\
adboud Faculteit_ der Medische Wetenschappen
Bloktoets Datum Aanvang
50203 Respiratie 2 7 juli 2014 13.00 uur
** herhaaltoets **
Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen I
Het is een gesloten boek tentamen, maar het gebruik van een rekenmachine van het type CASIO fx-82MS is wel toegestaan. Andere type rekenmachines mogen NIET worden gebruikt. ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE: Dit tentamen bestaat uit 73 meerkeuzevragen. De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. Controleer of uw tentamenset compleet is. Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer. Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste. U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen. • Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden. • Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS) zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, gebruik daarvoor een HB-potlood. Corrigeer fouten met gum. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordformulier. • Als u een vraag wilt open laten vult u het hokje boven het vraagteken "?" in. • De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje. • Meer dan één ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco geïnterpreteerd. • Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier. • Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel. • Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct worden verwerkt. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier! Indien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening. De vragen worden als volgt gescoord: an twoorden: G oed FOU t open 2 keuze-vraag 1 -1 0 Punten 3 keuze-vraag 1 0 Punten -% 4 keuze-vraag 1 0 Punten - 1/3 5 kettze-vraag 1 0 Punten -Y. Lever na afloop het antwoot:dformuher In. lnd1en u commentaar heeft op de vragen, verwijzen we u naar de hyperlink die is opgenomen bij uw toetsindeling in·uw webdossier t.b.v. het digitaal studentcommentaarformulier voor deze toets.
• • • • • •
LET OP 11 ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER! VEEL SUCCES!
Voorb/ad_ MC/1 1-2-2014
[HERTENTAMEN RESPIRATIE 2] Vraag 1 Bij een virale luchtweginfectie zijn hoestklachten meestal niet productief. Stelling: Na een virale infectie wordt de hoest vooral geprovoceerd door aspecifieke prikkels zoals temperatuurswisselingen
Deze stelling is: 1) juist 2) onjuist
Vraag 2 Een patiënt komt op het spreekuur en anamnestisch denkt de arts aan een acute sinusitis. Wat is is: 1) 2) 3) 4)
de meest waarschijnlijke verwekker bij een anamnestische verdenking op acute sinusitis? Dat Adenovirus Cytomegalovirus Haemophilus influenzae Staphylococcus aureus
Vraag3 Op de spoedeisende hulp komt een 42-jarige vrouw in verband met moeheidklachten en verder een blanco voorgeschiedenis. Zij vertelt sinds enkele dagen moe te zijn na inspanning en heeft daarbij af en toe een koude rilling. Haar temperatuur loopt op tot maximaal38,5 °C. Deze klachten zijn ontstaan na een reis naar het buitenland. Bij aanvullend onderzoek wordt een reticonodulair beeld gezien op de conventionele thoraxfoto. Op basis van een anemie met een verlaagd haptoglobine gehalte en een positieve directe Coombs reactie wordt gedacht aan een autoimmuungerelateerde hemolytische anemie. Later blijkt dat dit op basis van de aanwezigheid van koude agglutininen is. Door deze hemolytische anemie wordt gedacht aan een specifieke verwekker van haar pneumonie. Welke verwekker is dit? 1) Haemophilus influenzae 2) Legionella pneumoniae 3) Mycobacterium tuberculosis 4) Mycoplasma pneumoniae
Vraag 4 Een 45-jarige man meldt zich op de spoedeisende hulp met kortademigheidklachten die sinds enkele weken zijn ontstaan. Patiënt heeft een blanco voorgeschiedenis en is niet naar het buitenland geweest. Hij zou geen contact met duiven hebben gehad. Wel vertelt hij dat er recentelijk een toename van abortussen is gemeld op de geitenboerderij waar hij werkzaam is. Op basis van het verdere onderzoek denkt de arts aan een pneumonie. Wat is 1) 2) 3) 4)
de meest waarschijnlijke verwekker van de pneumonie? Dat is: Chlamydophila pneumoniae Coxiella bumetti Legionella pneumoniae Mycobacterium avium complex
1
