Regionale Brandweer Groningen
HANDREIKING (BRAND)VEILIGHEID EVENEMENTEN
oktober 2007
Colofon Uitgave Auteur Contactadres
: Regionale brandweer Groningen : Theo de la Ruelle : Regionale Brandweer Groningen Postbus 584 9700 AN Groningen (050) 367 47 04
[email protected]
Datum vaststelling CCRG : 21 november 2007 Versienummer : A0.10 Documenteigenaar : Theo de la Ruelle Afdeling : Risicobeheersing
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
1
Inhoud
1.
Inleiding ............................................................................................ 3
1.1
Algemeen................................................................................................ 3
1.2
Bestuurssamenvatting .............................................................................. 3
1.3
Uitgangspunten........................................................................................ 4
1.4
Leeswijzer ............................................................................................... 4
1.5
Gevolgde procedure ................................................................................. 5
2.
Wettelijk kader .................................................................................. 6
2.1
Algemene Plaatselijke Verordening (APV) .................................................... 6
2.2
Brandweerwet 1985 ................................................................................. 6
2.3
Bouwverordening ..................................................................................... 6
2.4
Brandbeveiligingsverordening .................................................................... 7
2.5
Vuurwerkbesluit ....................................................................................... 7
2.6
Overige regelgeving ................................................................................. 7
3.
Definitie evenementen ....................................................................... 8
3.
Het begrip “evenement” ............................................................................ 8
3.2
Categorieën evenementen ......................................................................... 9
4.
Werkwijze........................................................................................ 11
4.1
Algemeen...............................................................................................11
4.2
Niet- of nauwelijks belastende evenementen ..............................................11
4.3
Belastende evenementen .........................................................................12
4.4
Schema .................................................................................................14
5.
Begrippen ........................................................................................ 15
6.
Bronnen ........................................................................................... 17
Bijlage 1
Voorschriften ......................................................................................I
Bijlage 2
Toelichting op de voorschriften..........................................................I
Bijlage 3
Matrix t.b.v. voorschriften ..................................................................I
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
2
1.
Inleiding
1.1
Algemeen Jaarlijks vinden in de hele provincie Groningen een groot aantal kleine en grote evenementen plaats die bijdragen aan de gezelligheid en het culturele en sportieve klimaat. Om een evenement veilig te laten verlopen moet een evenement aan een aantal regels voldoen. Deze voorwaarden zijn afhankelijk van het evenement dat georganiseerd wordt en wat voor activiteiten daar plaatsvinden. In de meeste APV’s is bepaald dat voor het houden van een voor publiek toegankelijk evenement een vergunning is vereist. En aan deze vergunning kunnen voorwaarden verbonden worden, onder meer uit het oogpunt van (brand)veiligheid. Er zijn echter geen eenduidige landelijke regels en of richtlijnen vastgesteld. In verschillende wettelijke regelingen worden voorwaarden gesteld die de brandveiligheid moeten waarborgen. Vanuit de lokale korpsen - niet alleen in Groningen, maar in heel Nederland - is er een sterke roep om eenduidige regelgeving. De centrale vergadering van het Landelijk Netwerk Brandpreventie (LNB) heeft in april 2007 ingestemd met een onderzoek om te komen tot een landelijke leidraad voor evenementen. Het kan echter nog enige tijd duren vooraleer er daadwerkelijk een landelijke leidraad voorhanden is. Er is daarom besloten om, in navolging van andere regio’s, ook voor de regio Groningen een handreiking op te stellen. In deze handreiking is alle regelgeving samengevoegd die van toepassing is op brandveiligheid bij evenementen. De formele grondslag, voor toepassing van deze handreiking, blijft de oorspronkelijke wet- en regelgeving. De voorschriften zijn zowel voor kleine als grote evenementen te hanteren. Echter bij grote evenementen, of belastende evenementen zoals in hoofdstuk 3 nader uitgelegd zal worden, zullen er verdergaande, multidisciplinaire voorschriften gesteld moeten worden. Deze handreiking beperkt zich echter tot de kleine evenementen. De handreiking is deels gebaseerd op soortgelijke documenten van de Regionale Brandweer Fryslân (RBF), de Brandweer Regio Utrechts Land (BRUL) en de Regionale Brandweer Gelderland-Zuid (RBGZ).
1.2
Bestuurssamenvatting In de dagelijkse praktijk blijken er in de regio verschillen te bestaan in de (brand)veiligheidsvoorschriften voor grote en kleine evenementen. In deze handreiking is een zo compleet mogelijk overzicht opgenomen van deze voorschriften, waarbij met behulp van een matrix voor ieder evenement een specifiek advies samengesteld kan worden. Bij deze handreiking is ook een instrument ontwikkeld om op eenvoudige wijze de voorschriften voor een evenement op te stellen. Voor grotere evenementen is een methode beschikbaar om een risicoanalyse uit te voeren en aan de hand daarvan beheersmaatregelen voor te schrijven. Deze methode is verder niet in deze handreiking opgenomen, maar zal later ingebracht worden in een multidisciplinair evenementenbeleid wat in de komende periode ontwikkeld zal worden in het kader van het project “RB-multi”.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
3
1.3
Uitgangspunten De volgende uitgangspunten zijn bij het samenstellen van de handreiking in acht genomen: • Er zijn uitsluitend voorschriften opgenomen ter voorkoming van brand en ongevallen bij brand. • Aangezien de meeste gemeenten een eigen werkwijze hebben voor het aanvragen van vergunningen zijn er geen voorschriften opgenomen met betrekking tot de vergunningprocedure of leges. • Er zijn geen voorschriften of procedures opgenomen ten behoeve van de handhaving. Het is gemeentelijk beleid om hier invulling aan te geven. • De voorschriften moeten begrijpelijk, toepasbaar en handhaafbaar zijn. • De voorschriften mogen niet in strijd zijn met enige landelijke wet- en regelgeving en zo veel mogelijk stroken met reeds bestaande lokale regelgeving.
1.4
Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt het wettelijk kader benoemd, waarbij ook kort stil wordt gestaan bij de ontwikkelingen in de nabije toekomst. Vervolgens zal in hoofdstuk 3 het begrip “Evenement” nader belicht worden. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de werkwijze die gevolgd wordt bij de verschillende soorten evenementen, waarbij er tevens een overzicht is opgenomen van de documenten die voor de brandweer van belang zijn in het kader van de vergunningaanvraag. Hoofdstuk 5 is gereserveerd voor de begripsomschrijvingen en tot slot is in hoofdstuk 6 een bronnen- en literatuuroverzicht opgenomen. In bijlage 1 komen de voorschriften aan bod en in bijlage 2 een toelichting daarop. In bijlage 3 is de matrix opgenomen om te bepalen welke voorschriften in welk geval van toepassing zijn. Het totaal aantal brandveiligheidsvoorschriften in deze handreiking bedraagt bijna 135 stuks. Het is te omslachtig en erg tijdrovend om per evenement de relevante voorschriften over te zetten naar een specifiek document. Daarom is een “handig hulpmiddel” ontwikkeld in de vorm van een Excel-bestand. Door middel van het selecteren van enkele kenmerken van het evenement (zie afbeelding hieronder) kan vervolgens een compleet overzicht met de van toepassing zijnde voorschriften gegenereerd worden.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
4
1.5
Gevolgde procedure Begin 2006 is een eerste aanzet gegeven om te komen tot een regionaal evenementenbeleid. Basis was de “Handreiking brandveiligheidsvoorschriften voor evenementen” van de BRUL uit 2005, waaruit een concept voor de regio Groningen werd ontwikkeld. In verband met onderbezetting en prioriteitstelling op de afdeling Risicobeheersing is het project daarna tijdelijk op “hold” gezet. In april 2007 is de draad weer opgepakt. Er is een klankbordgroep gevormd, met als deelnemers de heren Musch (Oldambt), Venema (Hoogezand-Sappemeer), Orsel (RBZG), Winter (Leek) en Oldenhof (Stad Groningen). Tijdens een startbijeenkomst is besloten toch een regionaal document te ontwikkelen, aangezien de verwachting was dat een landelijke leidraad voor evenementen niet voor 31 december 2007 het levenslicht zou gaan zien. Vervolgens is een nieuw concept opgesteld, voortbordurend op het concept uit 2006, maar met verbeteringen op het gebied van leesbaarheid en overzicht. Daarnaast is er ook een matrix toegevoegd op basis van het document uit van de RBF. Tot slot zijn enkele aanvullingen gedaan met betrekking tot grote evenementen. Dit eerste concept is geëvalueerd met de klankbordgroep. Gedurende dit traject is er ook overleg geweest met de afdeling Operationele Voorbereiding. In dit overleg heeft er onder meer afstemming plaatsgevonden met de concept-handreiking Bereikbaarheid en bluswatervoorziening. Daarnaast is er overleg geweest met het cluster Conflict- en Crisisbeheersing van de politie regio Groningen en met de GHOR met betrekking tot de multidisciplinaire risico-analyse voor grotere evenementen. Deze was aanvankelijk in de handreiking opgenomen, maar is er uit gehaald en zal in een later stadium geheel of gedeeltelijk worden opgenomen in een multidisciplinair evenementenbeleid. Het tweede concept is daarna voor commentaar voorgelegd aan de preventisten in de regio. Eventuele opmerkingen uit dit traject zijn verwerkt. De definitieve handreiking is op 23 oktober 2007 ingebracht in de vergadering van het MT en op 21 november 2007 vastgesteld in de vergadering van het CCRG. Vervolgens is het ter informatie ingebracht in de Bestuurscommissie Regionale Brandweer en GHOR op 14 december 2007.
1.6
Communicatie Het definitieve document - inclusief het hulpmiddel (Excel-bestand) - zal op Regionet Groningen worden geplaatst. Daarnaast wordt het ter info toegezonden aan de Regionale Brandweer Fryslân en Regionale Brandweer Drenthe. Tevens zal het op www.brandweerkennisnet.nl worden geplaatst. Tot slot zal het onder de aandacht worden gebracht van het LNB, om als input te dienen voor het nog te ontwikkelen landelijk beleid.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
5
2.
Wettelijk kader Voor het organiseren van een evenement is in de meeste gevallen een of meerdere vergunningen of ontheffingen nodig. Daarnaast zal de organisator ook aan lokale en landelijke regels en richtlijnen moeten voldoen. Indien er bij het verlenen van een vergunning naar - onderdelen uit - de bijlage van deze handreiking wordt verwezen, zal in de meeste gevallen een voldoende brandveiligheidniveau bereikt worden. In enkele bijzondere gevallen zal er echter altijd maatwerk noodzakelijk zijn. De belangrijkste regelgeving wordt hieronder kort belicht.
2.1
Algemene Plaatselijke Verordening (APV)1 De basis voor het mogen organiseren van een evenement ligt in artikel 2.2.2 van de APV. Op grond van dit artikel is het verboden een evenement te organiseren zonder vergunning van de burgemeester. Iedereen die een evenement wil organiseren zal dus een vergunning aan moeten vragen, tenzij de burgemeester voor een bepaalde categorie vrijstelling heeft verleend. De burgemeester is bevoegd de vergunning te weigeren of, indien de vergunning verleend wordt, er voorschriften aan te verbinden op grond van artikel 1.4 van de APV. Voor de toelaatbaarheid van de voorschriften gelden een aantal voorwaarden: • De voorschriften mogen niet in strijd zijn met enige wettelijke regeling. • De voorschriften moeten redelijkerwijs nodig zijn in verband met het voorkomen van aantasting van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid. • De voorschriften mogen niet in strijd komen met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Er kunnen dus ook voorschriften op gebied van (brand)veiligheid worden opgenomen in de vergunning.
2.2
Brandweerwet 1985 Burgemeester en wethouders hebben onder meer de zorg voor het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en beperken en bestrijden van gevaar voor mensen bij ongevallen anders dan brand. Zo staat het beschreven in artikel 1 lid 4 van de Brandweerwet 1985. Om invulling te geven aan deze zorg hebben zij de beschikking over een aantal instrumenten, waaronder de mogelijkheid tot het stellen van voorwaarden aan evenementen.
2.3
Bouwverordening Veel evenementen worden in gebouwen georganiseerd en deze gebouwen beschikken reeds over een gebruiksvergunning op grond van artikel 6.1.1 van de (model-)bouwverordening. Aan deze vergunning kunnen voorschriften verbonden worden in het kader van de (brand)veiligheid.
