UMC
\~ St Radboud Universitair Medisch Centrum
Faculteit_der Medische Wetenschappen
Bloktoets Datum Aanvang
50101 Circulatie en Respiratie 1 1 april 2011 10.00 uur
Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen Ook de doordruk van het antwoordformulier voor de meerkeuzevragen mag u behouden.
ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE: • • • • • • • • •
Dit tentamen bestaat uit 70 meerkeuzevragen. De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. Controleer of uw tentamenset compleet is. Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer. Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste. U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen. Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden. Wanneer u het tentamen beêindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS) zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, het gebruik van een potlood is ongewenst. Open gelaten vragen laat u blanco. De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje. • Onleesbare cijfers of meer dan één cijfer per hokje zullen als blanco worden geïnterpreteerd. Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel.
De vragen worden als volgt gescoord: Goed antwoorden: 2 keuze-vraag 3 keuze-vraag 4 keuze-vraag 5 keuze-vraag
fout
open
-1
0 0 0 0
1 1 1
- 1/2 - 1/3
1
- 1/4
punten punten punten punten
Indien u commentaar heeft op de vragen, noteert u dat op het commentaarformulier (laatste blz.) en levert u dat na afloop van het tentamen in, tezamen met uw antwoordformulier. Voor het overige mag u de volledig ter hand gestelde tentamenset. incl. het kopie-antwoordformulier behouden. LET OP !I ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER!
VEEL SUCCES!
VO<Xbl
Bloktoets 50101
Circulatie en Respiratie I
10pm
01-04-2011
Pagina 1 van totaal 15
•·
Vraag 1 Welke vier structuren zijn correct aangegeven met de hier aangegeven cijfers en/of letters van de afbeelding? / 8 =fibroblast; 1 =venule; 2 =arteriole; 3 = postcapillaire arteriole 2. A =fibroblast; 1 =arteriole; 2 = arterie; 3 = pericyt A =fibroblast; 8 = gladde spiercel; 2 = arteriole; 3 = postcapillaire venule ~ A =gladde spiercel; B = fibroblast; 1 = arteriole; 2 = venule
Y
Vraag 2 De lamina elastica interna treffen we aan: j. Op de grens van tunica media en tunica adventitia ~) Op de grens van tunica intima en tunica media 3. In de wand van grote en kleine arteriën, maar niet bij arteriolen 4. In de wand van alle arteriën en venen
Bloktoets 50101
Circulatie en Respiratie I
01-04-2011
Pagina 2 van totaal 15
Vraag 3 Welke bewering over het hart en/of de hartcellen is niet correct ? 1. Oe hartspiercellen bevatten veel mitochondriën die per individuele hartspiercel -30% van het celvolume innemen 0 De intercalairschijf is opgebouwd uit zonulae occludentes, zonulae adherens en nexusverbi nd ingen 3. Het hartskelet bestaat uit stevig bindweefsel 4. Hartspiercellen hebben de coronaire vaten nodig voor hun zuurstof en voedingsstoffen.
x Vraag 4 Twee iqentieke parallel geschakelde capillaire bedden worden vanuit een gezamenlijke hoofdarterie voorzien van bloed . Ten gevolge van een experimentele ingreep gaan de arteriolen in het ene capillaire bed in vasoconstrictie terwijl de bloeddruk gelijkt blijft. De doorbloeding in het niet aangedane vaatbed zal: X Afnemen (P. Gelijk blijven 3. Toenemen Vraag 5 De formule van Laplace geeft de relatie tussen de spanning in de wand van een bloedvat en een druk. Welke druk moet in deze formule worden ingevuld? %. Het drukverschil tussen het begin en einde van het beschouwde vat (Ï) Oe bloeddruk in het vat 3. De transmurale druk Vraag 6 Bloeddrukpulsatie worden door het windketeleffect van de aorta afgevlakt. Welke eigenschap van de aorta is hiervoor verantwoordelijk? 1. De stromingsweerstand 2. De dikte van de wand ~ De compliantie van de wand Vraag 7 Waar in het systemische vaatbed bevindt zich het grootste deel van de perifere stromingsweerstand? 1. In de aorta omdat alle bloed door één vat moet 1'2'1 In de arteriolen omdat ze de distributie moeten regelen Y. In het capillaire bed omdat hier de vaatdiameter het kleinst is 4. In de venen waardoor de veneuze druk zo laag is Vraag 8 De PO-tijd op een ECG van gezonde personen is maximaal: 0,12 sec Y. 0,16 sec 3. 0,20 sec 4. 0,24 sec
lD
Bloktoets 50101
Circulatie en Respiratie I
01-04-2011
Pagina 3 van totaal 15
Vraag 9 T ijdens de hartcyclus valt de opening van de mitralisklep samen met het: ..'Y. Begin van isovolumetrische contractie van de linker kamer 2. Einde van isovolumetrische contractie van de linker kamer 3. Begin van de isovolumetrische relaxatie van de linker kamer @ Einde van de isovolumetrische relaxatie van de linker kamer Vraag 10 Welke van de volgende factoren is nodig voor het berekenen van de slagvolume? Dit is: .:r." Centraal veneuze druk :Y Ejectiefractie 3. Einddiastolisch kamervolume @ Vullingsdruk kamer ('1 lead"?
