REPORT COMMISSIONED BY CEDEFOP USING THE OECD QUESTIONNAIRE
REVIEW OF CAREER GUIDANCE POLICIES REPORT
Belgium (Flanders) – October 2003
N.B The views expressed in this document are those of the author(s) and do not necessarily reflect those of Belgium (Flanders) or Cedefop.
AUTHOR: Martine Vranken
Inhoudsopgave
Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5 Vraag 6 Vraag 7 Vraag 8 Vraag 9 Vraag 10 Vraag 11 Vraag 12
Annex 1 Annex 2 Annex 3 Annex 4
Beschrijving van de opdracht en gevolgde werkwijze Inleiding Overzicht van de context Invloeden, strategische doelen en initiatieven Gehanteerde beleidsinstrumenten De rol van de stakeholders en de organisatie van overleg Prioriteiten en toegang Personeel De context waarbinnen loopbaanbegeleiding aangeboden wordt Methodiek Informatie Financiering Kwaliteitszorg Data en onderzoek Slotwoord Lijst met afkortingen Overzicht van bronnen en meest gebruikte webpagina Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap (VFSIPH) Inburgeringbeleid in Vlaanderen Loopbaanontwikkeling van het Vlaamse ambtenarenkorps “Naar een recht op loopbaanbegeleiding”, rapport KBS
2
3 4 6 12 21 26 30 36 39 44 49 53 54 59 61 65 66 69 73 76 81
BESCHRIJVING VAN DE OPDRACHT EN WERKWIJZE Achtergrond In augustus 2000 namen het Education Committee en het Employment, Labour and Social Affairs Committee van de OESO 1 het initiatief om beleidsinitiatieven en activiteiten in verband met loopbaanbegeleiding in kaart te brengen. Het was daarbij vooral de bedoeling inzicht te verwerven in de wijze waarop loopbaanbegeleiding aangestuurd, georganiseerd en uitgevoerd wordt. Het gaat om informatie die men zinvol acht in het kader van gedachtewisselingen over levenslang leren en tewerkstellingsinitiatieven. Met dat doel voor ogen ontwikkelde het secretariaat van de OESO een vragenlijst die kon gebruikt worden bij het uitwerken van rapporten, tijdens vergaderingen tussen experten en beleidsmakers en tijdens bezoeken. De antwoorden op de verschillende onderwerpen in de vragenlijst moeten het inzicht vergroten in de wijze waarop loopbaanbegeleiding vorm krijgt in elk van de OESO-landen en het moet er eveneens toe bijdragen dat er een databank aan gegevens ontstaat op basis waarvan vergelijking mogelijk wordt. 14 OESO-landen reageerden op de oproep: Australia, Austria, Canada, the Czech Republic, Denmark, Finland, Germany, Ireland, Korea, Luxembourg, the Netherlands, Norway, Spain en the United Kingdom. Elk van deze landen leverde een ingevulde vragenlijst in en kreeg bezoek van een klein onderzoeksteam. Voor de lidstaten en toekomstige lidstaten die geen vragenlijst invulden, probeert CEDEFOP2 de situatie in verband met loopbaanbegeleiding toch in kaart te brengen, steunend op de OESOvragenlijst. Dit initiatief past in het kader van een Europese prioriteit in verband met “guidance and counselling”. Guidance wordt beschouwd als een belangrijke bijdrage aan het bereiken van de vier beleidsdoelen: levenslang leren, sociale inclusie, tewerkstelling en economische ontwikkeling. De wereldbank neemt een vergelijkbaar initiatief ten aanzien van een aantal andere landen die de OESO-vragenlijst niet invulden.
Opdrachtbeschrijving Het rapport geeft een overzicht van het beleid en aanbod op het vlak van loopbaanbegeleiding in Vlaanderen. De term: “Information, guidance and counselling services” verwijst naar dienstverlening die erop gericht is individuen te ondersteunen bij het maken van keuzes in hun loopbaan. Ongeacht hun leeftijd en op gelijk welk moment van hun leven. Deze dienstverlening kan apart georganiseerd worden of zit geïntegreerd in een breder aanbod van diensten. In beide gevallen behoren ze tot de focus van de opdracht. Meerdere initiatieven of activiteiten komen dan ook in aanmerking voor een vermelding binnen de context van dit rapport. Bijvoorbeeld: - activiteiten op de school of daarbuiten die leerlingen helpen studie- of beroepskeuzes te maken of die erop gericht zijn de arbeidsmarkt te verkennen; - persoonlijke of groepsbegeleiding i.v.m. de keuze van onderwijs, beroepsopleiding, training, heroriënteringen op de arbeidsmarkt, e.d.; - informatieverstrekking, met persoonlijk contact of via Internet;
1 2
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling European Centre for the Development of Vocational Training
3
-
dienstverlening ten aanzien van jongeren zonder werkervaring (starters), werkzoekenden met ervaring en werkenden; dienstverlening om materiaal te ontwerpen en informatie te verspreiden.
Het rapport steunt op de structuur van de OESO-vragenlijst.
Gevolgde werkwijze Op basis van de omschrijving van “information, guidance and couselling”, zijn meerdere Ministers, departementen, afdelingen, organisaties (profit- en non-profit), sectoren en doelgroepen betrokken. In de korte tijdsspanne waarbinnen het rapport vorm moest krijgen, was het bij voorbaat uitgesloten alle mogelijke initiatieven en voorzieningen te beschrijven volgens de structuur van de opgelegde vragenlijst. Er werd prioriteit gegeven aan het beschrijven van het aanbod in de sectoren onderwijs, middenstandsopleiding en werkgelegenheid. Er werd gewerkt met een netwerk van informanten en kritische lezers. Een poging om binnen de gegeven omstandigheden toch zo volledig mogelijk te rapporteren en in elk geval de meest omvangrijke of meest recente initiatieven weer te geven. Hier past een dankwoord aan meerdere personen. Regelgeving, persmededelingen, beleidsnota’s en -brieven, webpagina’s, rapporten, verslagen of voorbereidende nota’s leverden de basisinformatie waarop dit rapport steunt. Het werk bestond in hoofdzaak uit het opzoeken en verwerken van deze documentatie. Het was niet bevorderlijk voor de leesbaarheid om van bij de start alle afkortingen toe te lichten en deze bovendien per vraag telkens te hernemen. Om die reden werd een lijst met de meest gebruikte afkortingen toegevoegd.
INLEIDING Historische basis België heeft een lange traditie in loopbaanbegeleiding. Voor 1912 bestonden er al initiatieven die peilden naar aanleg, vooral technische aanleg, met de bedoeling deze informatie te gebruiken bij de beroepsselectie3. Met de oprichting van de Burelen voor Beroepsoriëntering in 1912 door Christiaens werd de focus van de beroepsoriëntering verbreed. Er kwam meer aandacht voor de leefomstandigheden en daardoor ook meer aandacht voor de specifieke problemen die kansarmen ondervonden bij het plannen en nastreven van een professionele loopbaan. De ontwikkelingen volgden elkaar vanaf dat ogenblik snel op, beïnvloed door de tijdsgeest en maatschappelijke veranderingen. In de hele evolutie die zich sinds 1912 tot op heden voltrok vallen vooral (a) de groeiende aandacht voor de betrokkenheid van het individu en zijn omgeving op (evolutie van “oriënteren” naar “begeleiden” mét “zelfstandige werkvormen”), (b) de samenwerking tussen meerdere partners (coördinatie en netwerkontwikkeling) en (c) de groeiende aandacht voor de rol van de school of centra als verstrekker van onderwijs of vorming mét tegelijk de opdracht zorg te dragen voor de meest kwetsbare gebruikers van dit aanbod (evolutie naar een brede persoonlijkheidsontwikkeling, aandacht voor begeleiding en gerichte zorg voor bepaalde doelgroepen).
3
Voor meer informatie over de geschiedenis van de PMS-centra, nu centra voor leerlingenbegeleiding, verwijzen we naar het boek van P. Sacré, Historiek van de PMS-centra, 1993, VUB-Press.
4
De leertijd in de middenstandsopleiding kent ook een traditie van méér dan 100 jaar. De kern van het hele concept bleef doorheen de tijd behouden: leren op de werkvloer met een sterk geïntegreerde loopbaanbegeleiding in alle onderdelen van de opleiding. Vanaf 1970 evolueerde België met vier opeenvolgende grondwetsherzieningen naar een federale staat4. In dit systeem bestaan drie beleidsniveaus: De federale staat omvat het Belgische grondgebied en de volledige Belgische bevolking. Federale bevoegdheden zijn bijvoorbeeld: sociale zekerheid, justitie, defensie, openbare veiligheid en ordehandhaving. De Gewesten (het Vlaams, het Waals en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.) Bevoegd voor de beleidsdomeinen: economie, infrastructuur, landbouw, leefmilieu en werkgelegenheid. De Gemeenschappen (de Vlaamse, de Franstalige, en de Duitstalige Gemeenschap.) Bevoegd voor de beleidsdomeinen: onderwijs, welzijn, volksgezondheid en cultuur. Voor elk van deze beleidsniveaus bestaan afgelijnde en duidelijk omschreven bevoegdheden. Beleidsinitiatieven in verband met loopbaanbegeleiding vinden als gevolg van de staatshervorming hoofdzakelijk hun oorsprong binnen de gewesten en gemeenschappen. Op federaal niveau worden m.b.t. bevoegdheidsdomeinen die naar de gemeenschappen doorgeschoven werden alleen afspraken gemaakt wanneer men van oordeel is dat een minimum aan gelijkgerichtheid in beide gemeenschappen gegarandeerd moet blijven. Het vastleggen van de leerplicht is daar een voorbeeld van. De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) bestaat sinds 1989 als een Vlaamse Openbare Instelling (VOI). Pas vanaf dat ogenblik bestond de mogelijkheid om een volwaardig eigen beleid te voeren, inspelend op de Vlaamse arbeidsmarktcontext. In de aanloop naar deze nieuwe situatie zorgden twee opeenvolgde fasen in de staatshervorming voor het vereiste juridische kader. In een eerste fase betekende dit een overheveling van bevoegdheden van de Rijksdienst Voor Arbeidsvoorziening naar de nieuw opgerichte dienst VDAB, om vervolgens in een tweede fase over te gaan tot een volledige verzelfstandiging van de VDAB t.o.v. de RVA. Het gaf meteen aanleiding tot een aantal zeer specifieke accenten met onder meer de aandacht voor risicogroepen, een decretaal vastgelegde gedragscode en de informatisering van de werking en het aanbod. In een volgende stap werd VDAB opgesplitst in drie aparte organisaties: - VDAB-regie (universele dienstverlening voor werkgevers en werkzoekenden en waarborg voor een onafhankelijke trajectbepaling voor werkzoekenden). “Arbeidsmarktbanksys” werd hiervan een dochteronderneming. Het is een samenwerkingsverband tussen publieke en private arbeidsmarktactoren met als opdracht het verzamelen van alle relevante arbeidsmarktgegevens in een on-linesysteem). - VDAB-Opleiding en Begeleiding (stimuleringsbeleid t.a.v. specifieke doelgroepen van werkzoekenden, werknemers of werkgevers.) - VDAB-NV Merit (diensten voor werkgevers tegen betaling: T-Interim, Consult en Outplacement). Recente ontwikkelingen zijn van invloed op deze structuur, op de positie van de VDAB en van privé initiatiefnemers en op de relatie en samenwerking tussen beiden5. 4
Voor meer achtergrondinformatie over de staatshervorming en de invloed hiervan op de organisatie van het Vlaamse onderwijs, zie brochures: “Onderwijs in Vlaanderen” en “Onderwijsontwikkelingen”. Beschikbaar in meerdere talen. Beiden uitgegeven door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement onderwijs.
5
Vlaanderen Vlaanderen koos er voor het parlement en de regering van het Vlaamse Gewest en die van de Vlaamse Gemeenschap samen te voegen tot één Vlaams parlement en één Vlaamse Regering. De naam “Vlaanderen” verwijst dan ook naar zowel de Vlaamse Gemeenschap als naar het Vlaamse Gewest. Vlaanderen bleef opgedeeld in 5 provincies: West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Vlaams-Brabant en Limburg. Dit rapport gaat uitsluitend over Vlaamse initiatieven. Vooral de initiatieven aangestuurd of gestimuleerd vanuit de Vlaamse overheid. Brussel is een situatie apart. Initiatieven van Vlaamse Brusselaars worden gestimuleerd en gefinancierd vanuit de Vlaamse Gemeenschap of door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Initiatieven van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werden in dit rapport niet opgenomen. Er groeiden ook hier de voorbije jaren samenwerkingsverbanden6 en men streeft naar meer afstemming, maar voorlopig blijft de kritiek hoorbaar dat beleidsinitiatieven van beide overheden lang niet altijd coherent met en complementair aan elkaar zijn. De Vlaamse Dienst Voor Arbeidsbemiddeling (VDAB) kreeg een Brusselse variante met name de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling. Initiatieven van de Franstalige Gemeenschap en het Waalse Gewest worden in een ander CEDEFOPrapport beschreven. Beide gemeenschappen kunnen terugvallen op een gezamenlijke traditie en cultuur, maar de autonomie die de staatshervorming aan de Gemeenschappen en Gewesten gaf, heeft in Vlaanderen, Wallonië en Brussel op korte tijd tot een verschillende dynamiek met andere (eigen) accenten geleid. Vlaanderen beschikt over een uitgebreid netwerk van voorzieningen en het ontbreekt zeker niet aan verbeterinitiatieven. Sommigen zijn misschien zelfs van oordeel dat teveel vernieuwingen en bijkomende impulsen elkaar binnen een te korte tijdsspanne opvolgen of aanvullen. Het legt een hoge druk op het veranderings- en implementatieproces dat met elk nieuw initiatief samenhangt en het maakt het uiteindelijk bijzonder moeilijk om nog een globaal, volledig en actueel overzicht te behouden van het bestaande aanbod in de diverse sectoren. Dergelijke bedenkingen stimuleerden de zorg voor meer transparantie van het aanbod. Ook de vraag naar een betere afstemming van het aanbod op de reële vraag van de cliënt (vraaggericht werken) groeide de voorbije jaren. Dat alles zorgt voor projecten en samenwerkingsvormen die aansturen op meer coördinatie, betere afstemming van het aanbod (complementariteit), bundeling van krachten en een steviger positie van de gebruiker.
Vraag 1
OVERZICHT VAN DE CONTEXT “Loopbaanbegeleiding” zit doorgaans geïntegreerd in een breder aanbod van activiteiten en staat meestal in relatie met initiatieven gericht op het verstrekken van opleiding7 of tewerkstelling. Meerdere begrippen verwijzen naar inspanningen op dit vlak: studie- en beroepskeuzebegeleiding, begeleiding van de onderwijsloopbaan, arbeidstrajectbegeleiding, leertrajectbegeleiding, loopbaanoriëntatie, begeleiding van de levensloopbaan, e.d. Verschillende diensten zijn onder één van bovenstaande benamingen op dit ogenblik actief op het vlak van loopbaanbegeleiding. Ze onderscheiden zich van elkaar omdat: - de doelgroepen verschillen; - de doelstellingen en beoogde resultaten verschillen; - het niet ontstaat uit een overheidsinitiatief maar uit privé-initiatief of omdat het groeide uit sectorale fondsen; - het al dan niet deel uitmaakt van een breder samenwerkingsverband; 5
Zie vraag 1, vraag 3 en vraag 7. Voorrangsbeleid Brussel is hier een voorbeeld van. 7 Voor een overzicht van de aanbieders van beroepsopleidingen: zie www.ttnet-vlaanderen.net - wegwijzer uitgegeven door het Vlaams Leonardo da Vinci-agentschap vzw. 6
6
-
-
de methodieken specifiek zijn of in elk geval een toepassing krijgen die verschilt omwille van de doelgroep of onder invloed van de regelgeving; er al dan niet sprake is van de betrokkenheid van lokale overheden; de inspanningen op het vlak van loopbaanbegeleiding sterk of slechts zijdeling in relatie staan met andere begeleidingsinspanningen (gezondheid, inburgering, psychisch en sociaal functioneren, leren leren,..); de verantwoordelijke Minister verschilt; de directe verantwoordelijke voor de uitvoering van de initiatieven en het bereiken van resultaten niet dezelfde instantie is.
Deze verscheidenheid belet niet dat er ook belangrijke raakvlakken zijn, soms zelfs overlapping. Om die reden sloten de Vlaams Ministers (a) van Onderwijs en Vorming, (b) van Binnenlandse aangelegenheden, Cultuur, Jeugd- en Ambtenarenzaken, (c) van Werkgelegenheid en Toerisme en (d) van Economie, Buitenlands beleid, Buitenlandse Handel en Huisvesting op 7 juli 20008 een akkoord onder de vorm van een actieplan: “een leven lang leren in goede banen” en voorzagen ze de oprichting van een forum: “Dienst Informatie, Vorming en Afstemming”9 van waaruit acties met een educatieve inslag beter gecoördineerd worden. De bijdrage vanuit het Departement Cultuur aan de Dienst Informatie Vorming en Afstemming (DIVA) is belangrijk in het kader van levenslang maar ook levensbreed leren. In een aantal situaties bestaat er ook overleg en samenwerking van deze administraties met diensten die werken onder de verantwoordelijkheid van de Vlaamse Minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke kansen en Ontwikkelingssamenwerking. Dat is het geval i.v.m. loopbaanbegeleiding voor de doelgroep gehandicapten, naar aanleiding van jeugdhulpverlening of het inburgeringbeleid. De Vlaamse overheid neemt uiteraard ook als werkgever initiatieven gericht op loopbaanbegeleiding. Projecten i.v.m. personeelsontwikkeling worden gelanceerd en opgevolgd vanuit de afdeling vorming van het departement Algemene Zaken en Financiën. Op dit ogenblik staan twee projecten centraal: het loopbaanontwikkelingscentrum (LOC) en het herplaatsingsysteem (voor personeel van het Gemeenschapsonderwijs). De emancipatieambtenaar van de Vlaamse Gemeenschap volgt de verschillende initiatieven op voor wat betreft gelijke kansen en verleent op individuele basis en op vraag ondersteuning aan de administraties bij het uittekenen van concrete loopbaantrajecten voor personeel uit de doelgroep gelijke kansen (bijvoorbeeld gehandicapten, allochtonen, vrouwen). De verantwoordelijkheid voor initiatieven i.v.m. loopbaanbegeleiding ligt dan ook bij verschillende Ministers maar in het bijzonder bij de Vlaamse Ministers van Onderwijs en vorming, van Werkgelegenheid en van Economie. “Verantwoordelijkheid” voltrekt zich bovendien op meerdere niveaus en bij verschillende partners.
Verantwoordelijkheden en bevoegdheden in de sector onderwijs. “Onderwijs” verwijst naar: basisonderwijs (kleuter- en lager regulier en buitengewoon onderwijs10), secundair onderwijs (voltijds en deeltijds, onderwijsvormen (ASO, TSO, BSO en KSO) inclusief het buitengewoon onderwijs), volwassenenonderwijs (onderwijs voor sociale promotie, basiseducatie, begeleid individueel studeren, tweedekansonderwijs, centrale examencommissie), hogescholen- en universitair onderwijs. Het departement onderwijs is onderverdeeld in 5 administraties: basisonderwijs, secundair onderwijs, hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, permanente vorming en ondersteuning. De administratie verzorgt beleidsvoorbereidende en beleidsuitvoerende taken in verband met onderwijs. 8
De minister bevoegd voor cultuur trad eind 2001 toe. Bekend onder de afkorting: “DIVA” (www.diva.be) en voordien actief als “interface vorming”. DIVA is onder de aansturing van het Ministerieel Comité voor Vorming het instrument voor de Vlaamse Regering waarmee ze activiteiten m.b.t. levenslang en levensbreed leren stuurt. 10 Er werd eveneens voorzien in de mogelijkheid van onderwijs aan zieke kinderen en in huisonderwijs. 9
7
Elke administratie wordt geleid door een directeur-generaal. De algemene leiding en coördinatie zijn in handen van de secretaris-generaal. Het begrip “Inrichtende Macht” verwijst naar de overheid, natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor één of meerdere instellingen (scholen, centra of centra voor leerlingenbegeleiding). De inrichtende macht beschikt over een ruime autonomie. Ze bepalen onder meer zelf welke methodes gebruikt worden om uitvoering te geven aan wat de regelgeving oplegt aan scholen, centra of centra voor leerlingenbegeleiding in ruil voor erkenning en financiële steun. “Onderwijsnetten” zijn representatieve verenigingen van de inrichtende machten. Ze nemen bepaalde verantwoordelijkheden van inrichtende machten over en bieden op die manier ook ondersteuning. Ze organiseren bijvoorbeeld de pedagogische begeleiding en nascholing. Vlaanderen kent traditioneel 3 onderwijsnetten: het gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs. In de eerste twee gevallen gaat het over onderwijs dat door de overheid georganiseerd wordt: de Vlaamse overheid (gemeenschapsonderwijs) en de lokale overheden (gesubsidieerd officieel onderwijs), vaak gevat onder één naam “officieel onderwijs”. Scholen en centra behoren tot één van de drie netten en hebben een inrichtende macht die verantwoordelijkheid draagt voor het aanbieden van onderwijs, inclusief de begeleiding van leerlingen (o.a. (studie-)loopbaanbegeleiding). Aan het hoofd van een school of centrum staat een directeur. De voorbije jaren werd schaalvergroting gestimuleerd met als gevolg dat samenwerkingsvormen tussen scholen ontstonden (scholengroepen, scholengemeenschappen). Centra voor leerlingenbegeleiding11 (CLB) moeten o.a. garant staan voor een onafhankelijke en objectieve loopbaanbegeleiding van leerlingen. Ze doen dat in samenwerking met scholen of met de “Syntra” (leertijd in de middenstandsopleiding). Deze samenwerking wordt formeel en concreet uitgewerkt onder de vorm van beleidsplannen of beleidscontracten. Concrete werkafspraken tussen scholen of Syntra en CLB maken er deel van uit. Daaronder vallen bijvoorbeeld afspraken over loopbaanbegeleiding. De voorbije jaren werd steeds meer verantwoordelijkheid bij de onderwijsverstrekkers gelegd en ook de positie van de gebruiker won aan belang. Dit proces van toenemende lokale verantwoordelijkheid werd op alle onderwijsniveaus ingezet en het gaat gepaard met groeiende aandacht voor kwaliteitszorg en het afleggen van verantwoording over kwaliteit en bereikte resultaten. Participatie van ouders en leerlingen en betrokkenheid van andere partners komt aan bod in het hoofdstuk over stakeholders.
Verantwoordelijkheden en bevoegdheden in de middenstandsopleiding Het VIZO-netwerk profileert zich als draaischijf voor de bevordering en optimalisering van kwalitatief ondernemerschap in Vlaanderen. Het is een aanspreekpunt voor al wie ondernemend is of wil worden. Het netwerk organiseert: (a) de leertijd, (b) de ondernemersopleiding, (c) voortgezette vorming en omscholing, (d) begeleiding van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen (KMO) en opleiding van bedrijfsbegeleiders, (e) bevordering van kunstambachten. Traditioneel kenmerkt het VIZO zich door het verstrekken van opleidingen op de werkvloer12, een hoge betrokkenheid van patroons en sectoren en een geïntegreerde loopbaanbegeleiding. Méér dan 200 beroepen kunnen via de leerovereenkomst aangeleerd worden. 11
Centra voor leerlingenbegeleiding bestaan in Vlaanderen sinds september 2000. Ze groeiden uit het samenvoegen van de vroegere Psycho-Medisch-Sociale centra en de diensten voor Medisch Schooltoezicht. Dat komt neer op een evolutie van 300 PMS-centra en MST-diensten naar 75 CLB. 12 Vooral in de leertijd ligt het zwaartepunt op de 4 dagen opleiding en begeleiding op de werkvloer. Maar ook de ondernemersopleiding vereist dat men in het beroep (of een aanverwant beroep) werkzaam is. Als dat niet het geval is moet een aanvullende praktijkopleiding gevolgd worden. Dit is vergelijkbaar met de leerovereenkomst in de leertijd.
8
“VIZO-netwerk” verwijst naar meerdere partners op verschillende niveaus. De bevoegdheden en taakinvulling van elk van deze actoren geeft aan wie er op welke manier verantwoordelijkheid draagt, onder meer voor wat betreft loopbaanbegeleiding. Uit de volgende hoofdstukken zal blijken dat hier één en ander in beweging is. Het Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen (VIZO) werd opgericht als een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid. Met de oprichting van het instituut realiseerde de overheid een integratie tussen twee soorten bevoegdheden13 en kwamen verschillende taken en verantwoordelijkheden in één instituut terecht. Het instituut heeft de opdracht werkgelegenheid bij jongeren te stimuleren en meer en beter gevormde ondernemers op te leiden.
Voogdijminister: Vlaams minister van Economie
Het VIZO-instituut wordt beheerd door een raad van bestuur die wordt bijgestaan door een praktijkcommissie14. De dagelijkse leiding berust bij een leidend ambtenaar die wordt omringd door een staf, administratieve medewerkers en adviseurs. Adviseurs zijn actief op centraal of op provinciaal niveau.
VIZO-netwerk
VIZO-centraal Raad van Bestuur Leidend ambtenaar, staf en afdelingen Praktijkcommissie CLB-begeleiding SYNTRA Directies van Syntra, lesgevers, leertijdverantwoordelijken
Andere opleidingsaanbieders
Het instituut kan meerdere commissies oprichten waarvan het de bevoegdheden en Vertegenwoordiging van de sectoren VIZOde samenstelling bepaalt. Personen worden provinciaal Adviseurs voor deze commissies voorgedragen door Leersecretarissen de betrokken organisaties. Een voorbeeld (Leertrajectbegeleiders) Patroons hiervan is de commissie CLB die de akkoorden tussen VIZO en de Interne actoren Semi-interne actoren Externe actoren onderwijsnetten voorbereid heeft. Deze commissie stelde een visietekst over leerlingenbegeleiding in de leertijd op en stelde een model beleidscontract voor aan de Syntra. Hoewel het instituut vrij initiatief kan nemen in het oprichten van commissies, legde de regelgeving de oprichting van bepaalde commissies op. Eén ervan was de commissie leersecretarissen. Tot op dit ogenblik werken leersecretarissen met een statuut als zelfstandige. Het is de praktijkcommissie die de leersecretaris erkent. Vlaanderen heeft 5 Syntra-koepels die samen 21 lesplaatsen organiseren. Op deze plaatsen komt het overgrote deel van de vorming voor zelfstandigen tot stand. De Syntra zijn autonome vzw’s, beheerd door professionele en interprofessionele verenigingen uit de regio. Voor hun subsidiëring zijn ze aangewezen op het VIZO.
Verantwoordelijkheden en bevoegdheden m.b.t. werkgelegenheid De administratie werkgelegenheid behoort tot het departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Ze vervult taken op het vlak van voorbereiding, uitvoering en evaluatie van het Vlaamse arbeidsmarktbeleid. De administratie vervult bovendien een coördinerende en ondersteunende rol t.a.v. het beleid. De administratie bestaat uit het directoraat-generaal, de afdeling Tewerkstelling, de
13
De integratie betrof het pedagogisch-didactische beleid, voordien uitgeoefend door het Instituut voor Voortdurende Vorming voor de Middenstand vzw en de administratief controlerende opdracht, voordien uitgeoefend door de Dienst Middenstandsvorming van de administratie voor Onderwijs en Permanente Vorming. Ook geregionaliseerde diensten van het Economisch en Sociaal Instituut van de Middenstand werden in het instituut ondergebracht. De Nationaal Coördinatie- en Overlegcomité voor de Voortdurende Vorming van de Middenstand vzw werd eerder al opgeslorpt door het Instituut voor Voortdurende Vorming. 14 De samenstelling ervan komt aan bod onder vraag 4.
9
afdeling Migratie en Arbeidsmarktbeleid, de afdeling Inspectie Werkgelegenheid en het ESFagentschap. De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) heeft een sociaaleconomische opdracht. Vacatures moeten zo vlug en accuraat mogelijk opgevuld worden (economische opdracht); werkzoekenden, ook moeilijk te plaatsen groepen, moeten zich optimaal kunnen integreren in de arbeidsmarkt (sociale opdracht). VDAB is een Vlaamse overheidsinstelling die met een beheerscontract werkt15. De VDAB wordt beheerd door een beheerscomité. Dit comité is paritair samengesteld met afgevaardigden van werknemers- en werkgeversorganisaties. Het VDAB-beheerscomité kan werkgroepen oprichten. De Centrale Coördinatiecommissie is een voorbeeld van een dergelijke werkgroep. Het is één van de plaatsen waar de publieke bemiddelingsfunctie en de private intermediaire van de arbeidsmarkt elkaar ontmoeten. Het dagelijks bestuur van de VDAB wordt gevormd door de administrateur-generaal en 4 adjunctadministrateur-generaal. VDAB omvat een centraal bestuur, 13 lokale klantencentra (regionaal VDAB-kantoor) en een regionale dienst beroepsopleiding in Brussel. Aan elk regionaal VDAB-kantoor is een subregionaal tewerkstellingscomité verbonden. Op dit lokale niveau krijgt de samenwerking met andere partners in een “lokale werkwinkel” vorm. De VDAB-structuur onderging de voorbije jaren meerdere veranderingen en ook nu loopt een nieuwe herstructurering. Deze herstructurering verloopt in samenhang met de globale hervormingen van de Vlaamse administratie (Beter Bestuurlijk Beleid). Daardoor mogen er m.b.t. verantwoordelijkheden en bevoegdheden nog veranderingen verwacht worden. De herstructurering zal in drie fasen verlopen: fase 1: de afsplitsing van de commerciële diensten, fase 2: de oprichting van Jobsys en fase 3: de opsplitsing van VDAB in regie- en actoragentschap. In het kader van de fase 1 bestaan sinds 16 december 2002 de naamloze vennootschap t-groep en de naamloze vennootschap met sociaal oogmerk Werkholding. De NV t-groep groepeert twee diensten met een andere merknaam namelijk het interimkantoor t-interim en Ascento (het hele gamma aan HRM-diensten16). De winsten uit deze activiteiten worden door de Vlaamse overheid aangewend voor de financiering van sociaal-economische projecten rond tewerkstelling. De NV VSO Werkholding heeft als hoofdactiviteit het participeren in de NV t-groep en in soortgelijke privaatrechtelijke entiteiten. De NV kan zelf een sociaal investeringsbeleid ontwikkelen. M.b.t. fase 2 en fase 3 werden er voorbereidende activiteiten verricht. De oprichting van Jobsys17 is voorzien in het voorjaar 2004. Het geheel van de VDAB-dienstverlening staat voor: arbeidsbemiddeling, training en opleiding, loopbaanbegeleiding en outplacement.
Andere aanbieders van loopbaanbegeleiding Het aanbod op het vlak van loopbaanbegeleiding, gegroeid uit de sectorale of privé-initiatieven (commercieel en niet commercieel) wordt niet binnen dit rapport opgenomen. Er wordt ook niet ingegaan op initiatieven van werknemersorganisaties. Voor meer informatie in dit verband verwijzen we naar de werkgelegenheidsconferentie (september 2003 - federaal initiatief) en vooral naar een uitgebreid rapport over loopbaanbegeleiding in Vlaanderen.18 De webpagina van de VDAB (www.vdab.be) biedt bovendien vele links die in dit verband naar meer informatie leiden.
15
Zie ook vragen 3 en 11. Vroeger nog gevat onder de naam t-consult. 17 Zie vraag 12: data en onderzoek. 18 www.vandenbroucke.com, werkgelegenheidsconferentie (federaal initiatief). “Naar een recht op loopbaanbegeleiding”, een rapport van de Koning Boudewijnstichting in opdracht van de Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, juni 2002. www.kbs-frb.be. Zie ook annex 4. 16
10
Af en toe komt er een verwijzing naar het aanbod van hoge scholen en universiteiten voor, maar dit is slechts een toevallige verwijzing en het geeft dus geen volledig beeld van hun aanbod. Ook initiatieven uit sociaal-cultureel werk, jeugdhulpverlening, lokale overheden en bibliotheken worden niet diepgaand belicht in dit rapport. Hun inbreng op het vlak van loopbaanbegeleiding betreft doorgaans het verstrekken van informatie, het opnemen van een rol als toeleider en deelname aan lokale acties. Vaak ligt één van de drie sectoren, onderwijs-middenstandsopleiding-werkgelegenheid, aan de basis van een dergelijke actie of het initiatief groeide uit DIVA. Jeugdhulpverlening heeft een directe rol i.v.m. loopbaanbegeleiding voor zover informatie over het aanbod verstrekt wordt (bijvoorbeeld vanuit Centra voor Algemeen Welzijnswerk) of een indirecte rol onder de vorm van hulpverlening (soms in relatie met loopbaanbegeleiding maar vaak onafhankelijk hiervan). Voor het Vlaams Fonds Sociale Integratie van Personen met een Handicap (VFSIPH), het Inburgeringbeleid en de loopbaanontwikkeling in de administratie van de Vlaamse overheid19, werd een uitzondering gemaakt. De visie op loopbaanbegeleiding, de gehanteerde methodiek, de organisatie en brede verspreiding van hun aanbod in Vlaanderen, vormen een reden om een uitgebreide annex over hun werking op te nemen.
Vlaamse Overheid
Initiatiefnemers loopbaanbegeleiding
Minister van welzijn, gezondheid Minister van onderwij s en vorming
Gelijke kansen
Minister van cultuur
Minister van econom ie en buitenlandse handel Dep. Welzijn Gezondheid
Departement onderwijs
Vorming
Minister van werkgelegenheid en toerisme Adm. Cultuur
VDAB Centraal Bestuur/ adm.werkgelegenheid
VFSIPH
VIZO/adm. economie
Coördinatie van educatieve sectoren Dienst Informatie Vorming en Afstemming (DIVA) Arbeidsmarktbanksys Inrichtende machten Pedagogische Onderwijsnetten begeleiding Nascholing Participatie ouders Hoge scholen en en leerlingen universiteiten Scholen en CLB centra
5 Syntra met
Regionale dienst Beroepsopleiding
21 opleidingsplaatsen Leersecretarissen (leertrajectbegeleiders)
13 lokale VDAB-kantoren werkwinkels
patroons adviseurs
NV VSO Werkholding
NV t-groep
Lokale overheid: steden, gemeenten (ook OCMW) en provincies Werknemersorganisaties
19
Werkgevers/Sectoren
Zie annex 1, annex 2 en annex 3.
11
Profit-sector
Vraag 2
INVLOEDEN, STRATEGISCHE DOELEN EN INITIATIEVEN 2.1. Invloeden en strategische doelen Meerdere invloeden bepalen de aard van de overheidsimpulsen en de concrete initiatieven die eruit voortvloeien. Elk van de drie actoren die in dit rapport aan bod komen: onderwijs, VIZO en VDAB, legt daarin eigen accenten. De invloeden vertrekken zowel vanuit de Vlaamse politiek en beleidsvoering als vanuit een engagement dat Vlaanderen nam in een internationale context. Omwille van de invulling van het begrip “loopbaanbegeleiding” én omwille van de hoge graad van “geïntegreerde loopbaanbegeleiding”, zijn meerdere invloeden direct of indirect relevant. Dit rapport legt de nadruk op invloeden die op een directe manier een bijdrage leveren aan de wijze waarop loopbaanbegeleiding zich ontwikkelt in Vlaanderen. Dat weegt de ene keer sterk op de uitbouw van nieuwe of de hervorming van bestaande structuren (structurele preventie, randvoorwaarden) en het geeft op andere momenten de krijtlijnen aan waarbinnen diensten, projecten en lokale initiatieven aan de slag kunnen (inhoudelijke richtingaanwijzers, indicatie outputverwachtingen). In beide gevallen zorgt regelgeving voor de vereiste fundamenten en rechtsgrond voor omkadering, subsidiëring en financiering en geeft het aan welke strategische (soms ook operationele doelen) nagestreefd worden. Concrete normen voor te bereiken resultaten worden zelden opgelegd maar de eindbeoordeling (evaluatie) staat in relatie met de nagestreefde doelen. Slaagcijfers, cijfers over zittenblijven, doorverwijzingen, schoolse vertraging in lager en secundair onderwijs, doorstroming, instap en dropout, afwezigheden, niet ingevulde vacatures, werkloosheidscijfers, e.d. vervullen een signaalfunctie. Het verzamelen en verwerken van data, nuttig bij het evalueren van vooropgestelde doelen en het uitwerken van beleidsinitiatieven, komt in een apart hoofdstuk aan bod.
Vlaanderen Het project “Kleurrijk Vlaanderen” volgde uit de Kleurennota van 11 juli 2000 waarin de Vlaamse overheid een blik op de toekomst werpt. In 2001 bogen experts in zes visiegroepen zich over de toekomstige uitdagingen op het vlak van leren, ondernemen, werken, cultuur, zorg en milieu. Deze Vlaamse Conferentie werd afgesloten met de ondertekening van het Pact van Vilvoorde. Vertegenwoordigers van het middenveld en de Vlaamse Regering ondertekenden op 22 november 2001 het pact en engageerden zich hiermee op het vlak van duurzame ontwikkeling en internationale openheid. Concrete doelstellingen in het Pact verwijzen bijvoorbeeld naar het verhogen van het aantal (a) functioneel geletterden, (b) personen met ICT-vaardigheden en (c) jongeren dat de school verlaat mét startkwalificaties. Ook in dit Pact wordt het engagement hernomen om de dualisering tegen te gaan door aan iedereen leerinitiatieven te garanderen doorheen het gehele leerproces en door ongelijke kansen efficiënt aan te pakken.
