Rapportage Pilot Risicoanalyse Rijkswaterstaat regio Zeeland
Renée M. Bekker, Ruud Bink, Victor Mensing, en Baudewijn Odé
Titel: Rapportage Pilot Risicoanalyse Rijkswaterstaat regio Zeeland Auteurs: Renée M. Bekker, Ruud Bink, Victor Mensing, en Baudewijn Odé Datum: 28 mei 2012 Dit rapport is opgesteld door de Gegevensautoriteit Natuur in opdracht van Rijkswaterstaat (zaaknummer: 31061731). Wijze van citeren: Bekker , R.M. et al. 2012. Pilot Risicoanalyse Rijkswaterstaat regio Zeeland. Rapport GaN-2012/02, Gegevensautoriteit Natuur – Wageningen.
Samenvatting Dit rapport beschrijft de methode en resultaten van de eerste analysefase van een nieuw instrument “de risicoanalyse” dat speciaal voor Rijkswaterstaat wordt ontwikkeld om vroegtijdig in een beheerregio te kunnen beoordelen of er voldoende informatie voorhanden is over de aan- en afwezigheid van Flora- en Faunawetsoorten om met de gedragscode onder de Flora- en Faunawet het bestendig beheer te kunnen uitvoeren. Voor alle relevante soortgroepen afzonderlijk worden op gestandaardiseerde wijze risicokaarten gemaakt die in verschillende stappen worden voorzien van een expertoordeel over de kans op voorkomen van FFwet-soorten. Op basis van de eerste overall risicokaart kan een inschatting worden gemaakt op welke trajecten van het beheergebied nader onderzoek nodig is om de actuele verspreiding van FFwet-soorten in beeld te brengen. Het instrument maakt gebruik van alle gevalideerde waarnemingen van planten en dieren in de Nationale Database Flora en Fauna die in het beheergebied van de regio Zeeland beschikbaar zijn en combineert dit met actuele data van RWS-DZL zelf in een GIS-omgeving. De resultaten van deze eerste analyse zullen verder verfijnd worden in de volgende ontwikkelfase en worden ingezet bij het efficiënt inrichten een aansturen van het bronnenonderzoek en de nulmeting van deze regio.
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
2
Inhoudsopgave
Pag.
1. Achtergrond en projectomschrijving ...................................................................................... 4 1.1 Achtergrond raamcontract RWS-GaN .................................................................................. 4 1.2 Doel Risicoanalyse ................................................................................................................ 4 1.3 Procesbeschijving ................................................................................................................. 5
2. Inhoudelijke afbakening ......................................................................................................... 6
3. Productomschrijving ............................................................................................................... 7 3.2 Tijdsplanning ........................................................................................................................ 7 3.3 Samenstelling begeleidingsteam.......................................................................................... 8 4. Werkwijze ............................................................................................................................... 9 4.1 Werkwijze stap 1- definitie beheergebied en buffer ............................................................ 9 4.2 Werkwijze stap 2 – soortinformatie opvragen ..................................................................... 9 4.3 Werkwijze stap 3 – onderzoekdekking vaststellen ............................................................. 10 4.4 Werkwijze stap 4 – risicogebieden definiëren .................................................................... 10 5. Resultaten eerste fase .......................................................................................................... 11 5.1 Werkwijze stap 5 - toetsing beschikbaarheid van informatie ............................................ 12 5.2 Werkwijze stap 6 - Expertbeoordeling ............................................................................... 12 6. Overall risicokaart ................................................................................................................ 15 7. Discussiepunten .................................................................................................................... 16 7.1 Soorten en soortgroepen met onvoldoende data .............................................................. 16 7.2 Vertaling naar monitoringadvies en beheerpraktijk .......................................................... 16 7.3 Rode Lijstsoorten ................................................................................................................ 16 8. Kwaliteitsborging.................................................................................................................. 18 9. Vervolgstappen in de analyse............................................................................................... 19 9.1 Koppeling biotoopkaart met bijbehorende ffwet-soorten ................................................. 19 9.2 Koppeling met bestaande en nog te berekenen kansenkaarten ........................................ 20 10. Referenties ......................................................................................................................... 21 Bijlage I Oplevering eerste concept risicoanalyse 20 februari 2012 ........................................ 22 Bijlage II Toelichting gehanteerde indeling risico-kaart: soortgroepen en ffwet-categorieën 33 Bijlage III Rekenmethoden onderzoekvolledigheid .................................................................. 34 Bijlage IV Vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten ...................................................... 41 Bijlage V Commentaar op conceptrapportage Risicoanalyse regio Zeeland ........................... 44
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
3
1. Achtergrond en projectomschrijving
1.1 Achtergrond raamcontract RWS-GaN Rijkswaterstaat (RWS) streeft er naar het bestendig beheer en onderhoud, kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen van bermen van rijkswegen, oevers van rijkswateren en overige beheergebieden van RWS zodanig te organiseren dat het zo efficiënt mogelijk gebeurt en dat daarbij de Flora- en Faunawet niet overtreden wordt. Rijkswaterstaat werkt in het kader van bestendig beheer en kleine ontwikkelingen/ingrepen met een goedgekeurde gedragscode waarmee schade aan beschermde soorten wordt voorkomen en de zorgplicht voor natuurwaarden in het beheergebied van RWS voorop staat. Daartoe heeft RWS een Raamovereenkomst gesloten met de Stichting Gegevensautoriteit Natuur (GaN) (zaaknummer 31066069). De Raamovereenkomst is gericht op de organisatie van de inwinning, beheer en beschikbaarstelling van natuurdata voor Flora- en fauna-wet plichtige activiteiten en geldt voor de periode 2012 tot en met 2014. De Raamovereenkomst bevat twee aandachtsvelden waarop met de service van de GaN kan worden ingespeeld: 1) Het adviseren over de inwinning van gegevens. RWS moet voor “RWS-Nat” jaarlijks de strategie uitstippelen voor het inwinnen van gegevens teneinde het beheer en onderhoud te kunnen aansturen. De GaN zal hierover aan RWS advies uitbrengen op basis van een risicoanalyse zoals deze in dit rapport zal worden gepresenteerd. 2) Het organiseren van de inwinning. De inwinning gebeurt vooral door de inhuur van “groene adviesbureaus”. De GaN zorgt er voor dat via een uniform programma-management het werk op verantwoorde en vergelijkbare wijze gebeurt. Het monitoringprogramma “droog” wordt daarbij opgezet volgens de ontwikkelde methodiek en fasering (pilots in 2008 - 2010 in Utrecht, NoordBrabant, Limburg en RWS-“Nat”) (zaaknummer 31008853) en zoals weergegeven in Figuur 1: fase 1 “bronnenonderzoek”: data verzamelen, in NDFF opnemen en analyse maken over de actualiteit en volledigheid fase 2 “nulmeting”: Opvullen van zogenaamde “witte vlekken” door gericht onderzoek fase 3 “5-jarige monitoringscyclus”: In de 5-jarige cyclus wordt een data onderhoudsprogramma uitgevoerd zodat eens per 5 jaar voor alle gebieden de data ververst worden.
1.2 Doel Risicoanalyse Gezien de doorlooptijd van het bronnenonderzoek met het oog op data-organisatie en datacompilatie in voorgaande pilots (2008-2010) in de regio’s Utrecht, Noord-Brabant, Limburg en RWS-“Nat” is besloten dat het uitvoeren van bronnenonderzoek voor de nog niet gestarte regio’s van Rijkswaterstaat met als doel hiermee het veldwerk te kunnen organiseren voor het seizoen 2012 niet haalbaar is. In overleg met Rijkswaterstaat is gekozen voor het ontwikkelen van een nieuw instrument: de Risicoanalyse. De risicoanalyse combineert actuele verspreidingsgegevens van RWS en de NDFF met expertkennis over het voorkomen van beschermde Flora- en Faunawetsoorten in het beheergebied van Rijkswaterstaat. Het instrument risicoanalyse, mits uitontwikkeld, geeft een compleet en snel beeld van de “witte gebieden” waar nader veldonderzoek nog moet plaatsvinden om de gedragscode met voldoende kennis van zaken te kunnen uitvoeren en minimaliseert het risico van het overtreden van de wet door RWS bij van het uitvoeren van bestendig beheer. NB: Het is met nadruk niet de bedoeling dat de risicoanalyse de volledigheid en precisie van het bronnenonderzoek vervangt. Het kan het bronnenonderzoek, wat ook een inhaalslag is van het Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
4
ordenen en laden van RWS data in de NDFF, wel overzichtelijker maken, maar zal zeker de vervolgstap “nulmeting” een stuk efficiënter maken t.o.v. de procedure die reeds in enkele regio’s heeft plaatsgevonden zonder een voorafgaande risicoanalyse.
