Provinciale Milieu- en Natuurraad Oost-Vlaanderen Jaarverslag 2001
Hoofdstuk I: INLEIDING I.1. Woord vooraf In 2001 kwam de Provinciale MiNa-raad negen maal samen in plenaire vergadering. Het Bureau kwam in 2001 twee maal samen. Uit deze vergaderingen kwamen drie briefadviezen voort in 2001: een advies betreffende het milieujaarprogramma 2001 van de provincie Oost-Vlaanderen, een advies over de nota samenwerking met en ondersteuning van gemeenten en een advies van de provinciale milieuraden over de provinciale adviesraad voor milieu en natuur in het kader van de nieuwe samenwerkingsovereenkomst tussen het Vlaamse Gewest en de provincies. I.2. Het ontstaan van de Provinciale MiNa-raad Oost-Vlaanderen Aan alle provincies werd vanaf 1997 de mogelijkheid geboden om een Milieu- en Natuurraad op te richten op provinciaal niveau via het onderschrijven van de milieuconvenant ‘97-’99, volgens artikel 3 §1 °5. Op 1 oktober 1997 hechtte de Provincieraad van Oost-Vlaanderen zijn goedkeuring aan de ondertekening van de provinciale milieuconvenant 1997-1999. Zo kon begonnen worden met de oprichting van een provinciale MiNa-raad voor de provincie Oost-Vlaanderen. Op 12 februari 1998 ging de Bestendige Deputatie akkoord met de geformuleerde voorstellen, in het bijzonder het besluit tot oprichting, samenstelling en werking van de provinciale MiNa-raad. De bijhorende financiële consequenties werden goedgekeurd en er werd gevraagd de voorstellen ter besluitvorming vervolgens aan de Provincieraad voor te leggen. In zitting van 10 juni 1998 keurde de Provincieraad de oprichting, samenstelling en werking van de provinciale MiNa-raad goed.
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
2
Hoofdstuk II: DE OOST-VLAAMSE PROVINCIALE MINA-RAAD II.1. Samenstelling De Provinciale MiNa-raad was samengesteld uit 13 stemgerechtigde leden en 9 nietstemgerechtigde leden: ? ? Stemgerechtigde leden (spreekrecht en stemrecht) ? ? Een voorzitter en ondervoorzitter (spreekrecht en stemrecht) ? ? Externe deskundigen (spreekrecht, maar geen stemrecht) ? ? Interne deskundigen (spreekrecht, maar geen stemrecht) In zitting van 12 november 1998 keurde de Bestendige Deputatie de organisaties en hun afgevaardigden die zouden zetelen in de Provinciale MiNa-raad goed. Dit zag er als volgt uit:
Leden met stemrecht
? ? De Milieu- en natuursector De Provinciale MiNa-raad bestond uit 6 leden uit de milieu- en natuursector. In 2001 zetelden leden afgevaardigd door respectievelijk Natuur en Landschap Meetjesland, Gents Milieufront, De Wielewaal, NME De Wielewaal en Natuurreservaten (2 leden). De plaatsvervangende leden waren afgevaardigden uit Durme vzw, Raldes, Centrum voor Natuur- en Milieueducatie, Stichting Omer Wattez en 2 personen van Natuurreservaten.
? ? De Landbouwsector In de Provinciale MiNa-raad zetelden 2 afgevaardigden uit de landbouwsector nl. uit de Boerenbond en het Algemeen Boerensyndikaat.
? ? De sector Open Ruimte De sector Open Ruimte had 1 zetel in de Provinciale MiNa-raad. Deze zetel werd ingenomen door een afgevaardigde vanuit de Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Monumenten en Landschappen van het Vlaamse Gewest. De plaatsvervangende zetel werd ingenomen door een afgevaardigde van de Landelijke Gilden.
