Radboudurne Faculteit der Medische Wetenschappen
Bloktoets Datum Aanvang
50MZ3 Oncologie 19 december 2014 13.00 uur
Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE: • • • • • • •
•
• • • • •
•
Dit tentamen bestaat uit 75 meerkeuzevragen. De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. Controleer of uw tentamenset compleet is. Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer. Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste. U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen. Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden. Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS} zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, gebruik daarvoor een HB-potlood. Corrigeer fouten met gum. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordformulier. Als u een vraag wilt open laten vult u het hokje boven het vraagteken "?" in. De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje. Meer dan één ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco geïnterpreteerd. Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier. Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel. Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct worden verwerkt. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier! Indien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening.
De vragen worden als volgt gescoord : an twoorden: Goed FOU t open 2 keuze-vraag 1 -1 0 Punten 3 keuze-vraag 1 0 Punten - Y. 4 keuze-vraag 1 0 - 1/3 Punten 5 keuze-vraag 1 0 Punten -Y. Lever na afloop het antwoordformulier m. lnd1en u commentaar heeft op de vragen, verwijzen we u naar de hyperlink die is opgenomen bij uw toetsindeling in uw webdossier t.b.v. het digitaal studentcommentaarformulier voor deze toets.
LET OP!! ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER! VEEL SUCCES!
Voorblad_ MC/8-12·2014
Bloktoets SOMZ3 2014-2015
1.
De ontwikkeling van kanker wordt gezien als een meerstapsproces. Voor dit meerstapsproces geldt dat:
1. aan de hand van DNA mutaties het tumorstadium kan worden vastgesteld
2. aan de hand van DNA mutaties het verdere beloop kan worden vastgesteld 3. de accumulatie van DNA mutaties niet volgens een vast patroon verloopt
2.
Het tumor suppressor gen RB speelt een rol in het ontstaan van het retinoblastoom. Voor de erfelijke vorm van retinablastoom geldt dat:
1. bij aangedane personen de G2-M transitie van de celcyclus abnormaal verloopt
2. overerving in aangedane fantilies verloopt volgens een recessief patroon 3. tumorvorming pas optreedt na een mutatie in het tweede RB allel
3.
Het p53 eiwit zorgt ervoor dat in zwaar beschadigde cellen apoptose in gang wordt gezet. Verlies van p53 functie speelt mogelijk een rol in:
1. verhoogde chemotherapie resistentie
2. verlaagde chemotherapie resistentie
4.
In families met een positieve anamnese voor een erfelijke vorm van mammacarcinoom wordt mutatieonderzoek aanbevolen. Als dit onderzoek negatief uitvalt komt dat omdat:
:Î~ een toevallige clustering van mammacarcinoom binnen een familie op voorhand wordt uitgesloten 2. er mogelijk sprake is van een fenokopie; het testen van meerdere aangedane personen is dan niet geïndiceerd 3. er waarschijnlijk sprake is van een mutatie in een nog onbekend predisponerend gen
s.
Een van de kenmerken van erfelijke kanker is het optreden van dezelfde vorm van kanker bij meer mensen in een familie. Dit betekent in de praktijk dat het optreden van verschillende vormen van kanker:
1. niet erfelijk kan zijn
2. wel erfelijk kan zijn
6.
Het mammacarcinoom komt frequent voor. Wat is de belangrijkste risicofactor?
1. Een positieve familie anamnese ··
'2::-~Het
gebruik van orale anticonceptiva
3. Late leeftijd eerste zwangerschap
7.
Mammografie is de meest gangbare techniek voor de radiologische evaluatie van borstkanker. Wat is niet waar met betrekking tot mammografie?
1., Er wordt bij mammografie gebruik gemaakt van röntgenstraling 2~
Er worden normaal gesproken foto's gemaakt in twee richtingen
3. Mammografie is een 3 dimensionele techniek
8.
Mammografie is de techniek van eerste keuze voor radiologische evaluatie van de mammae, behalve bij:
1. vrouwen die borstvoeding geven 2. vrouwen met een familiaire belasting voor mammacarcinoom 3. vrouwen met palpabele afwijkingen van de mammae 4. vrouwen met pijnklachten van de mammae
9.
