gebaseerd op een bestuurlijk overeengekomen normeringsystematiek. De norm is de jaarlijkse procentuele ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. Als de netto gecorrigeerde rijksuitgaven stijgen (dalen), neemt het gemeentefonds met hetzelfde percentage toe (af).
24
28
Tabel 3: Begrote inzet van eigen middelen gemeente (in mln. €)
Jeugdgezondheidszorg en opvoedingsondersteuning Bijdrage investeringen en fricties CJG (incidenteel) Totaal eigen middelen
2008 *
2009 *
2010 *
1,1
0,9
1,2
>1,1
>0,9
>1,1
2011 * (6,6) 0,8
Totaal *
>0,8 (7,4)
>4,0
4,0
w.v. te besteden aan inrichting CJG >1,1 >0,9 >1,1 >0,8 >4,0 (uitgangspunt) * De kosten hiervoor maken onderdeel uit van de dienstbegroting van OCW en stadsdeel-budgetten voor opvoedingsondersteuning. De gemeente kan deze kosten niet eenvoudig met terugwerkende kracht uitsplitsen.
In tabel 4 geeft de rekenkamer een overzicht van overige middelen, die beschikbaar zijn gesteld voor de inrichting van en de uitvoering van taken in de CJG’s. Het betreft sinds 2009 jaarlijks 0,8 miljoen euro aan provinciale gelden, afkomstig uit de Regionale Agenda Samenleving (‘aansluitingsgelden’). De subsidiecontracten 2011 (zie tabel 1) wijzen er op dat deze RAS-gelden in 2011 geheel worden ingezet voor 29 zorg (het uitvoeren van activiteiten binnen de CJG’s). Voorts heeft de gemeente van rijkswege extra 30 middelen ontvangen voor de invoering van het Digitaal Dossier Jeugdzorg en de Verwijsindex Risicojongeren.
Tabel 4: overige middelen (in mln. €)
Overige middelen in mln € RAS EKD en Verwijsindex
2008 0.0 0.14
2009 0.8 0.14
2010 0.8 0.21
2011 0.8 0.28
Totaal 2.4 0.77
Totaal ontvangen extra middelen
0.14
0.94
1.01
1.08
3.17
0
0
0
0
0
Waarvan te besteden aan inrichting CJG
Totaalbudget CJG en indicatie kosten per inwoner Figuur 6 geeft een minimale indicatie van het totaalbudget voor de CJG’s Den Haag in de jaren 2008-2011 31 weer. Afgezet tegen het aantal inwoners in de gemeente (489.271 op 01-01-2011) betekent dit dat de CJG’s in 2011 per inwoner minimaal € 45,- kosten. Het is niet goed te achterhalen welk deel is besteed aan de oprichting/ inrichting van het CJG (en welk deel aan de uitvoering van taken binnen de CJG’s). Deze verhouding moet blijken bij de verantwoording over de gehele periode, wanneer alle tien beoogde CJG’s gerealiseerd zijn.
28 Exclusief de extra middelen uit tabel 3 die via het Gemeentefonds ter beschikking zijn gesteld 29 Namelijk voor ambulante hulp aan gezinnen, organiseren van Eigen-Kracht-conferenties, verlenging contactmomenten bij jeugdarts en jeugdverpleegkundige en extra zorg aan ouders bij risico kindermishandeling. 30 Voorheen Elektronisch Kinddossier (EKD). 31 Bron CBS, overgenomen uit Jaarverslag 2010, pagina 6.
25
Figuur 6: Indicatie totaalbudget CJG Den Haag 2008-2011 (in mln. €)
€ 25 € 20 Provincie
€ 15 € 10
Eigen middelen
€5 BDU
€0 2008
2011 2011 incl. *
* Inclusief eigen middelen die worden ingezet voor het uitvoeren van taken in het CJG (volgens opgave van de CJG-coördinator). Deze informatie is voor de jaren 2008-2010 niet goed te reconstrueren (afkomstig uit verschillende posten op de begroting).
4.4 Verantwoording Verantwoording aan de gemeenteraad In § 3.4.3 heeft de rekenkamer al gemeld dat de laatste voortgangsrapportage correcte informatie geeft over de stand van zaken ‘Oprichten dekkend netwerk van Centra voor Jeugd en Gezin’, ‘Realiseren van een gevarieerd aanbod gezinsgerichte vormen van advies, begeleiding en ondersteuning bij opvoeding’ en ‘Een sluitende zorgstructuur 0-23 jaar’ Wat betreft de financiën wordt in deze voortgangsrapportage de verwachting uitgesproken dat in de nieuwe collegeperiode waarschijnlijk fors bezuinigd zal moeten worden omdat het Rijk vanaf 2011 verschillende geldstromen terugtrekt. Dit betreft ook financiële middelen die voor de uitvoering van het Haagse jeugdbeleid worden gebruikt, zoals de GSB-III middelen voor het Jeugd Interventie Team (JIT), het Stedelijk Mobiel Jongeren Team (SMJT) en de VIG gezinscoaches. Ook geeft de gemeente aan dat het nog niet helder is of de middelen voor de ontwikkeling van de CJG’s toereikend zullen zijn en dat de gemeente 32 keuzes moet maken en prioriteiten moet stellen. De gemeente geeft aan dat de kosten van de CJG’s aan de raad worden verantwoord via de jaarrekening. De CJG’s zijn echter geen apart product in de programmabegroting. De rekenkamer constateert dat daardoor de kosten van de CJG’s niet transparant zijn voor de raad. De indeling van de begroting in programma’s en producten gaat gepaard met keuzes over wenselijke aggregatieniveaus. Verantwoording aan het Rijk 33 Het Rijk heeft gekozen voor een licht verantwoordingsregime over de besteding van de BDU. Na afloop van de stimuleringsperiode (in 2012) zal het Ministerie van VWS toetsen of het bedrag van de BDU is besteed aan de activiteiten waarvoor het bestemd is. Deze eenmalige vaststelling verloopt volgens de 34 systematiek van de Single Information, Single Audit (SISA).
32 Voortgang Jeugdbeleid, 9 februari 2009 (RIS 170508). 33 Toelichting bij de Tijdelijke regeling CJG. 34 Dit betekent dat in de bijlage bij de gemeentelijke jaarrekeningen over de periode 2008-2011 het bestede bedrag is/ wordt opgenomen. De accountantsverklaring bij de jaarrekening heeft ook betrekking op deze opgave. Na ontvangst van de laatste jaarrekening over 2011 zal de beslissing over de vaststelling van de BDU worden genomen.
26
In de jaren 2008-2012 zijn de vorderingen met de invoering van het CJG van Rijkswege gevolgd door een inhoudelijk verslag van elke gemeente aan het ministerie van VWS (binnen zes maanden na afloop van ieder jaar). In dit verslag komen aan de orde: bereikbaarheid CJG, regionale samenwerking, schriftelijke afspraken met aanbieders van zorg, aanbod van functies, doelgroepen waarop het CJG zich richt en tevredenheid van de gemeente over het bereik van het CJG. De burgemeester en gemeentesecretaris moeten verklaren dat de vragenlijst naar waarheid is ingevuld. De Gemeente Den Haag heeft aan de jaarlijkse verslagverplichting aan het Ministerie van VWS voldaan. De rekenkamer heeft vastgesteld dat de (laatst beschikbare) inhoudelijke verantwoording over 2009 een correcte stand van zaken weergeeft. 4.5 Knel- en verbeterpunten inzake financiering Het vaststellen van de kosten van het CJG is afhankelijk van definiëring van de ‘grenzen’ van het CJG. Zo worden bijvoorbeeld de VIG (Vroege Interventie in Gezinnen)-coaches niet uit het CJG-budget betaald, maar uit GSB-gelden en gemeentelijke middelen. Desondanks maakt deze vorm van ondersteuning integraal deel uit van het totaalpalet aan zorg en ondersteuning, waarbinnen het CJG de spil vormt. Sinds 2011 heeft Den Haag een aparte registratie van de structurele middelen die de gemeente inzet voor het CJG. Het betreft een spreadsheet waarin kosten en baten van de CJG’s worden bijgehouden. Voor 2011 geldt dat de gemeente in totaal circa 6,6 miljoen euro aan eigen middelen in het CJG investeert (aan preventie/ jeugdgezondheidszorg, gezinsbegeleiding, WMO thuiszorgbegeleiding en ICT). De projectleider CJG Den Haag is betrokken bij een project van de VNG, dat een modelberekening voor de gemeenten ontwikkelt. In 2008 heeft de gemeente incidenteel geld uit eigen middelen ter beschikking gesteld. Deze middelen zijn ingezet voor aanpassingen aan gebouwen, frictiekosten, aanvullende inventaris e.d. De eerste jaren is het beschikbare budget niet volledig benut, omdat in eerste instantie nog slechts enkele CJG-locaties operationeel waren. De gemeente signaleert dat het beschikbare budget nu krap is, omdat er kosten moeten worden gemaakt in de sfeer van coördinatie en de doorontwikkeling van ICT (naar één gezamenlijk ICTsysteem). Deze kosten zijn van tijdelijke aard, aldus de gemeente. Een punt van zorg voor de gemeente is dat op rijksniveau sprake is van een stapeling van bezuinigingen die allemaal bij dezelfde groep jongeren terecht komen. Denk hierbij aan bezuinigingen op passend onderwijs, de Montfransgelden (veiligheid en leefbaarheid, voorheen GSB), de Wajong-regeling en het beëindigen van middelen ‘ straatcoaches en gezinsmanagers’.