? ? De sector Toerisme-Recreatie De sector Toerisme en recreatie had 1 zetel in de Provinciale MiNa-raad. Deze werd ingevuld door een afgevaardigde van Vakantiegenoegens Oost-Vlaanderen.
? ? De sector Middenstand Deze sector had eveneens 1 zetel in de Provinciale MiNa-raad. De zetel van de sector Middenstand werd ingenomen door een afgevaardigde van UNIZO.
? ? De sector Industrie De sector Industrie had 1 zetel in de Provinciale MiNa-raad en werd ingenomen door een afgevaardigde van het Vlaams Economisch Verbond.
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
3
Leden zonder stemrecht ?? Externe deskundigen De Provinciale MiNa-raad kon een beroep doen op 4 externe deskundigen die waar nodig ingeschakeld werden voor het verstrekken van bijkomende, gespecialiseerde informatie. Deze deskundigen kwamen uit het Instituut voor Natuurbehoud (aspecten natuur), Universiteit Gent, Faculteit wetenschappen, Vakgroep Analytische Chemie(aspecten milieuhygiëne), Universiteit Gent, Vakgroep Geografie (aspecten landschap en Ruimtelijke Ordening) en Universiteit Gent, Centrum voor Milieurecht (aspecten milieurecht). ?? Interne deskundigen In de Provinciale MiNa-raad zetelden ook 4 interne deskundigen. Deze deskundigen kwamen uit elke provinciale leefmilieudienst nl. de dienst Planning en Natuurbehoud, de dienst Milieuhygiëne, het Provinciaal Centrum voor Milieu-onderzoek en de dienst Natuur- en milieu-educatie.
De voorzitter en de ondervoorzitter In zitting van 30 juli 1998 werd mevrouw Monique Sys door de Bestendige Deputatie benoemd als voorzitter (met stemrecht) van de provinciale MiNa-raad. Bij de benoeming werd rekening gehouden met verschillende criteria zoals deskundigheid in de natuur- en milieusector en meer in het bijzonder de Oost-Vlaamse situatie, neutraliteit, autoriteit, beschikbaarheid, e.d. De ondervoorzitter werd verkozen uit de stemgerechtigde leden die zetelen in de provinciale MiNa-raad. Ieder stemgerechtigd lid kon zijn kandidatuur indienen. Er werd 1 kandidatuur ingediend door een lid van de milieu- en natuursector. In zitting van 24 juni 1999 werd de heer Walter Roggeman van Natuurreservaten aangesteld tot ondervoorzitter van de provinciale MiNa-raad.
De lijst van organisaties en hun afgevaardigden wordt weergegeven in de bijlage.
II.2. Bevoegdheden en werkwijze In zitting van 10 juni 1998 keurde de Provincieraad de oprichting, samenstelling en de werking van de Oost-Vlaamse Provinciale Milieu- en Natuurraad goed. De Provinciale MiNaraad heeft een prioritaire taak inzake aanbeveling en advies betreffende het provinciale milieu- en natuurbeleid in opdracht van de Bestendige Deputatie of de Provincieraad en/of op eigen initiatief. Voor de werking van de MiNa-raad werden volgende basisregels vastgelegd: ?? De Bestendige Deputatie of de Provincieraad winnen het advies in van de Provinciale MiNa-raad over de provinciale milieubeleidsnota’s en jaarprogramma’s, de krachtlijnen van het provinciale milieu- en natuurbeleid en alle andere aangelegenheden betreffende het provinciale milieu- en natuurbeleid die zij wenselijk achten.