Figuur 1. Schematische weergave en positionering van het instrument Risicoanalyse.
1.3 Procesbeschijving De GaN is in opdracht van RWS eind 2011 gestart met de ontwikkeling van dit nieuwe instrument “Risicoanalyse op basis van de NDFF” (zaaknummer 31061731); dit wordt als pilot uitgevoerd voor de RWS-regio “IJsselmeergebied” en de RWS-regio Zeeland. De risicoanalyse wordt opgebouwd uit een aantal reeds bestaande elementen die binnen de NDFF aanwezig zijn, in combinatie met informatie over de beheergebieden van RWS. In de analyse worden de actuele en oude waarnemingen van soorten gecombineerd met de kennis van onderzoekvolledigheid, habitattypen, structuurkenmerken, kansenkaarten en ecologische expertise. De bedoeling is dat de risicoanalyse aangeeft waar in de beheertrajecten de informatie (natuurdata) onvoldoende is en het wenselijk is om (aanvullend) veldonderzoek te laten verrichten. Dit instrument is in ontwikkeling en zal mede door nieuwe ecologische inzichten en ICTmogelijkheden steeds verder verbeterd kunnen worden. Deze risicoanalyse is een pilot met de bedoeling hier lering van te trekken voor deze aanpak en deze – mits het een succes blijkt te zijn – toe te passen op andere regio’s. Met deze aanpak zal zonder twijfel een deel van het werk aan programmering van de monitoring al gedaan worden. Het voorliggende rapport geeft de methode en resultaten van de risicoanalyse zoals deze tot nu is uitgevoerd en schetst een beeld van de benodigde doorontwikkeling van dit instrument.
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
5
2. Inhoudelijke afbakening De monitoringsinspanning en de programmering van de monitoring wordt gericht op de strikt beschermde soorten (tabel 2 en 3 van de Flora en Faunawet (FFwet)), alsmede vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten. De monitoringscyclus is niet voldoende om aan alle eisen van de FFwet te kunnen voldoen. De FFwet vereist voor een aantal soortgroepen een jaarlijkse monitoring om zodoende bijvoorbeeld nestplaatsen of fourageerroutes te kunnen beschermen. Dit betekent dat de vijfjarige monitoringscyclus niet gericht wordt op Vleermuizen en Broedvogels (tenzij het om jaarrond beschermde nesten gaat van soorten die in grazige vegetaties op de grond dan wel in slootkanten gedurende tot broeden zouden kunnen komen, echter de lijst met vogelsoorten die hieronder valt bevat geen soorten die hier in dit verband relevant zijn (zie Bijlage IV )). De aanwezigheid van individuen van deze twee soortgroepen vormt in alle gebieden en gedurende het gehele jaar een risico wat met enkel met gerichte gebiedsmonitoring direct voorafgaand aan de ingreep kan worden geminimaliseerd. RWS zal daarvoor in eigen regie gericht veldwerk laten verrichten. Beide soortgroepen zullen daarom ook niet expliciet worden meegenomen in de risicoanalyse. RWS gaat in bepaalde gevallen met het zogenaamde “voorzorgprincipe” werken. In gebieden waar zwaar beschermde soorten aanwezig kunnen zijn, zal het beheer zo goed mogelijk worden ingericht op deze soorten als ware de aanwezigheid daarvan ook bewezen. Dit “voorzorgprincipe” wordt gehanteerd voor die soorten waar de kosten voor het veldwerk niet meer in verhouding staan tot de kosten om voor die soorten aangepast beheer uit te voeren. In de kosten-baten afweging is het beter om direct rekening te houden met de aanwezigheid van die soorten. Dit geldt met name voor “Noordse Woelmuis”, “Waterspitsmuis”. Voor deze soorten zal door de GaN niet gevraagd worden om een volledige en gedetailleerde inventarisatie, maar om een expert judgement op de kansrijkheid dat deze soorten ter plaatse voorkomen, waar nodig onderbouwd met een steekproef in het veld. Daarom wordt aan genoemde soorten in de risicoanalyse niet expliciet aandacht besteed. De Flora- en Faunawet schrijft voor dat data van soorten die vallen onder tabel 3 (het strikste beschermingsregime) niet ouder mogen zijn dan drie jaar (in gebieden waar weinig ruimtelijke of kwantitatieve veranderingen zijn opgetreden). De GaN gaat er van uit dat de combinatie van risicoanalyse en monitoringscyclus afdoende is om aan deze eis te voldoen. Er is daarom ook niet gekozen voor een driejarige monitoringscyclus. Na afronding van de pilot risicoanalyse voor de regio Zeeland zal het bronnenonderzoek zich kunnen concentreren op het verzamelen van data daar waar de lacunes duidelijk zijn en bronhouders te identificeren zijn, waarmee de nulmeting waarschijnlijk efficiënter kan worden gericht. Er zal op grond van de uitkomsten van de risicoanalyse voor de regio Zeeland een contract worden gesloten met een groen adviesbureau voor de uitvoering van bronnenonderzoek en een nulmeting met als eindresultaat een plan voor een vijfjarige monitoringscyclus die in 2013 kan worden gestart.
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
6
3. Productomschrijving
3.1 Product Risicoanalyse Het product risicoanalyse moet aan de volgende kenmerken voldoen: 1) Het product moet inzicht geven waar RWS risico’s loopt met het uitvoeren van het regulier beheer in regio’s waar nog geen bronnenonderzoek en nulmeting heeft plaatsgevonden. De risico’s gelden op stukken beheergebied waarvoor enkel verouderde (<5 jaar oude) of geheel ontbrekende gegevens van het voorkomen van beschermde soorten en/of beschermde vaste woon- of verblijfplaatsen relevant voor het uitvoeren van bestendig beheer voorhanden zijn. 2) Het uiterlijk van het product is een set kaarten (een kaart per soortgroep) met rode vlakken (daar waar gerichte inventarisatie noodzakelijk is op grond van de constatering van beschikbaarheid van enkel verouderde gegevens of het geheel ontbreken van waarnemingen) en groene vlakken (informatie voldoende om kans op aanwezigheid beschermde soorten in te schatten), en een integratiekaart, de overall risicokaart, waarin de rode vlakken gecombineerd worden weergegeven over alle soortgroepen heen. Met deze kaart kan een inschatting worden gemaakt van het areaal van het beheergebied waarvoor de huidige informatievoorziening onvoldoende is en quick scans of nader veldonderzoek zal moeten worden uitgevoerd. 3) De pilot omvat de eerste doorloop van het gehele stappenplan om te komen tot een modulair opgebouwd herhaalbaar proces in tijd en ruimte voor het maken van risicoanalyses voor andere regio’s. De GaN hecht grote waarde aan de kwaliteitsborging van het proces en de resultaten van deze pilot. Er werd in de eerste pilot gebruik gemaakt van een expertteam ter begeleiding van het proces en ter beoordeling van het resultaat en de bruikbaarheid hiervan in het kader van het werken met de gedragscode Flora- en faunawet. Op grond van de inbreng van het expertteam tijdens de doorloop van eerste pilot (regio IJsselmeergebied, zie ook Bekker et al., 2012) in een startbijeenkomst en een resultaatbijeenkomst is het stappenplan van de werkwijze en het inhoudelijk resultaat van de pilot op kleine punten bijgesteld. De huidige pilot in de regio Zeeland, volgt het bijgestelde stappenplan. Een risicoanalyse is - methodisch en technisch gezien - een product dat in zekere zin nooit “af” is. De ontwikkelingen op het gebied van ICT en in de ecologische kennis gaan zo snel dat het mogelijk is om de kwaliteit van de risicoanalyse jaarlijks te verbeteren. De GaN ziet dit dan ook als een uitdaging voor haarzelf om dit te realiseren in een goede samenwerking met RWS. 3.2 Tijdsplanning De tijdsplanning van deze pilot is als volgt vastgesteld: 15 april 2012 - Start risicoanalyse regio Zeeland 15 mei 2012 - Concept risicoanalyse regio Zeeland
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
7
30 mei 2012 - Oplevering rapportage risicoanalyse regio Zeeland en start bronnenonderzoek en nulmeting
3.3 Samenstelling begeleidingsteam Vanuit Rijkswaterstaat is het begeleidingsteam van het proces met betrekking tot de raamovereenkomst met de GaN en de inhoudelijke uitwerking ervan als volgt samengesteld: Peter-Jan Keizer - Dienst Verkeer en Scheepvaart Stefanie Rog - Biologische monitoring - Waterdienst Rutger Sluik - Joost Backx, - Expertisecentrum Natuurwetgeving Madelein Vreeken - Data - ICT - Dienst Het expertteam bestaat uit de volgende personen: Anne Schmidt - team Geo-informatie Communicatie - Alterra Roel Strijkstra - senior ecoloog - hoofd afd . Natuurwetgeving Altenburg & Wymenga Martien Meijer - ecoloog - managing director Bureau Waardenburg Adrienne Lemaire - ecoloog - adviseur SOVON Vogelonderzoek Nederland
Rietorchis, een van de beschermde soorten in wegbermen in de regio Zeeland. (Foto: Renée Bekker, 2011)
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
8
4. Werkwijze De werkwijze van de risicoanalyse wordt hierna in stappen uiteengezet. Voor elk van de volgende soortgroepen is de analyse uitgevoerd conform de stappen. Er is een kaartlaag voorradig voor: Vaatplanten, Mossen, Korstmossen, Vlinders, Libellen, Amfibieën, Reptielen, Vissen, Zoogdieren.
