9 REPTIELEN AMFIBIEEN VISSEN
I~AVON
RAVON NOVEMBER 2000 JAARGANG 3 NUMMER 3
RAVON is het tijdschrift van de Stichting RAVON (Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland). Donateurs van RAVON krijgen het blad gratis toegezonden. Redactie-adres: Stichting RAVON, Postbus 1413, 6501 BK Nijmegen. Redactie: Raymond Creerners. Pieter Eibers, Michaël Steeghs, Theo de Jong, Jeroen van Delft. Vormgeving + opmaak: Walter Lentjes Druk: Drukkerij HPC b.v., Arnhem U kunt lid worden van RAVON door storting van 25 gulden per jaar op giro 51 67681 van de Stichting RAVON onder vermelding van "donateur RAVON", Postbus 1413, 6501 BK Nijmegen.
RAVON
RAVION
REPTIELEN, AMFIBIEËN EN VISSEN ONDERZOEK NEDERLAND COPY-wenken Inlevering van copy dient op floppy-disk te geschieden (WP5 of hoger; Word 6.0) vergezeld van een uitdraai in tweevoud. Inhoud: RAVON is bedoeld voor publicatie van artikelen en voor rubrieken-nieuws over in Nederland voorkomende vissen, amfibieën en reptielen. In het buitenland verricht onderzoek kan gepubliceerd worden indien dit relevant geacht wordt voor de in Nederland voorkomende soorten. Introductie: Een artikel dient voorzien te worden van leader van maximaal 120 woorden. Verdere strucLU"~III IIU van artikelen door middel van paragraaftitels. Figuren: Tekeningen, grafieken en kaartjes los bijvoegen. Op A4 formaat aanleveren in direct reproduceerbare vorm, bij voorkeur in zwarte inkt en zonder grijstinten. Bij teksten en schaalaanduidingen dient men rekening te houden met verkleining. Aanlevering in Excel is ook mogelijk. Dias en fotos: Voorkeur voor dlas. Fotos op groot formaat aanleveren (13 x 18 cm). In overleg met de redactie kunnen ook algemene dias gebruikt worden van soorten en/of biotopen. Tabellen: Los bijvoegen. Bij voorkeur met tabs werken en niet in de WP tabelfunctie. Literatuurverwijzingen: in de tekst alleen auteur en jaartal noemen. Bij twee auteurs beiden vermelden door "S", bij meer dan twee auteurs alleen de eerste gevolgd door "et al. ': in cursief. Literatuurlijst: Vermelding van de geciteerde literatuur. Auteur; jaartal en titel. gevolgd door uitgevende instantie. In verband met de overzichtelijkheid wordt de voorkeur gegeven aan korte artikelen platte tekst; 2500 woorden en mededelingen van niet meer dan een half A4. De redactie kan, indien nodig, de ingezonden artikelen en stukken inkorten en kleine, niet inhoudelijke wijzigingen aanbrengen. Inkorting of inhoudelijke wijziging geschiedt altijd in overleg met auteurs.
BOOMKIKKERS OP SCHOUWEN Kees Musters
DE KERKEINDSCHE HEIDE TOCH DE MOEITE WAARD! Arnold van RUsewUk
WERKGROEP ADDERONDERZOEK NEDERLAND /WAN) Pedro Janssen
DracuIa in de polder 3x zandhagedis anders
Aankondiging RAVON-dag 18 november a.s.
fIII
ii~iii!I"ltjilil"
_
RAVON Jaarverslag 1999 3x zandhagedis anders
Aankondiging RAVON-dag 18 november a.s. Voor de omslag is gebruik gemaakt van illustraties van Bas Teunis. Auteursrechten op afbeeldingen berusten bij de makers.
RAVON 9
49
3(3) 2000
Boomkikkers op
Schouwen Kees Musters
In 1998 hield Rob Lenders in dit tUdschrift een vurig pleidooi tegen het uitzetten van boomkikkers in de duinen. HU schreef daarin met enige afschuw over 'boomkikkers op Terschelling'. In datzelfde jaar kwamen bU RAVON Zeeland de eerste betrouwbare berichten binnen over 'boomkikkers op Schouwen'. Deze zjjn inmiddels bevestigd (zie verspreidingskaarten elders in dit blad) en we kunnen nu spreken van de aanwezigheid van een vitale boomkikkerpopulatie in de duinen van de Kop van Schouwen. Wat is er gebeurd? Voor zover bekend hebben er vroeger nooit boomkikkers (Hyla arborea) op Schouwen gezeten (Van Bree, 1960;Bergmans & Zuiderwijk, 1986;Crombaghs et al., 1993).Maar al lang deden er in Zeeland geruchten de ronde dat in de 70er jaren boomkikkers werden uitgezet op Tidorp, een biologische fruitkwekerij annex commune gelegen aan de binnenduinrand. Deze geruchten werden in 1989 bevestigd in een brief van Bruno Mertens, de leider van Tidorp, aan wat toen nog de Herpetologische Studiegroep NoordBrabant heette. Hij schreef daarin over de 'boomkikker die we bij honderden hebben uitgezet' en die hij beschouwde als een noodzakelijke aanvulling op de biologische bestrijding van insekten door vogels. Wanneer dat precies gebeurde en waar de boomkikkers vandaan kwamen vermeldt hij niet, maar hij zou ooit verteld hebben dat het om 'Zuid-Franse' boomkikkers ging die na een strenge winter allemaal waren verdwenen (Brilman, schriftelijke mededeling). Tidorp bestond in 1989 vijftien jaar. Kort daarna werd het opgeheven en vertrok Bruno Mertens naar Nieuw-Zeeland. De enige zekerheid is dus dat er tussen ca. 1975 en 1990 grote hoeveelheden boomkikkers op Tidorp zijn uitgezet. Op 17 augustus 1996 ontdekten leden van de Vlinderwerkgroep tot hun eigen verbazing rondom een drinkput op de Vroongronden van Schouwen minimaal 60 juveniele boomkikkertjes in wilg- en braamstruiken (Baaijens, schriftelijke mededeling). Op 23 augustus 1997 zag dezelfde groep twee volwassen exemplaren in hetzelfde gebied (Baaijens, schriftelijke mededeling). In september 1998 werd bij dezelfde drinkput een juveniel gezien en daar werden dia's van gemaakt. Het viel de boswachter van het gebied op dat in het jaarverslag over 1997van RAVON de boomkikkers van Schouwen ontbraken. Hij nam contact met me op. Ik kreeg de dia's onder ogen, waarop duidelijk
te zien was dat het gewone, inheemse boomkikkers waren (Hyla arborea) en niet de uitheemse mediterrane boomkikker (Hyla meridionalis). In dat jaar werd ook in Haamstede een boomkikker gezien (Sluijter, 1998). Op 27 mei 1999 hoorden we zelf drie mannetjes kwaken bij de bovengenoemde drinkput en werden boomkikkers gezien in Haamstede en Nieuw-Haamstede (Sluijter, 1999). Het afgelopen voorjaar hebben we kwakende mannetjes gehoord in ten minste vijf kilometerhokken in de duinen van de Kop van Schouwen. Ik denk dat we hieruit mogen concluderen dat er zich in de duinen van Schouwen op dit moment een vitale populatie boomkikkers bevindt. Dat deze dieren zijn uitgezet is zeker; dat het nakomelingen zijn van de kikkers die op Tidorp werden uitgezet, is zeer waarschijnlijk. Het succes van deze ongestuurde introductie roept een aantal vragen op waarvan ik er twee wil behandelen.
Een juveniele Boomkikker van Schouwen uit 1998.
