Rede uitgesproken ter gelegenheid Opening facultair jaar 2011-2012, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden, 7 september 2011
Titel: Collegegeld omhoog, Stufi omlaag! Op zoek naar welvaartsverhogende belastingpolitiek
Prof. dr. C.L.J. Caminada (Koen)
1 Inleiding Waarde toehoorders, vanmiddag wil ik met u eens nadenken over de vraag of studenten in het hoger onderwijs (hierna: HO) niet wat meer zouden kunnen bijdragen aan hun eigen opleidingskosten via (a) een fors hoger collegegeld en/of (b) veel lagere tegemoetkomingen in de kosten van levensonderhoud (Stufi). Of is dat nu juist geen goed idee? In Nederland dragen studenten nu slechts 12% van de kosten van hun eigen opleiding; de overige 88% wordt via publieke bekostiging opgebracht door belastingbetalers. Daarbij wordt erg veel overheidsgeld heen en weer verschoven én vermorst (en dus ontstaat een veel hoger dan nodige belastingdruk), mede omdat er veel subsidies worden verstrekt aan studenten die zelf hun studie kunnen bekostigen. Bovendien verminderen studiebeurzen de prikkels voor ouders – vanmiddag hier in grote getale aanwezig - om te sparen voor de opleiding van hun eigen kind. Recent onderzoek laat zien dat ouders hun bijdrage naar beneden bijstellen als hun kind een studiebeurs krijgt (Ebens et al., 2011). Er vindt substitutie plaats waardoor een deel van de beurs onbedoeld terechtkomt bij de ouders van studenten: elke euro extra (aanvullende) studiebeurs door de overheid (belastingbetaler) leidt tot een verminderde ouderbijdrage van ongeveer 50 cent.
2 Demonstratie
Regeerakkoord Kabinet-Rutte 1
Het kabinet-Rutte 1 werd al snel
Het hoger en wetenschappelijk onderwijs heeft een kwaliteitsimpuls nodig. Het is van groot belang dat Nederlandse studenten veel beter onderwijs krijgen zodat zij beter zijn voorbereid op de arbeidsmarkt. Ook aan de student wordt een investering gevraagd in zijn eigen toekomst, in ruil voor veel beter onderwijs. Daarom wordt voor de masterfase een sociaal leenstelsel ingevoerd. De opbrengsten hiervan komen geleidelijk vrij en zullen dus ook geleidelijk in de kwaliteit van het onderwijs worden geïnvesteerd De basisbeurs en aanvullende beurs blijven bestaan in de bachelorfase. Om het studierendement te verhogen zal van langstudeerders een hoger collegegeld worden gevraagd.
geconfronteerd met de grootste studentendemonstratie sinds 1988. Op 21 januari 2011 liepen achthonderd hoogleraren in hun toga rond de Hofvijver en 15.000 studenten joelden op het Malieveld. Tegen welke plannen liepen de hoogleraren en studenten eensgezind te hoop? Het kabinet wil bezuinigingen doorvoeren. Studenten krijgen tot nu toe over het algemeen studiefinanciering om 3 jaren bachelor- en 1 jaar masterfase te kunnen volgen. In elke fase mogen ze 1 jaar uitlopen. Daarna moeten zij als langstudeerders
-1-
Regeerakkoord VVD-CDA, Vrijheid en verantwoordelijkheid, 30 september 2010, blz. 32
een boete van 3.000 euro per jaar betalen. Er zijn in Nederland zo’n 60.000 langstudeerders, en de gedachte is dat het niet onredelijk is dat zij met financiële prikkels tot enige voortvarendheid worden gestimuleerd. Daarnaast wordt in de masterfase een sociaal leenstelsel ingevoerd. Dat betekent dat studenten in de laatste fase van hun studie geen studiefinanciering meer krijgen, maar zelf geld moeten lenen en met rente moeten terugbetalen. De ratio is simpel. Gemiddeld verdienen universitair geschoolden werknemers 2 keer zoveel dan wie mbo heeft genoten. Studeren is voor betrokkenen een rendabele onderneming, terwijl de kosten over de hele samenleving worden uitgesmeerd. Voorstanders zien niets onheus of onrechtvaardigs in het invoeren van een sociaal leenstelsel. Wie heeft gestudeerd gaat een veel hoger salaris verdienen dan iemand die niet heeft gestudeerd en kan zijn lening gemakkelijk terugbetalen. Tegenstanders wijzen op de problemen die zouden voortvloeien uit de verschuiving van subsidies voor levensonderhoud van studenten naar lenen. Met name zou de toegankelijkheid van het HO in het gedrang komen. Maar er is dat nu wel zo?