4.1 Werkwijze stap 1- definitie beheergebied en buffer De analyse is gestart met het vaststellen van de begrenzing van het beheergebied van RWS-droog in de regio Zeeland. Hiervoor is het relevante deel van het droge beheergebied geselecteerd uit een file met het gehele droge areaal van RWS aangeleverd door de DID. Rondom de lijnvormige elementen van het wegennet en aangrenzende bermen en bermsloten/waterpartijen is een buffer van 700 meter ingesteld. Dit om de kans op het missen van gemelde waarnemingen van het voorkomen van FFwet-soorten in de kilometerhokken die raken aan het beheergebied van RWS zo klein mogelijk te maken. NB. Hierbij zijn de volgende dammen en kanaalovers in deze fase niet meegenomen: Brouwersdam, Oesterdam, Schelde-Rijnkanaal, Kanaal van Gent naar Terneuzen, Kanaal door ZuidBeveland. Deze waren niet binnen de shape-file begrensd. Het aanleveren van de juiste begrenzing van het beheergebied is verantwoordelijkheid van de opdrachtgever.
4.2 Werkwijze stap 2 – soortinformatie opvragen Het begrensde beheergebied inclusief de buffer wordt als zoekgebied aan de NDFF aangeboden, waarna per soortgroep alle waarnemingen van FFwet-soorten van de laatste vijf jaar op kaart worden geplot en met ronde gevulde puntjes aangeduid. Het aantal soorten met een beschermde status wordt per kilometerhok gesommeerd. De legenda is als volgt ingedeeld: 1 soort geel, 2 soorten oranje, 3-6 soorten rood, en 7-18 soorten donkerrood. Alle in de analyse betrokken waarnemingen liggen of geheel binnen een straal van 700 m van het beheergebied van RWS dan wel de centroides van de waarnemingen vallen binnen de omgrenzing van het beheergebied inclusief de buffer.
Buffer = 700 m
Onderzoekvolledigheid
Figuur 2. Uitleg legenda risicokaart per soortgroep.
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
9
4.3 Werkwijze stap 3 – onderzoekdekking vaststellen Voor elk kilometerhok van het begrensde gebied wordt de onderzoekvolledigheid per soortgroep berekend volgens de standaard criteria van volledigheid van onderzoek zoals die al een tiental jaren door de betreffende PGO’s wordt gehanteerd (zie voor de rekenmethoden per soortgroep Bijlage III). De legenda voor dit onderdeel op de kaart is als volgt ingedeeld: Onderzoekdekking (onderzoekvolledigheid) per kilometerhok wordt weergegeven met een halftransparante kleuring van het betreffende kilometerhok in de tinten wit (niet onderzocht, geen waarnemingen) – rood (slecht onderzocht) – licht rood (matig onderzocht) – licht groen (redelijk onderzocht) en groen (goed onderzocht).
4.4 Werkwijze stap 4 – risicogebieden definiëren De (overall) risicoanalyse geeft de wegvakken weer in rood waarvoor onvoldoende informatie beschikbaar is om bestendig beheer geheel zonder risico te kunnen uitvoeren. Deze wegvakken verdienen prioriteit voor aanvullend veldonderzoek voor de betreffende soortgroep en kunnen in een laag worden opgeteld voor het overall beeld over alle soortgroepen. Deze prioritaire wegvakken zijn bepaald aan de hand van de volgende vuistregel: Er is nog geen of onvoldoende (slecht/matig) onderzoek gedaan EN er zijn geen waarnemingen gedaan van beschermde soorten in de recente vjif veldseizoenen waarvan de flora en faunagegevens zijn opgeslagen in de NDFF.
Opmerkingen bij resultaat na stap 1-4: Betreffende Zoogdieren: omdat er in elk hok wel een beschermde soort werd aangetroffen, leidde dit niet tot nader prioriteitssteling. Verfijning van de resultaten in de vorm van de weergave van de risicokaart van zoogdieren in drie onderdelen (Vleermuizen, Muizen en Overigen) is noodzakelijk, mede door de gegevens die beschikbaar zijn vanuit het vallen onderzoek naar muizen. Er geldt dat er in deze vier uitgevoerde stappen nog geen rekening is gehouden met het voorkomen van bedreigde soorten op de Rode Lijst. Deze analyse wordt toegevoegd met behulp van twee gesommeerde kaartbeelden (Ernstig bedreigde en Bedreigde soorten + Kwetsbare en Gevoelige soorten) in het definitieve rapport. Bij de start van bronnenonderzoek en de nulmeting zijn deze kaarten dus beschikbaar.
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
10
5. Resultaten eerste fase
Figuur 3: Eerste risicokaarten als resultaat van werkwijze stap 1-4. Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
11
Figuur 4. De eerste fase risicokaarten van de drie groepen zoogdieren afzonderlijk: Muizen,
Figuur 4. Risicokaarten van de eerste fase van de groep zoogdieren opgesplitst in Muizen, Vleermuizen en Overige zoogdieren. De laatste kaart bevat veel waarnemingen van veel verschillende FFwet-soorten. Daar moet dus weldegelijk rekening mee worden gehouden langs alle tracés, echter deze kaart geeft nog geen inzicht in specifiek terreingebruik van deze soorten.
5.1 Werkwijze stap 5 - toetsing beschikbaarheid van informatie Van alle FFwet-soorten voorkomend op tabel II en III is een tabel uitgedraaid met daarin de soort en de constatering of deze soort wel of niet is waargenomen in de geraakte hokken van het onderzoeksgebied. Hiermee wordt in een oogopslag duidelijk voor welke soorten er wel en voor welke soorten er nu geen voldoende informatie is.