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
4
?? De Bestendige Deputatie of de Provincieraad die aan de raad een opdracht tot advies geven, bepalen hiertoe een redelijk haalbare termijn. Deze termijn bedraagt minimaal 45 werkdagen. De Bestendige Deputatie of de Provincieraad kunnen hiervan afwijken na uitdrukkelijke motivatie. De Bestendige Deputatie of de Provincieraad brengen de raad op de hoogte van de beslissingen betreffende de dossiers die aan het advies van de raad onderhevig waren. Het niet volgen van het advies van de raad door de Bestendige Deputatie of de Provincieraad wordt gemotiveerd. ?? De adviezen van de raad zijn openbaar nadat de Bestendige Deputatie of de Provincieraad een beslissing hebben genomen in de betreffende dossiers. De interne organisatie van de Provinciale MiNa-raad wordt afgebakend door de basisregels, en verder uitgewerkt in het huishoudelijk reglement. De MiNa-raad stelde het Bureau in belast met de voorbereiding en opvolging van de plenaire vergaderingen. Het Bureau werd paritair samengesteld (helft MINA-sector en de helft socio-economische sector) en bestaat naast de voorzitter en de secretaris uit 4 leden. In 2001 zetelden respectievelijk Monique Sys (voorzitter), Mark Alderweireldt (secretaris), Walter Roggeman (Natuurreservaten; ondervoorzitter), Caroline Ryckaert (Boerenbond Oost-Vlaanderen), Pascale Steurbaut (NME De Wielewaal) en Geert Baert (UNIZO). Het Bureau stelde de agenda van de vergadering vast, bereidde de adviezen voor om ze aan de plenaire raad voor te leggen, stelde de verslagen van de vergadering vast, voerde de beslissingen van de raad uit en stelde het jaarlijks verslag van de werking van de Provinciale MiNa-raad op.
II.3. Werkingsmiddelen van de Provinciale MiNa-raad De provincie voorzag een afzonderlijk krediet voor de werking van de Provinciale MiNaraad. In 2001 werd een bedrag voorzien van 300 000 BEF (7 436,81 EURO) voor de administratieve werkingsuitgaven van de Provinciale MiNa-raad (artikel 87901/123-02). Er werd eveneens een bedrag van 60 000 BEF (1 487,36 EURO) voorzien voor de vergoedingen voor de leden van de provinciale MiNa-raad (artikel 87901/122-02). In 2001 werd ook een bedrag van 50 000 BEF (1 239,47 EURO) voorzien voor de aankoop en grote herstellingswerken aan kantoormachines voor de Provinciale MiNa-raad (artikel 87901/742-52). De provincie stelde eveneens vergaderruimtes, audiovisuele middelen en personeelsmatige en logistieke ondersteuning ter beschikking van de Provinciale MiNa-raad.
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
5
Hoofdstuk III: De VERGADERINGEN III.1. De Plenaire vergaderingen In de loop van 2001 kwam de Provinciale MiNa-raad 9 maal samen (op 1 februari, 8 maart, 17 april, 15 mei, 28 mei, 23 augustus, 20 september, 18 oktober en 26 november). ?? Op 1 februari 2001 had een eerste vergadering van de Provinciale MiNa-raad plaats. Op de agenda van deze vergadering stond: bespreking ontwerp jaarverslag 2000, interne evaluatie werking MiNa-raad en opvolgingspunten. ?? In de vergadering van 8 maart 2001 kwamen volgende onderwerpen aan bod: verslag gesprek met de heer gedeputeerde G. De Langhe, bespreking en goedkeuring jaarverslag MiNa-raad 2000, beleidsverklaring, milieujaarprogramma en begroting 2001 (indien beschikbaar) en voorbereiding milieuconvenant 2002 - … ?? De vergadering van 17 april 2001 had volgende agendapunten: toelichting stand van zaken provinciaal milieuconvenant, door mevrouw Kim Rienckens, Coördinator milieu en duurzaamheid, en verdere bespreking en bespreking milieujaarprogramma. ?? Op de agenda van de vergadering van 15 mei 2001 stonden