[HERTENTAMEN RESPIRATIE 2] Vraag 5 Een patiënte van 23 jaar is opgenomen met koorts, productiefhoesten en thoracale pijn. Op de thoraxfoto is een consolidatie te zien van de rechter bovenkwab, passend bij een infiltraat. Ze wordt opgenomen op de afdeling longziekten en er wordt gestart met amoxicilline intraveneus. In de eerste 48 uur knapt patiënte op, de koorts zakt en de pijn neemt af. Op de derde dag krijgt zij echter weer koorts en wordt duidelijk zieker. Bij lichamelijk onderzoek is er sprake van gedempte percussie dorsaal rechts. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van haar verslechtering? Dat is: 1) een legionella pneumonie 2) een mogelijk onderliggende immuunstoornis zoals een HIV infectie 3) empyeem vorming 4) resistentieontwikkeling tijdens therapie Vraag 6 Dhr. Janssen, 54 jaar, is bekend met recent doorgemaakt herseninfarct. Sindsdien is er onder andere sprake van slikklachten. Hij heeft nooit gerookt. Hij presenteert zich op de spoedeisende hulp met subfebriele temperatuur, zweten en gewichtsverlies sinds 2 weken. Daarnaast is hij productief gaan hoesten en bemerkte zijn echtgenote een riekende ademhaling. Bij lichamelijk onderzoek hoort de arts verminderd ademgeruis rechts dorsaal. Op de X-thorax is rechts een holtevormende afwijking met een lucht-vloeistofspiegel zichtbaar, passend bij een longabces. De meest waarschijnlijke verwekkers van de infectie bij dhr. Janssen zijn anaeroben. Welke antibiotische therapie is nu de beste keus? 1) Amikacine (aminoglycoside) 2) Amoxicilline (breedspectrum betalactam antibioticum, penicillinase-gevoelig) en ciprofloxacine (chinolon) 3) Amoxicilline Cbreedspectrum betalactam antibioticum, penicillinase-gevoelig) met davulaanzuur (betalactamase remmer) 4) Azitromycine (macrolide) Vraag 7 Mevrouw Peters, 32 jaar, blanco voorgeschiedenis, meldt zich op de spoedeisende hulp met sinds drie dagen productief hoesten. Ze heeft geen koorts en is niet benauwd. Wel heeft ze wat pijn achter het borstbeen bij hoesten. Bij lichamelijk onderzoek hoort de arts vesiculair ademgeruis beiderzijds. Het bloedonderzoek laat lage ontstekingswaarden zien. Op de X-thorax zijn geen consolidaties zichtbaar. Wat is nu het beleid? Dat is: 1) behandeling met amoxicilline voor een pneumonie met AMBU score 0 2) behandeling met doxycycline voor een mogelijke acute bacteriële bronchitis 3) geruststelling en uitleg. Het betreft waarschijnlijk een virale bovenste luchtweginfectie 4) nadere analyse van de hoestklachten: longfunctietesten om onderliggend COPD uit te sluiten Vraag 8 Hoe groot is de Tiffeneau-index bij een gezond kind van 5 jaar? 1) 30-40% 2) 50-60% 3) 70-80% 4) 90-100%
2
[HERTENTAMEN RESPIRATIE 2] Vraag 9 Roxanne van vier maanden wordt in december in het ziekenhuis opgenomen met een acute bronchio1itis. Wat is de meest waarschijnlijke verwekker van een acute bronchiolitis bij zuigelingen in Nederland? 1) Metapneumovirus 2) Rhinovirus 3) RS virus
Vraag 10 Acute luchtweginfecties komen bij kinderen vaak voor. Hoeveel procent van de ziektegevallen bij kinderen (tot 12 jaar) wordt veroorzaakt door acute luchtweginfecties? 1) 10% 2) 20%
3) 35% 4) 50%
Vraag 11 Welke van onderstaande factoren is een risicofactor voor het optreden van luchtweginfecties bij jonge kinderen (0-5 jaar)? Dat is: 1) Geslacht: meisje 2) Geven van borstvoeding: besmetting 3) Leeftijd tot 5 jaar 4) Premature geboorte Vraag 12 Bas van 1 jaar is sinds 2 dagen verkouden. In de avond wordt hij wakker met benauwdheid, een 'gierende ademhaling', koorts, en hoesten. Zijn oudere zusje is sinds 1 week verkouden. De ouders van Bas gaan met hem naar de huisartsenpost Bij lichamelijk onderzoek vindt de arts de volgende kenmerken: onrust, blafhoest, dyspnoe, suprastemale intrekkingen, inspiratoire stridor en heesheid. Wat is 1) 2) 3) 4)
de meest waarschijnlijke diagnose bij Bas? Dat is: Acute bronchiolitis Acute laryngotracheobronchitis ('pseudo-croup') Astma "Common co1d", verkoudheid
Vraag 13 Het influenzavirus A is een zoönose die infecties kan veroorzaken bij varkens, kippen en mensen. Welke van onderstaande factoren draagt het meest bij tot een pandemische verspreiding van het influenzavirus A bij mensen? 1) Een basic reproductive number (RO) dat groter is dan 1,6. 2) Intens contact tussen pluimvee en mensen waardoor het risico op het overspringen van het virus van vogel naar mens verhoogd is. 3) Een case fatality rate van 60%. 4) Recombinatie van het virus in het varken waardoor het virus zich aanpast aan de humane sialzuur receptor.