RAVON 9
50
Hoe kon de introductie zo succesvol zijn? Het uitzetten van amfibieën verloopt lang niet altijd succesvol. Zo beschrijven Smith (1973) en Frazer (1989) hoe veel van de talloze pogingen om continentale amfibieën in England in te voeren zijn mislukt. Alle introducties van boomkikkers lijken er uiteindelijk te zijn mislukt (Stumpel, 1997). Wel zijn er gevallen bekend van locaties waar de soort het enkele jaren uithield (Frazer, 1989). Grosse (1994) vermeldt slechts van een tweetal locaties in Duitsland het voortbestaan van populaties gedurende ten minste enkele jaren na herintroductie. Nog niet zo lang geleden heeft Ben Crombaghs ons op een herpetologendag verteld over de moeilijkheden die hij ontmoette bij het uitzetten van jonge boomkikkers ter versterking van de Brabantse populatie (Crombaghs, 1996). Het succesvol uitzetten van boomkikkers, ook binnen of op de rand van het areaal van de soort, is dus zeker geen eenvoudige zaak. Wat zou het 'succes' op Schouwen kunnen verklaren? Laat ik voorzichtig beginnen met te stellen dat dat succes zich nog op de lange termijn moet bewijzen. Bovendien is er, voor zover mij bekend, geen degelijk onderzoek gedaan naar succes- en faalfactoren bij het uitzetten van amfibieën binnen hun areaal. Ik kan hier slechts een drietal mogelijke factoren suggereren. Ten eerste zijn er zeer veel boomkikkers uitgezet, waarschijnlijk in een aantal opeenvolgende jaren en mogelijk van verschillende afkomst. Dit verlaagt de kans dat de populatie een te smalle genetische basis heeft en kan de kans op succes aanzienlijk hebben vergroot. Ook bij de succesvolle herintroducties die Grosse (1994) vermeldt, werden gedurende enkele achtereenvolgende jaren veel dieren - in dit geval larven - uitgezet. Ten tweede is het duingebied van Schouwen met zijn vele watertjes (drinkputten, bomkratertjes en moerasjes), zijn vegetatie die rijk is aan structuur en door zijn uitgestrektheid waarschijnlijk een zeer goed leefgebied voor boomkikkers. Het is in feite één groot 'basisbiotoop' (Braad, 2000).
En ten derde zijn er juist in de afgelopen vijftien jaar in het vroongebied van Schouwen ingrijpende beheersmaatregelen genomen. Naast de extensieve begrazing, waardoor het open karakter wordt gehandhaafd, zijn er stuwtjes geplaatst en zijn enkele verruigde valleien afgeplagd en opengekapt. Hierdoor staan nu grote delen van het duin in het voorjaar blank en drogen voor een groot deel later weer op. Hydrologisch is het duin daardoor veel dynamischer geworden en er is wel gesteld dat een zekere dynamiek gunstig is voor boomkikkers (Crombaghs et al., 1993; Braad, 2000). Dus toch boomkikkers introduceren in de duinen? Betekent het succes van de boomkikkers op Schouwen nu dat we anders moeten gaan aankijken tegen introductie in de duinen? Nu introductie mogelijk blijkt, wordt de verleiding om het ook te doen natuurlijk groter. Maar is dat verstandig? Ik vind van niet. Om deze stelling te onderbouwen, zet ik een aantal voor- en nadelen nog eens op een rijtje. • Ik zie twee belangrijke, ook door Rob Lenders genoemde voordelen van het uitzetten van boomkikkers in de duinen (Lenders, 1998): • Duinen vormen over het algemeen grote, aaneengesloten natuurgebieden die als zodanig niet bedreigd worden. Als zich daarin boomkikkers zouden vestigen, dan zou het behoud van de soort in Nederland aanzienlijk zekerder worden . • Boomkikkers in de duinen zouden het mogelijk maken dat een veel grotere groep Nederlanders dan nu het geval is, deze aantrekkelijke kikkersoort in de natuur kan ont-
3(3) 2000
moeten. Dit kan de steun voor natuurbehoud verder vergroten. Tegenover deze voordelen zie ik ten minste vier nadelen: • Voor zover bekend hebben er nooit boomkikkers in de duinen ten noorden van de Westerschelde gezeten (Crombaghs et al., 1993).Je zou de afwezigheid van boomkikkers zelfs als een typisch kenmerk van deze duinen kunnen beschouwen. Introductie verstoort de oorspronkelijke situatie. • Uitzetten kan nadelig zijn voor de moederpopulatie en veroorzaakt grote stress bij de te vangen en uit te zetten dieren. Hoe groot moet een moederpopulatie zijn om het wegvangen van een aanzienlijk aantal dieren aan te kunnen? De uit te zetten dieren moeten gevangen worden, door mensen gehanteerd, al dan niet in gevangenschap gekweekt en in een volstrekt vreemde omgeving vrijgelaten. Slechts weinig individuen zullen dat overleven, ook bij succesvol uitzetten. • Er bestaat altijd de kans dat een uitgezette soort een plaag gaat vormen en een bedreiging voor de reeds aanwezige planten en dieren. Deze kans lijkt bij boomkikkers uiterst gering - ik ben in de literatuur nergens aanwijzingen voor dit risico tegengekomen -, maar het is verstandig de ontwikkelingen op Schouwen ook om deze reden te blijven volgen. • Een succesvolle introductie van boomkikkers in de duinen zou de aandacht voor het behoud van de soort op de huidige locaties bij de nationale beleidsmakers kunnen doen verslappen. Financiële steun voor dat behoud zou kunnen worden gereduceerd. Uiteindelijk zou daardoor het behoud van de soort in Zeeuws-Vlaanderen, MiddenBrabant, Midden-Limburg, Oost-Gelderland en OostOverijssel in gevaar kunnen komen. En dat zet de toch al zo verarmde biologische verscheidenheid van Nederland op het spel. Al deze argumenten overziend concludeer ik dat we op dit moment niet moeten streven naar het uitzetten van boomkikkers in de Hollandse duinen. Persoonlijk vind ik het eerste, historische en principiële argument tegen uitzetten nogal beperkt. Het suggereert dat de 'oorspronkelijke' situatie altijd beter is dan een nieuwe. Bovendien: wat is in een land als Nederland dat zo sterk onder menselijke invloed staat de 'oorspronkelijke' situatie? Menselijke ingrepen hoeven niet altijd slecht voor de natuur uit te pakken. Het is bekend dat de boomkikkers van MiddenLimburg in het verleden voor hun verspreiding veel profijt hebben gehad van door mensen gegraven poelen (Vergoossen, 1991). Mits goed gedocumenteerd en deskundig begeleid heb ik dan ook geen principieel bezwaar tegen uitzetten. Maar het laatste genoemde nadeel is voor mij doorslaggevend: ik vind dat we er in de eerste plaats alles aan moeten doen om de boomkikker te behouden op de locaties waar de soort nu nog voorkomt. Mocht dat ondanks alles niet blijken te lukken, dan kunnen we altijd nog proberen de soort voor Nederland te behouden door introductie in de duinen. Betekent dit nu ook dat we de boomkikkers uit Schouwen weg moeten zien te krijgen? Natuurlijk niet. We kunnen de ontstane situatie als een onbedoeld, maar waardevol experiment beschouwen waarvan we de on~~ wikkelingen intensief moeten blijven volgen. Wat ffi1J betreft zijn de boomkikkers op Schouwen van harte welkom.
Met dank aan Wim van Wijngaarden, Dirk Fluijt en Winant Halfwerk.
Literatuur Bergmans, W. & A. Zuiderwijk, 1986. Atlas van de Nederlandse Amfibieën en Reptielen en hun Bedreiging. KNNV, Hoogwoud. Braad,]., 2000. Natuurontwikkeling voor behoud van de Boomkikker in Zuid-Eschmarke. De Levende Natuur 101:117-121. Bree, P].H. van, 1960. Aantekeningen over het voorkomen van amfibieën en reptielen in Zeeland en op Goeree-Overflakke. De Levende Natuur 63: 58-67. Crombaghs, B.H].M., 1996.Het effect van uitzetten van gekweekte Boomkikkers (Hyla arborea) in Noord-Brabant. Lezing gehouden op de derde herpetologendag, 23 november 1996, Nijmegen. Crombaghs, B.H].M., H].R. Lenders & W.G. Vergoossen, 1993. De Boomkikker, ecologie en oorspronkelijk verspreiding in Nederland. Jaarboek Natuur 1993: 130-141. Frazer, D., 1989. Reptiles and amphibians in Britain. The New Naturalist. Bloomsbury Books, London. Grosse, W.R., 1994. Der Laubfrosch. Die Neue Brehm-Bucherei Bd. 615,Westarp Wissenschaften, Magdeburg. Lenders, R., 1998. Betekenis en nut van de 'boomkikkernorm'. Een standpunt over (her)introductie. RAYON 4 2(1): 6-8. Sluijter, TC]., 1998. Interessante waarnemingen. Sterna 43: 92. Sluijter, TC]., 1999. Interessante waarnemingen. Sterna 44: 80.
Smith, M., 1973. The British Amphibians and Reptiles. The New Naturalist. Collins, London. Stumpel, A., 1997. Hyla arborea (Linnaeus, 1758). In: Gasc,].P., A. Cabela,]. Crnobrnja-Isailovic, D. Dolmen, K. Grossenbacher, P. Haffner,]. Lescure, H. Martens,].P. Martinez Rica, H. Maurin, M.E. Oliveira, TS. Sofianidou, M. Veith & A. Zuiderwijk (Eds.), 1997. Atlas of Amfibians and Reptiles in Europe. Societas Europaea Herpetologica & Muséum National d'Histoire Naturelle (IEGB/SPN), Paris. Vergoossen, W.G., 1991. De boomkikker in Limburg. Verleden, heden en toekomst. Herpetologische Studiegroep van het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg, Maastricht.
