RAPPORT VAN BEVINDINGEN
ONDERZOEK NAAR DE KWALITEIT VAN HET BESTUURLIJK HANDELEN BIJ STICHTING BOOR
Plaats Bestuursnummer Onderzoek uitgevoerd op Rapport vastgesteld op
: : : :
Rotterdam 41775 22, 23, 24 en 25 juni 2015 12 oktober 2015
Vaststelling rapport
Dit rapport bevat de resultaten van het derde onderzoek naar de kwaliteit van het bestuurlijk handelen van Stichting BOOR. Dit onderzoek vond plaats op 22, 23, 24 en 25 juni 2015. Het rapport is vastgesteld door dr. A. Jonk, hoofdinspecteur primair onderwijs en speciaal onderwijs, te Utrecht op 12 oktober 2015.
Inhoud
1
INLEIDING ..........................................................................................................................7 1.1 AANLEIDING EN VOORGESCHIEDENIS ..............................................................................7 1.1.1 Bevindingen 2013 ....................................................................................................7 1.1.2 Bevindingen 2014 ....................................................................................................8 1.2 TE ONDERZOEKEN PUNTEN IN 2015 .................................................................................9 1.3 ONDERZOEKSOPZET .........................................................................................................9 1.4 TOEZICHTKADER EN WETTELIJK KADER.........................................................................10 1.5 OPBOUW VAN HET RAPPORT ..........................................................................................10
2
BEVINDINGEN .................................................................................................................11 2.1 OMVANG EN ORGANISATIE STICHTING BOOR............................................................... 11 2.2 ALGEMEEN BEELD .........................................................................................................12 2.3 VOORWAARDEN VOOR BESTUURLIJK HANDELEN ...........................................................13 2.3.1 Bezetting en scholing van medezeggenschapsraden ..............................................13 2.3.2 Toezichtkader onderwijskwaliteit Stichting BOOR ................................................14 2.3.3 Toezichtkader Stichting BOOR en gemeente Rotterdam ........................................14 2.3.4 Uitvoering bestuurscontract ..................................................................................15 2.3.5 Conclusies ..............................................................................................................15 2.4 BESTUURLIJK HANDELEN TEN AANZIEN VAN DE ONDERWIJSKWALITEIT ........................15 2.4.1 Aanwezigheid en toegankelijkheid van kwaliteitsprofielen ....................................17 2.4.2 Aansturing verbetertrajecten van (zeer) zwakke scholen .......................................18 2.4.3 Beleid kleine scholen en uitvoering hiervan ..........................................................19 2.4.4 Uitvoering managementcontracten ........................................................................19 2.4.5 Conclusies ..............................................................................................................21 2.5 BESTUURLIJK HANDELEN TEN AANZIEN VAN DE FINANCIËN ..........................................21 2.5.1 Realisatie van de begroting ...................................................................................21 2.5.2 Sturing op formatie van verschillende typen scholen.............................................24 2.5.3 Sturing op ziekteverzuim ........................................................................................25 2.5.4 Aanwezigheid actuele financiële sturingsinformatie..............................................26 2.5.5 Conclusies ..............................................................................................................27
3
VERVOLG VAN HET TOEZICHT ................................................................................29
BIJLAGE(N) Geraadpleegde documenten 31 Overzicht van gesprekspartners 33 Onderzoek personeelsdossiers 34 Kader voor het onderzoeken van bestuurlijk handelen 36 Toezichtarrangementen op 1 juli 2015 37 Financiële kengetallen en ziekteverzuim 40
6
1
Inleiding
De Inspectie van het Onderwijs voerde op 22, 23, 24 en 25 juni 2015 een onderzoek uit naar de kwaliteit van het bestuurlijk handelen van de Stichting Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam (hierna: Stichting BOOR). Doel was te beoordelen of eerder vastgestelde tekortkomingen ten aanzien van het bestuurlijk handelen zijn opgeheven. Die tekortkomingen zijn beschreven in het rapport van bevindingen uit 2014, vastgesteld op 9 september 2014. Het inspectietoezicht op Stichting BOOR kent verschillende vormen.
1.1
Enkele scholen van Stichting BOOR in het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en voortgezet onderwijs hebben een aangepast arrangement zwak of zeer zwak. Op deze scholen schiet de kwaliteit van het onderwijs tekort en is het inspectietoezicht geïntensiveerd. Stichting BOOR staat sinds medio juni 2013 onder aangepast financieel toezicht. Dit is het resultaat van een onderzoek naar de financiële positie van BOOR in de eerste maanden van 2013. De aanleiding tot dit onderzoek was de risicoanalyse van de inspectie naar aanleiding van de jaarcijfers 2011 van alle schoolbesturen. Dat onderzoek wees destijds uit dat de financiële continuïteit van BOOR in het geding was. De inspectie monitort de financiële positie van BOOR sindsdien intensief. Omdat zowel de onderwijskwaliteit als de financiële continuïteit van Stichting BOOR tekortschoten is sinds 2013 ook sprake van toezicht op de kwaliteit van het bestuurlijk handelen. Het in dit rapport beschreven inspectieonderzoek vloeit hieruit voort.
Aanleiding en voorgeschiedenis Dit rapport beschrijft het derde inspectieonderzoek naar de kwaliteit van het bestuurlijk handelen bij Stichting BOOR. Eerdere onderzoeken vonden plaats in 2013 en 2014. De onderzoeken hebben zich alle gericht op de voorwaarden voor bestuurlijk handelen, het bestuurlijk handelen ten aanzien van de onderwijskwaliteit en het bestuurlijk handelen ten aanzien van de financiën. Deze onderwerpen komen voort uit de toezichtmodule Kwaliteit Bestuurlijk Handelen (zie verder 1.4).
1.1.1
Bevindingen 2013 In april-mei 2013 waren de bevindingen van het eerste onderzoek naar bestuurlijk handelen bij Stichting BOOR als volgt. Voorwaarden bestuurlijk handelen De functiescheiding tussen toezicht en uitvoering was in het bestuur van Stichting BOOR niet scherp aanwezig. De inrichting van het bevoegd gezag was in opbouw: een nieuw college van bestuur moest nog benoemd worden. Het toezicht door de gemeente Rotterdam was vastgelegd in een toezichtkader. Omdat niet alle scholen een medezeggenschapsraad hadden was binnen Stichting BOOR een Deltaplan medezeggenschap ontwikkeld, maar dit moest nog uitgevoerd worden. Bestuurlijk handelen ten aanzien van onderwijskwaliteit Stichting BOOR had een fors aantal zwakke en zeer zwakke scholen (zes in het basisonderwijs, één zwakke school in het speciaal onderwijs en zeven zwakke afdelingen in het voortgezet onderwijs). Er waren kwaliteitsprofielen ontwikkeld, 7
maar niet ingevuld. Mede hierdoor ontbraken kengetallen op bestuurlijk niveau. Met bovenschoolse directeuren en rectoren werden geen functioneringsgesprekken gevoerd noch resultaatafspraken gemaakt. Bestuurlijk handelen ten aanzien van de financiën In 2011 en 2012 kende Stichting BOOR fors negatieve exploitatieresultaten, waardoor de liquiditeit en solvabiliteit daalden en risicovol werden. Positieve verwachtingen voor de toekomst waren gebaseerd op risicovolle aannames over een toekomstige stijging van het leerlingenaantal, terwijl het feitelijke leerlingenaantal in het basisonderwijs daalde. De beschikbaarheid van tijdige en accurate sturingsinformatie liet te wensen over. De financiële planning- en controlcyclus en de rollen van bevoegd gezag, controller en rectoren/bovenschoolse directeuren waren onvoldoende helder. Er was onvoldoende managementinformatie op centraal en decentraal niveau. Er werd onvoldoende gestuurd op het realiseren van de begroting. 1.1.2
Bevindingen 2014 In april-mei 2014 onderzocht de inspectie Stichting BOOR opnieuw. Er waren verbeteringen zichtbaar, maar er bleven ook veel zorgen bestaan. Voorwaarden bestuurlijk handelen Er was een nieuw college van bestuur aangetreden, bestaande uit drie personen. Ook het algemeen bestuur, bestaande uit zes personen, was grotendeels vernieuwd. De functiescheiding tussen toezicht en uitvoering was aangescherpt. Het algemeen bestuur beschikte nog niet over een eigen toezichtkader, maar wilde dit ontwikkelen. Bestuurscontracten tussen algemeen bestuur en college van bestuur waren net opgesteld. Per kwartaal verantwoordde Stichting BOOR zich aan de gemeente Rotterdam. Contacten tussen het college van bestuur en de drie gemeenschappelijke medezeggenschapsraden waren verbeterd, maar over het functioneren van de medezeggenschap en de bezetting van de medezeggenschapsraden op de scholen was onvoldoende informatie beschikbaar. Bestuurlijk handelen ten aanzien van onderwijskwaliteit Ten tijde van het inspectieonderzoek in 2014 was de kwaliteit van het basisonderwijs achteruit gegaan: er waren nu negen zwakke en zeer zwakke scholen tegen zes in het voorgaande jaar. Het speciaal onderwijs had geen zwakke scholen meer en het voortgezet onderwijs had er minder (drie zwakke afdelingen op één school). De kwaliteitsprofielen met kengetallen waren voor veel basisscholen niet ingevuld noch centraal beschikbaar. Ook bij het voortgezet onderwijs was de informatie niet compleet. Het college van bestuur miste dus nog steeds belangrijke sturingsinformatie. Managementcontracten voor rectoren en bovenschoolse directeuren po waren ontwikkeld en voortgangsgesprekken waren gestart, maar functioneringsgesprekken hadden niet plaatsgevonden. Van de negen zwakke en zeer zwakke basisscholen waren er zeven relatief klein. Ook in het voortgezet onderwijs had de school met zwakke afdelingen te kampen met problemen rond schaalgrootte. Beleid op dit gebied was er binnen Stichting BOOR niet. Bestuurlijk handelen ten aanzien van de financiën Het jaar 2013 werd afgesloten met een positief exploitatieresultaat, wat vooral te danken was aan extra gelden uit het Nationaal Onderwijsakkoord. Maar ook zonder
8
die gelden was het exploitatieresultaat verbeterd. Hoewel de solvabiliteit en de liquiditeit nog onder de kritische grenzen van de inspectie lagen, was ook hier een lichte verbetering te zien. De sturing op financiën was beter belegd via portefeuilles in het algemeen bestuur en het college van bestuur, een auditcommissie in het algemeen bestuur en via de concerncontroller, controllers en assistent-controllers. Desondanks was sprake van onverwachte tegenvallers na het derde kwartaal van 2013. In de Begroting 2014 werd nu rekening gehouden met een dalend leerlingenaantal in het basisonderwijs en uit het Jaarplan 2014 bleek dat de formatie meer in lijn begon te komen met landelijke gemiddelden. Het ziekteverzuim bij Stichting BOOR bleek relatief hoog en hier werd onvoldoende planmatig op gestuurd. Op basis van een managementletter met aanbevelingen van de accountant had Stichting BOOR een plan van aanpak opgesteld, dat van belang was voor de kwaliteit van de administratieve organisatie en de interne beheersing van de financiën. Inzake actuele sturingsinformatie waren verbeteringen zichtbaar doordat uitputtingsoverzichten beschikbaar waren gekomen. Het bestuur was bezig het weerstandsvermogen op te bouwen. 1.2
Te onderzoeken punten in 2015 Het onderzoek naar de kwaliteit van het bestuurlijk handelen bij Stichting BOOR concentreert zich in 2015 hoofdzakelijk op twaalf punten die in het onderzoek van 2014 expliciet als te onderzoeken punten zijn benoemd. Voorwaarden voor bestuurlijk handelen: De bezetting en scholing van de medezeggenschapsraden, Het toezichtkader onderwijskwaliteit Stichting BOOR, Het toezichtkader Stichting BOOR en de gemeente Rotterdam, De uitvoering van het bestuurscontract. Bestuurlijk handelen ten aanzien van de onderwijskwaliteit: De aanwezigheid en toegankelijkheid van kwaliteitsprofielen, De aansturing van verbetertrajecten van de (zeer) zwakke scholen, Het beleid en de uitvoering hiervan ten aanzien van kleine scholen, De uitvoering van de managementcontracten. Bestuurlijk De De De De
1.3
handelen ten aanzien van de financiën: realisatie van de begroting, sturing op de formatie van de verschillende typen scholen, sturing op ziekteverzuim, aanwezigheid van actuele financiële sturingsinformatie.
Onderzoeksopzet Het onderzoek naar de kwaliteit van het bestuurlijk handelen bestond in 2015 uit de volgende activiteiten:
Analyse van documenten en gegevens van Stichting BOOR die al bij de inspectie aanwezig waren, Analyse van documenten die de inspectie voorafgaand aan en tijdens het onderzoek heeft geraadpleegd (zie bijlage 1),
9
1.4
Gesprekken met bestuur, personeel en vertegenwoordigers van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraden van Stichting BOOR (zie bijlage 2), Gesprekken met vertegenwoordigers van de gemeente Rotterdam (zie bijlage 2). Analyse van personeelsdossiers (zie bijlage 3).