Op een mammogram presenteert klierweefsel zich als witte structuur, vet is donker. Naarmate er meer klierweefsel is wordt een mammogram 'denser' (dichter). Wat is geen gevolg van deze toenemende densiteit?
ll.
Dat cysten makkelijker te herkennen zijn in dense mammae
'2.. Dat de gevoeligheid van het mammogram voor de detectie van borstkanker afneemt
3. Dat het aantal fout positieve bevindingen toeneemt 4. Dat het risico op het krijgen van borstkanker toeneemt
10. Afwijkingen op een mammogram worden beschreven aan de hand van de zogenaamde BIRADS ('breast imaging reporting and data system') lexicon. Wat is geen typische term voor een afwijking op een mammogram?
1. Architectuurverstoring 2. Focale aankleuring 3. Gegroepeerde microcalcificaties 4. Massa
11. Bij palpabele afwijkingen of afwijkingen op het mammogram wordt meestal aanvullend een echo gemaakt. Wat is niet waar met betrekking tot echografie?
1. · Echografie kan gebruikt worden om de vascularisatie van afwijkingen af te beelden 2. Echografie is vooral goed voor de evaluatie van microcalcificaties 3. Op echografie is de tumor meestal donkerder dan het normale weefsel
12. Op een echo bij een 50-jarige patiënte is sprake van een glad afgrensbare homogene gelobde massa. De massa is niet echoleeg en er is geen dorsale echoversterking of slagschaduw. Wat staat niet in de differentiaal diagnose?
1. Fibroadenoom 2. Mammacarcinoom 3. Ongecompliceerde cyste 4. Papilloom
13. Bij sommige vrouwen wordt er (naast een mammogram en eventueel een echo) een MRI scan van de mammae gemaakt. Wat is geen indicatie voor het uitvoeren van MRI onderzoek?
1. Evaluatie van de behandeling bij vrouwen die neoadjuvante chemotherapie krijgen
1. Nadere analyse van een afwijking gevonden bij vrouwen met mammografie of echo 3. Screening van vrouwen met een erfelijke belasting voor het krijgen van mammacarcinoom 4. Stadiering van een reeds bewezen mammacarcinoom bij jonge vrouwen
14. Wat is de meest waarschijnlijke klacht van een patiënt met een carcinoom in het coecum?
l; Anaemie 2. Ileus 3. Pijn
15. Een patiënt komt met een dikkedarm ileus op de spoedeisende eerste hulp (SEH). Op de CT scan heeft hij een tumor in het colon descendens zonder metastasen. Wat is de meest aangewezen behandeling?
1. Maagsonde en afwachten tot de ileus voorbij gaat 2. Plaatsen van een stent
3·: Resectie van de tumor
16. In welke situatie is een colastoma nodig?
1. Bij een gemetastaseerd eoecumcarcinoom 2. Bij een hemicolectomie rechts 3. Na een abdominoperineale resectie
17. Stadiering: wanneer spreekt men van een T3 mammacarcinoom? Indien er sprake is van een :
1. tumor van < 2 cm 2. tumor van > 5 cm
18. Wat is de behandeling van een duetaal carcinoma in situ (DCIS)?
1. Hormonale therapie 2. Lumpectomie en radiotherapie 3. Ablatie en radiotherapie
19. Een 40-jarige vrouw heeft een knobbeltje in haar borst gevoeld en wordt door de huisarts verwezen naar de mamma-poli in het ziekenhuis. Welk aanvullend onderzoek zal zij zeker krijgen bij de mamma-poli?
1. Echografie en mammografie 2. Mammografie en MRI 3. MRI en echografie
20. Een patiënte met een -T4N1 mammacarcinoom heeft een indicatie voor onderzoek naar metastasen op afstand "fM-stadium). Welke afstandmetastasen worden dan beoordeeld, naast longmetastasen?
1. Botmetastasen en levermetastasen 2. Botmetastasen en lymfekliermetastasen 3. Levermetastasen en lymfekliermetastasen
21. Meestal kan een patiënte met borstkanker kiezen of zij borstbesparend geopereerd wil worden of de voorkeur geeft aan borstamputatie (ablatie). Bij welke patiënte wordt een dringend advies gegeven voor ablatie? Dit is bij een patiënte die behalve een tumor tevens:
:L een okselklier metastase heeft 2. ernstige COPD heeft 3. geringe DCIS heeft
22. Een okselklier dissectie wordt verricht als er een pathologisch bewezen metastase is in de oksel. Wat is de belangrijkste reden voor een okselklier dissectie?