C.J.M. Musters Kromme Weele 7 4331 PA Middelburg
De drinkput waar in 1996 zestig juveniele Boomkikkers werden ontdekt door de Vlinderwerkgroep.
VI
C
<1J
:='! <ü <ü
en
c
8 ~
8o
LL
52
RAVON 9
3(3) 2000
E I<ERI<EINDSCHE HEIDE H DE MOEITE WAARD! Arnold van RUsewUk
'f"'" Vl
:~
C<:
C
~ "0
ëi c
-< ö o
LL
Hoog water in het ven aan de PUnendUk.
De Kerkeindsche Heide 'Ukt op het eerste gezicht niet een bjjster interessant gebied. Het is een van de vele voorbeelden in het Brabantse land waar in het verleden geprobeerd is de schrale zandgrond nog enigszins rendabel te maken, door die te beplanten met dennen. Enkele restanten droge en natte heide en enkele vennetjes herinneren aan de tUd dat de natuur er onqetwijfeld veel boeiender was. In de tachtiger jaren zUn er nog waarnemingen gemeld van amfibieën en reptielen. Het gebied stond toen echter niet bekend om zijn grote soortenrijkdom. Vanaf 1994 is onderzocht welke amfibieën en reptielen in dit gebied voorkomen. Door jaarlijks een uitgebreid verslag van de inventarisaties te maken en dit aan de belanqnjkste terreinbeheerder te verstrekken, werd geprobeerd deze er toe te bewegen het gebied integraal en gericht op de herpetofauna te gaan beheren.
De Kerkeindsche Heide is een 93 hectare groot natuurgebied, gelegen ten zuidoosten van Tilburg. Het sluit landschappelijk aan bij enkele landgoederen in de omgeving van Oisterwijk en Moergestel. Het gebied ligt ingesloten tussen de autosnelweg A58, het Wilhelminakanaal en een grootschalig agrarisch gebied en is daardoor geïsoleerd geraakt van aangrenzende natuurgebieden. Verspreid in het gebied zijn nog restanten natte en droge heide aanwezig. Op één lokatie is nog sprake van enkele hectaren relatief droge heide (struikheide-kruipbrem associatie). In een oostelijk gelegen terreindepressie vinden we een biologisch waardevol moeras. Dit gebiedsdeel wordt de Snippenpoel genoemd en is nu een grotendeels ver~raste natte heide (dopheide-associatie: pijpestrootjetype) (Anonymus, 1993). Verspreid over de Kerkeindsche Heide liggen drie poelen en vier vennen. Het gebied wordt van noord naar zuid doorsneden door een halfverharde weg, de Pijnendijk. Deze wordt voornamelijk gebruikt door agrarisch werkverkeer en recreanten. Een groot deel van het gebied is inmiddels eigendom van stichting Brabants Landschap, andere delen zijn eigendom van de gemeente Moergestel/Oisterwijk of zijn particulier bezit. De kwaliteit van de biotopen De voor amfibieën en reptielen interessante biotopen op de Kerkeindsche Heide zijn de verschillende wateren, de restanten heide en de bosranden. Wateren De meeste wateren op de Kerkeindsche Heide verkeren in slechte staat. Ze zijn veelal verzuurd, soms sterk verland of ze vallen in de zomer te snel droog. Twee van de drie vennetjes gelegen in de Snippenpoel liggen aan de rand van dit gebiedsdeel en hebben veel te lijden van de negatieve invloed vanuit de aangrenzende landbouwgronden. Planten als veenpluis, moerashertshooi, witbloemige waterranonkel en duizendknoopfonteinkruid (opname 1985)moeten steeds meer het veld ruimen voor waternavel, wateraardbei, lisdodde, driedelig tandzaad en pitrus. Dit duidt op het voedselrijker worden en verzuren van water en bodem (Roos & Vintgens, 1991). Het derde vennetje in de Snippenpoel heeft vooral te lijden van verzuring. In droge zomers vallen alle drie de vennetjes nagenoeg droog. Een vennetje gelegen aan de Pijnendijk in het westelijke deel van het gebied valt ook ieder jaar in de zomer droog. Vroege soorten amfibieën kunnen er zich in natte jaren nog wel succesvolvoortplanten, maar latere soorten zullen er in de meeste jaren niet in slagen de metamorfose te voltooien.
RAVON 9
3(3) 2000
In de bosgebieden in de westelijke helft van de Kerkeindsche Heide liggen nog drie poelen. In het zuidwestelijke deel is in de eerste helft van deze eeuw een poel gegraven ten behoeve van drinkwater. Het nabij gelegen huisje (de Kluizenaar) is nog steeds bewoond en de bewoners zijn nog steeds aangewezen op deze drinkwatervoorziening. Ze tracteren ondergetekende soms op een kop "citroenthee", zonder dat er citroen aan te pas komt. De enige keer in de afgelopen jaren, dat er in de betreffende poel eiklompen van de bruine kikker werden aangetroffen, waren deze dan ook al snel beschimmeld. De andere twee poelen liggen op particulier terrein. Voor deze poelen kregen we geen toestemming om ze te inventariseren. Eén is vergraven en wordt beheerd als vijver inclusief roze waterlelies (Berkven). De andere poel ligt in een bos van Grove den achter een huis en wordt beheerd als zwemgelegenheid voor de bewoners. Op de Kerkeindsche Heide ontstaat een loopje (Heiloop of Braakloop) dat door een U-vormige geul afwatert in oostelijke richting langs de Snippenpoel. Het bevat sterk ijzerhoudend grondwater en is slechts 60 tot 80 cm breed en zeer ondiep. Heide De droge heide is nog een restant van de eertijds uitgestrekte heidevelden. In het zuidoostelijk deel van het licht geaccidenteerde terrein bestaat de vegetatie voornamelijk uit struikheide van verschillende leeftijd. Dit is te danken aan de inspanningen van medewerkers van een plaatselijke biologische tuinderij, die al meer dan 10 jaar iedere winter handmatig plaggen en boomopslag verwijderen. Het noordelijke deel van de heide is sterk vergrast. Pogingen om ook hier handmatig te plaggen zijn gestaakt, omdat het fysiek nauwelijks nog mogelijk is de grote pollen pijpenstrootje te verwijderen. Bijzondere plantensoorten die aangetroffen werden zijn onder andere klein warkruid en kleine zonnedauw. De natte heide in de Snippenpoel is grotendeels vergrast (pijpenstrootje) en groeit langzamerhand dicht met opslag van berk, den en eik. Een groot deel van het terrein is begroeid met gagel. Stekelbrem wordt hier ook aangetroffen. Bijzonder is de aanwezigheid van klokjesgentiaan. De afgelopen twee winters is door de medewerkers van de biologische tuinderij nagenoeg alle boomopslag verwijderd met uitzondering van enkele eiken. Bossen en bosranden De bossen op de Kerkeindsche Heide zijn productiebossen van naaldbomen (grove den, lariks, fijnspar en hemloek). Op enkele plaatsen is het terrein sterk geaccidenteerd en is het bos geplant op oude stuifduintjes. De bosranden grenzend aan de heide zijn grillig gevormd en zorgen voor een geleidelijke overgang van het bos naar open terrein. De bosranden langs de paden en zandwegen door het gebied vormen meestal een scherpe overgang en op de meeste plaatsen zijn de bermen smal. In de bosranden vinden we onder andere zomereik, grove den en berk. De onderbegroeiing bestaat uit bramen, boomopslag, pijpenstrootje, struikheide en bochtige smele. Op enkele plekken werd het bos geheel of gedeeltelijk verwijderd onder andere ten behoeve van de hoogspanningsleiding, die van noordwest naar zuidoost het gebied doorsnijdt. Plaatselijk leidde dit tot een sterke verruiging met braam en amerikaanse vogelkers, op andere plekken herstelde de struikheide zich en ontstonden gevarieerde plekken met opslag van berk, grove den en zomereik. Het hele jaar is er een bosploeg van de reclassering actief, die zich voornamelijk bezighoudt met het afzetten van amerikaanse vogelkers, het maaien van bermen en het
dunnen van bos. Door dunning van bos vindt momenteel natuurlijke verjonging plaats met inheemse houtsoorten. De herpetofauna In het archief van RAVON Noord Brabant bevinden zich uit de periode 1985 - 1987 enkele waarnemingen gedaan in of aan de rand van de Kerkeindsche Heide. Vermeld werd het voorkomen van bruine kikker, groene kikker complex, gewone pad, kleine watersalamander, kamsalamander en levendbarende hagedis. In 1994 werd gestart met het inventariseren van de herpetofauna op de Kerkeindsche Heide. Hierbij bleek al snel dat de levendbarende hagedis op veel plekken in het gebied voorkwam. Bovendien bleken er nog steeds, op meerdere plaatsen, diverse soorten amfibieën voor te komen. Het doel van de inventarisatie 'groeide' al gauw van 'weten welke soorten er zitten', naar: 'hoe krijgen we het voor elkaar dat de Kerkeindsche Heide meer en beter beheerd wordt, ten behoeve van de aanwezige amfibieën en reptielen?'. Het was zaak het gebied bij de terreinbeheerders onder de aandacht te brengen, want van een gericht integraal beheer was tot dan toe geen sprake. Levendbarende hagedis Bij de eerste inventarisatie in 1994 bleek dat de levendbarende hagedis op meerdere plekken op de Kerkeindsche Heide voorkwam. De meeste exemplaren werden aangetroffen aan de randen van de open terreinen zoals de heide, maar ook in relatief smalle bermen langs bospaden
Overzichtvan de verschillende deelgebieden binnen de Kerkeindsche Heide.
r
-'" V1
:='1
t:>< C
m >
'0
ë5
c
De Kerkeindsche Heide.