4.6 Conclusie Den Haag steekt in 2011 circa 22 miljoen euro in de CJG’s. Van dit totaal is circa 13,6 miljoen euro afkomstig uit de BDU en circa 0,8 miljoen euro uit provinciale middelen. De inzet van eigen middelen bedraagt circa 6,6 miljoen (waarvan 0,8 miljoen euro uit een budget van 4 miljoen euro incidenteel geld voor investeringen en frictiekosten voor de periode 2008-2011). De CJG’s kosten dus per inwoner van de gemeente € 45,- (indicatie). De verantwoording van het college van B&W aan de gemeenteraad via de jaarrekening is vanwege de programma-indeling vooralsnog niet transparant over de besteding van middelen aan de CJG’s. Sinds 2011 heeft Den Haag een aparte registratie van de structurele middelen die de gemeente inzet voor de CJG’s. De financiële verantwoording aan het Ministerie van VWS over de besteding van de BDU Jeugd en Gezin dient pas medio 2012 te worden geleverd. De inhoudelijke verantwoording aan het Rijk inzake de voortgang in de vorming van de CJG’s was in 2009 correct.
27
5
Samenwerking & prestaties
5.1 Inleiding In dit hoofdstuk beschrijft de rekenkamer op welke wijze wordt samengewerkt in de CJG’s en wat die samenwerking oplevert (onderzoeksvraag 4). In § 5.2 wordt een beeld geschetst hoe binnen de CJG’s wordt samengewerkt om de beleidsdoelen (laagdrempelig inlooppunt, vroegtijdige signalering van risico’s en een sluitende aanpak/ zorgcoördinatie/ één gezin, één plan) te bereiken. In § 5.3 komt aan de orde welke informatie beschikbaar of voorzien is over de doelmatigheid en/ of doeltreffendheid van de CJG’s en wat daaruit is af te leiden over de vraag wat de samenwerking binnen de CJG’s oplevert. In § 5.4 beschrijft de rekenkamer knel- en verbeterpunten inzake samenwerking en prestaties van de CJG’s in Den Haag. Deze knel- en verbeterpunten zijn aan de orde gekomen in de interviews met gemeente en professionals en/ of ontleend aan voortgangsrapportages van de gemeente. Eén en ander resulteert in § 5.5 in oordelen over de beschikbaarheid van informatie over doelbereiking van de CJG’s, in het licht van landelijke en gemeentelijke ambities.
5.2 Samenwerking binnen de CJG’s 5.2.1 Laagdrempelig inlooppunt voor informatie over opgroeien en opvoeden In § 3.2 heeft de rekenkamer beschreven wat het karakter is van het inlooppunt en welke partners fysiek deelnemen aan de CJG’s. Gebleken is dat de CJG’s binnen Den Haag in alle acht stadsdelen virtueel bereikbaar is (via www.cjgdenhaag.nl). De website geeft informatie over de diensten die de CJG’s in de verschillende stadsdelen aanbieden, gesorteerd naar de verschillende levensfasen tot 23 jaar. Via de website of telefonisch kunnen vragen worden gesteld. Sinds 2008 zijn acht inlooppunten gerealiseerd (in zeven van de acht stadsdelen). De inlooppunten zijn op werkdagen van 8.30-17.00 uur geopend. Een volgens de Beleidsnotitie Centrum voor Jeugd & Gezin Den Haag beoogde langere openstelling is niet gerealiseerd. De gemeente geeft vanaf het voorjaar van 2011 via een communicatiecampagne bekendheid aan de CJG’s. De gemeente heeft hier bewust mee gewacht tot de inlooppunten voldoende vorm hadden gekregen. De campagne kent drie stappen: bekendheid geven aan de naam Centrum Jeugd & Gezin, koppelen van naam en inhoud en informeren over de producten die de CJG’s aanbieden. 5.2.2 Samenwerking in het kader van vroegtijdig signaleren van risico’s in opvoeden en opgroeien De samenwerking in het verband van de CJG’s moet ertoe leiden dat risico’s in opvoeden en opgroeien tijdig worden onderkend. In dit opzicht is het belangrijk dat –naast de in het Basismodel verplichte schakels met Bureau Jeugdzorg en onderwijs- zoveel mogelijk organisaties, die een ‘vindplaats’ vormen voor dergelijke risico’s en/ of die een rol kunnen spelen in de opvoedings- en opgroeiondersteuning verbonden zijn met de CJG’s. In § 3.3.2 is gebleken dat in de Haagse CJG’s verbindingen zijn gelegd met 11 van de 13 aanpalende functies die genoemd zijn in het Basismodel. De samenwerking binnen de CJG’s krijgt vorm in het casusoverleg, waaraan in principe alle partners deelnemen (zie ook § 5.2.3). Cruciaal in de samenwerking is dat partners bereid zijn om informatie met elkaar te delen. Samenwerking met Bureau Jeugdzorg Het ‘Basismodel CJG’ stelt dat er een schakel moet zijn met het (provinciale) Bureau Jeugdzorg, dat zwaardere vormen van ondersteuning bij opvoedings- en opgroeiproblemen indiceert. In Den Haag is Bureau Jeugdzorg opgenomen in de CJG’s, zodat schakelen niet meer nodig is. De gemeente geeft als reden daarvoor dat juist het schakelen vaak de oorzaak is van problemen in de zorgcoördinatie en dat daarom gekozen is voor het wegnemen van deze schakel.