Toezichtkader en wettelijk kader De bevoegdheid tot het doen van onderzoek naar de kwaliteit van het bestuurlijk handelen is te vinden in artikel 3, tweede lid, onder b en onder d, van de Wet op het onderwijstoezicht. De inspectie baseert zich bij haar onderzoek naar de kwaliteit van het bestuurlijk handelen op de toezichtmodule Kwaliteit Bestuurlijk Handelen, versie 2012 (zie bijlage 4; deze versie is gebruikt omdat het hier om een vervolgonderzoek gaat). De wettelijke basis voor het toezicht op het bestuurlijk handelen is ten eerste te vinden in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs, waarin de principes van de Wet goed onderwijs, goed bestuur (Stb. 2010, 80) zijn vastgelegd. Hierbij gaat het onder meer om de zorgplicht van het bestuur voor de kwaliteit van het onderwijs en de daarmee samenhangende kwaliteit van het bestuur, en om de mogelijkheden van de minister om bij langdurig tekortschieten van de kwaliteit de bekostiging van een school te beëindigen. Ten tweede is de wettelijke grondslag te vinden in artikel 4, derde lid, van de Wet op het onderwijstoezicht, waarin wordt bepaald dat de professionaliteit van het bestuur en de financiële situatie van het bestuur (naast de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van wet- en regelgeving) als een criterium kan gelden voor de mate van intensiteit van het toezicht.
1.5
Opbouw van het rapport Hoofdstuk 2 beschrijft de bevindingen van de inspectie ten aanzien van de voorwaarden voor bestuurlijk handelen en het bestuurlijk handelen ten aanzien van de onderwijskwaliteit en de financiën. Hoofdstuk 3 gaat in op het vervolg van het toezicht.
10
2
Bevindingen
Dit hoofdstuk beschrijft eerst kort de omvang en de organisatie van Stichting BOOR (2.1). Daarna volgt het algemeen beeld, de bevindingen uit 2015 op hoofdlijnen (2.2). De dan volgende paragrafen gaan in op de bevindingen ten aanzien van de voorwaarden voor bestuurlijk handelen (2.3), het bestuurlijk handelen ten aanzien van de onderwijskwaliteit (2.4) en het bestuurlijk handelen ten aanzien van de financiën (2.5). 2.1
Omvang en organisatie Stichting BOOR Scholen en leerlingenaantallen Stichting BOOR Volgens de jaarstukken van Stichting BOOR volgden op 1 oktober 2014 in totaal 30.407 leerlingen (voorlopige peildatumcijfers) onderwijs op BOOR- scholen. Stichting BOOR biedt openbaar onderwijs in drie sectoren:
62 basisscholen en 6 scholen voor speciaal basisonderwijs, 8 scholen voor speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs, 7 scholen voor voortgezet onderwijs.
Tussen 2011 en 2014 daalden de leerlingenaantallen in het basisonderwijs, het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs bij Stichting BOOR. De leerlingenaantallen in het voortgezet onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs stegen daarentegen (tabel 2.1a). Het totale leerlingenaantal van Stichting BOOR is daardoor toegenomen. Tabel 2.1a
Aantal leerlingen op scholen van Stichting BOOR, 2011 en 2014, per sector, peildatum 1 oktober
Sector Basisonderwijs Speciaal basisonderwijs Speciaal onderwijs Voortgezet speciaal onderwijs Voortgezet onderwijs Vavo Totaal
2011
2014*
18.112
17.672
491
388
1.162
1.024
566
907
9.406
10.341
49
75
29.786
30.407
*voorlopige cijfers Bron: BOOR Jaarstukken 2014
Organisatie Stichting BOOR Stichting BOOR wordt geleid door een college van bestuur, dat uit drie personen bestaat. Het algemeen bestuur bestaat uit zes personen. Naast het algemeen bestuur heeft de gemeente Rotterdam een toezichthoudende taak. Het primair onderwijs (basisonderwijs en speciaal basisonderwijs) wordt aangestuurd door zeven bovenschoolse directeuren die ieder ongeveer tien scholen onder zich hebben en het speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs kent één
11
bovenschoolse directeur. In het voortgezet onderwijs ligt de leiding in handen van vijf rectoren. Het servicebureau BOOR Services ondersteunt de organisatie onder meer bij het algemeen beleid, finance & control, human resource management en huisvesting. Binnen BOOR Services is het team kennis, kwaliteit en onderzoek (kko) actief voor de kwaliteitsontwikkeling op de scholen. Daarnaast heeft Stichting BOOR voorzieningen in huis voor onder andere ambulante begeleiding en leerlingenzorg. Ten slotte is deskundigheid in huis voor het leren van Engels aan jonge kinderen. Stichting BOOR heeft drie gemeenschappelijke medezeggenschapsraden: voor het primair onderwijs (basisonderwijs en speciaal basisonderwijs), het speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs. 2.2
Algemeen beeld Op grond van wat college van bestuur en algemeen bestuur bereikt hebben, is de inspectie van oordeel dat Stichting BOOR voldoende ‘in control’ is om het verbeterproces voort te zetten en uit te bouwen, met als oogmerk verdere effecten op de onderwijskwaliteit en de financiën binnen afzienbare tijd te bereiken. De inspectie beëindigt om die reden het toezicht op het bestuurlijk handelen van Stichting BOOR (zie hoofdstuk 3). Het aangepast financieel toezicht op Stichting BOOR en het geïntensiveerd toezicht op de zwakke en zeer zwakke scholen lopen beide door; dit zijn separate toezichttrajecten (zie hoofdstuk 1, hoofdstuk 3). Voorwaarden bestuurlijk handelen Stichting BOOR heeft sinds het vorige inspectieonderzoek in 2014 verbeteringen bereikt ten aanzien van de voorwaarden voor bestuurlijk handelen. Er is flink geïnvesteerd in de contacten met de gemeenschappelijke medezeggenschapsraden en op alle scholen is nu volgens het college van bestuur een medezeggenschapsraad gevormd. De verantwoording naar de gemeente Rotterdam volgens het afgesproken toezichtkader loopt. De bestuurscontracten tussen algemeen bestuur en college van bestuur zijn in uitvoering. Verslagen van gesprekken tussen algemeen bestuur en college van bestuur laten zien dat het algemeen bestuur een kritische tegenmacht vormt voor het college van bestuur en ook de drie gemeenschappelijke medezeggenschapsraden vervullen die functie, zo blijkt uit gesprekken en documenten. Hierdoor is sprake van voldoende functionerende ‘checks and balances’ binnen Stichting BOOR. Het algemeen bestuur heeft geen vorderingen gemaakt bij het ontwikkelen van een eigen toezichtkader (zie verder 2.3). Bestuurlijk handelen ten aanzien van de onderwijskwaliteit Ook het bestuurlijk handelen ten aanzien van de onderwijskwaliteit bij Stichting BOOR is verbeterd. De kwaliteitsprofielen voor scholen zijn ingevuld, waardoor basisinformatie op centraal niveau beschikbaar is. Een deel van de verbetertrajecten op zwakke en zeer zwakke scholen is succesvol afgesloten, een ander deel van de betreffende scholen is opgeheven. Beleid inzake kleine scholen is in uitvoering en werpt de eerste vruchten af. Een cyclus van functionerings- en beoordelingsgesprekken met leidinggevenden is op veel plaatsen in de organisatie overtuigend tot stand gekomen (zie verder 2.4). Bestuurlijk handelen ten aanzien van de financiën Verbeteringen zijn er eveneens in het bestuurlijk handelen ten aanzien van de financiën. Stichting BOOR houdt koers qua exploitatie en er is stabiliteit zichtbaar in de forecasts. Wat de formatie van scholen betreft is er aandacht voor de ratio
12
onderwijzend personeel en onderwijsondersteunend personeel en de personeelskosten worden in 2015 in de hand gehouden. Stichting BOOR is samen met het Vervangingsfonds gestart met een meerjarig project gericht op een structurele verlaging van het ziekteverzuim. De inventarisatiefase is inmiddels afgerond en de eerste verbeterstappen zijn gezet. Inzake actuele financiële sturingsinformatie op centraal en decentraal niveau is er een enorme verbetering gerealiseerd (zie verder 2.5). De bevindingen worden in de volgende paragrafen per onderdeel toegelicht. Dat op positieve resultaten zijn behaald, betekent niet dat er binnen Stichting BOOR geen verdere verbeteringen meer nodig zouden zijn. Ook daar wordt in de volgende paragrafen aandacht aan besteed. 2.3
Voorwaarden voor bestuurlijk handelen In deze paragraaf komen achtereenvolgens aan de orde de bezetting en scholing van de medezeggenschapsraden (2.3.1), het toezichtkader onderwijskwaliteit Stichting BOOR (2.3.2), het toezichtkader Stichting BOOR en de gemeente Rotterdam (2.3.3) en de uitvoering van het bestuurscontract (2.3.4). Daarna volgen de conclusies (2.3.5).
2.3.1
Bezetting en scholing van medezeggenschapsraden In artikel 3 en 4 van de Wet medezeggenschap op scholen staat vermeld dat aan een school een medezeggenschapsraad (mr) moet zijn verbonden; als het bevoegd gezag meer dan één school in stand houdt, moet hij een gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (gmr) instellen. Gmr-en had Stichting BOOR al, maar op twee basisscholen ontbraken in december 2014 nog mr-en. Volgens het college van bestuur hebben ook die scholen nu een mr. Een overzicht van Stichting BOOR uit december 2014 laat zien dat acht mr-en toen vacatures hadden in de personeelsgeleding, 26 mr-en in de oudergeleding en twee mr-en in de leerlingengeleding (voortgezet onderwijs). De vacatures waren volgens Stichting BOOR op de meeste scholen niet van structurele aard en zouden door verkiezingen worden opgevuld. Volgens vertegenwoordigers van de gmr voor het primair onderwijs (gmr-po) is het in Rotterdam Noord doorgaans gemakkelijker om ouders voor een mr te vinden dan in Rotterdam Zuid. Dit vraagt om extra inspanningen van de directeuren in Zuid. Volgens de gmr-po heeft Stichting BOOR scholing voor mr-en gefaciliteerd. De opkomst bij die scholing viel soms tegen: sommige mr-en die de scholing het hardst nodig hadden hebben er geen gebruik van gemaakt. Stichting BOOR voert momenteel een onderzoek uit naar de waardering van mr-leden voor het functioneren van de medezeggenschap. Dit onderzoek kan belangrijke gegevens opleveren voor toekomstig beleid. Het college van bestuur wil directeuren stimuleren om de medezeggenschap serieus te nemen, onder meer door bij het opvragen van het schoolplan ook mr-notulen op te gaan vragen. Mr-en van goede kwaliteit zijn volgens de inspectie de komende jaren zeker in het basisonderwijs van groot belang. Op diverse scholen moet leegstandsreductie plaatsvinden en daarbij is goed overleg met personeel en ouders hard nodig (zie verder 2.4.3). De mr-en zijn niet of nauwelijks vertegenwoordigd op de websites van (een steekproef van) basisscholen; hier ligt een duidelijk verbeterpunt. De gmr-en zijn
13
juist wel duidelijk aanwezig op de website van Stichting BOOR. Vergaderdata, reglementen, nieuwsbrieven, agenda’s en notulen zijn te raadplegen, al is niet alle informatie up to date. Uit gesprekken met de drie gmr-en blijkt dat zij de inzet van het huidige college van bestuur voor medezeggenschap positief waarderen. Er is bij praktisch alle gmrvergaderingen iemand van het college van bestuur aanwezig; dit gebeurde in voorgaande jaren nooit. De gmr-en voelen zich serieus genomen omdat het college van bestuur zich transparant en open opstelt en goed luistert. De gmr-en waarderen het dat het college van bestuur ook streeft naar instemming met zaken waarover formeel alleen adviesrecht bestaat en het zich aantrekt als er meningsverschillen zijn. Incidenteel bezoeken leden van het algemeen bestuur eveneens gmrvergaderingen; ook van die kant wordt medezeggenschap serieus genomen. 2.3.2
Toezichtkader onderwijskwaliteit Stichting BOOR Het toezichtkader dat de onderwijscommissie van het algemeen bestuur in 2014 wilde ontwikkelen, is er nog niet. Het algemeen bestuur heeft hierdoor geen instrument aan de hand waarvan het college van bestuur verantwoording kan afleggen. Dit is een gemiste kans voor het verder invullen van de scheiding van bestuur en toezicht. Volgens het algemeen bestuur was het eerst nodig om een Koersdocument (Strategisch beleidsplan 2015-2019) voor Stichting BOOR op te stellen, aan de hand waarvan het toezichtkader voor eind 2015 nader vorm kan krijgen. Het is de bedoeling dat het kader een handzaam aantal doelstellingen bevat, die in de hele organisatie doorvertaald kunnen worden en die de integrale verantwoording van de verschillende managementlagen kunnen sturen.