Onderwijs “De centrale opdracht van het onderwijs- en vormingsbeleid is het garanderen van de kwaliteit van onderwijs en vorming. De vier pijlers van het onderwijs- learning to know, learning to do, learning to live together, learning to be- uit ‘Learning: the treasure within’ van Jacques Delors (1996) bieden een vruchtbare invalshoek voor de opdracht van het Vlaams onderwijsbeleid. Deze pijlers leggen immers de nadruk op respectievelijk kennis, vaardigheden en competenties, sociale vaardigheden en persoonlijkheidsontplooiing.”
Met deze woorden start de beleidsnota 2000-2004 van de Vlaams minister van Onderwijs en Vorming. Deze introductie wijst op de ontwikkeling van een Vlaams onderwijsbeleid dat compatibel is met een Europese dynamiek, maar het geeft tegelijk aan dat loopbaanbegeleiding in deze context breed mag opgevat worden en zodoende aansluiting zoekt bij andere begeleidings- en levensdomeinen. De brede context waarbinnen loopbaanbegeleiding in onderwijs vorm krijgt (moet krijgen), focust op een geïntegreerde aanpak en een totale persoonlijkheidsontwikkeling. Met dit uitgangspunt voor ogen werden een aantal vaststellingen en cijfergegevens relevant als basis voor het bepalen van beleidsprioriteiten en strategische doelen in onderwijs. We geven hierna voorbeelden uit beleidsnota’s, relevant omwille van de relatie met loopbaanbegeleiding.
12
“Het aandeel van de investeringen in infrastructuur in de Vlaamse onderwijsbegroting loopt achterop in vergelijking met vergelijkbare OESO20-landen.” Een vaststelling die van het investeren in onderwijs en vorming een belangrijk strategisch doel maakte waarbij twee belangrijke uitdagingen/resultaten centraal staan: (1) alle jongeren en volwassenen optimale kansen geven tot levenslang en levensbreed leren; (2) de verdere dualisering van de maatschappij bestrijden en tegelijk ontevredenheid en geweld voorkomen. Nog steeds vertoont het onderwijs grote verschillen volgens de begaafdheid, de fysieke of psychische conditie, het sociale, economisch of culturele milieu, de leeftijd en het geslacht van de leerlingen. De leerlingen starten niet met gelijke kansen in het onderwijs en doorheen hun schoolloopbaan wordt de kansenongelijkheid vaak nog versterkt. Het opleidingsniveau vormt de centrale breuklijn waarrond de maatschappij dualiseert. Deze vaststelling, beschreven in de beleidsnota 2000-2004, werd de basis voor een sterke impuls richting gelijke onderwijskansen. Gelijke onderwijskansen garanderen maakt deel uit van het leveren van kwaliteitsvol onderwijs. Om effect te hebben situeert men de strijd tegen maatschappelijke uitsluiting en dualisering op alle onderwijsniveaus en -sectoren met bijzondere aandacht voor levenslang leren. Daarnaast vraagt dit ook aandacht voor de organisatie en de inhoud van het onderwijs. “Scholen en de samenstelling van hun leerkrachten- en leerlingenpopulatie moeten een spiegel zijn van de samenleving.” Het Vlaamse onderwijs kent nog teveel zittenblijvers en jongeren die afhaken tijdens de schoolloopbaan waardoor ze op basis van negatieve studiekeuzes van onderwijsniveau veranderen (“watervaleffect”) of afwezig blijven. De doorverwijzing naar buitengewoon onderwijs ligt hoog en roept vragen op over de mate waarin sociale en culturele achtergrond en het bestaan van achterstellingmechanismen mee van invloed zijn op dit cijfer. In combinatie met strategische doelen die wijzen op het garanderen van gelijke onderwijskansen, het optimaliseren van het onderwijsaanbod en het tegengaan van verdere dualisering, ontstonden daardoor operationele doelen gericht op: (a) het terugdringen van het aantal zittenblijvers, (b) het voorkomen van ongekwalificeerde uitstroom, (c) het verbeteren van de kwaliteit van de doorverwijzing naar buitengewoon onderwijs en (d) het voorkomen van afwezigheden en drop-out. Het gaf aanleiding tot het formuleren van volgend na te streven resultaat: “In het onderwijs zal de effectiviteit van de strijd tegen dualisering concreet zichtbaar worden door het doorverwijzen van leerlingen naar het buitengewoon onderwijs te beperken tot de leerlingen die het echt nodig hebben en door het aantal zittenblijvers te verminderen. Streefdoel daarbij is deze terug te brengen tot het gemiddelde van vergelijkbare OESO-landen. De Vlaamse regering zal daartoe extra inspanningen leveren door de scholen de kans te geven hun zorgbreedte te vergroten.” Verder ook nog: “Het is de bedoeling conform de Europese werkgelegenheidsrichtsnoeren het aantal gekwalificeerde jongeren dat het onderwijs verlaat, te verhogen. In 1998 gaf de overheid de opdracht om een instrument te ontwikkelen waardoor de ongekwalificeerde uitstroom uit onderwijs kan opgevolgd worden.21. Het is de bedoeling tegen het einde van de legislatuur zicht te hebben op de uitval.22 De onderzoekers onderscheiden drie dimensies en definiëren aan de hand hiervan drie trappen van ongekwalificeerde uitstroom. “Tot de ongekwalificeerde onderwijsverlaters behoren alle leerlingen vanaf achttien jaar die niet in het bezit zijn van: - Trap 1: een diploma en/of getuigschrift in het tweede leerjaar van de derde graad - Trap 2: een getuigschrift derde leerjaar tweede graad BSO, een kwalificatiegetuigschrift van het DBSO, een attest 5de jaar BUSO-OV3, een getuigschrift van de leertijd van het VIZO. - Trap 3: een getuigschrift tweede graad TSO/BSO. “ Het was blijkbaar onmogelijk om voor de groep uit trap 2 een goede raming te maken. Extra inspanningen vonden we eerder ook al terug in de hervorming van het secundair onderwijs, de regelgeving over de opvolging van de leerplicht (nu ook in het basisonderwijs aangepast) en in het 20
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling. OBPWO 98.10. Onderzoek uitgevoerd door het Hoger Instituut voor de Arbeid (HIVA) 22 Uitval wordt gedefinieerd als het verlaten van de opleiding voor de bedoelde afronding ervan. 21
13
onderwijsvoorrangsbeleid en de zorgverbreding. Tijdens deze legislatuur werden de zorgverbreding en het onderwijsvoorrangsbeleid na evaluatie onder één noemer gebracht (cf. decreet gelijke onderwijskansen). Dat ging gepaard met inhoudelijke bijsturingen. Gelijke onderwijskansen richt de aandacht op de zorg voor bepaalde doelgroepen én op het uitbreiden en verbeteren van het zorgbeleid in elke basisschool. Nog andere strategische doelen en bijhorende regelgeving mogen in dit verband vermeld worden: - Het belang van kwaliteitszorg waarbij de eerste verantwoordelijkheid op niveau van de instellingen gelegd wordt. De overheid stimuleert zelfevaluatie en vraagt een systematisch en continu proces gericht op verbetering. - De noodzaak van Levenslang en Levenbreed Leren met als gevolg initiatieven die op dit vlak voor een breed uitgewerkt aanbod zorgen in samenwerking met meerdere partners. (cf. Pact van Vilvoorde, een actieplan “Een leven lang leren in goede banen” en DIVA). Vanuit de VESOCwerkgroep23 klonk in dit verband (mei 2002) de vraag naar meer aandacht voor de afstemming van het actieplan op de doelstellingen in het Pact van Vilvoorde, te voorzien in een integratie van nieuwe accenten uit de Top van Barcelona en inspanningen te leveren om ongelijke participatie van volwassenen aan permanente vorming weg te werken. In dat laatste verband vroeg men vooral extra inspanningen ten aanzien van laaggeschoolde werkenden en niet-actieven. Ook voor wat betreft de rechten- en plichtenbehandeling betreffende een leven lang leren en een globale visie op een leven lang leren voor arbeidsgehandicapten, werden extra inspanningen gevraagd onder de vorm van een verdere uitwerking van het actieplan. Het decreet op het volwassenenonderwijs (1999) versterkte eerder het wettelijke kader voor volwassenenonderwijs. De doelstellingen achter dit decreet verwijzen naar het bieden van meer kansen op (a) het verwerven van een diploma, (b) het volgen van bijkomende vorming, (c) persoonlijke ontplooiing en (d) het vergroten van de talenkennis bij de bevolking (cf. knelpuntenberoepen). Tweedekansonderwijs werd een beleidsprioriteit; de centra kregen met de erkenning als centra voor volwassenenonderwijs een steviger plaats in het onderwijslandschap. Eind 2002 werd de start gegeven voor het opstellen van een Vlaams actieplan voor het terugdringen van laaggeletterdheid. De inspectie basiseducatie adviseerde een actieplan dat gericht is op de Vlaamse behoeften en stelde hiervoor een doelstellingennota op. Na goedkeuring door de Vlaamse Regering zal er een Task Force opgericht worden (in principe eind 2003) die een rapport aflevert op basis waarvan concrete actie vorm krijgt. - De noodzaak te voorzien in voldoende flexibiliteit. Centraal staat de idee dat in de toekomst leertrajecten met een grotere soepelheid kunnen uitgetekend worden. Flexibiliteit wordt op meerdere niveaus gezocht: (a) in het hoger onderwijs, (b) op het vlak van levenslang en levensbreed leren en (c) binnen het leerplichtonderwijs. Het geeft aanleiding tot het in vraag stellen van de fundamenten van het huidige systeem (de opdeling van het onderwijs, de selectieen oriënteringsmechanismen en de onderliggende visie op leerprocessen). De inspanningen op dit vlak blijken o.a. uit werkzaamheden die worden verricht in het kader van de vernieuwing van de opleidingenstructuur; het uitwerken van een experiment in het kader van het modulariseren van beroepsgerichte opleidingen in het secundair onderwijs (BSO, DBSO, BuSO) tussen 1997 en 2007; het modulariseren van opleidingen in het volwassenenonderwijs. Het gaat hierbij om een verregaande organisatorische ingreep in de wijze waarop onderwijs aangeboden wordt. Leertrajecten op maat moeten helpen voorkomen dat men onderwijs verlaat zonder diploma. In het hoger onderwijs verbindt men het verwerven van flexibiliteit aan: de toegang tot hoger onderwijs, de leeromgeving, het curriculum en de onderwijsorganisatie. Er bestaat een ontwerpdecreet dat de invoering van een creditsysteem regelt. Het flexibiliseringsdecreet24 wijzigt de beoordeling van de studievoortgang. Studenten worden per opleidingsonderdeel en niet langer per studiejaar beoordeeld. Om deze doelstelling in de dagelijkse onderwijspraktijk om te zetten, zal een degelijke leertrajectbegeleiding nodig zijn mét een administratief studentvolgsysteem. - Een actieplan gericht op de waardering van het technisch en beroepssecundair onderwijs.
23 24
Zie ook SERV Nieuwsbrief Zie ook de invoering van een Bachelor-Master-systeem in het hoger onderwijs en universitaire onderwijs.
14
Middenstandsopleiding (VIZO) Hoewel de hierboven vermelde invloeden en beleidsprioriteiten nadrukkelijk aan het onderwijsbeleid verbonden zijn, bevatten ze (a) raakvlakken met VIZO en VDAB (bijvoorbeeld flexibele leer- en opleidingstrajecten, het modulariseren van de opleidingen, levenslang en levensbreed leren en de erkenning van verworven competenties) en (b) overeenkomsten (bijvoorbeeld de zorg voor kwaliteit, en een tendens naar schaalvergroting). Deze raakvlakken of overeenkomsten beletten niet dat voor beiden nog andere, sectorspecifieke, invloeden en streefdoelen relevant zijn om in de context van dit rapport te vermelden. Eind 2000 startte VIZO het “STRAAL-project”. De naam staat voor “Strategisch Actieplan voor de Leertijd in Vlaanderen”. Twee prioritaire verbeterpunten die hiermee nagestreefd worden zijn: het tot stand brengen van een geïntegreerd systeem (verwijzend naar de behoefte aan meer samenhang tussen de verschillende opleidingsvormen25) en optimaal gebruik van de aanwezige know how, expertise en verschillende betrokken professionele groepen. Hiervoor werd een veranderingsproces opgezet (VOLT26 2010) dat vanuit een brede consultatie binnen de organisatie op dit ogenblik werk maakt van een aantal verbeterinitiatieven. Daaronder valt het uitwerken van een missieomschrijving (éénduidige doelstelling voor de verschillende betrokkenen bij de leertijd) en een herpositionering van de leersecretarissen en leersecretariaten. Vooral op dat laatste punt komen we later in dit rapport nog terug omdat het relevant is voor de ontwikkelingen op het vlak van loopbaanbegeleiding. In de toekomst zal niet langer over leersecretarissen gesproken worden maar over leertrajectbegeleiders. Andere streefdoelen zijn: - Het verbeteren van de bekendmaking van het systeem van de leertijd. Hiervoor werd een campagne opgezet naar aanleiding van 100 leertijd in de middenstandsopleiding. - De samenwerking met de CLB en andere partners uitbouwen met als nagestreefde meerwaarde: (a) het versterken van het eigen begeleidingsaanbod dankzij netwerkontwikkeling tussen interne en semi-interne of externe actoren en (b) objectieve informatie over de leertijd in alle CLB. - Versterken van de interne begeleiding door (a) een wijziging aan het statuut en de taakinvulling van de leersecretaris (evolutie naar leertrajectbegeleiders in contractureel dienstverband) en een uitbreiding van het aantal leertrajectbegeleiders. - De modularisering van het opleidingsaanbod. - Het uitbouwen van een sectorenbeleid
Werkgelegenheid (VDAB) In de beleidsnota van de Vlaams minister van Werkgelegenheid staat geschreven: “Naast een aantrekkende werkgelegenheid kent Vlaanderen inderdaad een relatief sterke economische groei. Er zijn een aantal factoren die we uiteraard niet uit het oog mogen verliezen. Bepaalde bevolkingsgroepen kunnen dit succes immers niet delen. Met de eenentwintigste eeuw voor de deur staan we voor een aantal nieuwe uitdagingen, zoals de vergrijzing en de toenemende concurrentie tussen de verschillende landen en regio’s. Bovendien zijn er nog steeds te veel werkzoekenden en nog te veel vacatures die niet ingevuld worden.” Deze stelling bevestigt zich met cijfermateriaal uit het “Rapport Knelpuntenberoepen 2002” van de VDAB. De zwaarste knelpunten vormen nog altijd de technische beroepen (cf. onderwijs: waardering voor technisch en beroepssecundair onderwijs als strategisch doel). In de categorie van knelpuntenberoepen27 konden voor 6,5% van de beschikbare vacatures geen geschikte kandidaten gevonden worden. Bij de overige beroepen bedroeg dat percentage 3,6%. De vraag naar hoger onderwijs, talenkennis en ervaring neemt bij de knelpuntenberoepen toe. 25
De leertijd (leerplichtige jongeren), de ondernemersopleiding en de bijscholingen en opleidingen op maat (volwassenen). 26 Vlaanderen Optimaliseert de Leertijd (VOLT) 27 Ingenieurs, verpleegkundigen, informatici, gekwalificeerde tekenaars en technici (vl. elektromechanica, mechanica), commerciële functies (vertegenwoordiger, filiaalhouders), kaderpersoneel, secretariaatspersoneel en gespecialiseerde bedienden, mecaniciens/herstellers en andere gespecialiseerde arbeiders in metaal en hout, horecapersoneel (koks en kelners), bakkers en beenhouwers, kappers.
15
Dit geeft in de beleidsnota aanleiding tot het formuleren van vier strategische doelen: - Het verhogen van de werkzaamheidgraad van 59,5% naar 65% tegen 2004. - De participatie verhogen van die bevolkingsgroepen die ondervertegenwoordigd zijn op de arbeidsmarkt. - De kwaliteit van de arbeid verbeteren. - Meer individuele en maatschappelijke ontplooiing voor iedereen In de uitwerking van deze vier strategische doelen vielen volgende aandachtspunten op: - Voorzien in voldoende aangepaste vorming. De beleidsnota wijst erop dat internationaal onderzoek aantoont dat België op het vlak van vorming van werknemers laag scoort. Tegelijkertijd brengt men onder de aandacht dat een aantal bronnen wijzen op een stijgende trend: steeds meer mensen krijgen de kans om een opleiding te volgen. Tijdens de openingstoespraak op de werkgelegenheidsconferentie28 wees Jan Smets, ondervoorzitter van de Hoge Raad voor Werkgelegenheid, op het feit dat informele opleidingsinspanningen hier enigszins compenseren voor de achterstand op het vlak van formele opleidingsinspanningen. Onder “informele opleidingsinspanningen” verstond hij: opleiding op de werkplaats, leer- en kwaliteitscirkels, opleiding op afstand, conferenties, ateliers en seminaries e.d. - Werk blijven maken van een doelgroepenbeleid. Dit staat in relatie met opleiding en vorming. De beleidsnota wijst op de omvang van de niet-actieven (van wie 1,4 miljoen op beroepsactieve leeftijd)29 als een niet te verwaarlozen gegeven. Uit analyse vallen drie aandachtspunten op: (a) de grote verschillen in werkzaamheid naargelang geslacht, afkomst, leeftijd en onderwijsniveau, (b) de cruciale factor van onderwijs en vorming voor de positie op de arbeidsmarkt en (c) het gegeven dat armoede zich vooral concentreert bij laaggeschoolde éénverdieners. Een beleid gericht op “kansengroepen” staat dan ook in relatie met deze vaststellingen omdat het zowel voor het individu als voor de werkgelegenheid nefast is op lange termijn. In de beleidsnota: “Regisseren en Acteren” (juni 2000) van de Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme wordt ingegaan op veranderingen onder invloed van een Internationale Arbeids Organisatie-Conventie. Het openstellen van de arbeidsmarkt voor particuliere bemiddelaars riep vragen op m.b.t. de rol van de VDAB en haar positie als centrale actor. Het Vlaams regeerakkoord van 13 juli 1999 stelde dat de rol van de VDAB moest verschuiven van centrale actor naar centrale regisseur. Deze regiefunctie zou inhouden dat de VDAB via samenwerkingsverbanden met de privé-sector zorgt voor een doelmatige en transparante werking van de arbeidsmarkt en zich meer en meer ontwikkelt als ondersteuningsorganisatie ten bate van die markt. Er werd door het Vlaams Parlement bovendien voor gepleit de meritactiviteiten30 van de VDAB te verzelfstandigen in een vennootschap die volledig marktconform werkt. In een kritische evaluatie van de situatie juni 2000 wijst de beleidsnota op drie belangrijke knelpunten: - De zware rolbelasting (meerdere rollen) van de VDAB en daardoor onvermijdelijk de rolvermenging, maakt het voor de andere arbeidsmarktactoren onduidelijk in welke rol de VDAB optreedt en met welke legitimiteit. - Onvoldoende legitimering van het commerciële VDAB-aanbod. - De positie van de private arbeidsmarktintermediairen (die lange tijd wettelijk beperkt werd) kreeg in Vlaanderen ondertussen maximale ruimte binnen het bestaande wettelijke kader, maar de samenwerking tussen publieke en private sector verloopt moeizaam. De huidige ontwikkelingen tonen aan dat op deze vaststellingen beleidsmatig wordt ingespeeld.
28
Rapport Jan Smets, www.vandenbroucke.com, werkgelegenheidsconferentie. Deze groep bestaat voor tweederden uit laaggeschoolde vrouwen. Zij zijn vaak uitkeringsafhankelijk of hebben helemaal geen inkomen waardoor de bestaanszekerheid vooral bij deze bevolkingsgroep bedreigd wordt. 30 Zie inleiding, historische basis VDAB. 29
16
2.2. Van strategische doelen naar initiatieven. Deze invloeden en strategische doelen zijn de start voor het inzetten van een heel arsenaal aan initiatieven. Hierna volgt een overzicht dat illustratief is voor de wijze waarop de hierboven vermelde vaststellingen en strategische doelen aanleiding geven tot concrete beleidsmaatregelen met invloed op de wijze waarop loopbaanbegeleiding inhoud krijgt en uitgevoerd wordt. De nadruk ligt op het illustratieve karakter ervan. Wat onder de noemer “beleidsinstrumenten” beschreven staat ligt trouwens in het verlengde hiervan.
Schaalvergroting Het fenomeen van de schaalvergroting doet zich in meerdere sectoren voor. Het wordt gezien als een middel om efficiënter gebruik te maken van beschikbare middelen. Men zag hierin ook een voorwaarde om de stap naar een grotere autonomie en responsabilisering te zetten. Het komt tot uiting onder de vorm van (a) stimulansen tot het oprichten van samenwerkingsverbanden (vrijblijvend) en (b) hervormingen met ingrijpende structurele veranderingen. De overheid koos voor het stimuleren van vrijwillige samenwerkingsverbanden tussen scholen. Uitzondering op dit principe waren de hogescholen. Op alle onderwijsniveaus werd schaalvergroting gestimuleerd. Verschillende modellen ontstonden uit deze stimulansen. In het secundair onderwijs moeten scholengemeenschappen afspraken maken over het studieaanbod van alle scholen die deel uitmaken van de scholengemeenschap. Een evolutie die haar belang heeft in het kader van loopbaanbegeleiding omdat ze meer garanties biedt op objectieve informatieverstrekking over studieen opleidingsmogelijkheden. Eén van de kenmerken van een kwaliteitsvolle werking op het vlak van loopbaanbegeleiding. Met de hertekening van het onderwijslandschap basisonderwijs werd zeer recent opnieuw een belangrijke input gegeven. De overheid moedigt de basisscholen aan samen te werken in scholengemeenschappen. PMS-centra en MST-diensten werden met het decreet CLB opgeheven en de beide personeelskaders gingen op in een nieuwe structuur: CLB. Een operatie van 300 naar 75 diensten met tegelijk belangrijke vernieuwende accenten en prioriteiten in de taakinvulling van de nieuwe organisatie. In VIZO vond de voorbije jaren de oprichting van de “Syntra” plaats. Alle bestaande opleidingscentra middenstandsopleiding kwamen onder de sturing van één van de 5 Syntra terecht. Ook die beweging gaat gepaard met belangrijke verbeterinitiatieven die invloed hebben op de organisatie en de kwaliteit van loopbaanbegeleiding.
Samenwerkingsverbanden De lokale werkwinkels. Eind 1999 lanceerde de Vlaams Minister van Werkgelegenheid en Toerisme het concept lokale werkwinkels. Eind 2002 waren er 94 werkwinkels operationeel (de huidige VDABkantoren en Plaatselijke Loketten voor tewerkstelling (PLOT) inbegrepen). Tegen begin 2004 wil men er 140 operationeel hebben. Meerdere partners zijn hierbij betrokken. De uitvoering van het concept werkwinkel is noch m.b.t. het regelgevende werk (decretale verankering), noch op het vlak van de dagelijkse toepassing, een evidente zaak. Er wordt gezocht naar afstemming en discussiepunten over regie, lokale autonomie, bevoegdheden e.d. worden geleidelijk uitgeklaard. Dienst Informatie Vorming en Afstemming (DIVA). In 2002 werd gestart met DIVA, voordien nog “interface vorming” genoemd. De samenwerking tussen de verschillende aanbieders van vorming wordt gecoördineerd door de Vlaams minister van Onderwijs en Vorming. Het is de bedoeling dat de inbreng die van hieruit vertrekt een belangrijk informatief en sensibiliserend karakter heeft én een
17
structureel (preventief) aanbod doet ontstaan, gericht op de flexibilisering van de opleiding en het voorkomen van drop-out of ongekwalificeerde uitstroom.31 Protocols en Convenanten Eerder werd al verwezen naar het Pact van Vilvoorde, maar dit is niet het enige initiatief waarmee wordt ingespeeld op wat eerder als belangrijke invloed of als strategisch doel vermeld werd. Een ander voorbeeld betreft het deeltijds onderwijs. De Vlaams Ministers van Onderwijs en Tewerkstelling sloten een protocol m.b.t. het verhogen van de graad van tewerkstelling in het deeltijds beroepssecundair onderwijs (DBSO). Deze hogere tewerkstellingsgraad moet onder meer bereikt worden door trajectbegeleiding te verbeteren en door samen te werken met de werkwinkels. Er kan gebruik gemaakt worden van een aangepast screeningsinstrument dat VDAB samen met onderwijs ontwikkelde. Het instrument analyseert bij de instappers in het deeltijds onderwijs de arbeidsattitudes en de opleidings- en tewerkstellingsbereidheid aan de hand van een test en een interview. Op basis van deze gegevens wordt vervolgens het traject uitgewerkt. De trajectbegeleider neemt de test af en volgt de jongere doorheen het traject. Onderwijs sluit convenanten af met meerdere sectoren en streeft via deze weg naar een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeid, ook op het vlak van vervolgopleidingen.
Verandering en vernieuwing stimuleren via projecten, al dan niet gekoppeld aan een onderzoeksopdracht Vanuit DIVA vertrekken meerdere projecten. - Afstemming RTC32, competentiecentra, Syntra en CVO Doel: uitwerken van constructieve samenwerkingsvormen nadat duidelijk is (a) waar de RTC zich situeren en (b) met welke opdracht de verschillende actoren deelnemen. Deze afstemming wordt gezocht in overleg met de bevoegde Ministers (kabinetten). Het project ging eind november 2002 van start. - Afstemming stagedatabanken Doel: Onderzoeken welke mogelijkheden zich aandienen om een samenwerking rond stagedatabanken uit te bouwen. De groep begon de werkzaamheden maart 2002 en maakte een overzicht van de verschillende soorten stages in Onderwijs, VIZO en VDAB. Tegelijkertijd werd nagegaan welke databanken bestaan en wat ze aan gegevens bevatten. - Afstemming over softwarelicenties Doel: Afspraken maken over de gezamenlijke aankoop van softwarelicenties. Verkennen welke andere gezamenlijke acties op dit vlak kunnen ondernomen worden. - Afstemming ICT-opleidingen Doel: Bestaande ICT-opleidingen definiëren en in kaart brengen om vervolgens na te gaan hoe deze beter op elkaar afgestemd worden, o.a. door blinde vlekken weg te werken. - Jaarboek Levenslang en Levensbreed Leren Doel: een concept uitwerken voor een systematische monitoring van het levenslang en levensbreed leren in Vlaanderen en de uitgave van een jaarboek. Meer informatie hierover in het hoofdstuk over datagebruik.
31
Zie ook de vragen 5, 7, 8 en 9. Een Regionaal Technologisch Centrum (RTC) is een vorm van samenwerking tussen onderwijsinstellingen, de bedrijfswereld en organisaties met een socio-economisch of educatief oogmerk. Het doel is meervoudig: (a) een gezamenlijk gebruik van technologische apparatuur, opleidingsinfrastructuur en technisch en didactische knowhow, (b) samen leermateriaal ontwikkelen voor gezamenlijk gebruik, (c) nascholing voorzien voor personeel over nieuwe technologieën en (d) een optimale doorstroming van leerlingen, studenten, cursisten en werknemers naar het bedrijfsleven te voorzien. Op dit ogenblik zijn er 7 RTC.
32
18
-
-
-
-
-
33
Erkenning Verworven Competenties Doel: De aanwezige kennis over Erkenning Verworven Competenties (EVC) in Vlaanderen verzamelen en bekendmaken aan het ruimere publiek. Het uitwerken van een formeel advies wordt voorzien midden december 2003. Dit advies wordt voorbereid aan de hand van (a) het uitwerken van een methodologie met het oog op de implementatie van een EVC-systeem in Vlaanderen, (b) pilootprojecten en (c) wetenschappelijk onderzoek waarbij men verkent of er een draagvlak is voor het gebruik van een gemeenschappelijke portfolio en een gemeenschappelijk leerbewijs. Het is m.a.w. de bedoeling om de opportuniteit van dergelijke initiatieven na te gaan. De Vlaamse Onderwijsraad33 bracht op eigen initiatief een advies uit over de (h)erkenning van verworven bekwaamheden en geeft daarin aan dat men hierin een instrument ziet dat bruikbaar is in de leertrajectbegeleiding én een instrument om leertrajecten te verkorten. In beide gevallen wijst men op de mogelijkheden van een (ontwikkelings-)portfolio als instrument om verworven competenties te bewijzen. Er blijkt op het eerste zicht een draagvlak te bestaan, maar er blijven tegelijk heel wat vragen over de concrete toepassingsmodaliteiten. De Vlaams Minister van Werkgelegenheid en Toerisme begon aan een ontwerpdecreet dat een eerste EVC-systeem moet uitwerken. Tegen eind december 2003 verwacht men een tekst die in dit verband een aantal standpunten bevat. Het is een ontwikkeling die vanuit onderwijs met interesse gevolgd wordt. De bestaande beroepsprofielen bevatten sleutelvaardigheden en beroepshoudingen. Dit is ruimer dan alleen beroepsgerichte competenties en daarom moeten ze opgenomen worden in de leerplannen en onderwijsprogramma’s. De aandacht voor een meer totale persoonlijkheidsontwikkeling zit bovendien al jaren in de eindtermen van de basisvorming verwerkt. Modulariseringsproject DIVA streeft ernaar om zowel op het niveau van het beroepssecundair onderwijs als de volwassenenvorming inhoudelijke afstemming te bereiken voor wat betreft programma’s, deelprogramma’s en de hieraan verbonden certificaten. Het project modularisering draagt hiertoe bij. Doel van het project: (a) uitwerken van doorzichtige opleidingsstructuren, (b) overeenstemming zoeken tussen de modulaire beroepsopleidingen van de betrokken opleidingsverstrekkers en (c) wederzijdse erkenning van de certificaten van overeenstemmende opleidingen en modules. Naast het uitwerken van de opleiding in de vorm van “modules” (kleinere, afgebakende eenheden), wordt er eveneens gewerkt aan een begrippenkader. Enige overeenstemming zal nodig zijn om de stap naar een wederzijdse erkenning van certificaten te zetten. Leerwinkel Dit komt aan bod onder vraag 9. E-leren Het project bestaat uit twee onderdelen: (a) e-leren binnen het Vlaamse volwassenenonderwijs en volwassenenvorming in kaart brengen en (b) een beschrijving geven van de diverse facetten van eleren voor volwassenen. Dat gebeurt op basis van bestaande systemen en “best practices” in binnen- en buitenland. Opleiders van volwassenen Doel: een modulair concept uitwerken voor de opleiding: “opleiders van volwassenen”, inclusief de certificering van deze opleiding. Er worden experimenten opgezet en daarbij gaat men o.a. na in welke mate de opleiding kan steunen op de principes en e-leren. Behoeftedetectie Doel: het project wil een methodologie ontwikkelen die toelaat educatieve behoeften te detecteren. Men voorziet volgende basiselementen: o een set van data (kwantitatieve en kwalitatieve gegevens het gebruik van meerdere soorten indicatoren en bronnen); o een verwerkings- en analysetechniek; o een gereguleerd overleg tussen de relevante actoren om de toegeleverde informatie te interpreteren; o een gepaste rapportage ten behoeve van de stakeholders en de beslissers. Voor meer informatie zie vraag 4, stakeholders.
19
-
-
NT234-beleid en Huizen van het Nederlands Doel: de dienstverlening aan anderstalige volwassenen verbeteren. Daarvoor wil men meer inzicht verwerven in (a) de vraag, (b) de mate van uitval en de oorzaken hiervoor en (c) de bestaande wachtlijsten NT2. Het is vervolgens de bedoeling om het aanbod NT2 beter af te stemmen (afspraken tussen de verschillende opleidingsverstrekkers) en de middelen voor NT2 meer efficiënt aan te wenden. De “Huizen van het Nederlands” zijn een instrument om uitvoering te geven aan de aanbevelingen uit de tweede Ronde Tafel Conferentie NT2 die plaatsvond op 24 mei 2002. Ze krijgen de opdracht om (a) informatie te verzamelen en te verstrekken over het aanbod NT2, (b) het bevorderen van de deskundigheid op het vlak van intake en toetsing, (c) de organisatie van een gecoördineerde intake en toetsing in afspraak met alle opleiders, (d) de registratie en administratieve opvolging van kandidaat-cursisten en cursisten NT2, (e) rapporteren aan de overheid m.b.t. NT2 (signaal- en adviesopdracht). Missieformulering van de partners Doel: afstemming van de missieformulering van de verschillende partners.
November 2002 publiceerde de Koning Boudewijnstichting een rapport: “Een nieuw perspectief voor technische en technologische beroepen en opleidingen”, onder de titel “Accent op talent”. Een geïntegreerde visie op leren en werken”. Het rapport wijst op mooie resultaten én op knelpunten (ongekwalificeerde uitstroom, demotivatie van leerlingen, onderwaardering van technologie). De commissie die het rapport opstelde pleit voor hervormingen in technisch en beroepsonderwijs maar pleit tegelijk voor een totaalconcept met als kenmerken: (a) anders leren en anders kiezen (b) anders werken en (c) anders besturen. Opdat de inzichten geen dode letter zouden blijven, werd de visie die in het rapport gelanceerd werd de basis voor het opstarten van projecten waarbij kandidaat-scholen een voortrekkersrol spelen in het verzamelen van expertise. De Vlaams minister van Onderwijs gaf aan de Koning Boudewijnstichting de opdracht deze experimenten op te volgen en op basis hiervan conclusies te formuleren die kunnen ingeschreven worden in de beleidsverklaring van de volgende Vlaamse regering. Time-out-projecten. Ze bestaan in meerdere werkmodellen en de initiatiefnemers situeren zich in verschillende sectoren. Maar ze hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat ze jongeren die om welke reden dan ook niet langer gemotiveerd zijn voor onderwijs en bij wie de relatie met de school zich kenmerkt door voortdurende conflicten, tijdelijk een ander pad “mogen”35 bewandelen. Vanuit dit alternatief en de begeleiding die eraan gekoppeld wordt, streeft men naar het bereiken van een motivatie voor het maken van keuzes en het afwerken van de onderwijsloopbaan. Het startbanenproject JOJO (scholen voor jongeren- jongeren voor scholen). Een project dat zich richt naar jongeren die vroegtijdig de school verlaten hebben of hun studies na het secundair onderwijs hebben stopgezet. Ze krijgen een tewerkstelling in onderwijs (100 tewerkstellingsplaatsen, op te trekken naar 150) waar ze als ervaringsdeskundigen met extra ondersteuning aan de slag kunnen. Aandacht voor het recht op loopbaanbegeleiding36. In het najaar 2000 vroeg de Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme aan de Koning Boudewijnstichting een Task Force op te richten met de opdracht een expertenrapport af te leveren over de wijze waarop in Vlaanderen loopbaanbegeleiding kan georganiseerd worden. Dit rapport is sinds juni 2002 beschikbaar37 en vormt een goed uitgangspunt voor een gesprek over loopbaanbegeleiding in Vlaanderen. Het rapport bevat vergelijkend materiaal m.b.t. de bestaande situatie, het geeft een uitgebreide motivatie waarom 34
Nederlands als Tweede Taal Afwijkend van de regelgeving i.v.m. leerplichtonderwijs 36 Zie annex 4 37 “Naar een recht op loopbaanbegeleiding”, Een rapport van de Koning Boudewijnstichting in opdracht van de Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, juni 2002. www.kbs-frb.be 35
20
Vlaanderen werk moet maken van loopbaanbegeleiding, het adviseert krachtlijnen voor een dergelijk beleid en het doet een organisatievoorstel.
Regelgeving Uit regelgeving blijkt de aandacht voor prioritaire doelgroepen. Regelgeving bevat doorgaans ook operationele doelen die verwijzen naar prioritaire of verplichte opdrachten. Steeds vaker worden er kwaliteitskenmerken of kwaliteitseisen aan verbonden en legt men werkingsprincipes op. Dit verwijst vaak naar aspecten van toegankelijkheid (laagdrempelige werking bijvoorbeeld) en rechten van gebruikers. In de communicatie over nieuwe of te ontwikkelen regelgeving merken we de introductie van nieuwe technieken. De overheid organiseert bijvoorbeeld een “Ronde van Vlaanderen” (lokaal verstrekken van toelichting, sensibiliserend en informerend), opent een webpagina waardoor kan gereageerd worden op wetgeving die in ontwikkeling is, verstrekt informatie via het Internet en geeft steeds vaker informatiebrochures uit. Deze nieuwe technieken vullen het gebruikelijke overleg en de voorziene adviesprocedures aan en ze dragen bij aan een rechtstreeks contact met de basis. De rol van regelgeving en meer specifieke verwijzingen naar regelgeving i.v.m. loopbaanbegeleiding komt hierna aan bod als één van de beleidsinstrumenten van waaruit de aansturing van loopbaanbegeleiding vertrekt.