1. Patiënte heeft dan een betere overleving door minder kans op afstandmetastasen 2. Patiënte heeft dan geen indicatie voor adjuvant chemotherapie 3. Stadiëring: de lymfeklierstatus bepaalt mede de vervolgbehandeling
23. Bij
behandeling
van
een
maligniteit
met
een
intraveneus
toegediend
alfa-stralend
radiofarmacon ontstaat ook enige schade in gezonde organen/weefsels. Welk van onderstaande organen/weefsels loopt hierbij meestal de meeste schade op?
1. Beenmerg 2. Hersenen 3. Lever 4. Longen
24. Bij een patiënt met mammacucinoom wordt een sentinel node (schildwachtklier) procedure verricht. Hierbij worden zowel een blauwe kleurstof als radioactief gelabelde eiwitbolletjes in de buurt van de primaire tumor in de borst geïnjecteerd. Tijdens de operatie wordt in de oksel 1 lymfeklier geïdentificeerd die zowel blauw is als straling afgeeft. Er worden geen andere lymfklieren gevonden die blauw zijn en/of straling afgeven. Dit betekent dat:
1. alleen deze lymfeklier verwijderd hoeft te worden 2. deze lymfeklier de sentinel node is en microscopisch onderzocht moet worden 3. deze lymfeklier een metastase bevat en dat er een okselklier dissectie moet plaatsvinden
25. Goed gedifferentieerde maligniteiten kunnen specifieke receptoren tot expressie brengen die geschikt zijn om af te beelden met een PET-tracer. Meerdere PET-tracers kunnen dan geschikt zijn om zo'n maligniteit af te beelden. Na verloop van tijd kan de-differentiatie optreden. Dan ontstaat er in het algemeen een voorkeur voor een van de hieronder genoemde PET-tracers. Welke is dat?
1.-
18
FDG (fluordeoxyglucose)
2.
18
FDOPA (fluordopa)
3.
18
FES (fluorestradiol)
4.
124
1(jodide)
26. Veel symptomen kunnen wijzen op het hebben van kanker. Voor welk symptoom geldt dit niet?
1.
Bloedverlies per anum gedurende 3 weken
2.
Een vergrote lymfeklier in de hals van 5 cm
3.
Een vergrote testis bij een man van 70 jaar
4.
Heesheid gedurende 3 weken
27. Een 25-jarige vrouw bezoekt uw spreekuur en vertelt dat ze borstkanker heeft. Ze wordt behandeld met neo-adjuvante chemotherapie. Wat geldt voor neo-adjuvante chemotherapie?
1. Dat patiënte in opzet met een curatieve intentie wordt behandeld 2. Dat patiënte metastasen op afstand heeft 3. Dat patiënte recent een operatie heeft ondergaan
28. Hypertensie, hand-voet syndroom en proteïnurie worden als bijwerkingen gezien bij de systemische behandeling van patiënten met kanker. Welk middel veroorzaakt het meest waarschijnlijk deze bijwerkingen?
1.
Cetuximab, een EGFR remmer
2.
Cisplatin, een cytostaticum
3.
Doxorubicine, een cytostaticum
4.
Sunitinib, een angiogenese remmer
29. Patiënten met kanker hebben vaak klachten bij presentatie, maar niet altijd. Welke tumor geeft vaak pas laat klachten?
1. Een eoecumcarcinoom 2. Een bronchuscarcinoom 3. Een mondholtecarcinoom 4. Een slokdarmcarcinoom
30. Palliatieve chemotherapie heeft als doel een verlenging van het leven met een goede kwaliteit. Bij welke patiënt met een naar lymfeklieren en lever gemetastaseerd sarcoom dient palliatieve chemotherapie aangeraden te worden?
