Radboud
c
Faculteit_ der Medische Wetenschappen
Bloktoets Datum Aanvang
50201 Circulatie 2 ** herhaaltoets ** 2 mei 2014 10.00 uur
Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE: Dit tentamen bestaat uit 53 meerkeuzevragen en 22 extended matching vragen. • • Controleer of uw tentamenset compleet is. • De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. • Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. • Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel • Op de meerkeuzevragen en extended matching vragen zijn verschillende richtlijnen en instructies van toepassing. • U krijgt twee antwoordformulieren uitgereikt, één ten behoeve van het meerkeuzedeel en één ten behoeve van het extended matching deel. • Vermeld op beide antwoordformulieren duidelijk uw naam en studentnummer. • Gebruik een HB-potlood voor beide antwoordformulieren. • Op het antwoordformulier geeft u uw antwoord door het vakje onder de letter of het cijfer dat hoort bij het betreffende alternatief helemaal te vullen. • Corrigeer fouten met gum. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordformulieren. • Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier. • Wanneer een antwoord op het antwoordformulier slecht leesbaar is, zal het als blanco worden geïnterpreteerd. • Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct worden verwerkt. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier! Indien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening. • De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen/gegeven antwoorden in uw toetsboekje. • Lever na afloop de antwoordformulieren in. Indien u commentaar heeft op de vragen, verwijzen we u naar de hyperlink die is opgenomen bij uw toetsindeling in uw webdossier t.b.v. het digitaal studentcommentaarformulier voor deze toets. AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE MEERKEUZEDEEL: • Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste. • U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen. • Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden . Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden. • U dient uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS) zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, • Als u een vraag wilt open laten vult u het hokje boven het vraagteken"?" in. • Als u bij een vraag meer dan één antwoord invult, wordt de vraag als blanco geïnterpreteerd. • De vragen worden als volgt gescoord: antwoorden: Goed Fout open 2 keuze-vraag 1 -1 0 Punten Punten 3 keuze-vraag 1 0 - Y. 4 keuze-vraag 1 Punten 0 - 1/3 Punten 5 keuze-vraag 1 0 - Y.
Voorblad_ MC.doc/6-2-2014
AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE EXTENDED MATCH/NGDEEL:
• •
Voor elk juist antwoord is 1 punt te behalen. Bij iedere vraag is het aantal gevraagde antwoorden aangegeven, zowel op uw tentamenset als op het antwoordformulier (tussen haakjes). Het is mogelijk dat er meer antwoordopties juist zijn dan aangegeven, geef in dit geval niet meer op dan het gevraagde aantal. • Antwoordopties kunnen meer dan één keer gebruikt worden en niet alle antwoordopties hoeven gebruikt te worden. • Zorg er voor dat u als u klaar bent, uw antwoorden op het antwoordformulier staan. • De vragen worden als volgt gescoord: Goed antwoord Fout antwoord 1 0 Punten
i
Vul niet teveel antwoorden in: • Draag er zorg voor dat het aantal aangekruiste antwoorden het aangegeven maximum aantal antwoorden NIET overschrijdt. • Indien het aantal aangekruiste antwoorden het aangegeven maximum aantal antwoorden overschrijdt, wordt het extra aantal antwoorden genegeerd, te beginnen bij het antwoord het meest achteraan in het alfabet. Vul niet te weinig antwoorden in: • Er is geen sprake van 'correction for guessing' (=punten aftrek voor foute antwoorden). Kruis da~rom altijd het gevraagde aantal alternatieven aan. LET OP!! ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP BEIDE ANTWOORDFORMULIEREN!
VEEL SUCCES!
Voorb/ad_MC.doc/6-2-2014
VRAAG 1 Direct na de geboorte is de pulmonale vaatweerstand nog hoog. Indien morfologisch op dat moment een ernstige pulmonaalklepstenose aanwezig is, zal daarbij de drukgradiënt over de pulmonaalklep in de regel:
1. 2. 3.
afwezig zijn laag zijn hoog zijn
VRAAG 2 Een persisterende ductus artericsus Botalli gaat meestal gepaard met een ventrikelseptumdefect. Deze bewering is:
1. 2.
juist onjuist
VRAAG3 In geval van een tetralogie van Fallot met een ernstige pulmonaalklepstenose sluit de ductus artericsus Botalli in de eerste levensdagen spontaan. Wat is dan de eerst aangewezen behandeling tot een operatieve correctie van de tetralogie van Fallot uitgevoerd kan worden? Dat is:
1. 2. 3.
medicamenteuze behandeling om de ductus artericsus te openen. opening van het atriale septurn via een hartcatheterisatie (Rashkind manoeuvre) zuurstoftoediening via een endetracheale tube
VRAAG4 Bij welke van de volgende hartafwijkingen is een zuigeling in principe roze?
