Review CO2-studie ZOAB Rasenberg
Notitie Delft, maart 2011
Opgesteld door: M.N. (Maartje) Sevenster M.E. (Marieke) Head
2
Maart 2011
2.403.1 – Review CO2-studie ZOAB Rasenberg
1
Inleiding Binnen de prestatieladder van ProRail wil het bedrijf Rasenberg van niveau 3 naar niveau 4 overgaan. Hiervoor moet aan enkele eisen voldaan worden. In het kader van eis 4.A.1 van de prestatieladder moeten tenminste twee analyses van ketens/activiteiten (scope 3) worden uitgevoerd conform de eisen. Deze studies worden uitgevoerd door Royal Haskoning in samenwerking met Rasenberg. In het kader van eis 4.A.3 van de prestatieladder moet tenminste één van deze analyses ‘ondersteund of becommentarieerd’ zijn door een terzake kundig en onafhankelijk kennisinstituut. Deze notitie geeft de bevindingen van CE Delft ten aanzien van de studie: CO2-studie ZOAB Rasenburg; conceptrapport d.d. 11 maart 2011, auteur T.J. Beffers (Royal Haskoning). Dit document is verder te noemen ‘het ZOAB-rapport’. Op basis van deze review zal de uitvoerder de ZOAB-rapportage aanpassen.
2
Referentiekader Vanuit de Prestatieladder (Handboek 1.2) is de afbakening van de gevraagde studies op basis van ‘scope 3’ van het GHG protocol, deel ‘A Corporate Accounting and Reporting Standard’, hoofdstuk 4 ‘Setting Operational Boundaries’ (pagina 25).
Figuur 1
3
Maart 2011
Scope volgens Handboek CO2-prestatieladder
2.403.1 – Review CO2-studie ZOAB Rasenberg
Scope 3 van het GHG protocol heeft betrekking op BKG-emissies die buiten de eigen locatie en het eigen elektriciteitgebruik vallen. Onderdeel hiervan zijn de emissies die samenhangen met door leveranciers aangeleverde materialen en met afvalverwerking van materialen buiten eigen poort. De drie scopes van het GHG protocol zijn bedoeld om het totale CO2-profiel van een organisatie in kaart te brengen en scope 3 ook af te zetten tegen scope 1 en 2. In hoeverre dat in deze context (niveau 4 studie voor Prestatieladder) ook doel is, is niet duidelijk uit het Handboek. In de ZOAB-studie worden de scope 1 en 2 emissies in ieder geval niet gegeven. De scope 3 onderdelen hangen vaak samen met de keten van door het betreffende bedrijf geproduceerde producten. Het moet echter worden opgemerkt dat ‘A Corporate Accounting and Reporting Standard’ niet bedoeld is voor productketenstudies of vergelijkingen tussen producten. Hiervoor is een nieuw onderdeel van het GHG protocol in ontwikkeling. In het ZOAB-rapport wordt echter wel een productvergelijking gemaakt, het rapport beoogt eigenlijk twee doelen: ‘corporate’ emissies scope 3 van Rasenberg, producent van ZOAB; Vergelijking tussen ZOAB en de dakgranulaathoudend ZOAB. Waar ‘A Corporate Accounting and Reporting Standard’ aangeeft dat voor scope 3 reporting de belangrijkste onderdelen van de waardeketen moeten worden meegenomen wordt in het ZOAB-rapport gekozen voor de onderdelen van de waardeketen waarop de twee ketens het meest verschillen. Echter is het belangrijk om te zorgen dat een groot deel van de keten wordt gedekt in de analyse omdat de resultaten anders geen context hebben. Bijvoorbeeld, is de keuze gemaakt om niet een algemene ‘afdankingsfase’ te definiëren maar alleen naar recycling te kijken. Dit betekent dat de emissies die in het geval beide conventioneel ZOAB en dakgranulaathoudend ZOAB bij eindafvalverwerking optreden niet expliciet zijn meegenomen in de vergelijking 1 . Daar staat tegenover dat de complete GER-waarde (inclusief energie-inhoud) is gebruikt voor de omrekening naar CO2 en dus in feite de verbrandingsemissies die pas zouden optreden bij eindafvalverwerking door verbranding al in de grondstoffase meetellen.
Eindconclusie: door de duale benadering voldoet het resultaat eigenlijk niet aan ‘A Corporate Accounting and Reporting Standard’ maar is ook geen goede productvergelijking volgens ISO 14040/44.
1
4
Maart 2011
In de gereviewde versie van het rapport was recycling toegepast voor beide ZOAB typen. In werkelijkheid is recycling alleen voor dakgranulaathoudend ZOAB van toepassing.
2.403.1 – Review CO2-studie ZOAB Rasenberg
3
Data en berekeningen Tijdens het reviewproces heeft Haskoning gemeld dat het conventionele ZOAB met recycling was berekend, maar dit moet zonder recycling gemodelleerd worden. Haskoning heeft vervolgens bevestigd dat zij de berekeningen in de eindversie zullen aanpassen. De hoofdlijnen van deze review zijn dezelfde als degene die in de review van het ML-TRAC-rapport 2 beschreven waren. Dit zijn: De uitsluiting van overige BKG-emissies: Het ZOAB rapport geeft geen duidelijke reden waarom die BKG-emissies zijn uitgesloten. Volgens het GHG protocol alle zes BKG moeten meegenomen worden. De redenering voor deze uitsluiting moet preciezer verwoord worden.
