Verslag van de vergadering van de statencommissie II Economie & Mobiliteit op woensdag 3 december 2003 van 9.00 uur tot 14.30 uur in de Statenzaal van het Provinciehuis in Groningen. Aanwezige leden: dhr. W. Haasken (voorzitter; VVD), dhr. A. Engelsman (VVD); dhr. J.L.H. Köller (PvdA), dhr. J.J. Dijkstra (PvdA), dhr. R.D. Rijploeg (PvdA), dhr. H. Nijboer (PvdA); dhr. M.J. Jager (CDA), dhr. F.J. van der Span (CDA); dhr. J. Roggema (ChristenUnie), H. Staghouwer (ChristenUnie); mw. I.S. Bulk (SP), C. Swagerman (SP); dhr. H.C. Moll (GroenLinks), dhr. W. van der Ploeg (GroenLinks); mw. D.J. Hoekzema-Buist (PvhN), dhr. T.J. Zanen (PvhN). Afwezig: mw. M.J. Edzes-Posthumus (D66), mw. F.Q. Gräper-van Koolwijk (D66). Voorts aanwezig: dhr. J.C. Gerritsen (gedeputeerde), dhr. T.A. Musschenga (gedeputeerde), dhr. H. Bleker (gedeputeerde); mw. R. Hut (secretaris); dhr. H.J. Falkema (Milieufederatie Groningen); dhr. Th. Poggemeier (Verslagbureau Groningen; verslag dhr. E.J.R. ter Veldhuis) en ambtelijke bijstand. 1.
Opening en mededelingen
De voorzitter opent de vergadering en heet alle aanwezigen van harte welkom. Hij deelt mee dat een persbericht is verstrekt met betrekking tot miljoeneninvesteringen voor de infrastructuur in het Noorden. Dhr. Nijboer heeft een aantal mensen verzameld om enkele zaken ten aanzien van verkeer en vervoer te bespreken. Voor de bespreking is de datum gesteld van 07-012004 van 9.00–12.30 uur. De provinciale afdelingen zullen nader ingaan op de weg Winsum-Onderdendam, de ringwegenproblematiek, de treinverbinding naar Bremen, etc. Er is een brief binnengekomen van de Milieufederatie met betrekking tot de Zuiderzeelijn. De voorzitter stelt voor deze brief te voegen bij agendapunt 17. Voorts maakt de voorzitter gewag van het feit dat er op 21-01-2003 een presentatie van de Fietsersbond zal plaatsvinden na afloop van de commissievergadering. 2.
Regeling van werkzaamheden: - voorstellen vreemd aan de orde van de dag;
Er zijn geen voorstellen vreemd aan de orde van de dag. - vaststelling van de agenda De voorzitter deelt mee dat gedeputeerde Bleker heeft verzocht om agendapunt 9 naar voren te schuiven. De commissie gaat hiermee akkoord. Dhr. Falkema van de Milieufederatie heeft zich gemeld als inspreker over het onderwerp van de Zuiderzeelijn. De voorzitter stelt voor om agendapunt 17 naar voren te halen en te behandelen in aansluiting op agendapunt 9, om vervolgens te continueren met de agendapunten 8, 10, 11, etc. Zulks wordt met instemming bejegend door de commissie. Dhr. Nijboer (PvdA) vraagt waarom agendapunt 17 in de commissie Economie & Mobiliteit is geagendeerd. Hij stelt dat de commissie Bestuur & Financiën het geschikte gremium is de volksraadpleging ten aanzien van de Zuiderzeelijn te behandelen. De
1
PvdA-fractie stelt derhalve voor om agendapunt 17 aan de orde te stellen in de commissie Bestuur & Financiën. Dhr. Moll (GroenLinks) geeft te kennen bekend te zijn geweest met het feit dat er een voorstel zou verschijnen, reden waarom hij de kwestie langdurig heeft kunnen beschouwen. Zijns inziens zijn er weinig argumenten om agendapunt 17 in de commissie Bestuur & Financiën te behandelen. Het onderwerp is tot op heden altoos met de gedeputeerde Musschenga belicht. Ook bij de wisseling van het College is daar weinig aan veranderd. Dhr. Moll stelt derhalve dat het debat uitstekend in de commissie Economie & Mobiliteit kan worden gevoerd, temeer daar er brieven aan zijn toegevoegd. Het thema verkeer en vervoer is daardoor dominant aanwezig. Tot slot meldt dhr. Moll nog een praktisch punt. Mocht de commissie besluiten het agendapunt over te hevelen naar de commissie Bestuur & Financiën, dan is dit geen enkele garantie dat het onderwerp hedenavond in die commissie zal worden behandeld. Het is waarschijnlijker dat de behandeling dan veel later plaats zal vinden. Dhr. Moll is van mening dat het goed zou zijn om over dit thema – dat GroenLinks overigens ook in de Staten aan de orde gesteld zou willen zien – nu van gedachten te wisselen. Als er onverhoopt een aspect van Bestuur & Financiën onderbelicht zou blijven, dan hebben de Staten in de beleving van de dhr. Moll volop de gelegenheid om dit te corrigeren tijdens het statendebat over dit onderwerp. Dhr. Jager (CDA) merkt op dat de CDA-fractie evenals GroenLinks van mening is dat het debat zou moeten worden gevoerd met de verantwoordelijke portefeuillehouder – die overigens waarschijnlijk best bereid zou zijn om ook in andere commissies te verschijnen. De Staten hebben de agenda’s echter gezamenlijk geaccordeerd. De CDAfractie hecht er wel aan dat, op het moment dat zaken als communicatie en eventuele volksraadpleging nader zijn uitgewerkt, deze neer te leggen bij de commissie Bestuur & Financiën, die hier inhoudelijk gezien beter op aansluit dan de commissie Economie & Mobiliteit. Laatstgenoemde commissie betreft immers met name de techniek en het verkeersaspect. Dhr. Roggema (ChristenUnie) stelt dat de fractie van de ChristenUnie er geen bezwaar tegen zou hebben gehad wanneer agendapunt 17 zou zijn afgevoerd, maar dan had dit voor de vergadering al moeten zijn besloten. Nu het punt eenmaal op de agenda staat, pleit dhr. Roggema ervoor het te behandelen. Mw. Bulk (SP) geeft er eveneens de voorkeur aan agendapunt 17 nu in de commissie te behandelen. De voorzitter constateert dat er een meerderheid is om het agendapunt 17 op de agenda te houden. Er is inderdaad in de Staten besloten om het punt op de agenda van de commissie Economie & Mobiliteit te zetten. Wel erkent de voorzitter dat het altijd enigszins discutabel is op welke agenda dergelijke onderwerpen dienen te worden geplaatst. Er is geen enkel beletsel om de gedeputeerde uit te nodigen in de commissie Bestuur & Financiën, waar gedeputeerde Musschenga normaal niet verschijnt. De voorzitter stelt voor om, alles overwegende, het agendapunt te laten staan. Dhr. Nijboer (PvdA) gaat hier alsnog mee akkoord, maar schaart zich achter dhr. Jager om in het vervolg een duidelijk criterium te handhaven bij de verdeling van de agendapunten over de commissies, gezien het feit dat er nu enige ondoorzichtigheid bestaat. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat agendapunt 13 een tweetal brieven van de FNV over projecten die het BOA (Bureau Ontwikkeling Arbeidsmarktprojecten) heeft uitgevoerd, aan de orde stelt. Inmiddels hebben de statenleden een andere brief over het BOA ontvangen. Dhr. Van der Ploeg acht het daarom goed de andere commissieleden te laten weten dat de fractie van GroenLinks de intentie heeft om de betreffende brief ter behandeling door de Staten te agenderen, zodat de woordvoerders van de fracties zich daarop kunnen voorbereiden. Een punt is echter wel dat er een onderzoek was aangekondigd. Dhr. Van der Ploeg neemt aan dat dit onderzoek ook is afgerond. Het zou verstandig zijn wanneer het College de resultaten van het onderzoek ter beschikking zou
2
kunnen stellen aan de commissie. Voor de huidige agenda betekent een en ander dat beide brieven kunnen worden besproken, maar het betreft een uitvoeringstraject van de achterliggende discussie over het BOA. De fractie van GroenLinks kiest er derhalve voor het accent te leggen in de statenvergadering. De voorzitter constateert dat het onderwerp BOA meegenomen zal worden naar de statenvergadering. Hij vraagt dhr. Van der Ploeg of hij gewaagde van een aanvullend verzoek met betrekking tot een onderzoek. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) oppert dat bekend is – het is ook in de toezeggingenlijst opgenomen – dat er een onderzoek gaande is of is geweest. Voor het debat is het goed kennis te nemen van betreffend onderzoek. De fractie van GroenLinks verzoekt het College om de resultaten van het onderzoek ter beschikking te stellen van de statenleden. Dhr. Jager (CDA) vraagt in reactie op de opmerkingen van dhr. Van der Ploeg of het niet raadzamer zou zijn om agendapunt 13 te schrappen om het onderwerp mee te nemen naar het debat dat blijkbaar in de Staten plaats zal vinden, teneinde de discussie niet tweemaal te hoeven houden. Als hieraan gekoppeld het College de toezegging kan doen om de resultaten van het onderzoek ter beschikking te stellen, dan is een goed gefundeerd debat beter mogelijk. De voorzitter constateert dat het voorstel van dhr. Jager bredere steun geniet. Dhr. Dijkstra (PvdA) kan zich voorstellen dat de brief met betrekking tot de organisatorische aanpassing van het BOA, waar dhr. Van der Ploeg waarschijnlijk op doelde, betrokken wordt bij de behandeling van agendapunt 13. De voorzitter antwoordt dat dit correct is, maar dat dhr. Jager nu het voorstel doet om agendapunt 13 nu van de agenda te verwijderen om het onderwerp plenair in de Staten te behandelen. Dhr. Dijkstra (PvdA) gaat hiermee akkoord, al stelt hij benieuwd te zijn naar de reactie van de gedeputeerde op betreffende brief. In elk geval wenst dhr. Dijkstra in de huidige vergadering te worden geïnformeerd over de actuele ontwikkelingen rondom het BOA. De voorzitter concludeert dat in dat geval agendapunt 13 op de agenda gehandhaafd dient te blijven. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) legt uit dat de brief past in een bredere bezinning op het arbeidsmarktbeleid. Het College heeft een onderzoek laten uitvoeren. Aan het rapport wordt momenteel gewerkt; het zal ongeveer over een week verschijnen. Het rapport zal de statenleden zo spoedig mogelijk worden toegestuurd. Het College biedt aan om in de komende commissievergadering een presentatie over dit onderwerp en voorlichting te geven. Over anderhalve week zullen de statenleden de stukken compleet voorgelegd krijgen. De voorzitter stelt, de woorden van de gedeputeerde beluisterend, dat er in dat geval niet de eerstvolgende statenvergadering over dit onderwerp zal kunnen worden gesproken. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) interrumpeert en doet kond van het feit dat de fractie van GroenLinks het onderwerp voor de eerste statenvergadering zal aanmelden. De brief is naar inhoud niet specifiek aan de statenleden gestuurd, maar aan alle relaties van het BOA. In de brief staat een aantal beleidsmatige trajecten die voor discussie in de Staten vatbaar zijn. Dhr. Van der Ploeg herhaalt zijn verzoek om het onderzoek om deze reden ter beschikking te stellen, eventueel met enige versnelling van de redactionele aanpassingen – dhr. Van der Ploeg heeft namelijk vernomen dat het onderzoek een maand geleden reeds was voltooid. De voorzitter geeft de concrete vraag van dhr. Van der Ploeg door aan de gedeputeerde. Kan het onderzoek zo snel mogelijk ter beschikking komen van de statenleden voor de behandeling van de eerstvolgende statenvergadering?
3
Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) verduidelijkt dat de brief waarvan dhr. Van der Ploeg rept niet louter is gestuurd aan relaties van het BOA, maar ook afzonderlijk aan de statenleden. Het onderzoek komt over anderhalve week beschikbaar. De voorzitter vraagt de commissie of zij af wenst te zien van de behandeling van agendapunt 13 in de huidige vergadering. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) legt uit dat GroenLinks zich aansluit bij het voorstel van de CDA-fractie om de brief van de agenda af te halen. In de richting van dhr. Dijkstra stelt dhr. Van der Ploeg dat de vragen over het BOA aan de orde kunnen worden gesteld bij de behandeling van het financiële aspect. De voorzitter stelt vast dat agendapunt 13 wordt afgevoerd van de agenda. Dhr. Swagerman (SP) oppert dat de SP-fractie akkoord gaat met het besluit, maar dhr. Swagerman wenst niet te verbloemen dat hij het een tamelijk ongelukkige planning acht. Er gaat een brief uit naar buitenstaanders over een onderwerp waarover de Staten nog moeten worden geraadpleegd. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) preciseert dat de brief niet alleen aan buitenstaanders en relaties is gestuurd, maar ook afzonderlijk aan de statenleden. De reden is dat de gedeputeerde de commissieleden zo tijdig mogelijk wenst te informeren. Dhr. Swagerman (SP) lijkt het verstandiger om een en ander te koppelen, niet op het moment dat het onderzoek nog niet kan worden geleverd. Hij pleit voor een iets betere planning, opdat het gehele onderwerp in een keer kan worden behandeld. De voorzitter concludeert andermaal dat is besloten om het agendapunt 13 van de agenda te schrappen. De agenda is hiermee vastgesteld. 3. Gelegenheid tot spreken voor niet-Statenleden (m.b.t. de geagendeerde onderwerpen) De voorzitter nodigt dhr. Falkema uit het woord te voeren. Dhr. Jager (CDA) vraagt of het niet mogelijk is om dhr. Falkema het woord te geven als het punt op de agenda wordt besproken. De voorzitter legt uit dat de agenda reeds is vastgesteld. Hij heet dhr. Falkema welkom en legt uit dat hij vijf minuten spreektijd heeft, waarna de statenleden de gelegenheid hebben om informatieve vragen te stellen. Dhr. Falkema (Milieufederatie Groningen) geeft aan dat de Milieufederatie Groningen een brief heeft doen uitgaan, mede namens de Milieufederaties van Drenthe, Friesland en Flevoland. De Milieufederatie is zeer betrokken bij het project Zuiderzeelijn. Op dit moment is de volksraadpleging actueel. De statenleden hebben hierover een brief ontvangen van de stuurgroep. Dhr. Falkema meldt dat de Milieufederatie positief staat tegenover het initiatief van de stuurgroep om de bevolking bij het project Zuiderzeelijn te betrekken. Het is belangrijk om de bevolking bij het project te betrekken, vermits het een belangrijk project betreft, waar veel geld mee is gemoeid en het gaat om belangrijke keuzen met betrekking tot de toekomst van Groningen. Het project leeft sterk in de media en onder de bevolking. De Provinciale Staten vormen een gekozen orgaan dat handelt namens de bevolking. Dit is een gelegenheid om te vernemen hoe de bevolking over dit project denkt en te onderzoeken of de heersende opvatting onder de bevolking overeenkomt met de richting die de Staten en de stuurgroep opgaan. Daarnaast is het een kans om de bevolking te betrekken bij de provinciale politiek en het Zuiderzeelijnproject. Dhr. Falkema roept de statenleden op deze kans te baat te nemen. De Milieufederaties hebben enkele kanttekeningen ten aanzien van het voorstel van de stuurgroep over de volksraadpleging. Het voorstel dat nu voorligt betreft het ruwe conceptprogramma van eisen. In de praktijk betekent dit dat het alleen betrekking heeft op de twee snelste varianten van de Zuiderzeelijn. De inspraak van de bevolking wordt daarnaast beperkt tot de inpassing in het landschap. De bevolking krijgt geen stem over de fundamentele keuze van het type treinverbinding en de vraag of het bedrag dient te
4
worden besteed aan een zweeftrein of aan andere zaken. Naar inzicht van de Milieufederaties zijn de vragen die aan de orde worden gesteld niet de vragen die onder de bevolking leven. De bevolking zal waarschijnlijk niet begeesterd zijn door een volksraadpleging zoals deze nu wordt voorgesteld. Er wordt een kans gemist om de bevolking echt bij het project te betrekken. Daarnaast heeft de stuurgroep zelf in de stukken aangegeven dat het Zuiderzeelijn vooral wordt gezien als ‘de zweeftrein’. Dit beeld dient gecorrigeerd te worden, hetgeen niet zijn beslag krijgt in een volksraadpleging over louter de twee snelste varianten. De volksraadpleging zou, naar de opvatting van de Milieufederaties, moeten gaan over de vragen die onder de bevolking leven. Volgens de Milieufederaties spitsen deze vragen zich vooral toe op de kwestie of regionale middelen moeten worden besteed aan een snelle verbinding of aan andere zaken, en daarnaast de vraag welke variant van de Zuiderzeelijn dient te worden gekozen, indien het project doorgang vindt. De voorzitter dankt dhr. Falkema voor zijn bijdrage. Hij constateert dat er bij de statenleden geen behoefte bestaat tot het stellen van informatieve vragen. 4.
Vaststelling verslag van de Commissie 29 oktober 2003
Economie
&
Mobiliteit
van
Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat op blz. 8 onderaan een aantal getallen worden genoemd. Het getal 100.000 ton CO² in de duurzame energie dient te worden veranderd in 600.000 ton CO². De voorzitter gewaagt van het feit dat in het verslag staat aangegeven dat hij, naar aanleiding van een vraag van dhr. Köller, in het Presidium de glastuinbouw ter sprake zou brengen en de vraag zou voorleggen op welke wijze dit onderwerp in de commissie aan de orde zou dienen te komen. Dhr. Haasken geeft aan de kwestie glastuinbouw niet in het Presidium naar voren te hebben gebracht, maar er met de verantwoordelijke gedeputeerde over te hebben gesproken. De gedeputeerde heeft aangegeven de commissie te zullen benaderen met een brief, teneinde een aantal onderwerpen aan te reiken. In deze brief zal ook een aantal procedurevoorstellen worden gedaan voor de bespreking van het betreffende onderwerp. Het verslag wordt vastgesteld. 5.
Toezeggingenlijst
Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) veronderstelt dat toezegging 2 (“Gedeputeerde Musschenga zal de commissie het concept-communicatieplan inzake de informatiecampagne Zuiderzeelijn toezenden”) van de lijst kan worden geschrapt, aangezien het plan inmiddels voorligt. Ten aanzien van toezegging 8 (“Het College zegt toe zorgvuldig te zullen informeren over Groningen Airport Eelde en het businessplan zal vertrouwelijk ter inzage worden gesteld”) en toezegging 9 (“Met betrekking tot het eindrapport evaluatie onderzoek Recreatiebungalowsector Groningen wordt toegezegd dat er een gewijzigd besluit komt. Bij besluit 1 zal het woord ‘voorlopig’ worden geschrapt en bij besluit 2 geldt niet alleen een maximum van 10 recreatiebungalows, maar ook van chalets.”) geldt hetzelfde. Voorts merkt dhr. Van der Ploeg op dat er voor de huidige vergadering een stuk had moeten liggen over Groningen Seaports, hetgeen niet het geval is. Naar aanleiding van dit thema las dhr. Van der Ploeg in het verslag van het Presidium dat dhr. Haasken als voorzitter van de commissie Economie & Mobiliteit meende dat er besloten zou zijn dat het thema in de commissie Bestuur & Financiën zou worden geagendeerd. Dit bevreemdde dhr. Van der Ploeg enigszins, aangezien er in de commissie Economie & Mobiliteit is afgesproken dat het in de commissie zou worden besproken. De voorzitter ontkent dat er afspraken zijn gemaakt. Hij heeft in het Presidium geopperd dat hij zich zou kunnen voorstellen dat het onderwerp ook in de commissie Bestuur & Financiën zou worden besproken, omdat het een onderwerp betreft dat niet direct een inhoudelijke component bevat, maar met name een bestuurlijke component,
5
te weten de verhouding met de gemeenteraden van Delfzijl en van Eemsmond. Om deze reden heeft dhr. Haasken het voorstel in het Presidium gedaan. Er is op dat moment in het Presidium echter geen besluit over genomen. De voorzitter geeft voorts aan zich niet te kunnen herinneren dat de commissie Economie & Mobiliteit heeft besloten het te bespreken. Mocht dit wel het geval zijn, dan is dhr. Haasken gaarne bereid zich naar dit besluit te voegen. De Staten beslissen bovendien in welke commissie het wordt besproken. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) werpt tegen dat de commissie over haar eigen agenda beslist. Het ligt in de rede om Seaports in de commissie Economie & Mobiliteit te bespreken, aangezien het onderwerp steeds in deze commissie aan bod is geweest. Dhr. Van der Ploeg verwees naar een conceptverslag van het Presidium waarin wordt gesteld dat dhr. Haasken refereerde aan afspraken dat het in de commissie Bestuur & Financiën zou worden geagendeerd. Dhr. Van der Ploeg kent deze afspraken niet. Wel is hij het eens met dhr. Haasken, wanneer hij stelt dat er een bestuurlijk aspect aan het onderwerp is verbonden. De commissie Economie & Mobiliteit is het primaire aanspreekpunt voor de gedeputeerde ten aanzien van dit thema. De voorzitter erkent er op dit moment niet meer aan toe te kunnen voegen. Hij zegt toe de opmerking van dhr. Van der Ploeg mee te zullen nemen in de vergadering van het Presidium. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) deelt ten aanzien van de toezeggingen het volgende mede: Toezegging 1. (“Gedeputeerde Musschenga zegt toe de commissie op de hoogte te stellen van zijn bevindingen omtrent de effecten van de tolheffing in Duitsland.”) Het mag bekend worden verondersteld dat de tolheffing opnieuw is uitgesteld. Waarschijnlijk zal de tolheffing pas halverwege 2004 worden ingevoerd – indien men aan Duitse zijde tenminste eindelijk klaar is. Op dit moment kan over de effecten van de tolheffing worden gesteld dat naar aanleiding van onderzoek, dat ook in kamervragen aan de orde is gekomen, weinig tot geen effecten worden verwacht voor de wegen. Dit wordt gerelateerd aan het feit dat het tamelijk kostbaar is om aan de ene kant de tolheffing niet te willen betalen en aan de andere kant te moeten omrijden. Toezegging 11. (“Schriftelijke beantwoording zal plaatsvinden van de vraag van de heer Haasken met betrekking tot de onveilige verkeerssituatie op de weg Hoogezand–Zuidlaren bij Kropswolde.”) De commissie zal schriftelijk worden geïnformeerd. Het College is momenteel druk bezig oplossingen voor dit probleem te vinden in samenwerking met de gemeente. Dergelijke oplossingen kosten geld, en de gemeente is bereid om te onderzoeken of de raad extra middelen kan vrijmaken. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) deelt ten aanzien van de toezeggingen het volgende mede: Toezegging 3. (“Gedeputeerde Gerritsen zegt de commissie een discussienota toe over Groningen Seaports vóór de volgende commissievergadering.”) Het College heeft gisteren (02-12-2003) een brief vastgesteld over Seaports. Aan de tekst dient nog het een en ander te gebeuren. Vermoedelijk zal de brief eind deze week de commissieleden worden toegestuurd. Toezegging 4.
6
(“Gedeputeerde Gerritsen zegt toe dat, zodra conclusies bekend zijn, hij een notitie inzake de organisatie van het arbeidsmarktbeleid zal zenden. Stand van zaken: onderzoek wordt dit najaar afgerond.”) De gedeputeerde merkt op deze toezegging reeds aan de orde te hebben gesteld. Toezegging 9. (“Met betrekking tot het eindrapport evaluatieonderzoek Recreatiebungalowsector Groningen wordt toegezegd dat er een gewijzigd besluit komt. Bij besluit 1 zal het woord ‘voorlopig’ worden geschrapt en bij besluit 2 geldt niet alleen een maximum van 10 recreatiebungalows, maar ook van chalets.”) De gedeputeerde merkt op dat deze toezegging is uitgevoerd. Toezegging 10. (“De reeds eerder gedane toezegging evaluatie erfgoedlogies wordt nagekomen (schriftelijk bij het verslag)”) Deze toezegging kan blijven staan, aldus de gedeputeerde. Er wordt aan gewerkt. Toezegging 12. (“De Staten zullen zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd over de uitwerking van de toeristische promotie en marketing.”) De gedeputeerde verwacht hierover nog voor het kerstreces nadere mededelingen te kunnen doen. Er wordt druk gewerkt aan de uitwerking. De voorzitter dankt de gedeputeerden voor hun toelichting. Voorts deelt hij mee dat de commissie een half jaar geleden heeft besloten om met name de toezeggingen uit de vorige periode van het College van de toezeggingenlijst te halen. Het College was druk doende om de toezeggingen die nog in die lijst voorkwamen af te werken. Dhr. Haasken acht het verstandig om de volgende commissievergadering een heldere korte toelichting te krijgen over datgene wat er met die toezeggingen is gebeurd. 6.