Vraag 3
BELEIDSINSTRUMENTEN Hoewel de politiek de laatste jaren regelmatig de wens en intentie uitdrukte regelgeving te beperken, blijft het een moeilijk punt om wat historisch groeide om te buigen naar een nieuwe cultuur. Het zoeken van een evenwicht tussen duidelijke krijtlijnen (soms ook sturende instructies) én ruimte voor lokale initiatieven en creativiteit, blijft een delicate oefening die soms voor de nodige spanningen zorgt. Bij het afwegen van in te zetten beleidsinstrumenten wordt gezocht naar een gulden middenweg. Die weg moet aan elke burger, ongeacht de woonplaats, vooropleiding of dienst waarbij men aanklopt, de toegang garanderen tot een aanbod met vergelijkbare kwaliteit. Maar tegelijk moet kwaliteit gestimuleerd worden door de aanbieders van dit aanbod ruimte te geven voor een eigen dynamiek. De overheid doet daarbij beroep op de verantwoordelijkheidszin van de aanbieders en laat toe dat men inspeelt op lokale behoeften en doelgroepkenmerken. Vlaanderen zette stappen in de richting van meer decentralisatie en grotere autonomie. Het is een proces waarbij wederzijds vertrouwen groeit naarmate de consensus over te bereiken kwaliteit toeneemt en voor zover er overeenstemming ontstaat over het gebruikersrecht (kwaliteitsgaranties) en de verantwoordingswijze (geleverde kwaliteit en een goede besteding van overheidsgelden). In dit proces van ruimte geven, responsabiliseren en tegelijk kwaliteit bewaken, neemt de regelgeving op dit ogenblik nog steeds een behoorlijk belangrijke plaats in. Aangezien het in elk van de drie sectoren, onderwijs, middenstandsopleiding en werkgelegenheid over initiatieven van de overheid gaat, bestaat er een directe relatie tussen de beleidsimpulsen of beleidseisen en de financiering en erkenning van de betrokken organisaties. Men krijgt middelen ter beschikking en legt vervolgens verantwoording af over de geleverde inspanning en de kwaliteit ervan. De VDAB sloot op 01-01-2001 een nieuwe beheersovereenkomst af met de overheid voor een periode van vier jaar.
21
Projecten, wetenschappelijk onderzoek, samenwerkingsverbanden38 en overlegstructuren mogen eveneens vermeld worden als beleidsinstrumenten van waaruit een vorm van sturing of sensibilisatie uitgaat. Regelgeving is een instrument dat doorgaans gebruikt wordt om andere beleidsinstrumenten in te zetten. Volgende fragmenten geven hiervan een paar voorbeelden. Het decreet CLB geeft op een aantal plaatsen de krijtlijnen aan voor het aanbieden van loopbaanbegeleiding. Deze instructies gelden zowel voor de ondersteuning die het CLB aanbiedt aan scholen als aan Erkende Vorming (bijvoorbeeld in de Syntra). -
-
-
-
-
-
“de onderwijsloopbaan” wordt opgegeven als één van de vier begeleidingsdomeinen van het CLB. De ervaring leert echter dat er tijdens een begeleidingsproces vaak een verwevenheid opduikt tussen het begeleidingsdomein “onderwijsloopbaan” en de andere begeleidingsdomeinen: leren en studeren, preventieve gezondheidszorg en het psychisch en sociaal functioneren. Op meerdere plaatsen in het decreet wordt gewezen op de noodzaak het onafhankelijke karakter van de organisatie te bewaken. Een eis die in relatie staat met het centraal stellen van het belang van de leerling en een deskundig (kwaliteitsvol) optreden. CLB kregen een expliciete opdracht i.v.m. informatieverstrekking. Ze werken ook in dit verband vraaggestuurd maar indien nodig kunnen ze op dit terrein zelf initiatieven nemen door aan de scholen of centra een verzekerd aanbod voor te stellen. “Het centrum verstrekt op een gestructureerde wijze preventief en tijdig aan leerlingen, ouders en schoolpersoneel ten minste informatie over: (1) de structuur en de organisatie van het Vlaamse onderwijs, (2) het volledige onderwijsaanbod, (3) de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt, (4) de welzijnsvoorzieningen, (5) de gezondheidsvoorzieningen.” Het centrum is verplicht een begeleiding te voorzien voor leerplichtige jongeren die wel (of niet) ingeschreven zijn in de school maar deze niet regelmatig bezoeken. Deze begeleiding gebeurt in samenwerking met de scholen (of centra) en ook scholen kregen in dit verband duidelijke opdrachten via regelgeving. Het decreet geeft trouwens zowel aan scholen als aan ouders de opdracht medewerking te verlenen aan begeleidingsinitiatieven in het kader van de leerplichtcontrole. De opgelegde prioriteiten staan direct of indirect in verband met loopbaanbegeleiding39. Wanneer een leerling van school verandert of tijdelijk in geen enkele school ingeschreven staat, blijft het CLB verantwoordelijk voor de begeleiding tot wanneer deze taak wordt overgenomen door het CLB dat een beleidsplan of beleidscontract afsloot met de nieuwe school. Deze regel garandeert continuïteit en zo nodig hulp bij het zoeken van een nieuwe school. Begeleidingstussenkomsten worden opgetekend in één multidisciplinair dossier.
Van de impulsen die scholen krijgen via regelgeving zijn volgende voorbeelden van invloed op loopbaanbegeleiding. De “eindtermen” leggen aan scholen kwaliteitseisen op. Eén van de vakoverschrijdende thema’s spreekt zich expliciet uit over loopbaanbegeleiding40. Ook de regelgeving i.v.m. leerplichtopvolging geeft indicaties die gerelateerd zijn aan de uitvoering van loopbaanbegeleiding. - de school is in eerste instantie verantwoordelijk voor het opvolgen van afwezigheden en het begeleiden van leerlingen. Ze moet ook de communicatie hierover verzorgen. - de regelgeving vraagt samenwerking zowel intern als met CLB en eventueel organisaties uit de welzijnssector of andere sectoren. 38
Doorheen het rapport worden voorbeelden van samenwerkingsverbanden gegeven. Zie vraag 5. 40 Zie vraag 11, kwaliteitszorg. Voor meer informatie: http://www.ond.vlaanderen.be/dvo/english/crosscurricular/learntolearn.htm 39
22
-
Hoewel een curatieve inslag onvermijdelijk is, vraagt de regelgeving ook aandacht voor preventie Concrete resultaten worden verwacht op het vlak van aanwezigheid en voorkomen van definitieve uitsluiting. Indien er zich toch een definitieve uitsluiting voordoet, moet begeleiding voorzien worden. In dit geval gaat het om inspanningen die erop gericht zijn: de deelname aan onderwijs en opleiding te verzekeren, positieve keuzes in de loopbaan te vrijwaren en de motivatie voor het voortzetten van de onderwijsloopbaan en doorstroming naar hoger onderwijs of arbeid te bevorderen. Het decreet gelijke onderwijskansen zet naast regelgeving nog andere beleidsinstrumenten in: - De start van een onderwijsloopbaan begint met de inschrijving in een school. Het decreet garandeert een recht op inschrijving in de school van keuze. Dit geldt in principe ook voor kinderen met een handicap maar het aantonen van onvoldoende draagkracht41 op niveau van de school kan een aanleiding zijn om van dit principe af te wijken. Er werden twee organen opgericht: een Lokaal Overlegplatform (LOP) en een Commissie inzake leerlingenrechten. In geval van klacht of betwisting neemt het LOP een bemiddelende en ondersteunende rol op. De Commissie inzake Leerlingenrechten kan naar recht een uitspraak doen. - Er worden extra middelen voorzien voor specifieke doelgroepen. Men hanteert “gelijkekansenindicatoren”42 om deze doelgroepen aan te duiden. De indicatoren gaan uit van het vermoeden dat deze groepen extra begeleiding en ondersteuning nodig hebben om de onderwijsloopbaan met succes te doorlopen en keuzes te maken in verhouding tot hun mogelijkheden en interesses. - Lokale samenwerking via het LOP moet zorgen voor onderlinge afstemming en een gezamenlijke dynamiek gericht op het verzekeren van gelijke onderwijskansen in elke school van de betrokken regio. Deze samenwerking zou moeten bijdragen aan de kwaliteit van loopbaanbegeleiding in elke school. Succes zal hier in belangrijke mate afhangen van de motivatie van de verschillende partners en van de geboden ondersteuning. - Alle basisscholen krijgen vanaf het schooljaar 2003-2004 extra financiële middelen voor het uitbouwen van een zorgbeleid. In de beleidsbrief Onderwijs en Vorming 2002-2003 schreef de Vlaams minister van Onderwijs in dit verband: ”Met het introduceren van het zorgbeleid wil ik ertoe bijdragen dat leerlingenbegeleiding méér is dan inspelen op een brede waaier van problemen en eerder het welbevinden van leerlingen bevordert, de aandacht voor het gepast omgaan met signalen en verschillen verhoogt, de communicatie met de ouders verzorgt en de samenwerking met de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB) systematisch nastreeft en evalueert. Het opzetten van samenwerkingsverbanden op niveau van scholengemeenschappen zal gestimuleerd worden met het oog op een optimaal gebruik van de globaal ter beschikking gestelde middelen en mogelijkheden.” Deze stellingname geeft aan loopbaanbegeleiding een belangrijke stimulans om ook preventief te handelen. - Het decreet Gelijke onderwijskansen gaf aanleiding tot het inzetten van nog andere beleidsinstrumenten. Drie steunpunten kregen de opdracht ondersteunend materiaal uit te werken en in de scholen te introduceren43, het nascholingsaanbod dat door de overheid gratis wordt aangeboden stond exclusief in het teken van gelijke onderwijskansen en de verschillende onderwijsnetten kregen elk extra begeleiders om in dit verband ondersteunend op te treden. Ook een CLB krijgt extra omkadering op basis van de aanwezigheid van doelgroepleerlingen in het werkgebied. VIZO en de Syntra werken samen met leersecretarissen, patroons en praktijkcommissie aan een ingrijpend veranderingsproces. De impuls hiervoor ligt in een actieplan om de opleidingsvorm te waarderen. Een initiatief dat door de Vlaams minister van Economie, Buitenlands beleid, Buitenlandse
41
CLB kregen in dit verband een adviserende taak. Meer informatie in het hoofdstuk 7, prioritaire doelgroepen 43 Steunpunt Intercultureel Onderwijs, Expertisecentrum Ervaringsgericht Onderwijs en Steunpunt Nederlands als Tweede Taal. 42
23
Handel en Huisvesting44 gelanceerd werd. Het plan bevat een aantal actiepunten waarvan vooral volgende punten relevant leken in de context van dit rapport: - het uitwerken van een optimaal begeleidingskader voor leerjongeren en patroons - maatwerk en niveaudifferentiatie voor een beter aangepast leertraject - hertekenen van de structuur rond de leertijd. Om uitvoering te geven aan het actieplan besliste de voogdijminister van het VIZO een “Task Force Leertijd” op te richten. Op dit ogenblik kan nog niet geciteerd worden uit bestaande regelgeving om concreter aan te geven in welke richting de Syntra, leersecretarissen, patroons en praktijkcommissie hierdoor aangestuurd worden. Maar op basis van de communicatie die momenteel via Nieuwsbrieven tussen VIZO en de Syntra e.a. verloopt, kan alvast opgemaakt worden in welke richting het wellicht zal evolueren. Dit blijkt van grote invloed te zijn op de wijze waarop loopbaanbegeleiding in de toekomst verder vorm krijgt. In het vorige hoofdstuk werd bijvoorbeeld al gewezen op het streven naar optimaal werkende netwerken, een nieuw statuut en nieuwe positie van de huidige leersecretarissen als onderdeel van een beter begeleidingssysteem. Onder vraag 8 komen we hierop nog terug wanneer we bij het onderdeel methodiek even stilstaan bij de resultaten van een eerste reflectie over de kernprincipes waaraan trajectbegeleiding moet voldoen. De strategische doelen op het vlak van werkgelegenheid vertalen zich bij de VDAB eveneens in een grote verscheidenheid aan activiteiten. Ook hier vormt regelgeving de onderbouw waarop andere beleidsinstrumenten, vormen van dienstverlening en projecten steunen. De tewerkstellingsmaatregelen, de innovatieprojecten en de structurele wijzigingen mét aanpassingen aan de rol en positie van de VDAB als organisatie zijn hier voorbeelden van. Het werken met een beheersovereenkomst tussen de Vlaamse Regering en de VDAB is echter een sectorspecifiek kenmerk van beleidssturing. Het kondigt zich als instrument ook in andere sectoren aan. Het jaarverslag 2002 van de VDAB zegt in dit verband: “Deze beheersovereenkomst geeft vorm aan de eigen missie van de VDAB en eveneens aan de principes van het Vlaamse regeerakkoord en de Beleidsnota Werkgelegenheid 2000-2004. De VDAB draagt via zijn werking bij tot het realiseren van de doelstellingen en de kritische succesfactoren die hierin zijn vastgelegd. Zo vervult de VDAB een rol in het verhogen van de Vlaamse werkzaamheidgraad tot 65% in 2004 en tot 70% in 2010, het verhogen van de participatie van de bevolkingsgroepen die ondervertegenwoordigd zijn op de arbeidsmarkt en het streven naar meer individuele en maatschappelijke ontplooiing voor iedereen. Om dit te verwezenlijken zal de VDAB: - bijdragen tot een verbetering van de afstemming van de vraag en het aanbod op de arbeidsmarkt; - in zijn dienstverlening aandacht schenken aan de evenredige participatie van alle bevolkingsgroepen; - de nodige maatregelen treffen om elke vorm van rechtstreekse of onrechtstreekse discriminatie op de arbeidsmarkt tegen te gaan; - permanente vorming voor werkzoekenden en werknemers organiseren en stimuleren; - zijn instrumenten transparanter, efficiënter en effectiever maken.” Januari 2001 werd deze verbintenis afgesloten en vervolgens uitgewerkt in een meerjarenondernemingsplan. Dit ondernemingsplan is gebaseerd op de realiteit van de arbeidsmarkt en het wordt jaarlijks in overleg met de VDAB-kantoren geactualiseerd. De beheersovereenkomst legt een aantal kwantitatieve parameters45 vast op het vlak van de universele dienstverlening en de trajectwerking.
44
In een recente verandering aan de samenstelling van de Vlaamse Regering werden een aantal bevoegdheden gewijzigd. Ondertussen werd het: Vlaams Minister van Economie, Buitenlands Beleid en E-government. 45 Zie ook vraag 12
24
Universele dienstverlening: - contacten met bedrijven - jobaanbod - vervullingpercentage - contacten met werkzoekenden - arbeidsmarktrijpheidsdiagnoses (= aantal uitgevoerde intakes) - uitstroom voor gestarte individuele actieplannen Trajectwerking: - het aantal werkzoekenden dat bij de VDAB in een traject wordt opgenomen - het aantal bereikte werkzoekenden per module46 - uitstroom (er werden vier doelgroepen bepaald met elk een verschillend uitstroomobjectief) Regelgeving blijkt van belang voor wat betreft de verdere structurele uitbouw van de dienstverlening die door de VDAB aangeboden wordt en voor de rol die de VDAB in de toekomst zal opnemen als publieke bemiddelaar op de arbeidsmarkt. Het Vlaamse regeerakkoord van 13 juli 1999 ligt aan de basis van deze evolutie maar ook internationaal afgesloten overeenkomsten hebben een belangrijke invloed gehad. Uit de wijze waarop naar de taak van de VDAB verwezen wordt blijkt in welke zin men deze dienst een coördinerende opdracht wil geven en het wijst op ontwikkelingen op het vlak van samenwerking met prive-actoren uit de profit én non-profit en met andere institutionele partners. “De regisseur moet zorgen voor de transparante werking van de arbeidsmarkt via publieke-privatesamenwerkingsverbanden en zich ontwikkelen tot een algemene ondersteuningsorganisatie. De VDAB moet verder via de lokale werkwinkels zorgen voor een integraal dienstenpakket voor werkzoekenden dat laagdrempelig moet zijn en zelfredzaamheid stimuleert. Elk ander aanbod moet complementair worden uitgebouwd aan dat van de andere bemiddelaars voor zover deze een kwalitatief aanbod verstrekken. De toetsing van het VDAB-aanbod moet vooral gebeuren met betrekking tot het inschakelen van risicogroepen op de arbeidsmarkt.”47 Onder het opnemen van een rol als regisseur verstaat men onder meer: - het vastleggen van de operationele strategische doelstellingen van het arbeidsmarktbeleid - het in kaart brengen en het ordenen van activiteiten van de betrokken actoren - de afstemming tussen de betrokken actoren verwezenlijken door het opnemen van een coördinerende rol - het bewerkstelligen van oplossingen - het opzetten van een transparant en permanent arbeidsmarktgegevenssysteem De beleidsnota waaruit eerder geciteerd werd geeft in dit verband nog aan dat deze taken moeten kaderen in een door de overheid gelegitimeerd referentiekader en onderwerp uitmaken van een open dialoog met meerdere betrokken actoren. Onder “actoren” verstaat men: betrokkenen uit het eigen VDAB relatienetwerk, de administratie werkgelegenheid, de lokale overheden, de commerciële sectoren, de sector van niet gouvernementele organisaties48 en andere institutionele actoren (bijvoorbeeld VIZO, onderwijs, VFSIPH). Er groeit dus onder invloed van regelgeving een model dat de marktwerking combineert met een duidelijke overheidsfunctie. De ontwikkeling van een dergelijk model speelt in op een advies van de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen (SERV) waarin men een pleidooi hield voor een sterke regisseur op de Vlaamse arbeidsmarkt die de basisdienstverlening en de trajectbepaling en – begeleiding verzekert. Het uitvoeren dan deze taak vraagt naast professionele kennis van de arbeidsmarkt en instrumenten en middelen die coördinatie toelaten, ook een overkoepelend zicht van de situatie in Vlaanderen. De
46
Zie vraag 8 Uit de beleidsnota “Regisseren en Acteren” van de Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, juni 2000. 48 Vaak “derden” genoemd. Het gaat dan om niet commerciële privé-initiatieven, vaak gericht op de herinschakeling van langdurige werkzoekenden en andere kansengroepen op de arbeidsmarkt. Ze werken vaak met een vzw-statuut of ressorteren onder een OCMW of een gemeente. 47
25
uitbouw van een partnerschap en publieke en private samenwerkingsverbanden worden als een werkingsprincipe beschouwd. Deze evolutie verloopt parallel met het scheppen van een wettelijk kader waarbinnen de mogelijkheden voor de privé-actoren verruimd worden. Het decreet over de evenredige participatie op de arbeidsmarkt is een ander voorbeeld van de wijze waarop regelgeving van invloed was. In dit concrete geval van invloed op het innovatiebeleid van de VDAB. Als gevolg van dit decreet stelde de VDAB een actieplan op dat uitgevoerd werd in 2003. Voorbereidend werden volgende stappen gezet: - gender- en diversiteittraining voor innovatievoorzitters - evaluatie van het gebruik van de intakeleidraad in de trajectbegeleiding (er werd nagegaan of de diversiteitvoorwaarden die hierin zijn vastgelegd worden gerespecteerd) - deelname van de VDAB als partner aan een nieuw Europees genderproject “Genova”. Vanuit dit project werden er cursussen georganiseerd voor trainers bij VDAB en de Syntra (VIZO). Het project organiseerde ook een promotiecampagne.
Vraag 4
DE ROL VAN DE STAKEHOLDERS EN DE ORGANISATIE VAN OVERLEG Onder het begrip “stakeholders” kunnen vele deelnemers vernoemd worden en al naargelang de sector zullen ze soms een andere naam krijgen. Globaal genomen kan men stellen dat het hier dan gaat over de (mogelijke) betrokkenheid van al wie met de dienst in relatie staat omdat ze: (a) diensten aanbieden (personeel), (b) gebruik maken van diensten (leerlingen, cursisten, scholen, ouders), (c) verantwoordelijk zijn voor de inrichting, organisatie en het interne beleid van de organisatie (inrichtende macht, syntra, directie, coördinatoren, werkgevers), (c) optreden als belangenverdediger (vertegenwoordiging van werkgevers- en werknemersorganisaties) en (d) partner zijn.
Vlaanderen Regelgeving trekt in een aantal situaties krijtlijnen voor de betrokkenheid van stakeholders door aan te geven: (a) welke overlegstructuren moeten voorzien worden, (b) wie er minimaal deel van moet uitmaken, (c) met welke mogelijkheden en beperkingen wat bevoegdheden betreft (beslissend of louter adviserend) en soms ook (d) door een minimum aan bijeenkomsten op te leggen. De mate van betrokkenheid (informatie krijgen, adviseren, mee besluiten en beleid voeren), de intensiteit ervan (verschillende kanalen en momenten) en de impact ervan (effect op de beleidsvoering en besluitvorming), hangt af van de “huisstijl”, de “organisatiecultuur” en van de wijze waarop regelgeving al dan niet richting geeft aan de betrokkenheid van stakeholders. Er kan in elk geval vastgesteld worden dat er een groeiende aandacht is voor de participatiegedachte en voor een structurele verankering van de betrokkenheid van stakeholders. We vinden het terug in regelgeving en in de beoordeling van kwaliteit. Het project betreffende de reorganisatie van de Vlaamse administratie (Beter Bestuurlijk Beleid) en het “participatiedecreet” brengen op dit ogenblik veel in beweging m.b.t. de structuren voor participatie, de participatiethema en de spelregels voor participatie. De aanleiding voor deze recente aanzet tot herstructurering van het Vlaamse advies- en overlegstelsel vloeit voort uit de stelling dat de huidige situatie voor verbetering vatbaar is. De belangrijkste punten van kritiek op het bestaande adviesstelsel betreffen: - de grote diversiteit qua samenstelling, logistieke en personele ondersteuning, wijze van oprichting, termijnen waarbinnen advies moet verleend worden, praktische werkzaamheden, e.d. - de grote diversiteit aan soorten advies (verplicht of facultatief, bindend of niet bindend, bij consensus of bij meerderheid, gewoon of gemotiveerd).
26
-
de terminologische verwarring tussen advies, overleg en onderhandeling, deels voortvloeiend uit een gebrek aan duidelijke ordening van het huidige landschap. - het ontbreken van een duidelijk overzicht als gevolg van de vele49, niet uniform functionerende adviesorganen. - een vaak onvoldoende duidelijke link tussen de adviesorganen en een beleidsveld/beleidsdomein of een overeenkomstige afgelijnde administratieve entiteit. Deze kritiek gaf aanleiding tot het opnemen van een herstructurering van het stelsel van advies- en overlegorganen tegelijkertijd met en in dezelfde context als de reorganisatie van de Vlaamse overheidsadministratie. Men hanteert in de teksten die hierover op dit vlak circuleren een onderscheid tussen (a) adviesverlening, (b) overleg (formeel en intrinsiek) en (c) onderhandelingen. Dat laatste verwijst vooral naar onderhandelingen in het kader van het syndicaal statuut. Volgende uitgangspunten werden vooropgesteld: - het primaat van de politiek (adviesorganen staan ten dienste van het politieke niveau en van beleidsverantwoordelijken); - erkenning van het belang van de relevante maatschappelijke actoren en van “onafhankelijke” deskundigen (expliciete erkenning van hun rol, betrokkenheid van het maatschappelijke middenveld bij de beleidsvoering en inschakelen van deskundigen); - geen mengvorm tussen advies en formeel overleg in één orgaan (twee duidelijk verschillende zaken moet vorm krijgen in twee verschillende structuren); - een oordeelkundige organisatie van advies en overleg binnen de Vlaamse beleidsvoering (beleidsverantwoordelijken moeten een juist evenwicht zoeken tussen het verwerven van een maatschappelijk draagvlak en/of deskundige advisering en doortastend overheidsoptreden; het opmaken van een “business plan” met een concreet werkplan voor de adviesraad.)
Loopbaanbegeleiding Het verband tussen de betrokkenheid van stakeholders en loopbaanbegeleiding kan niet altijd op een directe manier gelegd worden. Maar bestaande overleg- en adviesstructuren hebben op een indirecte wijze wél invloed op de organisatie van loopbaanbegeleiding en op de inhoud ervan. Elk van de sectoren kende doorheen de loop der jaren een eigen dynamiek en ontwikkeling wat betrokkenheid van stakeholders betreft. Daaruit blijken accentverschillen. Een paar voorbeelden maken dit duidelijk. Onderwijs Schoolraden Aanvankelijk voorzag het bijzonder decreet betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs (19/12/1988) in de oprichting van lokale schoolraden per school of groep van scholen. Daarin zat een vertegenwoordiging van ouders (rechtstreeks verkozen) en een vertegenwoordiging van de leerkrachten (één derde vertegenwoordigers afkomstig uit het pedagogisch college.50). Coöptatie maakte ook de betrokkenheid van personen uit de maatschappelijke en economische omgeving rond de school mogelijk. Deze lokale schoolraden hadden beslissingsbevoegdheid over zaken van materieel en financieel beheer en over onderwijs- en personeelsbeleid. Een wijziging aan het bijzonder decreet heeft tot een hervorming van deze lokale schoolraden geleid. Nieuwe schoolraden werden samengesteld maar ze functioneren nu als advies- en overlegorganen en hebben niet langer beslissingsrecht. Ook in het gesubsidieerd onderwijs werd de participatie van ouders en leerkrachten vastgelegd door de oprichting van een participatieraad. Deze raad heeft een adviserende bevoegdheid. De deelname van leerlingen werd in deze overleg- en adviesorganen niet voorzien maar ze kunnen gehoord worden. 49
Een lijst die december 1999 werd opgemaakt door het college van secretarissen-generaal verwees naar 126 “meest essentiële” adviesorganen. 50 Het pedagogische college is een vergadering van de verkozen leden van het onderwijzend personeel en heeft adviesbevoegdheid over alle aspecten die het onderwijsbeleid aanbelangen. De vergadering heeft beslissingsbevoegdheid over huiswerk, taken en testen.
27
Leerlingenraden Het decreet houdende leerlingenraden (30/03/1999) legt de oprichting van leerlingenraden op in het secundair onderwijs van zodra dat de expliciete vraag is van één derde van de leerlingen van de school. Er werd voorzien in de oprichting van een steunpunt leerlingenparticipatie om de oprichting en organisatie van leerlingenraden te ondersteunen. Lokale onderhandelingscomité’s (LOC) en basisonderhandelingscomité’s (BOC) zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van het personeel en werkgevers en handelen over personeelsaangelegenheden. Centrumraad DBSO De centrumraad wordt opgericht in elk centrum voor DBSO en telt minstens 6 leden. De paritaire samenstelling garandeert de betrokkenheid van zowel gemandateerde vertegenwoordigers van het onderwijs als gemandateerde vertegenwoordigers van sociaal-economische organisaties. Het CLB neemt deel met raadgevende stem. De raad adviseert over het huishoudelijk reglement van het centrum, de organisatorische en materiële uitbouw van het centrum, het programma en de pedagogische aanpak van de vakken, de aanwending van de beschikbare middelen en de aansluitingsproblematiek van het D.B.S.O. op de arbeidsmarkt. Centrumraad CLB Het decreet CLB legt de centra de verplichting op om (a) alle besturen en inrichtende machten van de scholen waarvoor men werkt, (b) het personeel van het centrum en (c) externe deskundigen te betrekken bij het intern beheer van het centrum. Voorlopig zijn dergelijke raden slechts op enkele plaatsen operationeel. Sommige centra gaven in de ontwikkeling van een visie op het opstarten en organiseren van een centrumraad te kennen dat men zoekt naar wegen om ook leerlingen, ouders en partners uit de sectoren gezondheid en welzijn te betrekken. Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) Dit advies- en overlegorgaan spreekt zich uit over onderwijsmateries in Vlaanderen. Het verstrekken van advies, het organiseren van overleg en studie uitvoeren, zijn de drie kerntaken van de VLOR. In de structuren van de VLOR (Algemene Raad, raden en afdelingen, permanente commissies, tijdelijke werkgroepen en participatiecolleges) werd een vertegenwoordiging opgenomen van de inrichtende machten, de centra voor leerlingenbegeleiding, de werknemersorganisaties van het onderwijspersoneel, gebruikers van het onderwijs (ouders en voor het hoger- en volwassenenonderwijs ook studenten), sociale en economische organisaties, personeelsleden van het departement onderwijs en deskundigen uit de Vlaamse universiteiten. Het blijft voorlopig wachten op de goedkeuring van een nieuw participatiedecreet om te weten in welke zin er aan de huidige opdracht en structuur nog wijzigingen optreden in de toekomst. Verder werden er binnen de VLOR een Koepelcommissie en per sector een sectorcommissie opgericht. Het overleg tussen de sectoren en onderwijs is immers een cruciaal gegeven. De Koepelcommissie, die de werking van de sectorcommissies coördineert, bewaakt o.m. de algemene afstemming tussen onderwijs en arbeidsmarkt; de sectorcommissies streven die adequate afstemming na in hun sector. In een recente studie over lerarenparticipatie51 werd geconcludeerd dat lerarenparticipatie binnen een school vooral een kwestie van schoolcultuur is. Wettelijke raden zijn essentieel als waarborg voor een basisparticipatie maar ze spelen een eerder zwakke rol. Inspraak over praktische en pedagogische onderwerpen zijn volgens de onderzoekers het meest effectief om leraren te betrekken bij het schoolbeleid en vernieuwing door te voeren. Dergelijke betrokkenheid krijgt vooral vorm in niet 51
Hoger Instituut van de Arbeid (HIVA, op 22 oktober voorgesteld). Het ging gepaard met het lanceren van een nieuw elektronisch communicatiekanaal voor leraren “LerarenDirect”. Een dergelijke elektronische nieuwsbrief bestaat al langere tijd ten aanzien van directies onder de naam “SchoolDirect”. Het is de bedoeling op deze manier snel correcte, actuele en feitelijke informatie te bezorgen en betrokkenheid bij het beleid te stimuleren.
28
wettelijke overlegstructuren zoals de directieraad en de personeelsvergaderingen. De onderzoekers wijzen daarom op randvoorwaarden om participatie van leraren te bevorderen zoals: een personeelsbeleid op het vlak van opleiding en beloning, open communicatie en participatieve schoolleiding. De structuur in de middenstandsopleiding geeft op zich de betrokkenheid van stakeholders aan. Raad van bestuur De raad van bestuur wordt samengesteld uit vertegenwoordigers uit de sociaal-economische sector (werknemersorganisaties en werkgeversorganisaties), de inrichters van de opleiding (syntra) en vertegenwoordigers van de Vlaamse regering. Praktijkcommissie De praktijkcommissie staat de raad van bestuur bij. Zij wordt samengesteld uit een voorzitter, een vertegenwoordiging van de organisaties van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen en een vertegenwoordiging van de werknemersorganisaties. Ze kunnen onafhankelijk van de raad van bestuur beslissingen nemen in materies die te maken hebben met de praktijkopleiding/opleiding op de werkvloer. Het gaat dan om beslissingen die effect hebben op de leer- en stageovereenkomsten. Commissies VIZO kan meerdere commissies oprichten. Ze bepaalt daarvoor zelf de bevoegdheden en de samenstelling. De samenstelling varieert maar het gaat telkens over een afvaardiging van personen die voor het betrokken onderwerp waarover de commissie vergadert, voorgedragen en gekozen worden omwille van hun bijzondere ervaring (experten). De oprichting van een commissie leersecretarissen, een commissie van de centra en een commissie kunstambachten werd bij wet opgelegd. Daardoor werd een directe vorm van participatie vanuit deze groepen van bij aanvang voorzien. Er bestaat ook een beroepscommissie, samengesteld uit een vertegenwoordiging van VIZO en een afvaardiging van beroepsfederaties van een bepaald beroep of bepaalde sector. De sectorcommissie legt het programma vast en spreekt zich hiervoor uit over de eindtermen per module, het traject, de voorwaarden die aan de lesgever gesteld worden, de voorwaarden voor de uitrusting en ze legt examennormen vast. Deze commissie is samengesteld uit een vertegenwoordiging van VIZO, een afvaardiging van de beroepsfederaties van beroep/sector en een afvaardiging van de Syntra. Daarnaast verwijst het verloop van het verbeterproces naar de wijze waarop en de mate waarin stakeholders betrokken worden. Voorbeelden hiervan werden eerder al vermeld verwijzend naar de ontwikkeling van een missie en het opzetten van verbeterinspanningen. De “Nieuwsbrief Leertijd” en de “Task Force leertijd” kunnen in dit verband opnieuw vermeld worden. De Task Force bestaat uit een vertegenwoordiging van het kabinet, VIZO, de praktijkcommissie van het VIZO, de leersecretarissen, Syntra en twee sectoren. De betrokkenheid van stakeholders werd eerder ook al aangegeven wanneer verwezen werd naar de structuur van de VDAB en de evolutie op het vlak van samenwerking met andere actoren. VDAB organiseerde in 2002 een bevraging van een 40-tal interne en externe stakeholders. Het onderwerp van de bevraging (houding van de VDAB t.a.v. het milieuvraagstuk) is in de context van dit rapport niet meteen relevant, maar wél het feit dat dit resulteerde in een overzichtelijk rapport met een opsomming van strategische, tactische en operationele keuzes waarop het directiecomité de opdracht gaf een actieplan uit te werken. Deze bevraging ligt in het verlengde van het TRIVISI-project in verband met stakeholdersmanagement. In het kader van deze vraag wordt vooral nog even stilgestaan bij de rol van de Sociaal Economische Raad waarnaar eerder al een paar keer verwezen werd en bij de rol van het Vlaams Economisch en Sociaal Overlegcomité (VESOC). De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) is een belangrijk forum voor overleg met de sociale partners. De Raad stelt, in samenspraak met de sociale partners en de sectoren, niet alleen beroepsprofielen op maar spreekt zich ook uit over onderwerpen betreffende opleiding en levenslang
29
leren. De aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt is een thema dat als een rode draad doorheen de besprekingen binnen de SERV loopt. Zeer recent werd het licht principieel op groen gezet voor een nieuw voorontwerp van decreet over de SERV. Dit zal het bestaande decreet vervangen. Volgens de huidige tekst van het voorontwerp van decreet krijgt de SERV een sociaal-overlegfunctie én een adviesfunctie. De SERV wordt decretaal erkend en verankerd als orgaan voor sociaal overleg in Vlaanderen. Het zal ook functioneren als een strategisch adviesorgaan voor het beleidsdomein Economie, Werkgelegenheid en Toerisme. Deze evolutie sluit aan bij het proces Beter Bestuurlijk Beleid. Het Vlaams Economisch en Sociaal Overlegcomité (VESOC) In het huidige overlegmodel neemt het VESOC een centrale plaats in als formeel overlegorgaan tussen de Vlaamse regering, de Vlaamse werkgevers en de Vlaamse werknemersorganisaties. Het VESOC vegadert enkele malen per jaar en pleegt overleg over beleidsaangelegenheden met een sociaaleconomische dimensie die ofwel behoren tot de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaams Gewest , ofwel het akkoord, het advies of de betrokkenheid van de Vlaamse regering vereisen.
Vraag 5
PRIORITEITEN EN TOEGANG Het zal bij het lezen opgevallen zijn dat loopbaanbegeleiding in wat tot nu toe behandeld werd een brede invulling kreeg en doorgaans op een geïntegreerde wijze benaderd wordt. Het maakt deel uit van een ruimer geheel dat zich kenmerkt door onderwijs en opleiding, informatieverstrekking, begeleiding van keuzeprocessen, trajectbegeleiding en zelfs hulpverlening. Loopbaanbegeleiding kan, afhankelijk van wat maatwerk vereist, elk van deze elementen in zich dragen of slechts enkele ervan. De keuze om het overzicht van initiatieven betreffende loopbaanbegeleiding vanuit deze benadering op te maken vloeit uiteraard voort uit de definitie die CEDEFOP aan het begrip gaf, maar het steunt ook op wat in beleidsnota’s en regelgeving als strategische doelen verwoord staat 52. Bovendien was er de persoonlijke overtuiging dat het verengen van loopbaanbegeleiding tot het strikte proces van informatie geven en keuzeprocessen begeleiden (op vraag of op vaste momenten), tekort zou doen aan wie maatschappelijk kwetsbaar is53. Voor maatschappelijk kwetsbare personen of groepen zijn inspanningen nodig die (a) sensibiliseren en motiveren rond het bestaande aanbod, (b) een vraag uitlokken, (c) begeleiding naar concrete actie laten volgen op het moment van beslissing en (c) basiscompetenties, zelfvertrouwen en zelfbeeld versterken. Vooral dat laatste weegt door omdat het een grote invloed heeft op de mate waarin men effectief van een “keuze” kan spreken en omdat het vaak bepalend is voor de uiteindelijke keuze die men maakt. Om die reden werd voordien gewezen op de inspanningen in het kader van gelijke onderwijskansen en zorgbeleid. Maar ook structureel preventieve maatregelen zoals de flexibilisering van de loopbaan en het modulariseren van de opleidingen, moeten hun bijdrage leveren aan het verwerven van competenties in veilige en stimulerende omgevingen. Samenwerkingsverbanden met basiseducatie, volwassenenonderwijs of andere opleiding voor volwassenen, zouden ertoe moeten bijdragen dat basis- en secundaire scholen leren uit (af)gebroken loopbanen, inzicht verwerven in het fenomeen van “maatschappelijke 52
Zie vraag 2: invloeden en strategische doelen. Vettenburg (1989), “Het begrip maatschappelijke kwetsbaarheid verwijst naar de structurele positie van de kwetsbare bevolkingsgroep, maar ook naar de interacties waarbinnen de kwetsbaarheid zich voordoet, en de mogelijke mechanismen om de kwetsbaarheid het hoofd te bieden. Maatschappelijk kwetsbaar is wie in contact met de maatschappelijke instellingen telkens weer te maken krijgt met de controlerende en sanctionerende aspecten ervan en minder geniet van het positieve aanbod.” Binnen de context van loopbaanbegeleiding kan dit vertaald worden als:” een overwegende ervaring van “falen” in de studies en “beperking van keuzemogelijkheden” i.p.v. succes te proeven en aan te voelen dat men ruimte heeft voor het maken van persoonlijke keuzes. Dit gaat vaak gepaard met een negatieve interactie tussen leerling en leerkracht(en) en soms zelfs met uitsluiting en gedwongen vertrek uit de school (of tewerkstellingsplaats).” 53
30
kwetsbaarheid” én in de kwetsbaarheid van het individu als gevolg van voortdurend falen of zich onveilig voelen. Dergelijke uitwisseling van ervaringen bestaat te weinig. Hierna zal deze zorg af en toe nog tot uiting komen bij de beschrijving van prioriteiten en richtlijnen i.v.m. toegang, maar in het onderdeel methodieken en informatieverstrekking zal de nadruk gelegd worden op informatieverwerving en begeleiding van keuzeprocessen. Uit annex 3 en 4 blijkt dat de invulling van het begrip loopbaanbegeleiding in een context van tewerkstelling duidelijk eigen accenten krijgt. In wat hierna volgt, wordt vooral gekeken naar loopbaanbegeleiding in combinatie met opleiding en toeleiding naar tewerkstelling.