28
Samenwerking met onderwijs Het Basismodel stelt voorts dat er een schakel moet zijn met het onderwijs. In de Beleidsnotitie Centrum Jeugd & Gezin Den Haag (pagina 6) stelt de gemeente dat scholen bij uitstek vindplaatsen zijn voor kinderen en jongeren met opvoed- en opgroeiproblemen. Het onderwijs heeft dan ook belangrijke taken in signaleren, beoordelen en (preventief) interveniëren dan wel toeleiden naar gewenst hulpaanbod binnen de school. In het basisonderwijs wordt vanuit de CJG’s samengewerkt in de Interne Zorgcommissies, in het voortgezet onderwijs in de Zorg Advies Teams (ZAT) en bij speciaal onderwijs in commissies van begeleiding. De gemeente geeft aan dat afspraken met de scholen moeten garanderen dat hulp vanuit de scholen verbonden kan worden met schoolexterne hulp en ondersteuning. De CJG’s bouwen hierop verder doordat de partners Bureau Jeugdzorg, Jeugdgezondheidszorg en Welzijn deelnemen aan de netwerken en ZAT’s en van daaruit 35 bijvoorbeeld registratie, organisatie van zorgcoördinatie en indicatiestelling regelen. Samenwerking met gezondheidszorg en andere aanpalende functies In de Beleidsnotitie stelt de gemeente dat instellingen in de gezondheidszorg belangrijke partners voor de CJG’s zijn en andersom en dat samenwerkingsafspraken gemaakt moeten worden over consultatie, informatiedeling en verwijzingen. In elk geval op één locatie wil de gemeente een zorgconcept vormgeven waarin een CJG en huisartsen gezamenlijk optrekken in de organisatie van het zorgaanbod. De gemeente wil speciale expertise voor hulp aan allochtonen gezinnen van afzonderlijke partners hierin samenbrengen voor de ontwikkeling van een kenniscentrumfunctie. Informatiedeling Vanuit het uitgangspunt ‘één kind (gezin), één plan, één zorgcoördinator’ streeft de gemeente naar één geïntegreerd gegevensoverzicht voor de medewerkers in de CJG’s. Volgens de Beleidsnotitie Centrum voor Jeugd en Gezin moet het Elektronisch Kinddossier in gebruik bij de gemeentelijke afdeling jeugdgezondheidszorg binnen de GGD Den Haag en de consultatiebureaus, uiteindelijk komen te staan voor het uitwisselen van informatie tussen de jeugdgezondheidszorg, de andere organisaties en de organisaties buiten het CJG die zich met jeugd bezig houden. Plannen om het EKD te verbeteren waren uitgesteld in afwachting van een landelijk systeem, waar de minister uiteindelijk van heeft afgezien. De gemeente wil de ontstane ruimte benutten voor modernisering van het bestaande systeem en uit te bouwen naar lokale inzichten. Uitgangspunt daarbij is enkelvoudige opslag en (gecontroleerd) meervoudig gebruik. Dit uitgangspunt is echter nog niet gerealiseerd. De partners zijn weliswaar aangesloten op één intranet, maar zij werken nu nog met eigen registratiesystemen (waaronder het EKD). Over deze eigen registraties heen wordt momenteel een systeem gebouwd, waarmee men een deel van de gegevens uit elkaars registraties (procesgegevens en in beperkte mate zorginhoudelijke gegevens) kan raadplegen en waarmee op het niveau van de CJG’s bedrijfsvoeringgegevens gegenereerd kunnen worden. Het te ontwikkelen systeem betreft in principe alle jongeren die bij de CJG’s bekend zijn. De gemeente heeft inmiddels een registratieprogramma JeugdlinQ aangeschaft dat deze functie gaat vervullen. Alle samenwerkingspartners in de CJG’s zijn aangesloten op de Regionale Verwijsindex (RVI) (voorheen Haags Risicosignaleringssysteem (HRS)). De RVI informeert zorgaanbieders over elkaars betrokkenheid bij meervoudige hulp aan jeugdigen en wijst per casus aan wie van de betrokken professionals de 36 zorgcoördinatie uitvoert. De RVI is gekoppeld aan de landelijke Verwijsindex Risicojongeren. Alle kinderen bij Bureau Jeugdzorg worden automatisch in de RVI opgenomen. In organisatiespecifieke openbare ‘profielen’ worden signaleringscriteria en andere organisatiespecifieke bepalingen vastgelegd. Ook sectorspecifieke bepalingen ten aan interpretatie van privacybepalingen hebben hierin een plek.
35 Beleidsnotitie Centrum Jeugd & Gezin Den Haag (2008, RIS 151597a), pagina 15. 36 Beleidsnotitie Centrum Jeugd & Gezin Den Haag (2008, RIS 151597a), pagina 12.
29
5.2.3 Sluitende aanpak/ zorgcoördinatie De samenwerking in verband van de CJG’s moet ertoe leiden dat jongeren en hun ouders sneller en afgestemd hulp krijgen. In het Convenant Sluitende zorgstructuur Jeugd is hiertoe een getrapt systeem voor de coördinatie van zorg tussen de verschillende partners binnen de CJG’s vastgelegd. Het Convenant legt regels vast om te bepalen welke jeugdige in welk overleg wordt besproken, wie de zorgcoördinatie op zich neemt en wat de coördinatie inhoudt. De sluitende zorgstructuur wordt als groeimodel ingevoerd, te beginnen met de 37 doelgroep 0-19-jarigen. De Haagse sluitende aanpak/ zorgcoördinatie bestaat uit de volgende stappen (zie ook figuur 7 voor een schematische weergave): 1. Casusoverleg Basis van de zorgcoördinatie is het casusoverleg binnen de CJG’s, dat regulier (maandelijks) plaatsvindt en daarnaast op ad hoc basis. Wanneer meerdere zorgverleners betrokken zijn is de zorgcoördinatie in handen van een categorale zorgaanbieder, al dan niet fysiek werkzaam binnen de CJG’s of Bureau Jeugdzorg (in het geval van geïndiceerde zorg). Wanneer de zorg te complex is wordt ‘opgeschaald’ naar een intensievere vorm van begeleiding, door een gezinscoach (in geval van bemoeizorg of dwang, geleverd door de GGD) of een VIG-coach (Vroegtijdige Interventie in Gezinnen, in het geval van dwang). De gemeente geeft aan dat in de praktijk van de reguliere overleggen niet zo veel gebruik gemaakt wordt, maar dat men in de ad hoc overleggen elkaar wel weet te vinden. De gemeente wil naar een totaalregistratie casussen gaan registreren, zodat gekeken kan worden waarover het gaat en gestimuleerd kan worden meer in te brengen op het reguliere casusoverleg. 2. Opgeschaald overleg bij de jeugdregisseur Twee gemeentelijke jeugdregisseurs kunnen ingezet worden als zich problemen voordoen waar men niet meer via de reguliere wegen uitkomt, zodat de zorg dreigt te stagneren. In 2010 zijn bij de jeugdregisseurs 77 casussen aangedragen (veelal direct vanuit de jeugdzorg en vanuit scholen, niet vanuit de CJG’s). De rol van de jeugdregisseurs wordt momenteel geëvalueerd. De voorlopige conclusies wijzen erop dat gebrekkige communicatie tussen zorgverleners, wachtlijsten en specifieke problematiek van niet-westerse gezinnen de belangrijkste oorzaken zijn voor opschaling. Als de jeugdregisseurs zelf geen oplossing kunnen forceren, kunnen zij de situatie voorleggen aan de directeur Welzijn, Jeugd en Burgerschap. Dit heeft tot dusver tot afdoende oplossingen geleid. 3. Bestuurlijk niveau Als laatste middel, kunnen de jeugdregisseurs de situatie ook nog voorleggen aan de wethouder, die over formele doorzettingsmacht beschikt. Tot nog toe is extra aandacht en contact vanuit de jeugdregisseur 38 (‘informele doorzettingsmacht’) voldoende gebleken.
37 Convenant Sluitende zorgstructuur Jeugd. Een gezin, een plan (december 2009). 38 Gesprek met medewerkers gemeente, maart 2011.
30
Figuur 7. Zorgcoördinatiemodel uit ‘Naar een Sluitende zorgstructuur 0 - 23. Beleidskader (8 januari 2008, RIS 151596a) (pagina 12)
Proeftuin Leidschenveen-Ypenburg Vooruitlopend op de decentralisatie van de provinciale jeugdzorg experimenteert Den Haag sinds eind 2010 met een ‘CJG-Proeftuin’ in het stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg. In deze proeftuin wordt geïntegreerde (ontschotte) zorg aangeboden aan gezinnen met meervoudige problematiek. Met de in de proeftuin gehanteerde aanpak hoopt de gemeente op een budgettair neutrale wijze (mede in het licht van de gemeentelijke bezuinigingen) te komen tot een (nog) beter sluitende zorgstructuur. Doel is deze aanpak in meer CJG’s te gaan toepassen. In de Proeftuin zijn tussen januari en juni 2011 52 casussen behandeld, meer dan voordien verwacht. Van deze 52 gezinnen is inmiddels ongeveer de helft weer uit de proeftuin omdat de hulp klaar is of kan worden voortgezet door één van de betrokken disciplines (geen meer problemen casus meer). Het doel van de Proeftuin is om te komen tot één team in dit CJG dat integraal bepaalt wat de oplossing voor een bepaalde casus is. De cliënt die met een bepaalde zorgvraag bij dit CJG binnenkomt, hoeft dan niet meer bij alle partijen langs, maar wordt door één medewerker als aanspreekpunt geholpen. Daarbij dient een omschakeling te worden gemaakt van aanbodgericht naar vraaggericht werken. Het verschil van de Proeftuin ten opzichte van de andere CJG’s is de gekozen aanpak. In de andere CJG’s vindt een maandelijks casusoverleg plaats, waarin vastgelopen meervoudige problemen worden behandeld. In de Proeftuin komt de casuïstiek van alle meervoudige problemen aan bod in een wekelijks Proeftuin39 teamoverleg. De gemeente geeft aan dat de Proeftuin door middel van het maken van businesscases wordt gemonitord.