volgende agendapunten: bespreking en voorbereiding advies i.v.m. het milieujaarprogramma, door mevrouw Frederika Torfs,Coördinator Milieubeleidsplan, en bespreking adviesraad rond Masterplan Antwerpen. ?? Op 28 mei 2001 was er een bijkomende vergadering met betrekking tot de verdere bespreking en de goedkeuring ontwerp-advies in verband met het milieujaarprogramma 2001. ?? De vergadering van 23 augustus 2001 had volgende agendapunten: bespreking en goedkeuring nota 'samenwerking met gemeenten inzake natuur en milieu' en bespreking milieuconvenant 2002 - … : verslag hoorzitting 27 juni 2001; ontwerp-tekst inzake provinciaal milieuconvenant. Er werd hierover een toelichting gegeven door mevrouw Eva Naessens, Coördinator project milieuconvenant ?? In de vergadering van 20 september 2001 kwamen volgende punten aan bod: bespreking provinciaal milieuconvenant en toelichting en bespreking nota 'samenwerking met gemeenten inzake natuur en milieu' door mevrouw Eva Naessens, Coördinator project milieuconvenant. ?? Op de agenda van de vergadering van 18 oktober 2001 stonden volgende agendapunten: bespreking nota 'samenwerking met gemeenten inzake natuur en milieu' en bespreking advies milieuconvenant. ?? Tot slot ging de laatste vergadering door op 26 november 2001 met als enig agendapunt het (gemeenschappelijk) advies over provinciaal milieuconvenant.
III.2. De vergaderingen van het Bureau ?? Op 28 februari kwam het Bureau in 2001 voor de eerste maal samen. Er was op die datum een gesprek gepland met de heer gedeputeerde G. De Langhe. Het bureau heeft de werking van de raad toegelicht, alsook de besproken punten in de vergadering van 1
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
6
februari. De gedeputeerde heeft de bereidheid om met de raad samen te werken en om de raad meer te betrekken in dossiers en dit in een vroeg stadium. ?? De tweede vergadering van het Bureau had plaats op donderdag 11 oktober 2001 met als enig agendapunt de voorbereiding van het advies over de nieuwe convenant.
III.3. Bijwonen vergaderingen 1. Op 27 juni 2001 woonden de leden van de Provinciale MiNa-raad de hoorzitting bij van de Gewestelijke MiNa-raad in Brussel over de nieuwe samwerkingsovereenkomsten.
2. Op 17 oktober 2001 werd er deelgenomen aan de Staten-Generaal van de provinciale MiNa-raden en de Gewestelijke MiNa-raad voor het formuleren van een gemeenschappelijk advies over de nieuwe samenwerkingsovereenkomsten.
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
7
Hoofdstuk IV: DE ADVIEZEN IV.1. Advies, deel 1: algemene bedoordeling, van de Provinciale MiNa-raad over het ontwerp Milieujaarprogramma 2001 van de provincie Oost-Vlaanderen Advies op hoofdlijnen, 28 mei 2001
Inleiding Het ontwerp van Milieujaarprogramma 2001 (MJP) van de provincie Oost-Vlaanderen werd op 21 mei 2001 voor advies aan de provinciale MINA-raad (pMINA-raad of Raad) overgemaakt. De pMINA-raad werd verzocht om advies uit te brengen tegen 23 mei 2001 gelet op de goedkeuring van het milieujaarprogramma in de provincieraad van 13 juni 2001. De Raad stelt vast dat zij amper 2 dagen tijd krijgt voor de adviesverlening van een 146 bladzijden tellend document. Deze tijdsplanning is volgens de pMINA-raad compleet onaanvaardbaar en belet een advies ten gronde uit te brengen. De Raad verzoekt de Bestendige Deputatie met aandrang de vooropgestelde termijnen voor de adviesverlening te willen respecteren. Het provincieraadsbesluit van 10.06.1998 (artikel 15) stelt 45 werkdagen als timing voorop. De pMINA-raad verzoekt de deputatie niet af te wijken van de vooropgestelde adviestermijn en de afwijkingsclausule slechts in zéér