Rad:boudumc F aculteit_der Medische Wetenschappen
Bloktoets Datum Aanvang
50210 Psychoproblematiek **herhaaltoets** 6 juli 2015 10.00 uur
Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE: • • • • • • •
•
• • • • •
•
Dit tentamen bestaat uit 70 meerkeuzevragen. De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. Controleer of uw tentamenset compleet is. Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer. Bij iedere vraag is slechts een alternatief het juiste of het beste. U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen. Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u aile alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden . Kunt u een of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wei beantwoorden. Wanneer u het tentamen beeindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS) zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, gebruik daarvoor een HB-potlood. Corrigeer fouten met gum. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordformulier. Als u een vraag wilt open Iaten vult u het hokje boven het vraagteken "?" in. De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje. Meer dan een ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco ge"interpreteerd. Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier. Het gebruik van aile audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Macht u dergelijke apparatuur tach gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaalliggen. Etui's moeten van tafel. A/s u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct worden verwerkt. Vraag de surveillant in dergelijke geval/en om een nieuw blanco antwoordformulier! lndien u dit verzuimt zijn de gevo/gen daarvan voor uw rekening.
De vragen worden als volgt gescoord: open antwoorden: Goe d Fout 2 keuze-vraag 1 -1 0 Punten 3 keuze-vraag 1 0 Punten -% 4 keuze-vraag 1 0 Punten - 1/3 0 Punten 5 keuze-vraag 1 -Y. Lever na afloop het antwoordformuher m. lnd1en u commentaar heeft op de vragen, verwijzen we u naar de hyperlink die is opgenomen bij uw toetsindeling in uw webdossier t.b.v. het digitaal studentcommentaarformulier voor deze toets. LET OP!! ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER! VEEL SUCCES!
Voorb/ad_MC/17-2-2015
Vraag 1. lnterpersoonlijke psychotherapie (IPT) wordt regelmatig ingezet bij de behandeling van depressie. Welk van de onderstaande probleemgebieden behoort NIET tot een van de vier behandelfocussen van IPT?
0)
Activatie en dagstructuur 2. Gecompliceerde rouw 3. lnterpersoonlijk conflict 4. lnterpersoonlijk tekort Vraag 2. Welke definitie omschrijft het BESTE het begrip 'tegenoverdracht'?
1. Onbewuste negatieve gevoelens van de hulpverlener die worden geprojecteerd op de relatie met de patient. 2. Onbewuste negatieve gevoelens van de patient die worden geprojecteerd op de relatie met de hulpverlener. Verwachtingen en gevoelens behorende bij vroegere ervaringen die door de hulpverlener worden overgedragen op de relatie met de patient. 4. Verwachtingen en gevoelens behorende bij vroegere ervaringen die door de patient worden overgedragen op de relatie met de hulpverlener.
®
Vraag 3. Humor is een voorbeeld van een adaptief afweermechanisme. Het gaat hier om plezier om eigen (of eventueel andermans) tekortkomingen zonder devaluerend te zijn. Welke van onderstaande afweermechanismes is eveneens adaptief?
1. 2. 3. 4.
Anticiperen ldealiseren Rationaliseren Verschuiven
Vraag 4. Bij welke stoornis speelt responspreventie de BELANGRIJKSTE rol in de cognitief gedragstherapeutische behandeling?
1. 2. 3. 4.
Gegeneraliseerde angststoornis Obsessieve compulsieve stoornis Somatisatiestoornis Specifieke fobie van het bloed/injectie/verwondingtype
Vraag 5. Cognitieve therapie is een vorm van psychotherapie. Cognitieve therapie richt zich het meest op verandering van:
1. 2. 3. 4.