39 Gesprek met de coördinator van de Proeftuin, de CJG’s in Leidschenveen en in Ypenburg, juni 2011.
31
5.3 Wat levert de samenwerking op 5.3.1 Beschikbaarheid van informatie uit de Basisset Indicatoren effectiviteit In juli 2010 is in opdracht van het toenmalige Programmaministerie Jeugd en Gezin een basisset van twaalf indicatoren geformuleerd die de gemeenten kunnen gebruiken voor het monitoren van de vorming van de 40 CJG’s (Basisset indicatoren effectiviteit; zie kader).
Basisset indicatoren effectiviteit CJG’s • Samenwerkingsafspraken in de regio met alle kernpartners zijn opgesteld waarin afspraken en werkprocessen op alle niveaus SMART geformuleerd staan (wie wat doet met de ketenpartners) die sluitende zorg tussen partners borgen. • Het percentage ouders en jongeren dat aangeeft dat ze het CJG weet te vinden en weet wat ze er kan halen op het gebied van opgroeien en opvoeden. • Het aantal en type bezoekers van het CJG. • Het soort contacten dat met het CJG heeft plaatsgevonden. • Het aantal en type vragen dat in het CJG, via alle kanalen, is gesteld. • De gemiddelde kosten per productgroep van het CJG. • Het aantal en soort signalen. • Het aantal en soort toeleidingen naar verschillende vormen van hulp binnen en buiten het CJG. • Het type ondersteuning (lokaal aanbod) dat in het CJG wordt aangeboden door het aantal vakdisciplines dat binnen het CJG werkzaam is. • Het aantal jeugdigen en gezinnen waarvoor professionele zorgcoördinatie en één gezin, één plan is geregeld (casusregisseur, vanaf twee betrokken disciplines). • De mate van tevredenheid (beleving) van jeugdigen en hun ouders over het CJG per product van het CJG. • De mate waarin ouders en jeugdigen vermindering van de problematiek ervaren na ingezette ondersteuning in het CJG.
De gemeente maakt nog geen gebruik van de ‘Basisset indicatoren effectiviteit’ en geeft aan dat dit een bewuste keuze is. Het is nog niet mogelijk de gevraagde gegevens toe te rekenen aan het CJG. De registraties van de partners binnen de CJG’s sluiten hier nog niet op aan. De gemeente geeft tevens aan dat deze indicatoren vooral gericht zijn op de prestaties (output) en nog niet zo zeer op de effecten (outcome). In opdracht van VWS wordt gewerkt aan een aangepaste basisset. Deze wordt eind 2011 verwacht. De gemeente heeft een registratieprogramma JeugdlinQ aangeschaft teneinde in de toekomst wel deze gegevens te kunnen leveren. Den Haag zal daarbij een eigen (op die van het Rijk aansluitende) lijst met indicatoren gaan hanteren, de gemeente heeft een bijdrage geleverd aan de totstandkoming van de basisset indicatoren. Hierin wordt onder meer de door de doelgroepen ervaren vermindering van de problematiek gemeten en het oordeel van professionals en cliënten over de dienstverlening en ondersteuning door de CJG’s gemeten. Ook de ervaring van de medewerkers komt aan de orde; dit wordt gezien als een belangrijk aspect voor het succes van de CJG’s. Prioriteit van de gemeente ligt echter bij de ontwikkeling van de module zorgcoördinatie in hetzelfde programma. Deze prioritering heeft ook als achtergrond dat in de Basisset indicatoren effectiviteit nog een verdiepingsslag wordt doorgevoerd.
40 Deloitte (2010). Onderzoek basisset indicatoren effectiviteit Centrum voor Jeugd en Gezin. Deze basisset is opgesteld in opdracht van het Ministerie voor Jeugd en Gezin. Aan de totstandkoming is meegewerkt door Bureau Jeugdzorg, Integraal Toezicht Jeugdzaken, GGD Nederland, het Nederlands Jeugd Instituut, Actiz (koepel van zorgaanbieders), MOgroep Jeugdzorg (thans Jeugdzorg Nederland), wethouders, provincies, professionals bij CJG’s en ZAT’s. In opdracht van VWS werkt het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) thans aan een verduidelijking van deze indicatorenset en aan uitbreiding richting indicatoren voor maatschappelijke uitkomsten.
32
De gemeente geeft aan dat over deze indicatoren veel landelijke discussie plaatsvindt op het punt of deze wel echt iets zeggen over de effectiviteit. De gemeente verwacht dat deze verdiepingsslag tot aanpassingen leidt en stelt daarom de inrichting van het systeem uit. 5.3.2 Beschikbaarheid van andere informatie over doelbereiking CJG’s De rekenkamer ging na of de gemeente anderszins informatie beschikbaar heeft over de doelmatigheid en/ of doeltreffendheid van de CJG’s. Gebleken is dat dat nog maar in beperkte mate het geval is. Van de samenwerkingsafspraken binnen de CJG’s en de samenwerking met de scholen in het ZAT zijn evaluaties gaande. Informatie over het aantal bezoekers van de Haagse CJG’s en de soort waarmee mensen bij de CJG’s komen, gaat beschikbaar komen door opname van een ‘baliemodule’ in het registratieprogramma JeugdlinQ. De gemeente legt prioriteit bij de ontwikkeling van de module ‘zorgcoördinatie’ in dit programma. Klanttevredenheidsonderzoek wordt nu alleen gedaan door de partners binnen de CJG’s afzonderlijk, in afwachting van gezamenlijke registraties. In twee pilots wordt momenteel gewerkt aan informatie over de gemiddelde kosten van de CJG’s per 41 productgroep. De gemeente geeft aan dat het kijken naar maatschappelijke doelen wel een punt van aandacht is. Zo worden de 'Proeftuin CJG' en de Haagse Samenwerking door middel van het maken van businesscases gemonitord. Daarin wil de gemeente de doelmatigheid en doeltreffendheid van de CJG's meenemen. De gemeente start met deze monitoring in zomer/najaar 2011, zodoende zijn nog geen resultaten bekend. De gemeente kondigt aan later in 2011 een evaluatie van de CJG’s aan de raad te sturen. Deze evaluatie zal vooral in gaan op de start in de panden, de samenwerking binnen de CJG’s en de samenwerking met de 42 ZAT-teams, en niet op het behalen van de maatschappelijke doelen van het CJG als concept. Omdat hierover geen concrete afspraken zijn gemaakt met de partners is het voor de gemeente op voorhand niet mogelijk om uitspraken te doen over (maatschappelijke) doelbereiking. Het glas is nu halfvol, aldus de gemeente in de interviews. In de afgelopen jaren is de structuur neergezet en zijn afspraken gemaakt. De 43 komende periode komt het aan op het implementeren van de afspraken en ‘make things work’. Proeftuin Leidschenveen-Ypenburg In het kader van de Proeftuin Leidschenveen-Ypenburg wil men kijken hoe alles draait, wat er is en of sprake is van inefficiënties en of dubbelingen die weggehaald kunnen worden, zonder dat gaten gaan vallen. In deze CJG’s draait de pilot met de ‘voorkant’ (de baliemodule) van JeugdlinQ, aan de modules voor ‘de achterkant’ (wie pakt een casus op) wordt nog gewerkt. De coördinator van de Proeftuin CJG’s werkt samen met de projectleider aan indicatoren om meetbaar te maken hoe de Proeftuin aanpak in de praktijk werkt en wat het oplevert voor de cliënt. Vooraf zijn enkele doelen voor de Proeftuin beschreven. Doel is meetbaar te maken in hoeverre deze doelen worden gehaald en of de Proeftuin werkt. De gemeente geeft aan dat er geen apart budget voor monitoring en evaluatie is ingeruimd en de deelnemende partners hieraan geen hoge prioriteit geven. Bij de start is geen nulmeting 44 gedaan, waardoor het lastig wordt verschillen zichtbaar te maken. 5.4 Knel- en verbeterpunten inzake doelbereiking In deze paragraaf beschrijft de Rekenkamer verschillende knelpunten bij het functioneren van de CJG’s in Den Haag. Dat gebeurt op basis van informatie uit Voortgangsrapportages aan de raad en gesprekken die we hebben gevoerd.