2.3.3
Toezichtkader Stichting BOOR en gemeente Rotterdam De verantwoording van Stichting BOOR aan de gemeente Rotterdam aan de hand van een daartoe opgesteld toezichtkader verloopt volgens plan. Vertegenwoordigers van de gemeente Rotterdam met wie de inspectie sprak, ervaren de communicatie met vertegenwoordigers van Stichting BOOR als transparant en vinden de informatievoorziening verbeterd. In de akte van statutenwijziging van Stichting BOOR van 14 december 2012 is het toezicht door de gemeente Rotterdam vastgelegd. De gemeenteraad keurt het bestuursreglement, het strategisch beleidsplan, de begroting en het jaarverslag (inclusief accountantsverklaring) goed. De gemeente houdt toezicht aan de hand van een uitgebreid toezichtkader. Het algemeen bestuur van Stichting BOOR informeert de gemeente met vaste regelmaat tussentijds over de financiën en de financiële kengetallen en jaarlijks over de onderwijskundige kengetallen. Met de gemeente is eind 2014 afgesproken om de informatieplicht per kwartaal te veranderen in viermaandsrapportages. Toch wilde de gemeente dit jaar over het eerste kwartaal nog een aparte kwartaalrapportage ontvangen. De raad wilde tijdig geïnformeerd zijn en een viermaandsrapportage zou te laat zijn om nog voor het zomerreces behandeld te kunnen worden. Om de onderlinge afstemming en communicatie te verbeteren is er na de zomer van 2014 een apart afstemmingsoverleg gekomen tussen Stichting BOOR en de gemeente Rotterdam en is er bijna dagelijks contact tussen de accountmanager aan gemeentezijde en de bestuurssecretaris aan de zijde van BOOR.
14
2.3.4
Uitvoering bestuurscontract De uitvoering van de bestuurscontracten tussen algemeen bestuur en college van bestuur is van start gegaan. Op 21 maart 2014 heeft het college van bestuur de contracten getekend. De tekst van de resultaatafspraken is voor alle drie betrokkenen identiek, ondanks verschillende portefeuilles. Hier ligt een verbeterpunt voor de nabije toekomst. De afspraken in de contracten kunnen naar de mening van de inspectie meer toetsbaar geformuleerd worden en aan een concreet tijdpad worden verbonden. Dit vindt de voorzitter van het algemeen bestuur ook, maar men heeft vooralsnog voortgebouwd op documenten die al formeel binnen Stichting BOOR waren vastgesteld. Voor het einde van 2015 zullen naar zijn zeggen nieuwe contracten worden opgesteld en ondertekend. Deze contracten zullen de topics uit het nieuwe strategisch beleidsplan voor de periode 2015-2019 weerspiegelen. De renumeratiecommissie van het algemeen bestuur heeft in het schooljaar 2014/2015 voortgangsgesprekken, functioneringsgesprekken en/of beoordelingsgesprekken gevoerd met het college van bestuur. Volgens de voorzitter van het algemeen bestuur heeft hij ter voorbereiding hierop ook informatie van derden (zoals de gemeente Rotterdam) gevraagd en er zijn 360 graden feedbackprocedures ingezet. De zorgvuldige en uitvoerige verslagen van de gesprekken wijzen op een open en directe cultuur, waarin het functioneren van het college van bestuur kritisch besproken is. Uit de gespreksverslagen blijkt dat in de gesprekken geen systematische koppeling wordt gemaakt met de bestuurscontracten. In de bestuurscontracten staan bijvoorbeeld competenties vermeld die in een functioneringsgesprek aan de orde zouden moeten komen, maar in de praktijk is dat niet gebeurd. Concrete resultaatafspraken worden niet vastgelegd in een nieuw bestuurscontract. Het is nodig om de nieuwe bestuurscontracten zo op te stellen dat ze getoetst kunnen worden in de gesprekken tussen algemeen bestuur en college van bestuur, waardoor contract en gesprek niet langer los van elkaar staan.
2.3.5
Conclusies De voorwaarden voor bestuurlijk handelen zijn verbeterd en grotendeels op orde, maar de volgende punten vragen aandacht.
2.4
Over het functioneren van de mr-en en de mate van professionaliteit op basisscholen is nog weinig bekend. De mr-en zijn weinig zichtbaar op de websites van basisscholen. Het algemeen bestuur heeft geen toezichtkader ontwikkeld; eind 2015 zal dit kader er liggen. De bestuurscontracten hebben een globale inhoud en staan los van functionerings- en beoordelingsgesprekken. Dat komt de effectiviteit van deze contracten niet ten goede.
Bestuurlijk handelen ten aanzien van de onderwijskwaliteit Na een korte beschrijving van de stand van zaken ten aanzien van de onderwijskwaliteit komen in deze paragraaf achtereenvolgens aan de orde de aanwezigheid en toegankelijkheid van kwaliteitsprofielen(2.4.1), de aansturing van verbetertrajecten van de zwakke en zeer zwakke scholen (2.4.2), het beleid en de
15
uitvoering hiervan ten aanzien van kleine scholen (2.4.3) en de uitvoering van de managementcontracten (2.4.4). Daarna volgen de conclusies (2.4.5). In artikel 10 van de Wet op het primair onderwijs is bepaald dat het bevoegd gezag zorg draagt voor de kwaliteit van het onderwijs op de school. Daaronder wordt in elk geval verstaan de zorg voor het personeelsbeleid, voor zover het betreft de duurzame borging van de kwaliteit van het onderwijspersoneel. Voor het voortgezet onderwijs en speciaal onderwijs gelden vergelijkbare bepalingen (artikel 23a van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 19 van de Wet op de expertisecentra). Stand van zaken onderwijskwaliteit De kwaliteit van de BOOR-scholen, afgemeten aan de toezichtarrangementen van de inspectie, is sinds 2013 verbeterd (zie tabel 2.4a). De meeste zwakke en zeer zwakke scholen hebben inmiddels basistoezicht of zijn opgeheven (zie verder bijlage 5). Eén school voor speciaal basisonderwijs verslechterde en viel terug van zwak naar zeer zwak. Dit is vanzelfsprekend een zeer ongewenste ontwikkeling, die in de toekomst zeker voorkomen moet worden (zie hierover verder 2.4.2). Tabel 2.4a
Aantal BOOR-scholen* met aangepast inspectietoezicht in 2013, 2014 en 2015, per sector Aantal scholen met aangepast toezicht
Sector
2013
2014
2015
Primair onderwijs (basisonderwijs en speciaal basisonderwijs), n=84
6
9
3
hiervan zeer zwak: 3
hiervan zeer zwak: 2
hiervan zeer zwak: 1
Speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs, n=15
1
0
0
Voortgezet onderwijs, n= 29
7
3
3
Totaal
14
12
6
* In deze tabel wordt onder scholen verstaan de onderwijskundige eenheden/objecten van toezicht waar de inspectie toezicht op houdt. Dit aantal is (door nevenvestigingen, verschillende afdelingen e.d.) hoger dan het aantal brinnummers binnen Stichting BOOR. Bronnen: Inspectierapport BOOR 2013; Inspectierapport BOOR 2014; Inspectiegegevens per 1 juli 2015
De inspectie geeft een bestuur een waarschuwing als een basisschool of een school voor voortgezet onderwijs meer dan één jaar achtereen onvoldoende opbrengsten laat zien. Dit was bij Stichting BOOR de afgelopen jaren steeds bij enkele scholen het geval, vooral in het basisonderwijs. Het gaat dan om scholen die het risico lopen zwak of zeer zwak te worden als prestatieverbetering uitblijft. De waarschuwing is bedoeld om het bestuur tijdig te alarmeren, zodat verder afglijden wordt voorkomen. In 2013 gaf de inspectie Stichting BOOR voor vijf basisscholen een waarschuwing; twee van deze vijf scholen werden in een later stadium toch zwak. In 2014 gaf de inspectie waarschuwingen voor twee basisscholen; een hiervan is inmiddels opgeheven en de ander heeft basistoezicht behouden.
16
Op basis van voorlopige gegevens over de ontwikkeling van prestaties op basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs concludeert de inspectie dat ook in 2015 niet alle scholen uit de gevarenzone zijn. Het risico bestaat dat opnieuw scholen het toezichtarrangement zwak of zeer zwak zullen krijgen. Aanhoudende kwaliteitsbewaking door het bevoegd gezag is dus zonder meer geboden. Bij die kwaliteitsbewaking spelen in het basisonderwijs de bovenschoolse directeuren een centrale rol. Uit gesprekken met hen en met directeuren uit hun scholengroepen blijkt dat zij hun rol momenteel verschillend invullen. In de ene scholengroep deelt men bijvoorbeeld meer informatie over de eigen school met elkaar dan in de andere, in de ene scholengroep lijkt de bereidheid van elkaar te leren groter dan in de andere. Voor een goede positionering van de bovenschoolse directeuren is het nodig dat er heldere afspraken komen over de taken en verantwoordelijkheden die van ieder verwacht worden. Ook is het van belang dat de bovenschoolse directeuren onderling meer kennis nemen van elkaars goede praktijken. 2.4.1
Aanwezigheid en toegankelijkheid van kwaliteitsprofielen Voor alle scholen zijn inmiddels volgens het college van bestuur kwaliteitsprofielen ingevuld. Dat is voor de steekproef van scholen die de inspectie onderzocht gebeurd aan het eind van het schooljaar 2013/2014 of aan het begin van het schooljaar 2014/2015. Dit is een verbetering ten opzichte van eerdere onderzoeken. De profielen zijn voor het primair onderwijs, speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs grotendeels vergelijkbaar. Ze bevatten informatie over personeelskenmerken, leerlingenaantallen, HRM-gegevens, management van processen, tevredenheid (personeel, ouders en leerlingen), opbrengsten en rendement. De profielen bieden in principe belangrijke managementinformatie voor leidinggevenden. Gezien de achterstand in ictontwikkeling bij Stichting BOOR is deze informatie echter niet eenvoudig op centraal niveau te ontsluiten: er is geen goed ‘dashboard’. Dit is en blijft een groot risico voor een grote organisatie als Stichting BOOR. Opvallend is dat de profielen geen gegevens bevatten over de kwaliteit van leraren, leerlingenzorg en kwaliteitszorg. Ook het functioneren van de mr komt niet aan de orde. De profielen zijn tijdens het schooljaar niet geactualiseerd met (bijvoorbeeld) nieuwe gegevens over de prestaties van leerlingen. Hier is ruimte voor verdere ontwikkeling en verbetering. In het voortgezet onderwijs hebben de kwaliteitsprofielen volgens gesprekspartners een rol in de gesprekkencyclus en dat geldt ook voor het speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs. In het basisonderwijs is dat nog niet zo en dat is een gemiste kans. De meeste directeuren van basisscholen met wie de inspectie sprak ervaren momenteel mede hierdoor weinig toegevoegde waarde van de profielen. De profielen zijn ook niet binnen alle scholengroepen met elkaar gedeeld en er is geen ‘BOOR-benchmark’ om de gegevens van de eigen school tegen af te zetten. De bovenschoolse directeuren primair onderwijs zeggen de belangrijkste onderwerpen uit de profielen wel met de directeuren te bespreken (dit wordt ook bevestigd door de directeuren), maar ze zoeken nog naar een heldere plaats voor de profielen in hun gesprekkencyclus. Het is nodig dat duidelijke afspraken worden gemaakt over een meer adequate inhoud van de profielen in het basisonderwijs, de gewenste frequentie van updates en het gebruik in de gesprekkencyclus.