-B:-
Vraag 11 Tijdens de repolarisatiefase van de contractiele hartspiercel is er sprake van: 1. Uitstroom van calcium 2. Instroom van natrium @ Uitstroom van kalium Vraag 12 _);en afname in de atriaventriculaire geleidingssnelheid leidt tot: ~ Afname van de duur van het QRS complex Z' Stijging van het aantal QRS complexen op het ECG 3. Daling van het aantal P-toppen op het ECG Verlenging van het PR interval
<6)
Vraag 13 Het electracardiogram (ECG) registreert de elektrische activiteit die in de hartspier ontstaat. Internationale afspraken over de plaatsing van de elektroden op het lichaam waarborgen een uniforme registratie . .:t:'"Bij een patiënt met een geamputeerd been is het onmogelijk een bruikbaar ECG _ te produceren. Q) Een niet goed vastzittende elektrode in de positie V4, leidt alléén tot storing in de weergave van V4 op het ECG papier. _.3. NegatieveT-toppen in afleiding V3 t/m V6 duiden op een onjuiste plaatsing van de elektroden op de borstkast A. Verwisseling van de beenelektroden (links en rechts) leidt tot een verandering van de hartas. Vraag 14 De tweede harttoon wordt veroorzaakt door: 1. Het sluiten van de mitralis- en tricuspidalisklep. 2. Het openen van de mitralis- en tricuspidalisklep. , 3! Het sluiten van de aorta- en pulmonalisklep. 4 . Openen van de aorta- en pulmonalisklep.
4
Circulatie en Respiratie I
Bloktoets 50101
01-04-2011
Pagina 4 van totaal 15
Vraag 15 Welke van de volgende fasen van de hartcyclus (zie onderstaande figuur) correspondeert met de ejectiefase van het hart? Dit is: 1. A -B-C @ D-E-F 3. C-D
4. F-A
~
-
~\
B
I
-+ L
50
\ \\
100
150
I_1...
Vraag 16 .In de volgende figuur zit u het PORST-complex van de afleidingen I, 11 en lil. Per ongeluk worden de elektroden niet goed aangesloten bij dezelfde patiënt en de afleidingen 1', 11' en 111' worden geregistreerd. Hoe zijn de elektroden aangesloten?
I
'\ I
/
'/
II
/\__
IÎ'L_
I'
/\__
"
/ ..._)
11 J
lil 1.