1: Een 27-jarige patiënt met een Karnofsky score van 40 2. Een SS-jarige patiënt met en Karnofsky score van 90 3. Een SS-jarige patiënt die 2 weken geleden een myocardinfarct heeft doorgemaakt
31. Adjuvante
chemotherapie
wordt
frequent
gebruikt
bij
de
behandeling
van
het
mammacarcinoom. Welke vrouw heeft de meeste kans te stoppen met menstrueren tijdens de chemotherapie?
1. 2.
Een vrouw van 30 jaar Een vrouw van 4S jaar
32. Cytostatica worden vaak gecombineerd. Bij deze combinatie is het van belang dat:
1. ieder middel een andere dosisbeperkende toxiciteit heeft 2. ieder middel op een zelfde deel van de celcyclus werkt
33. Het verrichten van klinisch wetenschappelijk onderzoek is van groot belang binnen de oncologie. Verschillende fases van het onderzoek kennen verschillende primaire doelen. Wat is het primaire doel van fase 11 onderzoek?
1-, Vaststellen adequate dosis 2. Meten van kwaliteit van leven 3. Vaststellen respons
34. Een stopmutatie in het PTEN gen kan de signaaltransductie van de PI3K pathway stimuleren. Welke van onderstaande beweringen is correct?
1. Dit is juist, omdat deze mutatie PTEN activeert 2. Dit is juist, omdat wild type PTEN deze signaaltransductie remt 3. Dit is onjuist, deze mutatie inactiveert PTEN en kan signaaltransductie dus niet stimuleren
35. Als doelgerichte therapie woreen MEK remmers getest bij melanomen met activerende NRAS gen mutaties. Dit betekent dat:
1. MEK in een andere signaaltransductie pathway opereert, zodat beiden zijn uitgeschakeld 2. MEK in de signaaltransductie pathway na NRAS ligt 3. MEK in de signaaltransductie pathway tussen de receptor op de cel en NRAS in ligt
36. Trastuzumab, een antilichaam tegen HER2, wordt veel gebruikt bij borstkanker. Ook patiënten met maagtumoren kunnen met dit middel behandeld worden. Dit heeft echter alleen zin bij een deel van de patiënten. Hoe zijn deze te herkennen?
1. De tumoren hebben een activerende mutatie in het EGFR gen 2. De tumoren hebben een activerende mutatie in het KRAS gen 3. De tumoren hebben een ALK fusiegen 4. De tumoren hebben een amplificatie van het HER2 gen
37. Crizotinib is een klein molecuul dat gebruikt wordt als remmer van ALK. Het ontwikkelen van antilichamen tegen ALK als geneesmiddellijkt niet zinvol. Wat is hiervoor de reden?
1. Omdat ALK en ALK fusiegenproducten niet immunogeen zijn 2. Omdat ALK fusiegenproducten voornamelijk intracellulair zijn 3. Omdat ALK in normale celle1 niet op de celmembraan aanwezig is
38. Wat bepaalt het tijdstip van optreden van acute toxiciteit tijdens een bestralingsbehandeling?
1. De bestralingstechniek 2. De biologie van het weefsel 3. De fractiedosis 4. De totaal gegeven dosis
39. Hoeveel tijd moet er bij radiotherapie minimaal zitten tussen twee fracties om de acute toxiciteit te beperken?
1. 1 uur 2. 6 uur 3. 12 uur 4. 24 uur
40. Met interstitiële brachytherapie, een vorm van inwendige bestraling, kan men tumoren bestralen bijvoorbeeld uitgaande van de cervix. Wat is het grote voordeel van brachytherapie boven uitwendige bestraling?
1. Een hogere dosis in de tumor 2. Minder belastend voor de patiënte 3. Minder kans op toxiciteit
41. Bij radiotherapie kunnen snel prolitererende tumoren groeien tussen de fracties door. Door het gebruik van welke techniek kan men dit tegengaan?
t. Accelereren 2. Hypofractioneren 3. Standaard fractioneren
42. Een arts behandelt een patiënt met een gemetastaseerde tumor met radiotherapie en wil op een klachtengevende lokalisatie een palliatieve dosis geven. Hij kan kiezen tussen 5 x 4 Gy of 10 x 2 Gy. Met welk schema is de minste toxiciteit op langere termijn te verwachten?