1. 2. 3.
Transpositie van de grote vaten Persisterende ductus artericsus Botalli Pulmonalisatresie met ventrikelseptumdefect
VRAAG 5 Voor het bepalen van de operatie-indicatie bij een aneurysma aortae abdominalis (AAA) zijn verschillende factoren van belang. Welke van de onderstaande criteria is zo'n factor? Dat is de
1. 2. 3. 4. 5.
aanwezigheid van trombus diameter kalkhoudendheid lengte wanddikte
Herkansingstaets 50201 Circulatie 2 * Meerkeuze
02-05-2014
* Pagina 1 van 12
VRAAG 6 Het AAA kan op conventionele, operatieve wijze worden behandeld maar tegenwoordig ook met een endavasculaire ingreep. Ten aanzien van de behandeling van het AAA geldt dat:
1. 2. 3. 4. 5.
de 4-jaars overleving van de conventionele en de endavasculaire ingreep overeenkomstig is de conventionele (open) operatie gepaard gaat met meer re-interventies dan de endavasculaire operatie de endavasculaire ingreep goedkoper is dan de conventionele de peri-operatieve sterfte bij de conventionele operatie lager is dan bij de endavasculaire operatie het post-operatieve herstel bij de endavasculaire operatie trager is dan bij de conventionele operatie
VRAAG 7 Dhr. C. is hemiparetisch na een CVA 2 jaar geleden. Hij beweegt zich voort met behulp van een scootmobiel. Als medicatie gebruikt hij acenocoumarol, verschillende antihypertensiva en metformine. Hij rookt. Hij klaagt over aanhoudende pijn in de linker grote teen. Hij slaapt hierdoor slecht. Bij onderzoek ziet de arts een pussend defect aan de mediale zijde van de linker hallux met een ingegroeide nagel. De linker voorvoet is rood en oedemateus. Er is tevens matig enkeloedeem beiderzijds. In beide liezen zijn de arteriële pulsaties goed voelbaar. De huisarts besluit deze patiënt door te verwijzen voor behandeling. Voordat de chirurg overgaat tot het verrichten van een wigexcisie zal hij/zij eerst een:
1. 2. 3. 4. 5.
enkel-arm index meting verrichten ter uitsluiting van Peripheral Artery Occlusive Disease-4 MRI laten maken ter uitsluiting van een diabetische voet proefbehandeling instellen met flucloxacilline 3 x 500mg dd röntgenfoto laten maken ter uitsluiting van osteïtis wondkweek afnemen
VRAAG 8 Een percutane transluminale angioplastiek (Dotter behandeling)
1. 2. 3. 4. 5.
dient ter verwijdering van plaque geschiedt doorgaans onder narcose heeft de beste resultaten in het crurale traject vergeleken met het femorale traject wordt doorgaans in dagbehandeling uitgevoerd wordt uitgevoerd met een trombolyticum
Herkansingstaets 50201 Circulatie 2 * Meerkeuze
02-05-2014
* Pagina 2 van 12
/
VRAAG 9 Dhr. A. heeft stadium Fontaine III arteriële insufficiëntie van zijn rechter been en stadium Fontaine Ilb van zijn linker been. De enkel-arm index bedraagt rechts 0,26 en links 0,48 in rust. Duplex onderzoek toont beiderzijds een lange afsluiting van de arteria femoralis superficialis (AFS) en aan de rechter zijde een hooggradige stenose van de arteria iliaca communis (AIC). Welke behandeloptie is de juiste? Dat is een
1. 2. 3. 4. 5.
dotterbehandeling van de AFS beiderzijds dotterbehandeling van de AFS rechts dotterbehandeling van de AIC rechts femoropopliteale bypass beiderzijds femoropopliteale bypass rechts
VRAAG 10 De doorgankelijkheid van een femoropopliteale bypass op lange termijn wordt beïnvloed door het gebruikte prothesemateriaaL Deze bewering is
1. 2.