f
op de rechterarm, R op de linkerenkel en L op {I. R op de rechterarm, L op de linkerenkel en F op 3. L op de rechterarm, F op de linkerenkel en R op 4. L op de rechterarm , R op de linkerenkel en F op
J
de de de de
linkerarm linkerarm linkerarm linkerarm
Bloktoets 50101
Circulatie en Respiratie I
01 -04-2011
Pagina 5 van totaal15
Vraag 17 Positief inotrope stoffen hebben gemeenschappelijk dat ze leiden tot een toename van de intracellulaire concentratie van: ) ·., Adrenaline <.y Calcium 3. Myosine 4. NO
r,
f) I,,.., I'·~ I ..._ r Vraag 18 Contractiliteit is een moeilijk te definiëren intrinsieke eigenschap van het hart. De beste maat ervoor is: Y De hartfrequentie 2 . De bloeddruk De snelheid van ejectie y Het eind-diastolische ventrikelvolume
®
Vraag 19 Een patiënt met verhoogde bloeddruk wordt behandeld met een selectieve beta 1 adrenoreceptorblocker. De meest waarschijnlijke verklaring voor de verlaging van de )lj_oeddruk door dit middel is een direct effect op de: C!) Hartfrequentie 2. Reninespiegel 3. Perifere weerstand t( ' \ I" ' ...:::::;.. \J\.} I I rJ \"'S.C,. d lo:... - / Vraag 20 ' Een diepe inademing geeft een negatieve intrathoracale druk, waardoor de druk in de venae cavae superior en inferior afneemt. Dit zal voor de hartfrequentie tot gevolg hebben dat die: 1 . gelijk blijft 2. versnelt ® vertraagt
Vraag 21 Stelling: De tweede harttoon wordt veroorzaakt door het sluiten van de aorta- en ~ulmonalisklep . Deze stelling is: j ) Juist 2. Onjuist Vraag 22 Er is een groot verschil in bloeddruk tussen het arteriële en het veneuze deel van de vaatboom. Dit wordt o.a. in stand gehouden door de hartpomp en de perifere weerstand. Het grootste bloedvolume bevindt zich dan: . . '.- ( Arterieel door een verlaging van de arteriële vaattonus. Arterieel door toename van de perifere weerstand . 3. Veneus door de hogere compliance van het veneuze vaatbed en backward faillure van het hart. 4. Veneus door een toename van de arteriële vaattonus en perifere weerstand.
r.
~
B loktoets 50101
Circulatie en Respiratie I
01-04-2011
Pagina 6 van totaal 15
Vraag 23 Een patiënt met verhoogde bloeddruk wordt behandeld met een selectieve beta 1 adrenoreceptorblocker. De bloeddruk neemt af door verlaging van: 1. De hartfrequentie 2. Oe hartfrequentie en de contractiliteit van de linker ventrikel. 3. De hartfrequentie en de contractiliteit van de linker ventrikel en door remming van het RAAS. 4 . De hartfrequentie en de contractiliteit van de linker ventrikel, door remming van het RAAS en verlaging van de perifere weerstand. Vraag 24 Stelling: De autonome sinusknoopfrequentie is de frequentie die een volledig ~~enerveerde sinusknoop heeft. Deze stelling is: \..J../J uist 2. Onj uist Vraag 25 Een gezonde saxofonist speelt een lange slotnoot op één adem. Na 15 seconden aanhouden van deze noot zal: Cl) Zijn bloeddruk zijn gedaald en zijn hartfrequentie gestegen 2. Zijn bloeddruk zijn gestegen en zijn hartfrequentie zijn gedaald 3. Zijn bloeddruk zij n gedaald en zijn hartfrequentie zijn gedaald 4. Zijn bloeddruk zijn gestegen en zijn hartfrequentie zijn gestegen V raag 26 Als de bloeddruk van een patiënt sterk daalt door rechtop gaan staan, waarbij de bloeddruk ook na een aantal minuten verlaagd blijft, spreken we van een orthostatische hypotensie. Dit kan onder andere worden veroorzaakt door sommige medicijnen. Een voorbeeld van een klasse geneesmiddelen dat vaker dan andere bloeddrukverlagende farmaca orthostatische hypotensie veroorzaakt is de klasse van de: 1. ACE-remmers 2. Alfareceptorblokkers ~ Bètablokkers 4 . Calciumantagonisten
G·
Vraag 27 Een acute bloedtransfusie zal leiden tot een aanpassing van de circulatie, waarbij autonoom zenuwstelsel, vaatvulling en myocardiale arbeid een rol spelen. Ten aanzien van de preload van het hart kan gesteld worden dat een acute bloedtransfusie leidt tot een: 1. Verlaging van de preload 2. Gelijkblijven van de preload .i ) Stijging van de preload
Bloktoets 50101
Circulatie en Respiratie I
01-04-2011
Pagina 7 van totaal15
Vraag 28 Een Frank-Starling curve verschuift van '1' naar '2' (zie figuur). Welk van de onderstaande medicamenten kan dit veroorzaken? 1. Een a-blokker d) Een ~1 -blokker 3. Een ~2-b lokker
1
2
)
Vraag 29 U ziet hier een schematische grafiek van een normale vaatfunctiecurveN (vette lijn). Als nu plotseling een stof wordt geïnfundeerd die een arteriële vasodilatatie geeft zal de nieuwe vaatfunctiecurve het beste benaderd worden door: 1. A 2. B 3.