1. 5 x 4 Gy 2. 10 x 2 Gy 3. Er is geen verschil te verwachten, in beide gevallen wordt 20 Gy gegeven
43. Wat is bij Nederlandse mannen de meest voorkomende vorm van kanker?
1. Darmkanker 2. Lymfoom 3. Prostaatkanker 4. Testiskanker
44. Hoe vaak wordt in een huisartsenpraktijk van 2500 personen in een jaar tijd longkanker gediagnosticeerd? Dat is bij:
1. 2 à 3 personen per jaar 2. 10 à 30 personen per jaar 3. 30 à 50 personen per jaar
45. Hoe groot is ongeveer de kans voor een Nederlandse man om voor zijn 80e levensjaar de diagnose kanker te krijgen?
1. 10% 2. 25% 3. 50%
46. Met de Kaplan-Meier methode is voor een groep patiënten de overlevingsduur vanaf de diagnose te berekenen. Welke maat is het meest geschikt om de overleving te kenschetsen?
1. De gemiddelde overlevingsduur 2.' De mediane overlevingsduur 3. De standaard deviatie van de overlevingsduur
47. In een patiënt-controle onderzoek was de odds voor 'langdurig frequent nachtdienst doen' bij borstkankerpatiënten 0,020 en bij controles 0,006. Dat betekent dat het risico op borstkanker bij personen die frequent langdurig nachtdienst verrichten ten opzichte van hen die dat niet deden ongeveer:
1. 3 keer zo laag is 2. 14% hoger is 3. 3 keer zo hoog is
48. Wat is de belangrijkste vooronderstelling bij screening naar borstkanker? Dat is dat door het ontdekken en behandelen van:
-1. benigne voorstadia het optreden van borstkanker kan worden voorkómen 2. borstkanker in een vroeg stadium sterfte eraan kan worden voorkómen
3. zoveel mogelijk gevallen van borstkanker sterfte eraan kan worden voorkómen
49. Screening naar prostaatkanker met de PSA-test wordt momenteel in Nederland alleen in trialverband gedaan. Wat ziet men als het belangrijkste probleem wanneer men landelijk mannen van 60-80 jaar tweejaarlijks met de PSA-test zou gaan screenen?
1. De invasiviteit van de screeningstest 2. De lage deelnamegraad aan het bevolkingsonderzoek
3)
Het grote aantal mannen met een foutpositieve testuitslag
50. Via kankerregistratie wordt onder andere de frequentie van kanker bepaald. Wat zijn, naast sterfte en prevalentie, hiervoor de meest gebruikte maten?
1. Ernst en overleving 2. Incidentie en omvang 3. Incidentie en overleving
51. Palliatieve zorg is een benadering die kwaliteit van leven verbetert van patiënten en hun naasten die te maken hebben met een levensbedreigende aandoening. Deze benadering is gericht op het voorkomen en verlichten van lijden door middel van vroegtijdige signalering en zorgvuldige beoordeling en behandeling van pijn en andere problemen van lichamelijke psychologische, sociale en spirituele aard. Hieruit kan je opmaken dat palliatieve zorg:
1. aan de orde komt als de terminale fase is aangebroken 2. multi-disciplinair en multi-dimensioneel is 3. niet samengaat met palliatieve chemotherapie
52. Als patiënten met een niet-kleincellig bronchuscarcinoom naast een ziekte-gerichte behandeling al vroeg ook begeleiding door een palliatief team aangeboden krijgen dan hebben zij, ten opzichte van patiënten die alleen een ziekte-gerichte behandeling krijgen:
1. minder ziekenhuis opnames in de laatste levensfase 2. een significant langere overleving 3. significant meer depressieve klachten 4. meer inzicht in hun levensverwachting
53. Een 89 jarige man met gemetastaseerd coloncarcinoom ervaart veel pijn in zijn buik, maar wil niet nog meer medicatie gebruiken en zeker geen morfine. De arts overtuigt hem toch morfine te gebruiken en dat lijkt goed te helpen tegen de pijn. Hij geeft aan 's nachts slechter te slapen en, als hij slaapt, levendig te dromen. Zijn vrouw vertelt dat hij, vaker dan voorheen, fouten maakt bij de administratie en overdag in slaap valt. Wat staat bovenaan in de differentiaal diagnose?