41 Informatie ontvangen n.a.v. gesprek met medewerkers gemeente, maart en april 2011. 42 Gesprek met medewerkers gemeente, maart en april 2011. 43 Gesprek met de directeur Welzijn en de CJG-coördinator. 44 Gesprek met de coördinator van de Proeftuin, de CJG’s in Leidschenveen en in Ypenburg, juni 2011.
33
Eerder landelijk onderzoek 45 Uit eerder onderzoek (inclusief onderzoek in Den Haag) blijkt dat verschillende CJG’s met dezelfde soort knelpunten te maken hebben. Zonder uitputtend te zijn, hieronder een korte beschrijving van drie veel voorkomende knelpunten (inloopfunctie, zorgcoördinatie en schakels met bureaus jeugdzorg en onderwijs). Allereerst zien we knelpunten met betrekking tot de inloopfunctie van de CJG’s. Toegankelijkheid en herkenbaarheid blijken voor verbetering vatbaar, nog niet overal wordt voldoende gebruik gemaakt van de inlooppunten. Ook lukt het niet altijd alle gewenste doelgroepen aan te trekken. Zo komen bij sommige CJG’s vooral relatief zware – meervoudige – opvoedvragen binnen, terwijl andere bijna uitsluitend te maken krijgen met lichte – enkelvoudige – vragen. Een tweede veel voorkomend knelpunt is de afstemming en informatievoorziening met betrekking tot de zorgcoördinatie. Autonomie van individuele organisaties staat informatie-uitwisseling en gezamenlijke besluitvorming soms in de weg. Ditzelfde geldt voor praktische problemen als beschikbaarheid en kwaliteit van dossiers en brongegevens, capaciteitstekorten of ICT-problemen. Tot slot zijn de schakels tussen CJG’s en bureaus jeugdzorg en onderwijs niet overal even sterk. De betrokkenheid van BJZ leidt volgens verschillende onderzoeken tot een snellere en effectievere signalering en verwijzing. Echter, wat precies de betrokkenheid van BJZ is, verschilt sterk per gemeente. En als er geen schakel is met BJZ, dan is dit vaak het gevolg van capaciteitstekort bij BJZ of een imago dat niet past bij de gewenste uitstraling. De schakel tussen CJG’s en het onderwijs (vaak via ZAT’s) is vaak niet sterk, onder andere doordat leerlingen van scholen uit meerdere CJG-regio’s komen, door onbekendheid bij scholen met CJG’s, of door een verschil van visie op signalering en zorgverlening.
5.4.1 Laagdrempelig inlooppunt De gemeente geeft aan dat het uitgangspunt van de minister, ‘het CJG als laagdrempelig inlooppunt in de wijk’, nog niet als zodanig werkt. Bezoekers van de CJG’s komen voor een afspraak bij bijvoorbeeld het consultatiebureau en willen dan nog wel eens bij een andere partner langslopen als ze een vraag hebben. Mensen komen niet zo maar binnenlopen om zich aan de balie te melden met een vraag. Het laagdrempelig aspect herkent de gemeente wel erg in het grote gebruik van de internetpagina www.cjgdenhaag.nl (ook om vragen te stellen). De CJG’s in Den Haag willen zich niet alleen profileren als eenvoudig toegankelijke voorziening voor vragen en advies, maar ook als organisaties die outreachend aanwezig zijn op verschillende plekken in de maatschappij (denk aan scholen en buurthuizen) waar kinderen en ouders komen. De CJG’s werken hiertoe nadrukkelijk samen met deze instanties, vaak juist buiten het eigen pand. Volgens de door ons geïnterviewden weet een relatief hoog opgeleide populatie de weg naar de CJG’s wel te vinden. CJG’s in wijken met een lagere sociaal economische populatie hebben het in dat opzicht lastiger. Een punt van zorg zijn allochtone ouders. Gezocht wordt naar andere manieren om deze groep te bereiken, bijvoorbeeld op scholen. Samen met de Universiteit Leiden wordt in een ‘Academische Werkplaats’ gezocht naar manieren om binnen generieke structuren en methodieken om te gaan met diversiteit (dus geen specifieke aanpak voor -bijvoorbeeld- allochtonen). Dit naar analogie van de ‘cultuur-sensitieve’ zorg zoals die bij de ouderenzorg wordt toegepast.
45 De rekenkamer heeft hiertoe een aantal landelijke onderzoeken betreffende de CJG-vorming voor geanalyseerd (zie verantwoording in Bijlage 4).
34
Een punt van discussie is hoe de CJG’s naar buiten geprofileerd moeten worden. In het licht van laagdrempeligheid speelt het consultatiebureau een belangrijke rol. Het consultatiebureau is van oudsher bekend en heeft een hoog bereik. Er is echter spanning tussen profilering als laagdrempelig inlooppunt enerzijds en vroegtijdig signaleren anderzijds. 5.4.2 Vroegtijdig problemen signaleren Momenteel zijn nog niet alle ketenpartners buiten de CJG’s aangesloten op de RVI (Regionale Verwijs Index). Voor het opnemen van kinderen in de RVI is in principe is toestemming van de ouders nodig. Sommige professionals zijn vanuit hun discipline terughoudend met het invoeren van een kind in de RVI, uit privacyoverwegingen of vanwege risico’s voor het behoud van een goede relatie met de ouders. Het is niet altijd en voor iedereen duidelijk wat de RVI toevoegt, wanneer partijen toch al nauw samenwerken in 46 het kader van de CJG’s. Bij het werken in de praktijk blijkt dat nog niet ‘één CJG met één CJG-gevoel’ bestaat, maar dat sprake is van samenwerking tussen de verschillende partners. De gemeente vindt de CJG’s nu nog te veel ‘bedrijfsverzamelgebouwen’. Partijen stellen zich nog teveel op als -bijvoorbeeld- GGD-medewerker X die in de CJG vestiging Y op locatie Z werkt, niet als medewerker van de CJG’s in Den Haag. Ieder werkt met nog met de eigen werkprocessen (registraties en kwaliteitszorgsystemen). In de praktijk loopt de invulling van de samenwerking tegen die verschillende systemen aan. Het streven is om te komen tot ‘één voordeur’ voor alle aanvragen, zodat ook meer sturing mogelijk is. In de interviews is gemeld dat veel is geïnvesteerd in contacten van de CJG’s met buurtnetwerken (buurtoverleg en signaleringsoverleg in wijken). Ook met scholen zijn goede relaties opgebouwd; vanwege het verloop op scholen moet geïnvesteerd worden in het behoud hiervan. De contacten met de eerstelijnszorg nog grotendeels worden opgebouwd. Dat gaat het makkelijkste met disciplines die dicht bij het werkterrein van de CJG’s vallen zoals logopedie. 5.4.3 Zorgcoördinatie De gemeente is positief over de vorming van de CJG’s omdat de betere samenwerking binnen de CJG’s heeft geleid tot een soepelere afhandeling van aanvragen. Gedeelde mening is dat de samenwerking tussen de partners in de CJG’s al wel goed verliep, maar dat sommige dingen nu net even sneller gaan. Bovendien wordt de samenwerking in het kader van de CJG’s uitgebreid naar andere disciplines. De medewerkers van Bureau Jeugdzorg worden nu in de ervaring van de door ons geïnterviewde professionals vaker aangesproken en het is bijvoorbeeld makkelijker om even bij elkaar te controleren of een casus goed is overgedragen en hoe her ermee staat. Het netwerkmodel van de CJG’s wordt als ingewikkeld ervaren. Acht á negen partners moeten samenwerken in een vestiging, maar krijgen ook allen vanuit de eigen organisatie opdrachten. Daar komt bij dat de partners in en rond de CJG’s bestuurlijk onder verschillende wethouders en ambtelijk onder verschillende gemeentelijke directies vallen. De vraag is aan de orde of de CJG’s als netwerkorganisaties aan het einde is van de integratieve mogelijkheden en wat in dat geval mogelijke alternatieven zijn. Een alternatief zou bijvoorbeeld kunnen zijn een model waarin de basiszorg vanuit één organisatie wordt aangeboden terwijl daarnaast aanvullende gespecialiseerde zorg beschikbaar is. Door te gaan werken met verschillende vooraf gedefinieerde ‘zorglijnen’ zou het kind respectievelijk het gezin meer centraal komen te staan.