1 Daar waar in deze handreiking gesproken wordt over de APV wordt de model-APV bedoeld van de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Gemeenten zijn vrij deze al dan niet gewijzigd over te nemen. Inhoud en nummering van de artikelen van de APV kunnen derhalve per gemeente verschillen.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
6
Daarnaast staan er in de bijlagen 3 en 4 van de bouwverordening gebruikseisen die gelden voor vrijwel alle bouwwerken, dus ongeacht of dit bouwwerk gebruiksvergunningplichtig is. Indien er bij evenementen wordt voldaan aan de brandveiligheidsvoorschriften genoemd in bijlage 1 van deze handreiking, wordt ook voldaan aan de algemene gebruiksvoorwaarden uit de bouwverordening. Vermoedelijk medio 2008 zal het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit) in werking treden. Daarin staan een aantal algemeen geldende voorschriften voor gebouwen, waaronder het gros van de gebruikseisen uit de bijlagen 3 en 4. Met de inwerkingtreding van dit besluit vervalt de gebruiksvergunningplicht voor de meeste gebouwen waarin evenementen georganiseerd worden. Zij zullen dan allen moeten voldoen aan de algemene regels uit het besluit. Aanvullende voorwaarden kunnen ook dan nog gesteld worden in de evenementenvergunning op basis van de APV, zolang deze niet in strijd zijn met de voorwaarden voor toelaatbaarheid. 2.4
Brandbeveiligingsverordening Waar op basis van de bouwverordening een gebruiksvergunning vereist is voor bepaalde bouwwerken, zo regelt de brandbeveiligingsverordening onder meer het brandveilig gebruik van inrichtingen. De categorieën van inrichtingen waar een gebruiksvergunning voor vereist is, zijn identiek aan de bouwwerken uit de bouwverordening. Het is dus mogelijk een gebruiksvergunning te verlenen voor een evenement in de openlucht met daaraan verbonden voorschriften. Vaak wordt dat niet gedaan, omdat er reeds een evenementenvergunning verleend wordt op basis van de APV en daar ook al (brand)veiligheidsvoorschriften aan verbonden worden. Daarnaast zijn ook de bijlagen 3 en 4 van de bouwverordening te allen tijde van kracht. Na de implementatie van het gebruiksbesluit zal te zijner tijd ook de brandbeveiligingsverordening op de schop gaan. De gebruiksvergunning op basis van deze verordening zal dan vermoedelijk ook verdwijnen en plaats maken voor de algemeen geldende voorschriften uit het besluit.
2.5
Vuurwerkbesluit Voor het afsteken van professioneel evenementenvuurwerk treedt gedeputeerde staten op als bevoegd gezag. De regionale brandweer is daarbij wettelijk adviseur. Daarnaast moet de burgemeester een verklaring van geen bezwaar afgeven, waarbij deze zich vaak zal laten adviseren door de lokale brandweer. Daarbij zal hij zich echter moeten beperken tot de aspecten inzake de openbare orde. Daarnaast mogen er bij de verklaring van geen bezwaar geen voorschriften opgenomen worden. Aangezien gedeputeerde staten voor het afsteken van evenementenvuurwerk bevoegd gezag is, zal de handhaving ook door medewerkers van de provincie gedaan worden. Daarom zijn voorschriften met betrekking tot vuurwerk tijdens evenementen niet in dit beleid opgenomen.
2.6
Overige regelgeving De (regionale) brandweer heeft in bovenstaande gevallen rechtstreeks de mogelijkheid aanvullende brandveiligheidsvoorwaarden te stellen aan evenementen. Meestal zal dit ten behoeve van een vergunning op basis van de APV zijn. Er zijn daarnaast nog andere wetten die van toepassing kunnen zijn, waaronder de Wet milieubeheer en de Drank- en Horecawet. Deze geven weinig mogelijkheden om (brand)veiligheidseisen te stellen aan evenementen.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
7
3.
Definitie evenementen
3.
Het begrip “evenement” In artikel 2.2.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening2 wordt de definitie omschreven van een evenement, deze luidt: 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van: a. bioscoopvoorstellingen; b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5.2.4 van deze verordening; c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen; d. het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen; e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties; f. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.4.2, 2.1.4.3 en 2.3.3.1 van deze verordening. 2. Onder evenement wordt mede verstaan: a. een herdenkingsplechtigheid; b. een braderie; c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2, op de weg; d. een feest of wedstrijd op of aan de weg. Uitgaande van een algemeen geldend criterium in lid 1 (elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak) worden vervolgens een aantal evenementen opgesomd welke niet onder de werking van de bepaling vallen. In de eerste plaats bioscoopvoorstellingen. Deze kunnen gevoeglijk als evenement worden aangemerkt. De Wet op de filmvertoningen is echter mede in het leven geroepen om het preventief toezicht van de burgemeester op de met de zedelijkheid strijdige vertoningen af te schaffen. Daarnaast gelden de evenementenbepalingen niet voor markten als bedoeld in artikel 160 van de Gemeentewet. Volgens de opvatting van de Centrale Vereniging voor de ambulante handel, die door rechtelijke uitspraken is bevestigd, is er sprake van een markt als er zeven of meer standplaatsen zijn, waarbij sprake is van een optisch verband. Evenementen kunnen dus wel gepaard gaan met de uitgifte van standplaatsen gedurende het evenement en in samenhang met het evenement. Kansspelen dienen eveneens niet te worden aangemerkt als een evenement nu de Wet op de kansspelen een eigen toezichtregime kent. De evenementenbepaling is eveneens niet van toepassing op speelgelegenheden, die ingevolge artikel 2.3.3.1 APV vergunningplichtig zijn. Dit is bepaald in artikel 2.2.1 lid 1 onder f van de APV. Ook activiteiten als dienstverlener of straatartiest op of aan de weg hebben een eigen regeling in de APV en kunnen ingevolge artikel 2.2.1 lid 1 onder f, niet worden aangemerkt als evenement.
2 Ook hier geldt de model-APV van de VNG als uitgangspunt. De definitie van een evenement kan dan ook per gemeente verschillen. Geadviseerd wordt om bij afwijking van deze APV-tekst de definitie van een evenement voor het beoordelen van een activiteit ruimer te nemen.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
8
De Wet openbare manifestaties (WOM) beoogt een eenvormige regeling te geven voor activiteiten die onder de bescherming van de Grondwet (artikel 6 en 9) vallen. Het gaat daarbij om betogingen, vergaderingen, samenkomsten tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging, voor zover die op openbare plaatsen worden gehouden. Omdat een herdenkingsdienst doorgaans wel voor publiek toegankelijk is, maar uiteraard niet als een verrichting van vermaak kan worden aangemerkt, wordt deze expliciet als evenement genoemd in lid 2 van artikel 2.2.1 van de APV. Samenvattend kan dus worden gesteld dat iedere voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak onder de definiëring van het begrip evenement valt. Grensgevallen (zoals besloten buurtbarbecues) die echter wel op openbaar terrein worden gehouden, zullen conform hun publieke uitstraling worden geacht onder de definitie van het begrip “evenement” te vallen. Evenementen zijn er in verschillende soorten. Om een gebeuren een evenement te noemen moet worden voldaan aan de volgende criteria: • het moet een publiek toegankelijke gebeurtenis zijn; • het heeft een tijdelijk en incidenteel karakter; • het vindt plaats op een bekende en afgebakende locatie; • de gemeente heeft op grond van de APV een evenementenvergunning verleend; • of het vindt plaats in een inrichting, waarop een milieuvergunning rust, op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer en deze vergunning laat het organiseren van evenementen toe. Een evenement is een publieke gebeurtenis. Het aantal bezoekers zal sterk afhangen van: • het soort evenement; • de locatie waar het evenement plaatsvindt; • de bereikbaarheid van en de parkeermogelijkheden bij het evenement; • de weersomstandigheden. Er zijn daarnaast ook activiteiten, die niet direct een evenement zijn, maar wel daaraan gerelateerd kunnen worden, zoals • helikoptervluchten; • opstijgen heteluchtballonnen of kabelballonnen; • oplaten van kinderballonnen; • losse standplaatsen, waaronder marktkramen, anders dan tijdens evenementen. Voor deze activiteiten zijn eveneens voorschriften opgenomen. 3.2
Categorieën evenementen Uit het bovenstaande blijkt al dat het begrip “evenement” erg breed is. Het is daarom goed een onderscheid te maken tussen verschillende soorten evenementen. Het ene evenement is immers het andere niet en je kunt niet dezelfde voorschriften hanteren voor een buurtfeestje en een grootschalig evenement als Delfsail. Vaak wordt er onderscheid gemaakt tussen “grote” en “kleine” evenementen. Een scheidslijn tussen die twee is niet aan te geven. Wat in de ene gemeente als een erg groot evenement ervaren wordt (bv. een braderie in de winkelstraat), kan
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
9
voor de andere gemeente dagelijkse kost zijn, waar geen bijzondere aanvullende voorschriften aan gesteld worden. Daarom is het beter een indeling te maken in belastende en niet- of nauwelijks belastende evenementen. Belastende evenementen Een evenement kan worden aangemerkt als belastend wanneer de aard en omvang van het evenement en de te verwachten overlast, in zodanige mate aanwezig is dat verbinden van nadere, extra voorschriften aan de evenementvergunning noodzakelijk is. Blijkens ervaringen uit het verleden of de gegevens die door de organisator van het evenement zijn verstrekt, kan worden bepaald of er sprake is van een verhoogd risico op overlast voor de omgeving en/of een aannemelijke vrees voor verstoring van de openbare orde. Onderstaande elementen zijn van belang om het evenement al dan niet als belastend aan te merken. • • •
•
•
de omvang:
het evenement heeft invloed op de lokale verkeer- en/of leefsituatie; geluidsoverlast: er is geluidsoverlast te verwachten; de eindtijd: het evenement duurt langer dan de in de APV opgenomen sluitingstijden van de inrichting of de horecabedrijven in het algemeen; verhoogd risico: het evenement brengt een verhoogd risico voor verstoring van de openbare orde met zich mee en verlangt daarom extra capaciteit en/of extra aandacht van de politie; aantal bezoekers: de organisator verwacht een groot aantal bezoekers.
Niet- of nauwelijks belastende evenementen De niet- of nauwelijks belastende evenementen hebben geen specifieke benadering nodig. Het gaat hierbij in het algemeen over evenementen die gering van omvang zijn en weinig geluidsoverlast veroorzaken. De verscheidenheid aan deze evenementen is groot. Het gaat hierbij vaak om eenmalige of kleine activiteiten. Deze evenementen worden maatschappelijk geaccepteerd en zorgen zelden voor klachten. De gemeente kan aan de hand van de aanvraag over het algemeen voorzien welke evenementen niet belastend zijn. Voorbeelden van kleine evenementen zijn: buurtfeesten, buurtbarbecues, straatspeeldagen, kleinschalige wandeltochten.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
10
4.
Werkwijze
4.1
Algemeen De brandweer treedt op als een van de adviseurs van de afdeling die de vergunningen voor de evenementen verleent. Welke afdeling dat is, verschilt per gemeente. Belangrijk is dat de brandweer wel om advies wordt gevraagd. Om een aanvraag voor een vergunning goed te kunnen beoordelen, zal de nodige informatie verstrekt moeten worden, welke waar mogelijk ook aangegeven moet worden op duidelijke tekeningen. Het onderstaande lijstje geeft een - niet eindig overzicht van de informatie die gevraagd kan worden. • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
4.2
naam evenement, naam vergunninghouder; soort evenement; openingstijden; de ingang(en) en uitgang(en) van het terreingedeelte; situatie van het terrein; de situatie van de tijdelijke inrichting en de indeling van de inrichting; stoelenplan; blusmiddelen; ingang(en) met doorgangsbreedte; uitgang(en) met doorgangsbreedte; nooduitgang(en) met doorgangsbreedte; aantal (te verwachten) bezoekers; nood- en transparantverlichting; eventueel aanwezige bluswatervoorzieningen; de terreinindeling; energiebron t.b.v. koken/bakken/braden; elektriciteitsvoorziening; noodstroomvoorziening; verwarmingsbron van de tenten; contactperso(o)n(en) met bereikbaarheid; bewakingsopstelling met contactperso(o)n(en) en bereikbaarheid; EHBO-post(en); communicatiemiddelen (i.v.m. bereikbaarheid hulpverlenende diensten); opslagplaats van gasflessen + de stofnaam; draaiboek met betrekking tot opvang hulpverlenende diensten en ontruiming bij calamiteit; verkeerscirculatieplan; parkeervoorzieningen; aan- en afvoer bezoekers; aantal aanwezige bedrijfshulpverleners (BHV-ers); ontruimingsplan; opslag en afvoer van afval.