Mededelingen gedeputeerde(n)
Dhr. Musschenga (gedeputeerde) deelt mee dat er vragen zijn gesteld vanuit de PvdAfractie omtrent het spoorvervoer richting Duitsland van RSCG Veendam (RSCG: Rail Service Centrum Groningen). De vragen zijn niet goed doorgekomen, waardoor ze eigenlijk te laat worden beantwoord. Dinsdag worden ze in het College behandeld. Dhr. Van der Span heeft dezelfde vragen gesteld. Op korte termijn kan de commissie antwoord op deze vragen tegemoet zien. In de tussentijd wordt er ook bestudeerd of adequate informatie is in te winnen over de vraag waarom een en ander niet via Nieuweschans kan en derhalve drie dagen met de betreffende trein in Nederland moet worden ‘rondgezeuld’ voor de grens kan worden gepasseerd. Er ligt een persbericht voor ten aanzien van het landsdelig overleg dat heeft plaatsgevonden. In de pers heeft men de opvattingen van de Colleges kunnen vernemen. Uit de bewoordingen van het College valt op te maken dat het College gezien ’s lands financiën niet met hoge verwachtingen naar Den Haag is vertrokken. Voor het gehele Noorden vanaf Zwolle beziend, constateren de Colleges dat er toch behoorlijke progressie is geboekt op een aantal dossiers. Dit geeft het persbericht ook aan. Met name is ZwolleMeppel met het knooppunt Lankhorst belangrijk. Dit knooppunt was tot nu toe nimmer bespreekbaar, maar dit is nu toegezegd en er is geld voor gefourneerd. Voor het College is ook van belang dat ten aanzien van het Kolibri-project de verwachtingen vanuit de Begroting niet bijster hoog waren gespannen. Het was opgenomen als regionaal project, iets wat op zich gunstig was. Er wordt nu 10 miljoen euro in het Mobiliteitsfonds gedeponeerd. Dit is het Mobiliteitsfonds Groningen-Assen, zoals het College feitelijk de regiovisie heeft benoemd, teneinde toch middelen in een fonds te krijgen. In het kader van voortgangsgesprekken heeft het College de toezegging gekregen wederom op het Ministerie te mogen verschijnen. Dit geldt ook voor het thema N33, een heikele kwestie
7
die vaak in de commissie aan de orde wordt gesteld. Zodra de essentiële wegkenmerken zijn vastgesteld in de Tweede Kamer – en dit zal eerdaags plaatsvinden – zal het Ministerie circa 900.000 euro spenderen om de N33 een stuk veiliger te maken. Voor de Colleges van Groningen en Drenthe was met name van belang dat de provincies, op het moment van actualisering van het plan ten aanzien van de N33, dat reeds enkele jaren in Den Haag ligt, een en ander gereed zullen hebben. Dit zal in de eerste helft van 2004 het geval zijn. Op dat moment mogen de provincies bij het overleg in het Haagse aanschuiven. Tot nu toe werd dit niet toegezegd, stellende dat de verkeersbewegingen een dusdanig karakter hebben dat er geen urgentie aan verleend kon worden. De N33 wordt nu opgenomen in de komende Begrotingen van het Ministerie. Ook ten aanzien van het vervolgtraject van de vaarweg Lemmer-Delfzijl, een punt dat zijdelings bij de bespreking aan de orde kwam, bestaat nu overeenstemming met Rijkswaterstaat. De besprekingen zullen verder worden gevoerd om groen licht te krijgen. Dit is van belang gezien het feit dat ook de Noordzeebrug hierin is opgenomen. Het verhogen van deze brug is zonde van het oponthoud en het geld, aldus het College. De brug is nu op 9 m 50 opgenomen. Het College zal hier nog met het Ministerie over dienen te overleggen. Rijkswaterstaat Noord-Nederland is het eens met de zienswijze van het College. Dit betekent wel, dat de spoorbrug Zuidhorn in de tweede fase verkeert. Over deze spoorbrug worden besprekingen gevoerd om de verdubbeling in een keer aan te brengen. Het zou zonde zijn om nu 34 miljoen euro te spenderen, terwijl voor een paar miljoen extra het dubbele tot stand kan worden gebracht. Bovendien is het niet ondenkbaar dat er anders nog eens 30 miljoen euro moet worden uitgegeven aan de brug die verderop in het traject ligt. De spoorlijn verkeert in de tweede fase met enkele bruggen in Friesland en uitvoeringswerken in het Van Starkenborghkanaal en het Eemskanaal. Op zich, zo constateert de gedeputeerde, zijn het zeer positieve zaken. Het spoordossier waarvan wordt gerept, is een dossier dat in zijn huidige staat negatief is voor de reizigers die vanuit het westen naar het noorden en vice versa reizen, aangezien er in een aantal gevallen een ‘knip’ in Zwolle bestaat. Dit heeft extra overstappen tot gevolg. Wanneer men vanuit Delfzijl komt, dient men in Groningen en Zwolle over te stappen en als men pech heeft ook nog in Amersfoort. Dergelijke zaken heeft het College op het Ministerie in beeld gebracht. Er wordt nu bestudeerd of de huidige situatie gehandhaafd dient te blijven. Het College heeft aangegeven belang te hechten aan de bespreking van het spoordossier. De gedeputeerde deelt mede dat men nu daadwerkelijk doende is de fluistertrein gestalte te geven, iets wat hij ook reeds in de commissie Landschap, Water en Milieu aan de orde stelde, omdat dit raakt aan het thema geluid. De fluistertrein is de goederentrein die met name ’s nachts langs Hoogezand rijdt. De treinstellen worden het komende half jaar verder voorzien van nieuwe wielen, wieldempers en remmen, teneinde het geluid te verminderen. Op het moment dat de treinstellen in gebruik zijn genomen en het effect kan worden beoordeeld zal het College hier in Hoogezand-Sappemeer, waar de klachten ontsprongen, aandacht aan besteden, de bewoners inlichten over de genomen maatregelen en verzoeken aan te geven of er sprake is van een merkbare verbetering. Het heeft tamelijk lang geduurd, gezien het feit dat er twaalf à dertien projecten in Nederland waren aangemeld, waar slechts één project van is overgebleven. De beoordeling in Den Haag van al deze projecten heeft uiteraard de nodige tijd gekost. In de toekomst zal niet alleen de goederentrein die door de provincie rijdt op deze wijze zijn aangepast, maar meerdere goederentreinen die door Nederland rijden, mits uiteraard is vastgesteld dat een merkbare verbetering tot stand is gekomen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) merkt ten aanzien van de ICT-projecten het volgende op. Het College is doende met glasvezelringen. Er wordt goede voortgang geboekt met het Reitdieptracé. Binnenkort zal de commissie per brief worden geïnformeerd over de stand van zaken. De brief is nog niet geheel compleet, gezien het feit dat het ook speelt in diverse gemeenten. De gedeputeerde merkt op dat er in SNN-verband een haalbaarheidsonderzoek wordt verricht naar de mogelijkheden en de manieren waarop tot een openbare aanbesteding zou kunnen worden overgegaan, de financieringsmogelijkheden van de 100 procent breedbanddekking. Te constateren valt
8
dat de aanbieders KPN en Essent steeds verdergaan met de uitrol van respectievelijk ADSL en kabel. Het College blijft een dekking van 100 procent nastreven. Voorts maakt de gedeputeerde gewag van het feit dat het College het toerdatarapport aan de statenleden zal doen toekomen. In het toerdatarapport wordt de jaarlijkse stand van zaken in de sector toerisme voor 2002 geschetst. Het rapport ziet er goed uit, want het aantal overnachtingen stijgt met vier procent, terwijl dit cijfer landelijk slechts twee procent is. De werkgelegenheid in de sector neemt toe met acht procent, waar het landelijke beeld een stijging van drie procent laat zien. Geheel sluitende verklaringen zijn voor deze goede resultaten niet te geven, maar gewezen kan worden op een aantal evenementen dat heeft plaatsgevonden: de start van de Giro, Noorderzon, Swinging Groningen, etc. Ondanks de problemen met het NNBT heeft de toeristische sector het heel behoorlijk gedaan in 2002. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) meldt voor de volledigheid dat er volgende week in de Colleges van Groningen en Drenthe aanbestedingen Stads- en Streekvervoer Bus aan de orde zijn. Voor de potentiële vervoerders is het derhalve op dit moment spannend aan wie de gunning zal worden verleend. Dhr. Bleker (gedeputeerde) geeft te kennen geen mededelingen te hebben. Dhr. Moll (GroenLinks) reageert op het betoog van gedeputeerde Musschenga over de N33. Het is op zich lovenswaardig dat de rijksoverheid nu in het kader van Duurzaam Veilig geld uittrekt voor de N33. De paradox van het besluit van Minister Peijs is dat daarmee de N33 nog niet duurzaam veilig wordt. De gedeputeerde meldde dat het College binnenkort bij het overleg op het Ministerie mag aanschuiven. Dhr. Moll is zeer benieuwd wat de insteek van dit overleg zal zijn. Beoogt de Minister een vergroting van de veiligheid van de weg of is het haar te doen om het capaciteitsprobleem van de weg? Deze vraag heeft ook betekenis voor de strategie die het College zou kunnen volgen. Indien de insteek van de Minister is om de weg veiliger te maken, dient er wellicht een ander type studie naar de Minister te worden gezonden om haar te overtuigen, aldus dhr. Moll. De fractie van GroenLinks is benieuwd naar de insteek van de gedeputeerde met de studies die nu plaatsvinden om aan te schuiven bij de Minister en met resultaat terug te komen. Dhr. Jager (CDA) vraagt gedeputeerde Gerritsen of het streven naar de breedbanddekking van 100 procent, hetgeen meegenomen wordt in het onderzoek naar een eventuele aanbesteding, uiteindelijk de eis is die op tafel komt te liggen. Vermoedelijk is een dekking van 100 procent niet haalbaar, waardoor een eventuele aanbesteding evenmin haalbaar zal zijn. Dhr. Jager neemt derhalve aan dat het louter een streven van het College betreft. Dhr. Rijploeg (PvdA) prijst aansluitend op het thema breedbanddekking het College met het feit dat men niet al te heftig van stapel loopt, daar nu blijkt dat de commerciële partijen reeds veel werk verzetten. Het is goed dat het College rustig heeft gereageerd op de aandrang van D66 en ook enigszins van het CDA. Dhr. Jager (CDA) riposteert, stellende dat de CDA-fractie in eerste instantie het voorstel van de NOM geen steun verleende, vanwege dezelfde argumenten die dhr. Rijploeg nu te berde brengt, te weten dat marktpartijen de verantwoordelijkheid hebben. Hij keurt de opmerking van dhr. Rijploeg dan ook af. Dhr. Rijploeg (PvdA) heeft nog een vraag met betrekking tot ‘de cadeautjes die het kabinet nu plotseling met Sinterklaas uit de hoed tovert’. Er komt 10 miljoen euro beschikbaar voor het Mobiliteitfonds. Dhr. Rijploeg vraagt de gedeputeerde of dit geld daadwerkelijk zal worden gebruikt om de schep in de grond te zetten en niet zal worden besteed aan het eindeloos maken van plannen en het lobbyen. Dhr. Engelsman (VVD) vraagt gedeputeerde Musschenga of in het dossier LemmerDelfzijl ook de zeesluizen in Delfzijl zijn opgenomen.
9
Dhr. Swagerman (SP) benadrukt dat de insteek inzake de N33 optimaal dient te zijn, te weten een verdubbeling tot aan de Eemshaven, zoals ook in het programma van het College staat aangegeven. De voorzitter constateert dat de mededelingen van de gedeputeerden aanleiding heeft gegeven tot een vragenronde. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) stelt dat het College bij de Minister zal aanschuiven om te bewerkstelligen dat de verdubbeling van de N33 doorgang vindt. Uit de gesprekken op het Ministerie is gebleken dat de financiële middelen zodanig zijn dat het wellicht niet mogelijk is om de weg in één keer vanaf Assen tot de A7 – want dit is hetgeen dat feitelijk in het bestuursakkoord staat vermeld – te verdubbelen. Op het moment dat het College aanschuift gaat het om mogelijke oplossingen om tot de verdubbeling te komen. Dit blijft de inzet van het College. Dhr. Moll (GroenLinks) begrijpt uit de woorden van de gedeputeerde dat hij verdubbeling belangrijker acht dan veiligheid. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) bevestigt dit, maar stelt dat de veiligheid ook gebaat is bij de verdubbeling. De structuur van de weg, bijvoorbeeld van Assen naar de rotonde Gieten, zal er bij een verdubbeling heel anders uitzien. Bij faseringen is de vraag actueel welke delen eerst zullen moeten worden verdubbeld. Dit is feitelijk de insteek van het College bij het overleg op het Ministerie. Tot dusverre is gesproken over het deel tot aan de A7. Verdubbeling tot aan de Eemshaven, zoals de SP-fractie voor ogen staat, dient te wachten tot de weg in zijn huidige hoedanigheid eerst is afgemaakt. Nadat het eerste deel is verdubbeld kan worden onderzocht waar er nog bottlenecks optreden. Indien het nodig is zal het College ook pleiten voor een verdubbeling van het verdere traject. Feitelijk is het een kwestie van het benutten van mogelijkheden die worden gegeven. Enige flexibiliteit is geboden, maar van belang is wel dat er vooruitgang wordt geboekt. In antwoord op de vraag van dhr. Rijploeg stelt de gedeputeerde dat 10 miljoen euro heeft gekregen voor het maken van plannen. In stuurgroep Regiovisie zal worden overlegd over de vraag hoe de inzet zal geschieden. Er is voldoende onderzoek geweest om dit geld onderzoek.
de provincie geen het DB en in de van de 10 miljoen te vrijwaren van
De zeesluis is niet opgenomen in het dossier over de vaarweg Lemmer-Delfzijl, verduidelijkt de gedeputeerde in de richting van dhr. Engelsman. Het dossier betreft de eerste fase, die tot en met de Noordzeebrug loopt. Het College heeft aangegeven na afronding van de eerste fase plannen in te willen dienen voor de tweede fase. Dit kan de goedkeuring van het Ministerie wegdragen. Dit zou ten aanzien van de problematiek van de zeesluis in Delfzijl betekenen dat men achteraan in de rij komt te staan. Menigeen zal opperen dat dit veel te lang zal duren. Deze discussie wordt nu ook separaat gevoerd in de Tweede Kamer en met de Minister. De zeesluis komt in het traject Lemmer-Delfzijl op de laatste plaats, maar het College tracht de zeesluis naar voren te halen middels de gesprekken met de fracties van de Tweede Kamer en met europarlementariërs. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt of de Noordzeebrug hetzelfde is als de Noorderhogebrug. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) legt uit dat het de brug aan de noordkant betreft die men oversteekt wanneer men over de Eemshavenweg de stad Groningen binnenrijdt. Dhr. Zanen (PvhN) constateert dat het de Noorderhogebrug betreft. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) vervolgt zijn betoog en merkt op dat de plannen van Rijkswaterstaat aanvankelijk inhielden de brug eerst op te vijzelen tot 7 m 20, aangezien dit goedkoper is. Later zou dan een verhoging volgen tot 9 m 50. Het College achtte dit een onzinnige oplossing. Bovendien zou dit tot gevolg kunnen hebben dat de provincie opdraait voor de kosten van het vervolgtraject. Het College is er in geslaagd om de plannen van Rijkswaterstaat van tafel te krijgen. De spoorbrug wordt nu aan het begin van de tweede fase gezet. Aan de noordkant van de stad wordt de zaak nu in één keer op hoogte gebracht, iets waar ook het College van B&W zeer mee ingenomen is.
10
Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt in antwoord op de vraag van dhr. Jager dat het College uiteraard geen eisen zal stellen die onmogelijk verwezenlijkt kunnen worden. Het College streeft naar een breedbanddekking van 100 procent. 7.
Ingekomen stukken (ter kennisneming): Brief van GS van 24 oktober 2003, nr. 2003-15.302/43/A.20, VV, betreffende Rapport 'Basisgegevens Verkeer en Vervoer 2001. Mobiliteit in de provincie Groningen'.
Niemand wenst het woord te voeren naar aanleiding van de ingekomen stukken. 9.
Brief van GS van 10 oktober 2003, nr. 2003-17189/41/A.11, EZ, betreffende toezenden position paper Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en plattelandsontwikkeling/Europees Regionaal Beleid/de structuurfondsen 2007-2013
Dhr. Köller (PvdA) gewaagt van vier voorliggende brieven. Hij neemt aan dat alle onderdelen van de position paper in de commissie Economie & Mobiliteit kunnen worden behandeld. De neiging bestaat om de discussie die de afgelopen veertien dagen heeft plaatsgevonden met betrekking tot de midterm review van het Kompas opnieuw te voeren. Dhr. Köller zal zich hiervan weerhouden. Wel heeft hij een aantal opmerkingen over de brief die aan dhr. Bolkestein is gestuurd, met name over de criteria die in de nabije toekomst bij de uitbreiding van de EU waarschijnlijk… Dhr. Jager (CDA) interrumpeert dhr. Köller en vraagt hem over welke brief hij rept. Dhr. Jager kent de brief aan dhr. Bolkestein niet. Dhr. Roggema (ChristenUnie) geeft aan dat de brief wel degelijk bij de stukken is gevoegd. Dhr. Köller (PvdA) stelt dat hij nu slechts de meest duidelijke brief aanroert. Met name als het gaat over de criteria die in de toekomst wellicht zullen veranderen als de Europese Unie wordt uitgebreid met tien nieuwe lidstaten. Er wordt voorgesteld om een ander criterium in te voeren om in aanmerking te kunnen komen voor regionale steun, te weten een terugherleiden op de regio en niet op het land. Dit acht dhr. Köller een handige vondst, die verder dient te worden uitgebouwd. De tweede brief betreft het landbouwbeleid en plattelandsontwikkeling. Dit is vastgelegd in het Kompas en tevens in het rapport Vitaal Platteland. De brief geeft aan dat meer ingezet moet worden op een integraal beleid met betrekking tot het platteland. Plattelandsbeleid is niet louter hergroeperen van bomen en bossen, maar ook een kwestie van aandacht schenken aan de mensen die er wonen en de wijze waarop het platteland wordt ingericht en gebruikt. Het is naar inzicht van dhr. Köller een goede insteek, die resulteert in een soort plattelandseconomie die meer body krijgt dan tot op heden in het Kompas, met name omdat de subsidies voor de sector tamelijk achterbleven. De volgende brief wenst dhr. Köller niet voor het voetlicht te houden, aangezien de brief een onbegrijpelijk karakter draagt. De vierde brief geldt de voortzetting van de structuurfondsen. Hier hoeft weinig over te worden gezegd, want het is al benoemd in het Kompas. Dhr. Köller heeft niet de noodzaak tot aanpassingen of aanvullingen kunnen ontdekken. Het onderwijs en het arbeidsmarktbeleid is ook aan de orde geweest in het Kompas-programma voor 2004. Er is toegezegd dat er een notitie zal verschijnen met betrekking tot de opmerkingen die zijn gemaakt in de midterm review en die naar opvatting van de PvdA-fractie onvoldoende zijn verwoord in het Kompas 2004. Door allerlei technische problemen konden betreffende opmerkingen niet meer worden opgenomen. Het lijkt dhr. Köller raadzaam om als commissie het komende voorjaar over dat punt, met name over de
11
invulling van de Europese Sociale Fondsen, van gedachten te wisselen. Het is een zaak voor de gedeputeerde van EZ, maar dhr. Köller vermoedt dat ook de gedeputeerde van Landbouw over de betreffende Europese zaken wenst te spreken. Tot slot gewaagt dhr. Köller van een aardige passage in de besluitenlijst van GS. Hij trof er ‘een oude bekende’ aan, te weten de meekrapwortel (Rubia tinctorum). Het gaat in de landbouw in de provincie om een drietal producten, waar op grote schaal op wordt ingezet. Het Rubia-project uit het begin van de jaren 1990, waar dhr. Köller over spreekt, was zijns inziens een typisch voorbeeld van experimenten die in de landbouw worden gezet. Dhr. Köller legt uit dat de meekrapwortel wordt verbouwd om er natuurlijke rode kleurstof uit te winnen. Buiten de meekrapwortel kan er alleen natuurlijke rode kleurstof worden gewonnen uit een luis die op de Canarische eilanden op een cactus parasiteert. Natuurlijke rode kleurstof wordt overwegend gebruikt in Campari en lippenstift, zo deelt dhr. Köller de aanwezigen ter informatie mede. De voorzitter verzoekt dhr. Köller af te ronden. Dhr. Köller (PvdA) wenst met zijn betoog aan te geven dat hij niet tegen experimenten is, maar dat het hem in de besluitenlijst opviel dat het project, waar men veertien jaar geleden buitengewoon enthousiast over was, nog extra geld behoeft omdat het finaal is mislukt. Dhr. Köller acht het goed dat de provincie investeert in allerlei alternatieve vormen van landbouw, maar hij houdt hier één criterium bij aan: “Je moet er stamppot van kunnen maken!” Dhr. Jager (CDA) deelt mee dat de CDA-fractie de nota Europa-strategie een stuk helderder vond dan de position paper met betrekking tot het Europees regionaal beleid. Onduidelijk is bijvoorbeeld de betekenis van de term ‘polycentrische economie’ of de ‘eligibiliteit van een nieuw te definiëren doelstelling’. Dhr. Jager acht het gebruik van dergelijke termen niet bevorderlijk voor het begrip van een stuk dat de eigen positie duidelijk moet maken. Inhoudelijk heeft het CDA geen opmerkingen over het stuk. Met betrekking tot de position paper van het landbouwbeleid ontbrak naar inzicht van de CDA-fractie een ontwikkeling, te weten de industriële toepassing vanuit de landbouw in noordelijk verband, bijvoorbeeld de nieuwe moutfabriek van Bavaria. Dergelijke zaken creëren door nieuwere toepassingen veel afzet in Noord-Nederland, een goede ontwikkeling volgens het CDA. Derhalve zou dienen te worden bestudeerd of op de locatie van de Eemshaven meer van dat soort bedrijven mogelijk zijn, zodat de landbouw, die van nature sterk is in Noord-Nederland, daarmee ook extra afzetmarkten krijgt en de positie verstevigt. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) acht het interessant dat het CDA nieuwe vormen en industriële toepassingen bepleit, maar zijns inziens is de productie van bier een van de oudste bestaande technieken. Het is uiteraard een positieve ontwikkeling waar wellicht een vervolg aan kan worden gegeven. Het belangrijkste bij het in ogenschouw nemen van het landbouwbeleid is een ketengerichte benadering, want de producten die de boeren produceren worden gekocht en verkocht en hebben een bepaalde prijs. Al deze aspecten hangen met elkaar samen. De position paper is allang verstuurd en rondgegaan, in die zin is het napraten. De vraag is gerechtvaardigd of het debat zou moeten gaan over het landbouwbeleid, al staat dit op de agenda. Er zijn enkele opmerkingen over te maken. De fractie van GroenLinks zal zich straks richten op het rapport van de commissie Rabbinge, zoals zij ook reeds heeft aangekondigd op de gezamenlijke statenvergadering om het in elk geval op de agenda te krijgen van het Algemeen Bestuur van het SNN. Er bestaat ook de mogelijkheid om het komende half jaar in de commissie Economie & Mobiliteit in breder verband over het landbouwbeleid te discussiëren, want er is een politieke discussie gaande in het kader van de Europese verkiezingen. In die zin is het actueel wat de gevolgen zijn voor de Groninger boeren en de industriële bedrijven die gerelateerd zijn aan de landbouwproductie. GroenLinks is er niet van overtuigd zich te kunnen vinden in de lijn zoals deze door de verschillende Colleges is uitgestippeld, want de indruk bestaat dat de Colleges tamelijk veel nadruk leggen op grootschalige verdergaande innoverende ontwikkelingen. De GroenLinks-
12
fractie heeft de indruk dat juist die boeren heel vernieuwend, modern en ontwikkeld zijn. Daar ligt niet het probleem waar de overheid een rol in zou moeten spelen. De overheid zou zich juist moeten richten op de kleinere boeren die moeten omschakelen, een transitieproces moeten doormaken en te maken krijgen met het probleem van de verbreding van de activiteiten en van armoede. Een en ander heeft ook met landschapsbeheer en groenontwikkeling te maken. Alle elementen staan wel in de position paper vermeld, maar de gelegde accenten kunnen de GroenLinks-fractie niet overtuigen. Het valt te betreuren dat er weinig draagvlak is voor deze position paper. De discussie is nog onvoldoende gevoerd. Dhr. Van der Ploeg hoopt dat het rapport van de Commissie Rabbinge alsnog de kans zal bieden om het draagvlak, ook bij de boeren, van de grond te krijgen. Dhr. Roggema (ChristenUnie) stelt dat na alles wat er al gezegd is op de Dag van het Noorden (19-11-2003) dit hier en daar wordt herhaald. Hij acht het hoogdravende taalgebruik in de position paper ongewenst. De statenleden begrijpen de termen al niet, laat staan de leek. Mw. Bulk (SP) merkt op de brief aan dhr. Bolkestein niet te hebben ontvangen. De position paper roept wel de brief van de Raad van het Landelijk Gebied in herinnering, waarin ook de gevolgen van het Europees beleid voor de boeren en het Noorden enigszins werden belicht. Mw. Bulk sluit zich aan bij dhr. Van der Ploeg wanneer hij stelt dat het vooral voor de kleinere boeren niet gunstig is. De prachtige plannen om zoveel mogelijk te doen aan natuurbehoud en soortendiversiteit komen naar het inzicht van mw. Bulk ook in het geding. Een discussie is op zijn plaats. Mw. Bulk vraagt zich af of zij te pessimistisch is of dhr. Köller juist te optimistisch is. Dhr. Zanen (PvhN) merkt op dat er twee notities voorliggen, een over regionaal beleid, de ander over de landbouw. Hij heeft een aantal vragen aan de gedeputeerde. In de eerste plaats constateert dhr. Zanen dat een pleidooi wordt gehouden voor een regionale opbouw van het ESF. Nu krijgt de nationale overheid nog de middelen en zet deze middelen vanuit een nationale planning in. Het pleidooi behelst de middelen aan de regio te geven. De PvhN-fractie informeert of er kansen zijn dat de regio zelf mede invulling zal kunnen gaan geven aan het ESF. In de tweede plaats wordt er een pleidooi gehouden voor een nieuw te definiëren doelstelling 2 als het gaat om de Europese structuurfondsen. Er wordt gesproken over het besteedbare inkomen van een regio als maatstaf voor de vraag of er extra steun dient te worden verleend of niet. Het zou goed zijn om enige helderheid te krijgen over de wijze waarop dit functioneert. Als derde punt noemt dhr. Zanen het noordelijk programma Vitaal Platteland. Hij heeft begrepen dat alle provincies gezamenlijk stelling hebben genomen ten aanzien van het plattelandsbeleid, maar speciaal voor het Noorden is het programma Vitaal Platteland geformuleerd. Wellicht betreft het de voorliggende stukken. Het programma Vitaal Platteland heeft een tweetal aspecten: aan de ene kant een vitale agrarische bedrijfstak, kortom het versterken van de bestaande bedrijven, en aan de andere kant een aantal andere zaken, zoals bereikbaarheid en een schoon milieu. Dhr. Zanen vraagt de gedeputeerde of de vitaliteit refereert aan het aantal landbouwbedrijven, het aantal mensen dat werkzaam is in de sector of aan andere zaken. Tot slot merkt dhr. Zanen op dat wordt gerept over een investeringsbudget Landelijk Gebied, opgezet door het Ministerie van LNV. Hij vraagt hoe dit zich zal verhouden tot de drie noordelijke provincies. Heeft het investeringsbudget een directe relatie met deze provincies? De voorzitter maakt namens de VVD een aantal opmerkingen. Als liberaal doet het dhr. Haasken deugd dat er statenbreed grote interesse bestaat voor datgene wat de liberaal Bolkestein heeft geschreven. De position paper Landbouwbeleid beschouwt de VVDfractie als een goed stuk. De paper onderschrijft het belang van de landbouw en de vitaliteit van het platteland. Dit is van groot belang voor Noord-Nederland, waar circa 80 procent van de ruimte in gebruik is. De landbouw in Noord-Nederland leunt voor een belangrijk deel op de agrarische marktordeningsproducten, aanzienlijk meer dan elders in het land het geval is. Terecht wordt gesteld dat de vitale agrarische bedrijfstak de drager
13
van het plattelandsbeleid moet blijven. Van belang is welke definitie voor het platteland wordt gehanteerd. Dhr. Haasken zou het toejuichen wanneer elke lidstaat zijn eigen definitie kent. Het maakt een groot verschil uit of men in de provincie Groningen, in Frankrijk of in Zweden is gevestigd. Het Nederlandse platteland is Europees gezien relatief dichtbevolkt. In de brief aan dhr. Veerman stelt het SNN dat de tweede pijler middelen regionaal beleid gebruikt moet kunnen worden voor de transitie van de landbouw naar een meer eigentijdse agrobusiness. Overblijvende middelen uit de tweede pijler zouden ook kunnen en moeten worden gebruikt voor een betere verkaveling, waterhuishouding en ontsluiting. De VVD-fractie onderschrijft deze opvatting van het SNN. Dhr. Bleker (gedeputeerde) doet kond van het feit dat ook hem de Europese ‘vaktermen’ zijn opgevallen. De position papers zijn niet gericht aan de Staten van Groningen of de boeren in Groningen, maar zij zijn bestemd voor de Europese commissie en de burelen rondom de Europese commissarissen, derhalve is het taalgebruik enigszins aangepast. In antwoord op de vraag over Europese structuurfondsen stelt de gedeputeerde dat de Nederlandse regering zich tot op heden op het standpunt heeft gesteld dat door de uitbreiding van Europa met tien minder welvarende landen geen reden meer bestaat voor regionale steun in rijke landen. Men beschouwt dit als ‘rondpompen’ van geld. Nu blijkt dat het standpunt van de Nederlandse regering in Europa steeds minder wordt gedragen. Nederland blaast in Europa weliswaar altijd hoog van de toren, maar het is niet zo dat het land altijd aan het langste eind trekt, aldus de gedeputeerde. Het zou daarom zo kunnen zijn dat Noord-Nederland op deze wijze wordt ‘gered’ door andere Europese landen, want de kans is nu vrij groot dat ook voor een land als Nederland wel Europees regionaal geld beschikbaar blijft. Vraag is dan welke Nederlandse gebieden voor steun in aanmerking komen. Een criterium als besteedbaar inkomen is in dat geval een goede maatstaf, al moet hierbij worden aangegeven dat de bestedingsrichting door Europa niet zo zeer wordt gekoppeld aan achterstanden in sociale zin, maar aan het versterken van de potenties van regio’s om een bijdrage te leveren aan de Europese welvaart. De vraag rijst derhalve wat de potenties van Noord-Nederland zijn, met name op het terrein van technologie en kennis. Door deze potenties uit te buiten zou de economische bijdrage van een regio als Noord-Nederland in Europa versterkt worden. Het criterium op grond waarvan een regio recht heeft op steun, is een ander criterium dan het criterium dat geldt voor de bestedingsrichting van de middelen. In Nederland en Noord-Nederland zal men derhalve alert moeten zijn op de criteria van de besteding van middelen. Nederland heeft in 1999 ten aanzien van het ESF een les geleerd onder het toenmalige kabinet Kok. Het Nederlandse beleid is altijd zeer consistent los van de vraag hoe de samenstelling is van het kabinet. De regering verklaart steeds dat er geen geld moet worden ‘rondgepompt’. Vervolgens wordt Nederland op het laatste moment toch geld aangeboden en dan blijkt dat er in Nederland nog niet goed is nagedacht over de criteria van besteding. Men zou kunnen constateren dat dit ook met het ESF is gebeurd. In de nieuwe ronde dient dit voorkomen te worden. Het zou wenselijk zijn als Noord-Nederland kans maakt op een regionaal ESF, en wel zonder interventie van een nationale staat, maar de gedeputeerde twijfelt eraan of deze wens gehonoreerd gaat worden. In Nederland is de invloed van de nationale staat op de besteding van Europese middelen altijd groot geweest, anders dan bijvoorbeeld in Spanje. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt of dit betekent dat de eventuele regionale opsplitsing van het ESF-budget voor Nederland een besluit zou zijn van de Nederlandse regering. Dhr. Bleker (gedeputeerde) beaamt dit. De Nederlandse regering dient hieraan haar medewerking te verlenen. Dhr. Zanen (PvhN) informeert of het College daartoe een voorstel doet in de position paper. Dhr. Bleker (gedeputeerde) bevestigt dit en vult aan dat ook de Europese commissie haar fiat dient te geven.