-< 8o LL
RAVON9
3(3) 2000
Dit proces is in een tijdsbestek van vijf jaar al merkbaar. De hagedissen komen voor in voor hen geschikte biotopen en verplaatsen zich zo als het ware door het gebied. Deze veranderingen in plekken waar de soort voorkomt, zijn van invloed op het monitoren, omdat de route een statisch gegeven is, terwijl de ontwikkelingen in de voor de soort geschikte biotopen, dat niet zijn. De soort blijkt op een plek langs de route verdwenen te zijn, maar heeft een andere geschiktere plek gevonden, die niet langs de route ligt. Amfibieën Al de wateren, behalve die op particulier terrein, zijn in de onderzoeksperiode bijna jaarlijks geïnventariseerd op de aanwezigheid van amfibieën met behulp van een schepnet. Slechts één keer is een poging gedaan om amfibieën te horen roepen in de duisternis in de vennetjes van de Snippenpoel. Het betreffende terrein ligt tegen de autoweg A58 en we werden dus getracteerd op een aanhoudend geraas van auto's. Alleen enkele Groene kikkers bleken in staat boven de herrie uit te komen. Na vijf jaar onderzoek blijkt er een respectabel aantal soorten amfibieën op de Kerkeindsche Heide voor te komen: gewone pad, bruine kikker, heikikker, kleine watersalamander, vinpootsalamander, kamsalamander, middelste groene kikker en poelkikker. Gewone pad De gewone pad werd in zeer wisselende frequentie waargenomen. In sommige jaren werd er geen enkele gevonden en in andere jaren slechts enkele exemplaren. Grote aantalschommelingen zijn onder amfibieën echter niet ongebruikelijk. In 1998 werden er overal juveniele gewone padden gezien. Verspreid over het gebied moeten er honderden rondgezworven hebben. De Kerkeindsche Heide vormt geen optimaal biotoop voor de gewone pad. Het gebied is voor deze soort te voedselarm.
Gekapt bos deed in twee jaar tUd een aardig biotoop voor de levendbarende hagedis ontstaan. Enkele kleine boompjes zUn gespaard en veel dood hout is blUven liggen. Ditjonge bos was zes jaar geleden nog een kapvlakte met opslag. Nu is het al te dicht voor de levendbarende hagedis.
werden soms meerdere exemplaren bijeen gezien. Vanaf 1995 werd de Kerkeindsche Heide opgenomen in het landelijke Meetnet Reptielen. Ieder jaar werden er tijdens de bezoeken aan het gebied tussen de 100 en de 180 levendbarende hagedissen waargenomen, op gemiddeld 14 verschillende plekken verspreid over het gebied. Tijdens de jaren dat we de soort via een vaste route monitoren, is de indruk ontstaan dat ingrepen door de mens, zoals bijvoorbeeld kappen en plaggen, aanvankelijk een negatieve invloed op de soort hebben. Op termijn lijken ze echter positief uit te werken. Groeit vervolgens een open gekapt en geplagd terrein weer dicht met boomopslag en bramen, dan heeft dat weer een negatieve invloed.
Bruine kikker Voor de Bruine kikker zijn de vennetjes in de Snippenpoel en het vennetje aan de Pijnendijk de belangrijkste voortplantingswateren. Ieder jaar worden er in de Snippen poel tussen de 120en 200 eiklompen geteld. Sinds 1995 worden de eiklompen aangetast door schimmels. In 1996 stonden alle wateren droog en vond er helemaal geen voortplanting plaats. Vanaf 1997 bleken ieder jaar alle eiklompen aangetast door schimmel en werden er nauwelijks of geen larven meer aangetroffen. In het vennetje aan de Pijnendijk worden ieder jaar tussen de 40 en de 70 eiklompen geteld. In de jaren dat het vennetje tot in de voorzomer water bevat, worden er dan ook veel larven waargenomen. Aangezien het aantal eiklompen ongeveer overeenkomt met het aantal reproductieve vrouwtjes in het gebied, zal de gehele populatie, bij een geslachtsverhouding van één op één, uit tenminste zo'n 500 volwassen dieren bestaan. Tijdens de onderzoeksperiode werden incidenteel adulte of juveniele exemplaren van de soort verspreid over het gebied aangetroffen. In 1999 werden enkele tientallen juveniele bruine kikkers geteld. Heikikker De aanwezigheid van de heikikker kon in 1994 bevestigd worden door de vondst van twee juvenielen. Enkele eiklompen in het vennetje aan de Pijnendijk en in de Snippenpoel leken ook afkomstig van deze soort, maar deze determinatie was niet zeker. De daaropvolgende jaren werden er jaarlijks enkele juveniele en adulte exemplaren in het gebied gezien, maar het bleef onduidelijk waar de
RAVON 9
3(3) 2000
soort zich voortplantte. Pas in 1999 zijn overdag in twee van de vennetjes in de Snippenpoel enkele exemplaren in amplex evenals roepende mannetjes waargenomen. In ditzelfde jaar konden meer dan 40 juveniele heikikkers geteld worden. Kleine watersalamander De kleine watersalamander werd in 1985 op enkele plaatsen in het gebied aangetroffen (archief RAVON NoordBrabant). De soort blijkt nog steeds in enkele wateren voor te komen. Met name in het vennetje aan de Pijnendijk zijn tientallen exemplaren gevonden in jaren dat het vennetje tot in de zomer water houdt. In de Snippenpoel is de soort, na de vondst van enkele dode exemplaren en enkele larven in 1994, niet meer aangetroffen. Vinpootsalamander Het voorkomen van de vinpootsalamander was niet bekend van de Kerkeindsche Heide. Groot was dan ook de verrassing toen in 1998één mannetje werd aangetroffen in de Heiloop (Braakloop) en in 1999 één mannetje in de Snippenpoel. Omdat het mannetjes betrof, kon de soort met zekerheid gedetermineerd worden. De vinpootsalamander blijkt in staat geschikte wateren snel te koloniseren. Alle 16 nieuwe poelen in het ten zuidwesten van Tilburg gelegen natuurontwikkelingsgebied de Kaaistoep, waren binnen vier jaar door deze soort bevolkt (Van Rijsewijk, 1999). Kamsalamander De kamsalamander werd in 1985 van één plek gemeld. Tijdens onze inventarisaties werd de soort twee keer gevonden, overigens op andere locaties. In 1998 werd een vrouwtje gevangen in het vennetje aan de Pijnendijk en in 1999een mannetje in de Heiloop (Braakloop). Het zure en voedselarme karakter van de wateren in dit gebied vormt waarschijnlijk een ernstige bedreiging voor deze soort. Groene kikker complex Groene kikkers werden in 1985 aangetroffen nabij het vennetje aan de Pijnendijk. Tijdens onze inventarisaties bleek de soort ook aanwezig in de Snippenpoel en het Berkven, maar in het vennetje aan de Pijnendijk werden in 1994 nog maar twee exemplaren aangetroffen. In de drie daaropvolgende jaren werd de soort hier helemaal niet meer gezien, vermoedelijk als gevolg van het voortdurend droogvallen van dit vennetje. Pas in 1998 werd er weer een subadult exemplaar gezien. Al eerder bestond het vermoeden dat er mogelijk ook sprake was van poelkikkers op de Kerkeindsche Heide. Dit kon pas bevestigd worden door determinatie van drie mannetjes en twee vrouwtjes gevangen in de Heiloop. De overige gevangen exemplaren bleken middelste groene kikkers te zijn. Conclusies en vervolg Met 8 soorten amfibieën (hierbij wordt de hybride middelste groene kikker als soort geteld) waarvan er twee (vinpootsalamander en poelkikker) nog niet bekend waren uit het gebied, 4 op de Rode Lijst staan (poelkikker, heikikker, vinpootsalamander en kamsalamander) (Creemers, 1996) en een gezonde populatie levendbarende hagedis, blijkt de Kerkeindsche Heide een bijzonder gebied en de moeite van herstel waard. De lage dichtheden van de verschillende soorten amfibieën lijken vooral te wijten aan de slechte kwaliteit van de voortplantingswateren. Ieder jaar werd een uitgebreide rapportage gedaan aan Het Brabants Landschap. Hierin werden de inventarisatie-