Niet- of nauwelijks belastende evenementen Zoals in het vorige hoofdstuk al aangegeven, hebben de niet- of nauwelijks belastende evenementen weinig invloed op de openbare orde en veiligheid. Ook de aanvragen voor losse standplaatsen of kramen, het oplaten van kinderballonnen, het opstijgen van een heteluchtballon en helikoptervluchten kunnen hieronder gerekend worden. Wanneer voor deze kleinschalige evenementen dezelfde procedure wordt gehanteerd als voor de belastende evenementen, zorgt dit voor een lange
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
11
procedure en onnodig veel belasting voor zowel de organisatie als de gemeente. De gemeente kan voor niet belastende evenementen standaardvoorschriften hanteren, eventueel aangevuld met enkele specifieke voorschriften, waarbij de aanvraag niet voor advies aan de brandweer hoeft te worden voorgelegd. Ten behoeve van deze niet- of nauwelijks belastende evenementen is in bijlage 3 een matrix opgenomen, welke per evenementsoort verwijst naar de voorschriften uit bijlage 1. In bijlage 2 staat een toelichting op deze voorschriften. Overigens is het vanuit repressief oogpunt wel van belang dat de brandweer op de hoogte is van eventuele wegafsluitingen et cetera, welke verband houden met het evenement. Daarnaast is het ook van belang voor het inplannen van controles van de brandweer tijdens het evenement. Het is dus dringend aan te bevelen dat een afschrift van de vergunning naar de brandweer verzonden wordt. 4.3
Belastende evenementen Als basis voor de vergunningverlening van belastende evenementen gelden dezelfde voorschriften uit bijlage 1. Maar deze categorie evenementen onderscheid zich verder door de aard van de activiteiten, de omvang qua ruimte en qua publiek en het soort publiek. Gezien de mogelijke risico’s vereisen deze dan ook een specifieke benadering.
0 1 2 4
< 150 >150 <500 >500 <1000 > 1000
normaal
goed matig
goed matig
goed matig
risicovol nietzelfredzaam
slecht
slecht
slecht
nee ja
nee ja
vaste risico’s omgeving
eerste maal
buiten
alcohol en drugs
na 18.00 u
bereikbaarheid publiek
bereikbaarheid hulpdiensten
openbaar vervoer
doelgroep
aantal bezoekers
punten
Risicoanalyse Aan de hand van onderstaande korte risicomatrix kan bepaald worden of een risicoanalyse noodzakelijk is. Wanneer de som van de scores hoger uitvalt dan 4 punten, kan er sprake zijn van een belastend evenement en is een risicoanalyse noodzakelijk.
nee
nee
ja
ja
nee
ja
Deze risicoanalyse wordt bij voorkeur in een multidisciplinair verband uitgevoerd. Momenteel is deze methode nog niet in gebruik bij de andere veiligheidspartners. In de toekomst zal gewerkt worden aan een multidisciplinair evenementenbeleid en zal deze methode wellicht toegepast gaan worden. Daarom wordt in deze handreiking verder niet op deze methode ingegaan. Het verdient echter wel de voorkeur om bij belastende de hulp in te roepen van de HVD om vervolgens gezamenlijk de risico-analyse toe te passen. Daardoor wordt eenduidigheid in het toepassen van de methode verkregen en kan ervaring worden opgedaan om deze in de toekomst vaker toe te passen.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
12
Vooroverleg Het vooroverleg vormt een erg belangrijk onderdeel bij belastende evenementen. Ruim voor het indienen van de vergunningaanvraag zal gestart moeten worden met het vooroverleg, waarin naast de organisator en de vergunningverlenende afdeling ook andere belanghebbende gemeentelijke afdelingen en zowel de brandweer, politie als de GHOR betrokken zijn. Evenementenplan Tijdens de periode van het vooroverleg zal de organisator tevens een evenementenplan moeten overhandigen, met daarin minimaal alle voor de hulpdiensten en gemeente relevante informatie. Als hulpmiddel kan onderstaande lijst met aandachtspunten gebruikt worden: • beschrijving van het evenement; • openings-, aanvangs- en sluitingsstijden; • indeling en afbakening van het terrein; • omgevingstekening; • beschrijving van de activiteiten; • namen en (mobiele) telefoonnummers van de eindverantwoordelijke(n); • namen en (mobiele) telefoonnummers van de deelverantwoordelijke(n); • voorzieningen voor eerste hulp bij ongevallen en brand; • in te zetten beveiligingsdiensten, inclusief bereikbaarheid; • bedrijfshulpverleners; • crowd control; • verboden middelen op het terrein en wijze van bewaring; • communicatiemiddelen; • ontruimingsplan; • te verwachten aantallen bezoekers en voertuigen; • verkeerscirculatieplan, inclusief aparte rijroutes voor de hulpdiensten; • parkeervoorzieningen, parkeerbegeleiding; • in te zetten openbaar vervoer en/of pendelbussen; • aan en afvoer van bezoekers; • opslag en afvoer afvalstoffen; • niet in de laatste plaats: een draaiboek; • et cetera Een evenementenplan is dus iets anders dan een draaiboek. Dat laatste is een al dan niet chronologische - opsomming van alle feiten en afspraken die gemaakt zijn in het kader van een bepaald evenement. In feite een programma van wanneer, waar, wie en wat. Maar dit draaiboek maakt wel onderdeel uit van het totale plan. Het evenementenplan moet ter goedkeuring aan onder meer de brandweer (maar ook de andere hulpdiensten) worden voorgelegd.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
13
4.4
Schema Hieronder is het traject van advisering op de vergunningaanvraag nog eens schematisch weergegeven.
activiteit
geen evenement
wel evenement of vergelijkbaar
risico-matrix
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
geen evenementenvergunning
nietbelastend evenement
geen aanvullend advies
standaard voorschriften
belastend evenement
advies brandweer
standaardvoorschriften met aanvullingen
risicoanalyse uitvoeren
beheersmaatregelen voorschrijven
14
5.
Begrippen Bereikbaarheid Onder bereikbaarheid wordt in het algemeen verstaan, de mate waarin een bepaald doel snel en/of eenvoudig te bereiken is. Bij de brandweer gaat het om het goed kunnen bereiken van het incidentadres door het eigen materieel en personeel. Bouwconstructie Onderdeel van een bouwwerk dat bestemd is om belasting te dragen. Dit kan bijvoorbeeld zijn een dragende wand, een vloer, een trap of hellingbaan, een ruit of een dakconstructie. Onder “belasting” wordt in dit verband verstaan elke oorzaak van krachtens op of vervormingen in de bouwconstructie. Bouwwerk Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt onder of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. Brandklasse Een groep van, naar aard van de brandende stoffen, gelijksoortige branden (van belang voor de bestrijding van branden met kleine blusmiddelen): Brandklasse A
branden van vaste stoffen van hoofdzakelijk organische oorsprong, die in het algemeen onder gloedvorming verbranden; Brandklasse B branden van vloeibare of vloeibaar wordende stoffen; Brandklasse C branden van gassen; Brandklasse D branden van metalen. Brandwacht Een persoon die continu beschikbaar is voor zijn taak en minimaal beschikt over het rijksdiploma Brandwacht of Manschap. Brandwerendheid De tijd gerekend vanaf het begin van de verhitting tot aan het tijdstip waarop een constructie niet meer voldoet aan de relevante criteria, bepaald volgens de norm NEN 6069. Frituren Bakken door onderdompeling in hete olie of vet (conform Van Dale). Gebruiksoppervlakte Gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580 (ruimte tussen verticale scheidingsconstructies m.u.v. verticale verkeersruimten, technische ruimten e.d.). Gevaarlijke stoffen Stoffen of preparaten als bedoeld in de Wet Vervoer gevaarlijke stoffen (volgens ADR) en de Wet Milieugevaarlijke Stoffen (Wms). Gemakkelijk brandbaar • eigenschap van een vaste stof om door een kleine warmtebron te kunnen worden ontstoken waarbij een vlam optreedt; • vloeistof met een vlampunt van 55 °C of lager; • brandbaar gas.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
15
Hoofdbrandwacht Een persoon die continu beschikbaar is voor zijn taak en minimaal beschikt over het rijksdiploma Hoofdbrandwacht, bij voorkeur aangevuld met de keuzemodule preventiecontrolefunctionaris. Inrichting Onder inrichting wordt verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats. Kleine blusmiddelen Verzamelnaam voor blusmiddelen die bestemd zijn voor het blussen van een beginbrand en andere branden van beperkte omvang (draagbaar blustoestel of slanghaspel). Opstelplaats Veilige, doelmatige en goed bereikbare plaats voor brandweervoertuigen van waaruit de inzet veilig kan plaatsvinden. NEN Een door de Stichting Nederlands Normalisatie Instituut gegeven nationale norm. NEN-EN Europese norm die als nationale norm is overgenomen. NTA Een door de Stichting Nederlands Normalisatie Instituut uitgegeven nationale technische afspraak. Verkeers(circulatie)plan Plan waarin wordt beschreven hoe de verschillende verkeersstromen naar, op en van het evenement worden geleid. Hierbij wordt beschreven hoe voor elke verkeersstroom, ook die voor de hulpdiensten, de optimale oplossing is gezocht, hoe overlast en opstoppingen worden voorkomen en hoe dit met betrokken partijen,waaronder de hulpdiensten, is afgestemd. (Dit plan is in allerlei vormen en benamingen te vinden, waaronder mobiliteitsplan, vervoersplan et cetera.)
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
16
6.
Bronnen Voor het opstellen van deze handreiking is dankbaar gebruik gemaakt van de onderstaande literatuur: • • • • • •
Leidraad Veiligheid publieksevenementen NIBRA - 2001 Naar een handreiking Publieksevenementen NIBRA - maart 2002 Handreiking brandveiligheidsvoorschriften voor evenementen Brandweer Regio Utrechts Land - 4 april 2005 Handreiking uniformering brandveiligheid evenementen Regionale Brandweer Fryslân - 20 september 2006 Handreiking buitenevenementen Regionale Brandweer Gelderland-Zuid - april 2006 Standaardvoorschriften voor evenementen Brandweer Beuningen - mei 2006
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
17
Bijlage 1 Voorschriften Artikel 1
Algemene voorschriften
1.1
Gedurende het gehele evenement moet een voor de naleving van de vergunningvoorschriften verantwoordelijk persoon aanwezig zijn die goed in de Nederlandse taal kan communiceren. Deze persoon moet tijdens het evenement op ieder moment telefonisch bereikbaar zijn. De organisator dient hiervoor minimaal 2 telefoonnummers op te geven.
1.2
Onverminderd bijgevoegde voorschriften dienen voorts alle maatregelen getroffen te worden om ontstaan en uitbreiding van brand, het ontstaan van ongevallen of onveilige situaties zo goed als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen.
1.3
De aanwijzingen van functionarissen van brandweer, politie en andere overheidsdiensten inzake de veiligheid moeten stipt en direct worden opgevolgd.
1.4
Afwijkingen van bijgevoegde voorschriften kunnen uitsluitend door het college van burgemeester en wethouders worden verleend.
1.5
Onverminderd bijgevoegde voorschriften blijven alle voorwaarden bij de gebruiksvergunning van het gebouw waar het evenement gehouden wordt van toepassing.
Artikel 2
Terrein en omgeving
2.1
Op het evenemententerrein moeten de beplanting, de parkeerplaatsen, de laad- en losplaatsen en plaatsen waar goederen en afvallen worden opgeslagen of gedeponeerd, zodanig zijn gelegen dat bij brand het oprijden en opstellen van de voertuigen en andere hulpmiddelen van de brandweer niet worden bemoeilijkt of belemmerd.
2.2
De opstelling van alle tijdelijke bouwwerken en voertuigen op het terrein dient zodanig te zijn, dat deze door de hulpverlenende diensten onbelemmerd bereikt kunnen worden.
2.3
De afstand van een tijdelijk bouwwerk tot ieder ander tijdelijk bouwwerk dient dusdanig te zijn dat redelijkerwijs bij brand, overslag kan worden voorkomen. Bij tenten dient deze afstand minimaal 5 m1 te bedragen.
2.4
Indien de totale oppervlakte van een tijdelijk bouwwerk/tent eventueel in combinatie met een ander bouwwerk meer bedraagt dan 2000 m² moet de afstand tussen een tent en een ander bouwsel minimaal 10 m1 bedragen, echter bij een hoge vuurbelasting in de tent (meer dan 55 kg/m²) en ten opzichte van brandgevaarlijke of monumentale bebouwing moet de afstand 15 m1 zijn.
2.5
Automobielen, trekkers, aanhangwagens, aggregaten, containers e.d. mogen op het terrein van de inrichting uitsluitend zijn opgesteld op een door de commandant van de brandweer goedgekeurde tekening.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 1
I
2.6
Het is verboden voorwerpen of stoffen in het bouwwerk of op het terrein op te slaan of neer te zetten indien daardoor het gebruik van telefoons, blusmiddelen, vluchtwegen nood- en uitgangen bemoeilijkt wordt.
2.7
Het opslaan van brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen mogen slechts op die plaats(en) worden bewaard zoals deze op de door de brandweer gewaarmerkte tekening(en) is aangegeven.
Artikel 3
Bereikbaarheid
3.1
Indien de toegang van een (tijdelijk) bouwwerk of terrein meer dan 40 m1 is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor ambulances, brandweerauto’s en het overige te verwachten verkeer, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van het terrein of bouwwerk dat niet vereisen.
3.2
Grote terreinen moeten voorzien zijn van een of meerdere geschikte rijpaden, zodat (tijdelijke) bouwwerken bereikbaar zijn.