5.1. Prioriteiten en doelgroepen Tijdens het behandelen van de vragen 2 en 3 kwamen al een aantal verwijzingen naar prioriteiten, doelgroepen en zelfs toegang aan bod. Enige overlapping is niet uitgesloten ook al is het de bedoeling in wat volgt vooral een beeld te schetsen van de dagelijkse organisatie en uitvoering van loopbaanbegeleiding. Onderwijs Eindtermen zijn minimumdoelen die de overheid noodzakelijk en bereikbaar acht voor een bepaalde leerlingenpopulatie in het gewoon secundair onderwijs. Met minimumdoelen wordt bedoeld: een minimum aan kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes, bestemd voor die leerlingenpopulatie. Specifieke eindtermen echter zijn doelen met betrekking tot de vaardigheden, de specifieke kennis, inzichten en attitudes waarover een leerling van het voltijds secundair onderwijs beschikt om vervolgonderwijs aan te vatten en/of als beginnend beroepsbeoefenaar te kunnen fungeren. Het is de bedoeling dat alle eindtermen en ontwikkelingsdoelen gehaald worden door zoveel mogelijk leerlingen. Het decreet maakt niettemin een onderscheid tussen "nastreven" en "bereiken". Zo moeten ontwikkelingsdoelen wegens de specifieke situatie van de leerlingen en het eigen karakter van deze doelen nagestreefd worden. De resultaten voor attitudes en voor vakoverschrijdende eindtermen kunnen moeilijk gemeten worden en worden daarom eveneens als na te streven beschouwd. "Bereiken" slaat dus uitdrukkelijk op de vakgebonden eindtermen in verband met kennis, inzicht en vaardigheden. Dat geldt dus ook voor de vakoverschrijdende eindterm “leren leren”. Ontwikkelingsdoelen54 moeten eveneens bij alle leerlingen nagestreefd worden. Ook het zorgbeleid richt zich in principe op alle leerlingen en op het door de school gevoerde beleid in dit verband. Toch werd daarbij vooral de doelgroep van kinderen en jongeren met leer- en ontwikkelingsmoeilijkheden in het achterhoofd gehouden. De aandacht voor specifieke doelgroepen komt op meerdere manieren tot uiting: Het decreet Gelijke onderwijskansen geeft extra middelen i.f.v de begeleiding van specifieke doelgroepen doorheen hun schoolloopbaan. Deze groepen worden aangeduid aan de hand van “gelijkekansenindicatoren”. In het basisonderwijs zijn dat: (a) het gezin leeft van een vervangingsinkomen, (b) de leerling werd tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsverband opgenomen, (c) de ouders behoren tot de trekkende bevolking, (d) de moeder is niet in het bezit van een diploma secundair onderwijs, (e) de gangbare taal in het gezin is niet het Nederlands. In het secundair onderwijs gelden andere gelijkekansenindicatoren: (a) de leerling heeft een schoolse achterstand van ten minste twee jaar, (b) de leerling is een neveninstromer (niet ingeschreven het vorige schooljaar of niet geslaagd en nu leerling in de 2de of 3de graad beroepssecundair onderwijs of technisch secundair onderwijs), (c) de leerling volgde het voorafgaande schooljaar onthaalonderwijs55. Schoolse achterstand weegt het zwaarst door voor de toekenning van extra omkaderingsgewicht. 54
In het kleuter- en buitengewoon onderwijs spreekt men over ontwikkelingsdoelen i.p.v. eindtermen. Onthaalonderwijs is onderwijs voor anderstalige nieuwkomers ter bevordering van hun taalvaardigheid Nederlands én ter bevordering van hun sociale integratie. Het is een voorbereiding op een instap in het gewoon onderwijs, bedoeld om het functioneren in de klas te bevorderen en een instap in overeenstemming met de leeftijd na te streven.
55
31
Scholen maken deze doelgroepen zichtbaar omdat het extra middelen oplevert maar ook omdat van hen gevraagd wordt een beginsituatie op te maken en doelstellingen vast te leggen die de eigen werking ten aanzien van deze doelgroepen verbeteren. In het decreet CLB wordt extra aandacht voor de meest kwetsbare groepen gestimuleerd door de toekenning van een verschillend omkaderingsgewicht al naargelang de doelgroep56. Er wordt bovendien een werkingsprincipe opgelegd waardoor de overheid expliciet prioritaire aandacht vraagt voor leerlingen (individueel of groepen) die door hun sociale achtergrond bedreigd worden in hun ontwikkeling en leerproces. Deze “extra zorg” geldt voor het geheel van de leerlingenbegeleiding en de ondersteuning van scholen in dit verband, maar het blijkt bovendien wat loopbaanbegeleiding betreft ook uit de prioritaire opdrachten. De CLB wordt opgelegd om prioritair en intensief werk te maken van begeleiding: - in het buitengewoon onderwijs bij de ontwikkeling van handelingsplannen, de begeleiding van ontwikkelingsmoeilijkheden en de vermindering van risicogedrag en de begeleiding van leerlingen van het geïntegreerd onderwijs57; - bij de adequate en kwaliteitsvolle verwijzing van leerlingen van het gewoon onderwijs naar het buitengewoon onderwijs en omgekeerd en ondersteunt de samenwerking van scholen voor gewoon en voor buitengewoon onderwijs - in het kleuteronderwijs en de aanvang van de lagere school bij het werken aan leer- en ontwikkelingsmoeilijkheden; - bij de keuzeprocessen in de onderwijsloopbaan ter voorbereiding van de overgang van de eerste graad naar de tweede graad van het secundair onderwijs en van de derde graad van het secundair onderwijs naar het hoger onderwijs; - in het technisch, kunst-, beroeps- en buitengewoon secundair onderwijs en de erkende vormingen bij het veilig schoollopen, in het bijzonder de veiligheid en hygiëne en de impact op de gezondheid van de praktijkvakken; - in het eerste leerjaar B, het beroepsvoorbereidend leerjaar, het beroepsonderwijs, het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de erkende vormingen, anderstalige nieuwkomers om de doorstroming te optimaliseren, het risicogedrag te verminderen en de school zinvol te laten beleven door de leerlingen.” Dit alles heeft effect op de werkafspraken tussen school en CLB en op de wijze waarop het CLBpersoneel ingezet wordt. De regelgeving i.v.m. leerplichtopvolging vraagt aandacht voor elke afwezigheid omdat het een signaal voor een achterliggende problematiek kan zijn. Een snelle interventie en samenwerking tussen meerdere betrokken actoren wordt via regelgeving opgelegd. Tegelijk stimuleert men de begeleidingsinspanningen door leerlingen met problematische58 afwezigheden toch te blijven beschouwen als regelmatige leerling. Daardoor behoudt de school haar recht op de financiële middelen die aan de leerling verbonden zijn. In het secundair onderwijs geldt bovendien een meldingsplicht ten aanzien van het departement vanaf 30 halve dagen problematische afwezigheden. Van elke school wordt verwacht dat ze aandacht heeft voor afwezigheden en vooral voor de mogelijk achterliggende problemen.
56
Een leerling van het buitengewoon onderwijs, van het geïntegreerd onderwijs, van het deeltijds beroepssecundair onderwijs of een deelnemer aan de erkende vorming, levert het hoogste omkaderingsgewicht op. Daarnaast wordt een verdere differentiatie toegepast al naargelang het onderwijsniveau. Zie ook vraag 6. 57 Geïntegreerd onderwijs verwijst naar een samenwerking tussen gewoon en buitengewoon onderwijs. Het is bedoeld om leerlingen met een handicap tijdelijk of permanent, gedeeltelijk of volledig de lessen of activiteiten te laten volgen in een school voor gewoon onderwijs. Om dit haalbaar te maken worden er aan een school voor buitengewoon onderwijs aanvullende lestijden of aanvullende uren toegekend in ruil voor het leveren van ondersteuning aan de school voor gewoon onderwijs die de leerling integreert. 58 Onder problematische afwezigheden verstaat men afwezigheden die niet kunnen verantwoord worden op basis van de codes die de regelgeving hiervoor voorziet of afwezigheden waarvan de wettiging in vraag kan gesteld worden.
32
Traditioneel vormen de leerlingen uit scharnierjaren59 een belangrijke doelgroep die extra aandacht krijgt op het vlak van loopbaanbegeleiding. In het volwassenenonderwijs (departement onderwijs) blijkt de zorg voor bepaalde doelgroepen onder meer uit (a) de wijze waarop gedifferentieerd wordt op het vlak van inschrijvingsgeld (zie verder), (b) de verschillende vormen van onderwijs, vorming en opleiding voor volwassenen, elk met bepaalde doelgroepen voor ogen en (c) doelgroepen die via bepaalde projecten centraal gesteld worden60. Meerdere opleidingstypes vallen onder de noemer “permanente vorming” en ze vertegenwoordigen samen een grote diversiteit aan doelgroepen en doelstellingen. In het onderwijs voorziet men volgend aanbod: - Het onderwijs voor sociale promotie. Dit wordt in de centra voor volwassenenonderwijs verstrekt en het richt zich tot drie doelgroepen: (a) leerlingen en studenten die een bijkomende basiskwalificatie willen behalen (diploma van een hoger niveau dan men al heeft), (b) leerlingen en studenten die zich willen bijscholen of specialiseren (bijkomend diploma van hetzelfde niveau) en (c) leerlingen en studenten die zich persoonlijk willen ontplooien (maatschappelijke emancipatie). - Het tweedekansonderwijs. Deze vorm van sociale promotie is toegankelijk voor iedereen ouder dan 18 jaar en ten minste in het bezit van de kennis die op niveau lager onderwijs verworven wordt. Deze opleiding bereidt cursisten voor op het afleggen van een examen voor de centrale examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap. - Afstandsonderwijs of Begeleid Individueel Studeren. Het afstandsonderwijs biedt zelfstudiepakketten aan. De cursisten werken op eigen tempo. Er wordt voorzien in schriftelijke begeleiding door een deskundige leraar-mentor. Deze vorm van onderwijs werd voorzien voor volwassenen die een getuigschrift of diploma willen behalen voor de examencommissie van de Staat of de Vlaamse Gemeenschap, voor personen die promotie willen maken in hun bedrijf of uitkijken naar een andere job. - Basiseducatie. Het aanbod in deze centra bestaat uit (a) taal- en rekenvaardigheden, (b) sociale kennis en vaardigheden, ICT en maatschappelijke oriëntatie, (c) oriëntatie en voorbereiding op verder leren, beroepsopleiding of werk en (d) activering en toeleiding. Men richt zich naar laaggeschoolde volwassenen. De sector zelf is vragende partij voor het opmaken van een missie waarin duidelijk omschreven wordt dat de centra instaan voor het ontwikkelen van elementaire vaardigheden én het zorgen voor doorstroming naar andere voorzieningen.61 Basiseducatie neemt in het kader van het Strategisch Plan Hulp- en Dienstverlening aan Gedetineerden een coördinerende rol op m.b.t. onderwijs aan gedetineerden. Het pilootproject loopt in twee regio’s. Eerdere initiatieven in dit verband leverden op andere plaatsen ook al concrete acties op die gericht waren op de toeleiding van gedetineerden62 naar arbeid of een beroepsopleiding. Deze projecten werden uitgewerkt in samenwerking met de VDAB - Deeltijds Kunstonderwijs Middenstandsopleiding Met uitzondering van het feit dat de verschillende opleidingsvormen uiteraard gericht zijn op verschillende doelgroepen (leerplichtigen en volwassenen), geldt er binnen de middenstandsopleiding geen grote differentiatie in het aanbod van opleiding en begeleiding. Er worden wél inspanningen geleverd om allochtonen te helpen in het succesvol doorlopen van de opleiding. In de opleiding bedrijfsbeheer wordt bijvoorbeeld de ondersteuning van een tolk voorzien. Dit initiatief werd ooit gestart als een ESF-project maar zal opgenomen worden in de regelgeving. 59
Belangrijke overgangsmomenten: bijvoorbeeld tussen lager en secundair onderwijs, tussen eerste en tweede graad en tussen de derde graad en het hoger onderwijs. 60 Voor het project Erkenning van Verworven Competenties (EVC) werden prioriteiten gelegd ten aanzien van bepaalde doelgroepen, rekening houdend met maatschappelijke relevantie. Voor het eerste jaar lag het accent op inburgering (portfolio), onderwijs (toegang tot de lerarenopleiding en het lerarenambt) en de doelgroep van laaggeletterden en jongeren zonder startkwalificaties. 61 VLOR, In Beraad, jaargang 12, nr 3. 62 Gedetineerden met perspectief van vrijlating binnen de termijn van één jaar.
33
Ten aanzien van gehandicapten bestaat net zoals in onderwijs de mogelijkheid bepaalde vormen van ondersteuning te vragen via het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap. Werkgelegenheid De werking van de VDAB richt zich globaal op twee grote doelgroepen: de werkzoekenden en werkgevers. Differentiatie naar doelgroepen toe blijkt uit de veelheid aan initiatieven63. Laaggeschoolden en andere risicogroepen krijgen speciale aandacht en de overheid geeft voor bepaalde doelgroepen financiële stimulansen (tewerkstellingsmaatregelen) aan werkgevers. In de beleidsnota “regisseren en acteren”, waarnaar eerder al verwezen werd, maakt men een vergelijking tussen het publieke en het private aanbod. Daaruit blijkt dat de publieke uitzendsector het werkgelegenheidsbeleid van de overheid steunt (bereiken van moeilijk te plaatsen groepen), maar dat de private sector in toenemende mate ook een rol speelt in het herinschakelen van risicogroepen (vooral allochtonen) op de arbeidsmarkt. Voor de NGO’s (niet-commercieel privaatrechtelijke organisaties) schat men dat ongeveer 240 organisaties instaan voor een 400-tal projecten, samen goed voor het bereiken van ongeveer 9000 werkzoekenden die een ander doelgroepbereik vertegenwoordigen dan dit van de VDAB. De differentiatie naar doelgroepen blijkt verder o.m. uit de rol die men de VDAB in de toekomst verder wil blijven toekennen, als regisseur (zie eerder in dit rapport) maar ook nog als publieke actor. In dat laatste verband legt men vooral een link met de trajectwerking, de aandacht voor risicogroepen en de toenemende taken in het kader van levenslang leren. Hoewel VDAB hier enerzijds in een concurrentiepositie zal staan met de privé-actoren, wordt van de publieke actor in elk geval verwacht dat men garanties biedt i.v.m. een basisdienstverlening van beleidings- en opleidingsmodules en zorg draagt voor de meest kwetsbare groepen. Ook de beheersovereenkomst verwijst naar kansengroepen waarvoor een preventieve en curatieve aanpak vereist is. De preventieve doelgroep bestaat uit “recent” ingeschreven werkzoekenden (jongeren -25 jaar) die minder dan zes maanden werkloos zijn en de +25 jarigen die minder dan één jaar werkloos zijn. De curatieve doelgroep bestaat uit al de anderen die langere tijd werkloos zijn. Het versterken van de zelfredzaamheid door een aanbod van instrumenten on-line geeft de VDAB ruimte om zoveel mogelijk de focus te leggen op de groep werkzoekenden die niet uit eigen beweging (binnen een aanvaardbare termijn) doorstromen naar de arbeidsmarkt.
5.2. De regeling van de toegang Een schoolloopbaan begint met een inschrijving in een school. Het decreet Gelijke onderwijskansen geeft aan elke leerling een onvoorwaardelijk recht op inschrijving in de school van zijn keuze. In de toelichting bij het decreet wordt erop gewezen dat dit principe alle leerlingen en ouders het recht geeft om onbelemmerd te kiezen uit een waaier van projecten. De “toegang” weigeren is slechts mogelijk in bepaalde omstandigheden en er werd in bemiddeling en controle voorzien om de toepassing van dit principe na te gaan. Dat belet niet dat voor het verzekeren van toegang tot onderwijs (inclusief loopbaanbegeleiding) veel afhangt: - van de motivatie van scholen om dit principe in daden om te zetten én er een zorgbeleid (integratie van verschillende maatregelen ter ondersteuning van de meest kwetsbare groepen) aan te koppelen; - van de mate waarin de toegang verzekerd wordt én de onderbreking van de schoolloopbaan of onnodig wisselen van school voorkomen wordt. Dit hangt deels van de leerling af (motivatie om deel te nemen aan het schoolgebeuren en geen misbruik maken van de grote keuzevrijheid door aan “schoolshopping” te doen) maar ook van de school (tegengaan van gedwongen uitschrijvingen 63
Zie vraag 7, 8 en 9
34
als gevolg van tuchtmaatregelen en voorkomen van te snel of onnodig veranderen van onderwijsniveau). Daarom is het bewaken van de kwaliteit van de bemiddeling en van de werking van de commissie leerlingenrechten belangrijk in geval van doorverwijzingen of weigeringen64. Maar minstens even belangrijk, wellicht zelfs belangrijker, is het bewaken van de kwaliteit van het onderwijsproces, van het school- en zorgklimaat, van (delibererende) klassenraden en van het hanteren van conflictsituaties. CLB werken voor de leerlingen en leerkrachten uit scholen waarmee het CLB een beleidsplan of beleidscontract afsloot. In dat opzicht gelden er beperkingen wat de toegang betreft. De centra werken bovendien slechts met kinderen of jongeren indien ze zelf vragende partij zijn of akkoord gaan met een begeleiding. De vraag van een school om begeleiding aan te bieden kan daarom slechts opgenomen worden indien de leerling, de ouders (of beiden) hierin toestemmen. Vanaf de leeftijd van 14 jaar beslist de jongere zelf over het al dan niet aanvaarden van begeleiding. De opvolging van de leerplicht vormt hierop een uitzondering omdat er dan sprake is van verplichte begeleiding en dus aanklampende zorg. Het ontwikkelen van een laagdrempelige werking werd de centra opgelegd als werkingsprincipe. De theoretische “toegang” moet ten aanzien van kwetsbare groep in de dagelijkse praktijk waargemaakt worden door methodieken te hanteren die voor elk individu, ook voor wie minder sterk staat in het leggen van contact met officiële instellingen en diensten, stimulerend en motiverend werken. Schoolopbouwwerk is een voorbeeld van een dergelijke methodiek. Ook in het gebruik van infomateriaal wordt de nadruk gelegd op de noodzaak te differentiëren en desnoods voor vertaalde infobrochures te zorgen. Dergelijk materiaal werd de voorbije jaren steeds vaker vanuit centrale initiatieven of vanuit het departement onderwijs ter beschikking gesteld. De lokale overlegplatforms en de CLB hebben een opdracht in de ondersteuning van leerlingen (en hun ouders) die in geen enkele school ingeschreven zijn. De toegang tot een onderwijsniveau, onderwijstype65, onderwijsvorm en in sommige gevallen zelfs tot een opleiding, is gebonden aan regelgeving en dit beïnvloedt eveneens het maken van (studie-) loopbaankeuzes. In elk geval moet er in elk onderwijsniveau aandacht zijn voor de begeleiding en ondersteuning van leerlingen, o.a. op het vlak van loopbaanbegeleiding. In dat opzicht moet de toegang (het aanbod) verzekerd zijn, minstens op scharniermomenten maar ook in geval van individuele vragen of problemen. De toegang tot het volwassenenonderwijs berust op een vrijwillige instap. Er zijn geen regels opgesteld vergelijkbaar met het leerplichtonderwijs, noch ten aanzien van de cursist noch ten aanzien van de instelling (Cf gelijke onderwijskansen). Middenstandsopleiding (VIZO) De toegang tot de leertijd hangt vooral samen met een leeftijdsgrens, soms in combinatie met een minimale opleidingstijd in voltijds onderwijs. De situatie is vergelijkbaar met deze van leerlingen die willen instappen in een formule van deeltijds beroepssecundair onderwijs. Het komt erop neer dat men voldoet aan de voltijdse leerplicht en dat betekent concreet dat men ofwel 15 jaar oud is en ten minste de eerste twee jaren van het secundair onderwijs beëindigd heeft ofwel dat men 16 jaar oud is. De kwaliteit van de toegang zal in belangrijke mate bepaald worden door het optreden van de leersecretarissen en het inschrijvingsbeleid van de Syntra. CLB staan in voor objectieve informatie over de middenstandsopleiding (en eventueel (keuze-)begeleiding) maar de leersecretaris is verantwoordelijk voor het afsluiten van een leerovereenkomst en voor de begeleiding die met het nemen van deze beslissing samenhangt. Beschikken over een leerovereenkomst is een voorwaarde om aan de leertijd te mogen deelnemen.
64
Beide begrippen werden omschreven in regelgeving. Een leerling doorverwijzen of weigeren kan slechts indien de condities die dit volgens de regelgeving mogelijk maken, aanwezig zijn. 65 Buitengewoon Onderwijs
35
In het deeltijds beroepssecundair onderwijs66 wordt een deeltijdse tewerkstelling, onder welke vorm dan ook, niet als voorwaarde gesteld om in het opleidingssysteem in te stappen. Er worden wél inspanningen geleverd om vanuit de opleiding zo snel mogelijk een aanvullende tewerkstelling te realiseren. Werkgelegenheid (VDAB) Initiatieven die onder verantwoordelijkheid van de VDAB opgezet worden, zijn in principe zeer breed toegankelijk. “Om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt zo optimaal mogelijk op elkaar af te stemmen, verleent de VDAB een vrij toegankelijke, kwaliteitsvolle en gratis dienstverlening aan elke werkzoekende en werkgever”. Naarmate het aanbod zich meer verfijnt en richt op maatwerk, gelden bijkomende criteria. Hetzelfde geldt voor initiatieven die zich specifiek op bepaalde doelgroepen richten. In het kader van de trajectbegeleiding wordt bijvoorbeeld de module persoonsgerichte vorming op de eerste plaats aangeboden aan volgmigranten (nieuw naar aanleiding van een huwelijk of gezinshereniging), geregulariseerde (erkenning van de asielaanvraag na 31/08/2001) en asielzoekers van wie de aanvraag ontvankelijk werd verklaard na 31/08/2001. De lokale VDAB-kantoren zorgen voor een regionale toegang en meerdere initiatieven wijzen op de inspanning om laagdrempelig te werken. Vooral het werken met plaatselijke loketten, het initiatief van de werkwinkels en het toenemende gebruik van Internet als middel om informatie te verwerven én eventueel in te schrijven op het aanbod, verdienen in dit verband vermeld te worden. Ook de medewerking van de VDAB aan het inburgeringbeleid (zie annex 2) is een voorbeeld van de wijze waarop ten aanzien van bepaalde doelgroepen inspanningen geleverd worden om de drempel te verlagen en toegang te verzekeren. De inspanningen op het vlak van een evenredige participatie67 wijzen op het nastreven van verbetering voor wat betreft gelijke toegang. Meerdere organisaties en diensten, o.a. vanuit de sector onderwijs of middenstandsopleiding, de lokale overheden of vzw’s, vervullen een rol als toeleider. Ze informeren op hun niveau over het aanbod en leggen eventueel een eerste contact met de VDAB.
Vraag 6
PERSONEEL Onderwijs Vooraleer in te gaan op de vraag welke “functies” ingezet worden in het kader van loopbaanbegeleiding, is het wenselijk even stil te staan bij de huidige situatie op het vlak van loopbaanontwikkeling van leraren. Dit is namelijk van invloed op het antwoord dat op de eerste vraag gegeven wordt. Het lerarentekort dwingt de overheid om na te denken over maatregelen die hiervoor een oplossing bieden. De onderwijsarbeidsmarkt werd ondertussen al beter in kaart gebracht, onderzoek leverde een analyse van knelpunten en beleidsaanbevelingen op en er werden een aantal eerste acties ondernomen. Eén van de belangrijke conclusies uit het onderzoek is echter de noodzaak de vlakke loopbaan te 66
Er bestaat ook een alternerende opleiding in opleidingvorm 3 (doorstroming naar de gewone arbeidsmarkt) van het buitengewoon secundair onderwijs. Het gaat dan om een facultatieve integratiefase van één schooljaar, bedoeld om de doorstroming naar de arbeidsmarkt te bevorderen. De leerlingen die in deze opleiding stappen behaalden al een kwalificatiegetuigschrift maar het doorlopen van een integratiefase wordt wenselijk én haalbaar geacht. Op jaarbasis gaat het over 500 lesuren algemene, sociale en beroepsgerichte vorming en 700 uren werkervaring in het bedrijf. 67 Zie vraag 3
36
doorbreken. De vraag of er in onderwijs meer functiedifferentiatie moet komen en zo ja, in welke zin, stond daardoor enkele tijd zeer duidelijk op de politieke agenda. Hoewel het onzeker lijkt dat er tijdens deze legislatuur op dat vlak nog grote veranderingen plaatsvinden, blijft het ongetwijfeld een onderwerp voor de toekomst. Het is de vraag of Vlaanderen al klaar is om grote veranderingen aan de lerarenopleiding en de loopbaanontwikkeling van leraren te ondergaan, maar de idee leeft en er zijn heel wat redenen om een grotere functiedifferentiatie te overwegen. Al dan niet met verschillende verloningsstelsels. Op basis van de loonstudie kan alvast gesteld worden dat de belangrijkste remmende factoren in termen van loopbaanontwikkeling in onderwijs bestaan uit: (a) de werkonzekerheid bij het begin van de loopbaan, (b) de geringe loopbaankansen, (c) de relatief beperkte inzetbaarheid buiten onderwijs, (d) het gebrek aan coaching en begeleiding en (d) de geringe opleidingskansen. In de aanbevelingen wordt voorgesteld bij de fundamentele hertekening van het verloningsbeleid aandacht te hebben voor de ontwikkeling van loopbaanperspectieven voor leraren en andere verloningsgrondslagen dan diploma en anciënniteit te hanteren. Men denkt dan aan criteria zoals functiezwaarte en competenties. Het is dus een discussie die op termijn gevolgen heeft voor de opleiding en de loopbaanperspectieven van leerkrachten. Het onderzoek geeft in dit verband verder aan dat het loopbaandenken niet sterk verankerd is in het onderwijs terwijl het onderzoek aantoont dat leraren een aantal aspecten van loopbaanoriëntatie nuttig zouden vinden. 93,7% pleit voor een systeem gericht op de geleidelijke afbouw van de loopbaan voor oudere leraren (“landingsbanen”). 72,8% pleit voor een systeem van loopbaanadvies dat moet toelaten op een gefundeerde wijze zicht te krijgen op de eigen sterke kanten. 66,7% is voorstander van de invoering van individuele groeiplannen met loopbaanwensen waarbij op regelmatige basis de gewenste vooruitgang besproken en bijgesteld wordt. Een evolutie naar een grotere differentiatie aan functies in de school zal effect hebben op de specialisaties die geleidelijk in de scholen ontstaan. Dergelijke specialisaties kunnen onder meer met een betere loopbaanbegeleiding van leerlingen te maken hebben. Op dit ogenblik benutten een aantal scholen de ruimte die de autonomie nu al voorzien heeft om zelf vormen van functiedifferentiatie in te voeren. Ze gebruiken dan een deel van het lesurenpakket voor schoolgebonden activiteiten zoals: leerlingenbegeleiding, vakbegeleiding, cel leerlingenbegeleiding, e.d. Dit gaat niet boven de 10 % van het totale pakket aan middelen. Ook via de extra middelen (Gelijke Onderwijskansen bijvoorbeeld) ontstaat vaak een vorm van functiedifferentiatie (zorgcoördinator, begeleider GOK). De diploma’s die toegang geven tot het opnemen van begeleidende of schoolgebonden taken, kunnen verschillen. Dat hangt van de regelgeving maar ook van lokale keuzes af. Wie een taak opneemt i.v.m. loopbaanbegeleiding zal dus doorgaans als leerkracht aan het werk zijn maar zowel de vakleraar, de klastitularis of de leraar met een bijzondere opdracht kan hierin een rol spelen. De functie van “trajectbegeleider” ontstond in situaties waarbij moeilijk te plaatsen doelgroepen extra begeleiding kregen met het oog op de doorstroming naar de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld in het buitengewoon secundair onderwijs en in het deeltijds beroepssecundair onderwijs). Dit was vooral een aanduiding van de “inhoudelijke opdracht” en het werd niet strikt aan bepaalde diploma’s gekoppeld. Omdat de CLB ontstonden uit de samenvoeging van de vroegere PMS-centra en MST-diensten, vond een overdracht van de personeelsleden naar de nieuwe structuur CLB plaats. Om die reden vinden we op dit ogenblik in de centra nog steeds in hoofdzaak de vier disciplines: de psycho-pedagogische discipline (psychologen en psychologisch assistenten), de maatschappelijke discipline (maatschappelijk assistenten), de paramedische discipline (verpleegkundigen) en de medische discipline (artsen). Sinds 1 september 2003 kunnen vrijgekomen plaatsen in het personeelskader door nog andere diploma’s ingevuld worden. De lokale behoeften (behoeften uit het werkgebied) primeren en de centra hebben de autonomie om het personeelskader aan te passen in functie hiervan. Men is dus niet langer gebonden aan de strikte regels uit vroegere wetgeving. Een aantal centra beschikt over een interculturele medewerker en verder zijn er in elk centrum ook administratieve medewerkers actief.
37
Wanneer het gaat over activiteiten in het kader van loopbaanbegeleiding, dan lokt de historische achtergrond van de centra vaak nog de reflex uit daarbij vooral aan de personeelsleden uit de psychopedagogische discipline te denken. Deze personeelsgroep zal hier zeker bijna steeds op één of andere manier bij betrokken zijn, maar niet als enige discipline. De aandacht voor het verbreden van de invulling van loopbaanbegeleiding (méér dan een studie- of beroepskeuze), de opkomst van de informatheken, de relatie met andere begeleidingsdomeinen (leren en studeren, psychisch en sociaal functioneren, preventieve gezondheidszorg), de samenwerking met de scholen (curatief en preventief) en de aandacht voor risicogroepen en allochtone jongeren, maakten dat ook de andere disciplines direct of indirect bij loopbaanbegeleiding betrokken werden. De centra moeten garant staan voor een multidisciplinaire werking. De behoeften van de cliënt (maatwerk) zal hier in belangrijke mate bepalen op welke manier dit werkingsprincipe vorm krijgt en rond welke aspecten van begeleiding. Middenstandsopleiding In de begeleiding van een leerling/cursist komen volgende functies aan bod: (a) de sectorale leertrajectbegeleider, (b) de leerverantwoordelijke van Syntra, (c) de lesgevers, (d) de ondernemeropleider, (e) de CLB-medewerkers uit het centrum waarmee een beleidscontract werd afgesloten door de Syntra. De leertrajectbegeleider staat in voor de trajectbegeleiding van de leerjongere. Dit wordt een nieuwe functie. In vergelijking met de leersecretarissen (die op dit ogenblik als zelfstandige werken), zullen de leertrajectbegeleiders contractuele personeelsleden van het VIZO worden. Daardoor wil men hun onafhankelijke positie versterken. Het contract geeft aan wat wél en niet tot hun taken behoort. Er zal een overgangsmaatregel voorzien worden ten aanzien van de huidige groep leersecretarissen. Werkgelegenheid Gezien de globale opdracht van VDAB over de ganse lijn aan de verschillende aspecten van de breed gehanteerde definitie van loopbaanbegeleiding raakt, loont het de moeite even aandacht te schenken aan het geheel van haar personeelskader. We steunen hiervoor op het jaarverslag 2002. Op het einde van 2002 telde de VDAB in totaal 4.372 personeelsleden. Daartoe behoren al wie met een arbeidsovereenkomst of statuut verbonden is, ongeacht het feit of men voltijds of deeltijds werkt, aan- of afwezig is (bijvoorbeeld loopbaanonderbrekingen tellen ook mee in dit cijfer). Voor een nauwkeuriger indicatie verwijst het jaarverslag naar de budgettaire eenheden omdat hierin afwezige personeelsleden die niet bezoldigd worden niet meegeteld worden. Het aantal budgettaire eenheden, uitgedrukt in voltijdse equivalenten bedraagt 3680. In vergelijking met 2001 is dat een daling van 270 eenheden. De oorzaak voor deze daling ligt in de afsplitsing van de commerciële diensten in 2002. Indien deze afsplitsing in rekening gebracht wordt dan blijkt in vergelijking met 2001 zelfs een toename van het personeelskader met 85 voltijdse equivalenten. Deze toename vloeit voort uit nieuwe opdrachten zoals het inburgeringbeleid (+ 39 voltijdse equivalenten), de oprichting van competentiecentra (+ 10 voltijdse equivalenten) en de start van het “VOLVO-project” (+ 9 voltijdse equivalenten). Een aantal personeelsleden koos er bovendien voor om niet over te stappen naar de NV t-Groep (15 voltijdse equivalenten). Het aantal medewerkers van allochtone herkomst nam t.o.v. 2001 met 20 voltijdse equivalenten toe (nu 54 uit EEG, 62 Turks/Maghrebijns en 30 andere). Functies die verwijzen naar een directe opdracht in het kader van loopbaanbegeleiding zijn bijvoorbeeld: VDAB-consulent, trajectbegeleider, loopbaanbegeleider, werkwinkelconsulent en Euresconsulent (internationaal gericht). Het opleidingsniveau geeft volgend beeld:
38
Niveau
Mannen
Vrouwen
Totaal
A (universitair of hoger onderwijs lange type) B (hoger onderwijs korte type) C (hoger secundair onderwijs) D (lager secundair onderwijs) T&O-leiding (universitair onderwijs of hoger onderwijs lange type) T&O-instructie (kan alle niveaus zijn maar met eenzelfde betaling als universitairen) T&O-technisch (in principe lager secundair of lager onderwijs)
214 388 175 111 93
144 912 604 718 31
358 1300 779 829 124
551
375
926
45
11
56
1577
2795
4372
TOTAAL
Vraag 7
DE CONTEXT WAARBINNEN LOOPBAANBEGELEIDING GEORGANISEERD WORDT Omwille van de vakoverschrijdende eindtermen “leren leren”68 is het duidelijk in welke zin er van elke school een inspanning en een resultaat verwacht wordt op het vlak van (onderwijs-) loopbaanbegeleiding. De wijze waarop scholen hieraan vorm geven behoort tot de pedagogische vrijheid van de school. Het algemene kader mag dan wel krijtlijnen aangeven die voor elke school dezelfde zijn, in de dagelijkse praktijk kunnen er zich grote verschillen voordoen. Hetzelfde geldt voor de CLB. Ook daar liggen de krijtlijnen vast maar varieert de wijze van uitvoering. Verschillen zullen merkbaar zijn voor wat betreft (a) de mate waarin activiteiten op het vlak van loopbaanbegeleiding deel uitmaken van een breder geheel aan begeleidingsactiviteiten, geïntegreerd worden in andere vakken, of eerder aan bod komen als “aparte les”; (b) de mate waarin er hierover duidelijke afspraken en taakverdelingen bestaan tussen de school en het CLB; (c) de mate waarin er samenwerking is met partners zoals universiteiten, hoge scholen, VDAB, VIZO, e.a. Dit heeft invloed op: - de kwaliteit van de aangeboden informatie. (objectiviteit, volledigheid, correctheid van de gegevens); - de kwaliteit van de gehanteerde werkvormen. (maatwerk in functie van behoeften; met respect voor de zelfbeschikking van het individu maar ook met zorg voor risicogroepen). - de kwaliteit van het samenwerkingsverband tussen CLB, school en eventueel andere partners. (complementair waardoor gegarandeerd wordt dat de globale groep informatie krijgt én dat leerlingen met een begeleidingsbehoefte of risico op complexe of onderbroken loopbanen zeker aan bod komen. Toegankelijkheid waardoor de informatie voor de cliënt beschikbaar is binnen dit netwerk op het ogenblik waarop er hiertoe behoefte bestaat. Laagdrempelig zodat ook de meest kwetsbare groepen bereikt worden.) In de beleidsbrief 2000-2001 onderwijs en vorming kondigde de minister van onderwijs en vorming de start aan van het project ‘optimalisering van de overgang van het secundair naar het tertiair onderwijs’ aan. Een project dat in partnerschap met de VLOR vorm krijgt. Het project wordt ingevuld, gecoördineerd en begeleid door een stuurgroep. Een stappenplan moet de diverse maatregelen 68
Te lezen in relatie met de vakgebonden eindtermen om de volle impact hiervan op loopbaanbegeleiding in te schatten.