5.2 Werkwijze stap 6 - Expertbeoordeling Elk van de kaarten werd omwille van tijdsdruk door experts handmatig beoordeeld op het mogelijk voorkomen van FFwet-soorten in de nu prioritair aangewezen gebieden. De volgende experts hebben hun oordeel over de kaarten uitgesproken: Vaatplanten door Baudewijn Odé en Ruud Beringen – FLORON Mossen en Korstmossen door Laurens Sparrius - BLWG Vlinders en Libellen door Kars Veling– De Vlinderstichting Amfibieën en Reptielen door Jeroen van Delft – RAVON Vissen door Jan Kranenbarg – RAVON Zoogdieren door Johan Thissen – Zoogdiervereniging De experts gaven hun oordeel op grond van hun kennis van bestaande populaties van soorten. Toevallige waarnemingen van zwervende individuen worden op deze wijze gemarkeerd. Losse waarnemingen zijn echter wel van belang wanneer het gaat om mogelijk nieuwe zich vestigende populaties. De combinatie met de kansenkaarten zal daar waar nodig uitsluitsel over geven, voor dit moment is het voldoende te weten dat er FFwet-soorten zijn waargenomen en dat ter plekke
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
12
beheerpraktijken hiermee zullen moeten rekening houden om aan de voorwaarden van de gedragscode te kunnen voldoen. Uit het expertoordeel volgt per soortgroep een significante bijstelling van de prioritaire trajecten. Dit resulteerde in een aanzienlijke daling in lengte van het nog te onderzoeken traject binnen de regio Zeeland. Zo bleek voor de soortgroepen Mossen en Korstmossen een groot traject met onvoldoende informatie uit de eerste fase risicokaart te rollen waar bij nadere beschouwing door de experts de kans op voorkomen van FFwet-soorten binnen het beheergebied in de gehele regio Zeeland te verwaarlozen valt. Dit zelfde geldt voor de Dagvlinders en Libellen (zie voor eerste risicokaarten figuur 4, de aangepaste kaarten worden weergeven in figuur 5). De stappen 5 en 6 van de risicoanalyse zullen in volgende analyses reeds gedeeltelijk (en voor sommige soorten in zijn geheel) door middel van het gebruik van de kansenkaarten kunnen worden ingevuld. De werkwijze van de risicoanalyses is erop gericht om zover mogelijk een geautomatiseerde en dus geobjectiveerde procedure van de analyse in te richten waarbij mondelinge consultatie van experts in de toekomst hopelijk niet meer nodig zal zijn. Vaatplanten: Gekeken naar soorten van wegbermen en slootkanten: in overgebleven gebied is kans op Rietorchis, dus overal kijken. Muren en basaltoevers: hier kunnen allerlei varens en oeverplanten groeien, echter geen biotoop voor bestendig beheer. Mossen en Korstmossen: GEEN prioritaire locaties. In gehele werkgebied zijn geen FFwet-soorten te verwachten, wel Rode Lijst soorten. Dagvlinders: kleine kans op Rouwmantel maar eerder zwervende dan gevestigde individuen. Nachtvlinders + Microlepidoptera: Beide FFwet-soorten (Teunisbloempijlstaart en Spaanse Vlag) komen (nog) niet voor in werkgebied. Libellen: Kleine kans op Gevlekte witsnuitlibel in mooie poelen in brede bermen op zandgronden. Amfibieën: In Zeeuws-vlaanderen is een kans op Kamsalamander, in heel de regio bestaat een kans op de aanwezigheid van Rugstreeppad behalve rond de dammen. Boomkikker zit te ver van de rijkwegen, risico van aantreffen van deze soort is klein. Reptielen: Zandhagedis is te verwachten langs tracé op Goeree, Levendbarende hagedissen zijn bekend van bermen in de omgeving van Zierikzee en op Schouwen. Vissen: In de zoetwatersloten kans op Bittervoorn en Kleine modderkruiper, andere zoetwatersoorten behorende tot de FFwet-categorieën zeer onwaarschijnlijk. Van de zoutwatersoorten kunnen echter dicht langs de dammen en kanaaloevers vele soorten worden aangetroffen, echter in deze gebieden vindt geen bestendig beheer in de waterzone plaats. Zoogdieren: Kans op Noordse woelmuis is bij aanwezigheid van geschikt habitat vooral groot op Goeree. De kans op aanwezigheid van Waterspitsmuis langs de rijkswegen in geschikt habitat is groot op geheel Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland. Langs de wegen is er overal kans op vleermuizen en overige zoogdieren echter de kans is klein dat er vaste woon- of verblijfplaatsen van deze soorten door bestendig beheer in de wegbermen geraakt worden.
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
13
Figuur 5. Op grond van expertoordeel bijgestelde kaarten Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
14
6. Overall risicokaart Op grond van de expertoordelen over de risicokaarten van de verschillende soortgroepen kan het overall beeld van de trajecten met onvoldoende informatie worden bijgesteld (figuur 6). Zo is blijken de grote dammen geen tot weinig risico op aanwezigheid van FF-wetsoorten te lopen, daarbij broedvogels nadrukkelijk uitgesloten zoals vooraf gesteld. Zuid-Beveland en Walcheren en ZeeuwsVlaanderen behoeven nog slechts voor 1 of 2 soortgroepen geïnventariseerd te worden. De overige trajecten op Goeree en Schouwen-Duiveland hebben een hogere kans op aanwezigheid van ffwetsoorten doordat het duinhabitat hier vrij dicht langs de wegen loopt waar veel bijzondere soorten in voorkomen. Tevens is hier kans op rugstreeppad. Het traject Bergen op Zoom – Hogerheide – Belgische grens ligt dicht tegen de zandgronden aan en moet daarom geïnventariseerd worden voor tenminste 4 soortgroepen op het voorkomen van ffwet-soorten die juist enkel in dat deel van Zeeland zouden kunnen zitten vanwege de overgang van klei naar zand. De hoogste klassen van onvolledigheid (5-6 en 7-8 soortgroepen) zijn door de expertoordelen geheel van de kaart verdwenen. Dit levert een significantie reductie in inspanning bij de nulmeting op ten opzichte van de aangewezen trajecten vooraf aan de expert-ronde. Minder soortgroepen kunnen dmv. slim gecombineerde bezoeken en het uitvoeren van een biotoopgeschikheidskartering efficiënt worden geïnventariseerd.
Figuur 6. Overall risicokaart na verwerking van de expertoordelen van alle meegenomen soortgroepen. Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
15
7. Discussiepunten
7.1 Soorten en soortgroepen met onvoldoende data Op dit moment is het niet zinvol om risicokaarten te maken van de Platte schijfhoren en enkele kreeftachtigen. Deze soorten staan wel op de tabellen van de Flora- en faunawet maar hebben op dit moment nog te weinig data in de NDFF om een kaart voor te genereren. Het is echter wel waarschijnlijk dat in een deel van het beheergebied een of meerdere soorten van dit lijstje voorkomen. Wanneer voor deze regio het bronnenonderzoek en de daaropvolgende nulmeting worden gestart is het wenselijk op de locaties waar voor andere soorten veldonderzoek gaat worden uitgevoerd een biotoopgeschiktheid vast te leggen voor deze soorten door middel van een standaard biotoopbeschrijving. Voor alsnog heeft Rijkswaterstaat het beleid om bij deze soorten, en ook de Noordse woelmuis en waterspitsmuis, het voorzorgprincipe te hanteren. Voor deze soorten zal daarom niet intensief worden geïnventariseerd. Een goede biotoopkarakterisering ter plaatste moet hier uitkomst bieden.
7.2 Vertaling naar monitoringadvies en beheerpraktijk Voor de vertaling naar een monitoringadvies is het nog te vroeg. Hiervoor zal eerst het bronnenonderzoek en nulmeting moeten zijn uitgevoerd zodat ook de nu hoog-risicogebieden in kaart zijn gebracht en de data in de NDFF zijn ingevoerd. De bestaande verspreidingsgegevens die door de regio Zeeland in shape-files zijn aangeleverd zijn echter al wel in de risicoanalyse betrokken. De begrenzing van het beheergebied kent op dit moment enkele omissies mbt de volgende dammen en kanaalovers: Brouwersdam, Oesterdam, Schelde-Rijnkanaal, Kanaal van Gent naar Terneuzen, Kanaal door Zuid-Beveland. Aanpassing van deze begrenzing zal leiden tot een completer beeld van de mogelijke risico’s op gebrek aan of veroudering van natuurgegevens.
7.3 Rode Lijstsoorten Naast de soorten op de tabellen van de Flora- en faunawet schrijft de wet ook de zorgplicht voor voor alle inheemse Nederlandse soorten. Soorten die in dit kader extra zorg en aandacht nodig hebben zijn Rode lijstsoorten. Deze zijn reeds kwetsbaar in hun aantal en verspreiding van populaties en lopen een hoger risico op negatieve effecten bij onachtzaamheid dan algemene soorten. De verspreiding van Rode Lijstsoorten (waargenomen tussen 01-01-2007 en 15-05-2012 binnen het beheergebied van de regio Zeeland staat weergegeven in figuur 7. Deze kaarten geven de verzameling van Rode Lijstsoorten in twee gecombineerde categorieën weer: 1- verdwenen uit Nederland, Ernstig bedreigde en Bedreigde soorten en 2- De soorten uit de Rode-Lijstcategorieën Kwetsbaar en Gevoelig over alle soortgroepen, dus ook die groepen waarvoor geen FFwet-soorten zijn aangewezen. Uit de kaarten blijkt dat vooral op Schouwen-Duiveland en langs de Oosterscheldekering en het vm. Werkeiland Neeltje Jans, en langs de Grevelingendam en de kop van Goeree een groot aantal Rode-Lijstsoorten voorkomt. Gezien de veelheid van soortgroepen en mogelijke ingrepen is het nu niet mogelijk een passend uitvoeringsadvies hierover te geven. Het tijdig raadplegen van de NDFF-gegevens in deze gebieden
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
16
vooraf aan een ingreep, maar ook bij de uitvoering van bestendig beheer onder de gedragscode, kan wetsovertredingen en negatieve effecten op deze soorten voorkomen.