gegevens geïnterpreteerd en werden suggesties ten aanzien van het beheer gegeven. Voorgesteld werd om in overleg met andere betrokkenen, te komen tot een integraal beheer. Vanuit mijn visie moest het beheer gericht zijn op het verbeteren van de water- en landbiotopen voor de amfibieën en uitbreiding van de biotoop van de levendbarende hagedis. Langzamerhand kreeg ik meer gehoor. In publicaties van Het Brabants Landschap werd de natuurwaarde van de Kerkeindsche Heide geroemd om de aanwezigheid van 7 soorten amfibieën en één van de grootste populaties van de levendbarende hagedis in Brabant (Caspers & Bakker, 1999). Overdrijving en reclame gaan wel vaker hand in hand. In de loop van 1999 vond een gesprek plaats met de districtsbeheerder en in de winter van 1999/2000 is eindelijk begonnen met de eerste herstelmaatregelen. In de Snippenpoel zal geplagd worden, waarbij de groeiplaatsen van gagel en klokjesgentiaan gespaard blijven. Ook zal een van de drie vennetjes geschoond gaan worden. De andere twee worden vooralsnog intact gelaten, omdat ze in de huidige situatie een buffer vormen ten opzichte van de aangrenzende landbouwgronden. Ook wordt nog bekeken of de droge heide deels geplagd moet worden. Voor meer RAVONners zal dit verhaal wel herkenbaar zijn: als advocaat van de herpetofauna heb je wel een lange adem nodig. Dankwoord Dank aan allen die de afgelopen jaren meegeholpen hebben met de inventarisaties en op andere wijzen ondersteuning boden door hun belangstelling voor het gebied en de herpetofauna en daarmee de motivatie gaande hielden. Speciale dank daarbij aan Frans Graat en Bernadette Metz voor hun aandeel bij het monitoren en Jeroen van Delft voor zijn kritische hulp bij het schrijven van dit artikel. Literatuur Anonymus, 1993. Beheersrapport Brabants Landschap, 1993. Brabants Landschap, Haaren. Caspers, Th. & V. Bakker, 1999. Handboek Brabants Landschap. Brabants Landschap, Haaren. Creemers, R.C.M., 1996. Bedreigde en kwetsbare amfibieën en reptielen in Nederland. Basisrapport met voorstel voor de Rode Lijst. Publicatiebureau stichting RAVON, Nijmegen. Roos, R. & V. Vintgens, 1991. Het milieu van de natuur, herkennen van verzuring, vermesting en verdroging in de natuur. Uitg. Stichting Natuur en Milieu, Utrecht. Rijsewijk, A.C., 1999. Amfibieën, Reptielen en Vissen in het waterwingebied van de Tilburgsche Waterleiding Maatschappij. Privé-uitgave, Tilburg.
Arnold van Rijsewijk Van Bijlandtstraat 40 5046 Me Tilburg
Tabel 1. Aangetroffen soorten amfibieën op de Kerkeindsche Heide. Het deelgebied Snippen poel omvat drie wateren.
56
RAVON9
3(3) 2000
Werkgroep Adderonderzoek Nederland (WAN) Pedro Janssen
Vergelijkingen Om goede conclusies te kunnen trekken ten aanzien van de invloed van recreatie, beheer en verdroging op de adders in de Meinweg is het belangrijk om de resultaten te vergelijken met die van onderzoeken naar andere adderpopulaties in Nederland. Daarom hebben Ton Lenders en PedroJanssen het afgelopen voorjaar besloten om een landelijk adderonderzoek te starten met als voorbeeld het adderonderzoek van de Meinweg. Het onderzoeksrapport van Martijn Dorenbosch en Paul van Hoof (Dorenbosch & van Hoof, 2000b) heeft een grote rol gespeeld in de opzet van dit voornemen. Nu wordt echter gekozen voor een uitgebreider adderonderzoek voor langere tijd. De resultaten van dit Landelijke adderonderzoek hebben niet alleen waarde voor de adders en het beheer van de Mcinweg. Ook de adderpopulaties en het beheer van de andere onderzoeksgebieden zijn gebaat bij de resultaten uit landelijk onderzoek.
a:i
§ IU -,
e
'D QJ
Q..
"-' IU ~
01
o
o
LL
Vipera berus Wapserveld).
Sinds september van dit jaar is RAVON een nieuwe werkgroep rijker: de Werkgroep Adderonderzoek Nederland (WAN). De beide initiatiefnemers, Ton Lenders en Pedro Janssen constateerden dat een aantal adderpopulaties in Nederland in hun voortbestaan wordt bedreigd, terwijl bij andere adderpopulaties hiervan geen sprake is. Om tot goede beschermings- en beheersmaatregelen te komen, zijn populatieonderzoeken nodig in verschillende onderzoeksgebieden. Het is belanqnjk om inzicht te krUgen in de winter- en zomerverblijfplaatsen van (deel)populaties van adders en hun migratieroutes. Deze populatieonderzoeken zljn dan ook het hoofddoel van de WAN. Het genoemde project omvat verschillende deelonderzoeken welke deels in uitvoering zijn en deels nog moeten worden opgestart. Eén van deze deelonderzoeken is een kortdurende studie waarin de adders van de Meinweg zijn vergeleken met de adders van het Haaksbergerveen en de Veluwe (Dorenbosch & van Hoof, 2000a; 2000b)
Onderzoeksmethodiek Het populatieonderzoek van de WAN wordt geheel door vrijwilligers uitgevoerd. De frequentie van het bezoeken van de onderzoeksgebieden is afhankelijk van de tijd die deze personen in het onderzoek kunnen steken, maar zal toch minimaal zo'n 7 maal per jaar moeten bedragen. Onder gunstige weersomstandigheden wordt er willekeurig door een adderhabitat gelopen. Vooral in het vroege voorjaar en de zomer is dit erg belangrijk om de winter- en zomerverblijfplaatsen te kunnen achterhalen. De aangetroffen adders worden met leren handschoenen gevangen. De kopschildenformule [Lcndcrs, 2000) wordt genoteerd evenals kleur, geslacht, levensstadium, bijzondere kenmerken, afwijkingen, gewicht, lichaamslengte, staartlengte, koplengte en kopbreedte. Natuurlijk worden ook de tijd, datum en de Amersfoort-coördinaten opgeschreven. Ook worden dia's van de boven- en onderkant van de kop gemaakt. Vooral de dia van de bovenkant van de kop is belangrijk voor de individuele herkenning van een dier. Al deze gegevens worden opgeslagen in een speciaal voor dit onderzoek ontwikkelde database. De dia's worden gescand en opgeslagen in mappen die overeenkomen met de zoekformule. Deze formule is een afgeleide van de kopschildenformule en sluit vrijwel alle fouten uit die door verkeerde interpretatie van de kopschilden zouden kunnen ontstaan. Met speciale software kunnen snel dubbele waarnemingen worden getraceerd. Van elke afzonderlijke adder wordt een database bijgehouden met algemene gegevens en verspreidingsgegevens. De verspreidingsgegevens worden verder ook in GIS-bestanden verwerkt, waardoor migratiepatronen in de onderzoeksgebieden worden aangetoond. Deze migratiepatronen zijn van groot belang, omdat deze aangeven met welke leefgebieden van de adder rekening moet worden gehouden in het
beheer. Zo kan men aandacht besteden aan een beter beheer van kerngebieden, maar ook aan betere verbindingszones tussen deze gebieden. Hierdoor wordt de kans op versnippering van deelpopulaties verkleind. Men kan aan de hand van de onderzoeksgegevens in de loop van de jaren voorzichtige schattingen maken van de populatiegrootte en een eventuele achteruitgang in het adderbestand. Mogelijk wordt het populatieonderzoek in de toekomst in de verschillende onderzoeksgebieden uitgebreid met vegetatieonderzoek, zenderonderzoek en genetisch onderzoek. Dit is echter sterk afhankelijk van de opgedane ervaringen in de Meinweg en van het aantal vrijwilligers dat de komende jaren mee wil werken aan het onderzoek. In een later stadium zal hiervoor de bereidheid van be-heerders van de onderzoeksgebieden worden gepolst en zullen er zonodig fondsen en subsidies verworven worden.