juist onjuist
VRAAG 11 De doorgankelijkheid van een femoropopliteale bypass o~ termijn wordt beïnvloed door het gebruik van anticoagulantia/aggregatieremmers. Deze bewering is
1. 2.
juist onjuist
VRAAG 12 Dhr. D. is 58 jaar en heeft recent zijn tien jaar oudere broer verloren aan een gebarsten aneurysma van de abdominale aorta (AAA). De huisarts vindt geen pulserende zwelling in de buik. De patiënt is ongerust en vraagt zich af of hem hetzelfde kan overkomen. Welke handelwijze van de huisarts is juist? Zij:
1. 2. 3. 4.
laat een echografische screening op AAA uitvoeren legt de patiënt uit dat een AAA zelden voorkomt bij mannen onder de 65 jaar vertelt de patiënt dat het AAA zelden familiair voorkomt verwijst de patiënt naar een vaatchirurg voor een CT -scan
VRAAG 13 Patiënte T. heeft hypertensie en al jaren diabetes mellitus. Er is sprake van een micro-albuminurie. Welke klasse antihypertensivum heeft bij deze patiënte de voorkeur?
1. 2. 3. 4.
ACE-remmers Bèta-adrenerge receptorantagonisten Calciumantagonisten Diuretica
Herkansingstoets 50201 Circulatie 2 * Meerkeuze
02-05-2014
* Pagina 3 van 12
VRAAG 14 Mevrouw D. is 56 jaar en blijkt hypertensie te hebben. Zij is bekend met jicht en een ernstige COPD. Welke combinatie van antihypertensiva heeft de voorkeur bij deze patiënte voor de behandeling van haar hypertensie?
1. 2. 3.
ACE-remmers en bèta-blockers ACE-remmers en calciumantagonisten Angiotensine receptorantagonisten en diuretica
VRAAG 15 Ten gevolge van chronische longembolieën ontwikkelt patiënt P. een cor pulmonale. Welk symptoom past NIETbij een cor pulmonale?
.. 1. 2. 3.
Gewichtstoename door oedeem Paroxysmale nachtelijke dyspnoe Vol gevoel in de rechter bovenbuik
VRAAG 16 Patiënt T. wordt in de vroege ochtend wakker met acute dyspnoe. Hij is angstig, bleek en klam en heeft een bloeddruk van 130/92 met een hartfrequentie van 100 slagen per minuut. De ambulanceverpleegkundige vermoedt een astma cardiale en stelt een behandeling in. Welke interventie hoort daar NIETbij? Dat is het toedienen van:
1. 2.
3. 4.
bètablokkers lisdiuretica morfine zuurstof
VRAAG 17 Welk symptoom/bevinding wordt vaak gezien bij patiënten met linker hartfalen door hypertensie?
1. 2.
3. 4.
ascites enkeloedeem orthopneu pleuravocht
VRAAG 18 Bij een tweedegraads AV-blok type Wenckebach zien we op het twaalfkanaais ECG het volgende :
1. 2. 3. 4.
geblokte sinus P toppen zonder toename van de PQ tijd normale PQ tijd met geblokte P toppen bij boezemextrasystoles toename van de PQ tijd en incidenteel blok van een sinus P top verlengde PQ tijd, zonder geblokte sinus P toppen
Herkansingstaets 50201 Circulatie 2 * Meerkeuze
02-05-2014
* Pagina 4 van 12
VRAAG 19 Een 23-jarige medisch student heeft op zijn ECG een sinus ritme met atriale bigeminie (iedere sinus slag wordt gevolgd door een atriale extrasystole). Hij heeft hier geen last van. De arts stelt nu als eerste keus het volgende voor:
1. 2. 3. 4.
instellen op antiarritmica. niets doen, het is niet gevaarlijk pill out of the pocket radiofrequentiecatheterablatie
VRAAG 20 Een 82-jarige man wordt opgenomen met een hartslag van 180 per minuut die een uur van tevoren is ontstaan. Hij heeft dit nooit eerder gehad. De bloeddruk is 110/70 mmHg. Hij heeft geen bewustzijnsverlies gehad. Zijn voorgeschiedenis vermeldt een hartinfarct 10 jaar geleden. Het ECG laat een breed QRS tachycardie zien. De beste therapie is nu:
1. 2. 3. 4.
bètablokker intraveneus calciumantagonist intraveneus digoxine oraal electrische cardioversie
VRAAG 21 Een slow pathway-ablatie met radiofrequente energie is de behandeling voor AV-nodale tachycardie. Het risico om een AV-blok te veroorzaken is:
1. 2. 3.