39
groeperen om het keuzeproces van de leerlingen te verbeteren en hun slaagkansen te verhogen. Ondertussen keurde de Vlaamse Regering een eerste pilootproject goed, waarbij het accent op het verbeteren van de kwaliteit van de studiekeuze en studiekeuzebegeleiding in de scholen ligt. In het hertekende begeleidingslandschap speelt de school en elke leerkracht een prominente rol bij de studiekeuzebegeleiding en de overgang naar het hoger onderwijs. Actiepunten van het pilootproject zijn: - de professionalisering van de leerkrachten op het gebied van studie- en beroepskeuzebegeleiding - het opzetten van schoolinterne netwerken met alle actoren - het opzetten van interscholennetwerken (scholengemeenschap) - de integratie van studie- en beroepskeuze in de vakken (ook extracurriculair) - gebruik van een studiekeuzedossier in de derde graad - inschakelen van ICT-toepassingen De overheid kiest voor een open toegang tot het hoger onderwijs en streeft ernaar het aantal mislukkingen o.m. op deze manier te reduceren. Dit project houdt er rekening mee dat het decreet CLB (en de vakoverschrijdende eindtermen “leren leren”) aanleiding geven tot een verschuiving van verantwoordelijkheden waardoor de school als eerste verantwoordelijkheid draagt voor het informeren en begeleiden van de leerling. De voornaamste objectieven van het project zijn: verhogen van de keuzebekwaamheid en keuzeverantwoordelijkheid van de leerling en optimaliseren van de procesbegeleiding door de school. Het VLOR-advies over SOHO, geeft een idee over de visie die leeft m.b.t. aan te brengen verbeteringen aan de huidige situatie en het zegt iets over de context waarbinnen men studiekeuzebegeleiding liefst vorm wil zien krijgen. Het advies legt de nadruk op een gedeelde verantwoordelijkheid van het secundair onderwijs en het hoger onderwijs en wijst op de ondersteunende rol van de centra voor leerlingenbegeleiding. Er staan voorstellen in over de samenwerking tussen deze partners (vraag naar overleg en coördinatie) en over de wenselijkheid van structurele maatregelen. Op niveau van het secundair onderwijs pleit men voor: - een grotere verzelfstandiging van de leerlingen (opnemen van op doorstroming gerichte competenties in het curriculum van de derde graad van het secundair onderwijs); - flexibele organisatie van de derde graad (voldoende autonomie voor de school om het programma aan te passen i.f.v. doorstromingsmogelijkheden) - verruiming van de overgangsmogelijkheden (mogelijkheid tot verandering in de 3de graad voorzien indien het de doorstroming hypothekeert) - begeleiding van het keuzeproces gebruik makend van het keuzedossier. Dit kan gaan over een studie- of een beroepskeuze. - Advies bij het studiekeuzedossier door de delibererende klassenraad. Ten aanzien van de CLB formuleert het advies de verwachting dat het (a) de lerarengroep ondersteunt die de leerlingen begeleidt bij het opmaken van een keuzedossier, (b) dat het de klassenraad ondersteunt die advies uitbrengt over het keuzedossier en (c) dat het centrum deskundigheid inbrengt bij het begeleiden van het studiekeuzedossier van leerlingen met een verhoogd risico. Op niveau van het hoger onderwijs wordt gepleit voor: - Informatie vanuit de universiteiten en hoge scholen aan potentiële studenten met hierin duidelijkheid over de aanvangsvereisten, de doelstellingen, het abstractieniveau van de opleidingen en algemene en specifieke eisen. Aangezien informatie alleen niet volstaat, vraagt men bovendien meer gelegenheid voor potentiële studenten om ervaring op te doen. - Ook hier worden een aantal structurele voorstellen gedaan met betrekking tot: de organisatie en sanctionering, de opbouw van de studie, differentiëren in het onderwijsaanbod, studiespreiding en het gebruik van creditsystemen. Het advies vraagt te voorzien in overlegplatforms die de samenwerking aan de concrete doelen van het advies bevorderen. Van hieruit kan coördinatie van de informatie, optimaliseren van de beginsituatie
40
van studenten, samenwerking met deskundigen bij het opstellen van het keuzedossier of bij het formuleren van een advies nagestreefd worden. Men ziet er ook een middel in om mekaars cultuur beter te leren kennen en na te denken over de wijze waarop mislukkingen in het eerste jaar van het hoger onderwijs best opgevangen worden. Het SOHO-project vloeit voort uit dit advies en speelt dan ook grotendeels in op de hierin geformuleerde suggesties. Men beschouwt studiekeuzebegeleiding als een collectieve verantwoordelijkheid van alle leerkrachten, gespreid over meerdere jaren en graden onder de vorm van geïntegreerde leerlingenbegeleiding betreffende studie- en beroepskeuze. Het pilootproject zelf gaat over de overgang van secundair naar hoger onderwijs en focust daarom op het werken met een studiekeuzedossier in de derde graad. Dit is een “fase” die ingebed zit in een groter geheel. In de praktijk verwacht men dat één leerkracht (de klastitularis, een graadcoördinator) of een aantal leerkrachten de keuze in verband met hoger onderwijs zal begeleiden bij een beperkt aantal leerlingen (een klas, een 20-tal). Deze begeleider zal het studiekeuzeproces stimuleren en ondersteunen. Het is de taak van deze begeleider om het dossier op de klassenraad te brengen. Een begeleidende klassenraad bespreekt de studiekeuze en geeft eventueel aanwijzingen voor het verbeteren van het keuzeproces. De begeleider bespreekt het standpunt van de klassenraad met de leerling en de ouders. De klassenraad zal zich meerdere keren in de loop van het keuzeproces op deze manier moeten uitspreken. Er wordt telkens in een terugkoppeling naar de leerling voorzien. Van alle leerlingen wordt verwacht dat ze zelf verantwoordelijkheid opnemen voor het uitwerken van een keuzedossier en dit op een zelfstandige basis, weliswaar met begeleiding waar nodig. Deze werkwijze zou een emanciperend effect moeten hebben, ook ten aanzien van de meest kwetsbare groepen. Dit is een voorbeeld van één traject. Scholen die nu al vooruit lopen op wat dit pilootproject wil stimuleren, hanteren vergelijkbare trajecten, hier en daar misschien aangepast aan wat binnen de school eerder ontwikkeld werd. Scholen zijn vrij, ook binnen de context van het pilootproject, om het traject dat hier voorgesteld wordt aan te passen. Het begeleidingstraject van de leerling wordt aangevuld met informatie. Een netwerk van externe partners moet het interne netwerk binnen de school aanvullen zodat er extra input komt die leerlingen toelaat een objectieve kijk te verwerven op opleidingen en beroepen. Het SOHO-project loopt in een vooraf vastgelegde zone. De deelnemende scholen kregen extra middelen waarmee een SOHO-coördinator mocht aangesteld worden. Er wordt voorzien in nascholing voor leerkrachten die een rol als begeleider van de studiekeuze opnemen. Via de website69 wordt informatie gegeven over de resultaten van het pilootproject. Men kan er nu ook al terecht voor informatie over het project zelf of over keuzedossiers, voorbeeldmateriaal, instrumenten e.d. In het deeltijds beroepssecundair onderwijs en in de leertijd kunnen vergelijkbare initiatieven plaatsvinden maar door de opleiding en begeleiding op de werkvloer verandert de context in belangrijke mate. De regelgeving DBSO speelt hier op in met de introductie van trajectbegeleiding en men wijst op de complexiteit die inherent is aan het uitstippelen van de individuele leertrajecten omdat het een dynamisch gebeuren is waarin tal van mensen en organisaties een rol spelen. Toch zijn er twee duidelijk herkenbare fasen: het voortraject en het eigenlijke individuele leertraject. Voortraject: “In de fase van het voortraject ligt de klemtoon op intake, diagnose en oriëntering. Om deze fase structureel mogelijk te maken kunnen de centra een "onthaalgroep" inrichten. Deze tijdelijke of permanente groep bestaat uit één of meer jongeren die, om welke reden dan ook, geen duidelijke keuze kunnen maken voor een of andere opleiding. In deze groep kunnen ook niet-arbeidsrijpe jongeren zitten die in aanmerking komen voor bijvoorbeeld een brugproject.” 69
www.ond.vlaanderen.be/soho
41
Het eigenlijke traject: “Het eigenlijke leertraject begint bij de definitieve keuze en wordt gekenmerkt door een beroepsgerichte scholing waarbij maximaal moet gestreefd worden naar het alterneren met tewerkstelling (of een valabel equivalent). De beroepsopleiding in het centrum en de werkervaring in het bedrijf of de instelling (of het valabel equivalent) moeten elkaar zo goed mogelijk ondersteunen. Sollicitatietraining, arbeidsbemiddeling en begeleiding op de werkplaats zijn nadrukkelijk aanwezig.” Het volwassenenonderwijs organiseert het onderwijs- en opleidingsaanbod onder de vorm van een (a) klassikaal systeem, gespreid over één of meerdere jaren, (b) een modulair systeem, (c) contactonderwijs, (d) afstandsonderwijs, (e) gecombineerd onderwijs en (d) contractonderwijs. Eén van de grote uitdagingen voor de toekomst zal erin bestaan dit aanbod af te stemmen op de behoeften van de doelgroep. Die behoeften komen tot uiting onder de vorm van vragen naar flexibele leerwegen en meerdere leertrajecten: lange en intensieve trajecten die zich bovendien kenmerken door intensieve begeleiding en ondersteuning, korte en versnelde trajecten en trajecten die een combinatie tussen contactonderwijs en zelfstudie mogelijk maken. De centra tweedekansonderwijs (TKO) kregen met het decreet op het volwassenenonderwijs (1999) een grotere autonomie die zich zeer concreet vertaalde in de mogelijkheid om zelf diploma’s uit te reiken. Een initiatief dat de drempel naar het TKO verlaagde en de cursisten stimuleert om deel te nemen aan examens die, mits succes, tot een diploma leiden.70 Dit stelt hen voor de uitdaging de interne kwaliteitszorg te bewaken. Kwaliteit bewaken slaat in dit geval onder meer op begeleiding, het bereiken van leerplandoelen en succesvolle doorstroming afhankelijk van de persoonlijke doelstellingen waarmee men instapte. In beide gevallen, het uitwerken van flexibele leertrajecten en het bewaken van de kwaliteit, zal het garanderen van de begeleiding van keuzeprocessen en trajectbegeleiding (zeker voor bepaalde doelgroepen) noodzakelijk zijn. Het is niet altijd duidelijk op welke wijze deze zorg meegenomen wordt in elk van de verschillende opleidingsplaatsen. VDAB In 1994 sloot de VDAB als eerste Vlaamse Openbare Instelling een beheersovereenkomst af met de Vlaamse Regering. Dat gegeven versterkte de tendens om de publieke bemiddeling te actualiseren. De ontwikkeling van de VDAB als publiek verstrekker van dienstverlening op het vlak van arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding, ging echter tegelijk gepaard met een evolutie die private initiatieven meer ruimte gaf. Op het terrein werd een toename van niet commerciële actoren zichtbaar (niet-gouvernementele organisaties die werken rond de herinschakeling van risicogroepen met methodieken zoals trajectbegeleiding en netwerkvorming) en commerciële actoren. De commerciële actoren werden geleidelijk erkend door de Vlaamse overheid. Het gaat dan concreet over de erkenning van uitzendbureaus in het Vlaams Gewest (1991), een erkenningsregeling voor de wervings-, selectie- en outplacementbureaus (1993) en de verkenning van een kader voor private arbeidsbemiddeling (1995). De diverse beroepsfederaties en sociale partners werden via adviescommissies bij dit proces betrokken. Met het decreet van 18 mei 1999 werd een “Herplaatsingfonds” opgericht waardoor outplacement- en begeleidingsactiviteiten kunnen uitbesteed worden aan private sectoren. Er bestaan ook betoelaagde initiatieven van uitzendkantoren op het vlak van mobiliteit van werkzoekenden, inschakeling van risicogroepen en experimenteren met verzekeringsprojecten. De overheid volgde dus een dubbel spoor in haar arbeidsmarktbeleid: een versterking van de publieke functie en een vergroting van de mogelijkheden van de private sector. Ondanks deze wetgevende initiatieven kwam een concrete samenwerking op het terrein maar schoorvoetend van de grond. In april 1999 ondernam de Vlaamse regering een initiatief dat geleid heeft tot het afsluiten van een samenwerkingsprotocol tussen de VDAB en UPEDI (de beroepsfederatie van uitzendbureaus). Dat akkoord voorziet in een samenwerking op het vlak van arbeidsmarktinformatie, vacature-uitwisseling en trajectbegeleiding.
70
Het aantal cursisten steeg van 1300 (2000) naar ongeveer 2500 (2003).
42
Deze toenemende complexiteit als gevolg van de aanwezigheid van meerdere actoren, versterkte de indruk dat een meer nadrukkelijke regie noodzakelijk werd. Regie zou dan een oplossing moeten bieden voor coördinatieproblemen die voortvloeien uit het hanteren van verschillende referentiekaders, de context van concurrentie, de sterke segmentering tussen de verschillende actoren en de soms onduidelijke doelstellingen en doelgroepgerichtheid. Regie moet m.a.w. het risico op een weinig transparante situatie voorkomen, zowel ten aanzien van de doelgroep van (potentiële) werkzoekenden als de doelgroep van werknemers. Bovendien moet regie bijdragen aan een betere afstemming tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Zoals eerder al werd aangegeven voorziet men voor de VDAB zowel een rol als regisseur als een rol als actor. De dienstverlening van de VDAB kan ingedeeld worden in drie grote onderdelen: (a) de universele dienstverlening, (b) de trajectwerking voor werkzoekenden en (c) de opleiding voor werknemers. In wat volgt onder methodiek (vraag 8) en informatie (vraag 9) wordt voornamelijk ingegaan op het aanbod onder de noemer van universele dienstverlening en trajectwerking voor werkzoekenden. De omvorming van opleidingscentra naar competentiecentra is een belangrijke nieuw gegeven in de context van loopbaanbegeleiding. De hoofdactiviteiten van het competentiecentrum zijn: - Informeren en organiseren van informatiesessies voor klanten over werken en leren - Verstrekken van loopbaanadvies - Organiseren van opleiding en training. Vooral vervolmakingcursussen en nascholing voor opleiders. - Assessment van werkzoekenden en werknemers; desgewenst certificeren. Niet alle VDAB-opleidingen gebeuren in de eigen competentiecentra (ex-opleidingscentra) en met eigen VDAB-instructiepersoneel. Ongeveer 1/3de wordt uitbesteed aan derden. De “Individuele Beroepsopleidingen” waarbij een werkzoekende niet in een centrum opleiding volgt maar opgeleid wordt door zijn of haar werkgever zitten trouwens in de lift. werknemers 1.
VDAB
Universele dienstverlening
werkgevers 1.
Universele dienstverlening
Klantenonthaal Inschrijving van werkzoekenden
Informatie aan werkgevers
Informatie geven
-
Mijn VDAB
- “Mijn VDAB”
-
On-line adverteren en rekruteren
- KISS-sollicitantenbank
Correct invoeren van de vacatures
-
Verspreiden van vacatures
-
Aanbrengen van kandidaten
-
Zoeken naar efficiënte oplossingen
-
Informeren van de werkgever over tewerkstellingsmaatregelen
Recente evolutie:lokale werkwinkels
-
Opvolgen van vacatures
4.
2.
Accountmanagement voor werkgevers
3.
Opleidingen voor werknemers
Bemiddeling tussen vraag en aanbod Administratieve formaliteiten (o.a. dossierbeheer)
2.
Trajectwerking
Module : diagnose en trajectbepaling Module: sollicitatietraining en –begeleiding Module: opleiding in een centrum Module: persoonsgerichte vorming Module: begeleiding op de werkvloer Module: trajectbegeleiding en -opvolging
3.
G eïntegreerde dienstverlening Opleidingen voor werknemers
Collectieve opleidingen in een onderneming Erkende opleidingscentra Opleidingen op vraag van de individuele werknemer
5.
Competentiecentra
Ascento (HRM-diensten)
Serviceverlening aan werkgevers
-
- Servicelijn
Uitzendkantoor t-interim
Webpagina
- Webpagina www.vdab.be
- WIS-vacaturebank en terminals (vacatures)
NV-t-G roep
Op vraag van bedrijven en instellingen
Recente evolutie: organisatie loopbaanbegeleiding voor werknemers
43
NV VSO Werkholding
In de beheersovereenkomst met de Vlaamse Regering heeft de VDAB zich ertoe verbonden om personeel vanuit de bestaande VDAB-locaties over te plaatsen naar de lokale werkwinkels voor de uitbouw van een geïntegreerde dienstverlening. Deze dienstverlening is de verzameling van het dienstenaanbod van de VDAB voor werkzoekenden en werkgevers en het bestaat uit de universele dienstverlening van de VDAB en trajectbegeleiding. Deze geïntegreerde dienstverlening wordt in alle VDAB-kantoren en lokale werkwinkels aangeboden. In de lokale werkwinkels wordt deze dienstverlening aangeboden door de VDAB of door gecertificeerde partnerorganisaties die de trajectbegeleiding van specifieke doelgroepen voor hun rekening nemen. Vanaf 2001 introduceerde VDAB een nieuw model van universele dienstverlening dat erop gericht is de zelfredzaamheid van werkzoekenden en werkgevers te stimuleren door een instrumentarium aan te bieden waardoor dit beter mogelijk wordt. Voorbeelden hiervan zijn de dossiermanager, de opleidingengids, de WIS-vacaturebank en de KISS-sollicitantenbank . Het gaat daarbij om (on line) instrumenten die de werkzoekende in staat stellen meer over zichzelf te leren en daardoor vanuit een sterkere positie (empowerment) de arbeidsmarkt te benaderen. Ook voor werkgevers werden een aantal “zelfbeheerinstrumenten” ontwikkeld. “Mijn VDAB” werd een volgende stap in deze evolutie. Het biedt aan de werkzoekende een virtuele sollicitatieruimte waar ze hun curriculum vitae, vacatureselecties en sollicitaties kunnen beheren. Een CV kan geanalyseerd worden en vergeleken met gelijkaardige CV’s. Het is bovendien mogelijk een CV te toetsen aan de door werkgevers gevraagde vaardigheden of gehanteerde selectiecriteria. Via het systeem kan men weten hoe vaak het persoonlijke CV bekeken werd in de KISS-databank. Werkgevers kunnen via “Mijn VDAB” hun vacatures en CV-selecties beheren. Het systeem laat een automatische match met CV’s uit de KISS-databank toe. Ook hier is vergelijking mogelijk met gelijkaardige vacatures en de vacature kan getoetst worden aan de vaardigheden en selectiecriteria van sollicitanten. Men kan ook vernemen hoe vaak een vacature bekeken werd. Het project VIA (Verruimde Interne Arbeidsmarkt) biedt een instrument voor de verspreiding en het beheer van vacatures bij Vlaamse openbare Instellingen en het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Voor een snelle screening kunnen consulenten gebruik maken van een “PROFIL-test”. Het geeft op korte termijn zicht op een deelaspect van de totale kennis van de kandidaat zonder dat ze zelf over de technische bagage moeten beschikken. Een ander oriënteringsinstrument is de ontwikkeling van een oriënteringsmodule voor werkzoekenden die nog geen beroepskeuze kunnen maken of zich willen heroriënteren. Belangrijke recente innovaties betreffen de thema: - Diversiteit - Een leven Lang leren (o.a. het opstarten van competentiecentra en loopbaanbegeleiding) - Inburgering en Nederlands voor anderstaligen - Oriëntatie en screening (o.a. de ontwikkeling van instrumenten voor kansengroepen) - Open en Distance Learning (ODL) - Kennisdeling - Verbetering van trajectbegeleiding (nieuwe en efficiëntere werkvormen) - Realiseren van ontplooiingskansen voor iedereen (o.a. initiatieven op het vlak van certificering, erkenning van verworven competenties) - Versterken van het kennismanagement (o.a. loopbaanbegeleiding)
Vraag 8
METHODIEK In de centra voor leerlingenbegeleiding bestaat een lange traditie in (onderwijs-)loopbaanbegeleiding en doorstroming naar de arbeidsmarkt. Dit vertaalde zich in een verscheidenheid aan instrumenten en methodieken. Het geheel evolueerde mee met de tijd: (a) meer inspraak van de leerling en diens
44
omgeving in het proces (zelfbeschikking, begeleiding i.p.v. oriëntering), (b) integratie van loopbaanbegeleiding in de opleiding (samenwerking met scholen) en toenemend gebruikt van systemen die zelfstandig opzoeken en verwerken van informatie vergroten (informatheek, werkboekjes, keuzedossiers, gebruik van het Internet of softwarepakketten). De focus van het begeleidingsproces werd met de tijd ook breder. Niet langer in hoofdzaak (soms uitsluitend) gebaseerd op kennis, vaardigheden en arbeidsmarktgegevens, maar ook aandacht voor waarden, belangstelling en de invloed van keuzes op andere levensdomeinen. Het keuzeproces wordt daarom beschouwd als een onderdeel van een breder begeleidingsproces waarbij ook de studiebegeleiding, welbevinden, gezondheidszorg en indien nodig sociaal-emotionele begeleiding belangrijk zijn. De voorbije jaren nam de erkenning van de invloed en het belang van de omgeving rond de leerling als beïnvloedende factor bij het maken van keuzes en het nemen van beslissingen, toe. De wijze waarop al dit materiaal gebruikt wordt hangt af van de afspraken die CLB in dit verband maken met de scholen uit hun werkgebied. Die afspraken worden beïnvloed door de visie op loopbaanbegeleiding in de scholen. Het keuzedossier waarnaar een aantal keren verwezen werd, is een instrument dat de leerling doorheen het keuzeproces loodst. Het gaat daarbij niet om één bepaald instrument dat door iedereen gebruikt wordt, maar er ontstonden de voorbije jaren meerdere “modellen”. Op een bepaalde manier streven ze er allemaal naar dat leerlingen (a) de persoonlijke voorbereiding aantonen (zelfevaluatie onder de vorm van het verkennen van mogelijkheden, beperkingen, belangstelling, waarden en verwachtingen) en (b) voorstellen doen voor het uittekenen van een keuzetraject (bij te sturen tekorten benoemen en verbetervoorstellen geven; aantonen wat al bijgestuurd werd). Dit alles hangt samen met het verkennen van het aanbod op de markt van studie en beroep, de consequenties die aan bepaalde keuzes verbonden zijn en een bewustwording van invloeden uit de omgeving. De leerling motiveert zijn keuze aan de hand van het keuzedossier. In vele scholen wordt nu al met dergelijk materiaal gewerkt, in overleg en samenwerking met het CLB. Deze begeleidingsmomenten gaan meestal door onder de vorm van activiteiten met een klasgroep, individuele gesprekken met leerlingen en ouders of algemene infoavonden voor ouders, vaak bedoeld om de onderwijsstructuur toe te lichten. Aanvullend kan een school toetsen afnemen. Ze zijn een onderdeel van het leerproces of van een leerlingvolgsysteem. Het CLB kan op vraag individuele testen afnemen indien nodig (vaak IQ-testen). De school zal in principe het globale proces voor haar rekening nemen en het CLB neemt daarbinnen bepaalde stappen zelf op of vervult een coachende rol. Dat laatste kan ook betekenen dat men materiaal aanreikt waarmee de school aan de slag kan. Ten aanzien van risicoleerlingen of complexe keuzeprocessen nemen de CLB zelf een begeleidende rol op. De huidige praktijk bevat dus elementen uit de visie en het traject zoals voorgesteld in het SOHOproject, maar de samenhang van de opeenvolgende stappen wordt daarom niet altijd in dezelfde mate gegarandeerd en de aandacht voor het verwerven van deskundigheid bij leerkrachten volgt niet altijd consequent op het toekennen van een opdracht in dit verband. De meerwaarde van het SOHO-project ligt in het duiden van het geheel, in de signaalwaarde voor wat betreft de verantwoordelijkheid van elke actor, de aandacht voor ondersteuning van de leerkracht en het belang van nascholing. Het SOHO-project wordt wetenschappelijk opgevolgd en zal daardoor informatie opleveren over de evolutie van de keuzebekwaamheid van de leerlingen in de pilootzone. In de middenstandsopleiding ontwikkelt de loopbaanbegeleiding zich grotendeels door begeleiding op de werkvloer. Vooral de patroon en leersecretaris spelen hierin een centrale rol als informatieverstrekker en begeleider. In de leertijd vindt een eerste belangrijke stap in de beroepskeuze plaats bij het afsluiten van een leercontract. Eventuele koerswijzigingen in het traject worden begeleid door de leersecretaris (in de toekomst leertrajectbegeleiders), door het CLB en wellicht ook door de leerkrachten theoretische vorming. CLB hebben ten aanzien van de leerlingen in de middenstandsopleiding eenzelfde opdracht als ten aanzien van leerlingen in basisonderwijs, voltijds of deeltijdsberoepssecundair onderwijs.
45
In een Nieuwsbrief werpt VIZO enig licht op de principes van trajectbegeleiding in de toekomst. - Trajectbegeleiding gebeurt door een leertrajectbegeleider die bij voorkeur zitting heeft in een Syntra-vestiging. Dit wordt een nieuwe functie. De leertrajectbegeleider kan door de leerjongere en de patroon aangesproken worden over de praktijkopleiding. Tot het af te werken proces behoren alvast: (a) het uitvoeren van een intake, (b) screenen (intapproeven), (c) het uitwerken van een traject en (d) het afsluiten van een leerovereenkomst. De instrumenten voor het screenen worden ontwikkeld door VIZO-adviseurs. De Syntra organiseren de instapproeven (aparte module) en geven de resultaten door aan de leertrajectbegeleider die vervolgens een traject uitwerkt. - Er wordt gestreefd naar minder leerovereenkomsten per begeleider. - Een multi-serviceloket wordt ontwikkeld in de verschillende SYNTRA-vestigingen. Van daaruit kan eventueel doorverwezen worden. Leertrajectbegeleiders werken in dit loket samen met collega’s die administratieve ondersteuning bieden. - De leertrajectbegeleider werkt in team én werkt sectoraal. - Een centraal dossier van de leerjongere en de patroon wordt opgesteld. Dit dossier moet voor alle betrokkenen via digitale weg beschikbaar zijn.Daardoor verdwijnt het beheren van dossiers per provincie. Iedereen stapt zonder uitzondering mee in dit verhaal: VIZO, leersecretarissen/ leertrajectbegeleiders en gedeeltelijk ook de Syntra. - Overlegstructuren met alle leertijdactoren worden opgezet. Andere initiatieven die uitgaan van het principe van “leren op de werkvloer” of die deze aanpak methodologisch en praktisch ondersteunen, vinden we terug in een aantal projecten waarbij zowel VIZO, VDAB als Onderwijs betrokken zijn. Het project “afstemming stagebanken”71 bijvoorbeeld. Naast (a) het verbinden van vraag en aanbod wil men vanuit dit project ook (b) maatregelen stimuleren die leiden tot flexibeler stageperiodes, (c) onderwijsbelangen en arbeidswetgeving die ook op leren op de werkvloer van toepassing zijn met elkaar verzoenen en (d) streeft men naar kwaliteitsvolle stages door te investeren in de voorbereiding en de begeleiding ervan. Om die reden worden er samen met de Kamers van Koophandel infosessies georganiseerd. De Dienst Beroepsopleiding van het departement Onderwijs startte met een aantal partnerorganisaties het project VIVES (15 mei 2002). 72 Meerdere producten worden ontwikkeld, waaronder een begeleidingsinstrument voor werkplekleren binnen de leertijd (VIZO). Het is de bedoeling via dit instrument de communicatie tussen de verschillende betrokkenen van het ondersteunende netwerk rond de leerjongere te verbeteren. Het project stimuleerde verder via een contactdag tussen onderwijs en bedrijf de reflectie over goede voorbeelden betreffende (a) netwerkontwikkeling tussen scholen en bedrijven, (b) nuttige instrumenten voor evaluatie en differentiatie en (c) presenteerde de resultaten van een bevraging over leren op de werkvloer. VIONA73 verricht onderzoek naar de kwaliteit van stages als vormen van werkplekleren. Er worden zes stagesystemen onderzocht: schoolstages in het voltijds secundair onderwijs, stages in het kader van het leerlingwezen in de middenstandsopleiding (VIZO), stages in het kader van het industriële leerlingwezen (ILW), VDAB-stages, individuele beroepsopleiding (IBO-georganiseerd door VDAB) en ESF74-stages. VDAB zet bij het uitwerken van concrete acties meerdere methodieken in. De hiernavolgende beschrijving van het aanbod toont dit aan; het verwijst meteen ook naar gehanteerde instrumenten. We 71
Zie DIVA Dit project past in het kader van het programma EQUAL, Europees Sociaal Fonds. Het partnerschap bestaat uit institutionele verstrekkers van beroepsopleidingen (VIZO, VDAB, departement Onderwijs en de vormingsorganisatie AGORA) en werkgeversorganisaties Verbond Kristelijke Werkgevers, Unie van Zelfstandige Ondernemers, Kamer van Koophandel en Nijverheid Antwerpen-Waasland. 73 Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering 74 Europees Sociaal Fonds 72
46
besteden vooral aandacht aan trajectbegeleiding, loopbaanbegeleiding in de competentiecentra en geïntegreerde begeleiding in de werkwinkels. Trajectbegeleiding Waar de universele dienstverlening onvoldoende blijkt, wordt trajectbegeleiding mogelijk. Kenmerkend voor deze aanpak is de band tussen de werkzoekende en één vaste consulent (trajectbegeleider) en de mogelijkheid om op maat een traject uit te werken (met het vereiste aantal modules). De trajectbegeleider heeft de opdracht om samen met de werkzoekende een realistisch en marktgericht traject uit te werken, rekening houdend met de beginsituatie. De trajectbegeleider staat vervolgens in voor het opvolgen van de verschillende stappen in het af te leggen traject. Het gaat minimaal over diagnose en trajectbepaling en trajectbegeleiding en -opvolging. -
Module diagnose- en trajectbepaling. Voor het opmaken van een beginsituatie (sterke en zwakke kanten) kan men beroep doen op gespecialiseerde screening zoals oriëntatie, medisch onderzoek, psychologisch onderzoek, profielbepaling e.d. Op basis van de sterktezwakte analyse wordt een stappenplan op maat opgemaakt. - Module sollicitatietraining en –begeleiding. VDAB organiseert “jobclubs “ waar werkzoekenden terecht kunnen voor een sollicitatietraining (verwerven van vaardigheden, attitudes en kennis op het vlak van solliciteren), maar men kan er ook sollicitatie-acties voeren. Materiaal en infrastructuur zijn gratis voorhanden (PC, telefoon, kopieerapparaat, documentatiemateriaal, e.d.). - Module opleiding in een centrum. VDAB organiseert meerdere opleidingen. Men streeft ernaar die zo kort mogelijk te houden en eventueel aan te vullen met stages of opleiding op de werkvloer. - Module persoonsgerichte vorming. Een vorm van opleiding, in combinatie met begeleiding, zorgt voor het verwerven van randvoorwaarden die noodzakelijk zijn om inschakeling op de arbeidsmarkt mogelijk te maken. Het kan daarbij gaan om sociale en persoonlijke vaardigheden, Nederlands als Tweede Taal (NT2) en ICT. De deelname van VDAB aan het inburgeringbeleid (annex 2) past ook in het kader van dit aanbod. - Module opleiding en begeleiding op de werkvloer. Deze module kan aangeboden worden als een vervolg op een opleiding in een centrum of zonder een voorafgaande opleiding. De wijze waarop kan verschillen: alternerende stages, individuele beroepsopleidingen in de onderneming (IBO), invoegbedrijven, sociale werkplaatsen en voltooiingstages. Vooral IBO blijkt een succesvolle formule. Cijfers in het jaarrapport 2002 wijzen op een voltijdse tewerkstelling van 86,3% binnen de 6 maanden na de IBO en een deeltijdse tewerkstelling van 2,6%. 1 op de 10 deelnemers is na 6 maanden nog werkzoekend. - Module trajectbegeleiding en –opvolging. De frequentie en de intensiteit van de opvolging van het traject door de trajectbegeleider worden bepaald volgens behoeften van de werkzoekende. In 2002 bereikte men in totaal 170 976 werkzoekende in de verschillende modules van trajectwerking. Loopbaanbegeleiding wordt op de webpagina van VDAB voorgesteld als de “hulp die men aanbiedt om nieuwe invalshoeken te vinden, nieuwe ideeën op te doen en inzicht in zichzelf en de arbeidsmarkt te vergroten.” Loopbaanbegeleiding kan leiden naar opleiding, training, persoongerichte vorming, begeleiding op de werkvloer of rechtstreeks naar tewerkstelling.
Loopbaanservices worden aangeboden in één van de negen competentiecentrum. Het initiatief werd opgezet in samenwerking met een aantal sectorale fondsen. De gehanteerde methodiek past in het kader van wat voorgesteld werd door de Task Force Loopbaanbegeleiding van de Koning Boudewijnstichting (zie annex 4). Kenmerken zijn: - de keuzevrijheid van elke individuele deelnemer om al dan niet in een proces van loopbaanbegeleiding te stappen; - zelfonderzoek als basis waarop de begeleiding voortbouwt. Via opdrachten en oefeningen wordt een realistisch beeld van de situatie opgemaakt. Er wordt hiervoor een werkschrift gebruikt. Dit werd ontwikkeld voor individuele begeleiding maar het kan mits een paar aanpassingen ook in groep gebruikt worden; - gerichte loopbaankeuzes;
47
-
-
het opmaken van een persoonlijk ontwikkelingsplan. Dit stappenplan speelt in op de gemaakte beroepskeuzes en op keuzes op het vlak van welbevinden in de huidige baan, prioriteiten in werk en leven, evenwicht tussen gezin, werk en vrije tijd, e.d. Er worden eventueel ook verbanden gelegd met initiatieven in het kader van DIVA. Er wordt tijdens de loopbaanbegeleiding een competentiemap opgesteld. Deze portfolio is een werkinstrument dat op een gestructureerde wijze de competenties (verworven kennis, vaardigheden en attitudes) van de klant in kaart brengt. Alle ervaringen (school, werkplek of andere) komen in aanmerking. Deze portfolio wordt doorgaans samen met onderdelen uit het werkschrift gebruikt.
De werknemer kan contact nemen op eigen initiatief (bijvoorbeeld omdat men op zoek is naar nieuwe uitdagingen of naar een beter evenwicht tussen gezin, vrije tijd en werk bijvoorbeeld) of op vraag van de werkgever (onder meer omwille van de start van een nieuwe afdeling of doorgroeimogelijkheden). Om de vraag naar sectorale en arbeidsmarktgerichte informatie te beantwoorden, werden infotheken uitgebouwd. De infotheek kan vrij bezocht worden door geïnteresseerden. Loopbaanbegeleiding geeft recht op opleidings- en begeleidingscheques. Voor maximum 50 € biedt VDAB een servicepakket van 12u aan. In de loop van 2002 bezochten 746 werknemers op eigen verzoek een competentiecentrum. 31% was op zoek naar informatie, 43% stapte effectief in een loopbaanbegeleiding. Het geïntegreerde begeleidingsaanbod in het kader van de lokale werkwinkels is een recent initiatief. Tegen eind 2003 wil men de activiteiten van de vroegere plaatsingskantoren van de VDAB integreren in ongeveer 140 lokale werkwinkels. De dienstverlening van de VDAB wordt aangevuld met het aanbod van (complementaire) partners. Zowel het verlagen van de drempel en het verhogen van de transparantie van het aanbod (door alles op één plaats te centraliseren) als het aanbieden van een lokale diensteneconomie, zou meer kansen moeten bieden aan kwetsbare groepen. In een lokale werkwinkel werken volgende partners samen: - De administratie werkgelegenheid - Het Plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap (vzw) met als voornaamste opdrachten: (a) langdurig werklozen toelaten om een activiteit uit te oefenen die door hun aard of hun occasioneel karakter niet uitgevoerd worden in het gewone arbeidscircuit en (b) activeringsmaatregelen promoten. De taken van de PWA-beambte in de lokale werkwinkel werden vastgelegd. - De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA). Een openbare instelling van sociale zekerheid die instaat voor de organisatie van de werkloosheidsverzekering. - Het Vlaams Steunpunt Lokale Netwerken (overkoepelende vzw voor organisaties die trajecten naar werk op maat opzet). - Arbeidstrajectbegeleiding (zie annex 1) - Het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn - De stad of de gemeente - De VDAB Het werkwinkelteam biedt aan de werkzoekende: onthaal, informatie, individuele begeleiding, coaching, doorverwijzing naar begeleiding, opleiding en tewerkstelling, praktische hulp (fietsen en snorfietsen die men drie maanden mag lenen). Cliënten worden er ingeschreven in het cliëntvolgsysteem en kunnen ter plaatse hun dossier raadplegen en aanvullen. De werkwinkel schept zelf ook dienstenwerkgelegenheid (kinderopvang, hulp in het huishouden, klusjes). Het cliëntvolgsysteem waarnaar eerder al verwezen werd, maakt het mogelijk om alle begeleidingsacties en opleidingen te bundelen in één klantdossier. Alle samenwerkende organisaties behouden op die manier het overzicht. VDAB beschrijft in een overzicht van gehanteerde begrippen het cliëntvolgsysteem als volgt: “een cliëntvolgsysteem met daarin essentieel de registratie van de cliëntgegevens en van het traject (acties en fasen) dat deze cliënt doorloopt. De bedoeling van deze registratie is de trajectbewaking.”