3
[HERTENTAMEN RESPIRATIE 2] Vraag 14 Een Enzyme Linked Immunosorbent Assay, ook wel ELISA genoemd, is een belangrijke methode om een infectie met een virus aan te tonen.
Als met een ELISA antistoffen worden aangetoond, is de test een: 1) directe diagnostische methode 2) indirecte diagnostische methode Vraag 15 Julia van 3 jaar oud heeft last van piepen, benauwdheid en koorts. Er wordt een respiratoire PCR ingezet. Met deze PCR worden meerdere virale en atypische targets in één keer getest. Bij Julia zijn twee targets tegelijkertijd positief, namelijk Rhinovirus met een ct (cycle treshold) waarde van 37 en Adenovirus met een ct waarde van 15.
Welke conclusie over de uitslag van dePCRis onjuist? Het betreft hier: 1) een infectie, dan wel dragerschap, met Rhinovirus en adenovirus. 2) meest waarschijnlijk een infectie met Rhinovirus en een adenovirus infectie in het recente verleden. 3) meest waarschijnlijk een infectie met adenovirus en een Rhinovirus infectie in het recente verleden. Vraag 16 Op de huisartsenpost ziet de arts Thomas van 9 jaar wegens conjunctivitis, vlekjes en dyspneu. Thomas heeft een blanco voorgeschiedenis en is, wegens geloofsoverwegingen, niet gevaccineerd volgens het Rijksvaccinatie programma. Hij woont met het gezin in Nijmegen, en gaat naar een openbare basisschool in Nijmegen. Stelling: Een infectie met mazelen is zeer onwaarschijnlijk, want Thomas is beschermd tegen deze infectie wegens de "herd immunity" van zijn gevaccineerde leeftijdsgenoten op school.
Deze stelling is: 1) juist 2) onjuist Vraag 17 Mycobacterium tuberculosis complex bestaat uit verschillende species.
Welke twee mycobacteria behoren zeker tot het Mycobacterium tuberculosis complex? 1) Mycobacterium aziatum en Mycobacterium bovis 2) Mycobacterium aziatum en Mycobacterium tuberculosis 3) Mycobacterium bovis en Mycobacterium candidas 4) Mycobacterium canettii en Mycobacterium africanum Vraag 18 De Mantoux-huidtest is een veel gebruikte diagnostische test binnen de tuberculose wereld. Stelling: De Mantoux-huidtest maakt goed onderscheid tussen contact met tuberculose en een respons na BCG vaccinatie
Deze stelling is: 1) juist 2) onjuist
4
[HERTENTAMEN RESPIRATIE 2] ~Vraag
19 Een 83-jarige vrouw uit M~kko heeft langdurige hoestklachten. Ze is bekend met diabetes type 11 waarvoor ze insuline gebruikt. Ze is ook bekend met chronische nierinsufficiëntie als gevolg van jarenlang bestaande hypertensie. Ze wordt sinds kort geanalyseerd door de longarts. Welke risicofactoren bij deze patiënte passen bij een actieve tuberculose? 1. Diabetes type 11, langdurige hoestklachten en nierinsufficiëntie 2. Geslacht, hoge leeftijd en afkomst Marokko 3. Geslacht, hoge leeftijd en nierinsufficiëntie 4. Hoge leeftijd, afkomst Marokko, Diabetes type IJ en nierinsufficiëntie 5. Langdurige hoestklachten en afkomst Marokko
Vraag 20 Eenjonge man uit Zuid-Afrika komt naar Nederland op visite. Hij wordt al drie maanden behandeld voor een longtuberculose. Hij hoest altijd nog wat maar rookt ook stevig (25 sigaretten/ dag). Omdat hij ineens wat hemoptoë heeft, gaat hij naar de huisarts van de bevriende familie. De huisarts maakt ·e afbeeldi ·
Afbeelding 1 De huisarts vraagt met spoed een sputumkweek aan. De Ziehl Neelsen kleuring is positief, de kweek op M tuberculosis uiteindelijk ook. Kunnen er besmettingen hebben plaatsgevonden tijdens het bezoek aan Nederland? 1) Ja, bijvoorbeeld tijdens de vliegreis want patiënt is besmettelijk 2) Nee, want patiënt wordt al3 maanden behandeld voor longtuberculose
Vraag 21 Extrapulmonale tuberculose komt in veel organen voor, behalve in: 1) Nagels 2) Ogen
5
[HERTENTAMEN RESPIRATIE 2] Vraag 22 Non-tuberculeuze mycobacteriën zijn mycobacteriën die veelvuldig in ons milieu voorkomen. Als mens worden we bijvoorbeeld via het kraanwater blootgesteld aan deze mycobacteriën. Stelling: Net als bij Mycobacterium tuberculosis zijn non-tuberculeuze mycobacteriën van mens op mens overdraagbaar, met andere woorden, het is een besmettelijk micro-organisme.