46 Gesprek met medewerkers CJG Segbroek, maart 2011.
35
Met de ketenpartners die het ‘Samenwerkingsconvenant CJG’ hebben ondertekend (jeugdketen 0-19 jaar) zijn middels het Convenant afspraken gemaakt over zorgcoördinatie. Met partners uit andere ketens, zoals het Veiligheidshuis en Den Haag Op Maat (schuldhulpverlening, Wmo) zijn samenwerkingsafspraken gemaakt. Naar niet geïndiceerd zorgaanbod, zoals JIT (Jeugd Interventie Team), gezinscoaches en thuisbegeleiding, bestaat een groeiende vraag. Deze interventies zijn ‘evidence based’ en erkend door het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). Voor dit lokale zorgaanbod worden weer wachtlijsten verwacht, nu onder meer de extramurale begeleiding en de zorg voor de lvb-groep met een IQ tussen 70 en 85 uit de AWBZ gaan en onder de werking van de Wmo worden gebracht. Daardoor zal een groter beroep worden gedaan op lokaal zorgaanbod. In algemene zin wijst de gemeente erop dat veel van de aangeboden zorg een tijdelijk karakter heeft. De problemen zijn na afloop van een tijdelijk traject niet altijd opgelost, of terugval dreigt. In de sfeer van nazorg of ‘stut-en-steun-zorg’ is onvoldoende aanbod. Een punt van zorg voor de gemeente is de trage overdracht van de taken van Bureau Jeugdzorg (BJZ) van de stadsregio naar de gemeente. Zoals het er nu naar uitziet zullen pas in 2014 alle taken bij de gemeente liggen. Ook moet volgens de gemeente de decentralisatie van de Jeugdzorg voor de volle 100% plaatsvinden. Het begint er op te lijken dat het justitiedeel (gedwongen jeugdzorg) wordt afgesplitst. Dat zal volgens de gemeente de effectiviteit niet ten goede komen.
5.5 Conclusie Onder regie van de gemeente is een zorgcoördinatiemodel tot stand gekomen (één gezin, één plan); casusoverleg vindt plaats en de gemeente heeft er voor gezorgd dát er een beslissing wordt genomen over wie wanneer (escalatiemodel) verantwoordelijk is voor de coördinatie van zorg. De gemeente heeft nog geen gegevens beschikbaar over de doelbereiking van de CJG’s. B&W legt separaat over de CJG’s geen verantwoording af aan de gemeenteraad omdat het geen product in de programmabegroting is. De gemeente heeft de gegevens uit de ‘Basisset prestatie-indicatoren CJG’ niet beschikbaar en zal deze binnen afzienbare termijn ook nog niet beschikbaar hebben. Dit is een bewuste keuze, een meer adequate basisset wordt verwacht eind 2011. De gemeente is wel bezig met de monitoring van de 'Proeftuin CJG' en de Haagse Samenwerking door middel van businesscases, maar daarvan zijn nog geen resultaten bekend. In de interviews zijn de volgende knelpunten en aandachtspunten/ risico’s inzake het functioneren en de effectiviteit van CJG’s aan de orde gesteld: - Bereik van allochtone bevolkingsgroep en bevolkingsgroep met laag economische status. - Spanning tussen profilering als laagdrempelig inlooppunt enerzijds en vroegtijdig signaleren anderzijds. - Ontbreken van overkoepelend registratiesysteem in de CJG’s. - Functioneren van de RVI (niet alle relevante partijen zijn aangesloten en discussie over melden) - Nog beperkte contacten met de (eerstelijns) gezondheidszorg. - Nog uit te bouwen aansluiting met Veiligheidsketen en Den Haag op Maat - Ingewikkelde aansturing binnen het netwerk - Verwachte wachtlijsten als gevolg van groeiend beroep op lokaal zorgaanbod. Tot slot werd zorg uitgesproken over de stapeling van bezuinigingen bij risicojongeren, over traagheid en onvolledigheid van de decentralisatie jeugdzorg en onduidelijkheid over de overheveling van taken (in budgetten of in personele capaciteit) en over de voortdurende veranderingen in de jeugdzorg (met als risico dat professionals niet aan hun eigenlijke werk toekomen).
36
Bijlage 1 Onderzoeksvragen 1. Welke aspecten spelen er in de gemeente rond jeugd en jeugdbeleid? a. Hoe is het gesteld met de jeugd in de gemeente? b. Welke doelstellingen en prioriteiten heeft de gemeente in het jeugdbeleid? 2. Wat moet een CJG opleveren en wat doet de gemeente daarvoor? a. Welke beleidsambitie(s) heeft de gemeente met de vorming van het CJG? Is duidelijk hoe en wat het CJG moet bijdragen aan het bredere jeugdbeleid van de gemeente? Sluit de ambitie van de gemeente aan bij het Beleidsprogramma Alle kansen voor kinderen en bij de (voorgestane) wet- en regelgeving en zijn ze toetsbaar (SMART-C) geformuleerd? b. Op welke wijze voert de gemeente regie op de ontwikkeling en invulling van het CJG? Wordt daarbij voldaan aan de eisen voor de invulling van de regierol? c. Heeft de gemeente – in het kader van de beleidsvoorbereiding CJG of in het kader van het brede jeugdbeleid – de uitgangssituatiesituatie geanalyseerd en is in dat verband aandacht besteed aan de volgende aspecten: - bestaand aanbod aan voorzieningen en activiteiten - behoeften en wensen van de doelgroep - behoeften en wensen van professionals - de benodigde mensen en middelen d. Op welke wijze is het CJG toegankelijk (fysiek of virtueel); is sprake van ‘toegankelijk’ en ‘laagdrempelig’? e. Welke ketenpartners werken samen in het CJG? f. Welk aanbod aan voorzieningen en activiteiten wil de gemeente realiseren bij het CJG? Welk aanbod is inmiddels gerealiseerd? Wordt met dit beoogde aanbod voorzien in de functies en voorzieningen uit het basismodel CJG? g. Welke financierings- en prestatieafspraken heeft de gemeente gemaakt met de ketenpartner(s)? Worden afspraken nageleefd? h. Hoe verhoudt de gemeente zich op bovengenoemde punten tot de andere gemeenten die aan het onderzoek deelnemen? 3. Wat kost een CJG en hoe is de financiering geregeld? a. Welk deel van de Brede Doeluitkering CJG benut de gemeente voor de inrichting van het CJG? b. Hoeveel geld uit eigen middelen (gemeentefonds, subsidies) zet de gemeente in voor de inrichting van het CJG en/of voor de taken die worden verricht binnen het CJG? Betrek hierbij ook mogelijke middelen uit de AWBZ (jeugd GGZ) of middelen van de Provincie (Bureau Jeugdzorg). c. Wat kost het CJG per inwoner van de gemeente? d. Hoe verhoudt de gemeente zich op bovengenoemde punten tot de andere gemeenten die aan het onderzoek deelnemen? 4. Wat houdt de samenwerking in het CJG in en wat levert de samenwerking op? a. Hoe ver gaat de organisatorische samenwerking binnen het CJG? Wordt gebruik gemaakt van de Verwijsindex Risicojongeren en het Elektronisch Kinddossier? b. Hoe wordt door het CJG vorm gegeven aan de sluitende aanpak/zorgcoördinatie (één gezin, één plan)? Heeft de gemeente met de partners afspraken gemaakt over het realiseren daarvan? c. Hoe werkt het CJG samen met het onderwijsveld en met de geïndiceerde Jeugdzorg? d. Hoe vaak en met welke informatie moeten de CJG-partner(s) zich verantwoorden naar de gemeente en wat doet de gemeente met deze informatie? Ziet het CJG mogelijkheden om de informatie uit de ‘Basisset indicatoren effectiviteit CJG’ te genereren? e. Welke informatie is beschikbaar (of voorzien) over de efficiency en/of doeltreffendheid van het CJG (bijvoorbeeld registraties, cliëntenonderzoek, eenmalig onderzoek)? Wat kan uit deze informatie worden afgeleid over de doelbereiking van het CJG? 37
f.