3.3
Nabij ieder bouwwerk moeten zodanige opstelplaatsen voor brandweerauto’s aanwezig zijn, dat een doeltreffende verbinding tussen die auto’s en de bluswatervoorziening kan worden gelegd, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van de inrichting dat niet vereisen.
3.4
Indien het terrein (tijdelijk) is afgesloten dient duidelijk de (brandweer)ingang te zijn aangegeven en het toegangshek gemakkelijk door de brandweer te openen dan wel door een (eventuele) bewaking geopend te worden.
Artikel 4
Doorgang en afsluiten openbare weg
4.1
In overleg met de hulpverlenende diensten (brandweer, politie, ambulance) moet een doorgaande route vrijgehouden worden met een vrije breedte van ten minste 4,50 m1, over een breedte van minimaal 3,25 m1 zijn verhard en een vrije hoogte van 4,20 m1. Dit geldt ook voor de in artikel 3 genoemde verbindingswegen en rijpaden. Bij toepassing van luifels e.d. geldt de vrije breedte tussen de uitgeklapte luifels.
4.2
Het uitstallen van goederen, al dan niet verrijdbaar, en het aanbrengen van borden, vlaggen e.d. aan de luifels binnen de hiervoor genoemde 4,50 m1 is verboden.
4.3
Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk verwijderd kunnen worden.
4.4
Er moeten voldoende maatregelen genomen worden om parkeren voor de hekken te voorkomen.
4.5
Voorafgaand aan en gedurende het evenement moet de gehele route gecontroleerd worden op naleving van deze voorschriften.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 1
II
4.6
Een straat mag over een afstand van maximaal 40 meter geblokkeerd worden, met uitzondering van een doodlopende straat.
4.7
Een doodlopende straat mag geblokkeerd worden over een afstand van maximaal 40 meter vanaf de voordeur van het verstgelegen huis in het doodlopende stuk.
4.8
Straten die van twee zijden voor brandweervoertuigen en ambulances bereikbaar zijn mogen, met inachtneming van de overige voorschriften, op elk willekeurig deel van de straat geblokkeerd zijn over een afstand van maximaal 40 meter.
4.9
Het afsluiten van een openbare weg of weggedeelte voor het verkeer mag slechts op een zodanige wijze plaatsvinden dat de afzetting eenvoudig te verwijderen is, zodat de doorgang voor voertuigen van de hulpdiensten mogelijk blijft, bijvoorbeeld door middel van dranghekken.
4.10
De vergunninghouder geeft middels een duidelijke situatietekening bij de vergunningaanvraag aan welk gedeelte van de straat geblokkeerd wordt.
Artikel 5
Vrijhouden van bluswaterwinplaatsen en vluchtwegen
5.1
Brandkranen en andere bluswaterwinplaatsen moeten voldoende worden vrijgehouden voor blusvoertuigen en wel zodanig dat hiervan onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.
5.2
Rond brandkranen, geboorde putten en andere waterwinplaatsen (met uitzondering van open water) moet een werkruimte met een straal van minimaal 2 meter beschikbaar zijn.
5.3
De tuien van de tent moeten zodanig zijn aangebracht dat de vluchtwegen en uitgangen hierdoor op geen enkele wijze worden belemmerd.
5.4
De vergunninghouder moet zich tevoren op de hoogte stellen van de ligging van de brandkranen en geboorde putten.
5.5
Brandkranen en geboorde putten (en eventueel waterwinplaatsen aan open water) moeten te allen tijde bereikbaar blijven voor brandweervoertuigen, ook in een ten behoeve van het evenement afgesloten weggedeelte.
Artikel 6 6.1
Tenten De constructiematerialen van een tent inclusief tentdoek, vaste zijpanelen e.d. moeten: • Voor het beperken van ontwikkeling van brand, bepaald overeenkomstig NEN 6065, ten minste behoren tot klasse 4 van de in die norm bedoelde bijdrage tot brandvoortplanting. • Voor het beperken van het ontstaan van rook, bepaald overeenkomstig NEN 6066 geen grotere rookdichtheid hebben dan 10m-1.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 1
III
Indien minimaal voldaan wordt aan de klasse B1 van de Duitse DIN 41021 of klasse M2 van de Franse NF P92-503, mag verondersteld worden dat het tentdoek ook aan bovengenoemde eisen voldoet. 6.2
De constructie van de tent dient voldoende stabiliteit te bezitten.
6.3
De ligging van de tent moet met inbegrip van eventuele scheerlijnen enz. zodanig zijn, dat voldoende ruimte beschikbaar is (minimaal 3,50 m1 bij aanwezigheid van scheerlijnen) voor een snelle en veilige ontvluchting vanuit de tent naar de openbare weg.
6.4
Houten vloeren, vloerdelen en/of podia dienen zodanig te zijn aangebracht dat er geen open naden tussen de vloerdelen ontstaan.
6.5
De tent moet een door of vanwege de commandant van de brandweer goedgekeurd opstellingsplan bezitten.
Artikel 7
Uitgangen en vluchtroutes
7.1
Een deur(opening) in de vluchtroute wordt bij aanwezigheid van personen in het bouwwerk of tent uitsluitend zodanig gesloten, dat de deur(opening) van binnen uit ogenblikkelijk over de minimaal vereiste breedte kan worden geopend zonder dat hiertoe gebruik moet worden gemaakt van een sleutel of een ander los voorwerp. De deur moet daarbij in de vluchtrichting draaien.
7.2
Een deur die in een vluchtroute ligt van een ruimte waarin meer dan 100 personen zullen verblijven en een deur in een doorgang of uitgang bestemd voor ontvluchting van meer dan 100 personen wordt niet anders gesloten dan door middel van: • een sluiting, waarbij de deur opengaat door een lichte druk tegen de deur, in de vluchtrichting gezien; • een sluiting waarvan de bedieningsinrichting bestaat uit een op de deur, in de vluchtrichting gezien, op minimaal 1 m1 boven de vloer, over de volle breedte van de deur aangebrachte stang, waarbij de deur opengaat door een lichte druk tegen deze stang (panieksluiting conform de NEN-EN 1125).
7.3
Het minimum aantal (nood)uitgangen per tent moet twee bedragen.
7.4
De vrije breedte van een (nood)uitgang moet minimaal 0,90 m1 bedragen.
7.5
De vrije hoogte van een (nood)uitgang moet minimaal 2 m1 bedragen.
7.6
De vrije hoogte van een gangpad waarvan meer dan 50 personen gebruik moeten kunnen maken, moet over de benodigde uitgangsbreedte ten minste 2 m1 bedragen.
7.7
Voor iedere 100 personen is 0,90 m1 aan vrije (nood)uitgang breedte vereist.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 1
IV
7.8
De (nood)uitgangen moeten zover mogelijk van elkaar gelegen zijn, met dien verstande dat de loopafstand tot enige uitgang niet groter dan 30 m1 mag zijn.
7.9
De paden naar de (nood)uitgangen moeten over een breedte van ten minste 2 m1 worden vrijgehouden van obstakels. Dit geldt ook voor de buitenzijde van de tent.
7.10
Kabels en snoeren moeten in geval deze over de vloer lopen met goede plakstrips worden afgeplakt, en wel zodanig dat struikelen en/of vallen wordt voorkomen.
7.11
Een hoogteverschil van meer dan 0,21 m1 tussen de vloer en de tent en het aansluitende terrein ter plaatse van de uitgangen, moet worden overbrugd door een trap of hellingbaan; de breedte moet tenminste gelijk zijn aan de breedte van de uitgang, vermeerderd met 0,50 m1. De trap of hellingbaan moet steeds voldoende stroef zijn.
Artikel 8
Vluchtroute-aanduiding, nood- en transparantverlichting
8.1
De vluchtrouteaanduiding dient altijd goed zichtbaar te zijn.
8.2
Indien een tijdelijke inrichting in de avonduren wordt gebruikt, of ruimtes in het kader van het evenement verduisterd moeten worden, dient in het publiekstoegankelijke gedeelte nood- en transparantverlichting aanwezig te zijn. De installatie moet voldoen aan de NEN-EN 1838 en de NEN 6088 (pictogrammen).
8.3
Nood- en transparantverlichting moet zodanig zijn aangebracht dat deze voor een ieder te allen tijde zichtbaar is.
8.4
Defecte lampen van de noodverlichting moeten direct worden vervangen.
8.5
Transparantverlichting moet gedurende de aanwezigheid van personen permanent branden.
8.6
De noodverlichtingsinstallatie moet ten hoogste 12 maanden tevoren door een ter zake kundige onderhouden en gecontroleerd zijn op een goede werking.
Artikel 9
Elektrische installaties
9.1
Het is verboden een verlichtingsinstallatie of een verlichtingstoestel te gebruiken, indien dat gebruik door de eigenschappen van die installatie of dat toestel gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.
9.2
Het is verboden een verlichtingsinstallatie of een verlichtingstoestel op zodanige wijze te gebruiken, dat het gebruik door de wijze waarop die installatie of dat toestel is opgesteld of aangebracht, gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 1
V
9.3
Naast de bovengenoemde voorschriften moet de elektrische installatie nabij verwarming- en/of gasinstallaties: a. op plaatsen waar gevaar voor ontploffing kan heersen voldoen aan de norm NEN-EN 50021 (elektrisch materieel voor plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen) en NEN-EN-IEC 60079-14 (veiligheidsbepalingen voor hoog- en laagspanningsinstallaties in ruimten met gasontploffingsgevaar). b. zijn voorzien van een groepszekering en een aardlekschakelaar met een nominale aanspreekstroom van ten hoogste 30 mA. c. de verplaatsbare leiding (verlengsnoer) van de wagen naar het aansluitpunt moet ten minste 3-aderig zijn, met een nominale kerndoorsnede van 2,5 mm2, beschermd door een neopreen ommanteling. De lengte van deze leiding mag ten hoogste 20 m1 bedragen en geen beschadigingen of gebreken vertonen.
9.4
Kabels welke op de grond liggen dienen beschermd te zijn en wel zodanig dat niet over de kabels gestruikeld kan worden, dan wel op enige wijze niet beschadigd kunnen worden.
9.5
Kabels die bovengronds via palen e.d. naar de tijdelijke inrichting voeren dienen bij het kruisen van een toegangspad tot de tent of vluchtweg op een minimale hoogte van 2,50 m1 boven het pad te worden aangebracht. Indien de kabels over een toegangs- of verbindingsweg of rijpad (als bedoeld in artikel 3) hangen, dan moet de hoogte minimaal 4,20 m1 bedragen.
Artikel 10
Bereiden van voedsel
10.1
Het bereiden van voedsel dient op een zodanige wijze plaats te vinden dat hierdoor geen brandgevaar ontstaat en bij een brand de uitbreiding beperkt blijft.
10.2
Het is verboden een kooktoestel te gebruiken, indien dat gebruik door de eigenschappen van die installatie of dat toestel zelf gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.
10.3
Het is verboden een kooktoestel te gebruiken, indien dat gebruik door de wijze waarop die installatie of dat toestel is opgesteld of aangebracht gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.
10.4
Het is verboden een kooktoestel dat bedoeld is te functioneren met een rookgasafvoer te gebruiken zonder een doeltreffende voorziening voor de afvoer van rook.
10.5
Het draagvlak onder de bak- en braadtoestellen moet onbrandbaar zijn (NEN 6065 klasse 2), dan wel zijn bekleed met een onbrandbaar en de warmte slecht geleidend materiaal. De wanden in de nabijheid waarvan toestellen zijn geplaatst, moeten 0,30 m1 buiten het toestel op dezelfde wijze zijn bekleed.
10.6
De filters van de luchtreinigingsinstallatie dienen zo vaak gereinigd of vervangen te worden als dit voor een goede werking noodzakelijk is.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 1
VI
Artikel 11
Bakwagens, bakkramen
11.1
Voor de opstelling van bakwagens gelden de volgende opstellingseisen: a. Frituren in oliën en vetten in bakwagens voor geheel blinde gevels is toegestaan. b. Frituren in oliën en vetten in bakwagens voor gevels met ramen is slechts toegestaan bij een minimale afstand van 5,00 m1 uit de gevel, zowel naar links als naar rechts. c. Kook- en bakactiviteiten in kramen is voor geheel blinde gevels toegestaan. d. Kook- en bakactiviteiten uitgezonderd het frituren in oliën en vetten, in kramen is voor gevels met ramen slechts toegestaan bij een minimale afstand van 2,00 m1 uit de gevel, zowel naar links als naar rechts.
11.2
In de mobiele bakwagen/kraam mogen niet meer dan 2 butaan- of propaanflessen aanwezig zijn, elk met een waterinhoud van maximaal 26 liter.
11.3
Een frituurtoestel is thermisch zodanig beveiligd dat de temperatuur van het bakmedium niet boven 200 °C kan oplopen. Nabij een frituurtoestel is voor iedere frituurbak een passend metalen deksel aanwezig waarmee de bakken in geval van brand worden afgedekt.