17
2.4.2
Aansturing verbetertrajecten van (zeer) zwakke scholen In 2014/2015 is een aantal verbetertrajecten op scholen met aangepast toezicht succesvol afgerond (zie ook tabel 2.4a). Van de negen scholen voor (speciaal) basisonderwijs die ten tijde van het vorige onderzoek naar de kwaliteit van het bestuurlijk handelen zwak of zeer zwak waren, hebben vier inmiddels basistoezicht en twee scholen zijn opgeheven. In het speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs zijn al enige tijd geen zwakke of zeer zwakke scholen meer. Het beeld voor Stichting BOOR is nu dan ook gunstiger dan twee jaargeleden. Sommige verbetertrajecten zijn echter niet succesvol verlopen. Twee basisscholen bleven nog zwak en een school voor speciaal basisonderwijs viel zelfs terug van zwak naar zeer zwak. In het voortgezet onderwijs zijn dezelfde drie scholen zwak gebleven als vorig jaar en het jaar ervoor. Stichting BOOR moet daarom stevig blijven inzetten op kwaliteitsverbetering, niet alleen om de huidige zwakke en zeer zwakke scholen snel te verbeteren maar ook om nieuwe zwakke of zeer zwakke scholen in de toekomst te voorkomen. Op een aantal punten zijn volgens de inspectie verbeteringen mogelijk. Een eerste aandachtspunt bij de aansturing van verbetertrajecten op zwakke en zeer zwakke scholen is het aantal betrokken partijen en de verdeling van verantwoordelijkheden. Naast de directeur spelen de bovenschools directeur, het team kennis, kwaliteit en onderzoek van Stichting BOOR en externe schoolbegeleiders een rol. Reflectie op de school die onlangs terugviel van zwak naar zeer zwak wijst uit dat niet voor iedereen helder was waar de eigen verantwoordelijkheid begon en eindigde en wie op welk moment de regie over het verbetertraject in handen had. Ook is, terwijl er hier en daar wel zorgen waren over de stand van zaken, niet op tijd doorgeschakeld naar het niveau van het college van bestuur. Het college van bestuur werd daardoor na het inspectiebezoek overvallen door het slechte nieuws. Een tweede aandachtspunt is onvoldoende systematische aandacht voor de zwakke en zeer zwakke scholen in vergaderingen waar het college van bestuur bij aanwezig is. Het is de inspectie opgevallen dat verbetering van onderwijskwaliteit een regelmatig terugkerend agendapunt is, maar dat zwakke en zeer zwakke scholen nooit als specifiek onderwerp op de agenda staan in het overleg tussen college van bestuur en bovenschoolse directeuren/rectoren. Ook in andere gremia, zoals de onderwijscommissie van het algemeen bestuur, is dat niet het geval. Dat leidt er toe dat deze groep scholen te gemakkelijk uit beeld verdwijnt bij het college van bestuur en het algemeen bestuur. Nadat de zwakke school onlangs terugviel naar zeer zwak heeft het college van bestuur daadkracht getoond en zijn snel maatregelen getroffen om de situatie te verbeteren. Dit had echter in een eerder stadium moeten gebeuren om de terugval in kwaliteit te voorkomen. Een meer proactieve houding van het college van bestuur en meer grip op de ontwikkelingen op zwakke en zeer zwakke scholen zijn dan ook nodig. Een derde aandachtspunt is onvoldoende expliciete aandacht voor de zwakke en zeer zwakke basisscholen. Stichting BOOR heeft scholen ingedeeld in risicoscholen (waaronder de zwakke en zeer zwakke scholen), groeischolen en oogstscholen. Elke groep scholen zit in een eigen type verbetertraject. Stichting BOOR wil op deze manier alle scholen kansen tot verbetering bieden om zo het besef te laten groeien dat het voor elke school normaal is zich te verbeteren. Volgens de inspectie getuigt het van ambitie dat Stichting BOOR alle scholen stimuleert zich te verbeteren. De inspectie waardeert het ook dat Stichting BOOR het begrip risicoschool ruimer definieert dan alleen de scholen die de inspectie als zwak of zeer zwak beoordeelt.
18
Toch is expliciete aandacht voor de zwakke en zeer zwakke scholen nodig om te waarborgen dat er voldoende gerichte aandacht naar deze groep gaat en dat verbetertrajecten specifiek op deze groep worden toegesneden. 2.4.3
Beleid kleine scholen en uitvoering hiervan Stichting BOOR heeft beleid ontwikkeld voor het omgaan met kleine basisscholen en is dat aan het uitvoeren: in 2013 zijn negen dislocaties van basisscholen afgestoten, in 2014 twaalf. In het voortgezet onderwijs speelt deze problematiek op slechts één school een rol, in het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs nergens. Stichting BOOR heeft met de gemeente Rotterdam afspraken gemaakt over leegstandsreductie. De gemeente Rotterdam hanteert een opheffingsnorm van 182 leerlingen voor het basisonderwijs, maar Stichting BOOR streeft zelf naar een gemiddelde minimale schoolgrootte van 225 leerlingen. Dat hogere gemiddelde biedt in specifieke gevallen de mogelijkheid om ook kleinere scholen open te houden. In september 2014 heeft Stichting BOOR een beleidsnotitie over de minimale schoolgrootte in het basisonderwijs gepubliceerd, waarin staat dat het leerlingenaantal op 29 van de 62 BOOR-basisscholen (verspreid over 103 locaties) onder de Rotterdamse opheffingsnorm ligt. Het streven voor 2018 is dat 80 procent van de scholen met een leerstofjaarklassensysteem de gewenste minimale schoolgrootte van 225 leerlingen heeft. Ieder jaar zal op de teldatum van 1 oktober bekeken worden hoeveel scholen minder dan 225 leerlingen hebben. Voor die scholen zal een ‘bestuurlijke weging’ plaatsvinden aan de hand van de kwaliteit van de school, de huisvesting, de financiële positie, de spreiding van openbaar onderwijs, kansen of bedreigingen, demografische ontwikkelingen, de concurrentiepositie en de verankering in de wijk. Voor bovenschoolse directeuren en directeuren is in september 2014 een protocol ontwikkeld dat duidelijk maakt welke stappen ze moeten doorlopen bij fusie of opheffing. In twee gevallen zijn zaken anders gelopen dan beoogd. Bij het sluiten van een school was de communicatie naar ouders niet goed, waardoor de meeste leerlingen uiteindelijk naar scholen van andere besturen vertrokken. In een ander geval heeft Stichting BOOR de sluiting van een dislocatie met een jaar opgeschort, omdat eerdere afspraken over deze school niet op tijd bij het college van bestuur bekend waren. Een grotere betrokkenheid van het college van bestuur bij het opheffen of fuseren van kleine scholen of dislocaties of meer controle op het procesverloop is gewenst. Die betrokkenheid is vooral nodig bij het vroegtijdig informeren van ouders en het vroegtijdig betrekken van de oudergeleding van de medezeggenschapsraad bij de besluitvorming.
2.4.4
Uitvoering managementcontracten De inspectie beschouwt managementcontracten en een cyclus van functioneringsen beoordelingsgesprekken als belangrijke middelen om de kwaliteit van het personeel te waarborgen en waar nodig te bevorderen. In het verleden kende Stichting BOOR geen professionele cultuur waarin men elkaar aansprak op verantwoordelijkheden. Functionerings- en beoordelingsgesprekken waren niet vanzelfsprekend, managementcontracten en resultaatafspraken waren een onbekend fenomeen. Daar is nu verbetering in gekomen.
19
De rectoren, bovenschoolse directeuren en directeuren (primair onderwijs en speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs) hebben managementcontracten met hun leidinggevenden ondertekend. Bij de rectoren gebeurde dit in juli 2014, de bovenschoolse directeuren tekenden overwegend in maart 2014 en de directeuren in de periode februari – april 2015. Hiermee is een eerste stap gezet in de cultuurverandering die het college van bestuur beoogt. Functionaliteit van de contracten De managementcontracten van de bovenschoolse directeuren en de rectoren bevatten 76 respectievelijk 67 doelen, die niet schoolspecifiek zijn. De contracten met directeuren hebben ruim 20 doelen, die evenmin schoolspecifiek zijn en die ook niet altijd op het niveau van de school geformuleerd zijn (bijvoorbeeld ‘in het primair onderwijs streven we naar een leegstandsreductie van 10.000 m2’). Het college van bestuur trof deze lijsten met doelen aan in 2013 en wilde niet meteen andere documenten gaan ontwikkelen. In personeelsgesprekken spelen de managementcontracten nu echter niet de rol die ze kunnen spelen, waarschijnlijk mede door de grote hoeveelheden doelen. Uitvoering gesprekkencyclus en kwaliteit van gesprekken De inspectie heeft in totaal 50 personeelsdossiers onderzocht, onder andere om vast te kunnen stellen welke gesprekken zijn gevoerd en welke kwaliteit ze hebben. Uit de analyse van dossiers bleek het volgende (zie verder bijlage 3). Primair onderwijs en speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs: De functioneringsgesprekken van het college van bestuur met de bovenschoolse directeuren zijn van goede kwaliteit, evenals de beoordelingsgesprekken van bovenschoolse directeuren met de directeuren. De managementcontracten spelen geen rol en afspraken worden niet gemaakt. Voortgezet onderwijs: Er zijn met slechts twee rectoren gesprekken gevoerd en het gaat hierbij niet om functionerings- of beoordelingsgesprekken, maar om voortgangsgesprekken. Managementcontracten komen niet ter sprake en er worden geen afspraken gemaakt. Zwakke scholen basisonderwijs en voortgezet onderwijs: De gesprekkencyclus laat hier zeer te wensen over. Functionerings- of beoordelingsgesprekken ontbreken of hebben inhoudelijk nauwelijks kwaliteit. Ziek personeel en personeel in een coachingstraject: In de meeste dossiers is te zien dat aan re-integratie of aan coaching wordt gewerkt. Dat is een duidelijke verbetering in vergelijking met het verleden, toen dit niet vanzelfsprekend was. Personeel van BOOR Services: De beoordelingsgesprekken zijn van voldoende kwaliteit, maar ook hier zijn geen afspraken gemaakt. Het dossieronderzoek maakt duidelijk waar verbeterpunten liggen voor Stichting BOOR. Wat het feitelijk voeren van gesprekken betreft liggen die vooral in het voortgezet onderwijs. Wat de kwaliteit van gesprekken betreft ligt het voor de hand om de managementcontracten systematisch bij functionerings- en beoordelingsgesprekken te betrekken en om na ieder gesprek duidelijke afspraken
20
te maken voor de toekomst. Onderzoek door Stichting BOOR naar de kwaliteit van functionerings- en beoordelingsgesprekken op individuele scholen, zeker op de zwakke en zeer zwakke scholen, is nodig omdat het er op lijkt dat de frequentie en de kwaliteit van gesprekken daar te wensen overlaten. Een specifiek aandachtspunt voor Stichting BOOR is de digitalisering van personeelsdossiers. Nu liggen delen van dossiers op verschillende plekken (administratiekantoor, scholen), hetgeen checks door leidinggevenden bemoeilijkt. 2.4.5
Conclusies Het bestuurlijk handelen ten aanzien van de onderwijskwaliteit is verbeterd, vooral door het invoeren van een cyclus van functionerings- en beoordelingsgesprekken. Aandachtspunten zijn de volgende.
2.5
De aansturing van verbetertrajecten op zwakke en zeer zwakke scholen kan verbeteren door een betere regie, meer betrokkenheid van het college van bestuur en meer expliciete aandacht voor deze groep scholen. De rol van het college van bestuur bij het uitvoeren van het beleid rond kleine scholen kan aangescherpt worden. Het college van bestuur moet zich er in ieder geval van vergewissen dat goed gecommuniceerd wordt met de oudergeleding van de mr als opheffing of sluiting van een school aan de orde is. De inhoud van kwaliteitsprofielen en managementcontracten kan scherper en deze documenten moeten betrokken worden bij functionerings- en beoordelingsgesprekken. Gesprekken zouden moeten uitmonden in concrete afspraken. Onderzoek naar de feitelijke uitvoering en de kwaliteit van gesprekken op scholen is nodig. De aansturing op bestuursniveau wordt bemoeilijkt doordat managementinformatie uit de kwaliteitsprofielen centraal lastig te ontsluiten is. Inzicht in dossiers wordt bemoeilijkt omdat ze niet digitaal beschikbaar zijn.
Bestuurlijk handelen ten aanzien van de financiën Deze paragraaf beschrijft achtereenvolgens de realisatie van de begroting (2.5.1), de sturing op de formatie van de verschillende typen scholen (2.5.2), de sturing op ziekteverzuim (2.5.3) en de aanwezigheid van actuele financiële sturingsinformatie (2.5.4). Daarna volgen de conclusies (2.5.5). Een vereiste voor goed onderwijs is dat een schoolbestuur financieel gezond is en dat het geld dat het rijk geeft om goed onderwijs te verzorgen ook daadwerkelijk daaraan wordt besteed. Bij het bestuurlijk handelen ten aanzien van de financiën gaat het daarom om het scheppen van voorwaarden die het mogelijk maken om goed onderwijs te verzorgen en de kwaliteit van het onderwijs te borgen en te verbeteren.
2.5.1
Realisatie van de begroting Het algemene beeld van Stichting BOOR is dat van een organisatie die wat de exploitatieresultaten betreft inmiddels beter ‘in control’ is na jaren van financiële stuurloosheid. De realisaties en de forecasts liggen dicht bij elkaar. Forecasts worden met de nodige prudentie bepaald. In voorgaande jaren was er sprake van grotere afwijkingen tussen ramingen en realisaties.