Belemmerende emoties Gedachten uit het onderbewuste lnterpersoonlijke processen Niet-functionele gedachten
Pagina 1 van 16
20
Vraag 6. Welke combinatie van onderstaande verschijnselen hebben de meeste kans om op te treden bij een patient met hero"ineafhankelijkheid in de onthoudingsfase? A. Angst B. Bradycardie C. Epileptische insulten D. Koude rillingen @ Misselijkheid F. Nauwe pupillen G. Obstipatie (8) Prikkelbaarheid I. Rusteloosheid J. Slapeloosheid Spierpijn L. Tachycardie ~ Tremoren CW Wijde pupillen
©
-
i
I
/3
1. A, C, E, F, L 2. B,G, M, I 3. 8, D, F, J
@)
E,H,K,N
Vraag 7. Op de eerste hulp wordt een verwarde man binnengebracht. Bij lichamelijk onderzoek valt de dienstdoende arts, naast de verwardheid, het volgende op: conjunctivale roodheid, normale pupilreactie, droge slijmvliezen (mond) en een tachycardie. Er wordt gedacht aan een intoxicatie van een middel. Wat is het ME EST waarschijnlijke middel?
~
-2.6
1. 2. 3. 4.
Cannabis Coca·ine Ecstacy Paddo's
Pagina 2 van 16
0
Vraag 8. Welke combinatie van onderstaande verschijnselen heeft het meeste kans om op te treden bij een patient met GHB afhankelijkheid in de onthoudingsfase? A. B. C. D. E. F. G. H. I. J. K.
Angst Bradycardie Epileptische insulten Koude rillingen Maagklachten Misselijkheid Prikkelbaarheid Rusteloosheid Slapeloosheid Somberheid Spierpijn L. Tachycardie M. Tremoren N. Wijde pupillen
1. 2. 3. 4.
A, A, D, E,
H, N I, M I, J G, K
Vraag 9. Een 55-jarige man is sinds het overlijden van zijn vrouw twee jaar geleden steeds meer gaan drinken. Oorspronkelijk drank hij aileen's avonds 2-3 glazen whisky. Geleidelijk aan is dit steeds meer geworden. Hij drinkt nu 's ochtends na het opstaan gelijk twee barrels, anders kan hij niet naar zijn werk. Na het werk gaat hij gelijk weer aan de whisky, vaak worden het minstens 5 glaasjes voor hij in slaap valt. Van zijn ba~s heeft hij een waarschuwing gehad dat hij wat aan zijn drankprobleem moet doen. Zelf merkt hij dat hij steeds meer whisky nodig heeft. Hij wil wei minderen maar het lukt hem niet. Tegen hulp zoeken hikt hij erg aan. In welke fase van het motiveringsproces bevindt deze man zich?
(D
Beslissen 2. Contemplatie 3. Precontemplatie 4. Verdringing Vraag 10. Welk middel is als ondersteuning bij terugvalpreventie in het kader van alcoholproblematiek NIET ge·lndiceerd?
~
----
1. 2. 3. 4.
Acamprosaat Disulfiram Flumazenil Naltrexon
2/
) /3
Pagina 3 van 16
.· Vraag 11. Bij de psychologische behandeling van verslavingsproblematiek wordt onder meer gebruik gemaakt van cue-exposure. Welk effect op het trekgevoel wordt door deze techniek beoogt?
-h_
1 . Expressie @ Extinctie 3. Suppressie
Vraag 12. Welke laboratoriumbepaling wordtNIET als indicator ingezet voor detectie van overmatig alcoholgebruik? 1. 2. 3. 4.
ALAT (Alanine Aminotransferase) COT (Carbohydraat Deficient Transferrine) MCV (Mean Corpuscular Volume) MMA (Methylmalonzuur)
Vraag 13. Een 22-jarige man woont sinds 3 jaar op kamers. Sinds de laatste 2 jaar gaat hij iedere vrijdag en zaterdag met zijn vrienden naar de kroeg, hij drinkt dan per avond zo'n 15 biertjes en komt na afloop compleet laveloos thuis. Door de week gebruikt hij geeri alcohol. Het afgelopen jaar is hij drie keer opgepakt door de politie vanwege verstoring van de openbare orde. Hier is sprake van: 1. Afhankelijkheid van een middel. 2. Misbruik van een middel. 3.' Sociaal gebruik van een middel.