11.4
De bakinstallatie moet zodanig zijn geconstrueerd dat door overkoken, over de rand of door kieren om de rand, olie of vet niet in de verbrandingsruimte kan komen.
11.5
Een eventueel opgesteld gaskomfoor moet zijn opgesteld op een plaat van onbrandbaar en slecht warmte geleidend materiaal. Deze plaat dient schoon en vrij van vet en/of olie te zijn.
11.6
Het draagvlak onder de baktoestellen moet ten minste 0,10 m1 buiten de toestellen onbrandbaar zijn, dan wel zijn bekleed met een onbrandbaar en de warmte slecht geleidende materiaal. De wanden, in de nabijheid waarvan toestellen zijn geplaatst, moeten 0,30 m1 buiten het toestel op dezelfde wijze zijn bekleed.
11.7
In de onmiddellijke nabijheid van een bak-, braad- of frituurtoestel moeten goed passende deksels of een blusdeken aanwezig zijn om het toestel in geval van brand te kunnen afdekken.
Artikel 12
Verwarmings-, kook- en stookinstallaties op gas of vloeibare brandstoffen
12.1
Een flessengasinstallatie moet voldoen aan de eisen in NEN 3324 en NEN 2920.
12.2
Een kooktoestel, dat gebruik maakt van niet op de centrale distributienetten aangesloten installaties voor het stoken met vloeibaar gas, moet voldoen aan de eisen in NEN 1078:1999.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 1
VII
12.3
Bij inpandig gebruik van gasflessen mag de nominale inhoud van de gevulde en lege flessen gezamenlijk niet meer bedragen dan 110 liter, tenzij bij of krachtens enig wettelijk voorschrift anders is bepaald.
12.4
Een gasfles moet zijn voorzien van een door Lloyd’s Register – Stoomwezen erkend geldig keurmerk en mag slechts 10 jaar oud zijn.
12.5
De afsluit/reduceerventiel van een gasfles moet van een door Lloyd’s Register - Stoomwezen goedgekeurd type zijn en mag slechts 3 jaar oud zijn.
12.6
Tussen gasfles en verbruikstoestel moet een buigzame verbinding voldoen aan de richtlijnen, vermeld in de NPR 3378 en: • zijn bevestigd door middel van slangklemmen op slangpilaren; • vrij en ongespannen zijn aangelegd; • zodanig zijn aangebracht dat blootstelling aan ontoelaatbare temperatuursinvloeden en/of mechanische beschadiging wordt voorkomen; • de gasslang mag maximaal 2 jaar (oranje of bruine slang) of 10 jaar (zwarte slang) oud zijn en moet zo kort mogelijk zijn. De maximale slanglengte voor een tijdelijke opstelling bedraagt 10 m1.
12.7
Tussen de opslag voor gasflessen en een besloten ruimte wordt een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van ten minste 60 minuten gerealiseerd, bepaald overeenkomstig NEN 6069:2005.
12.8
Afsluiters in vaste gasleidingen zijn goed bereikbaar en aangebracht: a. direct voor of na binnenkomst van de leiding in een gebouw; b. aan het einde van elke aftakking van een vaste leiding naar een gebruikstoestel; c. in de leidingen op plaatsen waar de leiding geheel of gedeeltelijk kan worden gespoeld met een inert gas.
12.9
Flessen en tanks mogen slechts tot 80% worden gevuld. Een lege fles moet altijd met gesloten afsluiter worden bewaard.
12.10 Afsluiters moeten worden beschermd. Indien de bescherming bestaat uit een afneembare kop, moet deze bij niet aangesloten flessen zijn afgeschroefd. 12.11 De ruimte waarin de gasfles(sen) staan: • moeten op de buitenlucht zijn geventileerd door middel van ten minste twee, zover mogelijk uit elkaar liggende, niet afsluitbare ventilatieopeningen nabij, of in de vloer. De netto doorlaat van de ventilatieopeningen dient 1/40 van het vloeroppervlak te zijn met een minimum van 100 cm2 per opening; • moet gasdicht zijn gescheiden van de gebruiksruimte; • mag slechts van buitenaf door middel van een deur of luik bereikbaar zijn. 12.12 Het leidingnet moet zijn uitgevoerd als een vaste metalen leiding. Aan het einde van elk aftakpunt van de vaste leiding naar een gebruikstoestel moet zich een afsluiter bevinden.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 1
VIII
12.13 Het gebruik van een slang is alleen toegestaan voor een aansluiting van een verbruikstoestel op het leidingnet, als koppelslang tussen tank/fles en het leidingnet en als koppelslang tussen tank/fles en manifold. 12.14 Het leidingnet en de toebehoren moeten iedere 2 jaar en zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding (zoals bijvoorbeeld bij wijzigingen en reparaties) worden gekeurd en beproefd. Van de beproeving moet een door of vanwege de installateur getekende verklaring bij de gebruiker aanwezig zijn, welke mede door de vergunninghouder is ondertekend. De keuring en beproeving moeten omvatten: • controle op de vereiste beveiligingen van het leidingsysteem en controle op de goede werking van deze beveiligingen; • controle op de toepassing van goedgekeurd toebehoren; • beproeving met lucht of inert gas. 12.15 Binnen een inrichting worden geen andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie verstookt of verbrand. 12.16 Verwarming- en stookinstallaties zijn zo afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt. Binnen een inrichting worden geen andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie verstookt of verbrand, met uitzondering van hout in een open haard, dat uitsluitend is bedoeld voor bij- of sfeerverwarming. 12.17 Verwarmings- en stookinstallaties die buiten een stookruimte zijn opgesteld dienen vrij te worden gehouden van brandbare goederen. Brandbare goederen in de onmiddellijke omgeving mogen geen hogere temperatuur krijgen dan 90 °C. 12.18 Het is verboden een verwarmingsinstallatie of verwarmingstoestel te gebruiken, indien dat gebruik door de wijze waarop die installatie of dat toestel is opgesteld of aangebracht gevaar oplevert voor het ontstaan van brand. 12.19 Het is verboden een verwarmingstoestel dat bedoeld is te functioneren met een rookgasafvoer te gebruiken zonder doeltreffende voorziening voor de afvoer van rook. 12.20 Een opening ten behoeve van de toevoer van verbrandingslucht mag niet worden afgesloten. 12.21 Bij het toepassen van direct gestookte verwarmingsinstallaties moet er steeds voldoende toevoer van verse lucht zijn. 12.22 Binnen een afstand van 0,30 m1 van de afvoerleiding voor de bakdampen en de afvoerleiding voor verbrandingsgassen, mogen geen brandbare stoffen aanwezig zijn, tenzij deze bekleed zijn met een onbrandbaar en slecht warmtegeleidende materiaal. 12.23 De verbrandingsgassen van de bak- en braadtoestellen moeten door middel van afvoerleidingen van onbrandbaar en hittebestendig materiaal worden afgevoerd. De wand- of dakdoorvoeringen moeten zijn uitgevoerd met een dubbelwandige nisbus.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 1
IX
12.24 Een afvoer van bakdampen en verbrandingsgassen in 1 leiding is toegestaan, mits de verbrandingsgassen gemeten op de plaats van samenkomst geen hogere temperatuur hebben dan 200 °C.
Artikel 13
Overnachten
13.1
Indien tijdens een evenement in een tent of tijdelijk bouwwerk overnacht wordt, anders dan recreatieve overnachting, dan moet voorzien worden in een vorm van bewaking. (Toelichting: Dit is onder meer het geval als er in het tijdelijk bouwwerk of de tent geslapen wordt als bewaking voor de daarin aanwezige goederen.)
13.2
Indien tijdens een evenement overnacht wordt in een niet daartoe bestemd permanent gebouw (sporthal, bijeenkomstgebouw), moet voldaan worden aan de voorschriften uit het regionaal beleidsdocument “Overnachten in niet daartoe bestemde gebouwen”.
Artikel 14
Ontruiming
14.1
Indien een (tijdelijk) bouwwerk of tent bestaat uit meerdere ruimten, waardoor het geheel niet meer beroepbaar is, moet een ontruimingsinstallatie met luid alarm aanwezig zijn.
14.2
De ontruimingsalarminstallatie moet te allen tijde voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn. Het beheer, de controle en het onderhoud van de ontruimingsalarminstallatie wordt geregeld in NEN 2654-2:2004.
14.3
De gebruiker van de inrichting, stelt een ontruimingsplan op ten behoeve van de in de inrichting aanwezige personen. Het ontruimingsplan wordt opgesteld volgens de relevante delen van de NTA 8112.
14.4
Er • • • • • • • •
14.5
Artikel 15 15.1
moet doorlopend worden toegezien, indien van toepassing, dat; vluchtwegen, of aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn; vluchtwegen goed bereikbaar zijn; blusmiddelen goed bereikbaar zijn; het sluiten van rook- en brandwerende deuren niet wordt belemmerd en dat deze voortdurend gesloten zijn; elektrische snoeren, stekkers en toestellen in goede staat verkeren; geen brandgevaarlijke situaties ontstaan door onveilig gebruik van vuur, gas en/of elektriciteit; geen brandgevaarlijke situaties ontstaan als gevolg van de toegepaste (kerst)versieringen; meldpunten ten behoeve van de ontruimingsalarminstallatie goed bereikbaar zijn.
Het personeel dient geïnstrueerd te zijn hoe te handelen bij brand.
Blusmiddelen In de inrichting moeten voldoende kleine blusmiddelen aanwezig zijn. Uitgangspunt hierbij is per 200 m2 gebruiksoppervlakte, 1 handbrandblusser met een blusequivalent van 6 kg bluspoeder.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 1
X
15.2
Een blusmiddel moet voor iedereen duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn aangebracht, voor direct gebruik gereed zijn en in goede staat van onderhoud verkeren.
15.3
Een slanghaspel moet voldoen aan de norm NEN-EN 671-1 en moet onderhouden worden overeenkomstig de norm NEN-EN 671-3.
15.4
Een klein blusmiddel moet zijn verzegeld en voorzien van een geldig Rijkskeurmerk met rangnummer en moet overeenkomstig de norm NEN 2559 worden onderhouden en gekeurd. Een blustoestel moet zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is aangegeven.
15.5
Een klein blusmiddel mag worden vervangen door een ander draagbaar blustoestel met een andere blusstof indien de bluscapaciteit en het toepassingsgebied ten minste gelijkwaardig zijn.
Artikel 16
Roken en open vuur
16.1
Het is verboden te roken of vuur te hebben: • in een ruimte bestemd voor de opslag van een of meer stoffen genoemd in de Regeling Bouwbesluit 2003; • bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en/of gassen kunnen veroorzaken; • bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.
16.2
Niemand mag roken of vuur bij zich hebben op plaatsen waar een zodanig verbod, ter voldoening aan wat bij of krachtens wettelijk voorschrift is gesteld, op een voor een ieder kenbare wijze is aangegeven.
16.3
Het rookverbod c.q. open vuur verbod wordt op opvallende plaatsen duidelijk zichtbaar aangegeven door middel van het opschrift “VERBODEN TE ROKEN” of “VERBODEN VOOR OPEN VUUR”, dan wel door middel van een gestandaardiseerd symbool overeenkomstig het gestelde in de norm NEN 3011:2004.
16.4
Kaarsen moeten op stabiele en degelijke, niet gemakkelijk ontvlambare, standaards zijn vastgezet.
16.5
Sfeervuren, bijvoorbeeld vuurkorven en kleine kampvuren, zijn uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden: • Uitsluitend in een vuurkorf met een inhoud van maximaal 50 liter of een kampvuurtje met een oppervlakte van maximaal 1 m². • Het branden/aanleggen van open vuur mag uitsluitend plaatsvinden door een volwassen persoon en op de door de brandweer geaccepteerde plaats. • Er mogen alleen stoffen worden verbrand die geen zware rookontwikkeling produceren. Het verbranden van afvalstoffen is niet toegestaan. • De verantwoordelijke volwassen persoon dient ervoor zorg te dragen dat het vuur goed blijft branden zodat er zo min mogelijk rookontwikkeling ontstaat.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 1
XI
•
•
• •
16.6
Artikel 17
De verbranding mag slechts plaatsvinden op minimaal 15 m1 van enig bouwwerk. De afstand tot een gebouw met een rieten dak, voor ontbranding vatbare gewassen (riet, graanproducten) of de opslag van hooi, stro, riet et cetera moet minimaal 50 meter bedragen. Sfeervuren mogen alleen worden gestookt bij windstilte of kalme wind en dan zodanig dat omwonenden en het verkeer op de aangrenzende wegen geen hinder ondervinden van rook, as en/of vliegvuur. Tijdens het branden moeten steeds schoppen c.q. blusmiddelen aanwezig zijn om het vuur onmiddellijk te kunnen doven. Na het beëindigen van het branden, moeten de overgebleven nog smeulende resten met water worden geblust of met zand worden afgedekt.