48
De toegang tot het dossier van de klant wordt verkregen via een inlichtingenblad waarin de klant toestemming geeft aan de VDAB om het dossier vrij te geven. Om een correct gebruik van het systeem te bevorderen werd een handleiding opgemaakt. Het geheel is via elektronische weg toegankelijk en zowel het inlichtingenblad als de handleiding kan gedownload worden.
Vraag 9
INFORMATIE CLB hebben een informatieopdracht die onder meer in samenwerking met de school vorm moet krijgen. De centra bundelden de voorbije jaren informatie over studierichtingen in de verschillende scholen en verwerkten dit onder de vorm van informatheken (beschikbaarheid van brochures, geordend volgens een bepaald systeem) en software (elektronisch overzicht van studierichtingen en opleidingen met zoekfuncties). De informatheken in de centra bevatten eveneens informatie over de arbeidsmarkt, de middenstandsopleiding en themagerichte informatie die relevant kan zijn in het kader van loopbaanbegeleiding (o.a. over gezondheidsthema). Het geheel staat in relatie met de elektronische informatie. Klassen bezoeken de informatheek van het centrum en ook individuele leerlingen kunnen er terecht om informatie op te zoeken. Een gesprek met een CLB-medewerker is mogelijk. Via de website van de afdeling CLB (departement onderwijs) kunnen ouders en leerlingen terugvinden welk CLB de begeleiding opneemt van de school waar ze ingeschreven zijn. Die informatie krijgt de leerling ook naar aanleiding van de inschrijving in de school. Het streven naar kwaliteitsverbetering van de informatie (geactualiseerde gegevens garanderen), deed een samenwerking ontstaan tussen de CLB en het departement onderwijs. Uit deze samenwerking groeide bovendien het initiatief van de “studie- en informatiedagen”(SID-ins). Dit zijn regionale, netoverschrijdende informatiemomenten over studie- en opleidingsmogelijkheden. De SID-in’s zijn een belangrijk jaarlijks weerkerend informatiemoment dat doorgaat in elke Vlaamse provincie. In het schooljaar 2002-2003 werden ze voor de zevende opeenvolgende keer georganiseerd. Het is een initiatief van de CLB in samenwerking met het departement onderwijs. Laatstejaarsleerlingen die hoger onderwijs willen aanvatten zijn de doelgroep. Bij de start van het schooljaar ontvangen ze gratis een exemplaar van de brochure: “Wat na het secundair onderwijs?” Deze brochure bevat een synthese van wat Vlaanderen biedt aan hogere opleidingen. De brochure werd speciaal voor de SID-ins ontworpen. De SID-ins vinden plaats in de periode januari-februari en ze kunnen gedurende drie dagen klassikaal bezocht worden. De vierde dag ( zaterdag) is toegankelijk voor alle geïnteresseerden. Alle Vlaamse hogescholen, universiteiten, uniformberoepen, opleidingen uit VDAB, VIZO e.a. worden in elk van de regio’s uitgenodigd om deel te nemen. Voor leerlingen die overwegen om naar het buitenland te trekken en daar te studeren wordt centraal ook een EURO-SID-in georganiseerd. Deze beurs wordt jaarlijks in Brussel ingericht en ze richt zich speciaal op studenten die interesse hebben om in het buitenland te studeren. De informatie wordt verstrekt door vertegenwoordigers uit de deelnemende landen. Er wordt voorzien in informatie over de erkenning en gelijkwaardigheid van buitenlandse aan Belgische diploma’s. Universiteiten en hoge scholen organiseren op hun beurt infodagen en verspreiden brochures met informatie. Toeleiders worden geïnformeerd via contact- en studiedagen. Tijdens de vakantieperiodes zijn de CLB gedurende een bepaalde periode gesloten. Tijdens deze collectieve sluitingsperiodes voorzien de centra in een telefonische informatielijn. Medewerkers die centraal ingezet worden beschikken over alle documentatie opdat ouders en leerlingen via de telefoon informatie krijgen over studierichtingen en beroepen. Wanneer informatie niet volstaat en begeleiding gevraagd wordt, verwijst men door naar de lokale CLB-medewerkers. Informatie over deze telefoonlijnen wordt bekendgemaakt via de scholen, in publicaties, via bibliotheken, affiches, e.a.
49
Hoewel het Decreet CLB de onafhankelijke positie van het CLB benadrukt en de centra de verplichting oplegt om een deontologische code te ontwikkelen die onder meer het onafhankelijke optreden van de personeelsleden moet waarborgen, bestaat blijkbaar toch het aanvoelen dat bijkomende (of andere?) initiatieven nodig zijn opdat een laagdrempelige én objectieve informatieverstrekking gegarandeerd is. Op 1 oktober 2003 opende de Vlaams Minister van Onderwijs in Gent een tijdelijk project dat de naam “onafhankelijke informatiedienst” meekreeg. Het project loopt in samenwerking met de CLB uit de regio. Deze informatiedienst staat in voor het aanbieden van informatie over: (a) de structuur en de organisatie van het Vlaamse onderwijs, (b) het volledige onderwijsaanbod, (c) de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt, (d) de welzijnsvoorzieningen en (e) de gezondheidsvoorzieningen. Een taakinvulling die volledig overeenstemt met wat het Decreet CLB de centra voor leerlingenbegeleiding in dit verband oplegt. Het onderscheid tussen dit project en de dienstverlening in de centra bestaat voornamelijk uit: de focus op het hele onderwijslandschap (informatie over alle opleidingen, zowel voor leerplichtigen als voor volwassenen) en de toegankelijkheid voor iedereen (niet gebonden aan een werkgebied en niet beperkt tot leerplichtige jongeren). De werking legt de nadruk op gradaties van tussenkomst al naargelang de behoeften: ruimte om zelfstandig en zonder hulp informatie op te zoeken, ondersteuning tijdens het zelfstandig zoeken indien gevraagd en een begeleidend en adviserend gesprek indien het keuzeproces blokkeerde en niet duidelijk is in welke richting verdere verkenning kan gaan. De tussenkomsten beperken zich tot het “begeleiden van de keuze”. Indien men vaststelt dat de vraag naar ondersteuning ruimer is dan een informatief keuzeprobleem, wordt verwezen naar contactpersonen in de CLB, de begeleiders op de school of hulpverleners uit de regio. Dit initiatief is wellicht de uitloper van een politieke discussie en stellingname die tot uiting kwam tijdens de bespreking van het ontwerpdecreet op de Centra voor leerlingenbegeleiding, waarbij het opsplitsen van informatie (regionaal en onafhankelijk) en begeleiding (in relatie met leerplichtige leerlingen in een schoolcontext) door sommigen verdedigd en door anderen afgewezen werd (omdat men het loskoppelen van informatie en begeleiding niet wenselijk vond). In de huidige context ontstaat vooral de vraag, ongeacht de argumenten voor of tegen het oprichten van regionale informatiediensten, hoe dit initiatief zich zal verhouden in relatie tot de projecten die de voorbije jaren uit DIVA groeiden. Zullen er in Vlaanderen nog “onafhankelijke informatiediensten” komen? En zo ja, zal er dan afstemming zijn met initiatieven zoals de leerwinkels en de werkwinkels? Of is het pas gelanceerde project de voorbode van nieuwe, parallelle circuits. Dat laatste lijkt, alleen al maar omwille van de kostprijs, geen wenselijke ontwikkeling want het zal voor de gebruiker de transparantie en laagdrempeligheid niet bevorderen terwijl dit nu net één van de bedoelingen was. Er bestaan onder impuls van DIVA dus meerdere initiatieven die zich richten op het verstrekken van informatie aan volwassenen. Eerder werden alle projecten van DIVA opgesomd. Wat hierna volgt wordt hernomen omwille van de zeer directe relevantie ervan m.b.t. informatieverstrekking. De grote leerweek is een jaarlijkse manifestatie die zich richt naar volwassenen in Vlaanderen en de bedoeling heeft hen te sensibiliseren voor opleidingsinitiatieven. Oktober 2001 vond de eerste Grote Leerweek plaats maar de volgende edities (2002 en 2003) werden in de loop van de maand september georganiseerd. De organisatie heeft speciaal aandacht voor moeilijk te bereiken doelgroepen. Verschillende partners leveren een bijdrage in het welslagen van deze manifestatie, onder meer door zich te engageren om hun doelgroepen te bereiken. Er wordt hiervoor voorzien in samenwerkingspremies. Concrete streefdoelen zijn: - de aandacht vestigen op levenslang en levensbreed leren. - de bevolking informeren over de brede waaier van leermogelijkheden in hun buurt. - een positief leerklimaat creëren ten aanzien van educatie en vorming zodat mensen zin krijgen om te participeren aan vorming. - samenwerking stimuleren tussen de diverse opleidingsverstrekkers. - goede voorbeelden op het gebied van vorming in de kijker zetten en stimuleren
50
Er wordt zeer breed geïnformeerd over de grote leerweek. De acties van de verschillende partners worden ondersteund door een mediacampagne (advertenties, pers, radio- en TV-spot). Een concept “leerwinkel “ wordt momenteel uitgeschreven. Dit initiatief moet het voor volwassenen makkelijker maken om de weg te vinden naar informatie over het hele opleidings- en vormingsaanbod in Vlaanderen. Informeren, mee denken en indien nodig een vormingstraject helpen opzetten dat beantwoordt aan hun behoeften, zijn concrete actiedoelen. Om dit uit te voeren denkt men aan: (a) de opbouw van een kennissysteem en database (permanent overzicht van het leeraanbod voor volwassenen), (b) de organisatie van een call-centre, (c) persoonlijk contact met de klant, en (d) de rol van de leerwinkel als toeleider naar de bemiddelings- en begeleidingsdiensten en vice versa. Kwaliteitskenmerken zijn o.a. de organisatie en toelevering van betrouwbare gegevens, de actualisering ervan en de bereikbaarheid van de informatie voor iedereen. Deze projectgroep werd juni 2002 opgestart en werkte aan een haalbaarheidsstudie. De resultaten van deze studie moeten uitsluitsel geven over de effectieve kosten van een leerwinkel en de inhoudelijke opties. De leergids wil duidelijkheid scheppen in het vormingslandschap in Vlaanderen. Dat gebeurt via een website: www.leergids.be. Per provincie staat hierin informatie verwerkt over levenslang en levensbreed leren. Een zoekfunctie helpt om passende cursussen en opleidingsorganisaties te vinden. Deze databank wordt bovendien gebruikt om beleidsvoorbereidend werk te leveren. Dit project ging tijdens de Grote Leerweek 2002 online en het wordt verder uitgebreid. Via de webpagina www.onderwijsaanbod.be wordt nog bijkomende informatie verstrekt. Er werd in dit rapport al een aantal keer verwezen naar instrumenten die de VDAB uitwerkte. Een aantal van deze instrumenten zijn op zich kanalen waarlangs informatie verstrekt wordt en net om die reden hebben ze tegelijk waarde als instrument ter bevordering van zelfredzaamheid. Uiteraard verloopt een flink deel van de informatieverstrekking in een directe relatie klant-consulent naar aanleiding van contacten met VDAB-kantoren, werkwinkels, competentiecentra e.d. . Informatie heeft bovendien vaak betrekking op het in kaart brengen van de markt van vraag en aanbod. www.vdab.be Deze uitgebreide webpagina biedt een overzicht van het hele VDAB-aanbod, actuele informatie, integratie van nieuwe initiatieven en vele links naar andere webpagina. Het opent de weg naar informatie over loopbaanonderbreking, hulp bij het zich oriënteren op de arbeidsmarkt, adviezen en tips over het ontwikkelen van een loopbaan, hulp bij het maken van keuzes, IQ-tests e.d. Deze links leiden eveneens naar profit-organisaties of initiatieven vanuit werknemersorganisaties. Onder de vorm van “e-zine” verschijnt op regelmatige basis informatie over tal van onderwerpen. Via het medium CD-rom stelt men informatie over de arbeidsmarkt ter beschikking. “Mijn VDAB” Het werd eerder al uitgebreid toegelicht. Dit instrument, beschikbaar via de website, geeft aan de werkzoekende én aan werkgevers de gelegenheid om zelfstandig een analyse en vergelijking te maken van het curriculum vitae (werkzoekende) of de uitgeschreven vacature (werkgever). Men kan opvolgen in welke mate de informatie die men beschikbaar stelde (CV of vacature) geraadpleegd werd. CO.BR.A Het “competentie- en beroepenrepertorium” biedt een overzicht van ongeveer 550 beroepenfiches. Een beroepenfiche werd opgebouwd rond: o een beschrijvend gedeelte (algemene omschrijving van het beroep, de arbeidsomstandigheden, de vereiste vorming en ervaring) o basisvereisten voor het beroep o specifieke competenties o producten en werkdomeinen o specifieke arbeidsomstandigheden
51
De informatie is via de webpagina beschikbaar (VDAB-beroepsoriëntatie) maar wie dergelijke informatie opzoekt in het kader van de persoonlijke loopbaanplanning en wil bewaren, zoekt best vanuit Mijn VDAB of vanuit de dossiermanager. VDAB-beroepsoriëntatie biedt niet alleen een overzicht van beroepen, maar stimuleert het maken van een persoonlijke analyse (waarom dit beroep voor mij?) en geeft adressen van organisaties die meer informatie kunnen geven over een bepaald beroep of hulp bieden bij het maken van een keuze. On line adverteren en rekruteren Diverse adverteermogelijkheden werden gebruikt. WIS-vacaturebank De vacaturebank wordt aangeboden via Website en WIS-kiosken. Er staan in gans Vlaanderen ongeveer 426 WIS-kiosken opgesteld bij VDAB, gemeenten en andere partners. KISS-sollicitantenbank VDAB sluit met bedrijven een samenwerkingsakkoord af voor het gebruik van de KISSsollicitantenbank en Jobmanager. De databank bevat een overzicht van CV’s. Servicelijn De servicelijn stelt één telefoonnummer ter beschikking van waaruit het dienstenpakket van de VDAB bereikbaar wordt. Het kan dus gaan over algemene informatie, een inschrijving, een aanpassing aan het dossier, het melden en beheren van vacatures, het gebruik van zelfredzaamheidsinstrumenten e.d. Sinds 2002 biedt dit nummer ook toegang tot de klachtenlijn. De servicelijn is elke werkdag open tussen 8 en 20u. Er wordt bovendien met één mailadres gewerkt. Eures VDAB is aangesloten bij Eures (European Employment Services). Eures biedt actuele informatie over werken in het buitenland. De informatie richt zich zowel op de baan als op de leef- en werkomstandigheden en de buitenlandse arbeidsmarkt. Eures verzorgt internationale werving. Sinds 2002 heeft VDAB een eigen Eureskantoor in Leuven. Infotheken in de competentiecentra In de infotheek van het competentiecentrum kan men terecht voor actuele informatie over beroepen, sectoren, tendensen op de arbeidsmarkt, opleidingen, rechten en wetgeving. Alle mogelijke media worden benut, gaande van boeken, tijdschriften, filmpjes tot persartikelen, webpagina’s. Informatiemappen voor werkgevers Deze mappen bundelen informatie over de VDAB-dienstverlening en andere HRM-informatie. Het gaat dan over tewerkstellingsmaatregelen, subsidies bij opleiding e.d. Accountmanagement voor werkgevers Regionale accountmanagers zijn een vast aanspreekpunt voor werkgevers. Ze geven informatie maar doen ook aan behoeftedetectie. Hun opdracht bestaat erin HRM-problemen mee te helpen oplossen. Ze kunnen waar nodig doorverwijzen naar andere dienstverlening binnen de VDAB. Ze richten informatiemomenten voor ondernemingen in en één van de onderwerpen die daarbij al aan bod kwam is de werknemersopleiding op vraag van de werkgever. Ook voor de accountmanagers werden informatiemappen ontwikkeld. Naast algemene overzichten, actuele adressenlijsten en interne VDAB-documenten bevat dit ook sectorovereenkomsten.
52
Vraag 10
FINANCIERING De loonkost van leerkrachten en de werkingsmiddelen van een school worden door de overheid gedragen. Er gelden verschillende barema’s, afhankelijk van het diploma. Om te berekenen op welke middelen men recht heeft, wordt gebruik gemaakt van criteria zoals: leerlingenaantallen, aanwezigheid van specifieke doelgroepen, specifieke taken (bijvoorbeeld geïntegreerd onderwijs voor leerlingen met een handicap, onderwijs aan huis). Vernieuwende (tijdelijke) projecten of vrijwillige fusie worden ook met extra middelen gestimuleerd. “Middelen” worden op verschillende manieren uitgedrukt. Bijvoorbeeld: lestijden, aanvullende lestijden, bijkomende lestijden, extra lestijden, werkingsmiddelen met soms een extra voor bepaalde initiatieven (o.a. in het kader van ICT). In de CLB wordt de personeelsomkadering en financiële ondersteuning gekoppeld aan de aanwezigheid van te begeleiden leerlingen in het werkgebied75. Daarbij valt op dat het decreet CLB een gedifferentieerde weging toekent al naargelang de aanwezigheid van bepaalde doelgroepen76. Er worden bovendien extra middelen toegekend voor leerlingen die tot de doelgroep van het decreet Gelijke Onderwijskansen behoren en voor densiteit. Het leerplichtonderwijs en de begeleiding door het CLB zijn gratis, wat niet belet dat ouders door een school kunnen gevraagd worden om tussen te komen in bepaalde kosten (fotokopie of huren van handboeken bijvoorbeeld) en betalen voor bepaalde activiteiten (uitstappen, toneel bijvoorbeeld). Dat kan, afhankelijk van het beleid dat de school op dat vlak voert, soms hoog oplopen. Ook het “keuzedossier dat gebruikt wordt doorheen de begeleiding, wordt soms tegen betaling door de ouders ter beschikking gesteld. Het gaat al bij al om een minimale kost. Loopbaanbegeleiding in onderwijs is dus zo goed als gratis. In het onderwijs voor sociale promotie dient inschrijvingsgeld77 betaald te worden maar bepaalde groepen worden hiervan vrijgesteld. Vrijstelling wordt onder meer toegekend aan: - personen die aanspraak maken op een bestaansminimum - uitkeringsgerechtigde werklozen of niet werkenden; verplicht ingeschreven werkzoekenden, uitgezonderd bruggepensioneerden - vrij ingeschreven niet-werkende werkzoekenden ouder dan 25 jaar - mindervaliden - personen die een procedure doorlopen tot erkenning als politiek vluchteling of als politiek vluchteling erkend zijn - gedetineerden, verblijvend in een Belgische strafinrichting - personen ten laste van één van de hierboven vermelde categorieën Het succesvol doorlopen van de opleiding levert diploma’s en certificaten op. Basiseducatie is gratis en levert geen diploma op. De Syntra krijgen werkingsmiddelen via het VIZO. In de toekomst zal men evolueren naar het afsluiten van een beheersovereenkomst tussen het VIZO en de Syntra. Hiervoor zullen nog meetbare outputindicatoren geformuleerd worden.
75
“Werkgebied” verwijst naar de groep van scholen en eventueel opleidingsplaatsen van één van de 5 Syntra waarmee het CLB een beleidsplan of beleidscontract afsloot. 76 Coëfficiënt 7 (leerlingen van het buitengewoon onderwijs, van het geïntegreerd onderwijs, van het deeltijds secundair beroepsonderwijs, deelnemers aan de erkende vormingen), coëfficiënt 4 (leerlingen van het eerste leerjaar B en van het beroepsvoorbereidend leerjaar, van de tweede en derde graad beroepssecundair onderwijs, de anderstalige nieuwkomers in het basis- en secundair onderwijs), coëfficiënt 2 (leerlingen van het kleuteronderwijs en van het lager onderwijs), coëfficiënt 1,5 ( leerlingen van de eerste graad van het secundair onderwijs (tenzij de groep uit de eerste graad die eerder al vermeld werd) en leerlingen van het kunst- en technisch secundair onderwijs). Coëfficiënt 1 voor alle andere leerlingen. 77 0,37€ - 0, 64€.
53
VDAB levert in principe gratis dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers. Voor bepaalde diensten wordt echter een “kostprijs/inschrijving” gevraagd. Loopbaanbegeleiding in een competentiecentrum kost bijvoorbeeld maximaal 50€ voor een pakket van 12u. Nog andere producten en diensten worden op deze wijze aangeboden. VDAB werkt hoofdzakelijk met middelen die afkomstig zijn van de Vlaamse overheid. Het jaarrapport 2002 geeft een overzicht van een aantal kosten, eigen opbrengsten en financiering door de overheid. De eigen opbrengsten situeren zich in hoofdzaak op de posten on line, module 4 van de trajectwerking (opleiding in een centrum) en de individuele beroepsopleiding in de onderneming. We nemen uit het financiële overzicht van het werkjaar 2002 een paar voorbeelden ter illustratie.
kosten (€)
eigen opbrengsten
basisdienstverlening (trajectwerking) module 2 diagnose en trajectbepaling module 3 sollicitatietraining en –begeleiding module 4 opleiding in een centrum module 5 persoonsgerichte vorming module 6 opleiding en begeleiding op de werkvloer module 7 trajectbegeleiding en –opvolging
28.963.411
- 961.217
te financieren door de overheid 28.002.194
32.831.529 3.698.602 111.478.344 16.051.946 15.815.267 13.356.433
- 336.963 25.207 - 13.459.416 - 450.752 - 159.307 91.186
32.494.836 3.673.395 98.018.928 15.601.194 5.655.960 13.265.247
Totaal module 2-7 competentiecentra
193.232.121 992.241
- 14.522.561 - 130.515
178.709.560 861.726
Vraag 11
KWALITEITSZORG De onderwijsinspectie voert in opdracht van de overheid de externe kwaliteitsevaluatie uit. Ze bewaakt of de scholen, centra en CLB uitvoering geven aan de hen opgelegde opdrachten, rekening houdend met de door de overheid opgelegde normen (infrastructuur en andere). Er wordt zodoende nagegaan of de scholen, centra en CLB op een verantwoorde manier omspringen met de hen toegekende middelen. De inspectie hanteert hiervoor analysekaders78 en ze doet een uitspraak onder de vorm van een advies over het al dan niet erkennen en subsidiëren van scholen en centra. Elke school, centrum of CLB komt om de zes jaar aan bod voor een grondige doorlichting. De scholen zijn op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het nastreven, behouden en verbeteren van kwaliteit. Ze worden hierin bijgestaan door de pedagogische begeleiding die op vraag ondersteuning biedt.79 Het uitvoeren van zelfevaluatie wordt meer en meer gestimuleerd via regelgeving.
78
De referentiekaders die door de inspectie gehanteerd worden zijn gebaseerd op het CIPO-model: context, input, proces, output. 79 Meer informatie over de werking van inspectie en pedagogische begeleiding in: Onderwijsontwikkelingen, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement onderwijs, september 2001. Beschikbaar in meerdere talen via Internet. (www.ond.vlaanderen.be – zie publicaties) of op de webpagina van de onderwijsinspectie (www.onderwijsinspectie.be)
54
Op dit ogenblik laat de autonomie van de instelling toe dat elke school, centrum of CLB zelf uitdrukt wat men onder kwaliteit verstaat. Er worden dan ook vele verschillende analysekaders en methodieken gebruikt om kwaliteit te beoordelen en te bewaken. Of loopbaanbegeleiding hierin een plaats krijgt en of dit dan breed opgevat worden zoals beschreven in dit rapport, hangt af van school tot school en van centrum tot centrum. Niet elke school staat trouwens even ver in de uitwerking van een degelijk systeem van zelfevaluatie. Er valt op dat vlak nog een hele weg af te leggen. Maar ook de overheid geeft op meerdere manieren te kennen wat zij als kwaliteit bereikt wil zien, bij voorbeeld op indirecte wijze door het ter beschikking stellen van de indicatoren die de inspectie hanteert bij de doorlichtingen. Kwaliteitseisen worden meer en meer ook op directe wijze duidelijk gemaakt door middel van het opnemen in de regelgeving. - Dit kan verwijzen naar stappen die moeten gezet worden in een proces van zelfevaluatie. Bijvoorbeeld: een beginanalyse maken en op basis hiervan actiedoelen/verbeterdoelen bepalen en deze uitwerken. - Het kan uitgedrukt worden in de zorg voor bepaalde doelgroepen of het bereiken van betere resultaten met bepaalde doelgroepen. Bijvoorbeeld het terugdringen van afwezigheden en van het aantal zittenblijvers of ongekwalificeerde uitstroom voorkomen. - De eindtermen en ontwikkelingsdoelen geven eveneens aan wat de overheid voor wat de inhouden/het curriculum betreft, onder kwaliteitsvol onderwijs verstaat. Als voorbereiding op een doorlichting vraagt de inspectie van het basisonderwijs de scholen zelf gegevens te verzamelen om b.v. aan te tonen in hoeverre de eindtermen bereikt zijn. De inspectie secundair onderwijs focust op het informatiedossier van de scholen om te zien hoever ze staan. Bij de outputgegevens wordt b.v. ook het Vlaams gemiddelde vermeld zodat de scholen zelf hun resultaten kunnen beoordelen. Dit is een vorm van stimulering van zelfevaluatie door de inspectie. Het ligt in de bedoeling een hervorming door te voeren die impact zal hebben op de wijze waarop de inspectie en de pedagogische begeleiding een rol vervullen op het vlak van externe kwaliteitsbewaking en ondersteuning van de interne kwaliteitszorg (zelfevaluatie) in de scholen. De school zou in dit geval nadrukkelijk een centrale rol opnemen als eerste verantwoordelijke voor de kwaliteit in de school of het centrum. Deze plannen werden voorlopig even opgeborgen en zullen pas hernomen worden nadat er eerst een breed maatschappelijk debat plaatsvond over de invulling van kwaliteit in onderwijs. Eindtermen zijn doelen die door de overheid als een minimum beschouwd worden voor alle leerlingen. Deze doelen werden in het lager onderwijs uitgewerkt per leergebied, en in het secundair onderwijs per vak. Daarnaast werden er ook leergebied- en vakoverschrijdend eindtermen vastgelegd. “Leren Leren” is één van de leergebied- en vakoverschrijdende thema’s waarvoor eindtermen werden ontwikkeld. De wijze waarop de eindtermen in het domein of subthema m.b.t. keuzebekwaamheid binnen ‘Leren leren’ in het secundair onderwijs geformuleerd werden, zegt iets over de concrete resultaten die de school op het vlak van loopbaanbegeleiding bij haar leerlingen moet bereiken. Ook hier geldt echter dat wat zeer direct aan het begrip loopbaanbegeleiding kan verbonden worden, naast vele andere impulsen staat die eveneens bijdragen aan een zinvolle invulling van loopbaanbegeleiding. Het gaat dan vaak om begeleiding of onderwijsverstrekking die voorwaardenscheppend is ten aanzien van het maken van keuzes en het nemen van beslissingen i.v.m. onderwijs– en levensloopbaan. Voor de eerste graad van het secundair onderwijs werden de vakoverschrijdende eindtermen “leren leren” ingedeeld in vier domeinen: het domein van de uitvoering, het domein van de regulering, het domein van attitudes, leerhoudingen, opvattingen en overtuigingen en het domein van de studiekeuze”. Dat laatste domein bevat volgende eindtermen: - De leerlingen hebben inzicht in de algemene structuur van het secundair onderwijs; - De leerlingen zijn bereid een onbevooroordeelde houding aan te nemen tegenover studierichtingen en beroepen; - De leerlingen kunnen eenvoudige strategieën aanwenden voor het maken van een studiekeuze; - De leerlingen tonen zich bereid om bij het kiezen van een studierichting rekening te houden met hun eigen (leer)mogelijkheden.
55
Voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs werden de vakoverschrijdende eindtermen “leren leren”80 ingedeeld in vier subthema’s: opvattingen over leren, informatie verwerven en verwerken, regulering van het leerproces, keuzebekwaamheid. Dat laatste subthema bevat volgende eindtermen: Voor de tweede graad: - Zelfconceptverheldering o De leerlingen kunnen hun eigen interesses, capaciteiten en waarden verwoorden. o De leerlingen kunnen een positief zelfbeeld ontwikkelen op basis van betrouwbare gegevens. -
-
Horizonverruiming o De leerlingen kunnen, rekening houdend met de eigen interesses, capaciteiten en waarden, een zinvol overzicht verwerven over studie- en beroepsmogelijkheden. o De leerlingen zijn bereid een onbevooroordeelde houding aan te nemen ten aanzien van studieloopbanen en beroepen. Keuzestrategieën o De leerlingen kennen de verschillende fasen van een keuzeproces en kunnen ze doorlopen
Voor de derde graad: - Zelfconceptverheldering o De leerlingen kunnen communiceren over hun eigen interesses, capaciteiten en waarden. o De leerlingen kunnen een positief zelfbeeld ontwikkelen op basis van betrouwbare gegevens en daarover communiceren. - Horizonverruiming o De leerlingen kunnen, rekening houdend met de eigen interesses, capaciteiten en waarden, een zinvol overzicht verwerven over studie- en beroepsmogelijkheden. o De leerlingen kennen de studie- en beroepsmogelijkheden, dienstverlenende instanties met betrekking tot de arbeidsmarkt en/of de verdere studieloopbaan. o De leerlingen kunnen en zijn bereid een onbevooroordeelde, roldoorbrekende en respectvolle houding aan te nemen ten aanzien van studieloopbanen en beroepen. - Keuzestrategieën o De leerlingen kunnen de verschillende fasen van een keuzeproces doorlopen en rekening houden met de consequenties. - Omgevingsinvloeden o De leerlingen kunnen omgevingsinvloeden op het keuzegedrag onderkennen en er zich tegenover positioneren. Voor het opmaken van specifieke eindtermen steunt het onderwijs in belangrijke mate op beschikbare beroepsprofielen, opgesteld door de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen (SERV) in samenspraak met de sociale partners en de sectoren. Een beroepsprofiel is een verzameling van kenmerken die de kern van het beroep weergeven en geeft een omschrijving van de beroepsactiviteiten en de vereisten waaraan iemand moet voldoen die dat beroep uitoefent of wil uitoefenen. Het moet duidelijkheid creëren in de competentievereisten en kwalificatiebehoeften van het bedrijfsleven en de veranderingen hierin. Kwaliteitszorg en kwaliteitsbewaking worden in het kader van gelijke onderwijskansen voorzien door enerzijds zelfevaluatie op te leggen en anderzijds inspectie in te schakelen met specifieke opdrachten in dit verband. Scholen krijgen de kans om zelf de doelstellingen vast te leggen op basis van een beginanalyse en de inspectie gaat om de drie jaar na of en in welke mate deze doelstellingen bereikt werden. De overheid legde wél vast dat de doelstellingen moeten geformuleerd worden op drie niveaus: de school, de personeelsleden en de leerlingen. Ze moeten bovendien gekozen worden binnen vastgelegde thema: preventie- en remediëring van ontwikkelings- en leerachterstanden,
80
56
taalvaardigheidsonderwijs, intercultureel onderwijs, doorstroming en oriëntering, socio-emotionele ontwikkeling en leerlingen- en ouderparticipatie. In de centra voor leerlingenbegeleiding zal de kwaliteitsbewaking voortaan uitgevoerd worden door een visitatiecommissie. Het decreet CLB voorziet een samenstelling met externe deskundigen en inspectieleden. De inspectie heeft ook buiten deze visitatiecommissie nog opdrachten in het kader van de kwaliteitsbewaking en de erkenning van de centra. Het decreet CLB verplicht de centra een kwaliteitsbeleid te voeren dat gericht is op: - Een verantwoorde dienstverlening aan de cliënt (doeltreffend, doelmatig, continuïteit en maatschappelijke aanvaardbaarheid van de dienstverlening verzekeren) - Een respectvolle begeleiding van de cliënt (persoonlijk onthaal, bescherming van de persoonlijke levenssfeer, informatie aan en inspraak van de cliënt, behandeling van eventuele klachten). De centra kiezen zelf de thema en de kwaliteitsdoelen. De overheid behield echter het recht zelf ook nog thema op te leggen na advies van de Vlaamse Gezondheidsraad of de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) Ook hier geldt dat kwaliteitsaspecten die direct met loopbaanbegeleiding te maken hebben aan bod komen voor zover de centra in die zin kwaliteitsdoelen formuleren. Indirect zal het kader dat aangereikt werd in elk geval tot zelfevaluatie en kwaliteitsbewaking leiden die met loopbaanbegeleiding in verband staat. Het analyse- en beoordelingskader dat de visitatiecommissie zal hanteren ligt nog niet vast, maar de visitatiecommissie zal in elk geval aandacht hebben voor (a) de concrete afspraken en samenwerking tussen het CLB en de scholen of Syntra uit het werkgebied én (b) het kwaliteitsbeleid van het centrum. De uitvoering van de opdracht, de prioriteiten en de werkingsprincipes, blijven naast concrete resultaten en tevredenheid van de cliënten en partners belangrijk. De overgang van PMS-MST-diensten naar CLB, werd gedurende drie jaar opgevolgd en ondersteund door een tijdelijke decretale stuurgroep. De netoverschrijdende samenwerking die daardoor gestimuleerd werd zorgde o.a. voor de uitwerking van een gezamenlijk mission statement en gaf de aanzet voor de ontwikkeling van een deontologische code. Er werd in overleg met de centra aan een basistekst gewerkt en de werkgroep die hiervoor het voorbereidende werk leverde, voorzag in een begeleidend schrijven. Hierin werd gewezen op het belang van verdere reflectie en discussie over de code en de toepassing ervan in het centrum, zodat de tekst ook zou uitgroeien tot bewust handelen in overeenstemming met de deontologische code. Dit draagt eveneens bij aan het stimuleren van kwaliteitsvolle begeleiding. In het jaar 2000 gaf VIZO de start voor een IKZ-project. Er werd gekozen voor een vertaalde versie van het EFQM-model. Voor het opstarten, begeleiden en coördineren van dit proces werd binnen VIZO een stafmedewerker verantwoordelijk gemaakt. Er werd een stuurgroep IKZ opgericht en een werkgroep van kwaliteitscoördinatoren. Sinds 2000 werden ondertussen een aantal stappen gezet waardoor kwaliteitszorg niet langer een vrijblijvende oefening is. Het werd één van de organisatievoorwaarden in het erkennings- en subsidiëringsbesluit van de Syntra. Er gelden vijf parameters om te beoordelen of de door de overheid ingezette middelen goed gebruikt worden: integrale kwaliteitszorg, naam- en productbekendheid, klantentevredenheid, effectiviteit, marktaandeel. Gunstige resultaten kunnen een bonus (extra betoelaging door de Vlaamse overheid) opleveren. In 2002 voerden de Syntra een zelfevaluatie uit op 4 van de 9 aandachtsgebieden uit het zelfevaluatiemodel (PROZA-versie VIZO). Het gaat dan over: middelenmanagement, kernprocessen, personeelstevredenheid en impact op de maatschappij. De resultaten werden neergeschreven in rapporten en ze zijn het uitgangspunt voor verbeteracties. De aandachtsgebieden: cursistentevredenheid en resultaten van de Syntra, werden in het najaar 2002 gemeten door een extern bureau. In 2003 wordt een zelfevaluatie uitgevoerd van de aandachtsgebieden: leiderschap, beleid en strategie en personeelsbeleid.