3 Onderzoeksopzet Ik pas vanmiddag een theoretisch denkkader toe dat idealiter zou moeten leiden tot welvaartsverhogende belastingpolitiek. Daarbij is de vraag: Kunnen dezelfde doelen van het HO worden gerealiseerd met minder inzet van publieke middelen? (a) Fors hoger collegegeld (kostendekkend collegegeld) (b) Forse verlaging tegemoetkoming kosten levensonderhoud studenten (afschaffen Stufi) Door omzetting van subsidies in leningen (introductie van een sociaal leenstelsel) zouden dezelfde doelen gerealiseerd kunnen worden met veel minder publieke middelen. Het gaat in dit college om de wijze van de financiering van het HO, maar wel met dezelfde doeluitkomsten. Logische randvoorwaarde is dat de toegankelijkheid van het HBO en WO gewaarborgd blijft. Om de vraag te beantwoorden ga ik als volgt te werk. Eerst breng ik de omvang van de overheidssubsidies in kaart voor (a) de studiefinanciering en (b) het niet-kostendekkend collegegeld. Vervolgens vergelijken we de kosten van een universitaire opleiding met de baten daarvan. Door te kijken naar de inkomens van afgestudeerden, krijgen we ook een indicatie van het profijt van de opleidingen. Pas daarna volgen enkele theoretische noties: zijn er eigenlijk wel economische argumenten voor de subsidiering van de financiering van het hoger onderwijs? En wat zijn de mogelijke reacties van onderwijsdeelnemers indien zij hun subsidies zien worden omgezet in studieleningen? En hoe zit het met de leenaversie van studenten die er toe zou leiden dat de toegankelijkheid van het HO in het gedrang komt? Tot slot maak ik de balans op. Ik verklap de conclusie alvast: mits slim vormgegeven kan de overheid miljarden besparen op het HO zonder dat de toegankelijkheid vermindert. Dat kan door studenten in het vervolg een studielening aan te bieden in plaats van subsidies en hen te verzekeren tegen het risico van niet kunnen terugbetalen van hun studielening.
-2-
4 Omvang van de subsidie: studiefinanciering Dat brengt mij bij de omvang van de subsidies die zouden kunnen worden omgezet in leningen. De studiefinanciering bestaat sinds 1986. Het idee erachter was dat studenten onafhankelijk van hun ouders moesten kunnen zijn; dus kreeg iedere student vanaf zijn achttiende een vast maandbedrag van de overheid. Om welke bedragen gaat het nu bij de subsidie op het levensonderhoud van studenten?
Basisbeurs * Aanvullende beurs * Lenen Collegegeldkrediet Studentenreisrecht * Bijverdienen Totaal Bron:
Uitwonend € 266 € 243 € 286 € 143 € 82 pm € 1.020
Thuiswonend € 96 € 223 € 286 € 143 € 82 pm € 829
Budgettair / maatschappij 1,0 mld euro 0,6 mld euro (1,3 mld euro) 0,6 mld euro 2,4 mld w.o. HO 1,5 mld
Website DUO-IBgroep (http://www.ib-groep.nl/particulieren/default.asp), Rijksbegroting 2011, Hoofdstuk VIII Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Artikel 11 Studiefinanciering (http://www.rijksbegroting.nl/2011/voorbereiding/begroting,kst148632_13.html), en eigen berekeningen.