1. Beginnende dementie 2. Delier 3. Depressie 4. Oververmoeidheid
S4. Palliatieve zorg kan ingedeeld worden in een aantal tijdsgebonden fasen . Geef aan de hand van onderstaande figuur aan welke terminologie hiervoor gebruikt wordt (1-S).
1
Oood
~ 2 4
I
1
Uit algemene inl eiding Richtlijn en palliatievezorg 2.0 IKNL
Radboud u me
1. 1: markering terminale fase; 2: symptoom gerichte palliatie, 3: markering palliatieve fase, 4: ziekte gerichte palliatie, S: comfort 2. 1: markering palliatieve fase, 2: symptoom gerichte palliatie, 3: markering terminale fase, 4: ziekte gerichte palliatie, S: comfort 3. 1: markering palliatieve fase, 2: ziekte gerichte palliatie, 3: markering terminale fase, 4: symptoom gerichte palliatie, S: comfort 4. 1: markering terminale fase, 2: symptoom gerichte palliatie. 3: markering palliatieve fase, 4: ziekte gerichte palliatie, S: comfort
SS. Het doden van tumorcellen met behulp van immunetherapie wordt bewerkstelligd via:
1~
CD8 positieve T-ce!len
2. neutrafiele granulocyten 3. macrofagen
56. Als voor immunetherapie de betreffende therapeutica specifiek per patiënt voorbereid moeten worden, gaat het vaak om:
1. cytokinen 2. dendritische cellen 3. monoklonale antilichamen
57. Stel, een patiënt met kanker heeft na chemotherapie en doelgerichte therapie een recidief en men wil een aanvullende anti-tumor immuun respons opwekken. Welke van onderstaande cellen zijn niet geschikt voor het opwekken van een anti-tumor immuun respons na inspuiting?
1. Geactiveerde 'Natural Killer' cellen 2. Gestimuleerde donor lymfocyten 3. Mature dendritische cellen 4. Regulatoire T-cellen
58. Voor het opwekken van een immuun respons tegen een melanoom moeten de tumorcellen de volgende eiwitten tot expressie brengen:
1. HLA klasse I en tumor-geassocieerde eiwitten 2. HLA klasse 11 en tumor-geassocieerde eiwitten 3. Meerdere tumor-geassocieerde eiwitten
59. Er zijn verschillende psychologische redenen voor het uitstellen door patiënten van een afspraak bij de huisarts, nadat de patiënt bij zichzelf symptomen heeft waargenomen. Welke van onderstaande redenen komt het vaakst voor?
1. Bagatelliseren van klachten 2. Bang zijn dat het heel erg is
60. Het SPIKES protocol is een model voor het voeren van een slecht nieuws gesprek. Met welke dimensie van de SCEGS/vraagverheldering komt de "P" uit dat protocol overeen?
1. Cognitie
r:
2. Emotie 3. Gedrag 4. Somatiek
61. Pijn is één van de meest voorkomende en gevreesde klachten bij kankerpatiënten. Bij hoeveel van de patiënten komt pijn voor nà curatieve behandeling?
1. De helft 2. Een derde 3. Driekwart
62 . Emotionele problemen treffen zowel patiënten met kanker als hun naasten. Binnen een huwelijk/partner relatie ervaren vrouwelijke partners in het algemeen:
1. evenveel emotionele problemen als mannelijke patiënten 2. meer emotionele problemen dan mannelijke patiënten 3. minder emotionele problemen dan mannelijke patiënten
63. De gemiddelde kans op genezing van een kind met Acute Lymfatische Leukemie (ALL) met de huidige in Nederland gebruikte behandelwijze bedraagt ongeveer:
1. 60%
2. 80% 3. 95%
64. De verbetering in het resultaat van de behandeling van kinderen met Acute Lymfatische Leukemie (ALL) sinds 1980 is vooral toe te schrijven aan:
1. Betere stratificatie van de patiënten 2. Toepassing van nieuwe geneesmiddelen
65. De belangrijkste factor in de kans op genezing van een kind met kanker is:
1. de genetische kenmerken van de kanker 2. de kwaliteit van de behandeling 3. de initiële (start) behandeling
66. Als gevolg van de Philadelphia translocatie wordt een BCR-ABL fusie-eiwit gevormd. Dit fusieeiwit heeft:
1. een veranderde ATP pocket waar ATP niet meer in past maar lmatinib (Giivec) wel 2. verhoogde tyrosine kinase activiteit dat met lmatinib (Giivec) kan worden geblokkeerd 3. verhoogde tyrosine kinase activiteit waardoor de cellen extra reageren op externe stimuli 4. verminderde tyrosine kinase activiteit waardoor lmatinib (Giivec) effectief kan werken
67. Een 70-jarige man met essentiële trombocytose wordt behandeld met acetylsalicylzuur. Welke risico's loopt deze patiënt?