1:1000 1:100 1:10
VRAAG 22 Na een doorgemaakt hartinfarct zal de levensprognose verbeteren bij het gebruik van de volgende medicatie:
1. 2. 3. 4.
Amiodarone Bètablokker Calciumantagonisten Digitalis
VRAAG 23 Na een langer dan een half jaar geleden doorgemaakt myocardinfarct heeft een patiënt een lCDindicatie als
1. 2. 3.
de LVEF < 35% is er een oud voorwand infarct bestaat. er geen complete revascularisatie mogelijk is (d.m.v. PCI of CABG)
Herkansingstoets 50201 Circulatie 2 * Meerkeuze
02-05-2014
* Pagina 5 van 12
VRAAG 24 Een vrouw van 40 jaar klaagt over hartkloppingen die in aanvallen optreden, 10-60 minuten duren, plots beginnen en plots eindigen. Dit heeft ze sedert ongeveer een jaar. Haar partner ziet haar hals snel op en neer gaan tijdens de hartkloppingen. Ze gebruikt geen medicatie. Het ECG tijdens de hartkloppingen laat een smai-QRS-complextachycardie zien van 190 slagen per minuut. Het ECG buiten de aanvallen ·is normaal. Op grond van deze gegevens is de waarschijnlijkheidsdiagnose
1. 2. 3. 4.
atriale tachycardie met cannon waves AV nodale tachycardie orthodrome cirkeltachycardie sinustachycardie
VRAAG 25 Een bètablokker is volgens de Vaughan-Williamsklassificatie van antiaritmica een middel uit de volgende klasse:
1. 2. 3. 4.
klasse klasse klasse klasse
I 11 111 IV
VRAAG 26 Bij een eerstegraads-AV-blok is op het twaalfkanaals-ECG het volgende te zien:
1. 2. 3. 4.
geblokte sinus P toppen zonder toename van de PQ tijd normale PQ tijd met geblokte P toppen bij boezemextrasystoles toename van de PQ tijd en incidenteel blok van een sinus P top verlengde PQ tijd, zonder geblokte sinus P toppen
VRAAG 27 Een 63-jarlge vrouw bezoekt het spreekuur op de polikliniek Cardiologie . Ze heeft onlangs een grote buikoperatie ondergaan; twee dagen na de operatie kreeg ze boezemfibrilleren. Ze werd behandeld met orale anticoagulantia (OAC) en een bètablokker. Na een dag had ze weer een sinusritme en sedertdien heeft ze sinusritme behouden. Haar cardiale voorgeschiedenis is blanco. Ten aanzien van de OAC en de bètablokker is het beste advies:
1. ' 2. 3. 4.
continuering van OAC en bètablokker staken van OAC en bètablokker stoppen van de bètablokker maar doorgeven van OAC stoppen van OAC en doorgeven van de bètablokker
VRAAG 28 Acuut reuma is in het Midden-Oosten nog een belangrijke oorzaak van hartkleplijden. Bewering: Bij deze ziekte zijn vooral de pulmonalisklep en de tricuspidalisklep aangedaan. Deze bewering is
1. 2.
juist onjuist
Herkansingstaets 50201 Circulatie 2 * Meerkeuze
02-05-2014
* Pagina 6 van 12
VRAAG 29 Het kleplijden dat ontstaat door acuut reuma is klinisch ernstig binnen S jaar na de oorzakelijke infectie. Deze bewering is 1. 2.
juist onjuist
VRAAG 30 Bij ernstige aortaklepinsufficiëntie ontstaat linker ventrikeldilatatie. Deze verwijding gaat gepaard met 1.
afname van de linkerventrikelmassa.
2.
afname van het slagvolume van de linker ventrikel toename van de compliantie van de linker ventrikel toename van de stijfheid van de linker ventrikel
3.
4.
INLEIDING VRAAG 31 en 32 Op het spreekuur van de huisarts komt een patiënt met de vraag of endocarditis profylaxe noodzakelijk is. Geef in elk van onderstaande situaties aan of endocarditisprofylaxe nodig is.