21
Nadat het jaar 2013, mede dankzij de NOA-gelden (gelden ontvangen in het kader van het Nationaal Onderwijs Akkoord) ad € 6,5 miljoen, was afgesloten met een positief exploitatieresultaat van € 3 miljoen, was het daaropvolgende jaar 2014 wederom een positief resultaat te zien van € 4,3 mln. Stichting BOOR geeft daarmee voor het tweede jaar achtereen een positieve rentabiliteit te zien van meer dan 1,0% (1,7% tegenover 1,2% over 2013). Eind 2013 was nog sprake van relatief grote tegenvallers en een eindresultaat dat behoorlijk afweek van de begroting, maar in 2014 was hier geen sprake meer van. Het uiteindelijke resultaat over 2014 lag iets boven de begroting, te weten € 430K. De forecast die toen in oktober is afgegeven lag met € 3,5 mln. iets beneden het begroot resultaat van € 3,9 mln. Ook de eerste vier maanden van 2015 laten een positief beeld zien: een resultaat € 3,4 mln. Hierbij past uiteraard de kanttekening dat geen rekening is gehouden met een eventuele seizoenscorrectie in verband met perioden met relatief grote uitgaven i.c. lasten. De forecast eind april voor 2015 komt uit op een jaarresultaat van € 4,2 mln. Dat is € 350K boven de begroting. Stichting BOOR heeft scholen in verschillende sectoren. De bekostiging daarvan en ook de resultaten zijn heel verschillend (tabel 2.5a). Tabel 2.5a
Bijdragen sectoren aan resultaat Stichting BOOR, periode 2012-2015
Sector
2012
2013
2014
2015 (forecast)
Primair onderwijs*
€ 10,4 mln. neg.
€ 4,3 mln. pos.
€ 5,0 mln. pos.
€ 3,25 mln. pos.
Voortgezet onderwijs
€
1,9 mln. neg.
€ 1,3 mln. neg.
€ 0,7 mln. neg.
€ 0,98 mln. pos.
Stichting BOOR
€ 12,3 mln. neg.
€ 3,0 mln. pos.
€ 4,3 mln. pos.
€ 4,24 mln. pos.
*) inclusief het speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs Bron: Jaarverslagen Stichting BOOR 2012, 2013, 2014 en BOOR voortgangsrapportage tot en met april 2015
Ook binnen de sectoren is er sprake van grote verschillen, met name in het voortgezet onderwijs. Sommige scholen bereikten over 2014 een positief resultaat, andere een licht negatief resultaat en een laatste groep scholen liet gezamenlijk een verlies zien van € 2,6 mln. Voor 2015 wordt nog een verlies begroot van € 0,4 mln. bij één school van die laatste groep. Dit betreft een school met kleine afdelingen waar bovendien de kwaliteit al jarenlang onder druk staat. Met betrekking tot de scholen in Rotterdam Zuid is in de afgelopen maanden een business case opgesteld. Daarbij zijn naast externen en mensen van de afdeling finance & control ook rectoren van andere scholen betrokken geweest. Er zijn alternatieven ter besluitvorming geformuleerd om op termijn tot een sterke verbetering van de financiële resultaten van de scholen in Rotterdam Zuid te komen. Kijkt men naar de begroting 2015 en de resultaatafspraken die daarbij zijn gemaakt, dan valt op dat Stichting BOOR daarbij een stevige ambitie heeft neergezet met een vereist rendement van 1,0% en een (door de scholen zelf) geprognosticeerd rendement van 2,0% voor de sector primair onderwijs, 1,08% voor de sector voortgezet onderwijs en 1,2% voor de sector speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs. Volgens de realisatiecijfers over de eerste vier maanden liggen alle sectoren op koers.
22
De liquiditeit en de solvabiliteit van Stichting BOOR zijn ultimo 2014 wederom verbeterd (bijlage 6, tabel a). Beide kengetallen bevinden zich weliswaar nog onder de signaleringsgrens van de inspectie, maar de ontwikkeling is positief (solvabiliteit 0,27 en liquiditeit 0,63). Drie onderwerpen zijn van groot belang vanwege hun mogelijke impact op de begroting en bedrijfsvoering van Stichting BOOR:
onderwijshuisvesting en buitenonderhoud, doordecentralisatie, financieringsbehoefte en schatkistbankieren, omvang en bezetting van BOOR Services.
De risico’s die hiermee gemoeid zijn worden hierna per onderwerp toegelicht. Onderwijshuisvesting en buitenonderhoud Op het gebied van de onderwijshuisvesting is er bij Stichting BOOR de komende jaren veel te doen. Voor een deel hangt dit samen met de decentralisatie van de rijksbijdragen voor het buitenonderhoud in het primair onderwijs met ingang van januari 2015. Omdat in 2012 en 2013 weinig is gedaan aan het buitenonderhoud van de schoolgebouwen van Stichting BOOR, is er sprake van een achterstand. Thans wordt gewerkt aan een meerjaren onderhoudsplanning. Pas wanneer dit plan gereed is kan een betrouwbare inschatting worden gemaakt van de onderhoudsuitgaven in de komende jaren. Ook kan dan pas berekend worden of deze uitgaven volledig bekostigd kunnen worden uit de van het rijk te ontvangen bijdragen dan wel of een voorziening onderhoudskosten huisvesting zal moeten worden gevormd (op aanwijzing van de accountant heeft Stichting BOOR enkele jaren terug de in het voortgezet onderwijs gebruikelijke voorziening onderhoudskosten huisvesting laten vervallen). Is dat laatste nodig, dan moet bekeken worden wat de omvang daarvan zal moeten zijn. De gemeente Rotterdam wil in de jaren 2015 – 2025 jaren fors investeren in de onderwijshuisvesting (€ 50 mln. per jaar). Veel onderwijsgebouwen dateren uit de jaren ’70 en ’80 en voldoen niet meer aan de eisen van de tijd. Een belangrijk deel van het investeringsbudget zal bestemd worden voor (basis-)scholen van Stichting BOOR. Tegelijkertijd kent de gemeente Rotterdam thans een overschot aan onderwijshuisvesting van ca. 65.000 m2. De gemeente wil dat alle schoolbesturen voortvarend meewerken aan het verminderen van de leegstand. De taakstelling voor Stichting BOOR is bepaald op 35.000 m2. Een deel kan gerealiseerd worden door het sluiten van kleine basisscholen en het opheffen van nevenvestigingen (zie ook 2.4.3). Samenvoeging van scholen en ruilconstructies kunnen eveneens een bijdrage leveren. Voor Stichting BOOR zal de leegstandsreductie leiden tot een vermindering van de huisvestingslasten. Doordecentralisatie, financieringsbehoefte en schatkistbankieren BOOR is eigenaar van de onderwijspanden in Lansingerland. Met de gemeente Lansingerland is een overeenkomst gesloten over de volledige doordecentralisatie van de onderwijshuisvesting. De gemeente Lansingerland heeft aangegeven de vergoeding voor doordecentralisatie te willen verlagen. Tegelijkertijd loopt er een dispuut over de nieuwbouw voor de praktijkschool, die thans in portocabins is gehuisvest. In het najaar volgt besluitvorming over de nieuwbouw. De gemeente Lansingerland wil garant staan voor € 17,5 mln. Oversluiten van de huidige (relatief dure) langlopende leningen en financiering van de nieuwbouw vergt een totaalbedrag van ca. € 23 mln. Het verschil van € 5,5 mln. zal Stichting BOOR, als het niet anders kan, tegen commerciële voorwaarden moeten financieren. Omdat de financiële positie, ondanks de positieve resultaten van de laatste twee jaar, nog te
23
weinig ruimte laat voor de financiering van haar normale bedrijfsactiviteiten, heeft Stichting BOOR behoefte aan uitbreiding van haar rekening courant krediet. De voorkeur van Stichting BOOR gaat daarbij uit naar schatkistbankieren. De gemeente Rotterdam denkt er over om op termijn over te gaan tot volledige doordecentralisatie van de onderwijshuisvesting. Daartoe loopt thans een business case waarbij een aantal schoolbesturen in Rotterdam is betrokken. BOOR heeft aangegeven in verband met haar financiële positie en de risico’s die volledige doordecentralisatie van de onderwijshuisvesting nu eenmaal met zich meebrengt, hier vooralsnog niet aan mee te willen doen. Omvang en bezetting van BOOR Services BOOR Services is het stafbureau bij BOOR (zie ook 2.1). Het nieuwe college van bestuur heeft (als één van de eerste zaken die toen is opgepakt) een afdeling finance & control met een concerncontroller, controllers en assistent controllers opgezet. Deze afdeling wordt gewaardeerd binnen alle sectoren en op allerlei niveaus binnen Stichting BOOR. Uitbreiding van BOOR Services heeft inmiddels plaatsgevonden op het gebied van huisvestingszaken en inkopen, onderwijskwaliteit, HRM en juridische zaken. Uit gesprekken met functionarissen is naar voren gekomen dat het soms nog schort aan het inwerken van nieuwe mensen, de afstemming van taken en rollen, coördinatie en aansturing. Een voorbeeld is de leegstandsreductie op het gebied van de onderwijshuisvesting, waar drie verschillende groepen binnen BOOR Services bij betrokken zijn. Pas medio juni 2015 vond afstemming plaats en weet men wat de stand van de leegstandsreductie is, dat wil zeggen wat Stichting BOOR reeds netto heeft ingeleverd en nog moet inleveren. Naar de mening van de voorzitter van het algemeen bestuur van Stichting BOOR en de voorzitter van het college van bestuur betrof het hier niet zozeer een probleem in de aansturing, maar in de gebrekkige communicatie tussen teams. Om dit in de toekomst te voorkomen, is volgens hen een wekelijks afstemmingsoverleg georganiseerd waarin de hoofden en teamregisseurs elkaar informeren over hun bezigheden. Uitbreidingsplannen en wensen zijn er op het gebied van ict en business control (onderwijs control en HRM control). Ook wordt er nagedacht over de aard en omvang van de door BOOR Services te verlenen diensten in de nabije toekomst. Geconstateerd is dat er verschillende opvattingen bestaan over hetgeen centraal c.q. decentraal georganiseerd en opgepakt moet worden. 2.5.2
Sturing op formatie van verschillende typen scholen Stichting BOOR heeft stappen gezet in de beheersing van de personeelslasten. Dit blijkt onder andere uit de ratio personeelslasten in relatie tot de totale baten, die sinds 2013 dalende is (zie tabel 2.5b). Tabel 2.5b
Totaal Stichting BOOR
Ratio personeelslasten/totale baten 2013
2013 excl. NOA
2014
2015 t/m april
2015 forecast
78,18 %
80,22 %
79,91 %
78,93 %
79,30 %
Bron: Jaarverslagen St. BOOR 2012, 2013, 2014 en BOOR voortgangsrapportage tot en met april 2015
24
Een andere indicator voor de sterkere sturing op formatie-omvang is het aantal fulltime-equivalenten (hierna: fte). Deze bedraagt eind april 2015 2.886. Dit was ultimo 2012 nog 3.049 en dit betekent een daling met 5,3% (zie tabel 2.5c). Tabel 2.5c
Totaal Stichting BOOR
Omvang personeel in aantal fte 31-122012
31-122013
30-042014
31-082014
31-122014
30-42015
3.049
2.959
2.959
2.902
2.888
2.886
Bron: Jaarverslagen Stichting BOOR 2012, 2013, 2014 en BOOR voortgangsrapportage tot en met april 2015.