14
De gedeputeerde merkt ten aanzien van de landbouw op dat de notitie van het College over het algemeen wordt gesteund. In de richting van dhr. Jager legt de gedeputeerde uit dat de position paper zich met name op de primaire sector richt, omdat de veranderingen als gevolg van het nieuwe gemeenschappelijke landbouwbeleid zich concentreren op de primaire sector. De subsidiestromen in de primaire sector zullen veranderen. Dit laat onverlet dat het College dient te blijven streven naar behoud en versterking van de industriële verwerkingscapaciteit in de eigen regio. Er kan lang worden gedebatteerd over de vraag of het College te zeer de nadruk legt op grootschaligheid, etc. Men kan ook de agrarische sector in de provincie Groningen karakteriseren en zich afvragen wat veel voorkomende ondernemersstrategieën zijn in de regio in de agrarische sector. Als dit eenmaal bekend is kunnen wegen worden gezocht om de condities te verbeteren waaronder de ondernemersstrategieën succesvol zullen zijn. Dit is de benadering die het College verkiest. Het College zal niet het motto small is beautiful tot beleid verheffen en alternatieve teelt met nadruk stimuleren, maar uitgaan van het feit dat de boeren primair ondernemers zijn die zullen reageren op een nieuwe financiële Europese en mondiale context. Vervolgens tracht het College de richting die bedrijven over het algemeen kiezen, in kaart te brengen om dan te bestuderen welke rol is weggelegd voor de regionale overheid om de condities te verbeteren. Hiermee zijn twee aspecten verbonden, namelijk schaalvergroting… Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) interrumpeert en constateert dat het beleid van het College sterk marktvolgend is. Het is de vraag of de overheid hierin überhaupt een rol zou moeten spelen, want als de landbouw zonder inmenging van de overheid functioneert – en de historie van de landbouw wijst aan dat dit inderdaad het geval is, zeker in Nederland, want er is een zeer goed speelveld, kennisontwikkeling en samenwerking tussen de verschillende partijen – ligt het probleem louter bij die boeren en ondernemers die niet meekunnen in het proces. Daar zou de provinciale overheid zich meer mee moeten bemoeien. Dhr. Bleker (gedeputeerde) stelt in reactie op de opmerking van dhr. Van der Ploeg dat ook daarvoor het College de vraag opgeld doet naar de keuzen die zowel grote als kleine ondernemers maken. Vervolgens onderzoekt het College welke condities er regionaal kunnen worden verbeterd om de keuzen succesvol voor de ondernemers te laten aflopen. Dit gaat niet vanzelf, want terugblikkend naar de ontwikkeling vanaf 1950 in Nederland blijkt dat de overheid enorm veel heeft gedaan aan het scheppen van voorwaarden ten aanzien van landinrichting, kennisontwikkeling, financiering van deze aspecten, enzovoorts. Er is wel eens de gedachte geopperd dat deze ontwikkeling nu is voltooid. De gedeputeerde is zeer verheugd dat in de Tweede Kamer Minister Veerman op vragen van met name het CDA en de VVD, maar ook vanuit de PvdA heeft geantwoord dat hij veronderstelt dat de voortgaande ontwikkeling die de agrarische sector in Nederland doormaakt opnieuw de vraag doet rijzen in welke mate de overheid, inzake landinrichting of andere vormen, de condities voor de agrarische sector verder moet verbeteren. Er is recent overleg geweest tussen het Ministerie en het College, en het College zal specifiek voor Groningen in beeld brengen welke inrichtingsopgaven in het landelijk gebied voortvloeien uit het nieuwe Europese landbouwbeleid, gelet op de structuur van de agrarische sector. De middelen die als het ware worden afgeroomd vanuit de directe steun aan de agrarische sector komen beschikbaar voor een ander doel, niet voor dorpshuizen en recreatiepaadjes, maar voor zaken die de structuur van de agrarische sector versterken en inkomensgenererend werken. Vandaar dat ook het College heeft gesteld dat dit de volgorde dient te zijn waar het gaat om besteding van zaken. Er dient een maximale inzet te worden gepleegd om ervoor te zorgen dat het landbouwgeld dat in Groningen wordt ‘afgeroomd’ weer naar Groningen terugvloeit. Daarnaast is een maximale inspanning vereist om dit geld te besteden aan structuurversterking van de agrarische sector en inkomensgenererende activiteiten. Dit kan overigens ook investeren in natuur zijn, want ook investeringen in natuur kunnen inkomensgenererend werken voor de boer.
15
Dhr. Swagerman (SP) stelt dat de filosofie altijd big is beautiful is geweest: schaalvergroting en industrialisering van de landbouw. In Nederland is dit in verregaande mate doorgevoerd. Daar komt nu echter een eind aan, want de kostprijs van de Nederlandse producten is dusdanig hoog en heeft zoveel subsidies opgeslokt dat het niet langer haalbaar is. Er zal een uitbreiding van de Europese Unie plaatsvinden met landen met een goedkopere productie. Binnen Europa verschuift derhalve grootschalige en geïndustrialiseerde landbouw. Naar inzicht van dhr. Swagerman betekent dit dat het beleid wel degelijk het credo small is beautiful zou moeten hanteren om een rendabele bedrijfsvoering voor de boeren na te streven. Dhr. Swagerman onderschrijft de opvatting van de gedeputeerde dat dan de inkomenssfeer in ogenschouw dient te worden genomen. De SP-fractie pleit voor een omschakeling ten gunste van de kleinschalige boer, want de grote boer heeft niet de toekomst. Dhr. Bleker (gedeputeerde) merkt op dat het College uiteindelijk niet voor de ondernemer bepaalt waar hij de toekomst in ziet. Dit moet vooral zo blijven, aldus de gedeputeerde. Het College kiest er niet voor om structureel het inkomen voor boeren die een bepaalde keuze hebben gemaakt, aan te vullen. De lijn is vast te stellen wat het gros van de boeren in de diverse categorieën (melkveehouderij, akkerbouw, etc.) gaat doen. Dit is niet één pot nat, het dient goed in kaart te worden gebracht. De gedeputeerde voelt er echter niets voor om als overheid het ‘boerenheil’ te verkondigen door de boeren aan te sporen vooral kleinschalig te worden of te blijven en op te dragen over te gaan op alternatieve teelten. Voor een enkele boer zou dit wellicht een optie zijn, maar voor veel andere boeren is dit geen optie. De schaal is een keuze die de ondernemer zelf dient te maken. Dhr. Köller (PvdA) merkt op dat het aloude spanningsveld tussen de boer en de ondernemer van enkele jaren geleden weer de kop op zou kunnen steken. Het is een prima zaak dat mal en contramal in de stukken beter tot uitdrukking komen en dat daarop wordt ingezet. Het College heeft al aangegeven dat een leefbaar platteland niet alleen een kwestie is van bomen en vossen, maar ook van mensen. Dhr. Köller vraagt zich af in hoeverre er een spanningsveld zal ontstaan tussen de belangen van de ene groep, te weten de bewoners die het platteland als het ware beleven, en de mensen die hun brood moeten verdienen met het platteland. Dhr. Köller is het eens met dhr. Van der Ploeg dat het rapport Rabbinge in de commissie tegen het licht zou moeten worden gehouden, want het rapport geeft met name dit spanningsveld duidelijk aan. Dhr. Bleker (gedeputeerde) oppert dat dhr. Köller in eerste termijn terecht heeft aangegeven dat de plattelandseconomie veel meer is dan de agrarische economie. Recentelijk heeft het College onderzoek laten doen naar de behoefte aan bedrijventerreinen in een gebied als het Westerkwartier. Uit dit onderzoek blijkt hoe gevarieerd de economische structuur op het platteland inmiddels is geworden. Er hebben zich ook bedrijven gevestigd die eerder in het Zernike-park te verwachten zouden zijn. Waar het gaat om de economische ontwikkeling dient het College goed in beeld brengen wat de kracht is van de plattelandseconomie – los van de agrarische economie – en welke ondersteunende voorwaarden zouden moeten worden gecreëerd en dit kan ook in het kader van het rapport Rabbinge. De gedeputeerde kan niet aangeven of het spanningsveld waar dhr. Köller over repte, dan zal optreden. In antwoord op de vraag van dhr. Zanen over het investeringsbudget Landelijk Gebied legt de gedeputeerde uit dat het vergelijkbaar is met het budget Stedelijke Vernieuwing. Het betreft een breed beschikbaar budget voor ontwikkelingen op het platteland, gelden die nu via de landrichting, gebiedsgericht beleid en allerlei ‘stroompjes’ op de provincie afkomen. De bedoeling is dat de regelingen nog wel blijven bestaan, maar dat de regelingen niet op zichzelf met geld zijn gevuld en er sprake is van één budget en de regio’s kunnen uitmaken hoe dat via de regelingen weggezet zou moeten worden. Er wordt overwogen om dit in noordelijk verband te doen. Het College van GS van Groningen is er geen voorstander van om het budget om te zetten in een noordelijk budget. Er bestond ook de gedachte om het ISV-budget (Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing) een noordelijk budget te laten zijn, maar het College staat op het
16
standpunt dat het een budget van de drie provincies dient te zijn. Er zijn wel afspraken gemaakt over het naar elkaar doorsluizen van geld in geval van provinciale overschotten en tekorten. Er komt derhalve een soort noordelijk koepelprogramma met daaronder die afzonderlijke provinciale programma’s en een afzonderlijk provinciaal budget. In tweede termijn Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) komt terug op het element grootschaligheid en het marktvolgend karakter van het beleid van de provincie. De gedeputeerde stelt feitelijk dat goed wordt onderzocht wat er in de landbouw gebeurt en dat het College de landbouw zodanig accommodeert dat de landbouw zich kan ontwikkelen. Er zijn echter ook andere voorwaarden die van belang zijn, zeker als het om de provincie Groningen gaat. Dit element mist GroenLinks in het beleid van het College. Het betreft het thema natuur en landschap. Natuurontwikkeling brengt randvoorwaarden met zich mee. De randvoorwaarden moeten in feite worden vertaald naar de individuele boer. Op het moment dat dit niet als uitgangspunt worden genomen, bestaat er een tegenstelling in visie – iets wat het debat uiteraard ten goede komt. Dhr. Van der Ploeg constateert dat de gedeputeerde zich voor een groot deel laat leiden door ‘cliëntèlisme’. Zo vormen de 70 ha in Meerstad een spanning tussen natuur en andere ontwikkelingen. Er dient een keuze gemaakt te worden tussen de ecologische hoofdstructuur en de landbouw. Indien de 70 ha doorgang vindt, zoals de gedeputeerde voorstaat, dan is de keuze van het College duidelijk. De voorzitter heeft de indruk dat de opmerkingen van dhr. Van der Ploeg buiten het agendapunt vallen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) ontkent, stellende dat hij de implicaties voor het landbouwbeleid aanroert. Dhr. Jager (CDA) stelt dat op het moment dat 80 procent van het ruimtelijk gebruik agrarisch is gebonden het relaas van dhr. Van der Ploeg in een enigszins ander daglicht komt te staan. Op het moment dat de provincies niet voorwaardenscheppend voor de boeren zijn, zal er een gigantisch probleem ontstaan met de 80 procent ruimtelijke capaciteit. Wellicht is het de droomwens van dhr. Van der Ploeg om de 80 procent ruimtelijke capaciteit te besteden aan EHS, maar dan zou zich met name ten aanzien van de inwoners van het platteland een probleem ontvouwen, want het platteland is onderdeel van het karakter van het Noorden, iets waar het Noorden trots op kan zijn en zuinig mee moet zijn. De provinciale overheid moet er ook voor zorgen dat er een toekomst is voor degenen die het land bewerken. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) dient dhr. Jager van repliek, aangevende dat hij vanzelfsprekend de 80 procent ruimtelijke capaciteit niet wenst om te zetten in EHS. Zijn punt is dat het College eenzijdig naar de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de landbouw verwijst en niet of minder naar de randvoorwaarden voor andere aspecten, zoals het landschap en natuurontwikkeling. De feiten aangaande natuurontwikkeling zijn bekend: deze zijn abominabel. Mw. Bulk (SP) geeft aan dat zij reeds in eerste termijn naar aanleiding van de stukken had geconstateerd dat de plannen niet echt positief zijn voor de kleinere boeren en voor de natuurinrichting. Na de beantwoording door de gedeputeerde is zij hier nog steeds van overtuigd. Mw. Bulk vraagt de gedeputeerde of hij slechts geloof hecht aan de komst van een regionale ESF. Dhr. Roggema (ChristenUnie) constateert dat de gedeputeerde van mening is dat het taalgebruik in een brief afhangt van de instantie waar het stuk voor is bestemd. Daarmee gaf de gedeputeerde bijna te kennen dat ook hijzelf geen wijs werd uit het taalgebruik in de brief. De strekking is echter duidelijk: houdt brieven leesbaar voor iedereen. Het inhoudelijke aspect van het thema landbouw heeft voor de ChristenUnie vanzelfsprekend grote waarde.
17
Dhr. Bleker (gedeputeerde) erkent zich voor een ogenblik in de commissie Landschap, Water in Milieu te hebben gewaand. De discussie over de vraag of er een goede balans is tussen aan de ene kant natuurwaarden en economische ontwikkeling op het platteland aan de andere kant, wenst de gedeputeerde vooral in voornoemde commissie te voeren. De gedeputeerde merkt op het bijzonder te vinden dat de natuurinzet van het College wordt afgemeten aan 30 ha ecologische hoofdstructuur meer of minder op een totaaloppervlakte van 12.500 ha in de provincie Groningen. Als GroenLinks op dit standpunt staat geeft de partij er blijk van snel tevreden te zijn. Als het College elders 30 ha zou toevoegen, zou het College weer de goedkeuring kunnen wegdragen van GroenLinks… Dhr. Köller (PvdA) wenst dhr. Bleker mee te geven dat het een kleine stap voor de mens is, maar een grote stap voor de mensheid. Dhr. Bleker (gedeputeerde) legt uit dat het College duidelijk zijn positie inzake regionale ESF kenbaar heeft gemaakt. Als de commissie eveneens zou pleiten voor de regionale ESF, acht de gedeputeerde het de plicht van het College om toe te voegen wat de verwachting is ten aanzien van de haalbaarheid. De gedeputeerde heeft aangegeven dat hij de haalbaarheid sterk betwijfelt. Desalniettemin blijft het College streven naar een regionale ESF, maar het zal een lastige opgave worden om dit gerealiseerd te krijgen. Het College zal zijn best doen om nieuwe stukken in elk geval van adequate correcte toelichting te voorzien, voor zover het College verplicht is om Europese terminologie te gebruiken. De discussie over landbouw en natuur zal waarschijnlijk verder plaatsvinden bij het verschijnen van het rapport Rabbinge. Mw. Bulk opperde dat de provincie de kleine boeren in de steek laat. De gedeputeerde ontkent dit. Het College brengt simpelweg in kaart welke keuzen agrariërs maken, zowel groot als klein. Dan gaat het College na welke voorwaarden de provinciale overheid kan creëren om de sector indirect te ondersteunen. Dit kunnen ook de kleinere melkveehouderijbedrijven in het Westerkwartier zijn. Mw. Bulk (SP) werpt tegen dat zij niet stelde dat de provincie de kleine boeren en de natuur in de steek laat, maar benadrukte dat het Europese beleid een bedreiging voor de kleine boeren en de natuur inhoudt. Dhr. Bleker (gedeputeerde) erkent dit ruiterlijk. Mw. Bulk (SP) stelt dat de provincie wellicht extra zou moeten inzetten om de kleine boeren en de natuur te behouden. Dhr. Bleker (gedeputeerde) gewaagt van het feit dat vele verschillende taxaties mogelijk zijn van de mate waarin het Europese beleid bepaalde typen van bedrijven bedreigt. Een relatief klein melkveehouderijbedrijf met relatief weinig rentelasten heeft meer ruimte om te manoeuvreren dan de boer met 1 miljoen liter melk en een gigantische lening bij de bank. De schaal van een bedrijf zegt niet altijd iets over de kwetsbaarheid en gevoeligheid voor nieuw Europees beleid. De voorzitter constateert dat de brieven voldoende zijn besproken. Hij stelt voor om de brieven niet door te sturen naar de plenaire vergadering in de Staten. Aldus wordt besloten. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) meldt dat de Raad van State vandaag (3 december 2003) met een besluit over de baanverlening is gekomen. Zo-even is er een persbericht aan dhr. Van der Ploeg overhandigd. De kop van het persbericht luidt: “Raad van State vernietigt baanverlenging vliegveld Eelde”. Gedurende de aangekondigde pauze wenst dhr. Van der Ploeg overleg met de andere fracties om te bepalen of het zinvol is om het agendapunt te laten staan, gelet op het besluit van de Raad van State. pauze
18
17.