Voor het toepassen van grotere sfeervuren wordt verwezen naar de Algemene Plaatselijke Verordening en het gemeentelijk beleid ten aanzien van vreugdevuren.
Bekleding, stoffering en versiering
17.1
Stoffering en versiering worden vrijgehouden van spots en andere warm wordende apparatuur. De temperatuur ter plaatse van de versiering is niet hoger dan 90 °C.
17.2
Tussen het vloeroppervlak van een ruimte en de aangebrachte versiering blijft een vrije ruimte over van minimaal 2,50 m1.
17.3
De versiering als bedoeld in het vorige lid is in geval van brand niet gemakkelijk ontvlambaar, in geval van brand vindt geen druppelvorming plaats.
17.4
Met brandbaar gas gevulde ballonnen zijn binnen een bouwwerk niet aanwezig.
17.5
De toe te passen materialen en aankledingsproducten hebben in vluchtroutes een navlamduur van ten hoogste 15 seconden en een nagloeiduur van ten hoogste 60 seconden.
17.6
De toegepaste bekleding, stoffering en versiering voldoen ten minste aan de eisen ten aanzien van de brand- en rookklassen zoals gesteld in afdeling 2.12 en 2.15 van het Bouwbesluit 2003 die op die locatie gelden voor constructieonderdelen.
17.7
Vloer- en trapbedekkingen in vluchtwegen en in ruimten waarin meer dan 50 personen gelijktijdig kunnen verblijven, moeten zodanig zijn aangebracht dat zij niet kunnen verschuiven, omkrullen of oprollen en mogen in geen enkel opzicht gevaar voor uitglijden, struikelen of vallen kunnen veroorzaken.
17.8
De • • •
toegepaste bekledingsmaterialen moeten voldoen aan: NEN 1775:1991, klasse T1, ten behoeve van vloeren en trappen; NEN 6065:1991, klasse 2, ten aanzien van stoffering en versiering; NEN 6066:1991, optische rookdichtheid < 2,2 m-1, maar niet voor vloeren en trappen.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 1
XII
Artikel 18
Opstelling van inventaris
18.1
Bij in rijen opgestelde zitplaatsen moet tussen de rijen een vrije ruimte aanwezig zijn van ten minste 0,40 m1, gemeten tussen de loodlijnen door de elkaar dichtst naderende gedeelten van de rijen. Indien in een rij tussen zitplaatsen tafeltjes zijn geplaatst, moet de genoemde vrije ruimte ter plaatse van de tafeltjes doorlopen.
18.2
In • • •
18.3
Een rij zitplaatsen, die slechts aan 1 einde op een gangpad of uitgang uitkomt, mag niet meer dan 8 zitplaatsen bevatten.
18.4
Een rij zitplaatsen die aan beide einden op een gangpad of een uitgang uitkomt, mag ten hoogste bevatten: • 16 zitplaatsen, indien de vrije ruimte tussen de rijen kleiner is dan 0,45 m1. • 32 zitplaatsen, indien de vrije ruimte tussen de rijen groter is dan 0,45 m1. • 50 zitplaatsen, indien de vrije ruimte tussen de rijen groter is dan 0,45 m1, en er bovendien aan beide einden van de rijen per 4 rijen een uitgang met een breedte van ten minste 1,10 m1 aanwezig is.
18.5
De inrichting van een ruimte, met inbegrip van door personen bezette stoelen, neemt tot een hoogte van 2,5 m1 slechts zodanige oppervlakten in beslag, gemeten in loodrechte projectie op de vloer, dat ten minste: • 0,25 m² vloeroppervlakte beschikbaar blijft voor iedere persoon waarvoor geen zitplaats aanwezig is. • 0,30 m² vloeroppervlakte beschikbaar blijft voor iedere persoon waarvoor een zitplaats aanwezig is die zodanig is of is aangebracht dat deze ten gevolge van gedrang niet kan verschuiven of omvallen. • 0,50 m² vloeroppervlakte beschikbaar blijft voor iedere persoon waarvoor een zitplaats aanwezig is die niet zodanig is of is aangebracht dat deze ten gevolge van gedrang niet kan verschuiven of omvallen.
18.6
Inrichtingen in een ruimte waarin personen verblijven zijn, indien de vrije vloeroppervlakte minder dan 0,5 m² per persoon bedraagt, zodanig aangebracht dat zij ten gevolge van gedrang niet kunnen verschuiven of omvallen.
18.7
Een tribune heeft een bouwconstructie die bestand is tegen de daarop werkende krachten. Te controleren door de constructeur van de gemeente.
18.8
Er moet een door of vanwege de commandant van de brandweer goedgekeurd opstellingsplan aanwezig zijn.
rijen opgestelde zitplaatsen, waarbij sprake is van: meer dan 4 stoelen in een rij, en meer dan 4 rijen, en een ruimte waarin meer dan 100 stoelen aanwezig zullen zijn, zijn zo gekoppeld dan wel aan de vloer bevestigd dat deze ten gevolge van gedrang niet kunnen verschuiven of omvallen.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 1
XIII
Artikel 19
Afval
19.1
Afval moet dagelijks worden verzameld in veilig opgestelde goed af te sluiten containers van moeilijk brandbaar materiaal.
19.2
Asbakken moeten regelmatig, maar ten minste dagelijks, worden geleegd in afsluitbare asverzamelaars van onbrandbaar materiaal.
19.3
De inhoud van deze asverzamelaars mag slechts in onbrandbare vaten, die van een deksel zijn voorzien, worden gedeponeerd.
19.4
De aanwezige asbakken moeten vlamdovend en van onbrandbaar materiaal zijn vervaardigd.
19.5
Voor iedere voorstelling moet de ruimte onder de tribunes van papier en ander afval zijn ontdaan.
Artikel 20 20.1
(Brand)wacht- en bewakingsdiensten In verband met de brandveiligheid kan de commandant van de brandweer bepalen dat tijdens bijzondere festiviteiten een wachtdienst wordt ingesteld. Deze bewaking dient te geschieden door gediplomeerde en ter zake geïnstrueerde brandwachten, waaronder minimaal één gediplomeerd hoofdbrandwacht.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 1
XIV
Specifieke voorschriften Onderstaande voorschriften worden ALTIJD en UITSLUITEND in deze specifieke gevallen gehanteerd en zijn dus ook niet opgenomen in de matrix.
Artikel 21
Heteluchtballonnen, kabelballonnen
21.1
Voor het oplaten van een heteluchtballon of kabelballon moet een ‘verklaring van geen bezwaar’ worden afgegeven door de burgemeester.
21.2
De houder van deze ‘verklaring van geen bezwaar’ dient zich te houden aan de voorschriften opgenomen in het “Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen”.
21.3
De te gebruiken gasflessen met vloeibaar gas dienen op een veilige plaats, buiten bereik van onbevoegden en goed geventileerd te worden opgesteld.
21.4
Gasflessen waarvan de goedkeuring door de Dienst voor het Stoomwezen niet, of volgens de ingeponste datum meer dan 10 jaar geleden heeft plaatsgevonden, mogen niet aanwezig zijn.
21.5
De brander dient door middel van een verbindingsslang die is vervaardigd van synthetisch rubber met een of meer staaldraad- en/of textielinlagen (NEN 3143) met behulp van deugdelijk bevestigde slangklemmen aan de drukhouders te zijn aangesloten.
21.6
Bij het verwarmen van lucht voor het opstijgen van de ballon dient een goedgekeurd draagbaar blusapparaat met een inhoud van ten minste 9 kilogram aanwezig te zijn. Indien meerdere ballonen worden opgelaten dient bij elke ballon een blusapparaat aanwezig te zijn.
21.7
Het verkeer mag op geen enkele wijze in gevaar worden gebracht.
21.8
De aanwijzingen van functionarissen van de brandweer, de politie en andere overheidsdiensten moeten stipt en direct worden opgevolgd.
21.9
In verband met de brandveiligheid en in het belang van de veiligheid van het publiek kan de commandant van de brandweer bepalen dat op het ballonterrein personeel en materieel van zijn dienst aanwezig zijn. De omvang van deze bewaking is ter beoordeling van de commandant van de brandweer. De kosten van deze bewaking zijn voor rekening van de houder van deze verklaring.
21.10 Alle mogelijke moeite moet worden gedaan om te voorkomen dat omwonenden hinder ondervinden van deze activiteit. 21.11 Alle schade die mocht ontstaan aan gemeente-eigendommen als gevolg van het doel oplaten van de hete luchtballonnen, dient op eerste aanzegging voor rekening van de houder van deze verklaring te worden hersteld.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 1
XV
21.12 De houder van deze verklaring vrijwaart de gemeente voor alle aanspraken van derden tot vergoeding van schade die mocht ontstaan als gevolg van het gebruik van deze verklaring. 21.13 Onverminderd het bovenstaande dienen voorts alle maatregelen getroffen te worden om ontstaan en uitbreiding van brand, het ontstaan van ongevallen of onveilige situaties zo goed als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen. 21.14 Een kabelballon moet zijn voorzien van een inrichting om het gas op snelle wijze te kunnen laten ontsnappen bij onverhoopt losraken van de ballon van de grondverankering. 21.15 Aan boord van een kabelballon mogen zich geen personen bevinden. 21.16 Kabelballonnen mogen niet of slechts beperkt opgelaten worden in een van de luchtverkeersleidingsgebied: • burgerlaagvlieggebied Noord-Groningen (globaal het hele gebied van Lauwersmeer tot Delfzijl); • militaire laagvliegroute Link 10 (gehele strook ten zuidoosten van Bellingwedde en Stadskanaal); • gebied rondom vliegveld Eelde en • het gebied rond de zweef/ultralightvliegvelden Veendam en Stadskanaal/Onstwedde. (zie www.lvnl-ohd.nl) Het bovenstaande geldt tevens voor een gebied met een straal van 3 kilometer rond het vliegveld Oostwold, hoewel deze niet expliciet vermeld staat op deze website.
Artikel 22
Helicoptervluchten, ultralight-vluchten
22.1
Voor het gebruik van een terrein als heliterrein moet een ‘verklaring van geen bezwaar’ worden afgegeven door de burgemeester.
22.2
De houder van deze ‘verklaring van geen bezwaar’ dient zich te houden aan de bepalingen zoals deze zijn opgenomen in het “Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen”.
22.3
Het verkeer mag op geen enkele wijze in gevaar worden gebracht.
22.4
In verband met de brandveiligheid en in het belang van de veiligheid van het publiek kan de commandant van de brandweer bepalen dat op het heli- of ulv-terrein personeel en materieel van zijn dienst aanwezig zijn. De omvang van deze bewaking is ter beoordeling van de commandant van de brandweer. De kosten van deze bewaking zijn voor rekening van de houder van deze verklaring.
22.5
Alle schade die mocht ontstaan aan gemeente-eigendommen als gevolg van het opstijgen en landen van de helikopter, dient op eerste aanzegging voor rekening van de houder van deze verklaring te worden hersteld.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 1
XVI
22.6
Artikel 23
Indien het heliterrein ligt binnen het luchtverkeersleidingsgebied van vliegveld Eelde, is vooraf toestemming vereist van de luchtverkeersleiding van dit vliegveld. Zie ook www.lvnl-ohd.nl.
Oplaten (kinder)ballonnen
23.1
De ballonnen mogen alleen worden gevuld met helium.
23.2
De met helium gevulde gasflessen moeten tegen opwarming door zonnestraling en tegen omvallen zijn beschermd. Op de niet in gebruik zijnde gasflessen moet de beschermkap aangebracht zijn.
23.3
Het vullen van de ballonnen moet in de open lucht plaatsvinden.
23.4
Gevulde ballonnen mogen niet binnen een gebouw worden opgeslagen.
23.5
Na het vullen van de ballonnen dienen de daarvoor gebruikte drukvaten te worden afgevoerd.
23.6
De ballonnen mogen niet in trossen worden losgelaten.
23.7
In of aan de ballonnen mogen geen metalen voorwerpen bevestigd worden. Ook geen aluminiumfolie of soortgelijk.
23.8
Indien er 1000 of meer ballonnen worden opgelaten in een gebied met een straal van 8 kilometer rond vliegveld Eelde, moet er vooraf toestemming gevraagd worden aan de verkeersleiding van dit vliegveld. Zie ook www.lvnl-ohd.nl.