VrijwiIligers Op dit moment werken er 13 vrijwilligers mee aan het onderzoek. Verder hebben dit voorjaar twee studenten van het van Hall Instituut uit Leeuwarden op het Wapserveld in Drenthe, een stage van 4 maanden besteed aan het Landelijke adderonderzoek in het kader van hun studie Diermanagement. In Tabel 1 staan de vrijwilligers en de betreffende onderzoeksgebieden vermeld.
Vipera berus Kootwijk).
C
<ü --,
e
"0 (IJ o,
Tenslotte Het landelijke adderonderzoek heeft uiteindelijk geresulteerd in de nieuwe werkgroep van het RAVON, de WAN. De beslissing om aansluiting te zoeken bij RAVON biedt voor een onderzoek als dit duidelijke voordelen. Landelijke contacten kunnen gemakkelijker worden gelegd, ook richting terreinbeherende instanties. Leden van RAVON die interesse hebben in het onderzoek kunnen contact opnemen met ondergetekende. Nieuwe vrijwilligers zijn nog altijd van harte welkom. Literatuur Dorenbosch M. & EH. van Hoof, 2000a. Een morfologische vergelijking van drie adderpopulaties. RAVON 3(2): 29-34. Dorenbosch M. & EH. van Hoof, 2000b. De adder in het Meinweggebied: Een morfologische vergelijking met twee andere Nederlandse Populaties. Rapport van het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg, Maastricht. Lenders AJ.W., 2000. Merkmethoden bij de herpetofauna. Patronen van kopschilden als individuele herkenning bij de adder. RAVON 3(1): 13-18.
Contactpersoon Werkgroep Adderonderzoek Nederland (WAN): Pedro Janssen Pavanestraat I 5 5802 U Venray tel: 0478-514805 077-3205246 (werk) E-mail:
[email protected]
c
(IJ V1 V1
Tabel 1. Deelnermers WAN en hun onderzoeksgebieden
58
RAVON 9
3(3) 2000
3x ZANDHAGEDIS ANDERS De afgelopen 2 jaar heb ik 3 waarnemingen gedaan aan zandhagedissen (Lacerta agilis) die afWijkingen vertoonden in hun uiterlijk. Het eerste afwijkende dier werd waargenomen tijdens de jaarlijkse adderexcursie op Nationaal Park de Meinweg op 19 september 1998. Deze zandhagedis vertoonde alle kleuren behalve zwart. Deze afWijking wordt beschreven als amelanistisch Het tweede dier werd gezien tijdens de introductie uitleg voor het adderonderzoek Nederland op 21 augustus 2000, samen met Jeroen Reiniers en Frank Spikmans, in de omgeving van Kootwijk. Deze zandhagedis had een vorkstaart. Een zwarte juveniele zandhagedis werd samen met Paul van Hoof aangetroffen op 5 september 2000. De vindplaats was een heideterrein in de buurt van Deurne. Dit dier was totaal melanistisch. brochure bU:
Foto 1: amelanistische zandhagedis Foto 2: zandhagedis met vorkstaart Foto 3: melanistische zandhagedis
ervkes (lid SGR)
[email protected]
c
Q) V1 V1
C
tV -.,
2
1J
Q) Q...
'0
o
u,
Het blijven bijzondere gebeurtenissen om reptielen of amfibieën aan te treffen welke afWijkingen vertonen in hun uiterlijk. Ik roep iedereen dan ook op om deze waarnemingen via een kort berichtje in het RAVON blad te publiceren. Pedro Janssen Literatuur Petzold H.G., 1972. Eine total-melanistische Zauneidechse (Lacerta agilis) aus dem Raum Berlin. Salamandra, Frankfurt/M., 8: 123-127 Strijbosch H., 1999. Doppelschwänze bei europäischen Lacertiden. Die Eidechse, 10(1): 1-7. Strijbosch H., 1998. Farbanómalien bei der Zauneidechse. Opfer der Isolation in einer zersplitterten Landschaft? Die Eidechse, 9 (1): 35-40. Strijbosch H. & J. Verhoeven, 1997. Een zwarte Zandhagedis (Lacerta agilis): slachtoffer van een te versnipperd landschap? Lacerta, 55(5): 2l0-211.
DRACULA IN DE POLDER Tijdens veldwerk enkele jaren geleden heb ik vier dode kamsalamanders gevonden in de nabijheid van Fort Sint-Andries (kilorneterhok 155,3-426,3). Rond het Fort komen op enkele plaatsen kamsalamanders voor. De dieren lijken op merkwaardige wijze aan hun einde te zijn gekomen. Ze zagen er puntgaaf uit, met uitzondering van vreemde inkepingen op hun staart. Bij een van de kamsalamanders waren de wonden heel duidelijk, dit dier heb ik thuis nog op sterk water staan. Ik heb onlangs het dier nog-
maals bekeken om een duidelijker beeld te krijgen van de doodsoorzaak. Op eenderde van de staart lag de oplossing van het raadsel. Waar de meeste inkepingen parallel aan elkaar staan, bevinden zich hier twee scherpe inkepingen die op 120graden van elkaar staan. De derde inkeping (de poot van de letter Y) valt samen met de bovenste staartzoom en is daardoor niet meer te herkennen. De verwondingen worden waarschijnlijk veroorzaakt door de scherpe monddelen van een medicinale bloedzuiger (Hirndo medici12alir). Deze mini-dracula heeft er letterlijk al het leven uitgezogen. Dit verklaart ook waarom de dieren nog zo gaaf waren en verder geen enkele beschadiging vertoonden. Bij predatie door bijvoorbeeld vogels is het onwaarschijnlijk dat de beschadiging zich alleen zal beperken tot de staart. Bovendien zullen de meeste amfibieën de oppervlakkige staartwonden wel overleven, tenzij ze heel veel bloed verliezen. Dit kan doordat ze leeggezogen worden of door de antistollende werking van hirudine. Hierdoor kan de salamander alsnog doodbloeden. De hoek van 120graden wijst in de richting van de bloedzuiger (zie tekening). De overige inkepingen zijn enkelvoudig en zijn waarschijnlijk mislukte pogingen van een bloedzuiger om zich vast te hechten. Gezien de vorm van de verwondingen komt alleen de zeldzame medicinale bloedzuiger in aanmerking. De medicinale bloedzuiger is een sterk bedreigde soort (Felix & van der Velde, in prep). Deze zeldzaamheid is nog maar van enkele vindplaatsen in Nederland bekend. In het algemeen zijn de wateren met medicinale bloedzuigers ook uitstekende plekken voor amfibieën, waar vaak meerdere zeldzame en kritische soorten voorkomen. Raymond Creemers Literatuur Felix, R.P.W.H. & G. van der Velde (in prep.). Voelt de medicinale bloedzuiger Hirudo me dicinalis zich wel zo lekker in Nederland? Faunistische mededelingen.