Aantal studerenden met studiefinanciering, 2010 wo 128.900 hbo 260.700 mbo 213.900 Totaal 603.500 Bron:
Rijksbegroting 2011, Hoofdstuk VIII Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Artikel 11 Studiefinanciering (http://www.rijksbegroting.nl/2011/voorbereiding/begroting,kst148632_13.html).
Een studiebeurs bestaat uit verschillende onderdelen.
•
Basisbeurs. Het maandbedrag is afhankelijk van de woonsituatie van de student.
•
Aanvullende beurs. Wanneer ouders niet kunnen bijdragen in de kosten van studerende kinderen, krijgen studenten een aanvullende beurs, afhankelijk van het ouderinkomen.
•
Lening. Studenten kunnen hun studie ook bekostigen door een lening van de overheid.
•
Collegeldkrediet. Iedere student kan het jaarlijkse collegegeld lenen.
•
Studentenreisproduct. De student kan kiezen tussen een week- en weekendreisproduct.
Prestatiebeurs *. De basisbeurs, aanvullende beurs en het studentenreisrecht vallen onder de prestatiebeurs. De prestatiebeurs is in eerste instantie een lening. Bij het behalen van het diploma binnen de vastgestelde termijn van tien jaar wordt deze omgezet in een gift. Bijverdienen: in 2011 mag een student naast de studiefinanciering € 13.215,83 bijverdienen. Iemand die meer verdient, kan volgens de overheid in het eigen onderhoud voorzien.
-3-
5 Omvang van de subsidie: niet-kostendekkend collegegeld De overheid subsidieert studenten ook op andere wijze: het collegegeld is (momenteel 1.713 euro) eigenlijk veel te laag. Als studenten kostendekkend collegegeld zouden moeten gaan betalen, verliezen ze een subsidie van 5,5 miljard euro per jaar. Dat bedrag is als volgt opgebouwd. Uitgaven Wetenschappelijk onderwijs: 3,8 miljard euro + Uitgaven HBO: 2,5 miljard euro -/- Bijdrage studenten collegegeld: circa 0,8 miljard = Saldo: 5,5 miljard Dat komt neer op een gemiddeld kostendekkend collegegeld per jaar van € 14.177. Bron:
Rijksbegroting 2011, Hoofdstuk VIII Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Artikel 6 en 7 Hoger Onderwijs (http://www.rijksbegroting.nl/2011/voorbereiding/begroting,kst148632_10.html).
6 Kosten en opleidingsduur per diploma via gemiddelde route, 2009 Die werkelijke kosten per opleidingsjaar aan het HO kunnen ook op een wat andere wijze worden benaderd. Wie het VWO doorloopt is daar gemiddeld 14,3 jaar mee bezig, en de totale opleidingskosten vanaf de kleuterschool tot aan VWO-dipploma bedragen ongeveer een ton. Wie vervolgens de route van het WO vervolgt, laat de teller stoppen op 153.600 euro. Hieruit is af te leiden dat een WO-sudie gemiddeld ongeveer 55.700 euro kost. kosten 91.400 93.000 97.900 146.200 153.600
vmbo havo vwo hbo wo
160.000
gemiddeld per jaar 7.359 6.838 6.846 7.494 7.238
duur 12.42 13.60 14.30 19.51 21.22
Kosten en opleidingsduur in jaren per diploma via gemiddelde route 153.600
per opleiding
48.300 55.700
22
146.200
20
140.000
18 120.000 16 97.900
100.000 91.400
93.000
14
80.000
12 vmbo
havo
vwo
hbo
wo
Bron: CBS StatLine, via Uitgaven per diploma naar route en deelopleiding