23.9
Indien er 1000 of meer ballonnen worden opgelaten in een gebied met een straal van 3 kilometer rond de zweef/ultralightvliegvelden Veendam of Stadskanaal/Onstwedde moet dit tevoren gemeld worden aan de havenmeester of beheerder. Zie ook www.lvnl-ohd.nl. Dit geldt tevens voor een gebied met een straal van 3 kilometer rond het vliegveld Oostwold.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 1
XVII
Bijlage 2
Toelichting op de voorschriften
Toelichting artikel 1
Algemeen geldende voorschriften
Vanuit de organisatie moet er permanent iemand aanwezig zijn die kennis heeft van de vergunningvoorschriften en ook de verantwoordelijkheid heeft dat deze voorschriften nageleefd worden. Deze persoon is tevens het eerste aanspreekpunt voor functionarissen van de overheidsdiensten. De voorschriften behorende bij de evenementenvergunning zijn aanvullend op de voorwaarden bij de gebruiksvergunning en vervangen deze dus niet. Toelichting artikel 2
Terrein en omgeving
Het evenemententerrein moet zodanig ingedeeld worden dat met name brandweervoertuigen en ambulances zo dicht mogelijk incidenten kunnen naderen en deze bereikbaarheid niet belemmerd wordt door obstakels. Daarnaast moet de opstelling van (tijdelijke) bouwwerken zodanig zijn dat de kans op brandoverslag zo veel mogelijk beperkt blijft. Aangezien de constructie van tijdelijke bouwwerken vrijwel geen weerstand tegen brandoverslag heeft, moet deze gehaald worden uit de onderlinge afstand. Tot slot moet de indeling en gebruik van het terrein zodanig zijn dat een veilige ontvluchting van of op het terrein te allen tijde mogelijk blijft. Toelichting artikel 3
Bereikbaarheid
Een evenemententerrein en de daarop aanwezige bouwwerken moeten bereikbaar zijn voor onder meer brandweervoertuigen en ambulances. Daarvoor moet er onder meer een verbindingsweg zijn tussen de openbare weg en de toegang van het terrein. Op grote evenemententerreinen met meerdere (tijdelijke) bouwwerken (podia, tenten) moeten bovendien paden geschikt en vrijgehouden worden voor deze voertuigen, zodat alle relevante delen van het terrein bereikbaar zijn. De weg of het pad moet verder over een breedte van minimaal 3,25 m1 verhard zijn of in ieder geval geschikt voor voertuigen met een massa van 14.600 kg. Ook bij hevige regenval moeten de paden en wegen berijdbaar zijn en dus eventueel voorzien van geschikte afwatering. Toelichting artikel 4
Doorgang en afsluiten openbare weg
De afmetingen van de doorgaande route, verbindingsweg en rijpaden zijn in analogie met de model-bouwverordening. De voorschriften uit dit artikelen maken het verder mogelijk een deel van de straat tijdelijk aan het verkeer te onttrekken, bijvoorbeeld ten behoeve van braderieën, markten, maar ook optochten, wielerronden et cetera. De afstand van 40 meter is gebaseerd op de model-bouwverordening en de maximale inzetdiepte met hogedruk vanaf een tankautospuit met een slanglengte van 90 meter. Indien de mogelijkheid aanwezig is om met twee tankautospuiten gelijktijdig tweezijdig aan te rijden kan deze afstand verdubbeld worden naar 80 meter.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 2
I
Toelichting artikel 5
Vrijhouden van bluswaterwinplaatsen en vluchtwegen
De term “voldoende vrij” kan worden geïnterpreteerd aan de hand van de publicatie “Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” of de publicatie “Brandbeveiligingsinstallaties” uitgave Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Toelichting artikel 6
Tenten
Volgens de Nederlandse testnorm NEN 6065, moet een tentzeil ten minste voldoen aan de brandvoortplantingsklasse 4. Dit kan alleen worden aangetoond met een rapport. Regelmatig komt het voor dat personen buitenlandse testrapporten ter goedkeuring aanbieden en dat hiermee aangetoond worden dat het tentzeil zou voldoen. Onderstaande tabel kan daarbij gehanteerd worden. Tentzeil van tenten, die tot het toepassingsgebied van de NTA 8020-40:2006 (Evenementen - Brandvoortplanting en rookproductie van zeildoek) horen en dat voor de brandvoortplanting voldoet aan een van de klassen volgens de tabel wordt voldoende brandveilig geacht voor toepassing in Nederland. norm NEN 6065 NEN-EN 13501-1 DIN 4102-1 NF P92-503
klasse 2 B B1 M2
herkomst Nederland Europa Duitsland Frankrijk
Druppelvorming geen eisen 3 klassen: d0, d1, d2 moet worden vermeld in rapport moet worden vermeld in rapport
Toetsing van de rookproductie volgens NEN 6066 (bepaling van de rookproductie bij brand van bouwmateriaal) voor tenten die tot het toepassingsgebied van de NTA horen, wordt niet nodig geacht. De rookproductie van tentzeil bij een tent heeft weinig invloed op de veiligheid van de gebruikers, door het ontstaan van natuurlijke rook- en warmteafvoer in tentzeil bij brand. De NTA is van kracht zolang de Europese nationale normen over brandvoortplanting en rookproductie van kracht zijn voor tentdoek. Zodra voor tentdoek verplicht gebruik moet worden gemaakt van de Europese norm NEN-EN 13501-1 Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen – deel 1: “Classificatie op grond van resultaten van beproeving van brandgedrag”, zal beoordeling van het tentdoek moeten plaatsvinden volgens NEN-EN 13501 en wordt de NTA ingetrokken. Daarnaast is van belang om aan de buitenzijde de vluchtroute naar het aansluitend terrein goed in orde te hebben. Tenten worden vaak in weilanden geplaatst waarbij de looproute niet altijd vlak is. Voor het vluchten vanaf een evenemententerrein zullen er voldoende uitgangen moeten zijn. Dit zal sterk afhankelijk zijn van de grootte van het terrein en de soort afzetting bij grotere terreinen kan er rekening gehouden worden met doorstroomsnelheden waardoor een en ander per evenement bekeken moet worden. Toelichting artikel 7
Uitgangen en vluchtroutes
Met deze eis wordt gewaarborgd dat een deur in een vluchtroute bij de aanwezigheid van personen in een gebouw door de desbetreffende persoon altijd geopend kan worden zonder sleutels of andere losse voorwerpen. De automatische inrichtingen voor het loslaten van deuren, respectievelijk luiken zodra een toestand intreedt waarin deze als brandwering en/of rookwering
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 2
II
dienen, voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 10 van de publicatie “Brandbeveiligingsinstallaties” van de NVBR. Belangrijk aandachtspunt voor de uitvoering is dat een in lid 7.2 bedoelde deursluiting in het concrete geval daadwerkelijk overeenkomstig de instructies van de fabrikant/leverancier van de betreffende sluiting wordt aangebracht. Verkeerd aanbrengen van de sluiting kan de beoogde werking daarvan namelijk te niet doen of bemoeilijken. (Nood)uitgangen tenten Volgens de handreiking voor gebruiksvergunningen van VROM zal het aantal personen per meter uitgangsbreedte steeds meer maatwerk worden. Het kan voorkomen dat de berekening zelfs aan geeft dat er meer dan 135 personen per meter uitgangsbreedte aanwezig zijn. Dit kan zonder dat dit strijdig is met het Bouwbesluit. De aanvrager moet dan aantonen dat veilig vluchten mogelijk is, anders is vasthouden aan 90 personen per meter uitgangsbreedte het uitgangspunt. De nooduitgangen moeten d.m.v. 1 handeling geopend kunnen worden of in geopende stand staan. Indien meer handelingen nodig zijn is maatwerk nodig. Een tent met wanden van zeil geeft een aantal problemen. Nooduitgangen worden dichtgehouden vanwege weersomstandigheden. Een snelle ontsluiting is niet haalbaar omdat de riemen van de sluitingen vaak aan de buitenzijde zitten. Gebruik maken van klittenbandsluiting is een mogelijkheid maar kan problemen opleveren als er mensen staan te duwen. Het gebruiken van een openschuivend tentdeel is toegestaan, mits dit schuiven soepel en eenvoudig gaat. De voorkeur gaat uit naar het plaatsen van vaste deuren in een tent van zeildoek. Toelichting artikel 8
Vluchtroute-aanduiding, nood- en transparantverlichting
Vluchtroute-aanduiding moet zodanig zijn bevestigd dat er bijvoorbeeld geen gordijnen voor (kunnen) hangen. Indien er sprake is van gebruik in de avonduren of in het kader van het evenement verduistering van een ruimte noodzakelijk is (bijvoorbeeld filmvoorstellingen), moet de ruimte voorzien zijn van nood- en transparantverlichting, waarvan de laatste permanent moet branden. De noodverlichting in het bouwwerk moet zodanig zijn aangebracht dat minimale oriëntatie mogelijk is. Er wordt geacht te zijn voldaan aan de eis wanneer de inspectie en het onderhoud is verricht volgens de publicatie 79 “inspectie en onderhoud van noodverlichtingsinstallaties” van ISSO/NFVN/Uneto-VNI, juni 2004. De resultaten van de inspectie en onderhoud dienen opgenomen te worden in het logboek. Aangezien er in tenten en tijdelijke bouwwerken geen sprake is van stationaire installaties is het voorschrift opgenomen dat deze ten hoogste twaalf maanden tevoren moet zijn onderhouden en gecontroleerd. Toelichting artikel 9
Elektrische installaties
Het is niet toegestaan een verlichtingsinstallatie of een verlichtingstoestel aan te brengen in de omgeving van brandgevaarlijke materialen. De stoffering en versiering moeten vrijgehouden worden van spots en andere warm wordende apparatuur, waarvan de oppervlaktetemperatuur meer dan 90 °C bedraagt.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 2
III
Daarnaast mogen (elektrische) installaties uitsluitend voor dat doel gebruikt worden waarvoor ze zijn ontworpen en geproduceerd. Toelichting artikel 10
Bereiden van voedsel
Kooktoestellen moeten stevig, solide en voor het doel geschikt zijn. In het gebied rondom het kooktoestel waar een temperatuur van 90 °C kan optreden, mogen zich geen brandbare materialen bevinden. De afzuigkap boven een kooktoestel moet vrij zijn van vet- of andere aanslag. Toelichting artikel 11
Bakwagens, bakkramen
Om de kans op brandoverslag zo klein mogelijk te houden zijn afstandsvoorschriften opgenomen voor (mobiele) bakwagens en -kramen. In dit artikel zijn tevens voorschriften opgenomen om de kans op oververhitting en (zelf)ontbranding van het bakmedium zo klein mogelijk te maken.