VRAAG 31 Een 31-jarige vrouw, bij wie enkele jaren geleden een atriumseptumdefect chirurgisch werd gesloten. Zij ondergaat binnenkort een operatie, waarbijosteosynthesemateriaal (metalen plaat om een botfractuur te behandelen) uit het onderbeen moet worden verwijderd. De indicatie voor endocarditisprofylaxe is 1.
2.
aanwezig afwezig
VRAAG 32 Een SS-jarige man met in 199S endocarditis van de mitralisklep met resterende matige insufficiëntie. Hij wordt volgende week geopereerd ter behandeling van chronische sinusitis maxillaris. De indicatie voor endocarditisprofylaxe is 1.
2.
aanwezig afwezig
VRAAG 33 Een SS-jarige rokende man heeft vanaf 1S:OO uur typische klachten van pijn op de borst. Hij arriveert op de Eerste Hart Hulp om 16.30 uur, de klachten verdwenen om 17:00 uur na een kwartier aan het nitroglycerine infuus. 's Avonds om 17.30 uur werd bloed geprikt en bleek het troponinegehalte van het bloed normaal. Zijn ECG is bij herhaling normaal. Mag met deze informatie de arts de diagnose hartinfarct verwerpen? 1.
2.
Ja Nee
Herkansingstaets 50201 Circulatie 2 * Meerkeuze
02-05-2014
* Pagina 7 van 12
VRAAG34 Het streven is om een primaire percutane coronaire interventie bij een acuut hartinfarct uit te voeren in het interval van 3 uur na het eerste medische contact. Deze bewering is
1. 2.
juist onjuist
VRAAG 35 Bij een onderwandinfarct worden vaker ritme- en geleidingsstoornissen waargenomen dan bij een voorwandinfarct. Deze bewering is 1. 2.
juist onjuist
VRAAG 36 In de onderstaande figuur ziet u een 24-uursbloeddrukregistratie van een patiënt die volgens de familie dagelijks 'TIA's' heeft. Boven in de figuur de systolische en diastolische bloeddruk (linker Y-as), onderin de hartfrequentie (rechter Y-as); de X-as geeft de tijd van de dag aan (12.00 uur, 14.00 uur, etc.). De gemiddelde bloeddruk over de gehele dag was 162/96 mmHG, van 8 tot 24 uur 159/96 mmHG en van 24 tot 8 uur 171/93 mmHG. Het meest waarschijnlijk trad zo'n TIA op de dag van deze registratie op om ongeveer: 1. 2. 3.
12.00 uur 13.30 uur 21.00 uur
- - - - -I
·.....· '·
•
•
.. •."
...
r,
... '.· "·· .., .'
' .. ·... -···' .- ..~.' ... . . .-... ~
Herkansingstaets 50201 Circulatie 2
~· ·~
* Meerkeuze
02-05-2014
* Pagina 8 van 12
VRAAG 37 Kortdurend bewustzijnsverlies kent vele oorzaken. Welke van de volgende aandoeningen valt NIET onder de definitie van syncope? Dat is een 1. 2.
~ 4.
Adams-Stokes aanval epileptisch insult vasovagale collaps wegraking bij autonoom falen
~vRAAG38
In de bovenstaande figuur is een rechterarm afgebeeld, rechts bovenarm, R= radiale zijde onderarm, U=ulnaire zijde onderarm. Bij de elleboogspiooi zijn 3 lokaties (1 t/m 3) aangegeven waar een arts de stethoscoopmembraan kan plaatsen om Korotkofftonen te horen tijdens een bloeddrukmeting met een armmanchet De beste plaats om de stethoscoop te plaatsen ligt het dichtst bij:
1.
@ 3.
1 2 3
VRAAG 39 Soms gaat hypertensie over in een ernstige fase met acute orgaanfunctiebedreiging, tegenwoordig aangeduid als hypertensieve crisis maar vroeger vooral als 'maligne hypertensie'. Het pathologischanatomische substraat van deze kwaadaardige vorm van hypertensie (slechtere prognose dan kanker) is een: fibrinoïde necrose van arteriolen hypertrofie van hartspiercellen oedeem van de hersenstam sterk toegenomen collageengehalte in de grote vaten
Herkansingstaets 50201 Circulatie 2
* Meerkeuze
02-05-2014
* Pagina 9 van 12
VRAAG40 Een belangrijke oorzaak van hypertensie in onze samenleving is roken. Deze bewering is
1. 2.