Vraag 14. Welke van de onderstaande beweringen is JUIST met betrekking tot d rangstoorn issen? 1. De recidiefkans na behandeling is gedurende iemands hele Ieven hoog. 2. Deze ontstaan vaak op volwassen leeftijd (>25 jr). 3. Er is vaak een forse lijdensdruk. @ Na het 50e levensjaar is de kans op spontane verbetering groot.
Vraag 15. Welke van de volgende veranderingen in de hersenen zijn het MEEST kenmerkend voor normale veroudering?
·~
-~12_
1. Atrofie van de prefrontale cortex en het striatum. 2. Ter plaatse van de bloedhersenbarriere vermindert de permeabiliteit metals gevolg een stapeling van serumeiwitten. 3. Vanaf het veertigste jaar treedt in de substantia nigra door tekortschietende regelmechanismen een langzame toename in de dopaminerge activiteit op. 4. Versmalling van de ventrikels en verbreding van de gyri.
Pagina 4 van 16
2
Vraag 16. Een 28-jarige man klaagt dat de Russische geheime dienst hem door de telefoon afluistert en hem via camera's bespioneert. De Russen zouden hem bovendien be"invloeden via auradestructie. Hierdoor voelt hij zich al maanden dodelijk vermoeid en initiatiefloos. Bij het psychiatrisch onderzoek valt op dat hij aileen hele korte en concrete antwoorden geeft op vragen en verder nauwelijks spreekt. MEEST waarschijnlijk is sprake van:
(j)
Alogie 2. Bradyfrenie 3. Remming 4. Stupor
Vraag 17. Wat is GEEN voorbeeld van katatoon gedrag?
1. 2. 3. 4.
Apraxie Echopraxie Motorische oppositie Stupor
Vraag 18. Een patient op de IC ziet de infuuszakken voor ballonnen aan en vraagt wie er jarig is. Van welk psychiatrisch symptoom is hier meest waarschijnlijk sprake?
1. 2. 3. 4.
Dissociatie Disperceptie Dwangvoorstelling lmperatieve hallucinatie
Vraag 19. Welke van de onderstaande symptomen valt NIET onder de formele denkstoornissen?
1. 2. 3. 4.
Concretisme lncoherentie Ontsporing Rumineren
Vraag 20. Een psychiater probeert middels cognitieve therapie een patient met een paniekstoornis meer functionele inzichten over de werking van het hart te Iaten krijgen. Wanneer is hier sprake van?
CD
-
Een betekeniswetenschappelijke benadering 2. Een psychodynamische benadering 3. Een materiewetenschappelijke benadering
Pagina 5 van 16
Vraag 21. In de classificatie van de DSM-IV dient as-V voor de vastlegging van het oordeel over het globale functioneren. Een 25-jarige vrouw heeft Iichte symptomen zoals perioden van somberheid en slaapklachten. Over het algemeen functioneert zij hiermee nog vrij redelijk op haar werk en thuis. Welk GAF-score geeft de beste weergave van haar globale functioneren? 1. Tussen 41 en 50 (2) Tussen 61 en 70 3. Tussen 81 en 90 Vraag 22. Welke uitspraak over ADHD is JUIST? 1. Atomoxetine brengt een hoger risico op verslaving met zich mee dan methylfen idaat. 2. Bij tenminste 75% van de kinderen met ADHD persisteren de klachten tot op volwassen leeftijd. 3. In tegenstelling tot bij kinderen, staat bij volwassenen met ADHD vaker de impulsiviteit op de voorgrond dan de aandachtsproblemen. @ Methylfenidaat is effectiever dan gedragstherapie. Vraag 23. Welke uitspraak over autisme spectrum stoornissen (ASS) is JUIST? 1. De stoornis van Asperger is de subgroep binnen de autisme spectrum stoornissen met de meest ernstige klachten. 2. De stoornis van Asperger kenmerkt zich door enkele specifieke tekortkomingen in de taalontwikkeling. 3. Het merendeel van de patienten met ASS heeft comorbide forse angstklachten. 4. Patienten met ASS hebben vaak moeite met het waarnemen van details. Vraag 24. Bij de diagnostische criteria voor autisme spectrumstoornissen in de DSM-IV worden drie probleemgebieden benoemd. Welke zijn dit? 1. 2. 3. 4.