De studenten worden echter niet geconfronteerd met de werkelijke kosten van ongeveer 10 tot 15 duizend euro per opleidingsjaar HO, vanwege de forse subsidies. Dan is het wellicht niet verwonderlijk dat de studenten niet erg geprikkeld worden om wat sneller te studeren. Zo steeg hun gemiddelde studieduur de afgelopen jaren gestaag. Vrouwelijke rechtenstudenten volgen het patroon dat we ook zien bij andere studies, maar vooral mannelijke rechtenstudenten lijken beleidsresistent: niets helpt. Wellicht een wat treurige constatering
-4-
voor onze voormalige decaan Stolker die hier zo veel werk van heeft gemaakt, maar de resultaten van zijn beleid worden natuurlijk pas zichtbaar over enkele jaren. Bovendien – en ter geruststelling - illustreert het plaatje slechts het landelijk gemiddelde, waaraan niet is af te lezen dat Leiden het natuurlijk veel beter doet op dit punt dan onze zusterfaculteiten. Gemiddelde studieduur in maanden 88
Totaal Rechten w.o. mannen w.o. vrouwen
86 84 82 80 78 76 74
2009/'10
2008/'09
2007/'08
2006/'07
2005/'06
2004/'05
2003/'04
2002/'03
2001/'02
2000/'01
1999/'00
1998/'99
1997/'98
1996/'97
70
1995/'96
72
Bron: CBS StatLine, via Wo; gemiddelde studieduur van afgestudeerden
Door te bezuinigen op de studiefinanciering (levensonderhoud van studenten) en een wat meer kostendekkend collegegeld in rekening te brengen, kan de kwaliteit van het onderwijs overeind blijven. Immers, in dat geval hoeft niet of minder te worden bezuinigd op het onderwijs zelf. Daarnaast kunnen de maatregelen nog een gunstig bij-effect hebben. De relatieve prijsverhoudingen in de studenteconomie zullen veranderen tussen studeren, nevenactiviteiten, bijverdiensten en eventuele studievertraging die studenten hierdoor kunnen oplopen. Studenten besteden volgens onderzoek slechts twintig uur per week aan hun studie en switchen veel meer van studie dan in het buitenland. Als studenten meer geconfronteerd worden met de werkelijke kosten van hun eigen studie, besteden studenten meer tijd aan hun studie en denken ze beter na over hun studiekeuze, zo is de gedachte.
7 Baten van de opleiding: de inkomens van afgestudeerden Wie kijkt naar de inkomens van afgestudeerden in het mbo, hbo en wo, krijgt ook een indicatie van het profijt van de opleidingen. Opleiding heeft een positieve invloed op het individuele inkomen na afstuderen. Hoe hoger de opleiding, hoe hoger het inkomen. Wo’ers verdienen gemiddeld twee keer zoveel als mbo’ers (50 duizend versus 25 duizend euro per jaar) en anderhalf keer zoveel als hbo’ers (36 duizend). Naast verschillen tussen opleidingsniveaus zien we ook tussen de opleidingsrichtingen verschillen in salaris na het afstuderen. In juridische beroepen met een mbo-opleiding ligt het salaris het hoogst (32.700), dat verder oploopt tot gemiddeld 61.200 euro per jaar na een wetenschappelijke juridische opleiding.
-5-
40,000
42,000
50,000
Alle studierichtingen Economie Juridisch Zorg W&N Humaniora 32,700
60,000
61,200
Gemiddeld verzamelinkomen, 2007-2009 70,000
30,000 20,000 10,000 0 MBO
HBO
WO
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek (2011), Inkomens van afgestudeerden, 2007-2009, Den Haag.