57
Uit de resultaten op het vlak van effectiviteit (nulmeting bij bepaalde doelgroepen) blijkt dat na 5 jaar 89% van de cursisten beroepsactief is. De helft werkt in een KMO. Bijna een kwart is zelfstandige in hoofdberoep of bijberoep. 5 % van de cursisten is werkzoekend. VDAB behaalde het kwaliteitslabel K2c. Dit label wordt toegekend door het Vlaams Centrum voor Kwaliteitszorg (VCK). De Vlaamse vertegenwoordiger van het European Foundation for Quality management (EFQM). Het niveau K2c is het “startersniveau”. Het label werd zowel voor de lokale VDAB-kantoren als voor de centrale diensten behaald. Eerder werd via zelfbeoordelingsteams aan “selfassessment” gewerkt. Dat gebeurde in alle VDABkantoren op basis van criteria uit het EFQM-model. Op het centrale niveau waren er hierbij 11 zelfbeoordelingsteams betrokken. De structuur van de VDAB voorziet een pijler met (a) een dienst preventie en bescherming, (b) kwaliteit, (c) interne audit, (d) ombudsdienst, emancipatiezaken en (e) kennismanagement. Op niveau van productontwikkeling beschikt men over: (a) een stafdienst innovatie, (b) databeheer en –analyse, (c) projectbeheer, (d) kenniscentra en (e) Europese samenwerking. Ook op niveau van de structuur in het lokale VDAB-kantoor werd voorzien in planning- en kwaliteitscontrole. Eerder werd al verwezen naar de kwantitatieve parameters in het beheerscontract. De kwaliteit van de werking wordt echter niet louter afgemeten aan de hand van deze kwantitatieve indicatoren. VDAB meet systematisch de tevredenheid van klanten via enquêtes. Dit vraagt een samenwerking tussen de diensten kwaliteit, databeheer en –analyse en de afdeling dienstenmanagement. De metingen gebeuren twee maal per jaar bij een representatieve steekproef van klanten die tijdens het halve jaar voorafgaand aan de enquête betrokken waren bij VDAB-dienstverlening. Men kijkt vooral naar de basisdienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers, de trajectwerking voor werkzoekenden en de belangrijkste modules binnen de trajectwerking. De resultaten maken deel uit van de kwaliteitsparameters van het beheerscontract. Uit de resultaten van het werkjaar 2002 blijkt globaal dat de tevredenheid vrijwel stabiel bleef maar er bleek een belangrijke daling in tevredenheid op het vlak van trajectwerking (-5,9%). De opvallendste verbetergebieden zijn de wachttijden tussen de concrete acties in het traject en de informatie die er aan voorafgaat en het nakomen van afspraken met andere diensten en collega’s. Over de luisterbereidheid en de vriendelijkheid van de VDAB-medewerkers zijn 4 van de 5 klanten tevreden. Januari 2002 werd gestart met een systematische behandeling van klachten. Regionale verantwoordelijken van de dienst ombudszaken, de servicelijn en de diensten communicatiemanagement en kwaliteit werkten samen een procedure uit en stelden een communicatieplan op (intern en extern). Klachten kunnen via verschillende kanalen geuit worden. VDAB legt zich een behandelingstermijn van 20 dagen op. Driemaandelijks wordt hierover aan de directies en aan de projectverantwoordelijke ombudszaken gerapporteerd door de kwaliteitscoaches. Een aantal instrumenten helpen het management bij de uitbouw van een kwaliteitsvolle organisatie: - De “Balanced Score Card”: een instrument voor de strategische ondersteuning van het management. Het helpt de organisatie de uitgestippelde strategie op te volgen, te evalueren en bij te sturen. - Kennismanagement is gericht op kennisbeheer, kennisverspreiding en de bevordering van kennisuitwisseling. Het betekende binnen de VDAB onder meer: aanpassing van het intranetconcept, het opzetten van “pilots voor communitywerking in een aantal domeinen en het analyseren van gebruikersbehoeften en de voorbereiding van de introductie van een kennisdelingsen samenwerkingsplatform via het web. Spoor 21 is de interne opleidingsdienst van de VDAB. Het interne aanbod werd gestructureerd rond: - Startcompetenties - Aanbod competentieontwikkeling
58
- Maatwerkopleidingen - Vrij leren De inhoud van de opleidingen startcompetenties en competentieontwikkeling kan via het intranet geraadpleegd worden. VDAB investeerde in 2002 gemiddeld zes dagen per voltijds equivalent. De opleidingsdienst ontwikkelde in overleg met de kwaliteitsmanager een maatwerkprogramma voor de opleiding van kwaliteitscoaches. De inhoud van deze opleiding betrof aspecten zoals de rol van de kwaliteitscoach, de ondersteuning die de kwaliteitscoach moet bieden in het kader van verbeterprojecten, concrete en haalbare doelstellingen helpen formuleren en creatief omspringen met meetresultaten om chronische problemen te detecteren in de VDAB-opleidingscentra en VDABkantoren. 2002 was ook het jaar waarin er voor de eerste keer gebruik werd gemaakt van een bottom-upevaluatie. Voor de evaluatie van de afdelingshoofden van de centrale diensten en de directeurs van de regionale VDAB-kantoren werd rekeninggehouden met de informatie van personeelsleden die onder hun leiding functioneren.
Vraag 12
DATA EN ONDERZOEK Het decreet CLB legt de centra op jaarlijks verslag uit te brengen op basis van gesystematiseerde gegevens van somatische, psychologische, pedagogische en sociale aard. Dit moet de overheid helpen beleidsopties te formuleren. Er werd voorzien dat de regering zelf kan opleggen onder welke vorm en inhoud ze deze registratie wil uitgevoerd zien. Deze bepaling in het decreet werd de aanleiding voor een groots opgevat project. Het initiatief groeide uit overleg tussen de centra uit de drie netten (vrije CLB, CLB van het Gemeenschapsonderwijs en de CLB van het officieel gesubsidieerd onderwijs) en het kreeg de steun van de overheid. Er werden extra middelen geïnvesteerd in de informatisering van de centra, er werd een uitbesteding voor het maken van een geschikt softwarepakket uitgeschreven en er werden afspraken gemaakt tussen de overheid en de centra i.v.m. het gebruik van de gegevens. Het systeem is op dit ogenblik nog niet operationeel, hoewel dit de verwachting was. Het wordt wellicht nog even wachten vooraleer de gesystematiseerde gegevens uit de sector beschikbaar zijn voor intern gebruik en voor beleidsdoeleinden (door de overheid). Het is op dit ogenblik nog niet echt duidelijk in welke zin deze registratie ook invloed zal hebben op loopbaanbegeleiding, maar er kan in elk geval verwacht worden dat het ook m.b.t. loopbaanbegeleiding informatie zal opleveren die zowel voor de centra als voor de overheid relevant is. De mate waarin zal deels afhangen van wat de overheid oplegt als registratie en van wat de centra zelf aan gegevens opnemen in het systeem. Bijvoorbeeld het al dan niet opnemen van een verwerking van klanttevredenheid, het al dan niet opnemen van modules die het aanbod beschrijven of het verwerken van informatie uit de beleidscontracten en beleidsplannen in een vorm die zicht geeft op het concrete aanbod op de verschillende begeleidingsdomeinen. Aangezien het systeem meteen ook een elektronische agenda voorziet, mag verwacht worden dat er een beter inzicht zal ontstaan in de aard van gesignaleerde vragen (behoeften), in de aard van uitgevoerde activiteiten (aanbod) en in de doelgroepen waarmee men werkt. Het departement onderwijs geeft een publicatie uit waarin meerdere onderwijsindicatoren opgenomen worden tegen de achtergrond van een internationaal perspectief. De Vlaamse indicatoren werden gebaseerd op gegevens uit de databanken van het departement onderwijs, VDAB, VIZO, VLIR 81 en 81
Vlaamse Interuniversitaire Raad
59
wetenschappelijke onderzoeken. Men maakt gebruik van het CIPO-model als conceptueel kader waarbinnen de onderwijsindicatoren geordend en besproken worden. Meerdere indicatoren zijn relevant als “knipperlichten” m.b.t. loopbaanbegeleiding. Bij wijze van voorbeeld een opsomming van enkele indicatoren: - Deelname aan het leerplichtonderwijs (input) - Deelname aan het buitengewoon onderwijs, de zorgverbreding, het geïntegreerd onderwijs, het onthaalonderwijs en het onderwijsvoorrangsbeleid82 (input) - Leer- en schoolklimaat (proces) - Doorstroming doorheen het basis-, secundair en hoger onderwijs (output) - Ongekwalificeerde uitstroom en voortijdig schoolverlaten (output) - Welbevinden van leerlingen in het secundair onderwijs (output) - Onderwijs- en werkstatus van jongeren (output) Voor de tweede keer werd een extra rapport over zittenblijven, schoolse vertraging en slaagcijfers in het Vlaams Onderwijs opgemaakt. Het themanummer biedt een kwantitatieve analyse waarvan een aantal gegevens ook in de publicatie onderwijsindicatoren opgenomen werden. Eerder werd al verwezen naar de oprichting van steunpunten als beleidsinstrument. In de context van dit rapport mag zeker het steunpunt “loopbanen van leerlingen in het onderwijs en de overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt” niet vergeten worden. Dit steunpunt werd 1 september 2002 opgericht en mag rekenen op een financiering van de Vlaamse Regering. Het steunpunt kreeg de opdracht een constructie van gegevensbestanden te ontwikkelen op basis waarvan het mogelijk wordt om de loopbanen van jongeren op te volgen. Van het basisonderwijs tot op het moment van overgang naar de arbeidsmarkt. Op termijn ziet men dit steunpunt uitgroeien tot een multidisciplinair expertisecentrum voor de diverse aspecten van loopbanen van jongeren. De overheid wil de capaciteit tot monitoring van het Levenslang en Levensbreed Leren versterken. De indicatoren waarop men onder meer zicht wil hebben zijn: - Deelname - Bereik van potentiële doelgroepen en behoeftedekking - Drop-out - Inzet van personeel - Deelnemersuren - Kosten - Invoering van een nieuwe didactiek - Gebruik van media en CT - Resultaten van toeleiding en activering - Gebruik van financiële stimuli Op dit ogenblik beschikt men niet of onvoldoende over gegevens die in dit verband inzicht verschaffen in de realiteit zoals ze zich aandient op het terrein. Systematische uitbreiding van het gebruik van deze indicatoren in alle sectoren wordt nagestreefd. Een model van basisindicatoren dat door alle sectoren aanvaard wordt (statistische en kwalitatieve parameters) wordt daarom voorbereid. Op basis van dit model wil men simulaties uitvoeren waarmee men effecten van alternatieve beleidsvoering kan meten. Wat nu in een eerste fase via het jaarboek Levenslang en Levensbreed Leren aan bod komt, wil men in de toekomst uitbreiden tot een verzameling van gegevens die naast de verzameling, verwerking en verspreiding van basisindicatoren ook zicht geeft op bepaalde trends. Aangezien het jaarboek een initiatief is dat vanuit DIVA genomen wordt, zijn hierbij onderwijs, VIZO (en administratie economie) en VDAB (en administratie werkgelegenheid) betrokken samen met nog een paar andere partners (bijvoorbeeld administratie planning en statistiek). 82
Het gaat in dit geval over de onderwijsindicatoren uitgave 2002. Om die reden nog een verwijzing naar de situatie vooraleer zorgverbreding en onderwijsvoorrangsbeleid opgingen in een nieuw decreet gelijke onderwijskansen.
60
VDAB beschikt over een uitgebreid overzicht van data. Gegevens worden gebruikt voor de verbetering van de interne werking zoals hiervoor al werd aangegeven en ze ondersteunen de verantwoording in het kader van de beheersovereenkomst. Data zijn onder meer beschikbaar via het jaarverslag maar er wordt jaarlijks eveneens voorzien in de uitgave van kerncijfers. We verwijzen daarom in dit verband naar de VDAB-webpagina die deze informatie ook in een vertaalde versie (Engels) aanbiedt. Data staan ook rechtstreeks ten dienste van de VDAB-dienstverlening. Het gaat dan over informatie betreffende de arbeidsmarkt, vraag en aanbod. In het kader van de recente herstructurering wordt voorzien in de oprichting van “Jobsys”. Jobsys is een publiek-privaatrechtelijke samenwerking. Het zou een coöperatieve vennootschap worden met als doelstellingen: - beheren, organiseren, uitbouwen en onderhouden van de databank die gegevens bevat over de arbeidsmarkt; - arbeidsmarktstatistieken aanbieden (ondersteuning van het (politieke) beleid); - gespecialiseerde ICT-diensten verlenen aan de VDAB en aan andere instellingen met soortgelijke informaticabehoeften; - diverse e-arbeidsmarktservices aanbieden aan individuen, bedrijven en organisaties; - verschillende webservices ter beschikking stellen via een informatie-uitwisselingsplatform. De oprichting van Jobsys wordt voorzien in het voorjaar 2004. Doorheen dit rapport wordt er op meerdere plaatsen naar relevante onderzoeken verwezen.
SLOTWOORD Tijdens de voorbereiding van dit rapport bevestigde zich zeer snel het aanvoelen dat loopbaanbegeleiding beschrijven vanuit een breed geformuleerde definitie onvermijdelijk naar een grote verscheidenheid aan initiatieven zou leiden. In de beschrijving van de globale context werd gewezen op kenmerken die, afhankelijk van de initiatiefnemer, al dan niet van toepassing zijn en verschil bepalen tussen de vele initiatieven i.v.m. loopbaanbegeleiding. Nu een aantal vragen beantwoord werden vanuit het gezichtspunt van onderwijs, middenstandsopleiding en werkgelegenheid, blijken twee aspecten in belangrijke mate een verschil te maken in de benadering van loopbaanbegeleiding: de leeftijdsgroep en de context. Al naargelang het gaat om (a) leerplichtige jongeren in een onderwijs- of opleidingscontext, (b) volwassenen in een situatie van toeleiding naar werk of opleiding of (c) volwassenen in een werksituatie, blijkt de invulling van loopbaanbegeleiding erg verschillend. Het deed even de indruk ontstaan dat het rapport om die reden best in drie delen opgedeeld werd. Deze zeer brede en daardoor gevarieerde benadering van loopbaanbegeleiding had echter wél het voordeel de mogelijkheden voor een betere afstemming (kansen en verbeterpunten) zichtbaar te maken. In de (levens-)loopbaan van een persoon wordt nu éénmaal niet in “vakjes of sectoren” gedacht en in het beste geval vloeit de ene fase over in de volgende. De huidige maatschappelijke context maakt dat dit doorgaans geen lineair maar een cyclisch proces is. De vastgestelde verschillen vloeiden trouwens ook voort uit het feit dat loopbaanbegeleiding in een voornamelijk professioneel-economisch perspectief (doorstromen naar arbeid of doorgroeien in het kader van loopbaanontwikkeling) anders ervaren wordt dan loopbaanbegeleiding in een perspectief van brede persoonlijkheidsontwikkeling (gericht op maatschappelijke emancipatie en niet altijd gekoppeld aan duidelijke perspectieven in de richting van arbeid of loopbaanontwikkeling). Het verschil in nuance tussen levenslang en levensbreed leren liet zich ook voelen in de benadering van
61
loopbaanbegeleiding. De kenmerken van de doelgroep, een ander aspect dat in belangrijke mate verschillen in benadering verklaart, staat hiermee op een directe manier in relatie. Met deze bedenking in het achterhoofd wordt bij wijze van afsluiting even gereflecteerd op wat tijdens het schrijven van dit rapport werd aangevoeld als belangrijke ontwikkelingen, op te volgen in de toekomst. - Een duidelijker referentie- en begrippenkader m.b.t. loopbaanbegeleiding. Indien een brede definitie dan het voordeel heeft loopbaanbegeleiding te benaderen op een procesmatige en geïntegreerde wijze, relevant vanuit het perspectief van het individu dat dit proces doorloopt, dan neemt de behoefte aan een referentie- en begrippenkader dat geformuleerd werd vanuit deze visie toe. De huidige referentiekaders en begrippen weerspiegelen de wijze waarop professionals nieuwe methodieken en instrumenten ontwikkelden als antwoord op maatschappelijke vraagstukken i.v.m. loopbaanontwikkeling en -begeleiding (leven, onderwijs, werk). Bovendien kreeg eenzelfde begrip/methodiek soms erg verschillende invullingen al naargelang de sector en context waarbinnen het werd toegepast. Trajectbegeleiding is daar een voorbeeld van. - Blijvende aandacht voor de meest kwetsbare groepen in de drie verschillende situaties. Een dergelijk referentiekader moet duidelijk maken op welke wijze de differentiatie naar doelgroepen vorm krijgt. Die differentiatie moet op zich de garantie inhouden dat loopbaanbegeleiding vanuit elke sector en elk onderwijsniveau rekening houdt met diversiteit en gelijke kansen. Bijvoorbeeld ook in het volwassenenonderwijs en naar aanleiding van loopbaanontwikkeling als werknemer. - De invulling van het kwaliteitsdenken. Op die basis zal de invulling van het begrip “kwaliteit” zich in het kader van loopbaanbegeleiding niet mogen beperken tot louter kwantitatieve gegevens. Kwaliteit zal, naast resultaten op het vlak van doorstroming, uitstroom en groei, ook bepaald worden door de toepassing van diversiteit en gelijke kansen en door de kwaliteit van de begeleiding. Al dan niet in een duidelijk professioneel-economisch perspectief. In de sector onderwijs merken we, net zoals in andere sectoren, een actieve zoektocht naar manieren om kwaliteit te benoemen en vervolgens te investeren in het evalueren, verbeteren en bewaken ervan. Deze dialoog, die uiteindelijk inhoud geeft aan het begrip “onderwijskwaliteit”, is niet zonder belang voor een geïntegreerde loopbaanbegeleiding. Een reactie in een tijdschrift van de VLOR 83 verwijst in dit verband naar de vrees voor een ontwikkeling die utilitaire criteria zoals economie en werkgelegenheid in relatie brengt met onderwijs en het wijst op het gevoel onvoldoende betrokken te zijn als verantwoordelijken en gesprekspartners uit onderwijs bij belangrijke nieuwe initiatieven die vanuit Europa gestimuleerd worden. Maar de onzekerheid wordt ook gevoed door de vaststelling van tendensen die erop wijzen dat op Europees niveau soms de neiging ontstaat om (omwille van meetbaar- en vergelijkbaarheid) vooral te werken met kwantitatieve indicatoren. Daardoor focust men éénzijdig op wat kan gevat worden in een cijfer en de invulling van kwaliteit wordt daardoor onvermijdelijk verengd en gekanaliseerd. Output meten is ook bij loopbaanbegeleiding een complex gegeven waarbij nettoresultaten (cijfers) een signaalwaarde hebben, maar waarbij evaluatie nodig blijft op niveau van de context, de instroom én het proces. Niet alleen om een verklaring te vinden voor wat uiteindelijk wél gemeten wordt maar ook als aanvulling omdat niet alles in een getal kan gevat worden. -
Voorkomen van parallelle circuits door blijvende inspanningen op het vlak van coördinatie en afstemming. Het is duidelijk dat het streven naar meer afstemming en coördinatie aan de orde is. Tegelijk zien we toch initiatieven ontstaan waarbij niet meteen duidelijk is op welke wijze er naar afstemming gestreefd wordt. In dat opzicht dienen er zich een aantal onderwerpen aan die de moeite waard zijn om verder op te volgen. 83
“Heeft de Europse Unie invloed op de Vlaamse scholen?, artikel in “IN BERAAD”, VLOR, jaargang 12, nr.2.
62
o o o
o
De relatie tussen (a) de begeleiding van de onderwijsloopbaan (en projecten zoals de “onafhankelijke informatiedienst”), (b) de leerwinkel en (c) de werkwinkel. De relatie tussen de VDAB als “regisseur-actor” en privé-initiatieven De verdere ontwikkeling en toepassing van structurele preventie onder de vorm van (a) flexibele leertrajecten, (b) de erkenning van verworven competenties en (c) informatieverstrekking op een manier die tegelijk de zelfredzaamheid bevordert. De mogelijkheden van ICT en portfolio als instrumenten om verdere stappen te zetten naar één dossier met gegevens over loopbaanbegeleiding. Gebundeld en verwerkt op een manier die het voor het individu makkelijker maakt om doorheen de verschillende stappen gegevens bij te houden en te actualiseren. Op dit ogenblik levert elke sector inspanningen om op organisatieniveau de versnippering van gegevens tegen te gaan (het keuzedossier in onderwijs, het multidisciplinaire dossier CLB, één centraal dossier per leerjongere en het cliëntvolgsysteem bij de VDAB).
- Verzorgen van de implementatie van vele nieuwe initiatieven. Het viel tijdens het schrijven van dit rapport op welke dynamiek er in dit verband waar te nemen valt. Dit gaat in elk van de betrokken sectoren: onderwijs, middenstandsopleiding en werkgelegenheid, gepaard met ingrijpende structurele veranderingen en veranderingen op het vlak van opdrachtbepaling en prioriteiten. Dit vraagt veel van de betrokken uitvoerders. Zowel op het vlak van te verwerven nieuwe kennis en vaardigheden, aanpassing aan veranderingen in de werkcontext en verwachtingen op het vlak van houding. Het vraagt dus ook veel van het management dat deze vernieuwing in goede banen moet leiden, organisatorisch én inhoudelijk. Het is de vraag of de huidige dynamiek toelaat dat iedereen in de praktijk van elke dag ook effectief mee is en er in slaagt de gewenste verandering vorm te geven. Besluit De situatie in Vlaanderen (België) toont aan dat er goede redenen zijn om loopbaanbegeleiding onder de loep te nemen. We moeten doorgaan met inspanningen die ernaar streven betere resultaten te boeken bij bepaalde doelgroepen. Cijfermateriaal toonde hier al zijn nut aan door de zwakke plekken bloot te leggen. Meer samenwerking, afstemming en transparantie blijft een belangrijke doelstelling. Er werden op dat vlak de voorbije jaren al belangrijke stappen gezet maar waakzaamheid blijft nodig opdat nieuwe initiatieven niet opnieuw in de “oude gewoontes” hervallen. Het zal misschien nog even duren vooraleer de gerealiseerde verbeteringen zich ook vertalen in het verkleinen van de kloof die door dualisering van de samenleving veroorzaakt wordt, maar er werd alvast een duidelijke trend gezet die aangeeft dat men hiervan werk wil maken. Dit is meteen een argument voor het behouden van een brede invulling van loopbaanbegeleiding. Breed betekent dan mét aandacht voor de kwaliteit van: - het voortraject en structurele preventie (gelijke kansen, welbevinden, basiszorg e.a.); - de begeleiding van het keuzeproces (informeren, begeleiden naar zelfevaluatie, kiezen en beslissen); - het uitwerken en uitvoeren van trajectbegeleiding (waar nodig en zeker ten aanzien van de meest kwetsbare groepen); - het stimuleren en ondersteunen van persoonlijke groei doorheen de loopbaan of hulp bij noodzakelijke aanpassingen als gevolg van een nieuwe werkcontext of opdracht. Breed wil dus ook zeggen: gericht op zowel leerplichtige jongeren in een onderwijs- of opleidingscontext, volwassenen op weg naar opleiding of werk en volwassenen in een werksituatie.
63
Naast het aansturen, stimuleren en bewaken van kwaliteit, ligt hier voor de overheid een taak om zoveel mogelijk te voorzien in een offensief beleid en structurele preventie. We hebben er alle belang bij om in dit verband overbodige en parallelle structuren te vermijden want het zal flink wat geld kosten, zeker indien hierin ook trajectbegeleiding en maatwerk vervat zitten.
Martine Vranken
64
LIJST MET AFKORTINGEN ASO ATB BBB BGDA BIS BSO CIPO-model CLB COBRA CV DBSO DVO GOK GON IBO ICT KISS KMO NT2 OBPWO OCMW OVB PLOT POP SAIDA SERV T&O TKO TSO VDAB VESOC VIA VIONA VIZO VLHORA VLIR VLOR VSO WIS
Algemeen Secundair Onderwijs Arbeidstrajectbegeleiding Beter Bestuurlijk Beleid Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling Begeleid Individueel Studeren of Afstandsonderwijs Beroepssecundair Onderwijs Context Input Proces Output-model Centrum voor Leerlingenbegeleiding Competentie- en Beroepsrepertorium voor de Arbeidsmarkt Curriculum Vitae Deeltijds Beroepssecundair Onderwijs Dienst voor Onderwijsontwikkeling Gelijke Onderwijskansen Geïntegreerd onderwijs Individuele Beroepsopleiding Informatie- en Communicatietechnologie Kandidaten Informatie- en Selectiesysteem Kleine- en Middelgrote Ondernemingen Nederlands als Tweede Taal Onderwijskundig Beleids- en Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek Openbaar Centrum Maatschappelijk Welzijn Onderwijsvoorrangsbeleid Plaatselijk Loket voor Tewerkstelling Persoonlijk Ontwikkel Plan Succesvol Anderstaligen Integreren via Duurzame Arbeid Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen Tewerkstelling en Opleiding Tweedekansonderwijs Technisch Secundair Onderwijs Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding Vlaams Economisch en Sociaal Overlegcomité Vlaams Innovatie-Adviescentrum Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering Vlaams Instituut voor Zelfstandig Ondernemen Vlaamse Hogescholenraad Vlaamse Interuniversitaire Raad Vlaamse Onderwijsraad Vennootschap met Sociaal Oogmerk Werkinformatiesysteem
65
OVERZICHT VAN MEEST GEBRUIKTE BRONNEN EN WEBPAGINA Brochures en rapporten Advies m.b.t. het voorontwerp van decreet houdende de oprichting en de werking van de lokale werkwinkels, januari 2003, advies LWW3 Analyse vacatures en knelpuntenberoepen - algemene trend 2002, VDAB, databeheer en –analyse, juli 2003. Beleidsnota 2000-2004, Onderwijs en Vorming, Marleen Vanderpoorten. Beleidsnota 2000-2004, Werkgelegenheid en Toerisme, Renaat Landuyt. Beleidsnota “regisseren en acteren”, Werkgelegenheid en Toerisme, Renaat Landuyt. De hervorming van het secundair onderwijs, brochure uitgegeven door de Vlaamse Gemeenschap, dep. Onderwijs, 1998. KBS-rapport: “ Een nieuw perspectief voor technische en technologische beroepen en opleidingen. Accent op talent: een geïntegreerde visie op leren en werken”, november 2002. (www.kbs-frb.be) KBS-rapport: “ Naar een recht op loopbaanbegeleiding”, juni 2002. (www.kbs-frb.be) Kerncijfers 2002, Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding (vertaling beschikbaar via www.vdab.be). Jaarverslag 2002, Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding. Loopbaanontwikkeling. Informatieboek van de Vlaamse overheid, november 2002. Managementsamenvatting loopbaanontwikkeling, Vlaamse overheid, november 2002 Onderwijs in Vlaanderen. Het Vlaamse onderwijslandschap in een notendop. Departement onderwijs, 2001. (vertaling beschikbaar via www.ond.vlaanderen.be – zie publicaties) Onderwijs in Vlaanderen. Een brede kijk op het Vlaamse onderwijslandschap. Departement onderwijs, 2001. (vertaling beschikbaar via www.ond.vlaanderen.be – zie publicaties) Onderwijsontwikkelingen, Vlaamse Gemeenschap, departement onderwijs, september 2001. (vertaling beschikbaar via www.ond.vlaanderen.be – zie publicaties) Toespraak van de ondervoorzitter van de Hoge Raad voor Werkgelegenheid en directeur van de Nationale Bank van België, Jan Smets, 19 september 2003. Vlaamse onderwijsindicatoren in internationaal perspectief, editie 2002. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement onderwijs. Wegwijs in onderwijs en opleiding, 2002-2003, Levenslang Leren: BIS, Centrum voor Volwassenenonderwijs, VDAB, VIZO en Syntra. Uitgave van de Vlaamse Gemeenschap Zittenblijven en schoolse vertraging in het Vlaams onderwijs. Een kwantitatieve analyse. Schooljaren 1996-1997 en 2000-2001). Uitgave departement onderwijs.
66
Webpagina I.
VDAB
www.vdab.be www.bgda.be www.ascento.be www.vdab.be/hraanbod/loopbaanbegeleiding.shtml www.vdab.be/projecten/loopbaanbegeleiding/default.shtml www.vdab.be/cobra www.werkwinkel.be www.eureschanel.org II.
VIZO
www.vizo.be III.
ONDERWIJS
3.1.
Algemeen
www.ond.vlaanderen.be www.ond.vlaanderen.be/dvo www.pov.be www.vsko.be www.rago.be www.vvsg.be www.ttnet-vlaanderen.net www.klasse.be www.vlor.be 3.2.
Leerplichtonderwijs
www.ond.vlaanderen.be/soho www.ond.vlaanderen.be/schooldirect/BL0203/KBS_AccentTalent.htm 3.3.
Volwassenenonderwijs
www.leergids.be www.diva.vlaanderen.be www.groteleerweek.be 3.4. CLB www.ond.vlaanderen.be/clb www.clb-net.be/caleidoscoop/trefwoorden/slb.html www.gemeenschapsonderwijs.be/poc/ 3.5. Hoger onderwijs en universiteiten www.ond.vlaanderen.be/bolognaproces www.vlir.be www.vlhora.be IV.
KONING BOUDEWIJNSTICHTING
www.kbs-frb.be V.
ANDERE
www.kleurrijkvlaanderen.be www.wvc.vlaanderen.be/minderheden/inburgeringsbeleid
67
www.vlafo.be www.steunpuntwav.be/Publicaties/OverWerk/2002_ow4/ow4_2002.htm www.bipje.be www.ond.vlaanderen.be/schooldirect/Afdrukvb/PR_loonstudie.htm www.ond.vlaanderen.be/berichten/2003pers/arbeidsmarktrapport3feb.htm www.serv.be
68
Annex 1
Vlaams Fonds Sociale Integratie Personen met een Handicap
bronnen: - www.vlavo.be - Onderzoek:“De organisatie en implementatie van trajectbegeleiding voor personen met een handicap” - Onderzoek: Een kader voor de organisatie van vraaggestuurde ondersteuning voor mensen met een handicap en hun omgeving” Beide onderzoeken werden uitgevoerd door Prof. Dr. Bea Maes e.a. in opdracht van het VFSIPH. VFSIPH84 Het VFSIPH is actief onder de verantwoordelijkheid van de Vlaams minister van Welzijn en Gezondheid. Het VFSIPH biedt: - financiële hulp bij diverse opleidingsvormen - individuele ondersteuning aan werknemers met een handicap op de werkvloer - tegemoetkomingen aan werkgevers die personen met een handicap tewerkstellen - toegang tot tewerkstelling in een beschutte werkplaats - de mogelijkheid tot begeleid werken voor wie arbeidsmatig actief wenst te zijn maar toch net niet meekan in een beschutte werkplaats Als persoon met een handicap kan men zich voor werk of een beroepsopleiding wenden tot de VDAB of de lokale werkwinkel in de buurt. Zij verzorgen een screening en leggen indien nodig contact met een ATB-dienst. De ATB-dienst is gespecialiseerd in het uitwerken van trajecten, afgestemd op de behoeften van personen met een handicap. Een tussenkomst vragen houdt meestal het indienen van een aanvraag en multidisciplinair verslag bij het Vlaams Fonds in. Deze aanvraag kan op meerdere plaatsen in Vlaanderen gebeuren want het VFSIPH voorzag in de erkenning van multidisciplinaire teams, actief in gans Vlaanderen. Deze teams zijn samengesteld uit personen met het vereiste diploma, en ze nemen deze taak op vanuit bestaande organisaties (bijvoorbeeld CLB, mutualiteiten). Het Vlaams Fonds betaalt de organisatie waarvoor deze personeelsleden werken met een vast bedrag per multidisciplinair verslag. Ook hulpmiddelen die jonge gehandicapten ondersteunen tijdens hun schoolloopbaan, worden via het VFSIPH aangevraagd. Het aanvragen van hulpmiddelen is soms een onderdeel in het proces van loopbaanbegeleiding. De toekenning van middelen of ondersteuning gebeurt centraal of door Provinciale Erkenningscommissies (PEC). Het VFSIPH gaf recent opdracht voor (a) een onderzoek over de organisatie en implementatie van trajectbegeleiding voor personen met een handicap in Vlaanderen en (b) voor de organisatie van vraaggestuurde ondersteuning voor mensen met een handicap en hun omgeving. Dit laatste rapport werkt een kader voor vraaggestuurde organisatie en financiering van de bijstand aan personen met een handicap uit. De structurele uitbouw van (voor)trajectfuncties die erin uitgeschreven staat bevat elementen van visie op loopbaanbegeleiding. Dit staat in direct verband met de uitvoering van de persoonlijke planning en daar komt persoonlijke ondersteuning en trajectbegeleiding bij kijken. De rode draad in het hele verhaal blijft het bewaken van een vraaggerichte werking en het zelfbeschikkingsrecht van de persoon met een handicap. Ook het belang van een doorzichtige organisatie en overzichtelijk aanbod komen ter sprake. Niet onbelangrijk als randvoorwaarde opdat loopbaanbegeleiding vorm zou krijgen met een duidelijk zicht op alle mogelijkheden binnen het bestaande aanbod (kwaliteit van de informatie) en opdat blinde vlekken zichtbaar zouden worden (signaalfunctie). Het levert in het rapport een verwijzing op naar de modulering van jeugdhulpverlening en de invulling van trajectbegeleiding. Beide begrippen kregen vorm en inhoud binnen het VFSIPH maar worden eveneens gehanteerd in het kader van het grote project Integrale
84
Voor meer informatie zie www.vlafo.be
69
Jeugdhulpverlening85. De invulling stemt in grote mate overeen maar zeker wat trajectbegeleiding betreft hanteert men nog een verschillende invulling. Eén van de aanbevelingen in het rapport over trajectbegeleiding gaat precies over het bereiken van een intersectorale afstemming over wat onder trajectbegeleiding mag verstaan worden omdat het begrip op meerdere plaatsen gehanteerd wordt maar toch belangrijke verschillen vertoont wat invulling en operationalisering betreft. Uiteraard staat een visie op inclusie niet los van loopbaanbegeleiding. Persoonlijke keuzes in de levensloopbaan van een persoon met een handicap gaan over de deelname aan alle domeinen van het maatschappelijk leven. Die persoonlijke keuze concreet vorm geven vraagt een visie op en bereidheid tot inclusie van de maatschappij.86 Arbeidstrajectbegeleiding Arbeidstrajectbegeleiding is een methodiek die gebruikt wordt om te bepalen welke maatregelen het meest passend zijn voor de persoon met een handicap én om een optimale begeleiding te verzekeren. Kenmerkend aan deze methodiek is het uitwerken en gebruiken van een planmatig en fasegewijs traject dat erop gericht is de werkzoekende te begeleiden naar de arbeidsmarkt. Tewerkstelling in het normaal economisch circuit of in een beschermd milieu behoren beiden tot de mogelijkheden. Een dergelijk traject kenmerkt zich verder door maatwerk omdat het rekening houdt met de individuele mogelijkheden en beperkingen. Personen met een handicap worden zoveel mogelijk gestimuleerd om gebruik te maken van de mogelijkheden in het gewone opleidings- en arbeidscircuit. VDAB en BGDA87 zijn daar de belangrijkste partners. Het VFSIPH erkent in Vlaanderen 5 ATB-diensten. Deze erkenning geldt voor een periode van drie jaar en is hernieuwbaar. De ATB-dienst is een samenwerkingsverband met een VZW-structuur tussen partners die oriëntering, opleiding, vorming, werkervaring, bemiddeling of begeleiding bij tewerkstelling van risicogroepen tot doel hebben. In de werking en het bestuur van deze vereniging moet de betrokkenheid van minstens twee voorzieningen die door het VFSIPH erkend zijn, en een verschillende opdracht hebben op het vlak van professionele integratie, aangetoond worden. Aan de erkenning wordt een subsidiëring gekoppeld. Deze subsidiëringsenveloppe mag aangewend worden voor werkingskosten (max 25%) en voor personeelskosten (minimum 75%). Het personeelskader van een ATB-dienst bestaat uit: - een voltijdse ATB-coördinator met een diploma van minstens hoger onderwijs buiten de universiteit of van universitair onderwijs - een bijkomend begeleidend personeel voor de trajectbegeleidingen - één of méér jobfinders die de werkgevers moeten sensibiliseren De 5 ATB-diensten garanderen een spreiding over elk van de 5 provincies. Een ATB-dienst heeft als opdracht het aanbieden van arbeidstrajectbegeleiding aan personen met een handicap, ingeschreven bij het VFSIPH. Deze dienstverlening is gratis maar men heeft een “toegangsticket” nodig om er aanspraak op te maken.88 Ook personen die niet behoren tot de door de Vlaamse of Brusselse regering bepaalde risicogroepen kunnen door de ATB-diensten worden begeleid. In dat geval wordt de kostprijs van deze begeleiding aangerekend aan de rechtspersoon of de instantie die er beroep op doet. Dit soort begeleiding mag echter niet meer dan 45% van het totale aantal begeleidingen uitmaken.
85
Een initiatief van de Vlaams minister van Welzijn en Gezondheid, in samenwerking met de collega Vlaams minister van Onderwijs en Vorming voor wat betreft de betrokkenheid en medewerking van de sector onderwijs. Het project streeft naar een betere afstemming en samenwerking tussen zes sectoren, allen op één of andere manier actief op het vlak van jeugdhulpverlening. 86 Inclusief beleid voor personen met een handicap. Voorbeelden uit de beleidspraktijk. Rudy Kennes (red.) 87 Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling 88 Een aanvraag met een motivatie in een Multidisciplinair verslag zijn vereist en vormen de basis waarop het VFSIPH deze dienstverlening aan een persoon met een handicap toekent of weigert.