juist onjuist
VRAAG41 In sommige gevallen (bijvoorbeeld intolerantie voor gebruikelijke antihypertensiva) wordt een hypertensie behandeld met een directe vaatverwijder zoals hydralazine. Monotherapie is met deze middelen niet goed mogelijk door de vervelende effecten van vaatverwijding. Om die reden worden deze directe vaatverwijders bij voorkeur gecombineerd met
1. 2. 3. 4.
amlodipine lisinopril metoprolol valsartan
VRAAG42 Nycturie is een symptoom van hartfalen. Het duidt vooral aan dat er sprake is van
1. 2.
backwardfailure forwardfailure
VRAAG43 Welke van de volgende onderzoeken is voor de diagnose van diastolisch hartfalen essentieel? Dat is
1. 2. 3. 4.
bepaling van het plasma BNP cr-scan van de coronairen echocardiogram electrocardiogram
VRAAG44 Elke handeling bij lichamelijk onderzoek is op te vatten als een diagnostische test die een bepaalde sensitiviteit en specificiteit heeft. Voor de handelingen die gericht zijn op de diagnostiek van hartfalen geldt dat de
1. 2.
sensitiviteit hoger is dan specificiteit. specificiteit hoger is dan sensitiviteit
Herkansingstaets 50201 Circulatie 2
* Meerkeuze
02-05-2014
* Pagina 10 van 12
)
VRAAG45 In een figuur die gebruikt wordt om het Frank-Starling mechanisme uit te leggen ('hartfunctiecurve') wordt op de x-as als lootheid aangegeven 1. 2. 3. 4. 5.
contractiliteit diastolische bloeddruk einddiastolisch volume ejectiefractie slagvolume
CASUS BIJ VRAAG 46 en 47 Een 65-jarige rokende vrouw met diabetes mellitus heeft 4 uur lang borstklachten, typisch voor angina pectoris. Haar klachten begonnen om 10 uur en verdwenen om 14 uur. Zij wordt's avonds om 20 uur beoordeeld op de Eerste Hart Hulp. Het bloedtroponinegehalte is dan normaal. De ECG's zijn tot dan toe alle normaal. Kort na het bekend worden van de troponine-uitslag krijgt zij opnieuw klachten, die lijken op daarvoor. Haar ECG laat ST-depressies zien in de laterale afwijkingen, die verdwijnen na nitroglycerinespray. Vier uur na het verstrijken van deze aanval is het troponinegehalte van haar bloed normaal. VRAAG46 Bij de eerste beoordeling en bloedonderzoek om 20 uur, was er die dag sprake geweest van een 1. 2.
instabiele angina pectoris myocardinfarct
VRAAG47 Bij de tweede episode, die kort na 20 uur begon, was er sprake van een 1. 2.
non-ST-elevatiemyocardinfarct subendocardiale ischemie zonder infarcering
VRAAG48 Bij een patiënt met een hartinfarct heeft een ACE-remmer alleen bewezen de overleving te verbeteren in het geval van een groot hartinfarct met tekenen van hartfalen. Deze uitspraak is 1. 2.
juist onjuist
VRAAG49 In de eerste maand na een myocardinfarct is er bewezen effect van aspirine op de mortaliteit. Deze bewering is 1. 2.
juist onjuist
Herkansingstaets 50201 Circulatie 2 * Meerkeuze
02-05-2014
* Pagina 11 van 12
VRAAG 50 In de eerste maand na een myocardinfarct is er een bewezen effect van een statine op mortaliteit. Deze bewering is
1. 2.
juist onjuist
VRAAG 51 Een 68-jarige man heeft pijn-op-de-borstklachten die typisch zijn voor angina pectoris. De arts wil een diagnostische test uitvoeren die gericht is op coronairlijden en die de grootst mogelijke zekerheid moet opleveren, hetzij in het verwerpen, hetzij in het bevestigen van de diagnose coronairlijden. Zij kan kiezen uit een test met een hoge sensitiviteit en een matige specificiteit en een test met een matige sensitiviteit en hoge specificiteit. De beste keuze in het geval van deze patiënte is de test met de
.1.. 2.
hoge sensitiviteit hoge specificiteit
VRAAG 52 Na een PCI metstentplaatsing is bij een bare metalstent dubbele antiplaatjes therapie (bijvoorbeeld aspirine met clopidogrel) geïndiceerd. Deze stelling is
1. 2.