Figuur 7. Cumulatieve verspreiding van Rode Lijstsoorten in twee groepen gecombineerd: De soorten van categorie Verdwenen uit Nederland + Ernstig bedreigd + Bedreigd (links) en de soorten van categorie Gevoelig + Kwetsbaar (rechts). Let op hierin zijn alle wettelijk vastgestelde Rode Lijstensoorten van alle soortgroepen bij elkaar weergegeven.
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
17
8. Kwaliteitsborging De inhoud van de risicoanalyse is kwalitatief hoog door het gebruik van gevalideerde waarnemingen uit de NDFF. De Gegevensautoriteit Natuur verzorgt de validatie van waarnemingen door middel van kennisregels en daar waar nodig voorzien onafhankelijke experts in een oordeel over bijzondere waarnemingen. Het geheel staat onder toezicht van een onafhankelijke commissie Kwaliteitsborging onder leiding van de Autoriteit in eigen persoon. Het proces rond de ontwikkeling van de risicoanalyse is het object van continue kwaliteitsborging. De methode wordt zo ingericht dat het ict-proces gestandaardiseerd en geheel herhaalbaar is. De methode moet dusdanig goed worden gedocumenteerd dat het proces geheel reproduceerbaar is en daarmee toepasbaar op andere regio’s. De Gegevensautoriteit hecht tevens veel waarde aan het oordeel van ecologen uit het werkveld van toetsingen voor de Flora- en Faunawet. Middels het bijeenroepen van het expertteam bij bijeenkomsten ter inhoudelijke bespreking van de voortgang van de ontwikkeling van dit instrument wordt hun kennis en veldervaring volledig benut. Daarnaast zijn de soortexperts van de PGO’s verenigt in de VOFF natuurlijk direct betrokken bij zowel de kwaliteitsborging van de data in de NDFF als hun oordelen bij de eerste fase van de risicokaarten.
Rugstreeppad, een soort die mogelijk overal kan worden aangetroffen in de vochtige gebieden langs de wegen in de regio Zeeland.(Foto: Jelger Herder, RAVON).
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
18
9. Vervolgstappen in de analyse De stappen die in de toekomstige analyse verdere uitwerking behoeven worden hieronder kort beschreven:
9.1 Koppeling biotoopkaart met bijbehorende FFwet-soorten Het koppelen van biotoopkaarten met de soortverspreidingskaarten levert een inschatting van het mogelijk voorkomen van FFwet-soorten op trajecten waar de huidige verspreidingsgegevens onvoldoende zijn. Het leggen van een koppeling tussen FFwet-soorten en hun favoriete bioto(o)p(en) is hiervoor noodzakelijk. RWS heeft kaartmateriaal met het areaal Groen aangeleverd. Hierop zijn de huidige begroeiingstypen weergegeven in het beheergebied Droog en Nat voor zover nu bekend begin februari 2012. De koppeling met het bestendig beheer op locatie kan hiermee worden gemaakt (zie figuur 8). Verfijning van de kans op voorkomen van FFwet-soorten direct binnen het beheergebied van Rijkswaterstaat is door deze koppeling te leggen na de nulmeting zeer relevant. Naar verwachting wordt de kans op juiste voorspelling van het voorkomen van planten en insecten hiermee nog groter, voor meer mobiele soorten is de check in de omgeving (bijv. Kleine modderkruiper) via de nu gehanteerde kilometerhokbenadering voldoende informatief.
Figuur 8. De eenheden Bos en NietBos in het bovenste paneel corresponderen met de invulling met vegetatietypen in het onderste paneel. Niet-Bos wordt gemaaid, via deze kaarten is een relatie met het beheer en het mogelijk voorkomen van FFwet-soorten te leggen.
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
19
9.2 Koppeling met bestaande en nog te berekenen kansenkaarten De koppeling van risicokaarten met de kansenkaarten levert voor de FFwet-soorten waarvoor kansenkaarten beschikbaar zijn (en komen) een snelle verbeterslag in de kwaliteit van de risicokaarten op. Voor deze soorten is het expertoordeel dan geheel via de kansenkaarten geïntegreerd in het geautomatiseerde proces. Als voorbeeld beschrijven we hier de rugstreeppad in de regio IJsselmeergebied. De vergelijking van de bijgestelde risicokaart van amfibieën met de kansenkaart (Sierdsema & Hallmann, 2010) levert in detail reeds een verder inkadering van het traject dat voor deze soort nog nader veldonderzoek zou behoeven. Het te onderzoeken gebied wordt teruggebracht tot die delen van het beheergebied waar GEEN recente waarnemingen van de rugstreeppad zijn gemeld en waar de kansenkaarten toch een kans op voorkomen van meer dan 50% voorspelt (groene vlakken rond rode lijnen op locaties zonder recente waarnemingen). Van de delen van het gebied waar de kansenkaart minder dan 50% kans op voorkomen voorspelt EN waar geen recente waarnemingen zijn gedaan kan met redelijkheid worden aangenomen dat de kans op voorkomen van deze soort zeer klein is (zie figuur 9). Wanneer voor een groot aantal FFwet-soorten de kansenkaarten beschikbaar komen zal het expertoordeel niet meer rechtstreeks bij de experts hoeven worden opgehaald, maar kan hun expertise via de kansenkaarten geautomatiseerd worden ingebracht in dit proces.
Kansenkaart Rugstreeppad
Figuur 9. Koppeling tussen de risicokaart en de kansenkaart van de Rugstreeppad.
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
20
10. Referenties
Sierdsema, H. & C. Hallmann 2010. Technische documentatie 'kansenkaarten'. SOVONonderzoeksrapport 2011/03 SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
Bekker R.M. et.al. 2012. Rapportage risicoanalyse Rijkswaterstaat regio IJsselmeergebied. GaN 2012/01, Wageningen.
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
21
Bijlage I Oplevering eerste concept kaarten risico analyse regio Zeeland
Toelichting Risicokaart methode De Gegevensautoriteit Natuur heeft een serie kaarten geproduceerd in opdracht van Rijkswaterstaat voor de regio Zeeland. De kaarten geven aan waar de huidige verspreidingsgegevens van beschermde soorten onvoldoende zijn om bestendig beheer uit te kunnen voeren zonder dat RWS mogelijk risico loopt. De kaarten zijn ondersteunend bedoeld bij de beslissing welke delen van het beheersgebied aanvullend veldonderzoek behoeven in het kader van de informatievoorziening van wettelijk beschermde flora en fauna. Voor deze kaartbeelden zijn de beschermde soorten geselecteerd waarmee rekening moet worden gehouden bij de uitvoering van reguliere beheersmaatregelen, waaronder maaien van bermen, schonen van sloten en maaien van slootranden. Expliciet worden grondbroedende vogels bij deze analyse uitgesloten, daar het regulier beheer niet zal worden uitgevoerd tijdens het broedseizoen. Daar waar hiervan moet worden afgeweken zal een veldbezoek speciaal gericht op het voorkomen van de verstoring van nesten moeten plaats vinden. De kaarten zijn per soortgroep vervaardigd, bestaande uit drie lagen: 1. Onderzoeksdekking (onderzoeksvolledigheid) per kilometerhok, in de range: niet – slecht - matig – redelijk en goed Deze is recent berekend op basis van door de betreffende PGO aangeleverde en voor deze soortgroep geldende rekenregels. 2. Aantal soorten met beschermde status per kilometerhok. Waarbij de legenda als volgt moet worden gelezen: 1-2 soorten geel, 3-4 soorten, etc... Alle in de analyse betrokken kilometerhokken liggen binnen een straal van 700 m van het beheergebied van RWS. Evenals de centroides van de waarnemingen die in de analyse zijn mee genomen. 3. De analyse geeft de wegvakken weer waarvoor onvoldoende informatie beschikbaar is om bestendig beheer geheel zonder risico te kunnen uitvoeren. Deze wegvakken verdienen prioriteit voor aanvullend veldonderzoek voor de betreffende soortgroep.