c
kD
c
p
Bloktoets 50101
Circulatie en Respiratie I
01-04-2011
Pagina 8 van totaal 15
Vraag 30 Een trapezewerker met een normale bloeddruk (120/80 mm Hg) klimt in het circus in de trapeze en hangt ondersteboven aan zijn benen. De bloeddruk in zijn kruin is dan ongeveer: A':" 90/50 mm Hg 120/80 mm Hg 3. 150/110 mm Hg 4. 180/140 mm Hg
_2:
Vraag 31 ~el ke van de navolgende beweringen is juist: ,j_) Bij toenemende vulling neemt de compliantie van de ventrikelwand af. ;L De compliantie van de ventrikelwand wordt bepaald door het slagvolume en de polsdruk. De afterload van de ventrikel wordt bepaald door de compliantie van de ventrikelwand. 4. Bij langbestaande verhoogde bloeddruk neemt de afterload af.
;v.
Vraag 32 Bij een patiënt met defecte kleppen in de beenvenen ontstaat oedeem. Dit is het gevolg· van een verandering in een van de volgende 4 parameters: 1. De interstitiële hydrostatische druk. 2. De interstitiële oncotische druk. @ De intracapillaire hydrostatische druk 4. De intracapillaire oncotische druk. Vraag 33 Naast gastransport hebben de luchtwegen ook andere functies, zoals opwarmen, bevochtigen en filteren van de lucht. Qpwarmen van de lucht: J_.,Gebeurt vooral in de kleinere luchtwegen omdat de doorbloeding daar beter is dan in de grote luchtwegen. Z. Gebeurt beter bij mondademhaling dan bij neusademhaling ..3-:' Voorkomt het ontstaan van luchtbellen in het bloed door verandering van oplosbaarheid van gassen bij andere temperatuur A . Voorkomt brancheconstrictie als gevolg van temperatuurverschillen Vraag 34 De longen hebben een dubbele bloedvoorziening; pulmonale en bronchiale arteriën en venen. Waar bevindt zich, in de normale fysiologische situatie, de hoogste P02? 1. In de a. alveolaire In de a. bronchiale 3. in de a. intercastales 4 . In de a. pulmonale
®
Vraag 35 Welk onderzoek is het meest geschikt om pleuravocht aan te tonen? 1. Spirometrie 2. Inspectie 3. V/Q scan .3) X-thorax
Bloktoets 50101
Circulatie en Respiratie I
Pagina 9 van totaal15
01-04-2011
Vraag 36 Een rustige uitademing is passief: er zijn geen ademhalingsspieren bij betrokken. Wat is de belangrijkste reden dat een rustige uitademing passief kan zijn? 1. Zwaartekracht @ Elasticiteit van de longen en thorax 3. Intra-abdominale druk 4. (Automatisch) respiratoire ritme vanuit centrale zenuwstelsel Vraag 37 Welke bewering over surfactant is waar? Surfactant: y. Verhoogt de oppervlakte spanning 2. Verhoogt de elasticiteit van de long 3 Verlaagt compliantie van de long CÎ)Verhoogt de compliantie van de long
0 - <)
-. - ' <\"
Vraag 38
-·
;'
-I I
(·
-:
(~~ t!"' Dit figuur weerspiegelt de (pulmonale) drukken: 1. Eind-expiratoir 2. Mid-expiratoir Eind-inspiratoir 4. Mid-inspiratoir
®
Vraag 39 De transpulmonale druk (Pr p) is het grootst: 1. Aan het begin van de inspiratie 2 Aan het einde van de inspiratie @ Als de alveolaire druk het grootst is 4. Als de alveolaire druk het kleinst is
"\ ..... (
I
(( (Pp-..{..;r
r ,:-.- e I' - 1 - _() I ')' { _.