RAVON 9
3(3) 2000
JAARVERSLAG 1999 Het jaar 1999 was in vele opzichten een uitstekend jaar voor de Stichting RAVON. Met de aanstelling van betaalde werknemers is een belangrijke stap gezet in de verdere professionalisering van de Stichting. De basis voor RAVON blijft echter nog steeds het werk van de ruim 650 betrokken vrijwilligers. Door de toename van het aantal activiteiten waarbij RAVON is betrokken, is het echter noodzakelijk geworden dat een deel van deze activiteiten wordt uitgevoerd en begeleid op een professionelere basis. Namens het Dagelijks Bestuur van RAVON zal ik een kort overzicht geven van de activiteiten die in 1999 plaatsvonden. In 1999 kwam zowel het Dagelijks Bestuur als het Algemeen Bestuur in maart, juni, september en december bij elkaar. Naast deze in totaal acht vergaderingen werden door de voorzitter de bijeenkomsten van de VOfF (Vereniging voor Onderzoek Flora en Fauna) en het rso (Platform Soortbeschermende Organisaties) bijgewoond. Met de sluimerende Werkgroep Amfibieën en Reptielen Nederland (WARN; een platform van professionele herpetologen) werden oriënterende gesprekken gevoerd om te bekijken in hoeverre de WARN een rol zou kunnen spelen binnen RAVON. RAVON was met een ruime delegatie vertegenwoordigd op het Europese Herpetologen congres in september op Kreta. In samenwerking met het huisbureau Natuurbalans werden onder andere een monitoring van amfibieën in zoete Rijkswateren uitgevoerd en werden onderzoeken naar de verspreiding van Knoflookpadden in Limburg en in de Gelderse Achterhoek uitgevoerd. Ook werd gestart met het opstellen van het soortbeschermingsplan voor de boomkikker en werd er voor de provincie Gelderland een studie uitgevoerd naar het belang van de EHS voor amfibieën en reptielen. Het soortenbeleid met betrekking tot reptielen en amfibieën nam in 1999een belangrijke plaats in op de agenda van RAVON. Door de moeizame totstandkoming van de soortbeschermingsplannen voor de boomkikker en de geelbuikvuurpad/vroedmeesterpad heeft het Dagelijks Bestuur veel tijd gestoken in overleg met het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Meermaals bleken gemaakte afspraken slechts moeizaam te worden nagekomen. Nadat RAVON bij de minister haar ongenoegen had geuit over de voortgang van het soortbeschermingsbeleid belandde uiteindelijk een delegatie van RAVON in Den Haag voor een gesprek met Haagse medewerkers van het ministerie van LNV. Voor het Dagelijks Bestuur is vooral de RAvoN-dag elk jaar een belangrijke bijeenkomst voor iedereen die betrokken is bij
59
RAVON. In 1999 is veel zorg besteed aan de voorbereidingen om te komen tot een leuk en inhoudelijk sterk programma. Dit keer stond het thema 'poelen' centraal en wat er geleerd was van twintig jaar poelenaanleg in Nederland. Goede samenwerking tussen de sprekers leidde tot afgestemde voordrachten en prikkelende discussies, mede door de inzet van de discussieleider, Bart Siebelink.
De inzet van de sprekers en redactieleden van het RAvoN-tijdschrift hebben bovendien geleid tot een thema-nummer van De Levende Natuur. Het themanummer over poelen kon uiteindelijk in juli 2000 aan alle RAvoN-donateurs gratis worden toegestuurd. Het jaarlijkse hemelvaartweekend werd dit maal georganiseerd in Noord-Holland en Utrecht en was weer als vanouds. Winnaar van de Hsu-wisselbeker werd dit maal Mireille Oonk, waaruit maar blijkt dat ook vrouwen hun mannetje staan binnen RAVON. Het jaarlijkse vissenweekend werd gehouden op de grens van Utrecht en Gelderland. In de Gelderse vallei werd een record aantal vissen gevangen en werd het beeld van de visfauna in deze regio flink aangescherpt. Dankzij subsidies van het Prins Bernhard Fonds, het Wereld Natuur Fonds, Natuurmonumenten, het VSB-Fonds en de Stichting ter Bevordering van de Herpetologie kon in 1999een start worden gemaakt met het landelijke herpetofauna-adasproject. Voor het project zijn twee medewerkers aangesteld om de landelijke database op te bouwen die als basis moet dienen voor de nieuwe verspreidingsadas van de Nederlandse amfibieën en reptielen (de eerste sinds 1986). Uiteindelijk zijn na een 6-tal sollicitatiegesprekken Raymond Creemers en Jeroen van Delft als medewerkers aangetrokken en vanaf 1 oktober 1999in dienst getreden. Het kantoor is gehuisvest in het bedrijvencentrum van de Universiteit van Nijmegen. Naast een landelijke atlas waren ook een aantal provinciale werkgroepen concreet bezig met de voorbereidingen om hun gegevens te publiceren in een atlas, Daarnaast is de overdracht van de gegevens van de Herpetogeografische Dienst van LACERTA naar RAVON bekrachtigd. Het HGDbestand bevat veel historische gegevens over amfibieën en reptielen. Deze gegevens zijn verzameld door fanatieke LACERTA-leden als
wijlen Dick van Wijk, die ook de aanzet gaf tot het eerste reservaatje in Nederland voor de vroedmeesterpad. Mede door de inzet van vice-voorzitter Jan Verhoeven is RAVON nu in het bezit gekomen van dit historisch zeer waardevolle archief. 1999 was ook het jaar waarin afscheid werd genomen van Paul Chardon als penningmeester, een functie die hij jarenlang uitstekend en nauwgezet heeft uitgevoerd. Het zoeken naar een vervanger bleek geen gemakkelijke zaak. Luc Hoogenstein werd in het voorjaar als penningmeester door het Algemeen Bestuur aangenomen. Door persoonlijke omstandigheden bleek Luc na een half jaar helaas weer afstand te moeten doen van de functie. Frank Mertens werd snel bereid gevonden de functie te aanvaarden. Inmiddels was echter een behoorlijke achterstand in het bijhouden van de financiële administratie ontstaan. Ondanks deze perikelen werd het kasboek met een positieve balans afgesloten. Ook moderne zaken gaan niet voorbij aan RAVON. Naast een website van de RAVONwerkgroep Monitoring werd er door de inzet van Peter Frigge,Rob Bugter en de beide projectmedewerkers ook een algemene RAVON website gerealiseerd: www.ravon.nl. Hierop is actuele informatie te vinden, is het programma SPOT voor het invullen van waarnemingen te 'down-loaden' en kunnen bestellingen aan het Publicatiebureau worden doorgegeven. Op initiatief van Gerard Smit startte de RAvoN-werkgroep monitoring een veelbezochte e-mail-nieuwsgroep, waarop een grote verscheidenheid aan onderwerpen de revue passeerde. 1999was ook een actiejaar. Naast de hamster scoorde opeens ook de knoflookpad die in Roermond zijn leefgebied dreigde te verliezen door de aanleg van een industrieterrein. De welbekende Vereniging Das en Boom omarmde naast de zoogdieren ook de amfibieën en reptielen als dragers van de natuur in Nederland. RAVON koos er voor om niet gezamenlijk op de barricaden te springen maar om kennis en feiten aan te leveren aan iedereen die daar om vroeg. Das en Boom diende op basis van die gegevens een klacht in bij de Europese Commissie over de nalatigheid van Nederland om bedreigde soorten afdoende te beschermen. Kamsalamander en rugstreeppad stonden in de weg bij de aanleg van een tunnel voor de Betuwelijn. Dankzij de inzet van leden van RAVON Gelderland werd een passende compensatie gerealiseerd. RAvoN-landelijk heeft overigens nog steeds een bezwaar tegen de aanleg lopen. Formele procedures en een pragmatische instelling bleken hier gelukkig hand in hand te gaan. Terugkijkend op 1999zijn we als RAVON met
c o
o
1:: rv
U
RAVON 9
60
3(3) 2000
te melden. Bij de ringslang valt het ontbreken van recente meldingen uit grote delen van Overijssel en de Achterhoek op. Het lijkt er op dat de soort hier aan het verdwijnen is. Verrassend zijn de waarnemingen in de kop van Noord-Holland en in een beekdal bij Venlo. Gaat het hier om zwervers? De adder zorgde in 1999 niet voor grote verrassingen. Het verspreidingsbeeld van deze soort laat nauwelijks wijzigingen zien.
een zeer goede basis de 21e eeuw ingegaan. Daarbij wil ik, als secretaris van RAVON, iedereen danken voor zijn of haar inzet, want tenslotte kunnen al onze activiteiten niet uitgevoerd worden zonder een solide basis van vrijwilligers! Sergé Bogaerts
WMRNEMINGSOVERZICHTEN In dit jaarverslag van 1999 is een groot aantal kaartjes opgenomen van de door RAVON leden verzamelde waarnemingen aan verschillende soorten reptielen, amfibieën en vissen. Bij het ter perse gaan van dit nummer waren de gegevens van de Vissenwerkgroep Limburg en van de Werkgroep Amfibieën en Reptielen Drenthe helaas nog niet beschikbaar. De overige werkgroepen hebben hun gegevens op tijd aangeleverd en in totaal zijn er ruim 8000 waarnemingen over 1999 binnen gekomen. Zoals de ervaring inmiddels heeft geleerd zullen ook de komende jaren nog wel gegevens binnen blijven druppelen. Met een gemiddelde van rond de 10.000 tot 12.000 gegevens per jaar zal de databank ook de komende jaren op peil gehouden kunnen worden. Wel is het zaak om de inventarisatie-activiteit wat gelijkmatiger te verdelen. Met name de vissen worden nog steeds relatief weinig gemeld. Hopelijk zal de uit te brengen Limburgse vissenatlas en een door RAVON nog uit te brengen determinatietabel een stimulans betekenen voor het verspreidingsonderzoek naar vissen. De V is weliswaar de centrale letter binnen het woord RAVON, maar dit leidt helaas nog niet overal tot het grootschalig verzamelen van waarnemingen. In de waarnemingenoverzichten worden per diergroep enkele opvallende zaken aangestipt.