Deze prioritaire wegvakken zijn bepaald aan de hand van de volgende vuistregel: Er is nog geen of onvoldoende (slecht/matig) onderzoek gedaan en er zijn geen waarnemingen gedaan van beschermde soorten in de recente 5 veldseizoenen waarvan de flora en faunagegevens zijn opgeslagen in de NDFF. De geleverde risicokaarten in deze bijlage (vooraf aan de verwerking van de expertoordelen) zijn het eerste concept van de pilot risicoanalyse. De inhoud zal de komende weken nog kunnen worden bijgesteld op grond van anekdotische informatie van beschermde soorten en tevens naar aanleiding van overleg met de Omgevingsmanager van Zeeland. Opgeleverd zijn kaarten van de volgende soortgroepen: Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
22
-
Vaatplanten Mossen Korstmossen Dagvlinders Libellen Amfibieën Reptielen Vissen Zoogdieren
Opmerkingen: Betreffende Zoogdieren: omdat er in elk hok wel een beschermde soort werd aangetroffen, leidde dit niet tot nader prioriteitssteling. Verfijning van de resultaten is hier noodzakelijk vooraf aan de aansturing van aanvullend onderzoek. Een overall kaartbeeld met de prioritaire wegvakken over alle soortgroepen heen is tevens bijgeleverd.
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
23
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
24
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
25
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
26
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
27
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
28
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
29
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
30
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
31
Automatisch gegenereerde overall-risicokaart VOORAF aan de verwerking van de expertoordelen op de risicokaarten van de afzonderlijke soortgroepen. Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
32
Bijlage II Toelichting gehanteerde indeling risicokaart: soortgroepen en FFwet-categorieën
Soortgroepen In de gehanteerde indeling is Overige ongewervelden een diverse groep met daarin alle wespen, bijen, mieren, netvleugelige, steenvliegen, kevers, vliegen, muggen, haften, wantsen, cicaden, luizen, schorpioenvliegen en overige insecten, spinnen, mijten, hooiwagens, duizendpoten, miljoenpoten, pissebedden, kakkerlakken, oorwormen, weinigpotigen, vlokreeften, lagere kreeftachtigen, weekdieren, slakken, ringwormen, snoerwormen en wormachtigen zoals bloedzuigers. Onder de soortgroep Zeeorganismen vallen: hydroidpoliepen, mosdiertjes, mysisgarnalen, ribkwallen, stekelhuidigen, zakpijpen, zeepissebedden, zeepokken, eendenmossels, krabbezakjes, zeespinnen en grote kreeftachtigen (kreeften, krabben en garnalen). Dit betekent dat waarnemingen van de Europese kreeft (Astacus astacus) en andere in zoetwater levende rivierkreeften onder Zeeorganismen te vinden zijn. Zeezoogdieren zijn te vinden onder Zoogdieren. FFwet soorten tabel 1 Alle soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet, te vinden in de pdf op de website van het ministerie van LNV (beschermde soorten van de Flora- en faunawet). 1 Na vaststelling van de Rode Lijst is gebleken dat Haematomma ochroleucum onterecht op de Rode Lijst stond; deze is er vervolgens van afgehaald (verantwoording Database Soorten in wetgeving en beleid). 2 De Rode Lijst voor paddenstoelen uit 2009 is nog niet geïmplementeerd in de NDFF; hier vindt u het Besluit: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009. 3 het gaat hier om besluiten voor de soortgroepen bijen, kokerjuffers, steenvliegen, haften, platwormen en land- en zoetwaterweekdieren. FFwet soorten tabel 2+3 Soorten van tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet, te vinden in de pdf op de website van het ministerie van LNV (beschermde soorten van de Flora- en faunawet). FFwet vogels Alle vogelsoorten, behalve exoten, zijn beschermd krachtens de Flora- en faunawet. Hrl soorten bijlage II In de Europese Habitatrichtlijn staan in Bijlage II de soorten waarvoor beschermde gebieden moeten worden aangewezen. Op de site van het ministerie van LNV kunt u een overzicht vinden van de soorten (beschermde soorten Habitatrichtlijn Bijlage II). Welke gebieden dit zijn is per soort op te zoeken via Natura 2000-gebieden. Hrl soorten bijlage IV In de Europese Habitatrichtlijn staan op Bijlage IV de soorten aangewezen die strikt beschermd zijn; de meeste soorten staan in tabel 3 van de Flora- en faunawet. Op de website van het ministerie van LNV kunt u een overzicht vinden: beschermde soorten Habitatrichtlijn Bijlage IV.
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
33
Bijlage III Rekenmethoden onderzoekvolledigheid Voor elke soortgroep is aangegeven hoe volledig een specifiek kilometerhok is onderzocht. Er wordt hierbij gewerkt met een normering in maximaal 5 klassen: Niet, Slecht, Matig, Redelijk en Goed onderzocht. In onderstaande toelichting is per soortgroep aangegeven welke regels hierbij gehanteerd zijn en over welke periode. Vaatplanten (1991 – 2011) Om de volledigheid van onderzoek vast te stellen wordt het soortenaantal per kilometerhok vergeleken met het gemiddeld soortenaantal van een kilometerhok in dezelfde regio. Dit aantal is afhankelijk van onder andere bodemtype, waterhuishouding, schaal van het landschap en bodemgebruik. Daarom is de indeling van Nederland in 38 ecodistricten gebruikt als regio-indeling. Het gemiddeld aantal soorten per kilometerhok is bepaald aan de hand van inventarisaties uit het verleden. De aanname hierbij is dat de in het verleden vastgestelde floristische waarden een goede basis vormen voor een benadering van de actuele waarden. Het gemiddeld aantal aangetroffen soorten per kilometerhok loopt van 127 (grote, recente polders) tot 306 (kalkrijke duinen). Klasse Goed Redelijk
Definitie aantal soorten is groter dan het gemiddelde van het ecodistrict minus de standaarddeviatie n.v.t.
Matig
overige gevallen
Slecht
aantal soorten per kilometerhok is kleiner dan 26 of, als het aantal soorten kleiner geen waarnemingen
Niet
Mossen (2001 – 2011) Gegevens van mossen zijn veelal afkomstig van natuurgebieden en stedelijk gebied. De meeste bedreigde mossoorten komen vooral voor op vochtige plaatsen en in bossen. Klasse Goed
Definitie meer dan 30 soorten
Redelijk
11- 30 soorten
Matig
1-10 soorten
Slecht
n.v.t.
Niet
geen waarnemingen
Korstmossen (2001 – 2011) Gegevens van korstmossen zijn voornamelijk afkomstig van bos, heide en stuifzand, laanbomen en muren van oude gebouwen. Korstmossen kunnen in alle seizoenen worden gevonden.
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
34
Klasse Goed
Definitie meer dan 20 soorten
Redelijk
11- 20 soorten
Matig
1-10 soorten
Slecht
n.v.t.
Niet
geen waarnemingen
Paddenstoelen (2001 – 2011) Om de volledigheid van een inventarisatie te definiëren zouden voor elk kilometerhok naast de aantallen waarnemingen en soorten ook specifieke biotoopkenmerken moeten worden meegewogen. Voor paddenstoelen is een dergelijke weging nog niet op landelijke schaal mogelijk. Vooralsnog wordt uitgegaan van het globale (niet statistisch onderbouwde) ervaringsfeit dat een "serieus" onderzoek in een hok in een goede tijd minstens een bepaald aantal verschillende soorten moet opleveren, met een eveneens globale correctie voor het feit dat dit aantal in een "goed" hok met minder waarnemingen wordt bereikt dan in een "slecht" hok. Klasse Goed
Definitie 250 of meer soorten; of 1000 of meer waarnemingen
Redelijk
Overige gevallen
Matig
n.v.t.