Contactstoornis, communicatieproblemen, stereotiepe bezigheden. Contactstoornis, spraakstoornis, sociaal terugtrekgedrag. Communicatieproblemen, stereotypische spraak, intellectuele beperking. Gedragsstoornis, contactproblemen, gebrekkige taalontwikkeling.
Vraag 25. Welke opsomming van kenmerken past het MEEST bij een corticale dementie?
~
--
2'/2.
1. Bradyfrenie, dwangmatige patronen, persoonlijkheidsverandering. 2. Geheugenstoornissen, taalstoornis, apraxie, agnosie. 3. Overzichtsstoornissen, taalstoornis, veranderde stemming. 4. Perseveren, geheugenstoornissen, prikkelbaarheid, agnosie.
Pagina 6 van 16
Vraag 26. Wat is een van de eerste verschijnselen bij een patient met fronto-temporale dementie? 1. 2. 3. 4.
Apathie Geheugenstoornissen Loopstoornissen met incontinentie Verminderd empathisch vermogen en affectieve vervlakking
' ~ Vraag
27. - Een 72-jarige vrouw heeft volgens haar dochter sinds een jaar last van het zien van diverse personen in haar huis die in werkelijkheid al lang overleden zijn. Hiernaast weef ze vaak niet meer wat voor een dag het is en kan ze op straat moeilijk de weg vinden. Ze is ervan overtuigd dat de buurman 's nachts vuilnis in haar GFT-container dumpt. Hij zou dan ook bij haar op de ramen bonzen om haar te pesten. De klachti:m hebben een fluctuerend beloop. De dochter vertelt dat moeder de laatste tijd moeilijker loopt en hierdoor al enkele malen gevallen is. Zij gebruikt geen medicijnen en was voorheen gezond. De arts vindt nu bij onderzoek rigiditeit in beide benen. Op de_MMSE scoort patiente 28 punten. Wat is bij haar de MEEST waarschijnlijke diagnose? 1. Beginnende M. Alzheimer 2. Fronto-temporale dementie 3.- Lewy body dementie
Vra~B. Waarop berust de pathogenese van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob bij de meerderheid van de patienten? 1. 2. 3. 4.
14-3-3 eiwitophopingen Fibrillaire amyloid-beta-eiwitten Prionvorming Tau ophopingen
Vraag 29. De geheugenstoornis bij de ziekte van Alzheimer is het meest geassocieerd met een deficientie van:
~
·--
1. Acetylcholine 2. Dopamine 3. GABA
3
Pagina 7 van 16
0
Vraag 30. Een vrouw van 23 jaar oud klaagt over plotselinge gevoelloosheid van haar linker · lichaamshelft. Ze loopt op een wat ohzekere manier. Soms heeft zij daarbij gedurende enkele uren volledig gehoorsverlies. De klachten bestaan nu drie maanden. Haar anamnese vermeldt geen andere klachten. Bij neurologisch onderzoek worden geen afwijkingen gevonden. Patiente vertelt dat de klachten op een avond plots zijn begonnen. Ze geeft aan dat deze tegenslag wei heel vervelend uitkwam aangezien ze al zoveel op haar bord had door een chronisch arbeidsconflict met haar baas. Patiente denkt aan een lichamelijke oorzaak van naar klachten. Waarvan is hier ME EST waarschijnlijk sprake? 1. 2. 3. 4.
Een Een Een Een
conversiestoornis dissociatieve stoornis ongedifferentieerde somatoforme stoornis somatisatiestoornis
Vraag 31. Chronisch vermoeidheidsyndroom wordt doorgaans aangemerkt als: 1. Ongedifferentieerde somatoforme stoornis 2. Simulatie 3. Somatisatiestoornis
Vraag 32. Welke van de volgende uitspraken is van toepassing op §.i_r:n'-:llatie ? 1. De symptom en worden bewust ingezet om aandacht te krijgen. 2. De symptomen worden onbewust ingezet om onplezierige omstandigheden te ontlopen. 3. Simulatie is geen psychiatrische stoornis maar een vorm van fraude.