1. Bloedingscomplicaties 2. Diabetes mellitus en reumatoïde artritis 3. Hypercalciëmie en hyperthyreoïdie 4. Spontane fracturen en botpijnen
68. Een patiënt met een multiple myeloom (MM} werd circa 3 jaar geleden behandeld met een autologe stamceltransplantatie. De patiënt komt op de spoedeisende eerste hulp (SEH) in verband met klachten van misselijkheid, sufheid en polyurie. Wat is hiervoor bij deze patiënt de meest voor de hand liggende oorzaak?
1. Posttransplantatie infectie 2. Niersteenkoliek 3. Hypercalciëmie 4. Urineweginfectie
69. Bij patiënten met een myelodysplastisch syndroom (MDS) is er sprake van een ineffectieve myelopoiese. Hoe kan dit in de regel aan het bloedbeeld worden gezien? Het perifeer bloedbeeld:
1. is macrocytair 2. is microcytair 3. vertoont megakaryocyten 4. vertoont target cellen
70. Een patiënt met een voorgeschiedenis van een Hodgkin lymfoom en behandeling met bestraling van het mediastinum wordt 10 jaar na behandeling, en bereikte complete remissie, nog steeds op de polikliniek gecontroleerd. Waarom is deze lange termijn controle nodig? Er bestaat een verhoogde kans op:
1. een recidief 2. hart en vaatziekten 3. longemfyseem 4. verhoogde schildklierfunctie
71. Patiënten met chronische myeloide leukemie (CML) hebben vaak bovenbuik klachten. Waar wordt dit door veroorzaakt?
1. Extramedullaire hematopoiese 2. Hypersplenisme 3. Myelofibrose 4. Trombocytase
72. Tumorgroei wordt met name bepaald door de mate van celdeling en apoptose. Weefselnecrose speelt echter ook een rol, en wordt veroorzaakt door:
1. Angiogenese in de tumorperiferie 2. Angiogenese in het tumorcentrum 3. Hypoxie in de tumorperiferie 4. Hypoxie in het tumorcentrum
73. Metastasering kan lymfegeen of hematogeen verlopen. Wat speelt in beide processen, naast afbraak van de extracellulaire matrix (ECM) nog meer een rol?
1. Verlies van E-cadherine expressie en activatie van het cytoskelet 2. Verlies van integrine expressie en activatie van het cytoskelet 3. Verlies van integrine expressie en in-activatie van het cytoskelet 4. Verhoogde E-cadherine expressie en in-activatie van het cytoskelet
74. Stadiering van tumoren is belangrijk omdat het de prognose weergeeft en ook de kans op respons op behandeling ervan bekend is. Voor stadiering geldt dat:
1. de klinische TNM en pathologische TNM altijd overeenkomen 2. een lager stadium moeilijker te cureren is dan een hoger stadium 3. hematologische metastasering tot uiting komt in de M van de TNM stadiering
75. Bij bepaalde hormoongevoelige tumoren wordt endocriene therapie toegepast. Hormoondepletie (eierstokken verwijderen) en orchidectomie (testikels verwijderen) zijn veelvuldig toegepaste vormen van endocriene therapie. Welke vormen van endocriene therapie horen daar nog meer bij?
1. Toedienen van LHRH analogen, toedienen van tamoxifen 2. Toedienen van oestrogeen analogen, toedienen van aromatase remmers 3. Toedienen van oestrogeen analogen, toedienen tamoxifen 4. Toedienen van testosteron analogen, toedienen van tamoxifen