Brief van GS van 24 oktober 2003, nr. 2003-17971/43/A.10, VV, betreffende Procedures Zuiderzeelijn en Masterplan Zuiderzeelijn
Dhr. Moll (GroenLinks) acht het enigszins merkwaardig hoe het gesteld is met de situatie ten aanzien van de Zuiderzeelijn, want anderhalf jaar geleden is er een statenbesluit genomen. De bedoeling van het statenbesluit was om als provincies een overeenkomst te sluiten met het Rijk. Op dit moment is er nog steeds geen sprake van een handtekening van het Rijk onder deze overeenkomst. Wellicht dat deze handtekening in de maand december alsnog zal worden gezet. Dhr. Moll erkent dat hij al vele brieven heeft ontvangen waarin werd aangekondigd dat ondertekening zou plaatsvinden. De Minister heeft zeer onlangs uitgebreid met de SNN-provincies overleg gevoerd. Drie van de vier provincies hebben te maken met de Zuiderzeelijn. Dhr. Moll vermoedt dat de Minister haar kaarten in de hand heeft gehouden en niet is ingegaan op voorzichtige vragen vanuit de SNN-Colleges of haar al bekend was wat op 19 december 2003 zou worden besloten. De discussie kan eigenlijk worden beperkt, omdat eerst moet worden gewacht op de handtekening van het Rijk onder de conceptovereenkomst. Aan de andere kant maakt dhr. Moll graag van de gelegenheid gebruik om toch over de stukken die de stuurgroep heeft geproduceerd te discussiëren. Als er op een bepaald moment in Den Haag een besluit wordt genomen, dan zal op basis van de stukken van de stuurgroep een aantal nieuwe stappen worden gezet door de provincie, derhalve is het zinnig om daarover verder debat te voeren. Het gaat voornamelijk om de voorstellen rond de inpassing van de raadpleging in de procedure. Er is al eerder over het idee van raadpleging gesproken en er was volgens dhr. Moll al een datum vastgesteld voor het begin van de campagne. Op dit moment voert de commissie een procedureel juiste discussie over de wijze waarop de raadpleging kan passen in de procedure die conform de conceptovereenkomst loopt. GroenLinks acht een tweetal aspecten van belang. Aan de ene kant is van belang hoe de raadpleging wordt vormgegeven en wat de status van de volksraadpleging is. Nu de hele procedure weer op tafel komt heeft de fractie van GroenLinks de behoefte om een andere vraag op te werpen. Wellicht zal GroenLinks deze vraag in de Staten moeten herhalen, omdat het antwoord op deze vraag wellicht tamelijk ingewikkeld is. In het verleden heeft de fractie van GroenLinks benadrukt het belangrijk te vinden dat ergens in de procedure een besluit kan worden genomen door de Staten dat in principe referendabel is. De fractie van GroenLinks is in een aantal gevallen bewust voorstander van het instrument referendum. Aan de andere kant betekent het referendabel zijn van het besluit, dat – en dat is tevens de visie van GroenLinks op het referendum – de bevolking in de gelegenheid wordt gesteld expliciet haar mening te geven over het besluit dat een bestuursorgaan heeft genomen. In de ogen van de GroenLinks-fractie is dit een goed evenwicht tussen aan de ene kant de verantwoordelijkheid die volksvertegenwoordigers individueel, maar ook als collectief dragen en dat aan de andere kant de bevolking de kans krijgt om op besluiten in te gaan en via het referendum het bestuursorgaan te adviseren om het besluit al dan niet uit te voeren. De tijdelijke referendumwet biedt hier allerlei procedures voor. Het is zeer verleidelijk om als GroenLinks voortdurend te roepen dat er een referendum moet worden georganiseerd, maar in de visie van GroenLinks is het de koninklijke weg om ervoor te zorgen dat besluiten worden genomen die in principe referendabel zijn, waarmee de bevolking langs haar weg – zonder formele politieke interventie – de wil tot uitdrukking kan brengen om, als er voldoende handtekeningen zijn ingebracht, het referendum te doen plaatsvinden. Anderhalf jaar geleden is deze kwestie ook aan de orde geweest. Destijds hebben de Staten enigszins ontwijkende antwoorden gekregen van de Commissaris. GroenLinks vindt het enerzijds belangrijk dat er referenda kunnen worden gehouden rond de besluitvorming van de Zuiderzeelijn, anderzijds is de fractie ook van mening dat dit in het huidige bestel ook aan de bevolking is om dit aan te vragen en dat de Staten niet per decreet moeten voorstellen om een referendum te organiseren. Vervolgens stelt dhr. Moll het specifieke punt van de raadpleging in de provincie Groningen aan de orde. De stukken over de raadpleging lezende rijst er een aantal vragen. De eerste vraag betreft wie degene is die de raadpleging organiseert. Dhr. Moll bekruipt het gevoel dat de stuurgroep de raadpleging aan het organiseren is. De
19
stuurgroep is echter geen orgaan dat democratische verantwoordelijkheden heeft. De suggestie en de invloed die de stuurgroep daarop heeft acht de fractie van GroenLinks enigszins oneigenlijk. De taak van de stuurgroep levert ideeën aan het College die deze ideeën gaarne in ontvangst neemt. Het College organiseert vervolgens de raadpleging. Aan de andere kant geeft ook deze constructie van de raadpleging enigerlei problemen voor de fractie van GroenLinks, want dit betekent ook dat de verantwoordelijkheid voor de communicatie van de raadpleging en de aard van de raadpleging door het College van GS wordt vastgesteld. Juist als de stuurgroep in de stukken ventileert dat er veel onduidelijkheden bestaan, lijkt het dhr. Moll raadzaam ervoor te zorgen dat partijen een rol krijgen die niet nadrukkelijk partij zijn geweest zijn ten aanzien van de kwestie. Nu lijkt dit wel het geval te zijn, zoals een aantal zinnen in het voorstel al aangeeft. Veel partijen hebben geopperd dat het om veel meer zou moeten gaan dan de keuze zweeftrein of niet. In de vormgeving van de raadpleging blijken alleen de vragen die bij de politici leven enigszins worden ingekleurd. Het bredere maatschappelijke debat over de vraag of in dit project geld moet worden gestoken en de vraag welke variant dan aan de orde is komt in de stukken niet nadrukkelijk naar voren. GroenLinks pleit voor een drietal zaken. 1) De raadpleging dient aan te sluiten bij datgene wat er onder de bevolking leeft. Derhalve dient in kaart te worden gebracht wat er onder de bevolking leeft. 2) Er dient geen a priori stroomlijning te worden gegeven van de aspecten die wel en de aspecten die niet aan de orde zijn. De kaders van bestuurders sluiten doorgaans niet volledig aan bij de kaders van de burgers. Het zou daarom onjuist zijn om een bepaald kader aan de bevolking voor te leggen. Dit zou de bevolking nog verder van de politiek doen verwijderen. 3) Er dient een soort waarborg te zijn voor een enigszins onafhankelijke vormgeving van de raadpleging. Het draagt veel risico’s in zich om de raadpleging te laten organiseren door een extern bureau. Aan de andere kant is een organisatie primair van het College van GS of de stuurgroep Zuiderzeelijn naar inzicht van GroenLinks ook niet gewenst. Tussenvormen zijn denkbaar. De Staten moeten het onderling eens worden en een standpunt formuleren. Een tussenvorm zou een klankbordgroep kunnen zijn waarin alle partijen in de Staten zijn vertegenwoordigd. Deze zou de campagne kunnen sturen. Wellicht is het mogelijk om nog revolutionairder te zijn en voor te stellen om een maatschappelijke klankbordgroep in het leven te roepen. Mw. Bulk (SP) constateert dat GroenLinks het huidige voorstel tot de raadpleging afwijst en pleit voor een tussenvoorstel met een klankbordgroep. Dhr. Moll gewaagde van het feit dat het referendum referendabel zou moeten zijn. Mw. Bulk vraagt dhr. Moll of beide zaken elkaar niet weerspreken. Dhr. Moll (GroenLinks) antwoordt dat het referendum in de ogen van GroenLinks het recht is van de burger. De bestuurders dienen de besluitvorming zodanig in te richten dat er momenten zijn dat de burger via een referendum daar – ook stemtechnisch – invloed op kan uitoefenen en uitvoering van besluiten kan tegenhouden. De raadpleging is een traject dat eerder speelt. Het kan overigens wel een goede opwarming zijn voor een referendum. De raadpleging is voor de fractie van GroenLinks een instrument dat een functie kan hebben om aan de Staten – voordat ze een besluit moeten nemen – inzichtelijk te maken welke opvattingen er onder de bevolking leven, mits deze niet worden gefilterd. De raadpleging dient voor-input te leveren om als Staten besluitvorming te kunnen nemen. Dit laat naar inzicht van de GroenLinks-fractie onverlet dat na raadpleging en besluitvorming er een referendum mogelijk moet zijn, want de raadpleging is geen vervanging van het referendum, maar hooguit een soort toevoeging om de besluitvorming beter te doen plaatsvinden. Dhr. Roggema (ChristenUnie) constateert dat het dossier snel in omvang toeneemt. De handtekening van het Rijk is nog steeds niet onder de conceptovereenkomst gezet. Op 19 december 2003 is het mogelijk eindelijk zover. De fractie van de ChristenUnie informeert bij de gedeputeerde hoe de opvattingen zijn van de deelnemende provincies. Met name Friesland laat immers nogal eens afwijkende geluiden horen. Voorts vraagt dhr. Roggema of deze opvattingen ook invloed hebben op de raadplegende lijn die wordt uitgezet. De ChristenUnie is een voorstander van de raadpleging. De ChristenUnie wenst
20
van de gedeputeerde te vernemen hoe de terugkoppeling van de resultaten van de raadpleging gestalte zal krijgen. De magneetzweefbaan komt hier en daar als bijkans enige optie naar voren in de stukken. De Zuiderzeelijn vormt echter de kern van de stukken. De te nemen varianten zijn pas later aan de orde. Mw. Bulk (SP) vraagt dhr. Roggema of, indien deze raadpleging plaats zal vinden, er naar inzicht van de ChristenUnie nog steeds een referendum mogelijk is over een besluit over de Zuiderzeelijn Dhr. Roggema (ChristenUnie) geeft te kennen dat dit niet in eerste instantie de insteek van de ChristenUnie is. Een en ander is echter volledig afhankelijk van datgene wat er onder de bevolking leeft, iets dat nu niet te traceren is en na de raadpleging blijkt. Een volgende stap is te overwegen of daarna een referendum moet worden gehouden, maar op dit moment spreekt de ChristenUnie hier geen oordeel over uit. Dhr. Engelsman (VVD) constateert dat het dossier al een aantal jaren bestaat. Hij vraagt of de plannen van dhr. Moll inhouden dat er een andere stuurgroep opgericht zou moeten worden die gaat inventariseren welke vragen er eventueel aan de bevolking zouden mogen worden voorgelegd. Dit zou kunnen betekenen dat er nog een jaar of vijf gediscussieerd zal worden over de manier waarop de Zuiderzeelijn gestalte moet krijgen. Voorts vraagt dhr. Engelsman de gedeputeerde of hij nu de overtuiging heeft dat er op 19 december 2003 definitief een handtekening onder de conceptovereenkomst zal worden geplaatst door de rijksoverheid. Dhr. Van der Span (CDA) deelt mee dat de CDA-fractie kan instemmen met de inhoud van de brief. Kijkend naar de opzet van de raadpleging ontwaart dhr. Van der Span een duidelijke voorwaarde met betrekking tot de onafhankelijkheid van de wijze waarop de raadpleging kan plaatsvinden. Voor het overige is dhr. Van der Span benieuwd naar de beantwoording van de gestelde vragen. Mw. Bulk (SP) vraagt waar dhr. Van der Span op doelt wanneer hij spreekt over de duidelijke voorwaarde. Dhr. Van der Span (CDA) antwoordt dat dit te lezen is onder “opzet van de raadpleging, punt 6” op blz. 2 van bijlage 1, te weten de brief van 24 oktober 2003. Dhr. Moll (GroenLinks) stelt in antwoord op de vraag van dhr. Engelsman dat GroenLinks niet het oogmerk heeft de raadpleging te vertragen. De instelling van een onafhankelijke klankbordgroep is technisch gemakkelijk en snel te realiseren. Ook het onderzoek naar datgene wat echt leeft onder de bevolking hoeft geen vertraging tot gevolg te hebben. Dhr. Moll wenst slechts dat, als er wordt gekozen voor het houden van een raadpleging, de bestuurders ook iets aan deze raadpleging zullen hebben. Als het iets langer duurt is dat geen probleem, het gaat erom dat het iets oplevert. Dhr. Engelsman (VVD) bekruipt somtijds het gevoel dat er de wens bestaat om een ander soort democratie in te voeren naast de bestaande. Dhr. Zanen (PvhN) oppert dat de opstelling die de rijksoverheid heeft gekozen om een koppeling te maken tussen de Zuiderzeelijn en de ontsluiting van het noordelijk deel van de Randstad, nog eens duidelijk maakt dat het Rijk redeneert vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de spoorverbindingen in Nederland in het algemeen. De noordelijke provincies en Flevoland geven te kennen een verbetering van de spoorverbinding te wensen. De provincies tonen zich bereid om hier zelf extra geld aan bij te dragen. Naar opvatting van dhr. Zanen is de doorslaggevende kwestie dat de provincie Groningen bereid is om zelf veel geld – 210 miljoen euro - vrij te maken om een magneetzweeftrein te realiseren. Het belang van de kwestie komt tot uitdrukking in het hoge bedrag. De discussie zou met name hierover dienen te gaan. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) meldt dat er een statenbesluit is genomen.
21
Dhr. Zanen (PvhN) erkent dat er een statenbesluit is genomen, maar om eventueel de Essent-middelen… Dhr. Musschenga (gedeputeerde) merkt op dat dhr. Zanen dezelfde fout maakt die ook het College wordt verweten. Dhr. Zanen spreekt over een techniek. Dit is echter nog niet aan de orde. Dhr. Zanen (PvhN) stelt dat het bedrag van 210 miljoen euro zijns inziens is gekoppeld aan de magneetzweeftrein, dus aan die specifieke variant van de mogelijkheden. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) legt uit dat er twee bedragen zijn genoemd: een voor de hogesnelheidslijn en een voor de magneetzweeftrein. In dit gremium wordt op dit moment echter alleen gesproken over de snelle lijn en de snelle verbindingen, zoals in de Staten is besloten. De keuze van de techniek en de kosten zijn momenteel niet aan de orde. Dhr. Zanen (PvhN) gewaagt van het feit dat er een principebesluit ligt tot bereidheid om voor een snelle lijn geld vrij te maken. Het Rijk, dat verantwoordelijk is voor goede spoorverbindingen, wordt op deze wijze een heel eind tegemoetgekomen. Dhr. Zanen is van mening dat de informatie en de discussie, maatschappelijk gezien, hierover dient te gaan. Van belang is om inzichtelijk te maken welke mogelijkheden er zijn zonder dat er politieke druk op ligt. Er dient open informatie te worden verstrekt over het feit dat de provincie bereid is een groot bedrag te reserveren voor de snelle verbinding, alle mogelijke verbindingen en alle mogelijke consequenties. Indien het College dergelijke regionale informatiebijeenkomsten zelf zou organiseren, zou er meer sprake zijn van een propagandabijeenkomst voor de keuze van het College. Dit lijkt dhr. Zanen geen goede zaak. De eerste fase zou volgens dhr. Moll onafhankelijker moeten worden georganiseerd. Wellicht dient te worden aangegeven waaraan de informatie moet voldoen en op welke wijze de bijeenkomsten moeten worden georganiseerd. In het voorstel voor de tweede fase, de discussie over het programma van eisen, wordt opeens het groene polderoverleg naar voren geschoven. Er wordt verwacht dat allerlei nationale organisaties hun regionale organen inschakelen in de discussie over de wijze waarop zo’n eventuele nieuwe verbinding wordt georganiseerd. Die organisaties zouden een klankbordrol toebedeeld kunnen krijgen in de informatiediscussie die aan het begin plaatsvindt. Er spelen vele zaken door elkaar. Er is sprake van regionale informatiebijeenkomsten, inspraak rondom het programma van eisen, het bredere masterplan. Overal wordt gesproken over communicatie en het betrekken van mensen bij de discussie. Daarnaast zijn er uiteraard nog de wettelijke inspraakmogelijkheden, waaronder het referendum. Dhr. Zanen kwalificeert het een en ander als een ‘brij’. Een heldere open discussie over datgene waar het eigenlijk om gaat, ontbreekt. Derhalve is dhr. Zanen geneigd te zoeken naar een andere aanpak dan nu wordt voorgesteld. Mw. Bulk (SP) vraagt dhr. Zanen of hij het voorstel voor de raadpleging zoals dit nu voorligt afwijst. Dhr. Zanen (PvhN) antwoordt dat het in eerste instantie gaat om de regionale informatiebijeenkomsten. Zijn conclusie is dat de aanpak een andere moet zijn dan nu is voorgesteld. Dhr. Nijboer (PvdA) merkt op dat naar inzicht van de PvdA-fractie dit onderwerp thuishoort in de commissie Bestuur & Financiën. Het voordeel van het agenderen van dit onderwerp in de commissie Bestuur & Financiën zou zijn dat het onderwerp dan waarschijnlijk in januari zou worden behandeld. Dhr. Moll en dhr. Roggema gaven al aan dat het kabinet er nog een besluit over moet nemen. De Friese Staten hebben in november een motie aangenomen dat ze geen verdere voorlichting willen geven en er geen besluit over wensen te nemen. In januari zou de informatie van het kabinet beschikbaar zijn en zou er derhalve een zinvoller debat kunnen plaatsvinden. Om deze reden zal dhr. Nijboer slechts in algemene zin een aantal zaken met betrekking tot referenda aanvoeren. De PvdA-fractie in de Staten van Groningen is nooit een voorstander van referenda geweest. De verkiezingen vormen het grootste referendum voor de magneetzweefbaan, en de verkiezingen hebben reeds plaatsgevonden. Belangrijk
22
in het betrekken van mensen bij dit project is dat ze voldoende mogelijkheden voor inspraak hebben en goed geïnformeerd zijn – vandaar alle informatiecampagnes – en op het moment is dit nog niet voldoende gerealiseerd, hetgeen ook uit de brief is op te maken. Hieraan dient meer aandacht te worden besteed. Dit is het standpunt van de PvdA in dezen. De PvdA-fractie is voorts Haarlemmermeer-Almere.
voorstander
van
de
aansluiting
bij
de
noordvleugel
Mw. Bulk (SP) vraagt dhr. Nijboer hoe zwaar naar het inzicht van de PvdA-fractie een eventuele negatieve uitkomst van de inspraak weegt bij de besluitvorming door de Staten. Dhr. Nijboer (PvdA) antwoordt dat dit afhangt van het onderwerp. Het weegt in elk geval zwaar. Hij kan niet aangeven wat in het algemeen de waarde is van de inspraak bij een dergelijk gecompliceerde kwestie. Mogelijk geeft de bevolking ook geen eenduidig signaal af. Mw. Bulk (SP) werpt tegen dat het om de uitkomst van een raadpleging gaat. Indien de uitkomst van de raadpleging over de Zuiderzeelijn negatief uitvalt… Dhr. Nijboer (PvdA) oppert dat het nog maar de vraag is of de raadpleging daar over gaat. Eerst komt er een kabinetsbesluit, pas dan wordt duidelijk wat de uitwerking van het model is. Het is vrij lastig om nu een oordeel te vellen over de juistheid van de procedure. Dhr. Nijboer vraagt zich af of de mensen die zullen deelnemen aan de raadpleging, zoals deze nu wordt voorgesteld, de materie zullen begrijpen. Mw. Bulk (SP) vraagt de gedeputeerde of de bijdrage van Noord-Holland is bestemd voor de Zuiderzeelijn, de tak van Noord-Holland of allebei, indien er tenminste sprake is van een bijdrage van Noord-Holland. De SP-fractie is het volkomen met de conclusie van de Milieufederatie eens. Het voorliggende voorstel biedt geen echte volksraadpleging. De mensen zullen hier niet warm voor lopen. Er is veel geld uitgegeven om tot één beslissing te komen, namelijk de variant van de magneetzweeftrein. Eerst worden inwoners en maatschappelijke organisaties in de beoogde halteplaatsen – dus ook nog niet iedereen – op informatiebijeenkomsten uitgenodigd om meer informatie te krijgen. Er is zogenaamd sprake van een informatieachterstand. Mw. Bulk acht dit een zeer negatieve benadering, want iedereen kan de krant lezen. Volgens haar is de bevolking beter op de hoogte dan in het stuk wordt beweerd. De regionale stuurgroep organiseert de avonden, terwijl algemeen bekend is dat de regionale stuurgroep één voorkeur heeft. De stuurgroep kan derhalve nooit in staat zijn om objectieve informatie te verstrekken. Vervolgens zal er huis aan huis een Zuiderzeelijnkrant worden verspreid. Deze krant zal ook een gekleurd karakter dragen. Daarna worden de deelnemers aan de raadpleging uitgenodigd op lokale interactieve bijeenkomsten voor meningsvorming en advies. Op basis van deze bijeenkomsten wordt er een representatieve enquête gehouden – dhr. Van der Span noemt deze zeer duidelijk, maar mw. Bulk heeft hier haar twijfels over – en de verslagen van alle bijeenkomsten, het rapport van de enquête, het advies van het groenpolderoverleg en commentaar en advies van de stuurgroep Zuiderzeelijn zullen tezamen worden aangeboden aan alle deelnemende partijen van de samenwerkingsovereenkomst. Daarna komt het in de Raden en de Staten. Kortom, een uiterst omslachtig traject. Naar inzicht van de SP wordt een mening gestuurd. Het doet mw. Bulk denken aan de kwestie Grote Markt-Noordzijde. De SP wijst deze manier van raadpleging resoluut af. Voorts wenst de SP-fractie te vernemen wanneer het voorstel in concreto referendabel is, naar aanleiding van welk besluit en in welke Staten en Raden. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) roept in herinnering dat in juni 2002 in de statenzaal een fiks debat is geweest over de snelle verbinding naar het Noorden. Ook toen zijn vragen gesteld over technieken. Toen is ook al gezegd dat de technieken nog niet aan de orde zijn, maar dat de inzet is om een snelle verbinding naar het Noorden tot stand te brengen. Dit is nog steeds het onderwerp. In feite wijzen alle stukken niet één voorkeur
23
aan. Er wordt steeds gesproken over datgene wat ook het kabinet heeft besloten. In de vervolgfase – daar waar het plan van eisen wordt geformuleerd – gaat het om de twee snelste technieken. Daarna gaat het traject verder met alle vier varianten. De Staten hebben destijds gekozen voor de snelle verbinding en hebben ingestemd met de geldelijke bedragen die daarmee zijn gemoeid. Er is uitgesproken waar dit geld vandaan zou moeten komen en er is zelfs bepaald wat er van een dergelijk budget over zou moeten blijven. Dat het Rijk op dit moment nog niet heeft getekend ligt niet aan de voorbereidingen van de stuurgroep, maar heeft te maken met de besluitvorming in het kabinet. Debet hieraan zijn ook de kabinetswisselingen. De huidige Minister wenst een aantal grote infrastructurele projecten op een rijtje hebben om deze in het kabinet ter sprake te brengen. Het overleg zou oorspronkelijk plaatsvinden op 5 december 2003, maar omdat Minister Zalm niet bij dit overleg aanwezig kan zijn achtte de Minister van Verkeer en Waterstaat het niet opportuun dit overleg doorgang te laten vinden. Uiteindelijk heeft het kabinet besloten om op de voltallige kabinetsvergadering op 19 december 2003 een besluit over deze kwestie te nemen. De gedeputeerde gaat er van uit dat dit zal plaatsvinden. Dit zou betekenen dat op korte termijn de bestuursovereenkomst kan worden getekend. Pas als de overeenkomst is getekend kan de stuurgroep het proces voortzetten, ook ten aanzien van de informatiecampagne en de raadpleging. De speed zit er op dit moment niet in omdat er in feite wordt gewacht of het Rijk de handtekening zal zetten. Dit is ook geheel in lijn met het feit dat er in Friesland tot opschorting is besloten. In januari zal het proces na ondertekening weer op volle kracht voort worden gezet. Dan zullen de globale lijnen die in het stuk worden aangegeven in detail worden ingevuld. Uiteraard zal het eerst de stuurgroep zijn die een en ander bespreekt. Het is immers logisch dat er een voorbespreking nodig is, stelt de gedeputeerde in de richting van mw. Bulk. Daarna zijn alle Staten en Raden aan bod om op dat moment uiting te geven aan hun opvattingen. Het is lastig om in dit hele lange proces aan te geven wat het juiste moment is. In de Staten kunnen de fracties vervolgens aangeven wat er eventueel veranderd zou moeten worden. De stuurgroep is de opdrachtgever om een en ander uit te werken. Uiteraard zullen er externe partijen bij worden betrokken. Deskundig advies voor het opzetten van dergelijke raadplegingen is gewenst. In het stuk is de grote lijn aangegeven. De gedeputeerde kan niet zeggen of er na de besluitvorming een mogelijkheid bestaat tot het houden van een referendum, noch weet hij wie het verzoek om een referendum aan zal vragen. De normen en de regels die voor referenda gelden, zullen dan van kracht zijn. Op dit moment is het niet het uitgangspunt van het College om naar een referendum toe te werken. Het College tracht aan het begin de raadpleging zo duidelijk te maken dat een referendum niet nodig zal zijn. Het is wel zeer duidelijk – en de brief van de Milieufederatie geeft dat aan – dat het slechts gaat over de twee snelste varianten. Dit is namelijk, zo stelt de gedeputeerde, besluitvorming die in juni 2002 al heeft plaatsgevonden in de Staten. Deze besluitvorming zal niet worden teruggedraaid. Het vervolgtraject wordt door alle Staten en Raden onderschreven. Een aantal zaken dat door de Milieufederatie genoemd wordt als zijnde behoorlijk gewijzigd, kan de gedeputeerde niet traceren. Inderdaad is er aanvankelijk sprake van de twee snelste varianten, maar daarop komen ook de andere varianten in beeld. Dit is een keuze van het kabinet geweest. Ten aanzien van de verbreding naar de noordvleugel stelt de gedeputeerde dat er in juni 2002 door de Staten van Groningen behoorlijk is gehamerd op het feit dat de partijen die gebaat zijn bij deze verbreding mee zouden moeten doen en niet louter procedureel. Het zou immers onterecht zijn als de provincie Groningen zou meebetalen aan infrastructuur elders. De laatste maand zijn er op het verzoek van het kabinet gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de noordvleugel, hetgeen heeft geresulteerd in de stukken die de statenleden reeds hebben ontvangen. Er is nu een gezamenlijke lijn van inzet. Deze inzet is zeer positief, want hierdoor kunnen de drie infrastructurele projecten die op 19 december 2003 door het kabinet worden afgewogen, eigenlijk gereduceerd worden tot twee projecten. Een project komt in feite in het verlengde van het Zuiderzeelijnproject te liggen. Op deze wijze wordt de afweging van het kabinet vergemakkelijkt, omdat in beeld wordt gebracht waar het kabinet de komende jaren sowieso voor komt te staan. De verbinding Almere-Randstad zou er namelijk naar de mening van de Randstad altijd
24
moeten komen. De partijen hebben nu ook aangegeven gezamenlijk te willen optreden, iets wat ruim een maand geleden nog absoluut niet aan de orde was. Uiteindelijk zal in de verdere afweging moeten worden bestudeerd hoe de financiering plaats dient te vinden. Naar inzicht van de Colleges is deze combinatie voordeliger ten opzichte van de plannen die voor de toekomst toch al op de agenda staan. De noordvleugel heeft nog niet aangegeven hoe het financiële tekort dat er bestaat moet worden gedicht, want deze partijen wensen in deze fase natuurlijk hun eigen agenda ten aanzien van hun eigen infrastructurele werken overeind te houden. Het College zou een zelfde keuze hebben gemaakt. Er moet natuurlijk op het juiste moment overleg met het kabinet worden gepleegd, het is niet verstandig om vroegtijdig aan te geven een bedrag over te hebben, waarop alles doorgang kan vinden. Er zijn daar vanzelfsprekend meer infrastructurele projecten die met het kabinet worden besproken. De gedeputeerde heeft er echter vertrouwen in dat dit uiteindelijk geen probleem zal leveren. Het gaat niet om een aftakking met Noord-Nederland of een afgeleide, maar om een meer dan volwaardig project. Uiteraard kan hier verschillend over worden gedacht… Mw. Bulk (SP) interrumpeert de gedeputeerde en stelt de zaken slechts benoemd te hebben. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) benadrukt dat het niet een aftakking betreft, integendeel. Nu doet er een aantal krachtige partijen mee. Het is volgens de gedeputeerde niet waar dat het College alleen maar gesprekken voert met betrekking tot de magneettechniek. Het College bespreekt in eerste instantie de twee snelste varianten en ten slotte over de vier varianten. De snelle verbinding is voor het College de inzet. Dit is niet vreemd, want de trein zal te allen tijde in Groningen stoppen. Het probleem bij bijvoorbeeld een hogesnelheidslijn is echter dat er weinig stopplaatsen zullen zijn. De rest heeft er geen profijt van. De provincie Groningen heeft alleen maar voordelen bij een snelle verbinding, derhalve kan het College niet worden verweten pleitbezorger te zijn voor een snelle verbinding. Ook de voorkeur van het College voor bepaalde technieken kan het College niet worden verweten, want het College zal toch op een gegeven moment moeten vaststellen wat het College wil. Op het moment dat het College bij de Staten terugkomen met de voorstellen ten aanzien van de informatie en de raadpleging zal blijken dat de insteek van de stuurgroep geen op voorhand ‘gefilterd verhaal’ betreft. Het College zal er alles aan doen om zo objectief mogelijk te werk te gaan. De gedeputeerde kan zich voorstellen dat dhr. Zanen rept van een ‘brij’. Het gaat inderdaad om vele parallel lopende zaken. Het is echter niet zo, dat bijvoorbeeld het groenpolderoverleg in één keer even tevoorschijn komt. Het groenpolderoverleg loopt al geruime tijd. Het heeft met name te maken met alle partijen die vroegtijdig worden betrokken bij allerlei technieken en de vraag hoe tegen de problematiek aangekeken dient te worden. Feitelijk wordt dit continu door de stuurgroep afgewogen. Het Masterplan RO komt op een gegeven moment natuurlijk naar voren. Men is druk doende om ook de ruimtelijke inpassing gestalte te geven. De ruimtelijke ordening is van essentieel belang bij het creëren van een snelle lijn. De stuurgroep doet dit niet zelf vanuit Verkeer en Vervoer, maar mensen van Ruimtelijke Ordening zoeken uit wat de mogelijkheden zijn. Op diverse trajecten is het College op een zeer verantwoorde manier onderweg om uiteindelijk de goede besluitvorming te krijgen door zowel de provincie als het Rijk. Er zal tussen het College en de Staten nog een aantal keren worden gesproken over de invulling van de raadplegingen en de informatiecampagne. Deze uitwerking gaat full speed van start op het moment dat het kabinet heeft besloten om tot ondertekening over te gaan. De voorzitter geeft de inspreker de gelegenheid om twee minuten te reageren op datgene wat aan de orde is geweest. Dhr. Falkema (Milieufederatie) gaat in op het feit dat de organisatie van de raadpleging en de voorlichting wordt verricht door de stuurgroep. Meerdere partijen vragen zich af in hoeverre de stuurgroep hierbij onafhankelijk kan opereren. De stuurgroep organiseert de bijeenkomsten en stelt de folder samen. De stuurgroep heeft echter duidelijk een keuze gemaakt en heeft daarom de schijn tegen als het gaat om onafhankelijkheid. De feitelijke
25
vragen die ten aanzien van de zweeftrein bij de bevolking leven worden niet gesteld: de vragen waar het Noorden geld aan wenst te besteden, of een zweeftrein gewenst is of niet en welke variant gekozen zou moeten worden. De conclusie zou getrokken kunnen worden dan men bevreesd is voor het draagvlak voor de keuzen die nu zijn gemaakt door de stuurgroep. Reden waarom er geen onafhankelijk comité kan worden ingesteld of waarom een referendum ongewenst is zou kunnen zijn dat men bevreesd is dat de bevolking iets anders wil dan het provinciaal bestuur. Er worden veel organisaties betrokken bij het overleg. Dhr. Falkema vraagt zich af waarom de Milieufederatie niet wordt betrokken bij de voorlichting van de bevolking en de folder die wordt uitgebracht. Dit zou naar inzicht van dhr. Falkema meer waard zijn dan het groenpolderoverleg. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) merkt op dat de Milieufederatie volgens hem betrokken is bij het overleg. De voorzitter intervenieert om een discussie tussen de inspreker en het College te voorkomen. In tweede termijn Dhr. Roggema (ChristenUnie) vraagt de gedeputeerde hoe de terugkoppeling na de raadpleging plaats zal vinden. Mw. Bulk (SP) stelt dat de SP-fractie niemand zijn of haar voorkeuren verwijt. De gedeputeerde deelt mee dat het College tracht zo objectief mogelijk op te treden. Mw. Bulk merkt op dat objectiviteit in dit opzicht niet bestaat. Wanneer men een krant uitgeeft met bijvoorbeeld vier foto’s van vier mogelijke modellen met een afbeelding van de zweeftrein en een afbeelding van een gewone intercity draagt al een zekere kleuring in zich. Uiteraard is een voorbespreking nodig, maar de SP-fractie vreest dat niet een echte voorkeur voor een variant wordt uitgesproken, of er geld van de regio bij zou moeten, etc. Dit zou duidelijk moeten worden. Mw. Bulk krijgt sterk het gevoel dat de stuurgroep na de raadpleging stelt dat de bevolking voldoende is gehoord en derhalve concludeert dat een referendum niet gewenst is. De SP is het hier absoluut niet mee eens. Dhr. Moll (GroenLinks) vraagt de gedeputeerde de procedure ten aanzien van de raadpleging te verduidelijken. Voorts vraagt hij of het de bedoeling is dat de Staten over een definitief voorstel over de inrichting van de raadpleging komen te spreken. Dit lijkt dhr. Moll logisch, want als de Staten dit nodig hebben voor de besluitvorming is het raadzaam dat de Staten ook betrokken zijn bij de wijze waarop het instrument van de raadpleging is ingevuld. Gesteld dat de Staten nog om een oordeel worden gevraagd over de inrichting van de raadpleging, zowel de organisatorische en de inhoudelijke aspecten, dan adviseert dhr. Moll de gedeputeerde om rekening te houden met de aanvullende opmerkingen van onder meer de GroenLinks-fractie waarbij het belangrijkste aspect bestaat uit een – liefst maatschappelijke – klankbordgroep die het proces begeleidt. Dit zou een hoop ruis over objectiviteit en subjectiviteit wegnemen. Daarnaast acht dhr. Moll het van belang zich als Staten te realiseren dat de Staten een uiterst ingewikkeld besluit hebben genomen, waardoor het moeilijk is om dit besluit te communiceren. Derhalve is een campagne en de inrichting van een dergelijke campagne uiterst belangrijk. Dhr. Moll begrijpt niet waarom de PvdA bij dit onderwerp ‘achteroverleunt’, want de PvdA zou toch ook belang moeten hebben bij een raadpleging die de adviezen en informatie oplevert die nodig zijn. Wellicht dat er een goed inhoudelijk debat kan plaatsvinden als de definitieve plannen op tafel liggen. Dhr. Nijboer (PvdA) geeft aan dat het uiterst moeilijk is om hier nu al een oordeel over te vellen, aangezien er nog zoveel onduidelijkheden bestaan. Dhr. Moll (GroenLinks) erkent dat het altijd lastig is om iets te vinden van iets dat in de toekomst plaatsvindt. Uiteindelijk zullen er echter toch gefundeerde besluiten moeten worden genomen. Dhr. Moll ziet een debat met de PvdA bij een volgende discussie over de invulling van de campagne graag tegemoet.