Slecht
Minder dan 50 soorten; of minder dan 100 waarnemingen
Niet
geen waarnemingen
Zoogdieren (2001 – 2011) Voor zoogdieren is de onderzoekskwaliteit voor een kilometerhok bepaald op grond van twee aspecten die voor de totaalscore worden opgeteld. 1.het aantal waargenomen soorten sinds het jaar 2000 _______________________________________________ aantal soorten aantal punten _______________________________________________ 1: 0 2-4: 5 5-9: 10 10-99: 15 _______________________________________________
2. uitvoering van een of meerdere projecten van het Netwerk Ecologische Monitoring of het VerspreidingsONderzoek LandZoogdieren (VONZ), waarin de aanwezigheid van eenbepaalde set soorten (bijvoorbeeld muizen en spitsmuizen of vleermuizen) systematisch bepaald wordt. Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
35
_______________________________________________ NEM- of VONZ-project aantal punten _______________________________________________ Braakbalmonitoring: 15 Vleermuiswintertellingen: 30 muizen vangen met inloopvallen: 30 vleermuiszoldertellingen: 30 hazelmuistellingen: 10 ________________________________________________ Beoordeling: Klasse Goed
Definitie 100-1000 punten
Redelijk
65-99 punten
Matig
25-64 punten
Slecht
0-24 punten
Niet
geen waarnemingen
Vogels (2001 – 2011) De risico-kaart geeft geen gegevens over (broed)-vogels. De systematiek voor het bepalen van de onderzoeksdekking bij de broed- en wintervogels is recentelijk sterk aangepast en wordt nog nader uitgeschreven. Deze zal te zijner tijd worden meegeleverd. Amfibieën (2001 – 2011) Het aantal waarnemingen is in eerste instantiebepalend voor de onderzoekskwaliteit. Daarnaast worden er correcties toegepast op basis van de periode waarin de waarnemingen zijn gedaan en op basis van de aantallen soorten die wel of niet op de Rode Lijst staan. Klasse Goed
Definitie meetnetactiviteit in het kilometerhok; of meer dan 15 waarnemingen
Redelijk
8 – 14 waarnemingen
Matig
3 – 7 waarnemingen
Slecht
1 – 2 waarnemingen
Niet
geen waarnemingen
correctie 1 Voor elke soort zijn zogenaamde “vroege” en “late” perioden van waarnemingen vastgesteld. Indien er in een kilometerhok meerdere waarnemingen uit de vroege en de late periode zijn gedaan, wordt een klasse hoger aan het kilometerhok gekoppeld. Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
36
Waarneming van:
Periode
een willekeurige salamander in de periode februari – april
Vroeg
een Gewone pad, Heikikker of Bruine kikker in de periode februari – juni
Vroeg
een willekeurige salamander in de periode mei – augustus
Laat
een willekeurige pad of kikker in de periode mei – augustus NIET zijnde van de Gewone pad of Heikikker of Bruine kikker
Laat
correctie 2 Bovenop de bovenstaande indeling en eerste correctie vindt nog een tweede correctie plaats als onderstaande geldt. Dit gebeurt alleen indien er sprake is van een exacte overeenkomst; is dat niet het geval dan vindt er geen verdere correctie plaats.
aantal Rode-Lijstsoorten
aantal soorten niet op de Rode Lijst
correctie
1 of meer
5 of meer
een klasse hoger
2 of meer
4
een klasse hoger
3 of meer
3
een klasse hoger
1 of meer
0
klasse lager indien Matig, Redelijk of Goed onderzocht
Reptielen (2001 – 2011) Het aantal waarnemingen is in eerste instantie bepalend voor de onderzoekskwaliteit. Daarnaast worden er correcties toegepast op basis van de periode waarin de waarnemingen zijn gedaan en op basis van de aantallen soorten die wel of niet op de Rode Lijst staan. Klasse Goed Redelijk
Definitie meetnetactiviteit in het kilometerhok; of meer dan 8 waarnemingen 4 – 7 waarnemingen
Matig
2 – 3 waarnemingen
Slecht
1 waarneming
Niet
geen waarnemingen
correctie 1 Voor elke soort zijn zogenaamde “vroege” en “late” perioden van waarnemingen vastgesteld. Indien er in een kilometerhok meerdere waarnemingen uit de vroege en de late periode zijn gedaan, wordt een klasse hoger aan het kilometerhok gekoppeld.
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
37
________________________________________ waarneming in de maanden: periode ________________________________________ februari - mei vroeg juni - augustus laat ________________________________________ correctie 2 Bovenop de bovenstaande indeling en eerste correctie vindt nog een tweede correctie plaats als onderstaande geldt. Dit gebeurt alleen indien er sprake is van een exacte overeenkomst; is dat niet het geval dan vindt er geen verdere correctie plaats. ____________________________________________________________________________ aantal Rode-Lijstsoorten correctie (indien mogelijk) ____________________________________________________________________________ als Gladde slang is gezien een klasse hoger als naast Gladde slang ook andere soort gezien twee klassen hoger als of Adder of Ringslang of Hazelworm of Muurhagedis gezien een klasse hoger ____________________________________________________________________________
Vissen (2001 – 2011) De inventarisatieactiviteit voor vissen is hoofdzakelijk gebaseerd op het aantal aangetroffen soorten en het aantal bezoeken per kilometerhok. In de goed onderzochte hokken wordt een goed beeld verwacht van de kwalitatieve samenstelling van de visfauna in de genoemde onderzoekjaren. Aanvullingen op deze soortenlijst kunnen voornamelijk nog verwacht worden bij toepassing van andere vismethodieken en/of veranderende milieuomstandigheden of uitbreiding van verspreidingsgebieden van individuele soorten. Van de redelijk onderzochte hokken wordt geen volledig beeld verwacht van de kwalitatieve samenstelling van de visfauna. Aanvullingen kunnen verwacht worden door meer veldwerk, toepassing van andere vismethodieken en/of veranderende milieuomstandigheden of uitbreiding van verspreidingsgebieden van individuele soorten. Slecht onderzocht zijn alle kilometerhokken die niet in een van beide bovengenoemde categorieën vallen. De waarnemingen in het databestand van RAVON hebben hoofdzakelijk betrekking op vangsten met een steeknet. Elk vangstmiddel is echter selectief: het steeknet levertvooral veel jonge vis op en kleinere vissoorten. Juist veel van deze kleinere soorten vallen onder de Flora- en faunawet of de Habitatrichtlijn. Het schepnet is met name geschikt voor kwalitatieve bemonstering van kleinere watertypen als beken, sloten, weteringen en poelen. Voor meer kwantitatieve bemonsteringen worden doorgaans andere methodieken toegepast. Klasse Goed
Definitie 10 of meer soorten
Redelijk
Slecht
5-9 soorten; of 3 – 4 soorten, waarbij verhouding “aantal waarnemingen:aantal soorten” 2 of groter 3 – 4 soorten, waarbij verhouding “aantal waarnemingen:aantal soorten” kleiner dan 2 1 – 2 soorten
Niet
geen waarnemingen
Matig
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
38
Dagvlinders (2001 – 2011) Dagvlinders vliegen niet gedurende het gehele jaar. Sommige soorten vliegen in een generatie, die vaak niet meer dan vier tot zes weken als vlinder aanwezig is. De in het bestand opgeslagen waarnemingen zijn grotendeels gebaseerd op de waarnemingen van vlinders en slechts incidenteel op die van eitjes, rupsen of poppen. De momenten in een jaar dat in een kilometerhok naar vlinders is gekeken bepaalt dus de kans dat de aanwezige soorten allemaal gezien zijn. Voor de bepaling van de volledigheid van het onderzoek is dan ook gekeken naar de spreiding van de bezoeken over het seizoen in een kilometerhok waarbij aangenomen wordt dat in zeeklei, laagveen- en rivierengebieden gemiddeld minder soorten worden vastgesteld. Voor elke periode in het jaar dat het zinvol is om naar vlinders te kijken wordt een puntenaantal toegekend.Hierbij wordt niet meer gekeken naar het aantal waarnemingen in die periode. _______________________________________________________________________________ periode week punten _______________________________________________________________________________ A 1 januari – 31 maart en/of 30 september – 31 december 1 – 13, 40 –52 1 B 1 april – 12 mei 14 – 19 1 C 13 mei – 9 juni 20 – 23 3 D 10 juni – 7 juli 24 – 27 2 E 8 juli – 4 augustus 28 – 31 4 F 5 augustus – 29 september 32 – 39 2 G geen datum, wel jaar 0 1 _______________________________________________________________________________
Klasse Goed
Matig
Definitie hogere zandgronden, duingebied en Zuid-Limburg: 10 of meer punten zeeklei, laagveen en rivierengebied: 8 of meer punten hogere zandgronden, duingebied en Zuid-Limburg: 5 – 9 punten zeeklei, laagveen en rivierengebied: 5 – 7 punten 3 – 4 punten
Slecht
1 – 2 punten
Niet
0 punten
Redelijk
Nachtvlinders (micro’s en macro’s) De groepen van macro- en micronachtvlinders zijn soortenrijke groepen. Uit ervaring is gebleken dat het niet makkelijk is om alle soorten die in een hok voorkomen binnen enkele bezoeken en met slechts enkele onderzoeksmethoden vast te stellen. Goed nachtvlinderonderzoek bestaat daardoor eigenlijk uit het veelvuldig bezoeken van een gebied gedurende vele jaren en in vele seizoenen met verschillende technieken (licht, stroopsmeren, zichtwaarnemingen, etc.). Pas dan kan er een completere indruk bestaan van het werkelijke aantal soorten dat er voor komt. Om een indicatie te hebben van de soortenrijkdom in een gebied is het noodzakelijk de kennis van de omliggende hokken te betrekken bij de bepaling voor een onderzoeksdekking. De nu gehanteerde methode gaat uit van de verhouding tussen het aantal waargenomen soorten en het aantal theoretisch waar te nemen soorten. Dit geschiedt voor beide soortgroepen apart. Dat moet ook wel, want het aantal waarnemers, het aantal soorten en het aantal waarnemingen per groep verschilt enorm. Voor beide Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
39
soortgroepen wordt per kilometerhok het aantal soorten bepaald dat er is vastgesteld en het aantal soorten dat er theoretisch zou kunnen voorkomen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de kennis over omliggende hokken. De verhouding van beide aantallen resulteert in het algemeen in een zeer laag getal, want vaak ligt het aantal waargenomen soorten enorm veel lager dan het aantal te verwachten soorten. De oorzaak is meestal dat er nog niet voldoende onderzoek is geweest in een gebied. De resulterende waarden worden nu verder geclassificeerd op basis van het oordeel van een expert. Klasse Goed
Definitie: percentage aangetroffen soorten van theoretisch totaal aantal 21 - 100%
Redelijk
7 – 20%
Matig
4 – 6%
Slecht
0 - 3%
Niet
geen waarnemingen
Libellen (2001 – 2011) Libellen vliegen niet gedurende het gehele jaar. De meeste soorten vliegen in een generatie, die vaak niet meer dan zes tot acht weken duurt. De waarnemingen zijn gebaseerd op de waarnemingen van libellen en slechts incidenteel op die van larven of larvenhuidjes. De momenten in een jaar dat in een kilometerhok naar libellen is gekeken bepaalt dus de kans dat de aanwezige soorten allemaal gezien zijn. Voor de bepaling van de volledigheid van het onderzoek is dan ook gekeken naar de hoeveelheid waarnemingen in een kilometerhok en het aantal maanden dat er waarnemingen zijn gedaan. Klasse Goed
Definitie waarnemingen uit meer dan 3 maanden; of meer dan 10 waarnemingen uit 2 of 3 maanden; of meer dan 25 waarnemingen uit minimaal 1 maand
Redelijk
10 of minder waarnemingen uit 2 of 3 maanden; of minder dan 26 waarnemingen uit 1 maand
Matig
10 of minder waarnemingen, waarbij de gezamenlijke set van waarnemingen uit maximaal 1 maand
Slecht
n.v.t.