Deze stelling is: 1) juist 2) onjuist Vraag 23 Meneer Bofheeft een blanco medische voorgeschiedenis. Hij komt bij de huisarts met klachten van een onderste luchtweginfectie. De huisarts denkt aan een pneumonie rechts onder. Er is sprake van een infiltraat van de gehele rechter onderkwab met open bronchus. Welke bevinding bij lichamelijk onderzoek van de rechter long, past hierbij? 1) Gedempte percussie en verminderd ademgeruis 2) . Gedempte percussie en verscherpt ademgeruis 3) Hypersonore percussie en verminderd ademgeruis 4) Normale percussie en normaal ademgeruis met verlengd expirium Vraag 24 Mevrouw de Hond heeft sinds een paar dagen thoracale pijnklachten aan de linker zijde. Ook heeft ze koorts gehad en klachten van algehele malaise. Er wordt gedacht aan een virale pleuritis. Op de thorax foto is een geringe hoeveelheid pleuravocht links te zien. Welke bevinding bij lichamelijk onderzoek van de linker long, past hierbij? 1) Gedempte percussie en pleurawrijven 2) Gedempte percussie en verscherpt ademgeruis 3) Normale percussie en pleurawrijven 4) Normale percussie en verscherpt ademgeruis Vraag 25 Mevrouw de Pok heeft een auto-ongeluk gehad. Ze heeft meerdere gebroken ribben aan de rechter zijde. Ze wordt in toenemende mate kortademig. Er wordt gedacht aan een spanningspneumothorax rechts. Welke bevinding bij lichamelijk onderzoek van de rechter long, past hierbij? 1) Gedempte percussie en afwezig ademgeruis 2) Hypersonore percussie en normaal ademgeruis met verlengd expirium 3) Hypersonore percussie en afwezig ademgeruis 4) Normale percussie en verminderd ademgeruis Vraag 26 Pleurawrijven duidt op een geïrriteerde pleura. Dit wordt gehoord: 1) Alleen inspiratoir 2) Alleen expiratoir 3) Zowel inspiratoir als expiratoir
6
[HERTENTAMEN RESPIRATIE 2] Vraag 27 Zie onderstaande figuur (afbeelding 2) met de letters At/mD
D
Afbeelding 2
Pneumoth oroJC
Bij een spontane pneumothorax is er een ongewenste verbinding tussen: 1) A enB 2) A en C 3) A enD 4) B enD
Vraag 28 Een pleurodese heeft toegevoegde waarde voor het: 1) behoud van longfunctie na een pneumothorax. 2) verlagen van het risico op een recidief pneumothorax. 3) verminderen van de pijn bij een pneumothorax. 4) volledig ontplooien van de long na een pneumothorax. Vraag 29 De druk in de pleuraholte is bij een spanningspneumothorax 1) kleiner dan de druk in de long 2) gelijk aan de druk in de long 3) groter dan de druk in de long Vraag 30 Wat is de kans dat er na een primaire spontane pneumothorax, die conservatief is behandeld met drainage, een recidief optreedt aan dezelfde zijde? Deze kans is ongeveer: 1) 25% 2) 33% 3) 50% Vraag 31 Een sportduiker heeft een duik gepland naar een prachtig koraal op 20 meter diepte. Wanneer is de kans op het krijgen van een pneumothorax het grootst? Deze kans is het grootst: 1) wanneer de duiker te snel afdaalt naar het koraal 2) tijdens het bezoek aan het koraal op 20 m diepte 3) wanneer de duiker te snel opstijgt naar de oppervlakte
7
[HERTENTAMEN RESPIRATIE 2] Vraag32 De sterfte aan longkanker in Nederland is: 1) 5000 patiënten per jaar 2) 8000 patiënten per jaar 3) 11 000 patiënten perjaar 4) 14000 patiënten perjaar
Vraag33 De meest voorkomende symptomen van longkanker zijn: 1) 2) 3) 4)
hemoptoë en hoesten hoesten en kortademigheid kortademigheid en pijn pijn en hemoptoë
Vraag34 Adjuvante chemotherapie na een resectie vanwege niet-kleincellig longkanker wordt niet geadviseerd in stadium:
1) I 2) 11 3) Til 4) IV
Vraag35
In welke situatie is stereotactische bestraling van een longtumor een geschikte behandeling? 1) Als de tumor nabij de hoofdbronchus ligt 2) Als de tumor groter dan 5 cm is 3) Bij een slechte longfunctie
Vraag36 Er zijn diverse redenen om chemotherapie in stadium IV longkanker te geven. Welke reden is niet juist? Voor: 1) langere overleving 2) verbetering van kwaliteit van leven 3) vermindering van symptomen 4) verbetering van een slechte conditie
Vraag 37 Voor het vaststellen van het stadium van longkanker is onderzoek van het mediastinum essentieel. Welk onderzoek is hiervoor het minst geschikt? Dat is: 1) Bronchoscopie 2) Cervicale Mediastinoscopie 3) Endoechografie 4) Thoracoscopie
Vraag 38 Longchirurgie is één van de behandelopties bij longkanker.