juist onjuist
VRAAG 53 Na een hartinfarct behoort altijd dubbele antiplaatjes therapie (bijvoorbeeld aspirine en clopidogrel) voorgeschreven te worden. Deze stelling is
1. 2.
juist onjuist
Herkansingstaets 50201 Circulatie 2 * Meerkeuze
02-05-2014
* Pagina 12 van 12
INLEIDING Beantwoord de onderstaande vragen met behulp van de corresponderende letters uit de bij de vraag gegeven lijst met antwoordopties. De getallen tussen haakjes geven het maximale aantal antwoorden aan. Antwoordopties kunnen meer dan één keer gebruikt worden en niet alle antwoordopties hoeven gebruikt te worden.
Herkansingstaets 50201 Circulatie 2
* Extended Matching
02-05-2014
* Pagina 1 van 7
ANTWOORDOPTIES vraag 1 en 2 a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k.
amlodipine bisoprolol captopril enalapril felodipine furosemide hydrochloorthiazide !i sinopril losartan metoprolol valsartan
Vraag 1
Op basis van het werkingsmechanisme van antihypertensiva
(2)
kan beredeneerd worden wat het effect is op de plasmarenineconcentratie. Welke pillen uit het bovenstaande rijtje verlagen deze concentratie?
Vraag 2
Welk van bovenstaande medicijnen moet u bij voorkeur NIET
(2)
geven aan iemand met jicht?
Herkansingstaets 50201 Circulatie 2
* Extended Matching
02-05-2014
* Pagina 2 van 7
ANTWOORDOPTIES vraag 3 t/m 6 a. alfa-adrenerge receptorantagonisten b. angiotensine-converting enzym-remmers c. angiotensine-receptorantagonisten d. bèta-adrenerge receptorantagonisten e. dihydropyridine calciumantagonisten f. hartglycosiden g. lisdiuretica h. mineralocorticoïd receptorantagonisten i. thiazidediuretica
Vraag 3
Welke van bovenstaande medicijnen zijn geïndiceerd om de
(4)
symptomen van patiënten met ischemisch hartfalen te verminderen?
Vraag 4
Welke van bovenstaande geneesmiddelen verlagen de hart-
(2)
frequentie?
Vraag 5
Welke van bovenstaande middelen verlagen de contractiliteit
(
'l
(2)
van het myocard?
Vraag 6
Welke medicijnenklassen uit bovenstaande lijst geven een
(3)
risico op hyperkaliëmie?
Herkansingstaets 50201 Circulatie 2 * Extended Matching
02-05-2014
* Pagina 3 van 7
ANTWOORDOPTIES vraag 7 t/ m 12 Het geruis van een klepafwijking of aangeboren hartafwijking vindt typisch plaats in een bepaald deel van de hartcyclus én wordt het beste gehoord op één van de voorkeursplaatsen voor auscultatie (a-o). Hieronder staan verschillende fasen van de hartcyclus in combinatie met het punctum maximum (NB, '2r' betekent 2e intercostaalruimte rechts, '41' 4e intercostaalruimte links etc.). •[
a.
m~systolisch-apex
b.
midsystolisch-2r midsystolisch-21 holosystolisch-apex holosystolisch-41 eindsystolisch-21 niet holosystolisch-2r niet holosystolisch-apex einddiastolisch-2r einddiastolisch-21 einddiastolisch-apex holadiastolisch-apex holodiastolisch-41 continu-rug continue-2r
c. d. e. f. g. h.
i. j. k.
I. m. n. o.
Vraag 7
Als er sprake is van een aortaklepstenose: in welke fase van
(1)
de hartcyclus is het geruis dan te horen en waar bevindt zich het punctum maximum?'
Vraag 8
(1)
Als er sprake is van een een open ductus arteriosus
Botalli: in welke fase van de hartcyclus is het geruis dan te horen en waar bevindt zich het punctum maximum?'
Vraag 9
Als er sprake is van een aortaklepinsufficiëntie: in welke
(1)
fase van de hartcyclus is het geruis dan te horen en waar bevindt zich het punctum maximum?'
Vraag 10
Als er sprake is van een pulmonalisklepstenose: in welke
(1)
fase van de hartcyclus is het geruis dan te horen en waar bevindt zich het punctum maximum?
Vraag 11
Als er sprake is van een ventrikelseptumdefect: in welke
(1)
fase van de hartcyclus is het geruis dan te horen en waar bevindt zich het punctum maximum?'