Stichting BOOR hanteert het subsidiariteitsbeginsel, dat in dit kader impliceert dat directeur en rectoren er zelf verantwoordelijk voor zijn dat de formatie van hun scholen in de pas loopt met het leerlingenaantal. Het belangrijkste kader dat ten aanzien van de allocatie van middelen (waaronder personeel) wordt gesteld, is dat er een rentabiliteit van 1% moet worden behaald. De inspectie acht de huidige decentrale sturing op het HRM-beleid kwetsbaar. Hierbij gaat het met name om de kleine scholen-problematiek, de beheersing van het ziekteverzuimpercentage en vervanging bij ziekteverzuim, plausibele prognoses van leerlingenaantallen en de beperkte mogelijkheden van directeuren en rectoren om formatie vrij te spelen bij noodzakelijke kwaliteitsverbeteringen. Centrale, kaderstellende regels kunnen met name in het primair onderwijs in een behoefte voorzien. Het totaal aantal leerlingen stijgt licht (met uitzondering van teldatum 2012 tot teldatum 2013, toen sprake was van een lichte daling). In combinatie met de dalende fte’s impliceert dit dat het aantal leerlingen per fte oploopt van 9,9 in 2012 naar 10,5 in 2014. Onder andere de veranderingen in het taakbeleid in het voortgezet onderwijs kunnen er in de toekomst voor zorgen dat deze ratio verder oploopt. Overigens is dit nog steeds lager/in lijn met landelijke cijfers. De inzet van personeel loopt ook zoals voorgenomen in het meerjaren bestuursformatieplan BOOR 2014-2017. Daar wordt voor 2014 nog uitgegaan van 29.932 leerlingen en 2.838 fte, ofwel een ratio aantal leerlingen per fte van 10,55. De gerealiseerde ratio is 10,53 (gebaseerd op een hoger aantal fte en een hoger aantal leerlingen) en dus maar een fractie lager dan voorgenomen. Een mogelijk kwetsbaar punt is het aandeel ondersteunend personeel (inclusief directie en management) in relatie tot het totaal personeel. Dit is bij BOOR ultimo 2014 nog steeds aan de hoge kant met 28,2%. Het meerjaren bestuursformatieplan BOOR 2014-2017 ging voor 2014 vooralsnog uit van een factor van 26,0%. Het college van bestuur en de rectoren hebben niettemin aangegeven dat het verminderen van het aandeel ondersteunend personeel de aandacht heeft. 2.5.3
Sturing op ziekteverzuim Ziekteverzuim staat inmiddels hoog op de agenda van het college van bestuur. Ziekteverzuim kan grote gevolgen hebben voor de continuïteit en kwaliteit van het onderwijs. Het kan leiden tot instabiele teams en voortdurend werken met vervangers, hetgeen de kwaliteit van scholen kan bedreigen (in het geval van de school die terugviel in kwaliteit speelden dergelijke problemen ook). Ziekteverzuim bedreigt ook de financiële positie van een schoolbestuur. Om tot een structurele aanpak van het ziekteverzuim te komen is het college van bestuur eind 2014 een samenwerking (om niet) aangegaan met het Vervangingsfonds. Dat project loopt 25
nog en kent een doorlooptijd tot 2016. Twee mensen vanuit het Vervangingsfonds zijn daar voortdurend bij betrokken naast de mensen van HRM en de directeuren. Het ziekteverzuim bij Stichting BOOR is al enkele jaren achtereen aan de hoge kant. In alle sectoren ligt het hoger dan het landelijk gemiddelde (zie bijlage 6, tabel b). Volgens de jaarcijfers 2014 lag het ziekteverzuim bij het speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs op 10,3%, bij het primair onderwijs op 8,8% en bij het voortgezet onderwijs op 5,4%. HRM en ziekteverzuim behoren tot de verantwoordelijkheid van de directeuren en rectoren. Binnen het college van bestuur is dit onderwerp verdeeld over de twee leden die het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs en speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs onder zich hebben. In de laatste maanden van 2014 zijn scholen met een hoog verzuim of een hoge verzuimfrequentie of beide bezocht en is een plan van aanpak gemaakt om het verzuim verder te doen dalen. Verder zijn de volgende maatregelen getroffen.
Alle scholen kennen sinds het begin van 2014/2015 eigen vervangingsbudgetten, juist om ze meer zicht te geven op de kosten van ziekteverzuim en ze daar ook verantwoordelijk voor te maken. De bedrijfsartsenzorg is opnieuw aanbesteed en in de aanbesteding is extra aandacht gevraagd voor de aanpak van ziekteverzuim. Aan de achterstand in de Arbozorg op scholen (inventarisatie risico’s, preventie-medewerker en plan van aanpak) wordt inmiddels ook gewerkt.
Het is de doelstelling van Stichting BOOR om binnen drie jaar het ziekteverzuim onder de 6% te krijgen (tegenover nu 8,0%). Dat is ambitieus. De frequentie van het ziekteverzuim bij het primair onderwijs is in het tweede kwartaal 2015 gedaald met 0,2% ten opzichte van het vergelijkbare kwartaal vorig jaar. Dat is hoopgevend, maar er is nog een lange weg te gaan. Vanuit de bedrijfsvoering geredeneerd is er volgens Stichting BOOR te weinig menskracht om gedegen te analyseren waarom het ziekteverzuim te hoog is en niet minder wordt. Het onderscheid tussen arbeidsgerelateerd en niet-arbeidsgerelateerd ziekteverzuim is vooralsnog niet te maken. De rol van de directeur als casemanager zal hierin moeten verbeteren. Volgens het college van bestuur kan een mogelijke verklaring voor de geringe daling van het ziekteverzuim tot nu toe liggen in de start van de gesprekkencyclus met functionerings- en beoordelingsgesprekken, waarbij personeel op het functioneren wordt aangesproken. Meer grip krijgen op het relatief hoge ziekteverzuim onder de medewerkers is van groot belang voor Stichting BOOR. Er is een groot financieel belang mee gemoeid, maar ook de kwaliteit van het onderwijs is hiermee gemoeid. De eerste stappen voor een meer structurele aanpak van het ziekteverzuim zijn gezet, maar verdere investeringen zijn nodig. Die moeten onder meer betrekking hebben op het vergroten van de kennis van (bovenschoolse) directeuren en rectoren over het aanpakken en terugdringen van ziekteverzuim. 2.5.4
Aanwezigheid actuele financiële sturingsinformatie Het verkrijgen van actuele sturingsinformatie was tot ruim een jaar geleden problematisch. Inmiddels is er sprake van een aanzienlijke verbetering. De schooldirecteuren en rectoren hebben in de gesprekken met de inspectie aangegeven dat er belangrijke stappen zijn gezet om de financiën, en dan vooral de uitputting van de begroting op schoolniveau, inzichtelijk te maken. Zoals hiervoor
26
reeds is geconstateerd blijft Stichting BOOR op bestuursniveau wat de exploitatie betreft beter op koers. Dit komt mede door een betere begrotingsdiscipline op het schoolniveau en het niveau van scholengroepen, omdat directeuren, bovenschoolse directeuren en rectoren meer zicht hebben op hun financiën. Verder spelen de periodieke controlgesprekken tussen een medewerker van finance & control en de (bovenschoolse) directeuren en rectoren hierin een belangrijke rol. Desalniettemin zijn er nog stappen te zetten. Volgens meerdere functionarissen ontbreekt het aan een dashboard, waarin directeuren, bovenschoolse directeuren en rectoren in één oogopslag kunnen zien of er op postniveau sprake is van overschrijdingen. Over de noodzaak van zo’n dashboard zijn de meningen echter verdeeld. Een ander belangrijk aandachtspunt is dat een aantal scholen voor voortgezet onderwijs er in 2014 niet in slaagde in de pas te blijven met de begroting. Bij deze scholen heeft het college van bestuur acties genomen om de begrotingsdiscipline te verstevigen. Een enkele school lijkt echter ook voor 2015 op een negatief exploitatieresultaat af te stevenen. Tot slot is het ICT-beleid nog een punt van zorg binnen Stichting BOOR. Er is geen sprake van centraal beleid op dit punt: veel scholen hebben een eigen ICTmedewerker, een eigen beleid voor de aanschaf van hardware en software en eigen contracten met service-organisaties. Hierdoor bestaan er grote verschillen in ICT-oplossingen tussen de sectoren en de scholen onderling. Voorts is sprake van onvoldoende business intelligence tools, waardoor het reproduceren en analyseren van data die al binnen Stichting BOOR bekend (zouden moeten) zijn, wordt bemoeilijkt. Ook in het kader van de kwaliteitsprofielen en de personeelsdossiers is hierop gewezen (zie 2.4.1 en 2.4.4). 2.5.5
Conclusies Het bestuurlijk handelen ten aanzien van de financiën is aanzienlijk verbeterd, vooral door de sterk verbeterde begrotingsdiscipline en de aanwezigheid van actuele sturingsinformatie op de scholen. Aandachtspunten ten aanzien van de onderzochte aspecten van bestuurlijk handelen zijn de volgende:
Eén van de scholen voor voortgezet onderwijs blijft negatieve exploitatieresultaten genereren. Bij deze school is tevens sprake van kleine afdelingen en een onder druk staande onderwijskwaliteit. Deze school vergt bijzondere aandacht van het college van bestuur. De totstandkoming van de meerjaren onderhoudsplanning, de reductie van het aantal vierkante meters onderwijshuisvesting (in samenhang met de kleine scholenproblematiek) en doordecentralisatie (van buitenonderhoud en integraal) zijn processen op het gebied van huisvesting die met onzekerheid zijn omgeven en aanzienlijke financiële risico’s opleveren. Een hieraan gelieerd probleem is de financiering van de onderwijshuisvesting. Dit alles vergt van het college van bestuur bijzondere aandacht en vormt een mogelijk omvangrijk financieel risico voor de toekomst. De analyse van het ziekteverzuim is een onderwerp dat tot nu toe nog te weinig aandacht heeft gehad van het college van bestuur. Een goede analyse kan bijdragen aan het begrip daarvan en aan het structureel verlagen van het ziekteverzuim. Hierbij is sprake van een groot financieel belang. Het ict-beleid is versnipperd. Aandacht hiervoor kan het reproduceren en analyseren van data vergemakkelijken en tot kostenbesparingen leiden.
27
28
3
Vervolg van het toezicht
De inspectie stelt vast dat Stichting BOOR sinds het vorige onderzoek aantoonbaar heeft gewerkt aan het verbeteren van de voorwaarden voor bestuurlijk handelen, het bestuurlijk handelen ten aanzien van de onderwijskwaliteit en het bestuurlijk handelen ten aanzien van de financiën. Het college van bestuur heeft gezorgd voor verdere beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering op terreinen die zowel voor de onderwijskwaliteit als de financiën belangrijk zijn. De eerste effecten daarvan zijn zichtbaar in een betere bedrijfsvoering, de afname van het aantal (zeer) zwakke scholen en een verbetering van de financiële situatie. Gezien deze bevindingen is de inspectie van oordeel dat het bestuur van Stichting BOOR voldoende ‘in control’ is om het verbeterproces voort te zetten en de effectiviteit ervan te vergroten. De inspectie beëindigt daarom het toezicht op het bestuurlijk handelen van Stichting BOOR. De inspectie wil de ontwikkelingen in het schooljaar 2015/2016 nog met extra aandacht blijven volgen. Daarom verzoekt de inspectie Stichting BOOR het komende schooljaar op enkele momenten schriftelijk informatie aan te leveren. Uiterlijk 31 oktober 2015
Achtmaandsrapportage 2015 Stichting BOOR (in het kader van het aangepast financieel toezicht al op te leveren); Informatie over de onderwijshuisvesting: o Meerjaren Onderhoudsplan Onderwijshuisvesting Stichting BOOR, o Omvang van de te treffen voorziening (groot) onderhoud huisvesting (voor zover niet reeds begrepen in achtmaandsrapportage), o De jaarlijks in de resultatenrekening op te nemen dotatie voorziening (groot) onderhoud, (voor zover niet reeds begrepen in achtmaandsrapportage); o Omvang achterstallig, niet-regulier onderhoud en duidelijkheid over wie dat onderhoud gaat betalen; Analyse ziekteverzuim en actuele cijfers (voor zover niet reeds begrepen in achtmaandsrapportage).
Uiterlijk 31 december 2015
Begroting 2016; Strategisch Beleidsplan 2016-2020 (definitieve versie); Uitkomsten financieringsonderhandelingen.
Uiterlijk 31 mei 2016
Rapportage waarin ingegaan wordt op: o de kwaliteitsontwikkeling van de medezeggenschap op basisscholen, o het toezichtkader van het algemeen bestuur en het functioneren daarvan binnen Stichting BOOR, o de verdere ontwikkeling van de bestuurs- en managementcontracten, kwaliteitsprofielen en de gesprekkencyclus (waarbij in het bijzonder de kwaliteit van functionerings- en beoordelingsgesprekken op schoolniveau aandacht vraagt), met voorbeelden van de verschillende gebruikte documenten.
29
Overige toezichttrajecten In hoofdstuk 1 is al beschreven dat Stichting BOOR naast het toezicht op bestuurlijk handelen, dat nu beëindigd wordt, te maken heeft met twee andere vormen van inspectietoezicht: het geïntensiveerd toezicht op zwakke en zeer zwakke scholen en het aangepast financieel toezicht. Deze trajecten lopen beide nog door.
Voor het toezicht op de zwakke en zeer zwakke scholen geldt dat de trajecten pas beëindigd kunnen worden als van voldoende verbetering op de scholen in kwestie sprake is. Stichting BOOR staat sinds medio juni 2013 onder aangepast financieel toezicht, omdat de financiële continuïteit in het geding was. De inspectie heeft de financiële positie van Stichting BOOR gedurende twee jaar daarom intensief gemonitord. De financiële positie is sindsdien duidelijk verbeterd. Om die reden heeft de inspectie toegezegd het aangepast financieel toezicht naar aanleiding van de achtmaandcijfers over 2015 te heroverwegen, mits de ingezette verbetering van de financiële positie zich voortzet, de begrotingsdiscipline ongewijzigd goed blijft en BOOR financiële duidelijkheid kan verschaffen over het onderhoud van de gebouwen. Dit laatste punt vormt op dit moment nog een groot financieel risico. De inspectie benadrukt dat het aangepast financieel toezicht een traject is dat separaat loopt naast dit onderzoek. Gedeeltelijk gaan beide over dezelfde onderwerpen en processen, maar bij het aangepast financieel toezicht liggen de accenten nog sterker op de financiële positie en de financiële risico’s waarmee het bestuur zich geconfronteerd ziet.