Stelling: Longchirurgie is de behandeling van eerste keus wanneer er sprake is van een resectabele tumor. Deze stelling is: 1) Juist 2) Onjuist 8
[HERTENTAMEN RESPIRATIE 2]
Vraag 39 Een patiënt met de diagnose longkanker stadium cT2bNOMO plaveiselcelcarcinoom wordt geopereerd. Hij blijkt in de definitieve pathologie van het lobectomie preparaat een 4,5 cm grote tumor te hebben met toch 2 uitzaaiingen in de hilaire klieren. De mediastinale klieren die zijn onderzocht tijdens de operatie zijn allen 'schoon'. Alle snijvlakken zijn schoon. De definitieve stadiëring is hier nu: pT2aN1MO- stadium Ilb. Wat is nu het advies ten aanzien van de behandeling van deze patiënt? 1) Er is geen indicatie voor nabehandeling want dit is een curatieve resectie geweest 2) Er is een indicatie voor postoperatieve radiotherapie 3~ Er is een indicatie voor postoperatieve chemotherapie 4) Er is een indicatie voor gecombineerde postoperatieve radio- en chemotherapie Vraag40 Een patiënt met ernstige longfibrose heeft een longfunctie onderzoek ondergaan. Welke uitslag van dit onderzoek past het best bij deze patiënt? 1) TLC 100% van voorspeld, Tiffeneau 75% en diffusie 90% van voorspeld 2) TLC 50% van voorspeld, Tiffeneau 90% en diffusie 40% van voorspeld 3) TLC 120% van voorspeld, Tiffeneau 50% en diffusie 40% van voorspeld 4) TLC 120% van voorspeld, Tiffeneau 50% en diffusie 120% van voorspeld -
Vraag41 Een patiënt met interstitiële longfibrose en dyspneu klachten ondergaat fietsergometrisch onderzoek. Wat gebeurt er met het alveolaire- arteriële zuurstofspanningverschil (P(A-a)0 2) tijdens de inspanning als deze patiënt een zuurstofopname probleem heeft? Dit: 1) wordt kleiner 2) verandert niet 3) wordt groter Vraag 42 Interstitiële longfibrose (IPF) kan onderscheiden worden van niet specifieke interstitiële longfibrose. Stelling: Het onderscheid tussen IPF en niet specifieke interstitiële longfibrose is belangrijk omdat de prognose van beide ziekten anders is.
Deze stelling is: 1) juist 2) onjuist Vraag 43 Wat is het syndroom van Lofgren? Dit is een: 1) acute interstitiële pneumonitis 2) acute sarcoïdose 3) acute vorm van interstitiële longfibrose 4) vorm van een extrinsieke allergische alveolitis Vraag 44 Welke afwijking op een HRCT thorax past het beste bij idiopathische pulmonale fibrose? 1) Caviterende afwijkingen 2) Granulomen 3) Honeycombing 4) Infiltratieve afwijkingen 9
[HERTENTAMEN RESPIRATIE 2]
Vraag 45 Een 40-jarige vrouw heeft een stadium II sarcoïdose. Haar longfunctie is als volgt: TLC 90% van voorspeld, Tiffeneau 72%, TLco 85% van voorspeld. I
Is hier sprake van een behandelindicatie ? 1) Ja, want deze patiënt met sarcoïdose heeft een afwijkende longfunctie die behandeling vraagt 2) Nee, want deze patiënt met sarcoïdose heeft geen afwijkende longfunctie die behandeling vraagt
Vraag 46 Bij een patiënt met een ernstige interstitiële longaandoening wil de arts nadere analyse verrichten door middel van een VATS (Video assisted thoracoscopie). De meest voorkomende complicatie bij een VATS is: 1) Longbloeding 2) Longembolie 3) Persisterend luchtlek 4) Pneumonie
Vraag47 Een 21-jarige studente doet als gezonde vrijwilliger mee aan een medisch wetenschappelijk onderzoek in het Radboud UMC. Hierbij hoort ook laboratoriumonderzoek van het bloed waarbij naar diverse bloedwaarden gekeken wordt. De onderzoeker vindt in het bloed van de deelnemende studente een verhoogd ACE. Stelling: Het verhoogde ACE in het bloed van de studente betekent dat zij sarcoïdose heeft.