Vraag 12
Als er sprake is van een acute mitralisklepinsufficiëntie: in
(1)
welke fase van de hartcyclus is het geruis dan te horen en waar bevindt zich het punctum maximum?'
Herkansingstoets 50201 Circulatie 2 * Extended Matching
02-05-2014
* Pagina 4 van 7
ANTWOORDOPTIES vraag 13 t/m 15 a. b. c. d. e. f. g. h.
i. j. k.
I. m. n. o. p.
q. r. s.
verhoogd LOL verlaagd LOL verhoogd HOL verlaagd HOL verhoogde triglyceriden verlaagde triglyceriden verhoogd VLOL verlaagd VLOL verhoogde VLOL remnants normaal apoB verhoogd apoB verlaagd apoB verhoogd apoA1 verlaagd apoA1 verhoogd Lp( a) verhoogd non-HOL-c verlaagd non-HOL-c verhoogd totaal cholesterol verlaagd totaal cholesterol
Vraag 13
(3)
Welke van bovenstaande antwoordopties passen bij hypothyreoïdie?
Vraag 14
Bij patiënten met overgewicht en diabetes is vaak sprake van
(1)
zeer atherogene LOL-partikels. Welke antwoordoptie kenmerkt atherogene LOL-partikels?
Vraag 15
Welke van bovenstaande antwoordopties passen bij familiaire
(5)
dysbeta lipoproteïnemie?
Herkansingstoets 50201 Circulatie 2 * Extended Matching
02-05-2014
* Pagina 5 van 7
ANTWOORDOPTIES vraag 16 t/ m 20 a. apoA1 b. apoB c. chylomicronen d. HOL e. LOL f. Lp(a) non-HDL-C g. h. totaal cholesterol i. triglyceriden j. VLDL k. VLDL remnants
Vraag 16
Een patiënt heeft een apoB van 1,3 g/1 (hoge waarde). Welke
t
(2)
lipoproteïnen zijn verhoogd? ( antwoordoptie 'b' mag dus niet ingevuld worden)
Vraag 17
Een patiënt heeft een totaal Cholesterol van 10,0 mmoi/L en
(1)
triglyceriden van 1,2 mmoi/L. Welke lipoproteïne is bij deze patiënt verhoogd?
Vraag 18
(2)
Een patiënt heeft een totaal cholesterol van 8,9 mmoliL En triglyceriden van 25,9 mmoi/L. Welke lipoproteïnen zijn bij deze patiënt verhoogd?
Vraag 19
Welke (apo) lipoproteïnen meet een arts in het kader van
(5) /
/
screening op cardiovasculair risico?
Vraag 20
Twee patiënten hebben allebei een LDL-cholesterol gehalte
(1)
van 3 mmol/1. De ene patiënt heeft prematuur vaatlijden, de andere patiënt heeft een blanco voorgeschiedenis en geen klachten. De verwachting is dat de patiënt met prematuur vaatlijden atherogeen small, dense LOL heeft. Welke (apo)lipoproteïne moet worden bepaald om dit aan te tonen?
Herkansingstaets 50201 Circulatie 2 * Extended Matching
02-05-2014
* Pagina 6 van 7
ANTWOORDOPTIES vraag 21 en 22 a. b. c. d. e.
f. g. h. i. j. k.
I.
aorta klepstenosegeruis arcus senilis, arcus corneae claudicatio intermittens eruptieve xanthomen handlijnxanthomen hepatosplenomegalie lipaemia retinalis pancreatitis peesxanthomen prematuur vaatlijden steenpuisten xanthelasmata
Vraag 21
(5)
Een patiënte heeft een Totaal Cholesterol van 9 mmol/1, Triglyceriden van 6 mmoi/I en apoB van 0,9 g/1. Voor welke afwijkingen is de arts beducht?
Vraag 22
(2)
Een patiënt wordt naar aanleiding van een bevinding bij lichamelijk onderzoek verwezen naar de internist ter uitsluiting van een lipidenstoornis. Er blijkt bij deze patiënt geen sprake van dyslipoproteïnemie. Welke bevindingen worden weliswaar gevonden bij vetstofwisselingsstoornissen maar zijn zeker niet specifiek daarvoor?
Herkansingstoets 50201 Circulatie 2 * Extended Matching
02-05-2014
* Pagina 7 van 7