Vra~3. Welke van de onderstaande psychiatrische stoornissen kent het HOOGSTE risico op su"lcide? 1. 2. 3.
Afhankelijkheid van drugs Bipolaire stoornis Schizofrenie
3
Pagina 8 van 16
ul ... 0
Vraag 34. Bij een 24-jarige man is een half jaar geleden schizofrenie vastgesteld. Voor die tijd functioneerde hij goed, hij had een baan en enkele goede vrienden. Nu is hij echter fors psychotisch. Hij wil niets meer met officiele instanties te maken hebben, aangezien die allemaal met elkaar §,a,menspannen en hem kapot proberen te maken. De post opent hij niet meer, omdat hij bezig is toe t~ treden tot een ander universum en daar moeten ze niets hebben van geldzaken en andere wereldse dingen: Hij weigert aile vormen van hulp of behandeling. De woningbouwvereniging heeft aangegeven dat hij volgende maand uit huis gezet 'zal worden vanwege oplopende hu~:~rschuld. De moeder van deze patient maakt zich erg ongerust aangezien haar zoon bij niemand terecht kan en zal gaan zwerven. Welke bewering over bovenstaande situatie is juist? 1. De moeder van de patient kan de officier van justitie verzoeken tot een rechtelijke machtiging (RM) voor haar zoon. 2. Om te kijken of patient voor een gedwongen opname in aanmerking komt, moet eerst door een onafhankelijk psychiater gekeken worden ofhij wilsonbekwaam is volgens de criteria van de KNMG. 3. Patient kan niet gedwongen opgenomen worden omdat hij geen gevaar vormt voor zichzelf of anderen.
Vraag 35. Bij het toepassen van dwang bij een psychiatrische patient dient altijd het 'minst beperkende alternatief' te worden toegepast. Dit ethisch beginsel noemt men het principe van: 1. Doelmatigheid 2. Moraliteit 3. Subsidiariteit
Vraag 36. Welke bewering is JUIST?
1. Bij zwakbegaafdheid is sprake van een lager ontwikkelingsniveau dan bij
~
-3
zwakzinnigheid. 2. Binnen de groep mensen met een verstandelijke beperking komt automutilatie vaker voor bij een relatief hoog ontwikkelingsniveau. 3. Depressie bij mensen met een verstandelijke beperking presenteert zich vaak op een aspecifieke manier;-namelijk met prikkelbaarheid en onrust. 4. Over het algemeen kunnen mensen met zwakbegaafdheid niet zelfstandig wonen.
Pagina 9 van 16
Vraag 37. Een 60-jarige patiente met een blanco psychiatrische voorgeschiedenis wordt door de psychiater van de consultatieve dienst gezien op de afdeling longziekten. Patiente is opgenomen in verband met een exacerbatie COPD. De psychiater wordt in consult gevraagd in verband met druk en opstandig gedrag van patiente. Er blijkt sprake van een manisch toestandsbeeld. Mede omdat het optreden van een eerste manie op deze leeftijd ongebruikelijk is vermoed de psychiater dat medicatie een rol zou 1 kunnen spelen bij het optreden van de manie. De psychiater loopt aile medicatie na die patiente gebruikt. Welke van onderstaande medicatie is het MEEST verdacht een luxerende rol te spelen bij deze manie?
~
1. 2. 3. 4.
Erythromycine Furosemide Ibuprofen Prednison
Vraag 38. Welk antispychoticum is ge·lndiceerd voor de behandeling van psychotische symptomen bij de ziekte van Parkinson?
1. 2. 3. 4.
Cisordinol Clozapine Haloperidol Olanzapine
Vraag 39. Welke van de volgende beweringen over schizofrenie is NIET waar?
1. 2. 3. 4.
Circa 10% van de patienten overlijdt door su·lcide. De Life-timeprevalentie is circa 1%. Er is een hogere incidentie op het platteland dan in de stad. Mannen ontwikkelen de stoornis eerder in hun Ieven dan vrouwen .