Hoe denken burgers in de gemeente over het functioneren van het CJG? Wat gaat goed en wat kan beter? g. Welke succes- en faalfactoren ervaren gemeente en professionals bij de vorming en in het functioneren van het CJG? h. Hoe verhoudt de gemeente zich op bovengenoemde punten tot de andere gemeenten die aan het onderzoek deelnemen?
38
Bijlage 2 Verantwoordelijkheden en regie in het jeugdbeleid Verantwoordelijkheid van het Rijk • Onder de verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van VWS valt het zorg dragen voor een kader (voorheen systeem) waarbinnen kinderen in Nederland gezond kunnen opgroeien en zich kunnen ontwikkelen tot zelfstandige en maatschappelijk betrokken burgers. 47 • Op grond van de Wet op de jeugdzorg (Wjz) zijn de ministers voor VWS en van Justitie gezamenlijk verantwoordelijk voor het stelsel dat een toegankelijk, passend en samenhangend zorg- en voorzieningenaanbod voor jongeren met (ernstige) opgroei- en opvoedproblemen en hun ouders mogelijk moet maken. • De minister van VWS is verantwoordelijk voor het vaststellen van het Basistakenpakket jeugdgezondheidszorg (uitgewerkt in het Besluit publieke gezondheid). Verantwoordelijkheid van de provincie • Provincies zijn op basis van de Wjz verantwoordelijk voor de kwaliteit, de planning en de financiering van de geïndiceerde jeugdzorg in hun regio. Zij moeten zorgen voor voldoende zorgaanbod om invulling te geven aan het recht op zorgaanbod en voor een goed werkend Bureau jeugdzorg. De rol van gemeenten is aanvullend en preventief. Verantwoordelijkheid van de gemeente • Gemeenten zijn op grond van (artikel 5 van) de Wet publieke gezondheid (Wpg) verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg (JGZ). De Wpg stelt de randvoorwaarden voor de uitvoering van de JGZ door de consultatiebureaus en de GGD’en. De JGZ heeft als doel het bevorderen, beschermen en beveiligen van de gezondheid en de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van jeugdigen in de leeftijd van 0 tot 19 jaar. • Gemeenten zijn ook verantwoordelijk voor het lokale jeugdwelzijn op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De Wmo bevat de wettelijke verplichting om de in deze wet omschreven vijf functies van de opvoed- en opgroeiondersteuning, benoemd in prestatieveld twee, te realiseren (zie §3.3.3). Deze taken moeten met elkaar verbonden worden via de CJG’s. Daartoe is op 15 juni 2009 door de voormalige minister voor Jeugd en Gezin een voorstel van wet aan de Tweede Kamer aangeboden, houdende wijziging van de Wjz in verband met het opnemen van een gemeentelijke 48 verantwoordelijkheid voor de jeugdketen. Dit voorstel van wet komt voort uit twee beleidsvoornemens van het kabinet. Ten eerste betreft dit het geven van meer aandacht aan preventieve ondersteuning van jeugdigen en gezinnen. Om dit te realiseren krijgen gemeenten de plicht zorg te dragen voor de totstandkoming van CJG’s. Ten tweede dient er een betere samenwerking binnen de jeugdketen te komen om ervoor te zorgen dat een jeugdige zich goed kan ontwikkelen dan wel om in actie te komen als er signalen zijn dat een kind of gezin in de problemen verkeerd of dreigt te geraken. Daarom krijgen gemeenten met dit voorstel van wet ook de taak om hierop regie te voeren (zie hierna). Ten derde krijgt de burgemeester de bevoegdheid om in een individueel geval de instelling aan te wijzen die met de coördinatie van zorg wordt belast. Ten tijde van het schrijven van deze dummy NVB ligt dit wetsvoorstel nog ter verdere behandeling voor bij de Tweede Kamer.
47 De minister van Justitie is vooral verantwoordelijk voor jeugdreclassering en justitiële jeugdinrichtingen. 48 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 977, nrs. 1-2.
39
Wat houdt de gemeentelijke regie op de jeugdketen in In de regierol van gemeenten op het tot stand brengen van een lokale jeugdketen worden door de minister 49 voor Jeugd en Gezin twee aspecten onderscheiden: 1. Realiseren van sluitende afspraken tussen partijen uit de jeugdketen Van gemeenten wordt verwacht dat zij regie voeren om te voorkomen dat ouders en kinderen van het kastje naar de muur gestuurd worden of geconfronteerd worden met hulpverleners die van elkaars bestaan niet op de hoogte zijn. De gemeente moet met de kernpartners schriftelijke vastgelegde afspraken maken over samenwerken, ieders inzet, de werkwijze en de te bereiken doelen. 2. Tot stand brengen van ’één gezin, één plan’ door middel van zorgcoördinatie Als meerdere partijen zorg en ondersteuning leveren binnen hetzelfde gezin, moet deze zorg en ondersteuning op elkaar worden afgestemd om te komen tot ‘één gezin, één plan’. Coördinatie van zorg is de functie, die de afstemming en uitvoering van alle hulp en zorg verplichtend regelt voor en met gezinnen en zorgaanbieders (definitie van het Nederlands Jeugdinstituut). De rol van de gemeente bestaat eruit dat zij ervoor zorgt dát er een beslissing wordt genomen over wie verantwoordelijk is voor de coördinatie van zorg. De gemeente kan de taak zorgcoördinatie door een ambtenaar laten uitvoeren, positioneren bij één instelling betrokken bij het CJG of een systeem ontwerpen om de zorgcoördinatie toe te wijzen aan de voor de casus meest vanzelfsprekend betrokken partij binnen het hulpverleningsnetwerk. Dit betreft de niet-geïndiceerde zorg. Indien er sprake is van geïndiceerde jeugdzorg of een ondertoezichtstelling zijn de Bureaus Jeugdzorg vanuit de Wjz verantwoordelijk voor de zorgcoördinatie (casemanagement, gezinsvoogdij). Over de zorg kunnen hulpverleners onderling van mening verschillen. In de afspraken moet daarom een escalatiemodel opgenomen worden, waardoor het overschakelen naar een besluitvormingniveau waar een knoop kan worden doorgehakt is geborgd. De gemeente is uiteindelijk verantwoordelijk voor het doorhakken van de knoop.