Vooral in de provincie Flevoland is in 1999 hard gewerkt aan het opvullen van deze witte gebieden. Ook in de kop van NoordHolland zijn weer een aantal stippen te vinden. Gericht speuren levert dus nog heel wat nieuwe verspreidingskennis op. De rugstreeppad heeft een duidelijk zwaartepunt in West- en Midden-Nederland. Op de hoge zandgronden van Zuid- en Oost-Nederland komt de soort beduidend minder voor. De opmars van de boomkikker in OostNederland gaat nog steeds door. Goed nieuws is dat ook in Zeeland en Noord-Brabant uurhokken op de kaart verschijnen waar de soort de laatste 5 voorafgaande jaren niet gezien is. Zeer opvallend zijn de drie uurhokken op Schouwen (zie ook het artikel van Kees Musters elders in dit nummer). Ook bij de bruine kikker zijn veel nieuwe gegevens uit Flevoland en de kop van Noord-Holland binnengekomen. Kleine groene kikkers zijn vooral tijdens het Hemelvaartweekend in Utrecht en Noord-Holland gevangen. Het uiterste westen en noorden van het land lijken echt door de soort gemeden te worden. Tijdens het Hemelvaartweekend zijn ook veel andere groene kikkers tot op soort gedetermineerd.
Amfibieën Bij de vuursalamander vallen de twee stippen op in de oostelijke Mijnstreek. Het betreft nieuwe vindplaatsen. Over de natuurlijkheid van deze plekken vindt momenteel een discussie plaats. De alpenwatersalamander is in 1999 gevonden binnen de huidige verspreidingskernen. De stip op de Veluwe heeft betrekking op een uitgezette populatie, die zich daar al tientallen jaren handhaaft. De waarnemingen van de kamsalamander en de vinpootsalamander sluiten aan bij het bekende verspreidingspatroon van deze soorten. Na jaren zijn beide soorten ook weer gemeld uit de omgeving van Woensdrecht (West-Brabant). De knoflookpad is in 1999 vrijwel uitsluitend aangetroffen in reeds bekende leefgebieden. Een gerichte inventarisatie in Limburg naar de verspreiding van deze soort leverde een nieuwe vindplaats in Bergen (L.) op. In het vorige jaarverslagin RAVON 6 werd aangegeven dat bij een algemene soort als de gewone pad nog de nodige gebieden zijn waar recente waarnemingen ontbreken.
Reptielen Bij de hazelworm zien we een groot aantal vondsten op de Noord-Veluwe, een gebied dat ten onrechte minder druk wordt bezocht dan de zuidrand van het Veluwemassief. Ook op de Utrechtse Heuvelrug zijn dit jaar weer veel waarnemingen verzameld. Opvallend zijn de waarnemingen in de duinen. Breidt de soort zich hier zelfs uit? De verspreiding van de zandhagedis is behoorlijk goed bekend. Met name uit Overijssel en Drenthe zijn echter nog steeds verrassingen te verwachten. De meeste nieuwe hokken voor de levendbarende hagedis komen dit jaar uit Noord-Brabant. Voor de provincies Groningen en Zeeland blijft het een soort om goed in de gaten te houden. De verspreiding is er summier en verbrokkeld. Voor de muurhagedis ziet de toekomst er steeds minder somber uit. De aantallen zijn inmiddels aanzienlijk, maar een verdere uitbreiding van het leefgebied valt in de stedelijke omgeving van Maastricht niet mee. Van de gladde slang zijn geen verrassingen
Vissen Het archief van RAVON is met betrekking tot de vissen nog niet erg uitgebreid. Dit komt deels door het feit dat in het databestand nog niet alle vissenwaarnemingen zijn verwerkt of ingevoerd. Wel zijn relatief veel gegevens van soorten aanwezig die niet interessant zijn voor de (sport)visserij. Dit zijn echter vaak juist de soorten die interessant zijn voor het natuurbeheer. Dat is dan ook de meerwaarde van het RAVON-vissenarchief. Voor een realistisch beeld van de verspreiding van vissoorten is de visatlas van de Nie een goede bron. Het vissenarchief van RAVON groeit echter gestaag en wint daarmee aan belang. Wij vragen iedere RAVONner dan ook zijn viswaarnemingen in te sturen. Het verspreidingsbeeld van de alver is in 1999 uitgebreid. Vooral in de provincie Utrecht zijn de nodige waarnemingen verzameld. De eerste waarneming uit NoordHolland is in het archief terechtgekomen. Van de kroeskarper zijn met name in Groningen nieuwe waarnemingen verzameld. De blauwband is in 1999 niet gemeld. Betekent dit nu ook dat de opmars van deze exoot vooralsnog lijkt mee te vallen? Het vetje is vooral uit Utrecht gemeld. Beide RAvoN-weekenden leverden waarnemingen op. De verspreiding van de bittervoorn wordt steeds duidelijker. Het is een soort die overwegend in Laag-Nederland voorkomt. Ook bij de kleine modderkruiper valt het grote aantal Utrechtse vondsten op. Wie meldt de soort uit Flevoland of Zeeland? De zeldzame grote modderkruiper is in 1999 uit drie 'nieuwe'uurhokken gemeld. Visweekenden op zandgronden leveren stee-vast veel bermpjes op. De Utrechts/Gelderse Vallei werd in 1999 tot "zwartevlek" op de kaart gemaakt en ook het vorige visweekend is op de verspreidingskaartvan het bermpje goed terug te zien. De amerikaanse hondsvis werd sinds lange tijd weer uit het Gooi gemeld. Het hoofdverspreidingsgebied in ons land blijft echter Oost-Brabant en aangrenzend Limburg. De beide stekelbaarzen zijn tijdens de RAvoN-weekenden volop gevangen. De rivierdonderpad werd in 1999 relatief veel gemeld. Waarnemingen uit beekjes zijn in ons land zeldzaam. De soort komt momenteel voornamelijk voor in de grote rivieren en grote open wateren. Ook de riviergrondel is een soort die net als het bermpje bij visweekenden op zandgrond veel wordt gevangen. Ook uit de kop van Noord-Holland komen de eerste meldingen binnen
LEVEN ALS GOD IN SCHOUWEN Van de zomer trof ik hier in Frankrijk. waar ik woon. een Nederlandse ecoloog . Hij haalde me wat hard handig uit mijn middagdutje. maar goed. HU had wel een intere ssant verhaal. Daar heb ik no g eens over nagedacht en nu wee t ik het zeker: ik w il emigreren naar Schouwen, zo snel rnoqelijk. Ze hebben op Schouwen name lijk een goede baan voor mij : in de fruitteelt. Niet het harde werk. zoals snoeien in weer en wind. boom na boom plukken en met zware kisten sjouwen, maar gewoon het buikje rond eten . En mijn winterslaap w ordt doorbetaald! Wat ik dan doe? Ik doe het vieze werk. dat niet veel mensen meer willen doe n . Ik eet insecten! Anderen hebben er ook nog wat aan zal ik maar zeggen. Nederland heeft meer dan genoeg praten de ecologen. en ik ben een werkende ecoloog pur sang . Volgens mUis daar bU j ullie een ruime arbeidsmarkt voor. Waar ik nu zit in Frankrijk. is 't oké. Maar de perspectieven zijn toch wat mag er. We zijn hier met nogal veel. zie je. en daarom zijn ze niet echt zuinig op ons. Als mijn huidige werkgever het in zijn hoofd haalt, schuift-ie ons morgen met hu is en al een gat in. zand erover en w eg ben je. Niets voor mij. ik zoek toch wat meer bestaanszekerheid. De enigen die roet in mijn eten zouden kunnen gooien. zijn die ecologen. Die vind en dat zij moeten bepalen of ik wel of niet naar Schouwen mag . Ik snap al die argumenten wel. maar het gaat over mij. en mij wordt nooit wat gevraagd. Pratende ecologen maken flexibele werknemers. die daar gaan wa ar het goed voor ze is. uit voor 'opportunisten '. Ze vinden ons een soort 'economische vluchteling '. Net alsof die ecologen ook niet het liefst daar heen wi llen waar ze op een prettige manier hun eten bij elkaar kun nen scharrelen. Naar Frankrijk bijvoorbeeld. Vrije grenze n in Europa gelden toch niet alleen voor pratende ecologen? Ik wil op Schouwen gewoon ook een baan, een huis. een gezinnetje. kortom me nuttig maken . Ik heb geen strafbl ad en ik ben snel. goedkoop en uiterst milieuvriendelijk. Ik wil gewoon een beetje perspectief. Wie komt me halen? Ik heb namelijk erg weinig zin om ongemerkt achter in een vrachtwagen te moeten kruipen. pf
RAVON