26
Ten aanzien van het punt van het referendum herhaalt dhr. Moll zijn vraag aan het College welke momenten in de besluitvorming in principe referendabel zijn volgens de wetgeving. Wanneer er enig besluit is dat deze kwalificatie heeft, dan wenst dhr. Moll deze gaarne te vernemen. Wanneer er geen moment is dat referendabel is, acht de GroenLinks-fractie het opportuun om een dergelijk moment als Staten zelf te organiseren. Het liefst wenst dhr. Moll echter het kader van de tijdelijke referendumwet te volgen, omdat dit een algemene procedure betreft die door de wet speciaal in dergelijke gevallen voorziet. Dhr. Zanen (PvhN) veronderstelt dat iedereen snelle verbindingen wil, ook per spoor. Iedereen heeft meer wensen dan nu ter discussie staan, zoals het doortrekken van de snelle verbinding naar Duitsland, zodanig dat dit een meerwaarde oplevert. Eigenlijk zijn de Staten de mening toegedaan dat het geen geld zou moeten kosten en dat de rijksoverheid dit project zou moeten financieren. Volgens dhr. Zanen gaat het er op dit moment om dat er nu bereidheid bestaat om als provincie een flink bedrag op tafel te leggen. Daar gaat de informatie feitelijk over, aldus dhr. Zanen. Het provinciaal bestuur moet de bevolking duidelijk maken dat het voornemen bestaat om veel geld zelf bij te leggen om de belangrijke zaken mogelijk te maken. De provincie zou de bevolking hier een positief gevoel over moeten geven. Het College zou moeten laten zien wat de consequenties zijn een ruimtelijke inpassing van een dergelijk project. Er dient enthousiasme voor het project te worden gegenereerd, enthousiasme over de maximale mogelijkheden van deze zaak. Als dat lukt, ontstaat er draagvlak voor het forse besluit dat genomen wordt om 210 miljoen euro vrij te maken voor dit project. Voorts is dhr. Zanen het met dhr. Moll eens dat het moet gaan over… Mw. Bulk (SP) interrumpeert en maakt gewag van het feit dat zij het idee had dat de PvhN de eigen bijdrage van de provincie sowieso niet wenste. Dit strookt niet met plan om de bevolking te enthousiasmeren voor deze forse uitgave. Dhr. Zanen (PvhN) antwoordt dat hij tracht duidelijk te maken dat dit de positie van de provincie is, niet van de fractie van de PvhN. Inderdaad is de PvhN tegen de inzet van regionale middelen voor de lijn. Het College staat echter op het standpunt dat de snelle verbindingen gewenst zijn en is daartoe bereid om extra geld op tafel te leggen. Als het College op dit standpunt staat, zal het moeten proberen om daar steun voor te krijgen onder de bevolking. De informatiecampagne, de voorlichting en de inspraakmogelijkheden moeten daar op worden ingericht. Vandaar dat het College er belang bij heeft om dit onafhankelijk te doen, door feitelijke informatie te geven op een sympathieke manier, waardoor mensen enthousiast zouden kunnen worden. Dhr. Nijboer (PvdA) interrumpeert en erkent het spoor bijster te zijn in het betoog van dhr. Zanen. Eerst doet de PvhN allerlei voorstellen over uitbesteden en het inschakelen van het internet als medium, terwijl dhr. Zanen nu een pleidooi houdt voor een groter draagvlak. Dhr. Nijboer mist consistentie in de lijn van de PvhN. Dhr. Zanen (PvhN) geeft aan dat hij duidelijk tracht te maken dat alle inspraak en informatiecampagnes die nu worden voorgesteld in deze notitie voorbijgaan aan de zaak die aan de orde is. De zaak die aan de orde is, is dat de provincie goede verbindingen wenst en bereid is om daar extra geld voor uit te trekken. Dit kunnen de Staten besluiten, indien het kabinet tot ondertekening overgaat. De vraag is of het College niet verplicht is om hierover al bij voorbaat helderheid te verschaffen aan de bevolking. Dhr. Zanen is van mening dat het College deze verplichting inderdaad heeft. Derhalve zou de informatiecampagne voor dit doeleinde moeten worden gebruikt. Indien de Staten een besluit nemen die de eigen provinciale bijdrage definitief maakt, zou dhr. Zanen zich kunnen voorstellen dat dit besluit referendabel is. Op dat punt kunnen die mensen en groeperingen die het oneens zijn met dit besluit een referendum organiseren om dit besluit eventueel af te wijzen. Dit lijkt dhr. Zanen veel beter dan te doen alsof men in allerlei inspraaksituaties de ruimte biedt om de zaak af te wijzen, want dit is niet het geval.
27
Dhr. Nijboer (PvdA) oppert dat de PvdA voorstander is van een snelle verbinding naar het westen. Dat is het uitgangspunt van de PvdA. Daarbinnen wenst de PvdA inspraak voor mensen, zoveel mogelijk voorlichting en alles wat daar mee samenhangt. Mw. Bulk (SP) vraagt dhr. Nijboer of voorlichting hetzelfde is als inspraak. De voorzitter intervenieert en stelt dat het een herhaling van zetten dreigt te worden. Hij stelt voor de gestelde vragen in tweede termijn door de gedeputeerde te laten beantwoorden. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) erkent dat het lastig is om over dit dossier volop duidelijkheid te geven. De gedeputeerde beluistert bij dhr. Zanen wel degelijk consistentie vanaf het prille begin ten aanzien van datgene wat reeds door de Staten is besloten. Dhr. Zanen dient volgens de gedeputeerde goed te beseffen dat de Staten een besluit hebben genomen en hierbij ook een financiële inbreng bij betrokken hebben. Dit besluit zal niet worden teruggedraaid. Het College heeft naar buiten toe gecommuniceerd wat dit besluit inhield. Dhr. Zanen pleit er echter voor om dit besluit nog eens over te doen, maar het College is hiertoe niet bereid. De PvhN is niet bereid om regionale financiële middelen uit te trekken voor een snelle verbinding, omdat het een aangelegenheid van het Rijk is. De gedeputeerde kan echter een aantal voorbeelden opnoemen, dat ook onder de verantwoordelijkheid van het Rijk valt, waarbij de provincie ook een bijdrage heeft geleverd. Het is niet buitengewoon uniek om geld van de provincie vrij te maken voor een verantwoordelijkheid die bij het Rijk behoort. Af en toe worden in Nederland gezamenlijk de middelen bij elkaar ‘geschraapt’ om toch resultaten te boeken. De gedeputeerde wijst dhr. Zanen op de uitspraken omtrent de N33, waar voorfinancieringen aan de orde zouden kunnen zijn. De N33 is rijksinfrastructuur. De zuidelijke ringweg eveneens. De provincie heeft zelfs ten aanzien van het spoor op het traject naar Leer ooit 150 miljoen gereserveerd. Uiteraard was de eerste inzet van het College de regering te wijzen op haar verantwoordelijkheid. Op een gegeven moment stokt echter de voortgang, en als er dan een gezamenlijke wens bestaat om een project doorgang te laten vinden, dan dienen ook de consequenties te worden getrokken uit die wens. In juni 2002 zijn deze consequenties door de Staten onderkend. In antwoord op de vraag van dhr. Roggema hoe de terugkoppeling na de raadpleging zijn beslag zal krijgen stelt de gedeputeerde dat deze in de Staten zal plaatsvinden. De Staten zullen vroegtijdig worden geïnformeerd over de raadpleging. De statenleden zullen de opzet van de raadpleging ontvangen. Op dat moment kunnen de Staten besluiten hoe ze zich opstellen ten opzichte van het voorstel. Het College kan zaken niet op de agenda zetten, dit doen de Staten zelf als zij dat wensen. Dhr. Moll (GroenLinks) is verheugd te vernemen dat de Staten de opzet van de raadpleging zullen ontvangen en er dan een besluit over kunnen nemen. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) geeft te kennen bij dit onderwerp geen Grote Marktgevoel te hebben, integendeel. Het College zal trachten om het Grote Markt-gevoel bij mw. Bulk weg te halen, hoewel de gedeputeerde beseft dat dit een zware opgave zal zijn. Het proces wordt geleid door de stuurgroep. De stuurgroep werkt het proces uit in samenwerking met alle partijen. Volgens het College kan de stuurgroep op een zeer objectieve manier en zeer informatief werken. Het gaat om de toekomst van met name het Noorden, daarom is een zekere vreugde niet ongerijmd. Dhr. Hoek (ambtelijke bijstand) stelt in de richting van dhr. Falkema dat de Milieufederatie twee maanden geleden een verzoek heeft gedaan om te participeren in de inrichting van de informatiebijeenkomsten. De stuurgroep heeft dit verzoek positief bejegend en ook andere maatschappelijke organisaties laten weten eveneens welkom te zijn. Er is een regionaal groenpolderoverleg omtrent de opzet van de informatiecampagne. Dhr. Hoek acht de communicatie in de regio tussen de stuurgroep en de maatschappelijke organisaties optimaal. De verschillen van opvatting zijn evident, maar die gaat de stuurgroep niet uit de weg.
28
Inzake de kwestie van het referendum is het volgens dhr. Hoek van belang om onder ogen te zien dat de totstandkoming van de snelle verbinding het resultaat zal zijn van rijksbesluitvorming. De regio is uitgenodigd om te participeren, zowel in financiële zin als organisatorische zin. De vraag of er sprake is van een referendum hoort op rijksniveau thuis. De discussie is gevoerd in de statenvergadering in juni 2002. Dit heeft een afronding gekregen met het statenbesluit om te participeren in het verdere traject. Op onderdelen zijn er mogelijkheden om een referendum te koppelen aan datgene wat met deelactiviteiten van doen heeft. Op het moment dat een orgaan toetreedt tot een gemeenschappelijke regeling, dan is dat referendabel. Dit gaat echter niet meer over de zaak zelve, het is een uitvoeringshandeling ten opzichte van datgene wat eerder is besloten. Dhr. Moll heeft het als het gaat over het referendum over de zaak zelve, en dit is een vraagstuk van de rijksoverheid. De voorzitter dankt dhr. Hoek voor zijn toelichting. Hij vraagt de commissie of het punt op dit moment voldoende is besproken en niet terug hoeft te komen in de statenvergadering. Dhr. Moll (GroenLinks) laat weten dat de fractie van GroenLinks zich zal beraden op het punt van het referendum. GroenLinks zal hierover later haar standpunt kenbaar maken. De conclusie dat het stuk niet in de Staten aan de orde hoeft te komen is voorbarig. Het lijkt dhr. Moll beter om het veiligheidshalve wel te agenderen voor de Staten, omdat het gemakkelijker is om het punt alsnog van de agenda af te voeren. De voorzitter vraagt of GroenLinks van zins is om het stuk voor de volgende statenvergadering aan de orde wenst te stellen. Dhr. Moll (GroenLinks) antwoordt dat het ook later plaats zou kunnen vinden. Hij zegt toe er de volgende vergadering op terug te zullen komen. De voorzitter sluit het agendapunt af. Bespreekpunten 8.
Voordracht van 28 oktober 2003, nr. 2003-17601, FC, betreffende de Integrale Bijstelling van de Begroting 2004 (nr. 36/2003, bijlage 1, bijlage 2, bijlage 3, bijlage 4, bijlage 5, bijlage 6, bijlage 7, bijlage 8, bijlage 9, bijlage 10)
Dhr. Dijkstra (PvdA) noemt de Bijstelling bij uitstek een stuk dat in de commissie Bestuur & Financiën thuishoort. In deze commissie zal de Bijstelling worden belicht in het kader van Economie & Mobiliteit. Dhr. Dijkstra oppert dat het punt arbeidsmarkt op blz. 2 in nauwe relatie staat tot de recente berichtgeving van het College ten aanzien van het BOA en de ontmanteling van het BOA. De jongste voorstellen gaan verder dan de Bijstelling, waarin wordt gesteld dat een aantal tijdelijke arbeidscontracten niet zal worden verlengd en er een tweetal projecten van EQUAL ergens anders ondergebracht zal worden. De ontmanteling van het BOA zal voor zeer veel lopende projecten consequenties hebben, want behalve om EQUAL-projecten gaat het ook om vele andere projecten. In het overzicht van de cofinanciering projecten Kompas zijn al zeven à acht projecten aan te wijzen waarbij het BOA is betrokken. De PvdA-fractie vraagt het College of er ook financiële risico’s zijn als gevolg van de ontmantelingoperatie van het BOA. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) sluit zich aan bij de vraag van dhr. Dijkstra, met dien verstande dat in deze Integrale Bijstelling een verschuiving van 630.000 euro plaatsvindt, zowel in de lasten als in de inkomsten. Deze verschuiving is volledig gerelateerd aan het BOA. In de Begroting zijn tamelijk veel inverdieneffecten opgenomen die met de projecten, waarbij het BOA is betrokken, te maken hebben. De fractie van GroenLinks vraagt de gedeputeerde welke garanties er zijn dat deze inverdieneffecten ook daadwerkelijk zullen worden gerealiseerd. Dhr. Van der Ploeg vraagt hoe zeker het is dat de middelen kunnen worden geïnd, ook in relatie tot het feit dat er vrij veel krachten
29
worden ingehuurd om de projecten draaiende te houden, met name de redelijk kostbare consultatie die op de projecten is gezet. Dhr. Jager (CDA) leest met betrekking tot promotie en acquisitie op blz. 2: “Met de verdwijning van het NNBT is de wenselijkheid met betrekking tot de oprichting en instandhouding van sterke regio VVV’s wat ons betreft niet achter de horizon verdwenen.” De CDA-fractie zou aan deze passsage toegevoegd willen hebben “maar ook niet op de voorgrond geplaatst.” Dit gezien de discussie die in september in de commissie Economie & Mobiliteit is gevoerd over de toekomst van promotie en marketing, en uiteraard het stuk over de toekomst waar nog met smart op wordt gewacht. Hier staan net als in de Begroting een aantal signalen dat volgens dhr. Jager niet in lijn is met de brede opvatting in de commissie daarover. Met betrekking tot 3103 Verkeersveiligheid (blz. 36-3) vraagt het CDA of hierbij ook het wegbeeldonderzoek van de ANWB in die projecten wordt meegenomen. Daarnaast wenst de CDA-fractie expliciete aandacht te vragen voor de veiligheidsaspecten bij nieuwbouwplannen, zoals in de Blauwe Stad en Meerstad. De CDA-fractie verbaasde zich bij punt 3301 De Reitdiepsluizen (blz. 7) enigszins over de overschrijding van de kosten. Dhr. Jager vraagt de gedeputeerde hoe het mogelijk is dat de geraamde 1½ miljoen euro in werkelijkheid 2½ miljoen blijkt te zijn. Is de voorbereiding wel zorgvuldig geweest, of betrof het totaal onverwachte zaken? Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) heeft een vraag over bedrijfsterreinen en logistiek. Er wordt gemeld dat er ten aanzien van Energy Valley grote inzet wordt gepleegd. De fractie van de ChristenUnie vraagt de gedeputeerde aan te geven waaruit de grote inzet precies bestaat. Hoeveel fte’s zijn hiermee gemoeid? Dhr. Musschenga (gedeputeerde) stelt ten aanzien van de vraag van dhr. Jager over de Reitdiepsluizen dat de tekst in de Integrale Bijstelling al aangeeft waarom het bedrag anders uitvalt dan gepland. Het gaat met name om planaanpassing, voortvloeiende uit niet voorziene eisen vanuit Monumentenzorg. Erkend moet worden dat dit in de voorfase niet is meegewogen. Derhalve is een nieuwe raming gemaakt. Bovendien worden er extra middelen van derden aangewend om een en ander te bekostigen. Ten aanzien van het wegbeeldonderzoek van de ANWB geeft de gedeputeerde aan dat dit momenteel loopt. Het onderzoek is al eerder in de financiële kaders verschenen vanuit ROG-gelden Verkeersveiligheid (ROG: Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Groningen). Het loopt en staat niet in relatie tot overboekingen of iets dergelijks. Verkeersveiligheidszaken ten aanzien van nieuwbouwwijken worden op het moment dat nieuwbouwwijken worden gecreëerd zo goed mogelijk meegewogen. De gedeputeerde wijst er echter op dat dit vaak geen provinciale taak, maar een gemeentelijke taak betreft. Daar waar de provincie participeert is de gedeputeerde zeer geïnteresseerd naar de structuur van verkeer en vervoer. Wanneer er op dat moment opmerkingen over te maken zijn, dan worden deze ook door de provincie gemaakt. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) legt uit dat het project Energy Valley een aantal elementen kent ten aanzien van duurzaamheid, bestaande uit bedrijfsactiviteiten en de clustervorming. Er is een licht bemensd projectbureau van start gegaan. Er wordt een inventarisatie verricht om op basis daarvan een concreet werkprogramma op te stellen. De gedeputeerde zal nagaan welke informatie de statenleden reeds hebben ontvangen. Wellicht zal deze informatie worden aangevuld opdat een complete stand van zaken wordt gegeven. De gedeputeerde meent zich te herinneren dat in eerdere documenten en Begrotingen ook zaken zijn genoemd. Dit zal worden nagegaan teneinde een update te kunnen geven. Ten aanzien van de opmerking van dhr. Jager over promotie en acquisitie stelt de gedeputeerde dat geconcludeerd mag worden dat het denken in beweging is, waarbij de regionale VVV-vorming een aantal jaren geleden mogelijk meer op de voorgrond stond dan het College nu noodzakelijk acht. Het College richt de pijlen nu meer op een centrale organisatie van de promotie en de marketing als het om imago en campagnes gaat. Het College zal de Staten hier verder over berichten. Het College gaat inderdaad
30
voorzichtiger om met de regionale VVV’s. Kijkend naar de inhoudelijke kant kan het niet de bedoeling zijn dat er allemaal regionale VVV’s zijn die allemaal de promotie en de marketing van de provincie voor hun rekening nemen, dit zal in de taken iets anders dienen te zijn. Een en ander dient op elkaar aan te sluiten. Hierover ontvangt het College ook geregeld signalen vanuit de sector. Er is een hoorzitting geweest waar deze kwestie ook aan de orde werd gesteld. Het College heeft een brief naar de statenleden doen uitgaan over het BOA, aangezien er sprake is van een organisatorische wijziging waarover het College de Staten eerder wenste te informeren. Deze heeft betrekking op het arbeidsmarktbeleid. Het College heeft een onderzoek laten doen door het BMC. Het College streeft ernaar om dit onderzoek dinsdag aanstaande (9 december 2003) in de GS aan de orde te stellen. De gedeputeerde hoopt dat dit onderzoek zo spoedig mogelijk naar de statenleden wordt gestuurd, zodat het onderwerp eventueel in de Staten kan worden besproken. Het is naar inzicht van de gedeputeerde van belang om dit in volledigheid te doen en alle achtergronden te kennen. In dat kader wordt het totale arbeidsmarktbeleid van de provincie tegen het licht gehouden. Het College heeft de ambitie om op dit punt meer samen te werken met de gemeenten. Hiervoor is naar inzicht van het College een effectievere structuur vereist, derhalve wordt de organisatie intern aangepast. Er waren twee onderdelen arbeidsmarkt binnen EZ. Het College heeft echter nog altijd forse ambities, en projecten die bij het BOA worden uitgevoerd zullen doorgaan. Bovendien streeft het College ernaar om meer projecten te gaan uitvoeren. In dat kader heeft de gedeputeerde de Staten reeds bericht over de pilot die samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en SNN is opgezet om ESF-middelen naar de provincie te halen. Het College wenst extra inspanningen te verrichten inzake arbeidsmarktbeleid, maar wel in goede samenhang met het bedrijfsleven en gemeenten. De lopende projecten worden afgewikkeld en de inverdieneffecten die daarbij horen – voor zover deze worden uitgevoerd door de provincie - blijven voor zover bekend gehandhaafd. Er zijn naar opvatting van het College geen bijzondere financiële risico’s verbonden met de overgang van de projecten. De projecten worden integraal overgedragen en in principe blijven er dezelfde mensen bij betrokken. In tweede termijn Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) geeft te kennen met name geïnteresseerd te zijn in de beantwoording van de vragen die dhr. Dijkstra en hijzelf stelden ten aanzien van de financiële kant. Dhr. Van der Ploeg constateert dat er geen financiële risico’s zijn. Volgens hem zijn er echter wel degelijk consultants die betaald dienen te worden, zoals ook in de brief is vermeld. Dit is een financiële consequentie die op een gegeven moment onvermijdelijk zijn weerslag zal krijgen in de Begroting. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) erkent dat het College een onderzoek heeft laten doen door een bureau. Dat heeft uiteraard financiële consequenties. De voorzitter meldt dat dit agendapunt een voordracht betreft. Het zal in de statenvergadering aan de orde komen. 10.