Vraag 40 W elke cel of welke structuur maakt géén deel uit van de bloed-gas-barrière ? 1) Astrocyt-voetje 2. Pneumocyt I 3. Endotheel-cel 4. Versmolten lamina basalis
Bloktoets 50101
01 -04-2011
Circulatie en Respiratie I
Pagina 10 van totaal 15
Vraag 41 Welke cel is géén onderdeel van het respiratoire epitheel ? 1. Brush cel met microvilli
Pre-bronchusverwijder Parameter
Gemeten
FVC (L)
Postbronchusverwijder
Voorspeld
%van voors eld
Veranderi ng in %
4.32
102
-1
95
7
FEV 1 (L)
3.20
3.37
FEV 1 I FVC (%)
73
78
FRC (L)
3.17
3 .25
98
- : ·-ERV (L)
0.63
0.93
68
RV (L)
2.54
2.32
109
TLC (L)
6.86
6 .09
113
Haar flow volume lussen zijn als volgt:
8
10
8
2
0 1
-2 ' -4 -6
5
\
"
-8 -10
•
VOO ISpeJd
---
;0: I
Bloktoets 50101
Circulatie en Respiratie I
01-04-2011
Pagina 11 van totaal 15
Beantwoord de volgende twee vragen betreffende deze patiënte. Vraag 42 Welke parameter geeft uitsluitsel of hier sprake is van een obstructie? 1. FVC _h FEV1 Ci) FEV1/FVC 4. TLC Vraag 43 Deze 34-jarige vrouw heeft: 1. Een normale longfunctie ~ Een obstructieve longfunctie stoornis 3. Een restrictieve longfunctie stoornis 4. Een gecombineerde obstructieve en restrictieve longfunctie stoornis
Vraag 44 Bekijk goed de tekeningimpressie gebaseerd op EM foto details. Welke combinatie van genoemde cellen en structuren met de aangeduide hoofdletters is correct ? ../("' P = collagene vezels; Q =endotheel; R = pneumocyt I; T = fibroblast
:8PQ == elastische vezels; bloed-gas-barrière; R = pneumocyt 11; S = fibroblast
/ 3. Q = endotheel; R = Clara cel; S =gladde spiercel; T = fibroblast 4. Q = bloed-gas-barrière; R = pneumocyt I; S = macrofaag; T = pneumocyt 11
Bloktoets 50101
Circulatie en Respiratie I
01-04-2011
Pagina 12 van totaal 15
Casus Een patiënt met klachten van benauwdheid in rust, wordt door de huisarts doorgestuurd naar een longfunctielaboratorium. Daar meet men een normaal spirog ram , en de volgende bloedgaswaarden: arteriële saturatie=91 % , arteriële PC02=30 mmHg. Beantwoord de volgende 4 vragen over deze situatie. Vraag 45 Is er bij deze patiënt sprake van: 1. Respiratoire acidose 4 )Respiratoire alkalose
{\. G.(
. ooa..,
f l (.,.vJ ~C:C
Vraag 46 Is er bij deze patiënt sprake van: 1. Normoventilatie 2 . Hypoventilatie HypeNentilatie
®
Vraag 47 Wat kan een verklaring zijn voor de waarden gevonden in het longfunctie-onderzoek? A: Restrictieve longfunctie 2. Diffusiestoornis --__,_ ~ l ,.,(a.._.d l::lf. I cs Ct I :v0 C.p l)ç,(OL _::_ -lt/j·.{,l~.J,/c.,,/1( Z: Bronchoconstrictie K De patiënt heeft nog maar 1 long Vraag 48 Wat is hier een mogelijke therapie om de benauwdheidskiachten te verlichten? U ~ Zuurstof geven 2. De ademhaling stimuleren met C02 3. Bronchusverwijders
Vraag 49 Welke uitspraak over de zuurstof-diffusiecapaciteit van de longen (pulmonary ditfusion capacity) DL is correct? 1. Dit is een eigenschap van alleen de bouw van de longen Dit is een eigenschap van alleen het zuurstofmolecuul 3. Dit is een gecombineerde eigenschap van het zuurstofmolecuul, en het longweefsel
. . .z