5
Maart 2011
Het berekenen van CO2-emissies met GER-waarden als tussenstappen: GER-waarden, dus energie-inhoud plus primaire energie, zijn bepaald voor drie fasen van de asfaltketen. Vervolgens worden de GER-waardes vertaald naar CO2-emissies. Dit wordt gedaan op basis van de aanname dat hetzelfde aantal MJ’s als diesel of gas wordt verbrandt, en dus worden kg CO2/MJ factoren gebruikt om de MJ’s naar kg CO2 om te rekenen. Dit is een grove en ingewikkelde manier om te rekenen en kan tot fouten leiden. Bovendien kunnen zo emissies worden gerekend bij fases waar ze niet optreden, omdat ook de energie-inhoud van het materiaal al aan het begin van de keten wordt omgerekend naar CO2-equivalenten. In werkelijkheid treden deze emissies alleen op als het materiaal ook daadwerkelijk wordt verbrand, dat wil zeggen in de afvalfase.
GER-waarden van productiefase en recycling: Niet duidelijk of die waarden het primaire energiebeslag of het finale energieverbruik zijn. Als die waarden inderdaad het finale energieverbruik zijn is de afbakening van het systeem niet consistent, want voor de productie van materialen worden (volgens de aanpak van GER-waarden) de precombustion emissies meegenomen. Dit moet preciezer onderbouwd en uitgelegd worden.
De GER-waarden van asfalt zijn laag: De GER-waarde voor conventioneel asfalt (0,77 MJ/kg) van “BEREKENING ENERGIEBESPARING DOOR RECYCLING VAN ASFALT; Hoeveel energiebesparing mogen asfaltbedrijven die asfalt recyclen opgeven in de MJA-2 monitoring?” en is beschouwd om heel laag te zijn. De berekeningen daarachter kunnen niet reproduceert worden. Haskoning heeft naar aanleiding van een mail van CE Delft, nieuwe berekeningen voor de ML-TRAC-studie gemaakt. Deze berekeningen moeten nog herzien worden voor de ZOAB-studie.
2
Haskoning heeft parallel een tweede studie voor Rasenberg uitgevoerd over ML-TRAC asfalt, volgens dezelfde lijnen. CE Delft heeft ook die studie gereviewd.
2.403.1 – Review CO2-studie ZOAB Rasenberg
Een meer gedetailleerde punt is: Onduidelijke berekening GER-waarde dakgranulaathoudend ZOAB: Volgens de getallen op blz. 13, zijn de volume percentages voor de dakgranulaathoudend ZOAB 2,7% en 77% voor bitumen en steenslag, respectief. Welk materiaal vormt de overige 20,3%? Waar komen deze cijfers vandaan? Zijn het echt volumepercentages of toch gewichtpercentages? De percentages worden vermenigvuldigd met kentallen in MJ/kg dus het zouden gewichtpercentages moeten zijn.
4
Conclusie Een betere bespreking van onderliggende keuzes is zeer wenselijk: precieze opbouw van GER-waarden; benadering van recycling; hoe is de massabalans precies; er is sprake van afdankfase in beide ketens (Figuur 3.2 van het ZOAB-rapport) maar er wordt niet genoemd welk deel van de massa hier steeds naar toe ‘verdwijnt’; duidelijke tabellen met samenstellingscijfers. Op basis van de berekeningen kunnen we met vrij grote zekerheid concluderen dat dakgranulaathoudend ZOAB een significante besparing oplevert ten opzichte van conventioneel ZOAB. Nadat recycling voor conventioneel ZOAB weggelaten is, zal dit verschil nog groter zijn. De niet volledig consistente afbakening vanuit het oogpunt van ketenanalyse maakt de besparing echter onzeker. Een gevoeligheidsanalyse zou aan interpretatie kunnen bijdragen. Gezien de hoeveelheid vermeden primaire materialen gebruikt in dakgranulaathoudend ZOAB ten opzichte van 100% primaire materialen gebruikt in conventioneel ZOAB, zou er een verschil in transport km’s kunnen zijn (primaire en secundaire materialen komen waarschijnlijk van verschillend plaatsen). Dit zou misschien nog een belangrijke rol in de resultaten kunnen spelen gezien de hoge gewichten waar het om gaat en de relatief lage intrinsieke GER-waarden van grondstoffen. Bij gebruik van het GHG protocol corporate standard zouden de twee producten apart volgens protocol moeten worden doorgerekend en vervolgens kunnen de resultaten naast elkaar worden gezet. In praktijk is het mogelijk dat deze resultaten dan dus andere ketenfases beslaan omdat de grootste bijdragen niet altijd van dezelfde fase komen. Uitgaande van de 80-20 regel zou dit echter nog steeds een aanvaardbare vergelijking kunnen opleveren. In de nu gebruikte aanpak is niet zeker of in beide ketens wel 80% van de emissies zijn ‘gedekt’ en of de relatieve besparing dus echt iets betekent. Dit is een ernstige tekortkoming van het rapport in de context van het GHG protocol. Uitvoerder heeft aangegeven dat hieraan gewerkt zal worden o.a. door ook de transportfase expliciet mee te rekenen in het definitieve ML-TRAC-rapport. Het verdient aanbeveling om het Handboek voor de Prestatieladder op dit punt wat verder uit te werken. Daarbij moet ook worden besproken dat het GHG protocol corporate standard niet is bedoeld voor productvergelijkingen.
6
Maart 2011
2.403.1 – Review CO2-studie ZOAB Rasenberg