Deze stelling is: 1) juist 2) onjuist Casus (bij vraag 48 en 49) Op de eerste hulp wordt dhr. P., 42 jaar, met een voorgeschiedenis van niet- allergisch astma gezien. Hij gebruikt normaal een combinatiepreparaat met langwerkende bèta2-agonist en inhalatiecorticosteroïd. Sinds een week is hij neusverkouden, hoest hij productief en heeft hij een piepende ademhaling. Er is geen sprake van koorts. Overdag is hij door kortademigheid beperkt in zijn functioneren maar hij werkt nog wel op kantoor en 's nachts wordt hij regelmatig wakker door hoestklachten. Verdubbeling van zijn inhalatiemedicatie sinds 3 dagen geeft onvoldoende verlichting van de klachten. Een geblazen FEV 1 op de eerste hulp is 70% van voorspeld. Bij lichamelijk onderzoek hoort de arts over de longen een licht piepend verlengd expirium. Laboratoriumonderzoek en x-thorax zijn zonder afwijkingen.
Vraag 48 Welke therapie is nu geïndiceerd? 1) Antibioticum (Doxycycline) 2) Systernische corticosteroïd (prednison per os) 3) Toevoeging van een leukotriënenblokker 4)- Toevoeging van een anticholinergicum
10
[HERTENTAMEN RESPIRATIE 2] Vervolg van de Casus Een dag later ziet de arts dhr. P. uit vraag 48 retour op de eerste hulp. Hij is in de afgelopen uren snel meer kortademig geworden. Inmiddels kan hij zijn zinnen niet meer afmaken en maakt hij een verwarde indruk. Hij oogt uitgeput. Bij lichamelijk onderzoek valt een ademfrequentie van> 25/minuut op, evenals een bloeddruk van 170/90 en een pols van 115 met vrijwel afwezig ademgeruis beiderzijds. Bloedgasanalyse laat een verhoogde PaC02 zien met een acidose, evenals een verlaagde Pa02 • De Xthorax laat geen infiltraat zien. Vraag 49 Wat is nu de volgende stap voor dhr. P? 1) Direct op de eerste hulp zuurstof, verneveling van bronchusverwijders en prednison intraveneus: herevaluatie na 1 uur op de eerste hulp. 2) Direct op de eerste hulp zuurstof, verneveling van bronchusverwijders en overleg met de intensive care voor eventueel mechanische beademing. 3) Opname op de longafdeling met zuurstof, antibiotica, vernevelen van bronchusverwijders en prednison intraveneus. Vraag 50 Meerdere factoren spelen een rol bij het stellen van de diagnose astma. Stelling: Een normale longfunctie sluit de diagnose astma uit. Deze stelling is: 1) juist 2) onjuist
Vraag 51 Na allergeenexpositie treedt een vroege en een late allergische reactie op. Welke mediator(en) speelt/spelen de belangrijkste rol in de vroege allergische reactie? -:: 1) Endothelinen 2) Histamine 3) Kininen 4) Prostanoïden
Vraag 52 Astma wordt gekenmerkt door reversibiliteit van de luchtwegobstructie. Dit kan een volledige of partiële reversibiliteit betreffen. Wat is, 1) 2) 3) 4},
volgens de GINA richtlijnen, de definitie van reversibiliteit? > 12% verbetering van FEV 1 ten opzichte van de uitgangswaarde en minstens 200ml. > 12% verbetering van FEV 1 ten opzichte van de uitgangswaarde of minstens 200ml. >9% verbetering ten opzichte van de voorspelde waarde. >9% verbetering ten opzichte van de voorspelde waarde en afname van klachten.
11
[HERTENTAMEN RESPIRATIE 2] Casus (bij vraag 53 t/m 55) De familie Thijssen is recent in een nieuwe huisartsenpraktijk gekomen. Nu ziet de huisarts hen met dochter Lieke van 7 jaar. Als baby had Lieke een koemelkallergie met eczeem. Nu heeft zij regelmatig 's nachts last van hoesten. Als zij met vriendinnen de slappe lach heeft wordt zij kortademig met daarbij een piepende ademhaling.