Vraag 50 In welk deel van de zuurstofsaturatiecuNe komt de zuurstof het makkelijkst los van de heamgroep? 1. Linksonder bij lage P02 ~ In het steile middendeel 3. In het rechterdeel bij hogere P02 Vraag 51 Welke uitspraak over de circulatie in de longvaten is correct? 1 De stromingsweerstand is ongeveer gelijk aan die van de lichaamscirculatie ~-) Een verlaagde P02 leidt tot vasoconstrictie 3. Omdat er geen 'aorta met windketeleffect' is, zijn de pulmonale arteriële pulsaties qroter dan in de lichaamscirculatie
Bloktoets 50101
Circulatie en Respiratie I
01-04-2011
Pagina 13 van totaal 15
Vraag 52 Wat is de meest voorkomende transportvorm van het nieuwgevormde C02 dat naar de longen wordt vervoerd? 1. Als C02 opgelost in plasma 2. Gebonden aan eiwitten, in het bijzonder deoxyhemoglobine ~Als bicarbonaat in het plasma 4 . Als bicarbonaat in de erytrocyt Vraag 53 Wat is de drijvende kracht die zuurstof uit het capillair de weefsels in drijft? De zuurstofdruk in het capillair 2. De zuurstofsaturatie in het bloed .".3. De osmotische druk over het capillair
0
Vraag 54 Hyperventilatie kan ontstaan bij: 1. Een verlaagde Pa02 en een verhoogde~02 2. Een normale Pa02 en PaC02 3. Beïnvloeding van het limbische systeem @ Alle hierboven genoemde antwoorden Vraag 55 Doorsnijding van het centrale zenuwstelsel tussen de medulla en het ruggemerg (spinomedullaire transsectie) resulteert in het stoppen van: 1. De ventilatie door uitval van de nervus phrenicus --2-:"" Het normale respiratoire ritme door uitval van de nervus hypoglossus 3. Zowel de ventilatie als het normale respiratoire ritme door uitval de nervus phrenicus en uitval van de nervus hypoglossus Vraag 56 Er wordt een dorsale en ventrale respiratoire groep van neuronen onderscheiden in de medulla. Welke bewering is waar? 1. De dorsale respiratoire groep bevat inspiratoire en expiratoire neuronen (Î)De ventrale respiratoire groep bevat inspiratoire en expiratoire neuronen 3. De nucleus tractus solitarii behoort tot de ventrale respiratoire groep 4 . De nucleus ambiguus, para ambiguus en het pre-Botzinger complex behoren tot de dorsale respiratoire groep Vraag 57 Stelling: De belangrijkste stimulans voor perifere chemoreceptoren is een daling van de Pa02. Deze stelling is: 1. Juist Onjuist
8
Vraag 58 In het hooggebergte zal de ventilatie vooral beïnvloed worden door: .;'Y. De centrale chemoreceptoren 0 De perifere chemoreceptoren '-á Stretch receptoren in de long }4':" Hogere hersencentra
Bloktoets 50101
Circulatie en Respiratie I
Pagina 14 van totaal 15
01-04-2011
Vraag 59 De Hering-Breuer reflex: ~ Beschermt de long tegen hyperinflatie 2. Geeft een daling van de ademhalingsfrequentie 3. Geeft een daling van de alveolaire ventilatie 4 . Is een snelle (adapterende) reflex Vraag 60 Een patiënt wordt binnen gebracht op de eerste hulp en daar wordt de volgende bloedgas afgenomen. Pa02 12,0 kPa PaC02 4 ,0 kPa pH 7,55 HC0324 mmoliL BE 1,5 mmoliL Hoe wordt bovenstaand zuur-base evenwicht genoemd? ;1'. Metabole alkalose zonder compensatie (acute fase) ;l:: Respiratoire alkalose zonder compensatie (acute fase) 3:' Respiratoir gecompenseerde metabole alkalose @) Een metabool gecompenseerde respiratoire alkalose
0
r -
-I
1 ç/
..,/