Als zeer ruwe benadering van een indicatie van het profijt van de universitaire opleiding, heb ik de inkomens van MBO-ers vergeleken met die van afgestudeerde WO-ers in vergelijkbare beroepenvelden. Het jaarlijkse inkomensverschil is aanzienlijk, en bedraagt voor juristen maar liefst 28.500 euro per jaar. Gesommeerd over het gehele werkzame leven gaat het dan om een extra bate van ongeveer een miljoen euro (in euro van 2011). Wie dat gemakshalve even vergelijkt met de totale kosten van een universitaire opleiding (zeg 55.700 euro), ziet hoe renderend onze opleiding is. Te meer omdat studenten tot nu toe slechts 12% van de totale studiekosten direct zelf betalen. Kortom: het collegegeld kan door toepassing van het profijtbeginsel zeker wel wat omhoog!
Gemiddeld jaarlijks inkomenverschil WO MBO
30,000
28,500
40,000
Alle studierichtingen Economie Juridisch Zorg W&N Humaniora
20,000
10,000
0 verschil WO - MBO
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek (2011), Inkomens van afgestudeerden, 2007-2009, Den Haag, en eigen berekeningen.
We hebben nu gezien dat de subsidies op studeren omvangrijk zijn en dat het profijt van WO-opleidingen omvangrijk is. Dat roept de vraag op wat de immense overheidssubsidies bij de financiering van het hoger onderwijs rechtvaardigt?
-6-
8 Theorie: Redenen voor overheidsbemoeienis bij de financiering van het HO Op grond van de economische theorie is er in beginsel geen reden voor overheidsingrijpen als de relevante markten goed werken (de scholingsmarkt, de arbeidsmarkt en de kapitaalmarkt). Het prijsmechanisme zorgt er dan voor dat het aanbod van geschoolde arbeid aansluit bij de vraag naar geschoolde arbeid. Als de vraag naar geschoolde arbeid door werkgevers toeneemt, zal dat bij goed werkende markten tot uitdrukking komen in een hoger loon, waardoor werknemers hun scholingsinspanningen zullen vergroten. Er zullen meer investeringen in menselijk kapitaal plaatsvinden (Becker, 1962). Tegenover de kosten van die investeringen (scholingskosten en eventueel gederfd arbeidsinkomen) staat een hoger rendement. Er zijn echter diverse vormen van marktfalen, waardoor te weinig wordt geïnvesteerd in scholing (Stiglitz, 1988). Dit kan leiden tot een, maatschappelijk gezien, te lage deelname aan HO. De economische theorie geeft daarvoor verschillende redenen.
Falen kapitaalmarkt Kunnen studenten voor het financieren van hun studie bij een commerciële bank aankloppen? De kans is groot dat zij geen lening zullen krijgen. Menselijk kapitaal wordt niet geaccepteerd als onderpand omdat het niet overgedragen kan worden. Als commerciële banken geen studieleningen willen aanbieden zou dat er toe kunnen leiden dat minder mensen gaan studeren dan maatschappelijk gezien wenselijk is. De overheid kan kapitaalmarktfalen tegengaan door studieleningen aan te bieden. De overheid schiet dan de kosten van de studie en van levensonderhoud voor met een lening. Studenten betalen de studielening na afloop van hun studie terug, waarmee het kapitaalmarktprobleem, het niet kunnen lenen bij een commerciële bank, is opgelost.
Falen verzekeringsmarkt Een tweede reden voor overheidsbemoeienis is dat aan studeren risico’s zijn verbonden die moeilijk te verzekeren zijn. De verzekeringsmarkt faalt. Studenten weten namelijk niet zeker wat hun inkomensontwikkeling na de studie zal zijn en hoe de arbeidsmarktsituatie dan zal zijn. Voor dit soort risico’s bestaat geen verzekeringsmarkt. Risico ontmoedigt onderwijsinvesteringen en leidt tot een lagere deelname aan hoger onderwijs dan maatschappelijk gezien wenselijk is. De overheid kan dit tegengaan door een verzekeringselement in te bouwen in de studieleningen, bijvoorbeeld door een risico-opslag in de rente of door het risico bij de overheid te laten. Dat laatste is nu ook al het geval in Nederland. Wie later op de arbeidsmarkt niet afdoende verdient om zijn studieschuld af te betalen, wordt (gedeeltelijke) kwijtschelding verleent. Het huidige stelsel heeft dus ook een sociale component, dat zou blijven bestaan.