Vraag 53 Stelling: Het risico op astma bij deze anamnese wordt vergroot door het symptoom "piepende ademhaling". Deze stelling is: 1) juist 2) onjuist
Vraag 54 Wat heeft de huisarts naast de anamnese nog meer nodig om de diagnose astma te stellen? 1) 2) 3) 4)
Allergietest Bronchiale hyperreactiviteitstest Lichamelijk onderzoek, en longfunctie op het moment van klachten Longfunctie op het moment van klachten EN in de periode zonder klachten
Vraag 55 De huisarts stelt bij Lieke de waarschijn1ijkheidsdiagnose astma. Wat is 1) 2) 3) 4)
de eerste stap in de medicamenteuze behandeling? Starten met: een onderhoudsbehandeling met een inhalatie-corticosteroïd een onderhoudsbehandeling met een leukotrieen-receptor-antagonist zo nodig kortwerkend bèta-2 sympathicomimeticum zo nodig langwerkend bèta-2 sympathicomimeticum
Vraag 56 COPD gaat gepaard met verlies van de normale structuur van het longparenchym (emfyseem). Hierdoor verliezen de luchtwegen de steun van het omliggende longweefseL Wat is het gevolg van het verlies van deze steun? 1) De luchtwegen collaberen als gevolg van positieve pleuradruk 2) De mucus kan slecht geklaard worden uit de lagere luchtwegen 3) Er ontstaat luchtwegobstructie in de perifere luchtwegen 4) Het alveolaire oppervlak neemt toe in grootte
Vraag 57 Een patiënt met emstig emfyseem heeft duidelijke klinische kenmerken die passen bij hyperinflatie. Welk kenmerk is typisch voor hyperinflatie als gevolg van emfyseem? Dat is een: 1) groot hart bij percussie 2) hoogstand van de longgrenzen (diafragma) 3) · vergrote voorachterwaartse diameter van de thorax 4) , verlaagde ademfrequentie
12
[HERTENTAMEN RESPIRATIE 2] - Vraag 58 De behandeling van COPD is gericht op verlichting van de klachten, voorkomen en behandelen van exacerbaties, verbeteren van de kwaliteit van leven en afremmen van toekomstige achteruitgang van de longfunctie. Welke behandeling heeft een plek in de behandeling van elke patiënt met COPD? Behandeling met: 1) antioxidanten 2) inhalatiecorticosteroïden 3) luchtwegverwijders 4) mucolytica 5) theofylline
Vraag 59 Stelling: Patiënten met astma kunnen geen COPD krijgen. Deze stelling is : 1) juist 2) onjuist
Vraag 60 Mevrouw Pieters is 64 jaar en meldt zich bij de huisarts met klachten van hoesten, slijm opgeven en kortademigheid. Ze rookt al45 jaar. De huisarts denkt aan COPD. Welke typische kenmerken van COPD worden er het meest waarschijnlijk gevonden bij lichamelijk onderzoek? 1)_ Enkeloedeem, hoge bloeddruk 2) Hoge bloeddruk, vatvormige thorax 3) Laagstaande longgrenzen, enkeloedeem 4) Vatvormige thorax, laagstaande longgrenzen
Vraag 61 COPD kent veel co-morbiditeit. Wat is 1) 2) 3) 4)
een veel voorkomende co-morbiditeit bij COPD? Cor pulmonale Hyperventilatie Hypotensie Skeletspier hypertrofie
Vraag 62 In een late fase van COPD kan een respiratoire insufficiëntie ontstaan. Wat laat arteriële bloedgasanalyse zien bij een respiratoire insufficiëntie? Een: 1) hypercapnie, verlaagd bicarbonaat 2) hypercapnie, verhoogd bicarbonaat 3) hypocapnie, verlaagd bicarbonaat 4) -..hypocapnie, verhoogd bicarbonaat
13
[HERTENTAMEN RESPIRATIE 2] Vraag 63 De longen bij COPD patiënten vertonen een chronische inflammatoire reactie.
Deze inflammatoire reactie bestaat vooral uit: 1) basofielen 2) eosinofielen 3) macrofagen 4) neutrofielen Vraag 64 De D-dimeer en Wells score (waarschijnlijkheid longembolie) wordt gebruikt in de diagnostiek van longembolie.
Stelling: De D-dimeer is niet meer bijdragend in de beslissing om wel of geen CT -angio te doen als er al een hoge Wells score is.