Brief van GS van 10 oktober 2003, nr. 2003-17111, 41/A.10, EZ, betreffende faillissement NNBT; stand van zaken (in combinatie met doorgeschoven punt brief van GS van 13 juni 2003, nr. 200310531b/24/A.33, ABJ, betreffende gevolgen surseance NNBT
Dhr. Jager (CDA) leest in de brief van 10 oktober 2003 dat bij het onderdeel website wordt aangegeven dat er overleg is met andere provincies om te onderzoeken hoe het beheer kan worden gecontinueerd. De CDA-fractie vraagt de gedeputeerde of hier al meer duidelijkheid over is. De kwestie van de accountant van het NNBT blijft voor het CDA een onopgehelderd probleem. Dhr. Jager verzoekt de gedeputeerde uitleg te geven waarom uiteindelijk niet is besloten om stappen te ondernemen. Is dit louter en alleen omdat dit juridisch niet
31
haalbaar was? De indruk blijft bestaan dat datgene wat de accountant in de afgelopen jaren heeft gepresteerd met betrekking tot het NNBT ‘niet echt een schoonheidsprijs verdient’. Vanmiddag (3 december 2003) wordt in de Staten van Drenthe het onderzoeksrapport van de Staten van Drenthe over het NNBT besproken. Dhr. Jager wenst te vernemen of het College inmiddels op de hoogte is van genoemd rapport en voornemens is om nog een reactie op dit rapport te geven. Een groot aantal zaken dat in het rapport staat, heeft ook direct betrekking op de positie van de provincie Groningen in het samenwerkingsverband. Dhr. Roggema (ChristenUnie) vraagt de gedeputeerde of de verwachting nog steeds is dat het om een maximaal bedrag van 90.000 euro per provincie gaat. Voorts wenst de ChristenUnie meer duidelijkheid over de voortgang van de website. Ten aanzien van de vordering die is ingediend bij de curatoren wordt in de brief aan het eind van punt c. meegedeeld: “De curatoren hebben telefonisch aangegeven dat het geruime tijd zal duren voordat crediteuren een reactie mogen verwachten.” Dhr. Roggema vraagt de gedeputeerde of hij verwacht dat de provincie nog geld zal ontvangen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) acht voorliggende brief zeer helder. Er wordt in de brief verwezen naar het bedrag van 270.000 euro en naar de discussie zoals deze in de commissie Economie & Mobiliteit heeft plaatsgevonden. Er waren ook andere geluiden dan alleen de overname van het risico door de provincie, in die zin dat onder andere ook had kunnen worden gekeken naar de verschillen tussen de aantallen toeristen van de respectievelijke provincies. Dhr. Van der Ploeg kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de provincie Groningen een forse bijdrage levert aan toeristen die Drenthe en Friesland hebben bezocht. De fractie van GroenLinks vraagt de gedeputeerde of hierover überhaupt is gesproken tussen de provincies. Het bedrag is simpelweg door drieën gedeeld, en dit bevreemdt dhr. Van der Ploeg enigszins. Voorts gewaagt dhr. Van der Ploeg van het feit dat alle fracties in afwachting zijn van het toeristisch promotiebeleid. Dhr. Nijboer (PvdA) vraagt de gedeputeerde hoe het toch mogelijk is dat het vaak misloopt met subsidies die provincies aan organisaties geven. Vanzelfsprekend grijpt een overheid in de markt in wanneer er bepaalde voornemens zijn die niet verwezenlijkt kunnen worden door private partijen. Dhr. Nijboer is van mening dat een en ander beter moet kunnen. De statencommissie heeft hier destijds ook aanbevelingen (formatting, standaardisering van de subsidierelaties, evaluatie, interne kennis) voor gedaan. Ook de Drentse commissie heeft aanbevelingen gedaan. Het College was op 25 oktober 2002 al met dit vraagstuk bezig. Dhr. Nijboer vraagt de gedeputeerde of er al voortgang is geboekt. Is er op korte termijn een resultaat te verwachten? De kwestie van de accountant is voor de PvdA-fractie een ernstige zaak, ook het feit dat hij niet heeft meegewerkt met de Drentse onderzoekscommissie. Een accountant kijkt of de verantwoording van de organisaties die hij controleert juist is geweest, maar op dit moment weigert de accountant zichzelf te verantwoorden. Dit is een buitengewoon ernstige zaak. Dan blijkt nog dat er weinig tevredenheid bestaat over de materiële waardering van de jaarrekeningen. De PvdA-fractie pleit ervoor om een tuchtzaak op te starten tegen de accountant. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt dhr. Nijboer om toelichting van zijn voorstel. Dhr. Nijboer (PvdA) legt uit dat er een commissie van accountants is die onderzoekt of de accountant goed heeft gefunctioneerd. De provincie kan bij deze commissie een klacht indienen. Dhr. Jager (CDA) begrijpt dat het College op het verzoek van de PvdA-fractie het onderzoek naar de accountant heeft opgepakt. De PvdA-fractie geeft er blijk van bij voorbaat niet tevreden te zijn met het onderzoek en vindt dat alsnog een tuchtprocedure
32
moet worden gestart, ondanks het feit dat het College heeft aangegeven dat het juridisch onhaalbaar is. Dhr. Nijboer (PvdA) stelt dat het College in de brief aangeeft geen aanleiding te zien tot verdere stappen. De PvdA-fractie acht verdere stappen wel noodzakelijk. De voorzitter heeft namens de VVD-fractie een aantal opmerkingen met betrekking tot de brief. Dhr. Haasken vraagt de gedeputeerde of het College überhaupt heeft overwogen om niet mee te gaan in een schaderegeling. Er gaat een volstrekt verkeerd signaal van uit wanneer de overheid in dergelijke schaderegelingen stapt. Voorts informeert dhr. Haasken of het College heeft overwogen om de schade niet gelijkelijk te verdelen over de drie noordelijke provincies, omdat er geen sprake is van evenwicht inzake de geleden schade tussen de verschillende provincies. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) deelt mee dat het College de Staten over één à anderhalve week denkt te kunnen informeren over het beheer van de website. De website is veiliggesteld uit de boedel, waarbij vooral de database en de informatie van belang waren, niet zozeer de vormgeving van de website. Drenthe heeft de website voorlopig op een minimaal niveau in de lucht gehouden, maar dit zal per provincie worden voortgezet. Ten aanzien van de kwestie van de accountant legt de gedeputeerde uit dat er een juridische werkelijkheid en een echte werkelijkheid bestaat. In de echte werkelijkheid vinden zaken plaats waarvan het wenselijk zou zijn geweest ze eerder te hebben vernomen. Na onderzoek blijkt dat de accountant hierna wel meldt dat er diverse onzekerheden en risico’s zijn, maar dat hij ook een meer optimistische verwachting schetst. De melding van de accountant is echter een gegeven. Er kan hem in dit opzicht geen verwijt worden gemaakt. De juridische werkelijkheid van de provincie is dat de provincie geen kans maakt in een eventuele juridische procedure. Het College zal dan ook geen juridische procedure starten. Het onbevredigende gevoel over deze zaak blijft echter bestaan, omdat de accountant voor de schijnzekerheid heeft gezorgd dat de financiën goed zijn onderzocht en bewaakt, terwijl dit niet tot uitdrukking komt en het waarschuwende signaal niet evident was. In antwoord op de vraag van dhr. Nijboer stelt de gedeputeerde dat het College conform de afspraak die in de statencommissie is gemaakt met de kwestie bezig is. Het College verwacht de statenleden hierover in januari nader te kunnen berichten. Het College heeft een werkgroep subsidierelaties ingesteld, want de constatering dat er vaak iets misgaat bij subsidierelaties is inderdaad correct. De gedeputeerde benadrukt echter dat de meeste subsidierelaties goed verlopen. Het College wenst extra beleid in te zetten op de subsidierelaties in de vorm van controle. De signalering op de beleidsafdelingen die te maken hebben met de subsidies wenst het College aan te scherpen en meer centraal de subsidies te controleren. Op deze wijze kunnen de financieel deskundigen goed de vinger aan de pols houden en de accountantsverklaringen preciezer controleren. Het College blijft met het onbevredigende gevoel zitten dat de provincie op dat punt niet goed is gewaarschuwd. Het College acht het NNBT-onderzoek dat in Drenthe plaatsvindt… Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) interrumpeert en komt terug op de juridische kant. De gedeputeerde geeft in de brief aan dat er weinig mogelijkheden zijn om een financiële claim in te dienen. Er is echter ook een tuchtprocedure mogelijk. Het indienen van een klacht zou een signaalwerking kunnen zijn naar de accountantswereld. Dhr. Van der Ploeg informeert of het indienen van een klacht is overwogen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) antwoordt dat dit volgens hem nog niet is overwogen. Hij is bereid dit te onderzoeken maar acht de kans dat het College een klacht in zal dienen buitengewoon klein, want dezelfde afwegingen als ten aanzien van het indienen van een financiële claim zullen hier kunnen spelen. Dhr. Jager (CDA) werpt tegen dat een tuchtprocedure een andere vorm is. Hij kan zich indenken dat er op een gegeven moment een situatie ontstaat waarin in een dergelijke tuchtprocedure niet alleen wordt gekeken naar de boodschap die is verzonden, maar ook
33
de wijze waarop deze boodschap is ontvangen. Dhr. Jager vraagt of de gedeputeerde zich zorgen maakt dat dit ook in de afweging meegenomen zou kunnen worden. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) antwoordt dat er niet omheen gedraaid hoeft te worden. In de statencommissie is vastgesteld dat beleidsinhoudelijke medewerkers niet de vereiste financiële deskundigheid bezitten om alles precies te kunnen spellen en alle signalen te duiden. Dat is ook de reden dat het College is overgegaan tot de werkgroep subsidierelaties. De gedeputeerde is niet bevreesd voor het beeld dat dhr. Jager schetst. De vraag is of de tuchtzaak in de beoordeling iets gaat uitmaken. De gedeputeerde wenst dit voor de Staten uit te zoeken en zal de statenleden hierover berichten. Er is in de commissie een discussie geweest over de schaderegeling. In de Staten is daar ook aandacht aan besteed. De algemene opvatting was destijds dat de toeristen niet de dupe mochten worden van het feit dat het NNBT failliet ging. Dit sprak het College zeer aan. Het College is van mening dat het noordelijk imago hier niet onder mag leiden. Toeristen die de dupe worden zonder dat ze er zelf iets aan kunnen doen dienen te worden gecompenseerd. Dit en de oproep van de Staten hebben het College doen besluiten om de schaderegeling te effectueren. De schaderegeling is naar boven bijgesteld op het moment dat bleek dat meer geld was vereist nadat de inventarisatie was afgerond. De voorzitter interrumpeert en merkt op dat dit in het College is besloten, niet in de statencommissie. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) erkent dit, maar stelt dat het besluit van het College is genomen naar aanleiding van de discussies en de oproepen. Het signaal uit de commissie en de Staten was.. Dhr. Roggema (ChristenUnie) interrumpeert en oppert dat in de Staten is besloten tot deze regeling. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) geeft te kennen niet te weten of de regeling is besloten. Hem is wel bekend dat een oproep aan het College is gedaan, waar het College gehoor aan heeft gegeven. Natuurlijk heeft het College alles afgewogen, maar daarbij het signaal van de Staten niet misverstaan. De voorzitter constateert dat de gedeputeerde rept van het signaal van de Staten. Dit signaal kan toch niet statenbreed zijn opgevat? Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) werpt tegen dat het signaal destijds tamelijk statenbreed werd uitgedragen. Dhr. Zanen (PvhN) is het eens met de gedeputeerde en meent dat er destijds geen twijfel over de wens tot een schaderegeling bestond. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) verduidelijkt dat het signaal in de commissie Economie & Mobiliteit van twee kanten kwam, te weten de VVD en GroenLinks. De indruk die dhr. Van der Ploeg had van de desbetreffende commissievergadering was dat er werd gesproken over de helft van het bedrag en zeker niet over 90.000 euro, want dat bedrag is pas later aan de orde gekomen. De verhoging is nooit teruggekomen in de commissie. Derhalve is deze verhoging formeel nu aan de orde. Dhr. Van der Ploeg wil hiermee niet aangeven dat de meerderheid van de commissie wellicht dat gevoelen heeft geuit, maar er is geen besluit genomen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) ontkent te hebben beweerd dat de Staten een besluit hebben genomen. De gedeputeerde heeft aangegeven dat de Staten tweemaal een oproep hebben gedaan, te weten in de statenvergadering en in de commissie Economie & Mobiliteit. Het is inderdaad een feit dat het College het bedrag heeft verhoogd, maar daar is op 10 oktober 2003 melding van gemaakt in voorliggende brief. De commissie kan bezwaren uiten tegen de verhoging van het bedrag, maar het College heeft gemeend dit te moeten uitvoeren, om de wens om de gedupeerde toeristen schadeloos te stellen gestand te doen. Het is naar inzicht van de gedeputeerde een belangrijke zaak dat tot deze schadeloosstelling wordt overgegaan, omdat het College het toerisme in het
34
Noorden zoveel mogelijk wenst te bevorderen. De toerismecijfers laten zien dat de ontwikkelingen behoorlijk goed zijn. Als de promotie en het toerisme goed worden aangepakt is een verdere verbetering wellicht mogelijk. Een plotselinge ‘zeperd’ waarbij het Noorden in een slecht daglicht komt te staan is daarbij echter niet gewenst. In commissieverband is ook gesproken over de verdeling over de provincies. De gedeputeerde heeft toen al aangegeven dat het voor het College een kwestie is van ‘samen uit, samen thuis’. Het gaat over het afwikkelen van het faillissement van het NNBT en de provincie Groningen wenst dit samen met de provincies Friesland en Drenthe goed te doen en niet te ‘kruidenieren’ over het aantal toeristen dat elke provincie mogelijk bezoekt. Dhr. Roggema vraagt naar de curatoren. Toen het faillissement aanstaande was verwachtte de gedeputeerde dat alles binnen een aantal maanden afgerond zou zijn, maar een en ander schijnt meer tijd in beslag te nemen. In de loop van 2004 zal dit allemaal precies bekend worden. De verwachtingen van de gedeputeerde zijn niet bijzonder hooggespannen als het gaat om de vraag of de provincie nog geld zal ontvangen. Het College heeft kennisgenomen van het NNBT-onderzoek in Drenthe, maar is van oordeel dat het College met de statencommissie die destijds het werk heeft gedaan zeer veel informatie boven water hebben gekregen. Er zijn goede conclusies getrokken en de zaken zijn in gang gezet. Het College beschouwt het NNBT-onderzoek in Drenthe vooral als een Drentse aangelegenheid. Er is ongetwijfeld van alles over de kwestie te berde te brengen, maar het College kwalificeert dit als ‘nakaarten’. Dhr. Nijboer (PvdA) is verheugd over het feit dat de gedeputeerde te tuchtzaak wil bestuderen. Hij adviseert dan met name de jaarrekening van 2000 tegen het licht te houden, want in tegenstelling tot 2001 en 2002 wordt daarin veel minder voorbehoud gemaakt. Ten aanzien van de voorgenomen formalisering van de subsidierelaties stelt dhr. Nijboer het volgende. Het is een idee om zelf de accountant te benoemen, zodat de organisaties die subsidie ontvangen niet de accountant benoemen en dus ook geen afhankelijkheidsrelatie krijgen. Dhr. Jager (CDA) geeft aan dat de CDA-fractie het met betrekking tot de schaderegeling volledig met de gedeputeerde eens is dat hij op een voortvarende manier de gevoelens van de Staten in het besluit heeft verwoord. Het CDA is zeer benieuwd naar de informatie die nog zal worden gegeven inzake de tuchtzaak. Wel wenst dhr. Jager hierbij de opmerking te plaatsen dat op het moment dat er sprake had kunnen zijn van een financiële claim deze gedaan had moeten worden, gezien het feit dat het de provincie genoeg geld heeft gekost. Het dossier en de conclusies van de onderzoekscommissie overwegende dient te worden geconstateerd dat het verwijt dat de accountant in een tuchtzaak zou worden gedaan evenzeer bij de Staten en bij het bestuur en de directie van het NNBT ligt. Onderzoeken of het mogelijk is om een waarschuwing aan de accountant te geven is prima, maar het is niet zo dat de provincie daarmee de verantwoordelijkheid kan afschuiven naar anderen. Het CDA is het met de gedeputeerde eens dat er destijds in Groningen een goed onderzoek is verricht, maar het is te gemakkelijk om nu te opperen dat het een Drentse aangelegenheid is. Er is namelijk één onderdeel in het onderzoek dat dhr. Jager heeft verbaasd, te weten de conclusie van de onderzoekscommissie dat tot op de dag van vandaag – het had een citaat kunnen zijn uit het onderzoek van de commissie in Groningen – het NNBT niet 'in controle' is geweest. Dit is verbazingwekkend, want na het onderzoek is een verscherpt toezicht gekomen. De Friese accountantsdienst had bij wijze van spreken een kamer in Drachten en ‘zat erbovenop’. De financiële zaken waren goed en door mensen die er veel verstand van hebben onderzocht. Derhalve is de conclusie van het onderzoek verbijsterend. Zelfs in de nasleepperiode is de administratie niet op orde geweest, daar waar de signalen aan het begin van 2003, ook van de kant van het College naar de Staten, enigszins anders waren. Tot aan de vergadering in mei heerste er een redelijk optimisme. Dhr. Jager verzoekt de gedeputeerde om een reactie.
35
Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) stelt, reagerend op de laatste opmerking van dhr. Jager, dat het NNBT failliet is gegaan en iedereen derhalve heeft kunnen constateren dat het NNBT niet in control was. Het lijkt dhr. Van der Ploeg overbodig om daar uitgebreid op in te gaan. De verbazing van dhr. Jager deelt dhr. Van der Ploeg op dit punt niet. In Groningen heeft wel een goed onderzoek plaatsgevonden. Hier zijn conclusies uit getrokken, maar vervolgens is er een verkeerd besluit genomen, namelijk om door te gaan. Nu hebben ook de Groningse Staten een besluit genomen naar aanleiding van problematiek destijds. Refererend aan het ‘samen uit, samen thuis’ merkt dhr. Van der Ploeg op dat de bijdrage van de verschillende provincies voor het proces verschillend per provincie was. Dit had te maken met de historie van de verschillende provinciale VVV’s. In die zin kan er ten aanzien van de schaderegeling wel degelijk worden onderzocht wat de achtergrond is van de problematiek. Dit is niet gebeurd. De conclusie van dhr. Van der Ploeg is tweeledig: 1. Het is goed dat er een schaderegeling is; 2. Er is slecht onderhandeld, en het Groningse belang is niet eenduidig gediend. Mw. Bulk (SP) merkt op dat er in de Staten is gesproken over de bijdrage aan de schaderegeling. Toen is ook het principe van ‘samen uit, samen thuis’ aan bod gekomen en is het College bijkans opgedragen de regeling op deze wijze in te richten. Mw. Bulk vraagt dhr. Van der Ploeg waarom hij er destijds in de Staten niet over heeft gerept. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) geeft aan dit destijds wel te hebben gedaan. De bedragen die in de brief van 10 oktober 2003 worden genoemd hebben een andere lading. De brief staat nu op de agenda, derhalve is de brief nu aan de orde. Dhr. Van der Ploeg acht het echter een nasleepdiscussie, waar niet meer woorden aan moeten worden gewijd dan nodig. Dhr. Jager (CDA) merkt op dat mw. Bulk zijn interruptie heeft verwoord. De voorzitter merkt namens de VVD-fractie op dat het credo ‘samen uit, samen thuis’ dat destijds in de Staten aan de orde is geweest door de VVD-fractie op een enigszins andere wijze werd beleefd. In elk geval heeft ‘samen uit, samen thuis’ geresulteerd in ‘samen naar het eigen huis’ en niet ‘samen thuis’. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) deelt mee dat het College de geestige opmerking van dhr. Haasken kan waarderen. Het College is van oordeel dat het goed is geweest dat de aanpak van het faillissement gezamenlijk is uitgevoerd, derhalve verstaat het College onder het principe ‘samen uit, samen thuis’ ook een gelijke verdeling bij de schaderegelingen. De gedeputeerde beluistert bij enkele statenleden nog steeds bezwaren tegen dit principe en neemt daar kennis van. Voorts heeft de gedeputeerde kennis genomen van het feit dat de Staten het in meerderheid eens zijn met de lijn van het College ten aanzien van de afwikkeling. De gedeputeerde is ook van mening dat er niet te veel nagekaart dient te worden. Dhr. Jager stelt een concreet punt aan de orde, en de opmerking die dhr. Van der Ploeg naar aanleiding van de woorden van dhr. Jager maakt kan de gedeputeerde ook goed volgen. Er is in dit voorjaar hard gewerkt om het NNBT in control te krijgen. Men is hier een heel eind mee gekomen, maar op een gegeven moment werd de stapel vorderingen zichtbaar. Bij een organisatie die in control is past niet een enorme stapel vorderingen waarvan nog moest blijken of deze binnenkwamen. Op dat moment is het probleem ontstaan doordat men de vorderingen ter hand nam. Toen is pas gebleken hoe groot het lijk was dat uit de kast kwam vallen. Dit was de gebeurtenis van de commissievergadering op 9 april 2003, waarna het telefoontje kwam. Toen bleek hoe ernstig de zaak in werkelijkheid was, iets waar de commissie op 13 november 2002 geen duidelijkheid over had. Tot die tijd – en het accountantsonderzoek heeft dit bevestigd – is gebleken dat er wel degelijk perspectieven waren. De suggestie die dhr. Nijboer doet is interessant om te overwegen. Nu is het zo dat veel subsidieontvangers hun eigen accountants zoeken. Bij veel instellingen werkt dit prima als het gaat om kleine bedragen, maar de gedeputeerde kan zich voorstellen dat er een wederzijdse afhankelijkheid gaat ontstaan waar misschien iets aan gedaan zou moeten worden. Bij grotere en strategische subsidierelaties zou het College een accountant aan kunnen wijzen, om zo een kritisch en onafhankelijk toezicht
36
te waarborgen. De gedeputeerde kan hiervan niet alle aspecten overzien, maar toont zich bereid hierover na te denken. De voorzitter concludeert dat het agendapunt niet in statenvergadering aan de orde hoeft te komen en sluit het agendapunt af. 11.
Brief van GS van 12 november 2003, nr. 2003-19.652b/46/A.15, EZ, betreffende accountantscontrole Toeristisch Huis Oost-Groningen
Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) meldt een punt van orde. In de brief staat aangegeven dat het accountantsonderzoek voor 1 december 2003 aan het College gerapporteerd zou worden. Wanneer deze rapportage al heeft plaatsgevonden, dan is dhr. Van der Ploeg geïnteresseerd in de resultaten ervan voordat de commissie het debat opent, als er tenminste mededelingen op dit punt zijn. Dhr. Jager (CDA) wenst nog een stap verder te gaan dan dhr. Van der Ploeg. Op het moment dat het accountantsrapport beschikbaar is, zou de CDA-fractie dit rapport eerst onder ogen willen krijgen alvorens het in de commissie te behandelen. De brief an sich geeft de CDA-fractie onvoldoende basisinformatie om de discussie aan te kunnen gaan. Er ligt een omvangrijk, maar vertrouwelijk dossier achter. Het zou naar inzicht van dhr. Jager goed zijn als de commissie een openbaar stuk krijgt waarover van gedachten gewisseld kan worden. Dit is nu niet het moment, gezien het feit dat de informatie niet openbaar beschikbaar is. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) deelt mee dat het accountantsonderzoek in concept gereed is. De gedeputeerde kan de commissie hierover op dit moment alleen procedureel informeren, aangezien de procedure voorschrijft dat het Toeristisch Huis in staat moet worden gesteld om te reageren. Op dit moment is dit gaande. De gedeputeerde verwacht dat het rapport eind deze week beschikbaar komt. Het College zal zich op dat rapport moeten beraden. De gedeputeerde zal zich de nodige inspanning getroosten om het rapport zo spoedig mogelijk naar de statenleden te sturen. Wel is het zo dat ook het College de kans wenst te krijgen om zich een oordeel over het rapport te vormen. De gedeputeerde kan zich goed voorstellen dat de commissie inzicht wenst te krijgen in het rapport om pas daarna inhoudelijk van gedachten te wisselen. De gedeputeerde doet de toezegging dat hij er alles aan zal doen om het rapport zo spoedig mogelijk binnen de procedures aan de statenleden ter beschikking te stellen, want dan is een inhoudelijk debat beter mogelijk. Dhr. Jager (CDA) neemt aan dat tot het moment dat de Staten kennis hebben kunnen nemen van het accountantsrapport en het debat heeft kunnen plaatsvinden er geen financiële beslissingen met betrekking tot het Toeristisch Huis door het College zullen worden genomen. Dhr. Jager vraagt of de gedeputeerde in staat is dit toe te zeggen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) antwoordt dat het College altijd in de vorm van voorstellen naar de Staten zal komen. Dat is de gebruikelijke procedure. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) stelt te kunnen begrijpen dat dhr. Jager dit punt noemt, ook gegeven de historie. Hij kan zich echter voorstellen dat, wanneer het accountantsrapport redelijk positief van aard is, het College redenen heeft om toch snel geld over te maken. Er ligt namelijk al een eerder besluit voor om middelen ter beschikking te stellen. Dhr. Van der Ploeg neemt aan dat er redenen kunnen zijn voor het snel overmaken van geld. Hij vindt het enigszins merkwaardig om van het College te verlangen dat het geen geld overmaakt, terwijl er op dit moment geen inhoudelijke informatie bekend is. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt dat het probleem in deze discussie is dat men dan vooruitloopt op iets dat nog niet bekend is. Binnen de kaders die zijn afgesproken vraagt de gedeputeerde echter de vrijheid om te handelen. Dhr. Jager (CDA) vraagt of dit betrekking heeft op het reeds toegekende subsidiebedrag en de eventuele overmaking daarvan.
37
Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) antwoordt dat indien dit aan de orde is dit inderdaad mogelijk moet zijn. Dhr. Roggema (ChristenUnie) merkt op dat in de laatste alinea van de brief duidelijk staat aangegeven dat er ook nog van gedachten zal worden gewisseld met de vertegenwoordigers van de gemeenten. Dhr. Roggema vraagt de gedeputeerde of dit overleg nu gaande is, of iets anders. De voorzitter merkt op dat dit een inhoudelijke vraag over de brief betreft. Hij acht het raadzaam te informeren of andere commissieleden inhoudelijke opmerkingen hebben ten aanzien van de brief. De voorzitter stelt dat het onderwerp terug zal komen op de agenda nadat het accountantsrapport is binnengekomen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) wenst het College een inhoudelijke opmerking mee te geven. In het verleden is bij de fusie van het NNBT gebleken dat er negatieve vermogens werden overgedragen. Dhr. Van der Ploeg kan zich voorstellen dat dit ook hier het geval is. De fractie van GroenLinks staat op het principe dat de provinciale subsidie die wordt verstrekt voor de jaren 2002, 2003 en verder niet wordt gebruikt om negatieve vermogens die in 2001 door een van de fusiepartners zijn gecreëerd te subsidiëren. Mw. Bulk (SP) noemt het punt van dhr. Van der Ploeg lijken in de kast. De SP-fractie deelt de mening dat subsidiegeld niet moet worden gebruikt om negatieve vermogens te subsidiëren. Dhr. Jager (CDA) deelt mee dat de CDA-fractie zeer is geschrokken van de informatie die tot nu toe tot de statenleden is gekomen. Het accountantsrapport en de reactie van het College zal de CDA-fractie echt over de streep moeten trekken om in de toekomst nog verder te gaan met het Toeristisch Huis Oost-Groningen. Dhr. Roggema (ChristenUnie) oppert dat de laatste opmerking van dhr. Jager hem verplicht tot het stellen van een vraag. De statenleden hebben signalen bereikt dat er gemeenten voornemens zijn om uit het Toeristisch Huis Oost-Groningen te stappen. Dhr. Roggema vraagt of dit ook bij het College bekend is. Dhr. Nijboer (PvdA) sluit zich aan bij de vraag van dhr. Roggema. De voorzitter stelt namens de VVD-fractie dat er sprake is van herkenning met betrekking tot het dossier NNBT. In aansluiting op de opmerking van dhr. Jager geeft dhr. Haasken te kennen dat er ook veel voor nodig is om de VVD-fractie over de streep te trekken. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) schetst wat er tot nu toe is gebeurd. Voor de zomer heeft wethouder Smit het College gebeld en meegedeeld dat er problemen waren. Hij verzocht het College om hulp. Het College heeft toen overwogen hulp te bieden, gezien het feit dat de provincie middels een behoorlijke subsidie is verbonden met het Toeristisch Huis Oost-Groningen. Het College heeft toen besloten op het verzoek in te gaan en gesteld de problemen samen te willen uitzoeken. Er is in juli een vertrouwelijke brief gestuurd aan de Staten. Vervolgens heeft het College extra informatie opgevraagd van het Toeristisch Huis, omdat de jaarrekening onvoldoende zekerheid bood. De informatie heeft het College ontvangen, maar dat gaf aanleiding tot nieuwe vragen. De provincie is er eerst intern mee bezig geweest, maar dat is niet bevredigend verlopen. Inmiddels was het oktober. Het College heeft eind oktober in overleg met het Toeristisch Huis gesteld de problematiek goed en concreet te willen uitzoeken. Toen heeft de provincie laten weten alleen hulp te willen bieden als het Toeristisch Huis akkoord is met een onderzoek waar nu de afronding van plaatsvindt. De Streekraad en de provincie hebben de opdracht tot het onderzoek gegeven. De provincie heeft aangegeven de subsidie voor 2003 voor 80 procent te hebben uitbetaald. Het restant heeft de provincie aangehouden. Op het moment dat het Toeristisch Huis te kennen gaf bereid te zijn mee te willen werken aan het onderzoek heeft de provincie het restant over 2003 toegekend. Daarnaast heeft de provincie vorderingen van het Toeristisch Huis op de provincie voor reeds verrichte werkzaamheden eveneens uitgekeerd. Dit ging om een aantal zaken als Het Jaar van de Boerderij. Het betrof bedragen waar het Toeristisch Huis recht op had.