Vraag 61 Een patiënt met suikerziekte wordt binnen gebracht met een ketoacidose. Welke bloedgas is het meest waarschijnlijk? j_ pH 7.27, Pa02 12 kPa, PaCOz 3,5 kPa, HCOi 16 mmoiiL, BE -6,0 mmoliL - 2. pH 7.27, Pa02 10 kPa, PaC02 7,0 kPa, HC03- 24 mmoiiL, BE -0,5 mmoliL 3. pH 7.45, Pa02 12 kPa, PaC02 5,0 kPa, HC03- 24 mmoiiL, BE 1,0 mmoliL 4 . pH 7 .45, Pa02 10 kPa, PaC02 3,5 kPa, HC03- 24 mmoiiL, BE -6,0 mmoliL Vraag 62 Waardoor kan een respiratoire alkalose veroorzaakt worden? ,.,1. Hypoxemie , 1 (~'-v~ qt lcJ t. Z: Inspanning e"c 3 . Hoge dwarslaesie ~ Diuretica gebruik Vraag 63 Een patiënt met ernstig obstructief longlijden (FEV1 1.3L (voorspeld 4 ,0L), diffusiecapaciteit 8,0 mmol/minlkPa (voorspeld 9,0)) krijgt een maximale fietstest Wat is de meest waarschijnlijke beperking tijdens deze fietstest? y Hartfrequentie 2 . Productie van lactaat 3. Ventilatie 4 . Zuurstofopname Vraag 64 Tijdens een submaximale inspanning : 1. Blijft de systolische bloeddruk gelijk en daalt de saturatie ~: Blijven de systolische bloeddruk en de saturatie gelijk ~,._ 3.) Stijgt de systolische bloeddruk en blijft de saturatie gelijk 4 . Stijgt de systolische bloeddruk en daalt de saturatie
Bloktoets 50101
Circulatie en Respiratie I
01-04-2011
Pagina 15 van totaal15
Vraag 65 De borgschaal is een maat voor de subjectieve beleving van de zwaarte van de inspanning. De Borgscore correleert het beste met: 1. De hartfrequentie ~ De melkzuurconcentratie 3. De ventilatie 4. Het slagvolume Vraag 66 Tijdens inspanning neemt de gemiddelde bloeddruk (MAP) toe, omdat: 1. Het slagvolume gelijk blijft, de hartfrequentie toeneemt en de perifere weerstand toeneemt 2. Het slagvolume gelijk blijft, de hartfrequentie toeneemt en de perifere weerstand gelijk blijft @ Het slagvolume toeneemt, de hartfrequentie toeneemt en de perifere weerstand toeneemt Het slagvolume toeneemt, de hartfrequentie toeneemt en de perifere weerstand afneemt .__1
G)
i
'
Vraag 67 Tijdens een inspanningstest (maximaal test) meet u voortdurend de bloeddruk. U constateert een daling in de diastolische druk. Hoe kunt u dit verklaren? 1. de hartfrequentie is zo hoog dat het hart niet meer goed kan vullen en dus daalt de diastolische druk ......_2~ door sterke vasodilatatie in spieren en huid daalt de diastolische bloeddruk X het gaat niet goed met de proefpersoon u stopt onmiddellijk de test 4. waarschijnlijk hebt u niet goed gemeten Vraag 68 Wat is een respiratoir quotiënt (RQ)? de verhouding tussen geproduceerde C02 en verbruikte 02 2. de verhouding tussen respiratie en diffusie 3. de verhouding tussen ventilatie en perfusie 4 . de verhouding tussen ventilatie en zuurstofverbruik
CD
Vraag 69 Tijdens een maximale inspanningstest bij een van uw collega's wordt de saturatie gemeten. De betreffende collega sport 2 keer per week in een fitnesscentrum. Zijn saturatie bij aanvang van de test bedraagt 100%. Wat verwacht u van de saturatie wanneer de test zijn maximum bereikt? 1. gedaald D gelijk gebleven 3. gestegen Vraag 70 Bij een verdienstelijke tour de France fietser wordt een maximale inspanningstest afgenomen. Zijn maximale aerobe vermogen is erg hoog. Zijn maximale ~rstofopname wordt hoogstwaarschijnlijk 'beperkt' door: ( f": de contacttijd van het bloed in de longen (gaswisseling) de pompfunctie van het hart 3. de totale spiermassa 4. het aantal capillairen in de spier
Y
EINDE BLOKTOETS