Niet
geen waarnemingen
Sprinkhanen (2001 – 2011) De risicokaart geeft geen informatie over sprinkhanen en krekels omdat geen van de soorten in de Flora- en Faunawet vermeld staat. Deze groep wordt enkel meegenomen in de analyse van het voorkomen van Rode lijst soorten.
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
40
Bijna alle soorten sprinkhanen zijn in de nazomer aan te treffen. Het is daardoor mogelijk om tijdens twee bezoeken de sprinkhaanfauna van een gebied goed in kaart te brengen (onderzoeksintensiteit = goed). Als er slechts 1 bezoek aan een gebied is afgelegd kunnen er soorten zijn gemist (onderzoeksintensiteit = matig). De categorieën slecht en redelijk worden dus niet ingevuld. Klasse Goed
Definitie 2 bezoeken aan het gebied gebracht
Redelijk
n.v.t.
Matig
1 bezoek aan het gebied gebracht
Slecht
n.v.t.
Niet
geen waarnemingen
Overige ongewervelden De risicokaart geeft tot nu toe nog geen informatie over de groep van ongewervelden. Deze groep zal worden meegenomen in de analyse op basis van het voorkomen van Flora- en Faunawet soorten uit deze groep, en los daarvan in de analyse van het voorkomen van Rode lijst soorten van deze groepen samen. Deze groep is een bundeling van zes verschillende soortgroepen met beleidsrelevante soorten (de Habitatrichtlijn, de Flora- en faunawet en de Rode Lijst). Het gaat om: bijen, kevers, mieren, bloedzuigers en mollusken van de Habitatrichtlijn. Omdat het groepen betreft met een ver uiteenlopende biologie en ecologie zijn de methoden en perioden van waarnemen en gegevens verzamelen niet eenduidig. Bovendien betreft het hier gepresenteerde bestand een opsomming van deze verschillende groepen. Daardoor kan een indicatie voor de bepaling van de volledigheid niet gegeven worden. Zeeorganismen De risicokaart geeft tot nu toe nog geen informatie over deze groep. Zeeorganismen zullen worden meegenomen in de analyse op basis van het voorkomen van de Flora- en Faunawet soorten uit deze groep, en los daarvan in de analyse van het voorkomen van Rode lijst soorten behorende tot deze groep. De groep van zeeorganismen is erg divers. Voor deze soortgroep is nog geen systematiek uitgewerkt om onderzoeksvolledigheid te bepalen. Er zijn echter wel vaste duiklocaties langs de kust die frequent worden onderzocht door waarnemers van ANEMOON. Voor deze locaties wordt aangenomen dat ze goed zijn onderzocht. Klasse Goed Redelijk Matig Slecht Niet
Definitie vaste duiklocaties ANEMOON n.v.t. n.v.t. n.v.t. geen waarnemingen
tekstversie d.d. 29 februari 2012 Bijlage IV Vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
41
Vogels Categorieën: 1: Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats. 2: Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar. 3: Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar. 4: Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen. 5: Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Nesten van vogelsoorten van categorie 1 t/m 4 zijn jaarrond beschermd, de nesten van soorten in categorie 5 zijn beschermd als er onvoldoende alternatieven zijn. Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Categorie huismus Passer domesticus kerkuil Tyto alba oehoe Bubo bubo ooievaar Ciconia ciconia ransuil Asio otus roek Corvus frugilegus slechtvalk Falco peregrinus sperwer Accipiter nisus steenuil Athene noctua wespendief Pernis apivorus zwarte wouw Milvus migrans boomvalk Falco subbuteo buizerd Buteo buteo gierzwaluw Apus apus grote gele kwikstaart Motacilla cinerea havik Accipiter gentilis blauwe reiger Ardea cinerea boerenzwaluw Hirundo rustica bonte vliegenvanger Ficedula hypoleuca boomklever Sitta europaea boomkruiper Certhia brachydactyla bosuil Strix aluco brilduiker Bucephala clangula draaihals Jynx torquilla Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
42
2 3 3 3 4 2 3 4 1 4 4 4 4 2 3 4 5 5 5 5 5 5 5 5
eidereend ekster gekraagde roodstaart glanskop grauwe vliegenvanger groene specht grote bonte specht hop huiszwaluw ijsvogel kleine bonte specht kleine vliegenvanger koolmees kortsnavelboomkruiper oeverzwaluw pimpelmees raaf ruigpootuil spreeuw tapuit torenvalk zeearend zwarte kraai zwarte mees zwarte roodstaart zwarte specht
Somateria mollissima Pica pica Phoenicurus phoenicurus Parus palustris Muscicapa striata Picus viridis Dendrocopos major Upupa epops Delichon urbicum Alcedo atthis Dendrocopos minor Ficedula parva Parus major Certhia familiaris macrodactyla Riparia riparia Parus caeruleus Corvus corax Aegolius funereus Sturnus vulgaris Oenanthe oenanthe Falco tinnunculus Haliaeetus albicilla Corvus corone Periparus ater Phoenicurus ochruros Dryocopus martius
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
43
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
Bijlage V Commentaar op conceptrapportage Risicoanalyse regio Zeeland
Reactie op onderstaande Risicoanalyse: a. wij zijn zelf bezig met de opdracht aan een bureau voor de flora- en faunainventarisatie van het kanaal Gent-Terneuzen. Dit omdat we deze informatie reeds op 1 oktober uiterlijk moeten aanleveren aan het ipm-team voor het nieuwe EWConderhoudscontract van district Westerschelde. Lijkt mij dat jullie hier dan niets extra moeten doen! b. pag. 9 bij 4.1: er staat dat de dammen en kanaaloevers in de conceptfase niet zijn meegenomen. Waarom niet? lijkt mij dat dit er wel bijhoort. c. pag. 15 laatste 2 zinnen boven kaart: Er staat dat de hoogste klassen van onvolledigheid door de expertoordelen geheel van de kaart zijn verdwenen. Waarom levert dit een significante reductie in inspanning bij de nulmeting? d. welke geleverde kaarten bedoelen jullie die nav overleg met de omgevingsmanager nog kunnen wijzigen? Ik hoop dat jullie hier wat aan hebben. Mochten jullie nog meer willen weten, dan hoor ik het graag. met vriendelijke groeten, Suzan Verheijden (DZL)
Rapport risicoanalyse Rijkswaterstaat regio d -
44