Vraag 40. Welk symptoom treedt NIET op bij het maligne neurolepticasyndroom?
1 . Autonome instabiliteit 2. BewustzijnstoorniSJXw; 3. -~thermie ~ fi!JfJ'IIiWl 4. Spierrigiditeit Vraag 41. _ Welke bijwerking past het MINST bij een te hoge spiegel (intoxicatie) van lithium?
1. Anurie 2. lnsulten <]:) Leucopenie 4. Spierhypertonie
Pagina 10 van 16
Vraag 42. Welke twee bijwerkingen ziet men vaker bij TCA's dan bij SSRI's? 1. Agitatie en seksuele functiestoornissen 2. Diarree en hoofdpijn 3. Mictiestoornissen en slapeloosheid @ Transpireren en orthostatische hypotensie Vraag 43. Wat is een vaak voorkomende bijwerking van klassieke antipsychotica die in verband wbrdt gebracht met antagonisme van dopamine 02 receptoren? 1. 2. 3. 4.
Acute dystonie Gewichtstoename Sedatie Seksuele disfunctie
Vraag 44. Benzodiazepinen worden ingedeeld in hypnotica en anxiolytica. Welk van de onderstaande criteria is/zijn hierbij vooral van belang?
~
1. GABA-A-receptor affiniteit , 2. lnteractie met melatonine :3. lnteractie met REM-slaap 4. Resorptie en halfwaardetijd Vraag 45. Mirtazapine is een antipepressivum met een met sterk antihistaminerge (H1}, maar nagenoeg geen anticholinerge werking. Welke bijwerking is het ME EST voorkomend bij mirtazapine? -1. 2. 3. 4.
Galactorroe Gewichtstoename Jeuk Obstipatie
Vraag 46. Van welke symptomen is sprake bij acathisie?
1. Niet kunnen stilzitten, bewegingsonrust.
x
2. Onwillekeurige bewegingen van tong, mond of gelaat. 3. Onvrijwillige spiersamentrekkingen die een abnormale lichaamshouding veroorzaken. 4. Tremor in combinatie met rigiditeit en hypokinesie.
311
Pagina 11 van 16 L
J
Vraag 47. Welke van de volgende symptomen behoort NIET tot de negatieve symptomen van sch izofren ie?
1. 2. 3. 4.
Affectieve vervlakking Chaotisch denken Sociale contacten uit de weg gaan Weinig spreken
Vraag 48. Welke uitspraak over de waanstoornis is JUIST?
~
1. Bij de helft van de patienten gaat de stoornis na verloop van tijd over in schizofrenie. 2. Er is een goede respons op antipsychotica. 3. Er is sprake van een slecht algeheel functioneren. 4. Kenmerkend is het optreden van niet bizarre wan en . Vraag 49. Positieve symptomen van schizofrenie hangen samen met:
1. 2. 3. 4.
Hyperdopaminerge transmissie in het limbische systeem Hyperdopaminerge transmissie van de temporals cortex Hypodopaminerge transmissie in de basale ganglia Hypodopaminerge transmissie van de prefrontale cortex
Vraag 50. Waarin is het belangrijkste verschil in diagnostische criteria tussen schizofrenie en schizofreniforme stoornis gelegen?
1. 2. 3. 4.
In In In In
de duur van de symptomen de ernst van de symptomen het al dan niet aanwezig zijn van auditieve hallucinaties het al dan niet aanwezig zijn van negatieve symptomen
Vraag 51. Welke bewering over persoonlijkheidsstoornissen is JUIST?
1. De antisociale persoonlijkheidsstoornis is een van de minst voorkomende persoonlijkheidsstoornissen. 2. De borderline persoonlijkheidsstoornis is de meest voorkomende persoonlijkheidsstoornis bij psychiatrische patienten. 3. De prevalentie in de algehele bevolking is 25%.
Pagina 12 van 16
Vraag 52. Welk van onderstaande kenmerken maakt GEEN deel uit van de DSM-IV criteria voor de QRS~.~si~ve~compul~.iey~ pers<;>()I1Jil~bei9$§togrn1§? 1. 2. 3. 4.