Externe effecten Een derde reden voor overheidsbemoeienis is het bestaan van externe effecten. Als iemand een opleiding in het hoger onderwijs heeft gevolgd kan dit ook voordelen opleveren voor anderen (externe effecten), bijvoorbeeld doordat zij goed managen. Door dit soort
-7-
‘spillovers’ is de maatschappelijke opbrengst van hoger onderwijs hoger dan de private opbrengsten. Individuen zullen echter bij de beslissing om deel te nemen aan hoger onderwijs geen rekening houden met de voordelen die anderen daaraan ontlenen. De overheid kan in dat geval de welvaart bevorderen door via subsidies de deelname aan hoger onderwijs te stimuleren. Veel onderzoek is gedaan naar de omvang van deze externe effecten van onderwijs. De meeste studies vinden echter geen aanwijzingen voor grote verschillen tussen sociale en private rendementen van hoger onderwijs. Als de externe effecten van onderwijs inderdaad beperkt zijn, betekent dit dat de huidige subsidies veel te genereus zijn.
9 Theorie: Mogelijke gedragsreacties van onderwijsdeelnemers bij omzetting van subsidies in leningen?
Toegankelijkheid De subsidies in het HO worden vaak gerechtvaardigd om de toegankelijkheid te waarborgen. Toegankelijkheid betekent dat alle potentiële studenten met voldoende capaciteiten kunnen gaan studeren, ongeacht hun sociaal-economische achtergrond. Uitgaande van deze definitie leidt de introductie van een sociaal leenstelsel niet tot een vermindering van de toegankelijkheid. Iedereen met voldoende geschiktheid, ongeacht sociaal-economische achtergrond, komt in aanmerking voor een lening inclusief een verzekering tegen het niet kunnen terugbetalen van deze lening. Toegankelijkheid wordt vaak verward met prijsgevoeligheid. Door prijsverhoging kunnen sommige studenten besluiten niet meer deel te nemen aan hoger onderwijs. In dat geval gaat het echter niet om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs maar om de prijsgevoeligheid van de studiekeuze.
Prijsgevoeligheid Zullen minder studenten instromen in het hoger onderwijs bij hogere private bijdragen? De empirische studies naar prijsgevoeligheid van de deelname aan hoger onderwijs vinden dat de totale instroom in het hoger onderwijs nauwelijks verandert bij prijsverhogingen. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de hoge private opbrengsten van studeren. Het financieel rendement op een (nominaal) jaar wetenschappelijk onderwijs bedraagt gemiddeld bijna 11 procent, en voor een jaar hbo bijna 9 procent. Ook de ontwikkelingen in de jaren negentig duiden op een geringe prijsgevoeligheid. In deze periode zijn de private bijdragen aan hoger onderwijs substantieel toegenomen: de collegegelden zijn verhoogd en, waarschijnlijk nog belangrijker, het recht op studiefinanciering is beperkt. Ondanks deze prijsverhogingen is de deelname aan hoger onderwijs in deze jaren gestegen. Een andere indicatie: in Australië heeft de introductie van het sociaal leenstelsel niet geleid tot een noemenswaardige daling van de instroom in het hoger onderwijs. De empirische literatuur laat verder zien dat de prijselasticiteit van studeren laag is, maar niet nul hoeft te zijn. Naar verwachting zal de verhoging van private bijdragen dus tot enige daling van de deelname aan hoger onderwijs leiden. Is dat erg? Voor de beoordeling is het
-8-
dan belangrijk om te weten welke studenten niet meer instromen. Als dit vooral studenten zijn met een grote kans op studie-uitval, leidt verhoging van private bijdragen tot positieve selectie. Dat is dan zo gek nog niet. Als het vooral gaat om getalenteerde studenten is de uitkomst niet efficiënt, omdat potentieel rendabel menselijk kapitaal niet wordt opgebouwd. Dat laatste lijkt overigens niet zo waarschijnlijk gezien de hoogte van de inkomens van afgestudeerden in het HO - het profijt van de opleidingen (waarover ik zojuist sprak).