1) Juist 2) Onjuist Vraag 65 Hypoxemie leidt tot pulmonale vasoconstrictie.
Stelling: De standaard behandeling van een hypoxemische patiënt met pulmonale hypertensie is zuurstofsuppletie.
Deze stelling is: 1) juist 2) onjuist Vraag 66 In de diagnostiek van pulmonale hypertensie kan gebruik worden gemaakt van fietsergometrisch
onderzoek. Welke bevinding komt vaak voor bij patiënten met pulmonale hypertensie die een fietsergometrie ondergaan? 1) Hypoxie door een zuurstofopname probleem 2) Hypercapnie door onvoldoende ademreserve 3) Hypotensie door cardiaal falen Vraag 67 Wat is geen typische klacht/ symptoom van diep veneuze trombose in het been? Dat is:
1) 2) 3) 4)
kramp in de kuit roodheid thromboflebitis warm been
14
[HERTENTAMEN RESPIRATIE 2] Vraag 68 Een 41-jarige vrouw bekend bij de internist met een nefrotisch syndroom, komt op de spoedeisende hulp met ernstige dyspneu, die plotseling is ontstaan. Er wordt een bloeddruk van 80/50 mm Hg gemeten en een hartfrequentie van 135/min. Net na deze metingen collabeert de patiënte. Bij nader onderzoek wordt een longembolie vastgesteld. Welke stollingsafwijking ligt bij deze patiënte met een nefrotisch syndroom het meest waarschijnlijk ten grondslag aan de verhoogde tromboseneiging? 1) Antifosfolipiden syndroom 2) Antitrombine lil deficiëntie 3) Proteïne C deficiëntie 4) Proteïne S deficiëntie
Vraag 69 De longventilatie wordt onder meer bepaald door het zuurstof- en kooldioxidegehalte in het bloed. Overmatige ventilatie wordt hyperventilatie genoemd. Wat gebeurt er met de arteriële p02 bij een gezond persoon die acuut hyperventileert? Deze zal: 1) dalen 2) gelijk blijven 3) stijgen
Casus (vraag 70 t/m 73) Via haar huisarts wordt mevrouw Appel (55 jaar) verwezen naar de longarts. Anamnestisch geeft ze aan last te hebben van progressieve hoestklachten en recidiverende luchtweginfecties. Mevrouw heeft 20 jaar gerookt (1 pakje sigaretten per dag), maar is nu reeds 5 jaar gestopt. In haar familie komen geen longziekten voor en als kind heeft ze nooit luchtwegklachten gehad. Lichamelijk onderzoek toont geen bijzonderheden behoudens een verlengd expirium, hoorbaar tijdens auscultatie. Uitgebreid longfunctieonderzoek geeft de uitslag zoals hieronder weergegeven in Tabel 1.
TABELI VC (L) ERV (L) IRV (L) FRC (L) RV(L) TLC(L) FEVl (L) FEVlNC(%) TLCO (mmol/min/kPa) TLCONa (mmol/minlkPa/L)
Normaalwaarde 3,05 0,80 1,35 2,88 2,08 5,46 2,58 84 8,17 1,50
Gemeten waarde 2,49 A 1,10 3,84 3,01 5,50 1,46 59 5,02 1,24
Vraag 70 Wat is de waarde van het gemeten expiratoir reserve volume dat in bovenstaande tabel met de letter A wordt aangegeven? Dat is: 1) 0,83 L 2) 1,35 L 3) 1,66 L 4) 2,49 L
15
[HERTENTAMEN RESPIRATIE 2] Vraag 71 Onderstaande flow-volume curve (Afbeelding 3) hoort bij de longfunctie van mevrouw Appel uit bovenstaande casus. De letter X correspondeert met één van de longvolumes/capaciteiten uit bovenstaande tabel.
Flow-volume loops
Volume
Afbeelding 3
x
Welk volume of capaciteit hoort bij de letter x? Dat is: 1) ERV 2) FRC 3) IRV 4) vc
Vraag 72 Bij het beoordelen van longfunctie-uitslagen maken we onderscheid in restrictief en obstructief longlij den. Van welk soort longlijden is er sprake bij mevrouw Appel? 1) Obstructief longlij den 2) Restrictief longlijden 3) Gecombineerd obstructief en restrictief longlijden
Vraag 73 Zoals te zien in tabel 1, is er bij mevrouw Appel ook de diffusiecapaciteit gemeten. Hoe moet de diffusiecapaciteit van mevrouw Appel beoordeeld worden? Als: 1) Verlaagd 2) Normaal 3) Verhoogd
'
f]hcM_ 16
.