30
Bijlage
I
Geraadpleegde documenten Website
http://www.boorbestuur.nl/default.asp
Notulen van vergaderingen schooljaar 2014/2015
Algemeen bestuur, auditcommissie algemeen bestuur, onderwijscommissie algemeen bestuur, verslag bespreking relatie college van bestuur en algemeen bestuur (evaluatie van de relatie) Overleg tussen college van bestuur en BOOR Services BMT-PO overleg (college van bestuur en bovenschoolse directeuren po) College van schoolleiders (college van bestuur en rectoren vo) Gmr-po, gmr-so/vso, gmr-vo
Bestuurs- en managementcontracten
Bestuurscontracten college van bestuur Managementcontracten directeuren po en so/vso, bovenschoolse directeuren po en so/vso, rectoren vo, directeur a.i. BOOR Services
Informatie over de kwaliteit van scholen
Tevredenheidsonderzoeken scholengroepen po, scholen vo (2013/2014) Scores Eindtoets 2015 basisscholen en toezichtarrangementen basisscholen inspectie, periode 2013-2015 Stand van zaken kwaliteitsverbetering (speciaal) basisonderwijs, 29 januari 2015 en voortgangsrapportage kwaliteitsverbetering (speciaal) basisonderwijs, 9 april 2015 Memo aan gemeente Rotterdam, kwaliteitsverbetering (speciaal) basisonderwijs, 20 mei 2015 Kwaliteitsprofielen po-scholen en vo-scholen
Beleidsdocumenten
Koersdocument, strategisch beleidsplan 2015-2019 (conceptversie 24 juni 2015)
Beleid kleine scholen en leegstandsreductie
Informatie procedure sluiting kleine scholen, brief aan de gemeente Rotterdam, 20 februari 2015 Protocol communicatie en besluitvorming bij fusie en opheffing van basisscholen, september 2014 Vier voorbeelden van verkenningen leegstandsreductie Prognoses leerlingenaantallen 2015-2018
31
Beleid ziekteverzuim
Ziekteverzuimgegevens po en so/vso, 1 juni 2014 – 31 mei 2015 Actieplan mobiliteit Aanbesteding bedrijfsartsen, 1 december 2014 Commissie personeel, notitie 11 maart 2015 Projectplan arbobeleid sector po Stichting BOOR, 17 maart 2015 Samenwerking BOOR en Vervangingsfonds, rapportage activiteiten 1 januari tot en met 31 maart 2015
Verantwoordingsdocumenten
BOOR jaarstukken 2014 (met accountantsverklaring), vastgesteld door het algemeen bestuur op 23 april 2015 en toezichtkader jaarverslag 2014; aanbiedingsbrieven jaarstukken 2014 aan gemeenteraad en wethouder, 29 april 2015 BOOR driemaandsrapportage 2015, 27 mei 2015 BOOR concept voortgangsrapportage tot en met april 2015 (vast te stellen door het algemeen bestuur op 29 juni 2015) BOOR Kaderbrief 2016-2019, op weg naar evenwicht (vastgesteld 26 mei 2015)
Overig
Tevredenheidsonderzoek BOOR Services (2013/2014)
Documenten van de gemeente Rotterdam Ten aanzien van huisvesting
Conditiemeting schoolgebouwen in beheer Stichting BOOR Integraal huisvestingsplan onderwijs 2015-2019 Rotterdam, meerjarenplan huisvesting gemeente Rotterdam & Fokor, november 2014 Brief d.d. 05 september 2014 van FOKOR aan Wethouder Onderwijs Gemeente Rotterdam inzake strategisch huisvestingsplan po/vo Brief d.d. 26 september 2014 van Wethouder Onderwijs, Jeugd en Zorg aan FOKOR inzake Meerjarenplan onderwijshuisvesting Brief Gemeente Rotterdam d.d. 24 april 2015 aan Fokor inzake efficiënter gebruik schoolgebouwen Bijgestelde bijlage bij brief aan gemeente d.d. 23 maart 2015
Overige documenten
Powerpoint Rapportage Evaluatie BOOR (definitieve versie) Bijlage 1 Maatregelen per aanbevelingen uit rapport commissie Governance Openbaar Onderwijs Raadsbrief evaluatie BOOR Verlening BOOR PO IB 2014-2015, wijzigingsverlening BOOR PO IB 20142015, verlening BOOR VO IB 2014-2015 7, vaststelling BOOR VO IB 20132014 Raadsbrief viermaands rapportage BOOR 2014 Raadsvoorstel voortgangsrapportage tm aug 2014 en jaarplan en begroting 2015 Raadsvoorstel Jaarverslag en Jaarrekening en vierde kwartaalrapportage 2013 BOOR
32
Bijlage
II
Overzicht van gesprekspartners Algemeen Bestuur P. Geelkerken, voorzitter; M. van den Anker, lid; P. Zevenbergen, lid College van Bestuur H. van Blijswijk, voorzitter; D. Dohmen, lid; A. de Visch Eybergen, lid BOOR services P. Kamps, bestuursadviseur; D. de Klepper, adviseur HRM; R. van der Lee, bestuurssecretaris; F. Leget, hoofd huisvesting/facilitair; R. van Onna, medewerker team kko; Y. Stevens, medewerker team kko; J. Titarsolej, bestuursadviseur; C. Wieman, bestuursadviseur; D. van Zundert, controller Gemeenschappelijke medezeggenschapsraden F. Veldman, voorzitter en C. Lauwens, secretaris van de gmr-po; E. van Tricht, voorzitter en E. Vlaming, secretaris van de gmr-so/vso; J. Sluimer, voorzitter van de gmr-vo Directeuren po en so/vso I. Bravenboer, interim schoolleider Stichting BOOR; S. van Burik, o.b.s. De Barkentijn; M. Dries, o.b.s. De Korf; D. Emmerink, o.d.s. Overschie; L. van den Hoonaard, o.b.s. Charlois; D. Kuiper, A. Willeboerschool voor so/vso; J. Trommel, o.b.s. De Notenkraker; J. Verhulst, o.b.s. Prins Alexander Bovenschoolse directeuren po en so/vso E. van den Brand, scholengroep Delfshaven; A. Dijkhuizen, scholengroep Charlois; A. de Haas, scholengroep Alexander; O. Kammeron, so/vso-scholen (interim); F. van de Kerkhof, scholengroep Hillegersberg (interim); H. Lesterhuis, scholengroep Hoogvliet; J. van der Meer, scholengroep IJsselmonde; H. Weggemans, scholengroep Feijenoord Rectoren vo G. Millekamp, Einstein Lyceum; E. Zevenbergen, Libanon Lyceum; R. Fens, scholengroep Wolfert van Borselen Gemeente Rotterdam F. Barendse, beleidsambtenaar onderwijshuisvesting; M. Beckers, directeur jeugd en onderwijs; J. Meurs, hoofd onderwijs; S. Rovers, teamleider onderwijshuisvesting; X. de Vroom, beleidsadviseur en accountmanager Stichting BOOR
33
Bijlage
III
Onderzoek personeelsdossiers Opzet van het onderzoek In totaal zijn 50 personeelsdossiers onderzocht (zie tabel a). Tabel a
Aantal onderzochte dossiers per type personeelsleden
Personeelsleden
Aantal onderzochte dossiers
College van bestuur
3
Bovenschoolse directeuren po en so/vso
8
Directeuren po en so/vso
8
Rectoren vo
5
Personeelsleden zwakke school po
3
Personeelsleden zwakke school vo
5
Personeelsleden langdurig ziek
5
Personeelsleden in coachingstraject
5
BOOR Services
8
Totaal
50
Per dossier is nagegaan:
Is in 2013/2014 en/of 2014/2015 een functioneringsgesprek en/of beoordelingsgesprek gevoerd en zo ja, met welke leidinggevende? Vinden gesprekken plaats aan de hand van een agenda of een bestuurscontract/managementcontract? Worden heldere afspraken gemaakt? Is er een persoonlijk ontwikkelingsplan (of iets vergelijkbaars) opgesteld? Worden verbetertrajecten aangekondigd bij onvoldoende functioneren?
Daarnaast is gekeken naar de inhoudelijke kwaliteit van de gesprekken. Ten slotte is standaard gecontroleerd of wettelijk verplichte verklaringen omtrent gedrag en bevoegdheden in de dossiers aanwezig zijn. Resultaten College van bestuur: de voortgangsgesprekken, functioneringsgesprekken en/of beoordelingsgesprekken tussen het algemeen bestuur en het college van bestuur vinden frequent plaats en zijn kritisch maar ook opbouwend. De verslaggeving is uitgebreid en zorgvuldig. De bestuurscontracten spelen geen systematische rol in de gesprekken. Bovenschoolse directeuren en directeuren: in 2014/2015 zijn met de bovenschoolse directeuren primair onderwijs gesprekken gevoerd door de voorzitter van het college van bestuur, met de bovenschoolse directeur speciaal onderwijs/voortgezet speciaal onderwijs door een lid van het college van bestuur. Gesprekken met de directeuren
34
zijn door de bovenschoolse directeuren gevoerd. Er is (afhankelijk van het moment waarop iemand is aangesteld in de functie) sprake van ontwikkelgesprekken, voortgangsgesprekken, functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken. Het functioneren van de bovenschoolse directeuren po en so/vso wordt uitvoerig, kritisch maar ook opbouwend besproken en de verslaggeving is zorgvuldig. Het komt soms voor dat iemand als onvoldoende wordt beoordeeld en naar een andere functie overgaat. De gesprekken zijn niet op basis van de competenties of de doelen uit de managementcontracten gevoerd en leiden niet tot afspraken. In het najaar van 2014 zijn beoordelingsgesprekken met directeuren po en so/vso gevoerd over de mate waarin ze competenties voor schoolleiders bezitten. De verslaggeving is ook hier zorgvuldig en maakt duidelijk dat zowel sterkere als zwakkere punten zijn besproken, al zijn hier wel duidelijke verschillen tussen bovenschoolse directeuren zichtbaar. Afspraken zijn niet gemaakt. De gesprekken vonden plaats vóór de ondertekening van de managementcontracten. De contracten konden dus in deze gesprekken nog geen rol spelen. Rectoren voortgezet onderwijs: met twee van de vijf rectoren zijn in 2014/2015 ontwikkelgesprekken gevoerd. Evenals bij de bovenschoolse directeuren po zijn de doelen uit de managementcontracten niet systematisch besproken, wel zijn verschillende resultaatgebieden aan de orde gekomen. Ook hier zijn geen concrete afspraken gemaakt. Personeel op zwakke scholen: aandacht voor de kwaliteit van het personeel is zeker op zwakke scholen belangrijk. Daarom onderzocht de inspectie enkele personeelsdossiers van een zwakke basisschool (drie dossiers) en een zwakke school voor vo (vijf dossiers). De resultaten van dit beperkte onderzoek zijn niet bemoedigend. Op de zwakke basisschool bevat slechts één van de drie dossiers een verslag van een beoordelingsgesprek, dat inhoudelijk weinig informatie biedt. Op de zwakke school voor vo bevatten vier van de vijf dossiers verslagen van functioneringsgesprekken, die echter nauwelijks inzicht bieden in wat er besproken is. Ziek personeel en personeel in coachingstrajecten: in het verleden werd naar ziek personeel soms jarenlang niet omgekeken en werd ook weinig aandacht besteed aan personeel dat onvoldoende functioneerde, als dat al in beeld was. Dit is nu verbeterd. In de dossiers van drie zieke personeelsleden is te zien dat aan reintegratie gewerkt wordt, de twee andere beschrijven dat personeelsleden eervol zijn ontslagen. In vier personeelsdossiers waar sprake is van coaching zijn trajecten ook daadwerkelijk gestart. Bij een persoon van deze vier ging het hier overigens om coaching op doorgroei, niet om coaching vanwege onvoldoende functioneren. Het vijfde dossier bevat wel een afspraak dat coaching ingezet zal worden, maar of dit ook gebeurd is blijkt verder niet uit het dossier. Medewerkers BOOR Services: met medewerkers van BOOR Services zijn in het najaar van 2014 beoordelingsgesprekken gevoerd. Regelmatig is 360 graden feedback gebruikt om de gesprekken in te kleuren. In de verslagen zijn zelden afspraken terug te vinden.
35
Bijlage
IV
Kader voor het onderzoeken van bestuurlijk handelen Versie 2012
A. Voorwaarden voor bestuurlijk handelen 1. 2.
3. 4. 5. 6.