Leenaversie bij studenten: een merkwaardige paradox Er werd geprotesteerd omdat studenten – en dan vooral de langstudeerders onder hen – meer zullen moeten betalen voor hun studie omdat de beursen voor masterstudenten leningen worden. Studenten hebben dus een afkeer van lenen, zou je zeggen.
Bedrag uitstaande studielening x mld euro 12 10,4
10
9,1 7,9
8 6
6,8 5,8 5,0
4 2 0 2005
Bron:
2006
2007
2008
2009
2010
CBS Statline respectievelijk Rijksbegroting 2011, Hoofdstuk VIII Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Artikel 11 Studiefinanciering (http://www.rijksbegroting.nl/2011/voorbereiding/begroting,kst148632_13.html); het cijfer voor ultimo 2010 is geschat (KC).
Maar dat is juist door de bank genomen niet het geval. Studenten lenen juist steeds makkelijker. De uitstaande schuld van studenten bij de DUO bedroeg ultimo 2010 ongeveer 10,4 miljard euro. Het wordt studenten ook gemakkelijk gemaakt. De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) leent desgewenst grote bedragen per maand aan een 18 jarige. De gemiddelde studieschuld bedraagt op dit moment 14.657 euro. Redenen stijgende studieschuld: de financiering studie, het groter aantal studenten, de rente is veel lager dan de rente die studenten zouden moeten lenen in het geval van een persoonlijk krediet bij commerciële banken. Je bent dus een dief van je eigen portemonnee als je niet leent bij de DUO. Veel studenten – zeker een kwart, zo wijzen enquêtes uit – lenen dan ook (extra) om een relaxter studentenleven te kunnen leiden. Dat relaxtere studentenleven uit zich bijvoorbeeld in een weekje met de jaarclub op de wintersport, of even naar Thailand of zomaar een half jaar backpacken. Daar is de studiefinanciering weliswaar niet voor bedoeld, maar het is een gangbare opvatting onder studenten geworden.
-9-
Hoewel studenten protesteren tegen het verschuiven van beurs naar lening, lenen ze dus wel makkelijk voor andere zaken omdat ze er op vertrouwen dat ze na afloop van de studie ruim in de slappe was zullen zitten. En die verwachting is terecht, zo bleek uit het profijt van opleidingen. Al moet je dan natuurlijk geen ‘vrijetijdsstudie’ aan de Hogeschool In Holland doen, want dan kan je bedrogen uitkomen.