Gierigheid Preoccupatie met details Starre ethische normhantering Vermijden van belangrijke taken
Vraag 53. Een vrouw van 62 jaar oud is altijd erg op zichzelf geweest. Zij is erg gepreoccupeerd met oermuziek en is overtuigd van de stabiliserende werking hiervan op de hedendaagse mens. De buren klagen regelmatig over vreemde geluiden, maar dat maakt haar aileen maar boos. Zij geeft aan dan nog Ianger muziek te moeten mak~n om de negatieve energie van de buren weer weg te krijgen. Ze heeft geen intieme vrienden en wil dit ook niet. Waar past deze omschrijving het BESTE bij? 1. Schizofreniforme stoornis 2. Schizo"ide persoonlijkheidsstoornis 3. Schizotypische persoonlijkheidsstoornis Vraag 54. Welk kenmerk hoort NIET tot de diagnostische criteria van de borderline persoonlijkheidsstoornis? 1. Chronisch gevoel van leegte 2. Inadequate, intense woede @) Oppervlakkige emotionele uitingen .~ 4. Stressgerelateerde achterdochtige ideeen Vraag 55. Farmacotherapie staat bij de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen niet voorop, maar kan wei een belangrijke ondersteunende rol spelen. Welke van de onderstaande middelen zijn ge·indiceerd bij jJ]QlJ~i.v.ltflLt?
1 . Atypische antipsychotica 2. Methylfenidaat 3. SSRI's 4. Tricyclische antidepressiva, met name clomipramine Vraag 56. In de klinisch veel gebruikte indeling van Cloninger worden vier aspecten van het begrip temperament beschreven. Welke hoort daar NIET bij?
1. Harm avoidance 2. Novelty seeking 3. Reward dependence 4. Social attachment
Pagina 13 van 16
Vraag 57. In de DSM IV worden 10 persoonlijkheidstoornissen gedefinieerd en deze worden vervolgens geclassificeerd in drie clusters. Hoe worden deze drie clusters omschreven?
10
1. 2.
,3.
Schizo'lde, emotioneel, ontwijkend Excentriek, impulsief, introvert Zonderling, dramatisch, angstig
Vraag 58. Welke uitspraak ten aanzien van een depressieve stoornis met melancholische (vitale) kenmerken is JUIST? 1. 2. 3. 4.
Bij behandeling wordt vaak voor een MAO-rem mer gekozen. De stemming wordt in de loop van de dag slechter. Er is vaak sprake van buitensporige of onterechte schuldgevoelens. Er is sprake van een toegenomen slaapbehoefte.
Vraag 59. Een patient met een sociale fobie wordt ingesteld op een antidepressivum. Na hoeveel weken behandeling kan men vaststellen of er sprake is van een nonrespons? 1. 2. 3.
4 Weken 8 Weken 12 Weken
Vraag 60. Welke klachten of gedragingen passen het MINST bij een van de subtypen van de obsessieve compulsieve stoornis?
~
1. Handen wassen na het hebben aangeraakt van de vloer. 2. · Het niet kunnen verdragen als de messen niet recht in het rekje van de vaatwasser staan. 3. Twintig keer per dag nadenken of je nu naar Frankrijk of Duitsland op vakantie zult gaan. 4. Viermaal checken of de deur dicht is alvorens weg te kunnen gaan.
Vraag 61. Een patient met een gegeneraliseerde angststoornis wordt ingesteld op fluoxetine (een SSRI). Hij kan fluoxetine goed verdragen, maar helaas heeft dit middel geen ,_ enkel effect op zijn klachten. Patient had eerder paroxetine (een SSRI) geprobeerd - en ook dat hielp hem niet. Hij wil nu graag een ander medicijn proberen. Wat is de BESTE volgende stap? 1. 2. 3.
Additie van een atypisch neurolepticum aan het huidige SSRI Een noradrenerg werkend TCA Een serotonerg werkend TCA
Pagina 14 van 16
,
Vraag 62. Welke van onderstaande beweringen over het beloop van depressie is JUIST? 1.