Inrichting van het bevoegd gezag Verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in het bevoegd gezag Beleid ten aanzien van onderwijskwaliteit Beleid ten aanzien van financiën Inrichting van het intern toezicht Functioneren van het intern toezicht
B. Bestuurlijk handelen ten aanzien van onderwijskwaliteit
C. Bestuurlijk handelen ten aanzien van financiën
1
1
2 3 4 5
Zicht hebben op kwaliteit van scholen Evalueren/analyseren kwaliteit scholen Planmatig werken aan behoud/verbetering van kwaliteit van scholen Borgen van kwaliteit van scholen Verantwoording afleggen over kwaliteit scholen
2 3 4 5
Inzicht hebben in de financiële situatie Evalueren/analyseren financiële situatie Rechtmatig verwerven en besteden van middelen Maatregelen nemen indien situatie dat vereist Verantwoording afleggen over het financieel beleid
D. Resultaten van bestuurlijk handelen 1 2 3
4
Kwaliteit van onderwijs (opbrengsten, onderwijsleerproces) Kwaliteit van de financiële situatie Kwaliteit van het jaarverslag/bestuursverslag Kwaliteit van de jaarrekening
36
Bijlage
V
Toezichtarrangementen op 1 juli 20151 (Voortgezet) speciaal onderwijs Brinvest
Naam
2013
2014
2015
18BD-1
Tyltylschool (SO)
basis
basis
basis
18BD-2
Tyltylschool (VSO)
basis
basis
basis
20RI-1
Dr. A. van Voorthuysenschool (SO)
basis
basis
basis
20RI-2
VSO Herenwaard (VSO)
basis
basis
basis
20RJ-1
A. Willeboerschool (SO)
basis
basis
basis
20RJ-2
VSO De Hoge Brug (VSO)
basis
basis
basis
20RK-1
Openluchtschool Rotterdam (SO)
zwak
basis
basis
20RL-2
De Archipel (SO)
basis
basis
basis
20RT-1
Reconschool (SO)
basis
basis
basis
20RT-2
Recon College-Recon Pro (VSO)
basis
basis
basis
20RX-1
Mytylschool De Brug (SO)
basis
basis
basis
20RX-2
Mytylschool De Brug (VSO)
basis
basis
basis
20VT-1
De Piloot (SO)
basis
basis
basis
20VT-2
Passer College (VSO)
geen
basis
basis
20VT-3
De Piloot, MKD’s De Kleine Plantage/ De Vlinder (SO)
basis
basis
basis
Voortgezet onderwijs Brinvest
Naam
2013
2014
2015
02LB-0
SG Nieuw-Zuid, De Wielslag (VMBO B)
basis
basis
basis
02LB-0
SG Nieuw-Zuid, De Wielslag (VMBO K)
basis
basis
basis
02LB-1
OSG Nieuw Zuid, lok. Olympiaweg PRO
basis
basis
basis
02LB-8
OSG Nieuw Zuid, locatie Hugo de Groot VMBO (G)T
zwak
basis
basis
02LB-8
OSG Nieuw Zuid, locatie Hugo de Groot VWO
zwak
basis
basis
02LB-8
OSG Nieuw Zuid, locatie Hugo de Groot HAVO
zwak
basis
basis
15EO-0
S.G. het Libanon Lyceum VMBO (G)T
basis
basis
basis
15EO-0
S.G. het Libanon Lyceum VWO
basis
basis
basis
15EO-0
S.G. het Libanon Lyceum HAVO
basis
basis
basis
15HX-0
Thorbecke VO, HAVO VWO VWO
basis
basis
basis
15HX-0
Thorbecke VO, HAVO VWO HAVO
basis
basis
basis
15HX-2
Thorbecke VO, VMBO LWOO VMBO B
basis
basis
basis
15HX-2
Thorbecke VO, VMBO LWOO VMBO K
basis
basis
basis
15HX-2
Thorbecke VO, VMBO LWOO VMBO (G)T
zwak
basis
basis
15HX-3
Thorbecke VO, VMBO-T HAVO VWO VMBO (G)T
basis
basis
basis
15KR-0
Wolfert Tweetalig VWO
basis
basis
basis
15KR-0
Wolfert Tweetalig HAVO
basis
basis
basis
15KR-1
Wolfert College VMBO (G)T
basis
basis
basis
15KR-5
Wolfert Dalton VMBO (G)T
basis
basis
basis
1 De toezichtarrangementen hebben betrekking op de onderwijskundige eenheden/objecten van toezicht waar de inspectie toezicht op houdt. Dit aantal is hoger dan het aantal brinnummers binnen BOOR.
37
15KR-5
Wolfert Dalton VWO
basis
basis
basis
15KR-5
Wolfert Dalton HAVO
basis
basis
basis
15KR-6
Wolfert Lyceum VWO
basis
basis
basis
15KR-6
Wolfert Lyceum HAVO
basis
basis
basis
15KR-9
Wolfert ISK onderbouw
basis
basis
15SC-0
Gemeentelijk Erasmiaans gymnasium VWO
basis
17CR-0
Einstein Lyceum VMBO (G)T
basis zwak
zwak
basis zwak
17CR-0
Einstein Lyceum VWO
zwak
zwak
zwak
17CR-0
Einstein Lyceum HAVO
zwak
zwak
zwak
20VW-0
Overschie College PRO
basis
basis
basis
Basisonderwijs en speciaal basisonderwijs Brinvest
Naam
2013
2014
2015
00DO-0
Van Rijckevorsel
basis
basis
basis
03DX-0
Jan Prins
basis
zwak
zwak
06BG-0
Het Landje
basis
basis
basis
08GN-0
Babylon Taalschool
basis
basis
basis
09GQ-0
De Vier Leeuwen
basis
basis
basis
10UF-0
Odbs Pierre Bayle
basis
basis
basis
10UF-1
Odbs Pierre Bayle
basis
basis
basis
11SY-0
Phoenix
basis
basis
basis
11UB-0
Delfshaven
basis
basis
basis
11UB-2
Delfshaven, locatie Palet
in onderzoek
basis
basis
11UB-3
Basisschool Locatie Müllerpier
in onderzoek
basis
basis
12DY-0
OBS De Boog locatie Schiemond
basis
basis
basis
12DY-2
OBS De Boog, locatie Bospolder
12VC-0
De Korf
basis zeer zwak
basis zeer zwak
basis basis
13BC-0
Duo 2002, Kasteel Spangen
basis
basis
basis
13BC-1
Duo 2002, lokatie De Starrenburg
basis
basis
basis
13LW-0
De Driehoek
basis
basis
opgeheven
13QN-0
De Vierambacht
basis
basis
basis
14EJ-0
Finlandia
basis
basis
basis
14HB-0
Jenaplan basisschool De Blijberg
basis
basis
basis
14HB-1
De Blijberg, International Department
basis
basis
basis
14JR-0
De Margriet
basis
basis
basis
16JC-0
De Klimop loc. Rembrandtstraat
basis
basis
basis
16JC-1
De Klimop loc. Klein-Coolstraat
basis
basis
basis
16XX-0
Combinatie 70
basis
basis
basis
17EO-0
Jan Antonie Bijloo
basis
basis
basis
17FH-0
Openbare Daltonschool Overschie
basis
basis
basis
17FY-0
Tuinstad
basis
basis
basis
17JH-0
De Wilgenstam
basis
basis
basis
17LO-0
openbare daltonschool De Bergse Zonnebloem
basis
basis
basis
17MV-0
Eduard van Beinumschool
basis
basis
basis
17NJ-0
Jacob Maris
basis
basis
basis
17NU-0
Fridtjof Nansen
basis
basis
basis
17OJ-0
Kruidenhoek
basis
basis
basis
17OY-0
Prins Alexander
basis
basis
basis
38
17PN-0
De Meridiaan
basis
basis
basis
18BL-0
basisschool Passe-Partout
basis
basis
basis
18BO-0
OBS De Waterlelie
basis
basis
basis
18EE-0
Globe
basis
basis
basis
18EE-1
De Globe
basis
basis
basis
18GY-0
De Kameleon
basis
basis
basis
18LX-0
De Toermalijn, Hijkerveld
basis
basis
basis
18LX-1
De Toermalijn, Wereld op Zuid
basis
basis
basis
18OR-0
Charlois
basis
basis
basis
18PX-0
De Triangel
basis
basis
basis
18QZ-0
OBS Over de Slinge
basis
basis
basis
18SV-0
De Mare
basis
basis
basis
18TM-0
De Akkers
basis
basis
basis
18UM-0
Pantarijn, locatie Groenenweg
basis
basis
18UM-1
Pantarijn, locatie De Oversteek
basis
zwak
basis zwak
18VF-0
Bloemhof
basis
basis
basis
18VR-0
De Piramide
basis
basis
basis
18VY-0
De Zonnehoek
basis
basis
basis
18WG-0
Blijvliet
basis
basis
basis
18WX-0
De Catamaran
basis
basis
basis
18ZH-0
Samsam
basis
basis
basis
18ZU-0
De Schalm
basis
basis
basis
19AF-0
Nelson Mandela
19AW-0
De Dukdalf
basis zwak
basis zeer zwak
basis opgeheven
19BE-0
De Clipper
basis
basis
basis
19BL-0
Noordereiland
zeer zwak
basis
opgeheven
19BU-0
De Kubus, locatie Heindijk
basis
basis
basis
19BU-1
De Kubus, locatie Oldenoord
basis
basis
basis
19CB-0
De Groene Palm
basis
basis
basis
19CF-0
De Plataan
basis
basis
basis
19CT-0
Andries van der Vlerk
basis
basis
basis
19DN-1
Het Prisma (locatie Nieuwe Wetering/Heersdijk)
basis
basis
basis
19DN-2
Het Prisma (locatie Sarah Burghart en Saffraan)
basis
19DQ-0
De Notenkraker
basis
basis zwak
basis basis
19DS-0
De Tuimelaar
basis
basis
basis
20FK-0
obs De Barkentijn
basis
zwak
basis
20HA-0
De Kleine Wereld, locatie Taborstraat
basis
basis
20HA-1
De Kleine Wereld, locatie Vredenoordplein
basis
zwak
basis opgeheven
20HQ-0
De Esch
basis
basis
basis
20KW-0
De Plevier
basis
basis
basis
20KW-1
Obs De Boomgaard
basis
basis
basis
20KY-0
S.B.O. De Kring
basis
basis
basis
20RD-0
Sonnevanck
basis
basis
basis
20RE-0
C. Leeflang
20RV-0
SBO van Heuven Goedhart
basis zwak
20RW-0
Henry Dunant
basis zeer zwak zwak
basis
basis zeer zwak basis
21HJ-0
SBO Hoogvliet
zwak
zwak
basis
24NX-0
De Pijler
basis
basis
basis
24NY-0
Pluspunt
basis
basis
basis
39
Bijlage
VI
Financiële kengetallen en ziekteverzuim Tabel a
Ontwikkeling liquiditeit, solvabiliteit en rentabiliteit Stichting BOOR, periode 2008 – 2014 2008
2009
2010
2011
2012
2013
Liquiditeit
1,84
1,18
1,02
0,82*
0,62
0,60
0,63
Solvabiliteit
0,56
0,45
0,39
0,28
0,14
0,18
0,27
Rentabiliteit
1,9%
-0,1%
-1,3%
-5,9%
-5,1%
1,2%**
2014
1,7%
*De liquiditeit ultimo 2011 bedraagt volgens de jaarrekening 2011 0,72. Op basis van de op 1 januari 2012 gewijzigde waarderingsgrondslagen en presentatie van posten bedraagt de liquiditeit ultimo 2011 0,82. **De rentabiliteit ultimo 2013 is sterk beïnvloed door de ontvangst van de NOA-gelden (ca. € 6,5 mln.) in december. Exclusief deze gelden zou er sprake zijn geweest van een negatieve rentabiliteit ad 1,4%! Bron: Jaarcijfers Stichting BOOR 2009 tot en met 2014 Tabel b
Ziekteverzuim en meldingsfrequentie Stichting BOOR ten opzichte van landelijke cijfers onderwijzend personeel ziekteverzuim Stichting BOOR
meldingsfrequentie Stichting BOOR
ziekteverzuim landelijk *)
meldingsfrequentie landelijk *)
2014
2013
2014
2013
2013
2013
(speciaal) basisonderwijs
8,8
8,8
1,0
1,2
6,5
1,2
(voortgezet) speciaal onderwijs
10,3
9,6
1,3
1,6
7,0
1,4
voortgezet onderwijs
5,4
6,3
1,8
1,9
5,0
1,7
totaal
8,0
8,1
1,4
1,5
*) Een 100% zuivere vergelijking is niet goed mogelijk, omdat in de cijfers van Stichting BOOR ook het ziekteverzuim van ondersteunend personeel is verwerkt en in de landelijke DUO-cijfers het ziekteverzuim voor het onderwijzend personeel en het ziekteverzuim voor het ondersteunend personeel apart van elkaar worden gepresenteerd. Bronnen: Jaarstukken Stichting BOOR 2014: Het huis in de steigers (p.21); Rapport Verzuimonderzoek PO en VO 2013, DUO, 11 november 2014 (p.8, 18)
40