10 Balans opmaken: maatregelen Kabinet-Rutte 1 Een kostendekkend collegegeld en de introductie van een sociaal leenstelsel in het HO kan bijdragen aan de verhoging van de welvaart in Nederland. Mits slim vormgegeven, kan de overheid miljarden besparen op het HO zonder dat de toegankelijkheid vermindert. Dat kan door studenten in het vervolg een studielening aan te bieden in plaats van subsidies en hen te verzekeren tegen het risico van het niet kunnen terugbetalen van de studielening. Het kabinet bouwt de inefficiënte subsidies in het HO nu af en introduceert een sociaal leenstelsel. Echter, er worden maar heel kleine stapjes gezet. Louter in de masterfase zal de basisbeurs niet meer worden verstrekt. Omdat per studiejaar circa 65.000 studenten een masteropleiding in het WO volgen, is de beperking van de totale subsidie bescheiden. Per studiejaar vertegenwoordigt de basisbeurs slechts een bedrag van circa € 3.200 voor uitwonende studenten (80% van de masterstudenten) en circa € 1.200 voor thuiswonende studenten (circa 20%). Het budgettaire effect bedraagt slechts 182 miljoen euro. Toch is het goed dat studenten geleidelijk een grotere eigen verantwoordelijkheid krijgen voor de financiering van hun eigen studie. Omdat een masterstudie een goede investering is, omdat toegang tot lenen via de DUO gegarandeerd is, en omdat het te lenen bedrag bescheiden is, worden geen ongunstige gevolgen verwacht voor de toegankelijkheid, ook niet in het geval van bijzonder exotische studierichtingen. Ervaringen uit het verleden en uit het buitenland ondersteunen dat. Studenten zullen mede door het sociaal leenstelsel bewuster gaan nadenken over nevenactiviteiten en eventuele studievertraging die ze daardoor kunnen oplopen. Tenzij aannemelijk kan worden gemaakt dat de baten van een bestuursjaar als biercommissaris van een studentenvereniging beduidend hoger zijn dan de baten van een jaar voltijds studeren (en wie gelooft dat?), krijgt studeren weer hogere prioriteit! En dat is winst van de Kabinetsplannen, die op dit punt overigens veel verder zouden mogen gaan. Tot slot: Bezuinigingen op de investering in menselijk kapitaal zijn op zich onverstandig. Maar indien niettemin politiek toch gewenst, kunnen bezuinigingen dan beter worden gezocht in het afbouwen van inefficiënte subsidies op het levensonderhoud van studenten dan in het aantal contacturen dat deze studenten hebben met hun docenten. Gezien deze tegengestelde belangen blijft het een raadsel waarom hoogleraren en studenten eensgezind te hoop liepen tegen de huidige kabinetsplannen.
Ik heb gezegd.
- 10 -
Verder lezen
Wetenschappelijke literatuur Barro, R. (1997), Determinants of economic growth: a cross-country empirical study, MIT Press, Cambridge MA. Becker, G.S. (1962), Investment in human capital: A theoretical analysis, Journal of Political Economy, vol. 70: 9-49. Centraal Bureau voor de Statistiek (2011), Inkomens van afgestudeerden, 2007-2009, Den Haag. Centraal Planbureau (2003), Een sociaal leenstelsel: studiefinanciering volgens het boekje, Macro Economische Verkenningen 2004, hoofdstuk 6: 137-147. Cornet, M., F. Huizinga, B. Minne en D. Webbink (2006), Kansrijk kennisbeleid, CPB Document, no. 124, Den Haag. Ebens, M., R. van Elk, D. Webbink, and A. Booij (2011), The effect of the supplementary grant on parental contribution. An empirical analysis for the Netherlands, CPB Discussion Paper no. 187, Den Haag Goudswaard, K.P., en C.L.J. Caminada (2009), Het belang van scholing, Tijdschrift voor Openbare Financiën, 2009, nr. 1: 45-71. Heckman, J.J. (2000), Policies to foster human capital, Research in Economics, vol. 53 (1): 3-56. Jacobs, B., E. Canton (2003), Effecten van invoering van een sociaal leenstelsel in het Nederlands hoger onderwijs, CPB Document 39, Den Haag. Krueger, A.B., and M. Lindahl (2001), Education for growth: why and for whom?, Journal of Economic Literature, 39(4): 1101-1136. Stiglitz, J. (1988), Economics of the public sector, W.W. Norton & Company, New York.
Beleidsstukken Ministerie van OC&W (2011), Beleidsnotitie Studiefinanciering “Studeren is investeren”, Den Haag. Regeerakkoord VVD-CDA (2010), Vrijheid en verantwoordelijkheid, 30 september 2010, Den Haag. Rijksbegroting 2011 (2010), Hoofdstuk VIII Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Artikel 6 en 7 Hoger Onderwijs en Artikel 11 Studiefinanciering, te raadplegen via (http://www.rijksbegroting.nl/2011/voorbereiding/begroting?hoofdstuk=40.19).
- 11 -