38
De gemeenten hebben inmiddels een bevoorschotting gerealiseerd voor 2004. De gedeputeerde is het zeer eens met de commissie dat dit symptomen in zich draagt van het NNBT, maar hij heeft het idee dat de provincie deze situatie aantreft in een eerder stadium in het draaiboek dan bij het NNBT. Binnenkort zal er meer duidelijkheid zijn over de problemen. De gedeputeerde beluistert bij de commissie de opvatting dat het niet vanzelfsprekend is dat het Toeristisch Huis voortgezet dient te worden. De gedeputeerde neemt hier goede nota van. Het College zal het Toeristisch Huis zeer kritisch observeren. Ook het College heeft het signaal bereikt dat de Oost-Groninger gemeenten weifelend deelnemen aan het Toeristisch Huis. Duidelijk is dat de regionale VVV-vorming in eerste instantie een verantwoordelijkheid is van de Oost-Groninger gemeenten. Als daar het draagvlak ontbreekt dan is voortzetting onmogelijk. Het College zal derhalve overleg voeren met de gemeenten. Op het moment dat het onderzoeksrapport is ontvangen en de resultaten en aanbevelingen bekend zijn, zal het College zich gaan verstaan met de Oost-Groninger gemeenten. De eerste vraag is dan of er wel perspectief is voor het Toeristisch Huis Oost-Groningen waar het de Oost-Groninger gemeenten betreft, niet alleen op korte termijn, maar ook op lange termijn. Er doet zich sowieso een vraagstuk voor na 2005 waar het gaat om de voortzetting, want dan loopt de subsidietermijn af. Als het onduidelijk is of het Toeristisch Huis perspectief heeft dan vraagt de gedeputeerde zich af of het College überhaupt voortzetting van subsidieverlening moet overwegen. Het College heeft de informatie destijds vertrouwelijk gehouden vanwege de onduidelijkheden die nog bestonden. Op dit moment kan worden vastgesteld dat er een aantal kritische vragen gesteld kunnen worden, waarop het College binnenkort een antwoord hoopt te kunnen geven. Dhr. Jager (CDA) constateert dat er signalen bij de provincie binnenkwamen. De signalen hebben uiteindelijk geleid tot het accountantsonderzoek dat nu is uitgevoerd. De gedeputeerde geeft zelf al aan een vergelijking met het NNBT niet te kunnen ontkennen. Dhr. Jager vraagt de gedeputeerde derhalve naar de motivatie om toch middelen over te maken, wetende dat het hier onder andere ook om een liquiditeitsproblematiek gaat. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) legt uit dat de liquiditeitspositie eind oktober problematisch was. Het College heeft toen besloten om op het moment dat het Toeristisch Huis alles in kaart brengt – dit heeft de gedeputeerde in de vorige commissievergadering gemeld – de bedragen waar men recht op heeft qua werkzaamheden zou overmaken, omdat het niet zo kan zijn dat een onderzoek wordt ingesteld en de provincie gelijktijdig een van de probleemveroorzakers is. Het ging om kleine bedragen waar men toch al recht op had. Het leek de gedeputeerde op dat moment verantwoord. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) geeft te kennen dezelfde vraag als dhr. Jager te hebben willen stellen. Hij constateert uit de stukken dat er wel verschillen zijn tussen het Toeristisch Huis en het NNBT. Inderdaad wordt er vanuit het apparaat nu vroegtijdig aan de bel getrokken. In die zin is er kennelijk een les geleerd van het NNBT. Een compliment richting het College is derhalve op zijn plaats. Alles staat of valt echter met het accountantsonderzoek, aldus dhr. Van der Ploeg. De voorzitter deelt mee dat dit punt in de volgende commissievergadering weer aan de orde zal komen. Dan zal ook het accountantsrapport bekend zijn. De voorzitter stelt voor het agendapunt af te sluiten. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) doet het College het verzoek om de vertrouwelijkheid zoals deze tot nu toe heeft bestaan op te heffen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) legt uit dat de vertrouwelijkheid is opgeheven ten aanzien van de stukken die naar de Staten zijn gestuurd. Uiteraard is datgene wat vertrouwelijk ter inzage ligt in de statenkast nog altijd vertrouwelijk. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) geeft aan dat het voor de fractie van GroenLinks van belang is dat de stukken die de Staten eerder hebben ontvangen en het verslag dat nog niet is vastgesteld niet langer vertrouwelijk hoeven te worden behandeld.
39
De voorzitter sluit het agendapunt af en entameert agendapunt 12. 12.
Brief van GS van 4 november 2003, nr. 2003-17.958/44/A.24, RP, betreffende aanbiedingsbrief Monitor bedrijventerreinen
Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) oppert dat het interessant is om de zaak te volgen, maar stelt enkele zaken te missen. Het gaat met name om revitalisering van bedrijventerreinen, waar slechts kort over wordt gesproken. Naar inzicht van de ChristenUnie dient dit breder onderzocht te worden. In gesprekken met een aantal ondernemers met name op bestaande bedrijventerreinen heeft dhr. Staghouwer grote bereidheid geconstateerd tot aanpassing van terreinen. In de stukken wordt hier echter niet over uitgewijd. Wellicht dient de provincie in samenwerking met gemeenten – met name de gemeente Groningen – een regiefunctie te vervullen in het tot stand brengen van meer ruimte op bestaande terreinen en het opwaarderen van bestaande terreinen, want het alleen uitgeven van nieuwe terreinen is weliswaar prachtig, maar de inzet dient met name te zijn dat de provincie de reeds bestaande terreinen voorziet van een facelift. Mw. Bulk (SP) constateert, het stuk lezende, dat het beleid werkt. Dit is goed. Ten aanzien van revitalisering van bedrijfsterreinen merkt mw. Bulk op dat er in dit opzicht volgens de SP-fractie meer is te halen dan nu het geval is, ook in de stad Groningen. Zij sluit zich aan bij de suggestie van dhr. Staghouwer om hierbij als provincie een regierol te vervullen. De revitalisering zou naar inzicht van de SP-fractie compacter mogen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) meent dat de cijfers voor zich spreken. Hij kan op grond van de cijfers echter niet automatisch concluderen dat het beleid werkt, want historisch is het altijd al zo geweest dat er in de kernzones meer terreinen werden uitgegeven. Te stellen dat er sprake is van een eenduidige trend dat er buiten de kernzones wordt uitgegeven, lijkt dhr. Van der Ploeg enigszins prematuur. In de commissie is eerder gerept over revitalisering van bedrijfsterreinen, met name lokale bedrijfsterreinen. In het stuk wordt aangegeven dat het niet verstandig wordt geacht om gas te minderen bij nieuwe bedrijfsterreinen. Dhr. Van der Ploeg stelt dat GroenLinks deze conclusie al is gepasseerd. Er dient meer inzet, ook van middelen, te worden gepleegd op bedrijventerreinen in kernzones en lokale bedrijventerreinen buiten de kernzones als het om revitalisering gaat. Dhr. Dijkstra (PvdA) merkt op dat in bijlage 2b, voorraad bedrijventerreinen, een rij kernzonegemeenten worden genoemd in de regio Oost-Groningen. Ook Vlagtwedde staat in deze rij vermeld. Dhr. Dijkstra neemt aan dat het om een deel van de gemeente Vlagtwedde gaat, met name daar waar ook AVEBE een vestiging heeft. Het verwondert dhr. Dijkstra dat er onder Vlagtwedde bedrijventerreinen worden aangegeven in Vlagtwedde zelf en in Sellingen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt dat dhr. Dijkstra een goed punt maakt. De gedeputeerde denkt dat bij Vlagtwedde, als het echt om kernzones gaat, het Terapelkanaal wordt bedoeld. Sellingen echter niet. De gedeputeerde acht dit een terechte correctie van dhr. Dijkstra. Ten aanzien van de vraag van dhr. Van der Ploeg of sprake is van een eenduidig resultaat stelt de gedeputeerde dat er overeenstemming is over de constatering dat men kan spreken van een trend. Er kan worden gediscussieerd over de vraag of deze trend duidelijk zichtbaar is. De gedeputeerde onderschrijft dat er aandacht dient te zijn voor lokale bedrijventerreinen. Het College heeft in het Collegeprogramma aangegeven daar werk van te willen maken. Voorts sluit de gedeputeerde zich volledig aan bij de opmerkingen van mw. Bulk en dhr. Staghouwer ten aanzien van de revitalisering. De revitalisering komt er in het stuk tamelijk bekaaid af, terwijl het een zeer belangrijk punt betreft. Bedrijventerreinen zijn natuurlijk ook aan de orde in SNN-verband. De budgetten zijn op dat punt enigszins afgetopt, hetgeen niet wil zeggen dat het College ‘op de rem gaat staan’, want er is voldoende beschikbaar. Het College ziet ruimte om daar minder financiële capaciteit toe te staan. Het College zal in SNN-verband een regierol voeren. De
40
gedeputeerde wijst de statenleden ook op het TIPP-programma (TIPP: Tender Investeringsprogramma’s Provincies) waar een aantal bedrijventerreinen in opgenomen is dat wordt gerevitaliseerd. Dit is een initiatief geweest van het College. Het College kan de algemene strekking onderschrijven: de revitalisering is zeer belangrijk, bestaande ruimte dient goed te worden benut en men dient oog te hebben voor de ICTinfrastructuur en soortgelijke zaken. De voorzitter sluit het agendapunt af en stelt dat het niet hoeft te worden behandeld in de Staten. Rondvraag voor dhr. Gerritsen (gedeputeerde) Dhr. Dijkstra (PvdA) merkt op dat er onlangs een persbericht is verschenen met betrekking tot de inzet van zogenaamde Vliegende Brigades vanuit het SNN, gericht op het beter benutten van ESF-middelen. Dhr. Dijkstra geeft te kennen aangesproken te zijn door een aantal instanties die contact hebben gezocht met het SNN, maar min of meer met een kluitje het riet in zijn gestuurd. Het betreft met name instanties in de zorg die, nu de wet Werk & Bijstand per 1 januari 2004 wordt ingevoerd, zoeken naar mogelijkheden om iets voor de deelnemers te doen. Hierbij wordt onder andere gedacht aan ESF. Dhr. Dijkstra vraagt de gedeputeerde of hij bereid is om voor deze kwestie binnen het SNN aandacht te vragen en er vooral voor te zorgen dat deze instanties die zich zeer inspannen om iets te doen aan de problematiek rondom IDW-WSI op een adequate manier worden geholpen, mede gezien het feit dat er een motie van die strekking in de Staten is aanvaard. Dhr. Zanen (PvhN) stelt dat de statenleden een brief hebben ontvangen van dhr. Tiktak. De brief is actueel omdat erin wordt gepleit dat de gedeputeerde met betrekking tot het initiatief, dat mede door de provincie is ontstaan en bevorderd, een weg zoekt waardoor het project weer handen en voeten kan krijgen. Dhr. Tiktak doet de suggestie om bij de commissie Cultuur de volgende keer in te spreken, maar in organisatorisch opzicht is dit volgens dhr. Zanen een zaak van EZ. Hij verzoekt de gedeputeerde om een reactie. Dhr. Köller (PvdA) stelt dat de gedeputeerde bij het verslag de opmerking maakte over een notitie die in GS zou zijn vastgesteld met betrekking tot het Havenschap. Dhr. Köller vraagt of het een inhoudelijke notitie betreft of een notitie die een procedure voorstelt, gezien het feit dat de gemeenten er ook een belangrijke rol in vervullen. Ten aanzien van de vergadering van morgen (4 december 2003) van het Havenschap geeft dhr. Köller te kennen zich te hebben geërgerd aan de link die werd gelegd in de persverklaring met betrekking tot de ophoging van de baggerkosten met de verhoging van de havengelden die daarvoor nodig zouden zijn. Uit de stukken van het Havenschap blijkt dat hierover met geen woord wordt gerept. Voorts wenst dhr. Köller de discussie van de vorige vergadering in het bestuur over de criteria met betrekking tot opstalrechten voor het opstellen van windturbines onder de aandacht van de bestuursleden te brengen. Het betreft een opstalrechtensysteem waar alleen maar zaken in staan die niet zijn toegestaan en weinig zaken die wel mogen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) deelt mee hetzelfde punt als dhr. Zanen aan de orde te willen stellen, te weten het Mediaproject 'Er zit muziek in het Noorden'. Eigenlijk zou het meegenomen moeten worden in de promotie. Hierover wordt spoedig een rapportage verwacht. Dhr. Van der Ploeg kan zich voorstellen dat het College afweegt of het project past binnen het geheel. Het betreft een uitvoeringszaak, derhalve is dhr. Van der Ploeg niet op de hoogte van het project zelf. De problematiek is echter duidelijk, evenals het verzoek om er aandacht aan te besteden. Mw. Bulk (SP) merkt op dat de vorige commissievergadering is gesproken over het moratorium op recreatiebungalows. Bij de discussie werden zijdelings de ontwikkelingszones betrokken. Er is over het Schildmeer gesproken. Mw. Bulk herinnert zich uit de statenvergadering dat dhr. Calon zeer duidelijk heeft aangegeven dat er geen recreatiebungalows aan het Schildmeer zullen worden gebouwd. Nu is er een plan om voor een bepaalde doelgroep een park te bouwen, naar inzicht van de SP-fractie een plan
41
dat niet haalbaar is. Er staan dan echter recreatiebungalows die daar buiten ook voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt. De SP geeft te kennen geen problemen te hebben met de betreffende vorm van recreatie. De kwestie is echter dat er alsnog recreatiebungalows aan het Schildmeer gaan verschijnen. Mw. Bulk vraagt het College wat hieraan zal worden gedaan. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) deelt mee dat het College het signaal van dhr. Dijkstra serieus neemt. De gedeputeerde betreurt het dat men het gevoel heeft met een kluitje het riet in gestuurd te worden. Men is de zaak natuurlijk nog aan het inrichten, maar dat neemt niet weg dat deze organisaties zeer belangrijk zijn in het kader van het beleid. De gedeputeerde zegt toe aandacht te zullen vragen voor een goede begeleiding. Dhr. Zanen en dhr. Van der Ploeg vragen naar het project 'Er zit muziek in het Noorden'. Het betreft een project waarvan een pilot is uitgevoerd. Het betreft Noord-Duitsland en Groningen en is te duiden als een toeristisch promotieproject. Er wordt aandacht besteed aan cultuur-historie, kerken, orgels, etc. Het College zal zeker aandacht vragen voor het project, maar de gedeputeerde geeft aan dat het nu ‘wel ergens moet gaan landen’. Er is een initiatiefnemer, te weten de Stichting Oude Groninger Kerken. Het starten van de toeristische infrastructuur vergt enige tijd, maar het zou hierin waarschijnlijk zeer goed kunnen passen. Ten aanzien van de brief van het Havenschap geeft de gedeputeerde aan naar aanleiding van de toezeggingen reeds te hebben gemeld dat het College een brief heeft vastgesteld. Het betreft een informerende brief aangaande datgene wat er in het verleden is gebeurd met betrekking tot de besluitvorming over de verzelfstandiging van het Havenschap en wat de Staten hierover hebben besloten. De Staten hebben naar aanleiding van het KPMG-onderzoek een motie ingediend. Deze procesgang wordt nog eens kort samengevat, met name op het gebied van de inhoudelijke argumentatie, die door het College wordt toegelicht. Het College geeft voorts zijn standpunt aan. Met betrekking tot het moratorium op recreatiebungalows stelt de gedeputeerde het volgende. Het plan van een park aan het Schildmeer is benoemd in het moratorium als een pijplijnproject, derhalve past dit binnen de regelgeving. De vragen van dhr. Köller richting AB-leden van het Havenschap leidt de gedeputeerde door aan andere AB-leden die in de commissievergadering aanwezig zijn. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt met betrekking tot het project 'Er zit muziek in het Noorden' of het feit dat de gedeputeerde stelt er aandacht voor te zullen vragen betekent dat de initiatiefnemers bij het College ‘te biecht kunnen’ om een weg te zoeken waarlangs het project kan worden geleid. Dhr. Gerritsen plaatsgevonden.
(gedeputeerde)
antwoordt
dat
de
‘biecht’
al
uitvoerig
heeft
De voorzitter constateert dat dhr. Köller enkele vragen heeft gesteld in de richting van het Algemeen Bestuur van het Havenschap. Hij vraagt of de commissieleden die zitting hebben in dit bestuur deze vragen nu kunnen beantwoorden. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) bevestigt dit. Met betrekking tot de persverklaring merkt dhr. Van der Ploeg op kennis genomen te hebben van het project via RTV Noord. Hij heeft zich er ook enigszins over verbaasd. De baggerproblematiek is op zich een bekende problematiek waar het gaat om de kosten die de activiteiten met zich meebrengen. De criteria kunnen tot veel hogere kosten leiden. Dhr. Van der Ploeg kan zich voorstellen dat er voor de directeur bepaalde zorgen bestaan. De snelle koppeling die hij maakte naar de havengelden achtte ook dhr. Van der Ploeg echter een enigszins merkwaardige link. Aan de andere kant ligt er geen besluitvorming voor, derhalve zal er morgen (4 december 2003) niet veel over gezegd hoeven te worden. Dhr. Köller (PvdA) merkt op dat het AB wel over de havengelden beslist. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) reageert door te stellen dat de intentie is dat het Havenschap insteekt op nog steeds de goedkoopste haven van Nederland te willen zijn.
42
In hoeverre de discussie daarin een rol speelt staat wel op de agenda. Naar de toekomst toe is de zorg voor de baggerproblematiek een punt, en het is dan ook logisch dat de directeur hierop wijst. Een ander algemeen punt waar dhr. Köller niet naar vraagt betreft… De voorzitter dringt er bij dhr. Van der Ploeg op aan zich te beperken tot de rondvraag. Om 14.00 uur zal een andere vergadering beginnen (de commissie Omgevingsbeleid & Wonen) en er is een aantal van de hier aanwezigen die bij deze vergadering aanwezig moeten zijn. Dhr. Jager (CDA) stelt dat morgen in de vergadering van het AB ook zal worden gesproken over de opstalrechten. Er is voor de zomer een discussie geweest in het AB waarin een aantal criteria aan de orde is geweest, de vraag aan de directie was of deze criteria haalbaar zijn. Inmiddels ligt er een stuk waaruit blijkt dat in elk geval het criterium van de lokale gebondenheid van de mensen die inschrijven juridisch niet haalbaar is. Deze verwachting bestond reeds. Met betrekking tot de andere criteria is er tamelijk veel onduidelijkheid, daarom zal morgen om meer helderheid worden gevraagd. Het stuk wat nu voorligt geeft lang niet alle antwoorden op de vragen die er leven. De voorzitter sluit de rondvraag voor de gedeputeerde af. 14.
Voordracht van 11 november 2003, nr. 2003-19448, EZ betreffende aandelenoverdracht en baanverlenging van Groningen Airport Eelde (nr. 38/2003)
De voorzitter meldt dat in de eerste schorsing een persbericht is rondgegaan waarin wordt gerept over het besluit van de Raad van State. In de wandelgangen is geopperd om het agendapunt niet te behandelen en het College de tijd te geven om op dit besluit te reageren. De voorzitter stelt daarom voor het agendapunt te laten vervallen en er bij de eerstvolgende gelegenheid op terug te komen. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) vraagt of de voorzitter doelt op de statenvergadering. De voorzitter antwoordt dat hij zich kan voorstellen dat het onderwerp in de eerstvolgende commissievergadering wordt behandeld. Dhr. Jager (CDA) merkt op dat, als op 1 januari 2004 tot contractondertekening moet worden overgegaan, er een probleem bestaat. Hij hoopt dat de gedeputeerde toe kan zeggen dat er op zeer korte termijn in elk geval duidelijkheid komt over de vraag in hoeverre het nodig is om voor 1 januari 2004 hier besluitvorming in de Staten over te plegen. In dat geval dient dit thema op de agenda van de statenvergadering in december te komen. Daarnaast wenst de CDA-fractie in bredere zin geïnformeerd te worden over de consequenties van de uitspraak van de Raad van State. Dhr. Köller (PvdA) is het volstrekt eens met dhr. Jager. Hij pleit er voor om niet voor nog meer vertraging te zorgen dan in de 15 of 20 jaar die is verstreken het geval is geweest. Als enigszins opgehelderd kan worden wat op dit moment de status van de uitspraak van de Raad van State is en wat de gevolgen daarvan zijn, zouden de Staten dit in één keer op de statenvergadering van 17 december 2003 moeten behandelen. Op deze wijze zijn in elk geval de Staten niet de vertragende factor. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) stelt dat het voorstel van dhr. Köller in feite een vertaling is van zijn voorstel. Hij ondersteunt het derhalve. Dhr. Van der Ploeg kan zich goed voorstellen dat het onderwerp op 17 december 2003 niet in de statenvergadering behandeld hoeft te worden omdat de link met de baanverlenging in het contract nu eenmaal redelijk goed is opgenomen. De GroenLinks-fractie wenst goed over de stand van zaken te worden geïnformeerd, daarom zal het College ook de tijd moeten nemen om hier overleg over te voeren. De behandeling op 17 december 2003 lijkt dhr. Van der Ploeg om deze reden onwaarschijnlijk. Als het sneller kan dan kan hij hier achter staan, maar dit betekent dat een overlegmoment, zoals in de commissie, dan ontbreekt.
43
Wellicht dat er een creatieve oplossing kan worden gevonden, mocht het alsnog op de agenda van de statenvergadering van 17 december 2003 terechtkomen. Mw. Bulk (SP) stelt dat dit laatste voor haar ook een belangrijke vraag is, want er leven nog vele vragen, die wel moeten worden gesteld voordat het onderwerp in de Staten kan worden behandeld. Er dient te worden besloten of de handtekening op 1 januari 2004 wordt gezet. Als dit het geval is moet het in de statenvergadering aan de orde komen. Voor de statenvergadering dient er dan een commissievergadering ten aanzien van dit onderwerp plaats te vinden. De voorzitter kan zich voorstellen dat de hier gemaakte opmerkingen worden meegenomen in de analyse en de reactie van het College. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) zegt toe dat de reactie van het College zal worden gevormd en optimaal naar de statenleden zal worden gestuurd. Vanochtend (3 december 2003) is het College geconfronteerd met de uitspraak. Gistermiddag (2 december 2003) ontving het College pas bericht dat de uitspraak van de Raad van State vandaag zou zijn. De gedeputeerde heeft toen de afspraak gemaakt dat de uitspraak ook in de commissie Economie & Mobiliteit zou worden gemeld. De overweging van het besluit lijkt zich vooral toe te spitsen op het heikele punt van de meting van het geluid. De staatssecretaris zal nu met een reactie moeten komen. Het College zal op zeer korte termijn met de staatssecretaris overleggen hoe met deze uitspraak dient te worden omgegaan. Alleen de staatssecretaris kan aangeven of er toch voor 1 januari 2004 getekend zal moeten worden. Als er geld gefourneerd moet worden dient men soms in een begrotingsjaar te blijven. Dit is de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris. Het College wenst alleen dat het geld in elk geval wel beschikbaar blijft. In dat spanningsveld moet worden geopereerd. Het College zal optimaal onderzoeken wat nu werkelijk in het besluit staat wat voor het College van belang is. Aan de andere kant wenst de gedeputeerde niet onvermeld te laten dat in de stukken die de statenleden hebben bestudeerd reeds gewag is gemaakt van het proces, waar nu een uitspraak over is gekomen. Als de uitspraak morgen was geweest dan had de commissie nu een debat gehad met in het achterhoofd een mogelijke uitspraak, welke dan ook. In het kader van de voorbereiding was deze onzekerheid er ingeslopen. De gedeputeerde kan goed begrijpen dat, nu de uitspraak er ligt, de statenleden pleiten voor een pas op de plaats. De onzekerheid bestond echter al tijdens de voorbereiding. Mocht het zo zijn dat de statenvergadering van 17 december 2003 toch moet worden benut omdat het niet anders kan, dan is het nodig om als commissie voor deze statenvergadering apart bij elkaar te komen, wanneer de commissie dit ten minste wenst. Dan kunnen de vragen die bij de commissie leven worden beantwoord, zodat ze niet in de statenvergadering hoeven te worden gesteld. De voorzitter kan zich voorstellen dat, indien het onderwerp toch op de agenda van de statenvergadering van 17 december 2003 komt, een spoedvergadering van de commissie Economie & Mobiliteit kan worden gehouden, waarbij in elk geval de woordvoerders aanwezig dienen te zijn. De voorzitter vraagt of dit een oplossing is. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) antwoordt dat dit een mogelijkheid is als spoed vereist is en er verder geen andere mogelijkheden meer zijn. Normaal gesproken zou echter zorgvuldigheid moeten worden betracht. De voorzitter concludeert dat het onderwerp op dit moment niet verder in de commissievergadering zal worden behandeld. 15.
Brief van GS van 10 oktober 2003, nr. 2003-11.126/41/A.15, VV, betreffende vaststelling Programma van Eisen aanbesteding spoorvervoer in de provincie Groningen
Dhr. Jager (CDA) vraagt de gedeputeerde in hoeverre de lijn Groningen-Leeuwarden onder het aanbestedingstraject valt. De lijn staat niet vermeld. Daarnaast vraagt dhr. Jager of de gedeputeerde meer duidelijkheid kan geven over ontwikkelingen aan Duitse zijde ten aanzien van de lijn Groningen-Duitsland.