70
Naast deze individuele begeleiding kreeg de ATB-dienst ook de opdracht te sensibiliseren, te begeleiden en te informeren over de tewerkstelling van personen met een handicap. In de periode 2001 realiseerden de 5 ATB-diensten 2 789 trajecten voor VFSIPH-klanten en 684 trajecten voor niet VFSIPH-klanten. Deze trajecten leverden 439 tewerkstellingen op met een minimumduur van drie maanden. Trajectbegeleiding Het onderzoek over de organisatie en implementatie van trajectbegeleiding voor personen met een handicap in Vlaanderen kreeg de opdracht na te gaan (a) welke betekenis trajectbegeleiding kan hebben voor personen met een handicap en (b) op welke wijze dit kan georganiseerd worden in de context van modulaire en vraaggestuurde organisatie van de zorg in Vlaanderen. Het onderzoek bestaat uit drie luiken: - een evaluatiestudie over trajectbegeleiding - een vergelijkend onderzoek naar de organisatie van trajectbegeleiding in het buitenland - noodzakelijke voorwaarden en kritische succesfactoren voor de implementatie van trajectbegeleiding in Vlaanderen. Dit laatste deel sluit af met beleidsaanbevelingen. Voor de evaluatie en vergelijking van trajectbegeleiding hanteerde men de volgende definitie: “Trajectbegeleiding is een vorm van procesbegeleiding waarbij een persoon met een handicap en direct betrokkenen actief bijgestaan worden in het verhelderen van hun ondersteuningsbehoeften en in het samenstellen en coördineren en opvolgen van het ondersteuningspakket dat aansluit bij deze noden en bijdraagt aan de kwaliteit van het leven.” Naast deze definitie geeft men ook de opeenvolgende fasen van een proces trajectbegeleiding aan: vraagverduidelijking, planning, linking, opvolging en evaluatie. Als te hanteren werkingsprincipes worden: vraaggestuurd werken, empowerment, sociale netwerkvorming, inclusief werken en volwaardig partnerschap vermeld. Het onderzoek stelt dat de huidige situatie er op wijst dat alle vooropgestelde fasen en principes terug te vinden zijn in de praktijk van trajectbegeleiding. Bestaande knelpunten hebben blijkbaar te maken met: beperkingen en onzekerheden bij de cliënten, gebrek aan medewerking van hulpverleningsinstanties en onvoldoende kennis en ervaring bij de trajectbegeleiders. De evaluatie van effecten bevestigde dat de individuele doelstellingen die men vooropstelde grotendeels verwezenlijkt werden of dat men belangrijke tussenstappen bereikte. Het onderzoek sluit af met een aantal aanbevelingen. Een kader voor de organisatie van vraaggestuurde ondersteuning voor mensen met een handicap en hun omgeving Uit het vorige onderzoek bleek dat er een relatie is tussen trajectbegeleiding en vraaggerichte werking. Het werd in dat geval als werkingsprincipe naar voor geschoven. Maar ook wanneer vanuit de andere richting vertrokken wordt namelijk vraaggericht werken, blijkt een duidelijke relatie met trajectbegeleiding. Om de omslag van aanbodgestuurde naar vraaggestuurde (vraaggerichte) werking mogelijk te maken, moet het voortraject van indicatiestelling en toewijzing verlopen op een manier die het individu en zijn directe omgeving meer op de voorgrond laat treden mét een duidelijke positie en recht op inspraak en zelfbeschikking. Het onderzoek geeft de grote krijtlijnen van een kader voor de organisatie van vraaggestuurde ondersteuning voor mensen met een handicap aan. Een eerste krachtlijn daarin verwijst naar de structurele uitbouw van een aantal (voor)trajectfuncties. Die zijn erop gericht de persoon met een handicap en directe betrokkenen te helpen om keuzes te maken in het eigen leven en de onderlinge verbondenheid met anderen door te participeren aan de samenleving. In dat verband verwijst het onderzoek onder meer naar:
71
-
-
Persoonsgerichte planning die toelaat dat personen met een handicap de regie over hun eigen levensproject behouden. Dat betekent zelf bepalen (a) welke ondersteuning men wil, (b) waar men die zoekt en (c) hoe men het leven vorm wil geven (wonen, werken, opleiding, vrije tijd, ..) Het laten nadenken over de eigen levenssituatie en keuzes maken voor de toekomst. Samen met anderen veranderingen nastreven die de kwaliteit van het bestaan ten goede komen
Het rapport wijst op een aantal uitgangsprincipes van het voortraject, inhoudelijke procesvoorwaarden en organisatorische voorwaarden zoals: - De onafhankelijkheid van de (voor)trajectfuncties ten opzichte van de begeleidingsfuncties - Rechtstreekse toegankelijkheid - Laagdrempeligheid - Coördinatie en continuïteit - Deskundigheid die niet voorbehouden is aan één beroepsgroep - Kwaliteitsbewaking Ondersteuning van het onderwijs- of leertraject Kinderen en adolescenten met een handicap kunnen voor hun pedagogische noden een beroep doen op buitengewoon en geïntegreerd onderwijs indien men in het gewoon onderwijs niet meer kan opgevangen worden89. Het VFSIPH biedt onder bepaalde voorwaarden ondersteuning: (a) verplaatsing van en naar school, (b) persoonlijk assistentie in het onderwijs. Het VFSIPH sensibiliseert daarnaast instellingen (ook onderwijsinstellingen) i.v.m. haar inclusief beleid.
89
Georganiseerd door de sector onderwijs. Zie ook gelijke onderwijskansen.
72
Annex 2
Inburgeringbeleid
Bron: www.wvc.vlaanderen.be/minderheden/inburgeringsbeleid Een inburgeringprogramma In Vlaanderen zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van het inburgeringbeleid. Voor Brussel is dit de Vlaamse Gemeenschapscommissie. De overheid stimuleert intergemeentelijke samenwerkingsakkoorden buiten de drie grote steden Antwerpen, Brussel en Gent. Het inburgeringbeleid laat nieuwkomers90 een programma doorlopen dat erop gericht is zelfredzaam te worden. De betrokkenen leggen hierin zelf accenten, afhankelijk van hun toekomstverwachtingen en mogelijkheden. Het programma bestaat uit twee delen (een primair en een secundair traject) met een overdrachtsfase om de overgang tussen beide delen vlot te laten verlopen. Trajectbegeleiding is de rode draad doorheen het hele programma. De onthaalbureaus staan in voor het primaire traject en voor het behouden van een globaal overzicht doorheen het inburgeringprogramma. Voor de uitvoering van het secundaire traject sloot de overheid een samenwerkingsovereenkomst af met de partners uit de reguliere sector. De VDAB draagt de eindverantwoordelijkheid in het secundaire traject voor nieuwkomers met een professioneel perspectief. Hiervoor worden “inburgeringconsulenten” ingezet. Het is hun taak de nieuwkomers te helpen bij hun loopbaanoriëntatie naar de arbeidsmarkt. De keuze voor een professioneel perspectief laat echter al tijdens het primaire traject toe hieraan te werken. Dat gebeurt in nauw overleg met de VDAB. Nieuwkomers met een professioneel perspectief hebben recht op een pakket van 20u loopbaanoriëntatie. Aangezien dit pakket aangeboden wordt in het primaire traject blijft het onthaalbureau eindverantwoordelijke. De overheid maakte ook werk van afspraken met de reguliere sector voor nieuwkomers met een educatief of sociaal perspectief. Oktober 2003 besliste de Vlaamse Regering om de 26 onthaalbureaus die nieuwkomers opvangen en begeleiden, te fusioneren tot 8 onthaalbureaus. Eén voor elke provincie, één voor het Brussels hoofdstedelijk gewest en één voor de steden Antwerpen en Gent. Enkele cijfergegevens: - In de periode 1 september 2000 en 31 oktober 2002 namen de 26 onthaalbureaus van 10.470 doelgroepnieuwkomers een intakegesprek af. - 4.467 van hen (43%) stapten in een primair inburgeringtraject gefinancierd met Vlaamse middelen. 1.014 doelgroepnieuwkomers (10%) stapten in een volledig inburgeringtraject en 490 (5%) in een onvolledig traject (enkel Nederlands of enkel maatschappelijke oriëntatie) gefinancierd met lokale middelen. De rest van de personen waarvan een intake werd afgenomen kwam op een wachtlijst terecht of nam geen verder contact. Primair traject (educatieve component) In het primaire traject krijgen nieuwkomers basiscursus Nederlands, een programma maatschappelijke oriëntatie en loopbaanoriëntatie. De meeste nieuwkomers zijn na dit traject nog niet in staat om volledig zelfstandig hun weg te vinden, maar kunnen wel doorstromen naar de reguliere voorzieningen. Het programma voorziet in:
90
Het gaat dan voornamelijk over volwassenen en eventueel de kinderen voor wat betreft levensdomeinen, andere dan onderwijs. Onderwijs voorziet zelf reeds enkele jaren in een apart programma voor anderstalige nieuwkomers. Scholen en CLB behoren tot het netwerk van de onthaalbureaus.
73
-
Een opleiding Nederlands. Klassikaal. De onthaalbureaus geven deze cursus niet zelf maar verwijzen de nieuwkomers door naar reguliere aanbodverstrekkers Nederlands tweede taal of ze kopen er de cursussen in. Hierover worden afspraken gemaakt met lokale centra voor basiseducatie of volwassenenonderwijs. Er wordt voorzien in differentiatie al naargelang de voorkennis. Hooggeschoolden volgen een universitaire taalopleiding waarvan de onthaalbureaus de eerste cyclus betalen. Ontwikkeling van cursusmateriaal. De overheid subsidieert de ontwikkeling van cursusmateriaal. “Bonte was” is hiervan een voorbeeld. Het pakket bevat een taakgerichte multimediale basiscursus Nederlands voor volwassen anderstaligen én een aantal contacturen in groep. Een aanbod van zelfstudiepakketten komt tot stand in samenwerking met Begeleid Individueel Studeren (sector onderwijs) en is bedoeld voor opgeleide anderstaligen die zich tijdens de dag niet kunnen vrijmaken. De begeleiding voorziet in cursusmateriaal en begeleiding door een mentor. Studeren op eigen tempo is mogelijk.
-
Maatschappelijke oriëntatie. De cursus geeft de nieuwkomer inzicht in de structuur, de normen en waarden van de Vlaamse samenleving en brengt een aantal competenties bij. De werking van een aantal diensten wordt uitgelegd en ook praktische onderwerpen zoals openbaar vervoer, boodschappen doen, post, banken e.d. komen aan bod. Meestal organiseren de onthaalbureaus zelf de cursus maatschappelijke oriëntatie. Er werd een overzicht gemaakt van bestaande cursussen maatschappelijke oriëntatie.
-
Loopbaanoriëntatie Loopbaanoriëntatie moet de nieuwkomer wegwijs maken bij de uitbouw van zijn levensloopbaan. Dit proces moet uitmonden in het opstellen van een actieplan. De verschillende domeinen van het leven komen daarbij aan bod en ze kunnen op ieder moment van het leven een verschillend gewicht hebben. Voor de uitvoering van loopbaanoriëntatie steunt men op een visietekst. Volgende elementen uit de visietekst geven inzicht in de wijze waarop loopbaanoriëntatie georganiseerd wordt: o De uiteindelijke doelstelling van het aanbod loopbaanoriëntatie binnen het primaire traject bestaat erin dat de nieuwkomer een gefundeerde en gemotiveerde keuze kan maken voor het vervolgtraject en op basis daarvan een trajectplan opstelt. o Om dat mogelijk te maken wordt voorzien in een minimaal pakket met informatie. Dit wordt ter beschikking gesteld van alle nieuwkomers. Het pakket bevat informatie over de arbeidsmarkt, over de mogelijkheden op het vlak van levenslang leren en vrijwilligerswerk. In functie van individuele behoeften kan deze basisinformatie aangevuld worden. o De eerste oriëntatie in het primaire traject resulteert in een gemotiveerde keuze voor de richting van het secundaire traject. o Loopbaanoriëntatie staat in relatie met andere onderdelen van het inburgeringprogramma en verloopt daarom geïntegreerd. o De trajectbegeleider is gedurende het primaire traject de hoofdverantwoordelijke voor de loopbaanoriëntatie. o Loopbaanoriëntatie wordt verder gezet in het secundaire traject. De keuzes worden verfijnd. o Voor de uitbouw van loopbaanoriëntatie is het van belang dat beroep gedaan wordt op meerdere partners. Andere partners worden betrokken wanneer er sprake is van specifieke trajecten waarvoor een expertise vereist is die niet beschikbaar is in het onthaalbureau. De samenwerking krijgt vorm via: gemeenschappelijke gesprekken, groepsbijeenkomsten of doorverwijzing.
Een eerste concrete toepassing van het aanbod loopbaanoriëntatie kreeg vorm binnen het SAIDAproject. (Succesvol Anderstaligen Integreren via Duurzame Arbeid). Het project heeft als doelstelling de optimalisering van het traject naar werk dat nieuwkomers doorlopen. Er wordt gebruik gemaakt van de portfoliomethodiek. Aan de hand hiervan worden de
74
competenties en ervaringen van de nieuwkomer tastbaar gemaakt. Het levert een gestructureerde opbouw van het individuele dossier, bruikbaar als communicatiemiddel. Doorheen de begeleiding worden materialen ter beschikking gesteld en maakt men oefeningen. Overdracht Op het einde van het primaire traject begeleidt het onthaalbureau de nieuwkomer naar het secundaire traject. Er wordt contact gelegd en het dossier wordt overgedragen. Secundair traject Afhankelijk van hun interesses en capaciteiten, stromen de nieuwkomers na het primaire traject door naar een professioneel, educatief of sociaal vervolgtraject. Dit vervolgtraject is de verantwoordelijkheid van de reguliere voorzieningen. (Onderwijs of VDAB e.a). VDAB nam hiervoor inburgeringconsulenten in dienst die het vervolg van de loopbaanoriëntatie richting arbeid op zich nemen. Trajectbegeleiding (doorheen het programma) Onder trajectbegeleiding verstaat men in het kader van het inburgeringbeleid een methodiek waarmee nieuwkomers individueel begeleid worden wat hen uiteindelijk op de drempel van het reguliere aanbod brengt. Trajectbegeleiders zoeken contact met hun doelgroep door in een brief het aanbod van het onthaalbureau toe te lichten of door informatiedagen te organiseren. Dat gebeurt in samenwerking met de gemeente. Daarop volgen: - een intakegesprek waarin gepeild wordt naar achtergrond, capaciteiten, opleidingsniveau, werkervaring en toekomstverwachtingen. - In overleg wordt een trajectplan opgesteld (ondersteuning van de levensloopbaan). - De trajectbegeleider blijft aanspreekpunt en zoekt eventueel oplossingen voor problemen.
75
Annex 3
Loopbaanontwikkeling voor het Vlaamse ambtenarenkorps.
Bron: Informatieboek Loopbaanontwikkeling, Vlaamse overheid, november 2002. 1. Beleidsprincipes betreffende loopbaanontwikkeling Uit het informatieboek kunnen een aantal beleidsprincipes m.b.t. loopbaanontwikkeling afgeleid worden. Naast levenslange werkzekerheid zal de overheid de komende jaren in het loopbaanbeleid de klemtoon leggen op levenslange inzetbaarheid. Onder levenslange inzetbaarheid verstaat men “het gemak waarmee mensen zich een andere professionele rol of een ander takenpakket eigen maken”. Inzetbaarheid verwijst naar beweeglijkheid van individuen en organisatie (tegenovergestelde van stagnatie). Daarbij primeert een personeelsbeleid gericht op loopbaanontwikkeling i.p.v. op carrièreontwikkeling.91 Ontwikkeling is de sleutel tot brede inzetbaarheid; beschikken over de vereiste competenties is een noodzaak. Levenslang Leren (formele opleiding zowel als werkplekleren) zijn onvermijdelijk aan de orde en dus moet een organisatie investeren in ontwikkelingsgerichte HR-systemen en in een structuur zonder al te veel drempels. De Vlaamse overheid wil een geïntegreerd personeelsbeleid voeren. Een dergelijk beleid steunt op: (a) het inzetten van de juiste mens op de juiste plaats, (b) flexibele organisatievormen, (c) permanente ontplooiing en (d) evenwicht tussen organisatie en mensen. Er zal dan ook een nieuwe structuur komen en dat zal voor nogal wat mensen een verandering met zich meebrengen. De eerste prioriteit van loopbaanontwikkeling wordt daarom (her)oriënteren. Rond loopbaanbegeleiding moet een positieve beeldvorming ontstaan. Dat veronderstelt ondersteuning want loopbaanontwikkeling vraagt veel energie, vooral wanneer het voor de betrokken persoon onduidelijk is in welke zin een volgende stap kan gezet worden. Positieve beeldvorming vraagt bovendien dat er geïnvesteerd wordt in preventieve acties als het kan en in intensieve begeleiding als het moet. Preventie bestaat erin mensen de kans te geven zelf de loopbaan te sturen in plaats van in te grijpen in geval van problemen, bijvoorbeeld n.a.v. een reorganisatie. Een periodieke loopbaancheck, ontwikkeling van laaggeschoolden en beleidsmaatregelen die interne mobiliteit bevorderen zijn aandachtspunten in het kader van een preventief beleid. De Vlaamse overheid bestaat uit organisaties met verschillende statuten en rechtspersoonlijkheden. Elke organisatie moet voor zichzelf bepalen hoe ze haar beleid rond loopbaanontwikkeling vorm geeft. Met deze principes als uitgangspunt wil de overheid een administratie die flexibel is en die de competentie bezit om zichzelf zo te organiseren dat vlug kan ingespeeld worden op nieuwe evoluties; vertrekkende vanuit de stelling dat een administratie er is voor de burgers en niet omgekeerd. Dit is ongetwijfeld een terecht uitgangspunt. Op dit ogenblik heerst er echter grote onzekerheid over de uitkomst van het project Beter Bestuurlijk Beleid92 en dat zorgt, in combinatie met het streven naar een personeelsbeleid dat inspeelt op “attitude- en competentieontwikkeling in een sfeer van continue verandering en inzetbaarheid”, voor de nodige onzekerheid bij alle ambtenaren. Bovendien stellen sommigen zich vragen over de wijze waarop én de mate waarin deze hervorming rekening zal houden
91
“Carrière” verwijst naar een verticale mobiliteit (hoger op de hiërarchische ladder). Loopbaan staat voor de diverse functies die iemand vervult en ze zijn niet noodzakelijk een hogere trap op de hiërarchische ladder (horizontale en verticale mobiliteit zijn mogelijk). Verbreding en verdieping binnen een bepaalde functiefamilie wordt evengoed als een volwaardige stap in een loopbaan gewaardeerd.
92
Een belangrijke structurele ingreep in de administratie van de Vlaamse overheid.
76
met gelijke kansen en dus onder meer met maatregelen die de combinatie werk-gezin-vrije tijd haalbaar(der) maken. 2. Diensten rond loopbaanontwikkeling Het programma loopbaanontwikkeling van de Vlaamse overheid wordt opgebouwd rond drie verschillende vormen van dienstverlening: (a) het uitwerken van loopbaantrajecten, (b) het opzetten van loopbaanprojecten, (c) de ondersteuning van het uitwerken van een loopbaanbeleid.
Doelgroep Wat
Bijsturing door
Loopbaantrajecten Individuele personeelsleden Vraaggestuurde dienstverlening
Voorbeelden van wat het wel is. -
Personeelslid Leidinggevende HR-professional Begeleiding bij functieverlies Oriëntering van ambitieuze personeelsleden
Voorbeelden van wat Selecteren van het niet is. kandidaten voor een vacature. Reden: ontwikkeling is iets anders dan selectie.
Loopbaanprojecten Loopbaanbeleid Groepen of deelgroepen Organisatie als geheel Aanbodgestuurde dienstverlening Administratie personeelsontwikkeling
Voorbereiding en evaluatie van loopbaanbeleid Politiek en topmanagement
-
-
Talentmanagementprogramma - Initiatief voor laaggeschoolden - Website voor selfservice rond loopbaan Beoordelen van personeelsplannen. Reden: planning is een taak voor het management.
-
Voorbereiden intern mobiliteitsbeleid Onderzoek naar inzetbaarheid
Tevredenheidsonderzoek personeel. Reden: het gaat over HR-beleid in de breedte en loopbaanbeleid is daar een onderdeel van.
3. Visie op loopbaanontwikkeling “Loopbaanontwikkeling is een vormingsproces waarbij mensen zelf het stuur van hun loopbaanverloop in handen nemen.” De nadruk ligt op de combinatie van zelfrealisatie én het leveren van een meerwaarde voor de organisatie. Zowel bij spontane als bij begeleide processen van loopbaanontwikkeling kent het bewust ingrijpen en beïnvloeden van het loopbaanverloop vier hoofdmodules: (a) loopbaanaanvraag, (b) oriëntering, (c) overgang en (d) evaluatie. Loopbaanaanvraag verwijst naar de concretisering van de noodzaak of de wens om actief in te grijpen op de loopbaan. Oriëntering verwijst naar de verduidelijking van de keuzecriteria voor een volgende loopbaanstap. Overgang betekent dat men één of meerdere functies op het oog heeft waarvoor men voldoende gekwalificeerd is. Evaluatie is het moment waarop men terugblikt of vooruitblikt op het loopbaanverloop zodat bijsturing mogelijk is waar nodig. De verantwoordelijkheid voor loopbaanontwikkeling berust bij de personeelsleden, bij het management en bij de HR-professional93. 93
Onder HR-professional verstaat men alle stafleden die op een inhoudelijke manier bezig zijn met personeelsaangelegenheden. Ze hebben zich gespecialiseerd in vorming, selectie, HR-beleid en/of
77
De zelfsturing door het personeel krijgt vorm door het persoonlijke loopbaanperspectief als uitgangspunt te nemen voor de ontwikkeling van het loopbaantraject. Het personeelslid bepaalt zelf of er begeleiding nodig is en zo ja, in welke mate; men behoudt een beslissende stem bij het invullen van het traject. Het personeelslid zoekt zelf naar de meest geschikte functie. Het management heeft de opdracht het belang van de organisatie te bewaken maar de juiste persoon op de juiste plaats zetten, maakt hier evengoed deel van uit. De HR-professional staat in voor de gepaste ondersteuning op het vlak van loopbaanontwikkeling. Die ondersteuning gaat zowel naar het personeelslid als naar de leidinggevende, afhankelijk van de behoeften. Dit betekent concreet dat van hen verwacht wordt dat ze (a) behoeften detecteren, (b) loopbaanprogramma’s ontwerpen en hiervoor de nodige middelen mobiliseren, (c) loopbaantrajecten sturen en bijsturen, (d) de communicatie rond loopbaan organiseren en (e) de praktische organisatie coördineren. Er bestaat een duidelijke taakverdeling tussen de HR-professionals van de entiteiten en de loopbaanadviseurs van het Loopbaan Ontwikkel Centrum (LOC). Die taakverdeling werd opgemaakt voor wat betreft het wekterrein, de interne klanten, de uitvoering van loopbaantrajecten, de opvolging en rapportering, het ontwerp, de methodiek en de instrumenten, het beleid en de procedures en de deskundigheid. De leidinggevenden zijn sleutelfiguren en hebben daardoor een grote invloed op een duurzame functieverandering. Ze worden om die reden bij het traject van loopbaanbegeleiding betrokken maar dat betekent niet noodzakelijk dat ze zelf instaan voor de begeleiding. Begeleiding kan uitbesteed worden aan interne of externe HR-professionals. Maar zelfs indien de begeleiding wordt uitbesteed, dan nog blijft de leidinggevende verantwoordelijk voor het nemen van een eindbeslissing over planning, opvolging, beoordeling, beloning en investering in ontwikkeling. Dat laatste verwijst naar de kosten van het loopbaantraject. De doorverwijzing bij loopbaanbegeleiding verloopt met toepassing van het principe van subsidiariteit. De begeleiding is niet zwaarder (ingrijpender) dan nodig. Als personeelslid is men op de eerste plaats zelf verantwoordelijk; men kan gebruik maken van gemakkelijk toegankelijke instrumenten en van advies. Verdere professionele ondersteuning wordt in de directe omgeving gezocht (HR-professionals van de betrokken entiteit) en men zet slechts de stap naar specialisatie voor zover meer gespecialiseerde kennis of instrumenten nodig zijn (loopbaanadviseurs). Het opstarten van een traject loopbaanontwikkeling gebeurt pas nadat er tussen het personeelslid, de leidinggevende en de HR-professional een consensus bereikt werd. Vorm en inhoud van het traject worden afgesproken en neergeschreven onder de vorm van een trajectplan. Ondertekening van dit trajectplan door elk van de betrokken partijen moet borg staan voor het engagement van elke partner. Loopbaantrajecten worden alleen verplicht opgelegd indien personeelsleden94 hun functie verliezen omwille van functionele, organisatorische of medische redenen. 4. Methodiek Er werd gekozen voor een modulaire opbouw van de loopbaantrajecten.
loopbaanadvies. Naast de specialisatie op het vlak van HRM wordt van hen verwacht dat ze competent zijn op het vlak van begeleiding en coaching en vaardig op het vlak van samenwerking. 94 Voor zover Sectoraal Akkoord 2000-2001 van toepassing is op de betrokken personeelsleden.
78
Hoofdmodule
Loopbaanaanvraag Loopbaanoriëntering Loopbaanovergang Evaluatie
Modules
INTAKE - Verkennen van de vraag - Kiezen van benaderingswijze en instrumenten - Afspraken vastleggen met de verschillende betrokkenen in een trajectplan95
- Zelfreflectie Resultaat: in enkele zinnen kunnen zeggen wat doorslaggevend is bij de keuze van de functie. - Marktverkenning Nagestreefd resultaat: inventaris van drie tot vijf mogelijke functies waarover men concrete informatie heeft - Toetsing Nagaan of het beeld dat men van zichzelf heeft (sterktes en zwaktescompetenties) overeenkomt met het beeld dat anderen hebben. - Zelfprofilering Voorbereiden van de eigen public relations (communicatieplan). Zelfprofilering leidt bij voorkeur tot een plan dat meteen aanleiding geeft tot actie.
De volgende modules zijn relevant van zodra men bepaalde functies op het oog heeft. Vier modules bevorderen een vlotte overgang: - Trajectopvolging Combinatie van bemiddelen, begeleiden en voortgangscontrole. - Ontwikkeling Kansen om in andere functies te werken verhogen door zwaktes bij te werken. - Ervaringsstages Tijdelijke stages die voeling geven met een nieuw takenpakket. - Solliciteren Formeel kandidaat stellen voor een functie.
Evaluatie gebeurt op niveau van de individuele medewerker én op niveau van de organisatie. Men kijkt terug én vooruit. Rendement voor het individu: op een plaats zitten die aansluit bij de competenties en perspectieven of ten minste op weg naar deze plaats. Rendement voor de organisatie: loopbaantraject en loopbaanproject zorgen samen voor de ontwikkeling van de organisatie als geheel.
Voor individuele trajecten wordt er doorgaans om de zes weken gerapporteerd over de activiteiten die gevolgd werden en om de drie maanden volgt een meer inhoudelijk overleg met alle betrokkenen. Deze standaard is niet altijd de meest wenselijke en er bestaan daarom verschillende frequenties. 5. Rol van het loopbaanontwikkelingscentrum Het LOC bestaat op de eerste plaats voor personeelsleden van de Vlaamse Overheid die onder het Sectoraal Akkoord 2000-2000196 vallen. Ondersteuning van het LOC kan gevraagd worden door (a) de leidinggevende en HRM-professionals (voor personeelsleden die om functionele, organisatorische of medische redenen van functie moeten veranderen) en (b) door het personeelslid zelf. Een aanvraag van een personeelslid gebeurt in principe steeds via de directe chef of via de HR-professional van de eigen entiteit. Het LOC geeft voorrang aan bepaalde doelgroepen: - Personeelsleden die betrokken zijn bij proceshertekeningen - Personeelsleden van niveau A die zich voorbereiden op een managementfunctie - Lager geschoolden De gedragscode van het LOC werd opgebouwd rond de waarden (a) discretie, (b) onafhankelijkheid, (c) professionaliteit en (d) partnership. 6. Tijdsbesteding en kostprijs 95
In het trajectplan spreekt men zich uit over: het doel (gewenste resultaat), de activiteiten (verschillende modules), de tijdsbesteding (inschatting in maanden en uren uitgedrukt), de kosten (voor het hele traject) en de rapportering (frequentie en manier waarop er gerapporteerd wordt). 96 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, de kabinetten, de Vlaamse wetenschappelijke instellingen, de Vlaamse openbare instellingen. Voor een aantal Vlaamse openbare instellingen wordt er op deze regel een uitzondering gemaakt.
79
De Vlaamse Regering legde in de regelgeving vast dat een loopbaantraject tot twee jaar kan (mag) duren. Personeelsleden hebben recht op dienstvrijstelling voor de uitvoering van de afgesproken activiteiten binnen het loopbaantraject. Omwille van het maatwerk en dankzij de modulaire opbouw, kan de tijdsbesteding per traject verschillen. Alle kosten die verbonden zijn aan loopbaanontwikkeling worden betaald door de eigen entiteit. Ze worden gefinancierd met de normale werkingsmiddelen. De Vlaamse Regering maakte geen extra budgetten vrij voor ondersteuning maar de dienstverlening door het LOC wordt op dit ogenblik niet in rekening gebracht. Men factureert wel de variabele kosten per traject. De directe kosten bestaan uit: - materialen (werkboekjes en psychologische tests) - opleidingen (sollicitatietraining, beroepsgerichte opleidingen) - extern ingehuurde loopbaanadviseurs De modulaire opbouw laat toe de kostprijs per module te berekenen. Een schatting geeft volgend overzicht: - minimaal traject, 1 module (1000 €). In dit geval doet het personeelslid veel zelf en wordt er ondersteuning geboden door de HRprofessional van de eigen entiteit. - gemiddeld traject, 2 modules (1765 €). Het loopbaanperspectief is niet duidelijk. Het personeelslid is zelfsturend en er wordt intensief begeleiding geboden door de HR-professional van de eigen entiteit. - complex traject (5000 €). In dit geval is het loopbaanperspectief niet zo duidelijk. De competenties liggen moeilijker in de markt en er is weinig interne ondersteuning. Omwille van de discretie, de rust en de praktische organisatie, verplaatsen de personeelsleden zich naar de HR-professionals of naar de loopbaanadviseurs. Uitzonderlijk wordt van dit principe afgeweken en verplaatsen de HR-professionals of de loopbaanadviseurs zich naar de dienst van het personeelslid.
80
Annex 4
“Naar een recht op loopbaanontwikkeling”.
Bron: “Naar een recht op loopbaanontwikkeling, een rapport van de Koning Boudewijnstichting in opdracht van de Vlaams minister van werkgelegenheid en toerisme, juni 2002. www.kbs-frb.be 1. De opdracht In het najaar 2002 gaf de Vlaams minister van werkgelegenheid en toerisme aan de Koning Boudewijnstichting de opdracht een Task Force op te richten die een expertenrapport moest afleveren over hoe in Vlaanderen loopbaanbegeleiding kan georganiseerd worden. De minister benadrukt in het voorwoord van het rapport: “De maatschappelijke relevantie van een recht op loopbaanbegeleiding staat, wat mij betreft, buiten kijf. Maar omwille van de veelheid aan stappen die nog gezet moeten worden en de budgettaire implicaties die eraan verbonden zijn, zal een “recht op loopbaanbegeleiding voor iedereen” wellicht niet voor morgen zijn. “ Op deze voorzichtige houding volgt echter een engagement om werk te maken van een kwaliteitsvolle dienstverlening. De motivatie hiervoor steunt op de vaststelling (a) dat de “vaste baan voor het leven” niet langer bestaat, (b) dat de afwezigheid van werkzekerheid anderzijds ook aanleiding geeft tot stress en ongenoegen en (c) dat veel mensen op zoek zijn naar het juiste evenwicht tussen werk, gezin en vrije tijd. Dat alles leidt tot een zoektocht naar (a) formules die flexibele werkvormen mogelijk maken, afhankelijk van de behoeften op bepaalde momenten in de levensloopbaan en (b) naar werkgelegenheid waarin competenties ten volle worden benut en ontwikkeld. Loopbaanbegeleiding krijgt haar belang tegen de achtergrond van deze vaststellingen en het is een instrument in het zoeken naar een gepast antwoord op vragen en problemen die tijdens deze zoektocht opduiken. De minister wijst tot slot nog op de rol van de overheid en geeft aan dat de mogelijkheden die loopbaanbegeleiding biedt om vlotte overgangen mogelijk te maken tussen werk en andere sferen (gezin, vrije tijd, onderwijs) niet mag onderschat worden in een goed functionerende arbeidsmarkt. “De overheid heeft niet alleen een belangrijke rol in het ervoor zorgen dat dit soort dienstverlening gerealiseerd wordt, ze zal er tevens actief over moeten waken dat deze dienstverlening democratisch georganiseerd wordt. Toegankelijk voor elkeen en met een lage instapdrempel voor kansengroepen die moeilijker hun weg op de markt van de loopbaanbegeleiding vinden.”
2. De uitvoerders Dit rapport werd voorbereid door de Task Force “loopbaanbegeleiding”. De Task Force bestond uit 28 vertegenwoordigers van het beleid, het bedrijfsleven, de sociale partners, de academische wereld en organisaties actief op het terrein van loopbaanbegeleiding. De groep kreeg bijkomende deskundige ondersteuning. De Task Force voerde twee studieopdrachten uit: - Loopbaanbegeleiding in Vlaanderen. Een inventarisatie van aanpakken en tools; kernthema’s van een discussiekader. Het leverde een inventaris op van de meest gebruikte instrumenten bij loopbaanbegeleiding. - Voorbeelden van loopbaaninitiatieven in het buitenland. Het bezorgde de groep een overzicht van buitenlandse loopbaaninitiatieven die naar Vlaanderen overdraagbaar zijn en die passen in de opdracht van de Task Force. Beide studies zijn verkrijgbaar bij de Koning Boudewijnstichting. De Task Force leverde vervolgens een rapport af en formuleerde hierin beleidsaanbevelingen.
81
3. De inhoud van het rapport Het werk dat de Task Force verrichtte geeft op zich heel wat antwoorden op vragen uit de OESOvragenlijst. Hieruit onderdelen overnemen zou afbreuk doen aan de waarde van het document en aan de kwaliteit ervan. Deze bijlage wil bijgevolg vooral de aandacht vestigen op het bestaan van het rapport en op onderzoeken die eraan voorafgingen. Het vormt een wezenlijke aanvulling op het beeld over loopbaanbegeleiding in Vlaanderen zoals beschreven in dit rapport. De Task Force geeft in het rapport haar visie op de verantwoording (motivatie), inhoud en organisatie van loopbaanbegeleiding. 4. Concrete voorstellen Het rapport verdedigt de uitbouw van een Vlaams recht op loopbaanbegeleiding. Het rapport bakent dit recht inhoudelijk af en adviseert hoe het kan georganiseerd worden. Omdat nog onduidelijk is wat Vlamingen op dit vlak heel concreet verwachten en hoe ze met een dergelijk recht zullen omgaan, stelt men voor in een eerste stap de praktische consequenties nadrukkelijker uit te klaren. Het rapport geeft aan dat Vlaanderen 4 belangrijke stappen moet zetten om de adviezen in het rapport om te zetten naar concrete praktijk. Stap 1 Het gebruik van een recht op loopbaanbegeleiding - Een marktstudie - Evaluatie van de lopende experimenten - Oprichting van een Adviesgroep Loopbaanbegeleiding en een Instituut voor Loopbaanbegeleiding - Operationalisering van het EVC97-traject Stap 2 Het verzekeren van een valabel aanbod - Met de informatie uit stap 1 moet er zicht zijn op “de vraag” naar loopbaanbegeleiding. Dat zal ook aangeven hoeveel begeleiders nodig zijn. Een té grote discrepantie tussen vraag en aanbod zal vereisen dat uitgeklaard wordt hoe men het aanbod kan helpen te creëren. - Voorlopige erkenning van centra voor loopbaanbegeleiding Stap 3 Een experimentele start - De adviezen in het rapport van de Task Force en de ervaringen uit stap 1 en stap 2 moeten toelaten het recht op loopbaanbegeleiding te concretiseren. Deze “voorlopige vorm” moet de basis zijn voor een experimentele start, voorlopig gericht op prioritaire doelgroepen en niet meteen op iedereen. De ervaringen van deze groep moeten nauwgezet opgevolgd worden omdat ze informatie uit eerste hand bieden. Stap 4 De veralgemeende invoering van een recht op loopbaanbegeleiding - De ervaringen uit de derde stap moeten (eventueel met bijsturing op het voorlopige concept dat gehanteerd werd), leiden tot loopbaanbegeleiding in Vlaanderen in een meer definitieve vorm.
97
Erkenning Verworven Competenties
82