2.
@ 4.
Bij patienten met langdurige depressieve klachten is de prevalentie van diabetes en hart- en vaatziekten gelijk aan de algemene bevolking. Het beloop is echter ongunstiger. De kans op overlijden aan een somatische aandoening neemt met ongeveer 10% toe als er tegelijk sprake is van een depressie. Tenminste de helft van de patienten die een depressie heeft doorgemaakt, krijgt een of meerdere recidieven. Zelfdoding berust in circa 40 % van de gevallen op een aanwezige depressie.
Vraag 63. Welke neurotransmitter wordt het MINST betrokken geacht bij de pathogenese van de depressieve stoomis? 1. 2. 3.
Dopamine GABA Noradrenaline
Vraag 64. Depressieve episoden bij een bipolaire stoornis verschillen niet wezenlijk van unipolaire depressies. Een aanwijzing voor een bipolaire stoornis bij een patient die zich presenteert met een depressie is de aanwezigheid van:
-h
1. Anhedonie 2. Ernstige insomnia 3. Motorische onrust @ Psychotische kenmerken
Vraag 65. Welke bewering over de aard van dwang- en drangverschijnselen is JUIST? 1. Dranghandelingen zijn gericht op angstreductie. 2. Dwanggedachten zijn geassocieerd met lust gevoelens. 3. Een dranghandeling ervaart een patient met een drangstoornis als passend bij zijn/haar identiteit. 4. Een dwanghandeling ervaart een patient met een obs~ssieve compulsieve stoornis als passend bij zijn/haar identiteit.
Vraag 66. Welke uitspraak over postpartum psychose is JUIST? 1. Bij de behandeling zijn oestrogenen de eerste stap in de farmacotherapie. 2. Bij bijnaalle patienten (rond 90%) is in de voorgeschiedenis sprake van een psychose, ernstige angst- of stemmingsstoornis of persoonlijkheidsproblematiek. 3. Een opname is meestal ge"lndiceerd.
Pagina 15 van 16
6 u 20
Vraag 67. Welke structuur/structuren zijn het MINST betrokken bij de etiopathogenese van stressstoornissen?
.:1. Amygdala _·.,2. Hippocampus o .· Hypothalamus-hypofyse-bijnierschors-as "'\ - 4. Putamen
3:_
Vraag 68. W~ke bewering over het gebruik van medicatie bij de bipolaire stoornis is JUIST?
1_. Atypische antipsychotica zijn ge"indiceerd als onderhoudsbehandeling. ,2. Carbamazepine is effectief bij de behandeling van depressies. 3; Het atypische antipsychoticum quetiapine is niet effectief bij de behandeling van depressies. 4.: Valpro"inezuur is effectief bij de be~andeling Vqn depressies. Vraag 69. -Een patient heeft vee I last van herbelevingen aanxeen verkeersongeval dat hem vorig jaar overkwam . Patient heeft bij dit ongeluk eem kwarti'er bekneld gezeten in zijn auto. Voor het verwerken van wat hem overkomen is, wendt hij zich tot een psycholoog. Bij de behandeling vraagt de psycholoog hem om het meest angstige beeld dat hij van het ongeluk heeft voor ogen te nemen. Tegelijkertijd moet hij met zijn ogen heen en weer gaande handbewegingen van de psycholoog volgen. Hoe heet deze therapia?
1. 2_. 3. · 4.
Eclectic visual dissociation and restructuring Exposure met visueel ondersteunde responspreventie Exposure mindset dissociational refocussing Eye movement and desensitization reprocessing
. Vraag 70. Welke uitspraak met betrekkingtot anorexia nervosa is JUIST?
-
1-. 2. 3. 4.
Bij 20-30% is er sprake van herstel of gunstig verloop. De prognose is gunstiger naarmate de aanvangsleeftijd hoger ligt. Het sterfte cijfer ligt rond 5-10%. Patienten waarbij sprake is van het purgerende type hebben een betere prognose dan patienten waarbij sprake is van het zuivere vastentype.
'·
EINDE VAN DE TOETS
Pagina 16 van 16