44
Mw. Bulk (SP) merkt op dat er voor de SP-fractie drie belangrijke punten waren in de vorige behandeling van de conceptnota. De SP heeft nog steeds grote problemen met de eenmansbediening. De machinist moet op de rails letten, de monitor in de gaten houden en ook nog reageren op de noodknop. Dit bevordert niet de veiligheid. De SP-fractie betwijfelt het effect van camera’s. De overlast die in treinen voorkomt is vaak gerelateerd aan alcohol. Camera-experimenten hebben al uitgewezen dat dit soort overlast zich niet laat tegenhouden door toezicht van camera’s. In verband met de privacy vraagt mw. Bulk of de beelden ook worden opgenomen. Voorts wenst zij te vernemen wat er gebeurt met de banden als er sprake is van overlast en er eventuele gerechtelijke procedures aan verbonden kunnen worden. Kunnen de banden als bewijsmateriaal worden ingeleverd? De SP vraagt wat er gebeurt als uit de klachten blijkt dat de veiligheid niet groot genoeg is en er toch een tweede persoon op de trein moet. Waar denkt het College dan het geld vandaan te halen? De SP heeft altijd op het standpunt gestaan dat in plaats van de ‘eenmanoptie’ beter de eerste klas zou kunnen worden opgeheven. Het levert geld op, aangezien treinen niet speciaal meer voor een eerste klas hoeven worden ingericht. De kortingskaart op alle vormen van OV dient naar opvatting van de SP-fractie gelijk te zijn. Het is momenteel een absurde situatie: wanneer men met de bus van Groningen naar Appingedam reist, dan kan men op de roze strippenkaart reizen. Bij de trein kan men kiezen uit een treinkaart met 40 procent korting of een blauwe strippenkaart. Op blz. 24, punt b, staat dat op de perrons de belangrijkste haltes moeten worden genoemd. Naar inzicht van de SP-fractie dienen alle haltes te worden vermeld. Natuurlijk dienen de haltes ook hoorbaar te zijn. Op blz. 21 staat dat 25 procent van het personeel minimaal een EHBO-diploma dient te bezitten bij het begin. Dit betekent dus bij een eenmansbezetting op de trein dat de kans dat de juiste hulpverlening voorhanden is in geval van een hartaanval slechts 25 procent bedraagt. Dhr. Roggema (ChristenUnie) merkt op dat in het begin staat vermeld dat de periode loopt tot 2015. Op blz. 14 onder Exploitatie staat “dan wel 2010” aangegeven. Dit is dhr. Roggema niet geheel duidelijk. Ten aanzien van materieel stelt dhr. Roggema dat in geval van treinen ouder dan vijf jaar er een concessie van slechts vijf jaar wordt verleend. De fractie van de ChristenUnie vraagt de gedeputeerde in hoeverre hier zwaar op ingezet zal worden. In hoeverre is het inzichtelijk dat er op termijn nieuw materieel ingezet wordt en niet de ‘oudste boemeltjes’ binnen dit gebied rijden. De opwaardering van de lijn Zuidbroek-Veendam staat wel ergens omschreven, maar dhr. Roggema wenst van de gedeputeerde te vernemen in hoeverre deze lijn onderdeel uitmaakt van het geheel. Tot slot snijdt dhr. Roggema de informatie aan de reizigers door middel van oproepen op het station aan. Hij vraagt de gedeputeerde hoe de kwaliteit van deze oproepen zal worden bewaakt. Bestaat er een afrekeningsysteem voor het geval deze voorziening niet goed functioneert? Dhr. Musschenga (gedeputeerde) meldt dat de lijn Groningen-Leeuwarden niet in het bestek is opgenomen. De lijn is onderdeel van de afspraak die het Ministerie heeft met de provincie Friesland. Op 12 december 2003 zal de gedeputeerde samen met zijn Friese collega en de hoogste ambtenaar op het Ministerie van Verkeer en Waterstaat om de tafel zitten teneinde de lijn Groningen-Leeuwarden te bespreken, maar ook de andere Friese lijnen. Onderling komen Groningen en Friesland niet tot overeenstemming, omdat Groningen in de openbare aanbesteding zit en Friesland andere voorkeuren heeft. Op 1 januari 2004 zullen alle provincies echter openbaar moeten aanbesteden, daarom kiest het College van Groningen voor deze optie. In het plan van eisen zijn mogelijkheden opgenomen om de uitbreiding richting Friesland te plegen. De provincie Groningen roept
45
de Friezen dan ook op om dit plan van eisen goed te lezen en hun argumenten ten aanzien van hun lijnen ermee in op te nemen. Of het zover komt is maar de vraag. Als dit zou kunnen, dan geeft de gedeputeerde te kennen hier een voorstander van te zijn, want het gaat in Groningen om drie lijnen en in Friesland om twee kleine lijnen, waarbij onzekerheid bestaat omtrent de lijn Leeuwarden-Harlingen. Door de samenbundeling kan er een goed concept worden neergelegd voor een potentiële vervoerder. De provincie Groningen heeft alle belang bij de lijn Groningen-Leeuwarden. De gedeputeerde noemt in dit verband de spoorbrug in Zuidhorn, de verdubbeling in de richting van Friesland. Hier dient de provincie zwaar op in te zetten, want juist op die lijn is het mogelijk veel extra reizigers te genereren. Dit is goed voor het openbaar vervoer, maar ook voor een vermindering van de files op de weg. Dit is de stand van zaken op dit moment. In antwoord op de vraag van dhr. Jager ten aanzien van de ontwikkelingen in Duitsland legt de gedeputeerde uit dat er op dit moment – op verzoek van Niedersachsen gesprekken worden gevoerd om de eindhalteplaats Leer niet te handhaven en Oldenburg tot eindhalte te bestempelen. Het plan van eisen zal dus nog een aanvulling kunnen krijgen als dit gelukt. Het overleg is net gestart. Het College heeft aangegeven dat het een goede zaak zou zijn om in elk geval Oldenburg tot eindhalte te maken, want dan zijn er veel meer mogelijkheden om vanuit Groningen door te reizen met een goede aansluiting verderop in Europa. Leer is een tussenstation dat te weinig mogelijkheden biedt. Het is niet duidelijk of dit in financieel opzicht haalbaar is. De gedeputeerde gaat er op voorhand vanuit dat de Staten geen problemen zullen hebben met een aanvulling op het plan van eisen. Mw. Bulk roert de ‘eenmensbediening’ aan. De ‘eenmensbediening’ is al jarenlang een discussiepunt. In de vorige aanbesteding is hiervoor gekozen, mede vanwege de financiële middelen. De uitspraak is nu wederom voor ‘eenmensbediening’, niet onlogisch gezien het traject dat nu is gelopen en de financiën die gemoeid zijn met de ‘tweemensbediening’. De gedeputeerde stelt de discussie die er over te voeren is goed te begrijpen, maar geeft aan dat het een financiële kwestie betreft. De uitspraak is ook dat de potentiële vervoerder die hierop in gaat schrijven als het bestek er ligt, wel een indicatie geeft van de kosten van ‘tweemensbediening’. Die afweging zal het College op dat moment gaan maken. Het gesprek met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat gaat met name ook over financiën. In het plan van eisen is opgenomen dat op de stations optimale informatie moet worden verstrekt. In het bestek zal worden opgenomen hoe de boeteregeling zal zijn indien er klachten over de aanbieding van informatie zijn. Voorts is in het bestek het bonusmalussysteem opgenomen. Feitelijk is alles in het bestek ondervangen. Mw. Bulk stelt dat de regel dat 25 procent van het personeel een EHBO-diploma moet bezitten tot gevolg heeft dat er slechts 25 procent kans is op adequate hulpverlening. De gedeputeerde merkt in dit verband op dat dit alleen maar zo zou zijn indien er geen mobilofoon en dergelijke aanwezig zou zijn om adequaat en snel de hulpverleningsdiensten in te schakelen. Ook in geval van een ‘tweemensbediening’ zal dit te allen tijde dienen plaats te vinden. In vele gevallen is een EHBO-diploma niet voldoende om goede hulp te verlenen. De regel van 25 procent is ingesteld omdat men te maken zou kunnen krijgen met nieuwe vervoerders, die nieuw op de markt zijn. Stel dat NoordNed het wederom zal winnen, of een vervoerder die reeds op de markt is, dan ligt dat percentage automatisch hoger dan 25 procent. In Nederland dient men namelijk in principe aan een veel hoger percentage te voldoen. Er zit een traject achter dat de vervoerder er op korte termijn aan moet meewerken om het percentage hoog te krijgen. De conclusie van mw. Bulk is dat cameratoezicht geen effect heeft omdat de overlast doorgaans is gerelateerd aan alcoholgebruik. Als dat zo zou zijn – iets wat de gedeputeerde betwijfelt – dan is het nog verstandig om de camera’s te plaatsen, zoals onderzoek heeft uitgewezen. In vele andere gevallen is het naar degene die ‘op de bob zit’ duidelijk dat hij actie moet ondernemen. Op het moment dat hij constateert dat er sprake is van overlast in de trein kan hij direct de buitenwacht waarschuwen om ter plekke te zijn zodra hij op het eerstvolgende station aankomt. Dit werkt en op deze
46
manier gebeurt het nu ook. Het onderzoek heeft uitgewezen dat het instellen van camera’s zeer goed werkt, ook in preventief opzicht. Op de noordelijke lijnen zijn hierdoor weinig problemen, al kan dit ook te maken hebben met het feit dat er in het Noorden minder overlast is. Ten aanzien van de privacy merkt de gedeputeerde op dat in het geval overlast wordt gesignaleerd, deze overlast ook op de band is vastgelegd. Het bevoegd gezag, niet de provincie, bepaalt wanneer de banden worden gewist. Slechts een gering aantal mensen zijn bevoegd om de band te bestuderen. De gedeputeerde acht de privacy ook een gevoelig punt. In tweede termijn Dhr. Rijploeg (PvdA) stelt dat, indien de provincie de lijn Groningen-Leeuwarden samen met Friesland opneemt, dit consequenties moet inhouden voor de eisen die er aan het materiaal worden gesteld. Op dat traject mag 140 km/u worden gereden, iets wat ook wenselijk is om de sneldiensten goed te laten functioneren. Dhr. Rijploeg heeft over dit aspect niets in het programma van eisen kunnen aantreffen. Dhr. Rijploeg is van mening dat de beantwoording van de vraag over de EHBO-ers door de gedeputeerde enigszins merkwaardig is. Indien het zo is dat er nu al een hoger percentage mensen in het bezit is van een EHBO-diploma en een eventuele nieuwe vervoerder het personeel moet overnemen, wordt daarmee automatisch hetzelfde niveau verkregen. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) is het met de laatste opmerking van dhr. Rijploeg eens. Hij zegt toe het punt te zullen meenemen naar de deskundigen en af te wegen of op grond daarvan de percentages anders zouden moeten zijn. Ten aanzien van het materieel stelt de gedeputeerde dat er nieuw materieel wordt gevraagd. De snelheden kunnen worden gerelateerd aan het materieel, want het nieuwe materieel kan sowieso sneller. Als dit toegestaan is op het spoor, dan zou dat kunnen. Wel vermeldt de gedeputeerde hierbij dat het veiligheidssysteem dan ook optimaal ingericht moet zijn. Hier heeft hij de nodige vraagtekens bij. Dhr. Rijploeg (PvdA) merkt op dat op dit moment al 140 km/u wordt gereden op de lijn Groningen-Leeuwarden. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) stelt dat nieuw materieel dit ook kan. De vraag is echter of full speed mogelijk is in relatie tot het veiligheidssysteem in het Noorden. Dhr. Rijploeg (PvdA) is het hier geheel mee eens. Hij heeft hier reeds vragen over gesteld, die overigens tamelijk onbevredigend beantwoord zijn. Hij zal hier nog op terugkomen. Op dit moment wordt er op de lijn Groningen-Leeuwarden al 140 km/u gereden, dus het materieel zal dit moeten kunnen. De gedeputeerde geeft aan dat dit kan. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) geeft aan dat, wanneer dhr. Rijploeg onbevredigende antwoorden heeft gekregen, dit direct dient te worden aangegeven. De lijn ZuidbroekVeendam is opgenomen in het Kolibri en maakt deel uit van het Kolibri. In het programma van eisen staat precies vermeld hoe er door het College wordt omgegaan met de inzichtelijkheid in de ouderdom van het materieel. Inschrijvers dienen aan te geven op welke manier en wanneer men nieuw materieel in gaat zetten. Dit staat goed beschreven, en er zal behoorlijk op worden toegezien. Datgene wat is beschreven moet worden meegewogen in het bestek, met name ten opzichte van de andere inschrijvers. Inschrijvers die bij wijze van spreken alleen met bestaand materieel willen rijden maken minder kans ten opzichte van inschrijvers die aangeven nieuw materieel te zullen inzetten. Op die manier wordt hier in het bestek mee omgegaan. Voor die tijd worden er afspraken gemaakt hoe de beoordeling zal zijn op prijs en kwaliteit en hoe de puntenverdeling zal zijn. De voorzitter constateert dat het agendapunt is afgehandeld. Het betrof een bespreking van een plan van eisen dat reeds door het College is vastgesteld.
47
16.
Voordracht van 21 oktober 2003, nr. 2003-18056, VV, betreffende reconstructie weg Winsum-Onderdendam (N996) (nr. 35/2003)
Dhr. Moll (GroenLinks) geeft te kennen nauwkeurig de kaarten te hebben bestudeerd om de loop van de N996 te volgen, vermits het een weg betreft die hij zelf niet vaak gebruikt. De GroenLinks-fractie is er wel van overtuigd dat er iets aan de N996 dient te gebeuren, gezien de staat van onderhoud en het feit dat de verbinding niet onbelangrijk is. Het gaat de fractie van GroenLinks er niet om de tijd van trekschuiten en bijbehorende tempo’s te doen herleven, al wordt dit de partij soms verweten, aldus dhr. Moll. De verkeersvraag die er is dient geaccommodeerd te worden. De vraagt is echter wel – en dit is een afweging die GroenLinks altijd maakt ten aanzien van infrastructuur, zeker als er sprake kan zijn van uitbreiding – in hoeverre een en ander noodzakelijk is en wat de landschappelijke gevolgen er van zijn. Deze situatie in ogenschouw nemend en beseffend dat allerlei varianten gewenst zijn, heeft de GroenLinks-fractie zich de vraag gesteld welke variant aan alle doelen – het instandhouden van de omgeving, het accommoderen van de verkeersvraag – voldoet. GroenLinks zou een andere variant op tafel kunnen leggen. Mw. Bulk (SP) merkt op dat dhr. Moll het nu over de rondweg heeft. Dat is niet aan de orde in het voorliggende stuk. Dhr. Moll (GroenLinks) ontkent over de rondweg te spreken. Hij spreekt over het gedeelte naar Onderdendam. Op dit moment ligt er een weg die in slechte staat verkeert. Men zou er ook een voorstander van kunnen zijn dat de weg gewoon wordt opgeknapt en volstrekt in de staat wordt gebracht die bij deze tijd behoort. Deze lijn vervolgend is er echter een probleem, ook vanuit de filosofie van GroenLinks, namelijk dat er geen sprake is van een goede fietsvoorziening. Een oplossing zou kunnen zijn de trekweg enigszins te herinrichten zodat deze ook als een uitstekende fietsvoorziening voldoet en tegelijkertijd deze weg geschikt te maken voor uitsluitend lokaal autoverkeer, want ook daar moet natuurlijk ruimte voor geboden worden. Het probleem blijft dan nog dat fietsers soms naar de andere kant van de trekvaart willen. Een kleine fietsbrug zou een oplossing kunnen zijn. Een groot voordeel van deze oplossing is dat er niet een nieuwe weg naast de bestaande weg aangelegd hoeft te worden – die weliswaar de bomen zou sparen, maar toch een behoorlijke ingreep in het landschap zou betekenen. Dhr. Moll vraagt de gedeputeerde in dit verband of dergelijke varianten in de analyse zijn meegewogen. Voorts vraagt hij of, indien dit het geval is, er stukken over ter inzage liggen. Tot slot wenst de fractie van GroenLinks te vernemen welke afwegingen het College heeft gevolgd. In het stuk, dat zeer beknopt is, wordt slechts één oplossing aangedragen. Het antwoord van de gedeputeerde neemt dhr. Moll graag naar zijn fractie mee terug om vast te stellen in hoeverre de ideeën die ontwikkeld zijn door GroenLinks in de ogen van het College reëel zijn. Het zou zo kunnen zijn dat GroenLinks een aantal zaken niet heeft meegenomen. De voorliggende keuze is volgens GroenLinks tamelijk ingrijpend, want het leidt tot ingreep in het landschap en een sterke vergroting van het verkeersoppervlak. GroenLinks vraagt zich af of dit nodig is. Als het niet nodig is, dan is er een eenvoudige variant denkbaar, die wel voldoende kwaliteit biedt. Dhr. Moll wenst hierover met het College te discussiëren en verwacht niet dat het stuk meteen als B-stuk wordt afgehamerd. Hij weet dat het College nooit over een nacht ijs gaat. Mw. Bulk (SP) stelt dat er inspraakavonden in de gemeente zijn geweest, waar de variant van GroenLinks niet aan bod is gekomen. Zij vraagt dhr. Moll of hem voor deze variant van GroenLinks nieuwe inspraakavonden voor ogen staan. Dhr. Moll (GroenLinks) antwoordt dat hij in eerste instantie het oordeel van het College vraagt over de variant van GroenLinks. De variant komt aan een groot aantal punten tegemoet. Het feit dat GroenLinks de landschapsaantasting anders weegt dan andere partijen is waar het in de politiek om gaat. De variant van GroenLinks zou moeten worden bediscussieerd.
48
Dhr. Jager (CDA) geeft de kennen dat de CDA-fractie kan instemmen met de voordracht. Het CDA heeft er geen probleem mee als de voordracht een A-status wordt toegekend, maar een B-status acht het CDA ook toereikend. Dhr. Engelsman (VVD) vraagt of deze voorgestelde reconstructie niet twee keer eerder op de agenda van de commissie Economie & Mobiliteit heeft gestaan. Dhr. Nijboer (PvdA) merkt op dat er mensen aan hem hebben voorgesteld de trekweg om te vormen tot fietspad en de bestaande verbinding op te waarderen, zoals GroenLinks voor ogen staat. Hij is derhalve benieuwd naar de argumenten van het College om deze variant niet te kiezen. PvdA-fracties in de gemeenten zijn er razend enthousiast over en opperen dat het zo snel mogelijk moet worden uitgevoerd. Mw. Bulk (SP) deelt mee dat het in de ogen van de SP-fractie een uitstekend voorstel betreft. De brug wordt vervangen, er komt een fietspad, de bomen blijven gespaard. In de richting van GroenLinks vraagt zij waarin dit plan tekortschiet. Op de inspraakavond in Onderdendam werd gesteld dat alle bomen zo mogelijk blijven staan, en daar waar gaten vallen zullen nieuwe worden geplant. In het stuk staat echter dat alle bomen worden gespaard. In het verleden is er een fout gemaakt toen een fietspad werd aangelegd en de bomen naderhand zijn afgestorven. Mw. Bulk vraagt of de zekerheid bestaat dat dit in dit geval niet zal gebeuren. Dhr. Roggema (ChristenUnie) roept, in antwoord op de vraag van dhr. Engelsman, in herinnering dat het plan een jaar of zeven à acht geleden ook op de agenda stond. Toen stond er een bedrag voor van 6 miljoen gulden, terwijl er nu een bedrag van ‘slechts’ 2 miljoen euro mee is gemoeid. Dhr. Roggema vraagt de gedeputeerde of dit wel juist is berekend. Voorts wenst de fractie van de ChristenUnie te vernemen of voordracht 29 ten aanzien van overdracht van een weggedeelte van de provincie aan Winsum voldoende in de huidige voordracht is verwerkt. Dit is dhr. Roggema niet geheel duidelijk. Hij vraagt voorts of de aanpassing van de weg ten opzichte van de vooruitblik op de toekomst van een nieuwe weg Winsum-Groningen voldoende is gewaarborgd. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) legt uit dat de overdracht van de weg aan Winsum op zich geen verband houdt met dit voorstel. Deze weg loopt ten noorden van het gedeelte dat wordt overgedragen (ruwweg vanaf de rotonde Winsum in). De nieuwe weg WinsumGroningen is wel meegewogen in het voorstel, hetgeen ook in de tekst staat vermeld. Deze nieuwe weg kan gemakkelijk hierop worden aangesloten. Hier is rekening mee gehouden, zelfs ten aanzien van het deel dat ten noorden van Winsum loopt om de verbinding van de weg naar Lauwersoog goed te maken en niet meer door Winsum behoeft te worden gereden. Bij overdracht van de weg door Winsum heen is er ook over gesproken dat de gemeenteraad van Winsum en het College van B&W de dorpskern meer dan nu het geval is een dorpskern willen laten zijn. Dit betekent inrichting als trottoirs en dergelijke. Het klinkt de gedeputeerde als muziek in de oren dat mw. Bulk het een prima voorstel vindt. Zeezand of geen zeezand, er zal nauwkeurig worden gekeken naar de situatie ter plekke. De gedeputeerde is het niet eens met de wijze waarop mw. Bos tegen de problematiek aankijkt. Er was sprake van bomen die al een hele tijd ziek waren. Het College zal dit goed meewegen en een tweede keer zal dit dan ook niet gebeuren. Dhr. Moll vraagt waarom het College heeft besloten tot dit concept, terwijl er volgens GroenLinks ook een ander concept op tafel had kunnen liggen. Daarnaast vraagt hij of het College andere concepten heeft overwogen. In de stuurgroep waar de provincie, de gemeente Winsum en de gemeente Bedum in zijn vertegenwoordigd, heeft het College een groot aantal zaken de revue laten passeren. Een van de varianten die in de stuurgroep is besproken betreft de trekweg. Onderzocht is waaruit de trekweg bestaat, wat de trekweg aankan en welke aanpassingen aan de trekweg zouden moeten worden gemaakt als besloten wordt er meer verkeer over te laten rijden. Meer verkeer over de
49
trekweg betekent dat de weg rigoureus moet worden aangepast, hetgeen zeer veel geld kost. Geconcludeerd is dat dit niet wenselijk is. De trekweg dient trekweg te blijven, daarom heeft de gedeputeerde aan beide gemeentebesturen gevraagd om de trekweg, zodra dit zijn beslag krijgt, ook te voorzien van bebordingen waarbij geëffectueerd wordt dat het zware verkeer niet over deze weg kan rijden. De trekweg is hier namelijk absoluut niet geschikt voor. Het gebeurt nu weliswaar, maar dit dient te worden beëindigd. Aangezien de trekweg volstrekt ongeschikt is om zwaarder verkeer toe te laten viel deze optie voor het College af. Dhr. Roggema heeft gelijk dat dit onderwerp zo’n zeven jaar geleden aan de orde is geweest. Toentertijd is het door de Staten uitgesteld omdat de zaken niet in orde waren. Later is het echter niet als zodanig in de commissie ten tonele gevoerd. De huidige weg is van dien aard, dat als de bomen er niet zouden staan de hele weg onderuit zou zakken. Alles houdt er verband met elkaar. Nieuw op nieuw overlagen is niet meer aan de orde, want dit kan de ondergrond niet dragen. Dit is reeds een paar jaar bekend. Mondjesmaat wordt er iets aan gedaan om de zaak zo goed mogelijk in stand te houden, maar automobilisten die over deze weg rijden zullen zich afvragen wanneer er eindelijk eens iets aan deze weg wordt gedaan. Wanneer men deze weg onder de loep neemt en zich afvraagt wat er aan deze weg kan worden gedaan, dan heeft men ook te maken met de ondergrond van de weg. Er dient veel te gebeuren om de grond weer stabiel te krijgen. Een ander probleem zijn de fietsers, want er rijden tamelijk veel fietsers, ook kinderen die naar school gaan. Er dient derhalve sowieso een fietspad te worden aangelegd. Natuurlijk kan men opperen dat het fietspad ook over de trekweg kan lopen, maar de fietsers begeven zich niet aan die kant. Het is mogelijk om een fietsbrug te maken, maar de vraag rijst dan waar de brug moet worden geplaatst om het goede effect te krijgen. Het lijkt het College niet de beste oplossing. Verder in de discussie rijst de vraag of er een nieuw fietspad ten noorden van de weg aangelegd dient te worden. Dit betekent voor de huidige structuur van de weg dat de bomen zouden moeten worden ‘aangepakt’, omdat er op het huidige tracé niet een nieuw wegdek neergelegd kan worden. De bomen zouden dan automatisch onderuitgaan. De gedeputeerde heeft toen tegen de wethouders gezegd dat het hem geen goed idee lijkt. Wanneer men met name daar geen aantasting van het landschap wenst, dan dient de structuur zoveel mogelijk overeind te worden gehouden. Dat is de beweegreden geweest om de mogelijkheid te opperen om het bestemmingsverkeer – het landbouwverkeer over het huidige tracé te laten rijden, alsmede het fietsverkeer. Ten noorden van de weg zou dan de nieuwe structuur voor het autoverkeer moeten komen. Die combinatie van argumenten, waarbij ook de wens tot een zo gering mogelijke landschappelijke aantasting een rol speelt, is de overweging geweest voor deze optie te kiezen. Niet alleen het landschap is van belang, ook de ondergrond van de huidige weg. Als men daar iets aan wil doen, dan moet ook een aantal bomen het veld ruimen, omdat de ondergrond anders niet goed kan worden ingericht. Er is zeer breedvoerig met de gemeenten Winsum en Bedum over gesproken. Uiteindelijk is een keuze gemaakt die wordt beschouwd als de beste optie, gezien de structuren en het landschap. Andere varianten leiden tot een grote aantasting van het landschap, iets waar de gedeputeerde niet achter kon staan. Dhr. Moll (GroenLinks) constateert dat de gedeputeerde ook een aantal varianten heeft gevolgd volgens de insteek die de fractie van GroenLinks had en heeft om het zo eenvoudig mogelijk en effectief aan te pakken. De gedeputeerde is echter tot de conclusie gekomen ‘dat er geen andere weg was’. Dhr. Moll is de gedeputeerde erkentelijk voor de aangegeven argumenten die aan de basis liggen van het voorstel. De afweging die de gedeputeerde heeft gemaakt komt naar inzicht van dhr. Moll geloofwaardig over. Uiteraard zal hij er verder over nadenken. Hij vermoedt dat de Staten er wel uit zullen komen. De voorzitter vraagt of hij mag concluderen dat het een B-stuk is. Dhr. Moll (GroenLinks) stelt dat GroenLinks het stuk even in de Staten onder de aandacht wil brengen. Hij pleit derhalve voor de kwalificatie ‘A-stuk’.
50
18.
Rondvraag
Mw. Bulk (SP) gewaagt van het feit dat er kort geleden een verschrikkelijk ongeluk heeft plaatsgevonden op de noordelijke rondweg van de stad Groningen (Plataanlaan). De auto is op de andere weghelft geraakt en is daar op een auto gebotst. Op een groot gedeelte van de noordelijke en oostelijke ringweg is geen vangrail aanwezig. Mw. Bulk vraagt waarom dit zo is, betreft het een kwestie van geld of een inrichtingskwestie? Dhr. Musschenga (gedeputeerde) stelt dat de inrichting van wegen uniform is. Bij een vierbaansweg in dezen en bij een 70 km-weg wordt niet vaak een vangrail geplaatst. Men dient zich zelfs de vraag te stellen of de ongelukken niet veel erger zouden zijn als de vangrail er wel zou zijn. Er bestaan regels over die de provincie hanteert. Ten aanzien van het aanbrengen van vangrail op dit soort wegen is de provincie zeer terughoudend, aangezien de effecten van ongelukken vaak ernstiger zijn met een vangrail dan zonder vangrail. De voorzitter constateert dat alle agendapunten zijn afgewerkt, waarbij enkele punten zijn doorgeschoven naar de volgende vergadering en enkele punten op de statenvergadering opnieuw aan de orde zullen komen. 19.
Sluiting
De voorzitter sluit de vergadering om 14.30.
51