Toelichting artikel 12
Verwarmings-, kook- en stookinstallaties op gas of vloeibare brandstoffen
Stookinstallaties mogen uitsluitend gebruikt worden in combinatie met het gas of de vloeistof waarvoor zij ontworpen of gebouwd zijn. Propaanslangen zijn er in 2 uitvoeringen, te weten: • Oranje/bruine gekleurde slangen. Op de slang is het jaar van fabricage aangegeven. Deze slangen mogen maximaal 2 jaar oud zijn. • Zwarte slangen met vaste metalen koppelingen. Het jaar van fabricage is hier ingeponst op de metalen koppeling. Deze slangen mogen maximaal 10 jaar oud zijn. Hierbij moeten worden opgemerkt dat ook de Warenwet eisen stelt middels het Gasslangbesluit. Dit besluit verwijst naar de NEN 5654 (1980) en is inmiddels vervangen door de NEN-EN 1763-1. Verbindingen moeten door middel van “afzepen” worden gecontroleerd en eventuele lekkages moeten worden verholpen, waarna het gehele leidingnet opnieuw moet worden beproefd. Wanneer de toevoer van een gesloten verbrandingstoestel wordt dichtgezet, zal het verbrandingstoestel op den duur niet meer functioneren. Wanneer de toevoer van een open verbrandingstoestel wordt dichtgezet, zal er in het verbrandingstoestel een tekort aan zuurstof ontstaan. Als gevolg hiervan zal er een onvolledige verbranding plaatsvinden. Bij een onvolledige verbranding komt het zeer giftige koolmonoxide vrij. De koolmonoxide zal naar binnen stromen en vormt hiermee een gevaar voor mensen. Een installatie voor verwarming en kookdoeleinden in de omgeving van brandgevaarlijke materialen is niet toegestaan. Er dienen zodanige maatregelen getroffen te worden, bijvoorbeeld door het verplaatsen van de verwarmingsinstallatie of het aanbrengen van een isolerende laag, dat de brandbare materialen niet hun eigen ontbrandingstemperatuur zullen bereiken. Wanneer de temperatuur van de materialen nabij een rookafvoerkanaal hoger kan worden dan 90 °C dienen deze materialen onbrandbaar te zijn volgens NEN 6064, uitgave 1991 en NEN 6064/2, uitgave 2001 “Bepaling van de
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 2
IV
onbrandbaarheid van bouwmaterialen”. De voorzieningen die op grond van enig voorschrift uit het Bouwbesluit zijn vereist, dienen te voldoen aan de aansluitvoorwaarden. De straling rondom een stooktoestel buiten een stookruimte mag geen pyrofore verbranding veroorzaken. Dit betekent dat het gebied rondom het stooktoestel waar een temperatuur van 90 °C kan optreden, moet worden vrijgehouden van brandbare materialen. Toelichting artikel 13
Overnachten
Bij overnachtingen is het van belang dat een eventuele brand vroegtijdig wordt ontdekt. Het is daarom van belang dat in deze delen een vorm van bewaking aanwezig is. Dit kan zijn in de vorm van branddetectie of in de vorm van bewaking door middel van brandwachten. Voor het overnachten in niet daartoe bestemde gebouwen (sporthallen, bijeenkomstgebouwen) zijn regionale afspraken gemaakt in de notitie ”Overnachten in niet daartoe bestemde gebouwen” uit 2007. Toelichting artikel 14
Ontruiming
Om in een calamiteit alle aanwezigen te kunnen alarmeren, worden er eisen gesteld aan de aanwezigheid van een ontruimingsalarminstallatie. Uiteraard moet de werking van een aanwezige ontruimingsalarminstallatie (ook wanneer deze niet geëist wordt, maar wel in een gebouw aanwezig is) gegarandeerd zijn. Gebruikers van een gebouw moeten namelijk kunnen vertrouwen op de goede werking van de ontruimingsalarminstallatie. Een ontruimingsplan dient ter goedkeuring aangeboden te worden aan de commandant van de brandweer. Na goedkeuring dient het ontruimingsplan opgenomen te worden in het logboek. Voor de opstelling van het ontruimingsplan dient de aanbeveling voor het opstellen van ontruimingsplannen te worden gevolgd. Deze NTA 8112 “Leidraad voor een ontruimingsplan” wordt uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut. Voor veel gebruiksfuncties is een apart deel beschikbaar. Toelichting artikel 15
Blusmiddelen
Aangezien het gebruik van draagbare blustoestellen eenvoudig is, moet er van uit kunnen worden gegaan dat de werking van de draagbare blustoestellen gegarandeerd is. Alle draagbare blustoestellen, dus ook degene die op vrijwillige basis worden opgehangen, moeten worden gecontroleerd op reinheid en een goede werking en indien nodig gerepareerd. Uitgangspunt is 1 draagbaar blustoestel met een blusequivalent van 6 kg bluspoeder per 200 m² gebruiksoppervlak. De voorzieningen moeten voldoen aan het gestelde in de publicatie “Brandbeveiliginginstallaties” van de NVBR. Toelichting artikel 16
Roken en open vuur
Vanwege de aanwezigheid van brandgevaarlijke stoffen mag in een opslagruimte niet worden gerookt of open vuur aanwezig zijn. Niemand mag roken of vuur bij zich dragen op plaatsen waar een dergelijk verbod is afgekondigd. Er dient in de
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 2
V
desbetreffende ruimte duidelijk en zichtbaar een bord met het opschrift “Verboden te roken” aangebracht te worden. Toelichting artikel 17
Bekleding, stoffering en versiering
Bij stoffering en versiering moet naast de inrichting van een gebouw ook worden gedacht aan tijdelijke versiering. Een vrije hoogte van 2,5m is noodzakelijk in verband met de menselijke maat. Wanneer er in een bouwwerk met gas gevulde ballonnen aanwezig zijn, is er een verhoogde kans op het ontstaan van een ontploffing en als gevolg daarvan branduitbreiding. Eenvoudige brandproef Bij twijfel of het materiaal brandvertragend is, kan dit met de volgende eenvoudige proef worden getest: • neem een monster (5 x 25 cm) van het materiaal; • ga naar buiten en houdt een uiteinde van het monster gedurende minimaal 5 seconden in een vlam, zoals bijvoorbeeld van een aansteker of lucifer; • wanneer het monster vlam heeft gevat of nadat 5 seconden zijn verstreken wordt de ontstekingsbron weggenomen. Het materiaal voldoet als aan alle van de volgende voorwaarden is voldaan: • tijdens de verhitting zijn geen druppels vrijgekomen (al dan niet brandend); • tijdens de verhitting zijn geen roetvlokken vrijgekomen; • het materiaal heeft geen vlam gevat of het monster heeft maximaal 15 seconden gebrand en maximaal 60 seconden gegloeid, nadat de aansteker of lucifer is weggenomen. Toelichting artikel 18
Opstelling van inventaris
Hiermee wordt een voldoende doorstroomcapaciteit tussen in rijen opgestelde stoelen gewaarborgd. Het onderling koppelen van stoelen dient zodanig gerealiseerd te worden dat deze als gevolg van gedrang niet ontkoppeld kunnen worden. Om een veilige ontvluchting te kunnen garanderen in een ruimte waarin veel mensen samenkomen, moet de inrichting hiervan niet kunnen verschuiven of omvallen. Wanneer de inrichting omvalt of verschuift zal dit namelijk de ontvluchting belemmeren en kunnen leiden tot paniek. Het koppelen van stoelen middels losse koppelstukken, “tie raps” (kabelbinders) e.d. is wel mogelijk maar is een arbeidsintensieve klus. De voorkeur gaat dus uit naar stoelen met een vastgemonteerde stoelkoppeling. Toelichting artikel 19
Afval
Brand ontstaat vaak in het afval. Met veilig opgestelde en onbrandbare afvalbakken blijft de (kans op) brand beperkt. Toelichting artikel 20
(Brand)wacht- en bewakingsdiensten
Indien een evenement in het bouwwerk wordt gehouden dat niet in reguliere werkingssfeer van de gebruiksvergunning valt kan dit eventueel toch doorgang vinden.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 2
VI
Bij • • • • •
bijzondere festiviteiten kan bijvoorbeeld gedacht worden aan: grote hoeveelheden personen (meer dan 1000); indien er wordt geslapen; waar gewerkt wordt met open vuur of vuurwerk; bijzondere voertuigen c.q. machines aanwezig zijn; waar tijdens een evenement een hogere vuurbelasting (balen stro of hooi) aanwezig is. Eventueel een en ander in overleg met de plaatselijke brandweer. De taken van de brandwacht zijn: • vrijhouden nooduitgangen, blusmiddelen, brandveiligheidsinstallaties; • bereikbaarheid voor brandweervoertuigen waarborgen; • toezicht houden tijdens bijzondere activiteiten (zoals vuurwerk en open vuur); • een beginnende brand blussen en eventueel assisteren bij een ontruiming; • alarmering en opvang van de brandweer. Deze personen moeten nuchter zijn en voor hun taak zijn voorbereid door de interne organisatie. De taken voor de brandwacht liggen dus expliciet op een ander vlak dan voor zogenaamde evenementenbeveiligers en kunnen dus ook niet door een en dezelfde persoon worden uitgevoerd. Als volgens de voorschriften twee brandwachten en twee beveiligers vereist zijn, moeten er ook fysiek vier personen aanwezig zijn.
Toelichting artikelen 21 tot en met 23 De brandweer keurt alleen de opstellingsplaats (art. 21) of landingsplaats (art. 22) evenals de noodzaak en mogelijkheid van een eventueel repressief optreden. Daarnaast kan de commandant besluiten dat er door de brandweer permanent toezicht gehouden moet worden tijdens het oplaten van heteluchtballonnen of stijgen en landen van helikopters. In de genoemde luchtverkeersleidingsgebieden moet rekening worden gehouden met beperkingen ten aanzien van het oplaten van kabelballonnen, helikoptervluchten en vluchten met ultra-lights en het oplaten van kinderballonnen. Het vliegveld van Oostwold is (nog) niet in het bezit van een aanwijzing als burgerluchtvaartterrein en is dus ook niet terug te vinden op de website van de Luchtverkeersleiding Nederland (www.lvnl-ohd.nl). Gezien de intensiteit van het vliegverkeer op dit terrein is regulering van de activiteiten in de onmiddellijke omgeving wel noodzakelijk.
Handreiking (brand)veiligheid evenementen
Bijlage 2
VII
Evenementen in de openlucht (statisch)
Evenementen in permanente gebouwen
Evenementen met tent
Evenement op openbare weg (braderie, markt, etc.)
Gebruik of afsluiten openbare weg t.b.v. optocht, sportief evenenemt, etc.
Aanwezigheid barbecue, bakkraam, etc.
Losse standplaats, kraam, (markt)wagen
X X X X
X X X X
X X X X X
X X X X
X X X X
X X X X
X X X X
X X X X
X
X X X X
X X
X
X X X X X
X X
X X
Buurt/straatfeest met afsluiting openbare weg
Buurtfeest zonder tent
Buurtfeest met grote tent (> 50 personen of > 50m²)
Buurtfeest met kleine tent (<50 personen of < 50 m²)
Bijlage 3 Matrix t.b.v. voorschriften
X = voorschrift opnemen in vergunning Artikel 1 Algemeen geldende voorschriften 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
X X X X
X X X X
X X X X
Artikel 2 Terrein en omgeving 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
X X X X
X
X X
Artikel 3 Bereikbaarheid 3.1 3.2 3.3 3.4
X
X X X X
X X X X
Artikel 4 Doorgang en afsluiten openbare weg 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10
X X X X X
X X X X X X X X X X
X X X X X X X X X X
X X X X X X X X X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
X
X
Artikel 5 Vrijhouden van bluswaterwinplaatsen en vluchtwegen 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
X X X
X X X X
X X
X X
X X
X
X X
X
X X X X
Artikel 6 Tenten 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
X X X X X
X X X X X
X X X X X
Artikel 7 Uitgangen en vluchtroutes 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6
X X X X X X
Handreiking (brand)veiligheid evenementen)
X X X X X
Bijlage 3
X X X X X X
I
X
X X X X X
X X X
Losse standplaats, kraam, (markt)wagen
Aanwezigheid barbecue, bakkraam, etc.
Gebruik of afsluiten openbare weg t.b.v. optocht, sportief evenenemt, etc.
Evenement op openbare weg (braderie, markt, etc.)
Evenementen met tent
Evenementen in permanente gebouwen
Evenementen in de openlucht (statisch)
Buurt/straatfeest met afsluiting openbare weg
Buurtfeest zonder tent
Buurtfeest met grote tent (> 50 personen of > 50m²)
Buurtfeest met kleine tent (<50 personen of < 50 m²) 7.7 7.8 7.9 7.10 7.11
X X X X X
Artikel 8 Vluchtroute-aanduiding, nood- en transparantverlichting 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6
X X X X X X
X X X X X X
X X X X X X
X X X X
X X X X X
Artikel 9 Elektrische installaties 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5
X X X X
X X X X X
X X X X
X
X X
Artikel 10 Bereiden van voedsel 10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6
X X X X X X
Artikel 11 Bakwagens, bakkramen 11.1 11.2 11.3 11.4 11.5 11.6 11.7
X X X X X X X
Artikel 12 Verwarmings-, kook- en stookinstallaties op gas of vloeibare brandstoffen 12.1 12.2 12.3 12.4 12.5 12.6 12.7 12.8 12.9 12.10 12.11 12.12 12.13 12.14 12.15 12.16 12.17 12.18 12.19 12.20
X
X
X X X
X X X
X X X X X X X X X
X X X X X X X X X X X X X
Handreiking (brand)veiligheid evenementen)
Bijlage 3
X
X
X X X X X X X X X X X X X X X X X X
X X X X X X X X X X X X X X X X X
X X X X X X X X X X X X X X X X
II
Losse standplaats, kraam, (markt)wagen
Aanwezigheid barbecue, bakkraam, etc.
X
Gebruik of afsluiten openbare weg t.b.v. optocht, sportief evenenemt, etc.
X
Evenement op openbare weg (braderie, markt, etc.)
Evenementen met tent
X
Evenementen in permanente gebouwen
Evenementen in de openlucht (statisch)
Buurt/straatfeest met afsluiting openbare weg
Buurtfeest zonder tent
Buurtfeest met grote tent (> 50 personen of > 50m²)
Buurtfeest met kleine tent (<50 personen of < 50 m²) 12.21 12.22 12.23 12.24
X X X
Artikel 13 Overnachten 13.1 13.2
X
X
X X
Artikel 14 Ontruiming 14.1 14.2 14.3 14.4 14.5
X X
X X X X X
X X X X X
X X X X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X X
X X X
Artikel 15 Blusmiddelen 15.1 15.2 15.3 15.4 15.5
X X
X X
X X
X X
Artikel 16 Roken en open vuur 16.1 16.2 16.3 16.4 16.5 16.6
X X X
X X X X
X X X X X
X X X
X X
Artikel 17 Bekleding, stoffering en versiering 17.1 17.2 17.3 17.4 17.5 17.6 17.7 17.8
X X X
X X X
X X X X X X X X
X X X X
X X X
X
X X X X
Artikel 18 Opstelling van inventaris 18.1 18.2 18.3 18.4 18.5 18.6 18.7 18.8
X X X X X X X X
X X X X X X X X
X X X X X X X
X X X X X
X X X X X
X X X X X
X
X
X
Artikel 19 Afval 19.1 19.2 19.3 19.4 19.5
X
Artikel 20 (Brand)wacht- en bewakingsdiensten 20.1
Handreiking (brand)veiligheid evenementen)
Bijlage 3
III