49 Circulaire van 24 januari 2008 (DJB/APJB-2820163).
40
Bijlage 3 Begrippen Begrippen Cliënt
Jeugdgezondheidszorg
Keten Samenwerkingspartners
Schakel
Signalering Zorg- en Adviesteams
Zorgcoördinatie
Kinderen, ouders, gezinnen, opvoeders die (fysiek of digitaal) in contact komen met een CJG-medewerker, danwel op andere wijze gebruik maken van diensten van het CJG. Preventieve gezondheidszorg, gericht op de veilige en gezonde groei en ontwikkeling van kinderen van 0-19 jaar ter voorkoming van gezondheidsdreigingen. Een aaneenschakeling van (logistieke) processen tussen autonome organisaties. Vaak wordt ook gesproken van een netwerk. De instanties die fysiek deel uitmaken van het CJG (CJGsamenwerkingspartners) dan wel waarmee vanuit het CJG wordt samengewerkt (aanpalende functies). De functie tussen disciplines die zorgt voor doorverwijzing, in het geval de beantwoording van een vraag/behoefte van een kind, jeugdige of het gezin niet meer binnen de verantwoordelijkheid van de behandelende discipline valt. Het herkennen van kinderen/jeugdigen/gezinnen die in aanmerking komen voor het afnemen van het aanbod van het CJG of jeugdzorg. In een Zorg- en Adviesteam werken professionals en scholen samen om problemen van kinderen en jeugdigen vroeg te signaleren, te bespreken en passende hulp in te schakelen. De functie, die de afstemming en uitvoering van alle hulp en zorg verplichtend regelt voor en met gezinnen en zorgaanbieders
41
Bijlage 4 Onderzoeksaanpak en normenkader Afbakening In dit onderzoek rekenen we tot het CJG: het basismodel Centrum voor Jeugd en Gezin, inclusief de schakels die daarin vertegenwoordigd zijn. Daarmee is dus de samenwerking met Bureau Jeugdzorg en met het onderwijs (via Zorg- en Adviesteams) betrokken. De provinciale jeugdzorg zelf blijft buiten de scope van het onderzoek. Het onderzoek betreft de zorg voor jeugd die onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid valt. Onderzoeksaanpak Om de onderzoeksvragen te beantwoorden beoordeelde de rekenkamer de volgende gemeentelijke beleidsdocumenten: - Aan de slag!’, coalitieakkoord PvdA, VVD, D66 en CDA (2010, RIS 173030) - Actieprogramma Jeugd 2007-2010 (2006, RIS 140614) - Beleidskader Naar een Sluitende zorgstructuur 0 – 23 (2008, RIS 151596a) - Beleidsnotitie Opvoeden in de buurt, Centra voor jeugd en gezin (2006, RIS 141310) - Beleidsnotitie Centra voor Jeugd en Gezin (2008, RIS 151597A) + begeleidende brief - Brief stand van zaken Centra voor jeugd en gezin (2008, RIS 160013) - + bestuurlijke afspraken tbv samenwerking Jeugdzorg en Stadsgewest (RIS 160013A) - + Heel het kind. Haagse pedagogische visie in relatie tot het CJG (RIS 160013B) - + Organiseren van samenwerking tussen de Haagse scholen en (jeugd)zorg (RIS 160013C) - Convenant Sluitende zorgstructuur Jeugd Den Haag (2009) - Programma 2.10 Jeugd & Gezin, Programmabegroting 2011-2014 gemeente Den Haag (2010) - Samenwerkingsovereenkomst CJG (april 2007) - Voortgangsrapportage Jeugdbeleid 2009 (2010, RIS 170508) Ook maakte de rekenkamer gebruik van de volgende landelijke onderzoeken: - Alares (2009). Digitaal geschakeld; Inventarisatie van de informatievoorziening binnen de Centra voor Jeugd en Gezin - Deloitte (2010). Onderzoek basisset indicatoren effectiviteit Centrum voor Jeugd en Gezin - Deloitte (2010). Samenwerken in Centra voor Jeugd en Gezin - Ministerie van Jeugd en Gezin (2010). Lessen en ervaringen betreffende aansluiting Centrum Jeugd en Gezin en Bureau Jeugdzorg Opvoeden in de buurt, april 2010. Bijlage bij kamerstuk 31001, nr. 91 - Regioplan (2010). De CJG-vorming begin 2010. Bijlage bij kamerstuk 31001, nr. 91 - VNG (2009). Centra voor Jeugd en Gezin en regionale samenwerking; een verkenning van vier regionale samenwerkingsverbanden Verder voerde zij gesprekken met: - Maria Beckers, Jeugdverpleegkundige Jeugdgezondheidszorg 4-19 jaar bij de GGD, dienst OCW, Gemeente Den Haag - Ina Blom, Afdelingsmanager rayon Segbroek-Loosduinen Jeugdgezondheidszorg - Mei Lan Chung, Coördinator Centra voor Jeugd & Gezin (Proeftuin Leidschenveen-Ypenburg), dienst OCW, Gemeente Den Haag - Martijn Dahmeijer, Programmamanager Jeugdbeleid, dienst OCW, Gemeente Den Haag - Nicole Goedee, Coördinator Centra voor Jeugd & Gezin, dienst OCW, Gemeente Den Haag - Marianne Haan, Algemeen maatschappelijk werker en school maatschappelijk werker bij de organisatie Voor Welzijn - Arie Opstelten, Projectleider Centra voor Jeugd & Gezin, dienst OCW, Gemeente Den Haag - Elly Stam, Jeugdverpleegkundige Jeugdgezondheidszorg 0-4 jaar bij de GGD, dienst OCW, Gemeente Den Haag - Ludo Steenmetser, Directeur Welzijn, dienst OCW, gemeente Den Haag 42
-
Elise Tupker, Medewerker wijkcontacten en netwerken bij de organisatie Voor Welzijn
Normenkader Bij de oordeelsvorming worden de volgende normen gehanteerd. De normen zijn ontleend aan de afspraken over verantwoordelijkheden en regie (zie bijlage 2) en aan algemene inzichten over goed bestuur. Normen voor beleidsvoorbereiding door de gemeente - De beleidsdoelen van de gemeente zijn in overeenstemming met de landelijke ambities, die – in afwachting van wetgeving – zijn neergelegd in het basismodel CJG. - Het beleid sluit aan op de behoeften en problemen van kinderen en jeugdigen en hun ouders. Om dat te bereiken heeft de gemeente de startsituatie in kaart gebracht. - De beleidsdoelen zijn SMART-C geformuleerd. - De ambities van het beleid van de gemeente moeten zijn te realiseren binnen de afgesproken tijd met de beschikbare mensen en middelen. Dit is onderwerp geweest in de beleidsvoorbereiding. - Het CJG wordt volgens het Basismodel CJG ingericht en gerealiseerd: dat wil zeggen dat (a) het Basispakket JGZ een centrale functie heeft in het CJG, (b) 5 Wmo functies een centrale rol hebben in het CJG (informatie en advies, signalering, toeleiding naar hulp, licht pedagogische hulp en coördinatie van zorg), (c) vanuit het CJG afstemming plaatsvindt met BJz en het onderwijs (met name via de ZAT’s) en (d) er een fysiek inlooppunt in de gemeente is. Normen voor invulling van de regierol door de gemeente - De gemeente heeft de regiefunctie helder belegd; vanuit deze functie worden de contacten onderhouden binnen het gemeentelijk apparaat (op bestuurlijk en met aanpalende beleidsdirecties binnen de gemeente) en met het CJG. - Onder regie van de gemeente komen sluitende afspraken tussen kernpartners uit de jeugdketen tot stand; met de ketenpartners zijn schriftelijk vastgelegde afspraken gemaakt over samenwerken, ieders inzet, de werkwijze en de te bereiken doelen; - Onder regie van de gemeente komt zorgcoördinatie tot stand (één gezin, één plan); de gemeente heeft ervoor gezorgd dát er een beslissing wordt genomen over wie verantwoordelijk is voor de coördinatie van zorg. - Via regelmatige evaluaties / terugblikken wordt bekeken of er nog gewerkt wordt conform de ambities; zo nodig wordt bijgestuurd. Normen voor doelbereiking - Eind 2011 heeft elke gemeente tenminste één (fysiek) CJG. - Het CJG functioneert als een laagdrempelige voorziening waarin de vijf functies uit het basismodel worden aangeboden. Met een gebundeld en samenhangend zorgaanbod (één gezin, één plan) worden jongeren en hun ouders sneller en beter geholpen en worden risicogroepen tijdig bereikt. - Vergelijkbaar geformuleerde norm voor eventuele gemeentelijke doelstellingen. Normen voor verantwoordingsinformatie en beleidsinformatie - De gemeente legt op een deugdelijk en transparant wijze verantwoording af over de besteding van middelen uit de Brede doeluitkering CJG. - De indicatoren voor het meten van de effectiviteit van CJG’s zijn zodanig gekozen dat zij (ex-ante beoordeeld) een betrouwbaar en valide beeld van doelbereiking van het CJG leveren.
43