uitzonderlijke omstandigheden toe te passen. Door het ontbreken van een wezenlijke ondersteuning voor de verwerking van de resultaten van de besprekingen, vraagt de Raad om bij afwijking toch nog minstens 15 werkdagen in acht te nemen om de stukken te kunnen doornemen, het advies voor te bereiden en de bespreking in de plenaire raadszitting ten gronde te kunnen voeren. De Raad dringt nogmaals aan op een structurele oplossing voor de ondersteuning van zijn werking zoals vermeld in het advies over het ontwerp van milieu- en natuurbeleidsplan en in de aanbevelingsnota van 23.11.2000. De pMINA-raad werd op 15 mei jl. bereid gevonden een spoedprocedure te volgen gezien de bijzondere omstandigheden waarin de provinciale milieubeleidsplanning zich thans bevindt. Gelet op het feit dat de Raad reeds eerder kennis kon nemen van het voorontwerp van het milieujaarprogramma en een eerste bespreking aan het MJP kon wijden op 15 mei jl., wenst de Raad over te gaan tot een beknopt advies op hoofdlijnen. Het voorontwerpplan werd door de administratie op 15 mei 2001 toegelicht onder voorbehoud van mogelijke wijzigingen door de Bestendige Deputatie. De toelichting stelde de MiNa-raadsleden in de gelegenheid informatieve vragen te stellen en een eerste gedachtewisseling te hebben over het voorontwerp van het milieujaarprogramma 2001. Aanvullende opmerkingen werden schriftelijk opgevraagd en mee verwerkt in het ontwerp advies. De adviseringsvraag van de Bestendige Deputatie werd ontvangen op 22 mei en werd op maandag 28 mei jl. in een extra zitting van de pMINA-raad voor bespreking voorgelegd en goedgekeurd.
Algemene opmerkingen Procedure De Raad is van oordeel dat de procedure rond de goedkeuring van het milieujaarprogramma mank loopt en onaanvaardbaar is. De Raad meent dat de bijzondere omstandigheden m.b.t de bestuurswissel een verzachtende omstandigheid is, maar niet ingeroepen kan worden als verklaring voor de ontoereikende timing en procedure betreffende het milieubeleidsplan en het milieujaarprogramma. De Raad motiveert zijn zienswijze door volgende vaststellingen.
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
8
Het milieujaarprogramma 2001 is een verdere uitwerking van een milieubeleidsplan dat nog steeds niet door de Provincieraad werd goedgekeurd. Dit betekent dat het MJP gebaseerd is op een voorlopig plan dat nog voor wijziging vatbaar is. Het MJP wordt volgens de huidige procedure bovendien pas halfweg het jaar waarop het programma betrekking heeft, voor goedkeuring voorgelegd. De pMINA-raad dringt er bij de Bestendige Deputatie nogmaals ten zeerste op aan de chronologie en procedure zowel voor het milieubeleidsplan (zie ook het advies van de pMINA-raad daaromtrent van 18 september 2000) als het milieujaarprogramma grondig te herzien en bij te sturen. De Raad vraagt ook, conform het provincieraadsbesluit ter zake, voldoende tijd te krijgen om advies over dergelijke belangrijke documenten te kunnen geven.
Inhoud De pMINA-raad is onder de indruk van het groot aantal acties dat werd opgenomen in het milieujaarprogramma voor 2001, maar stelt zich vragen over de realiseerbaarheid ervan in de beschouwde tijdsspanne. De Raad meent dat het beter is een beperkt aantal en goed geselecteerde acties uit te werken dan alle acties uit het milieubeleidsplan evenwaardig op te nemen. Het opnemen van een planning op langere termijn (meerjarenplanning) is nuttig om het te bereiken doel en de efficiëntie van de acties te kunnen nagaan.
Globaal kan gesteld worden dat de luiken over ‘water’en ‘natuur & ecologisch beheer’goed zijn uitgewerkt. De Raad meent dat de onderdelen mbt de ‘landbouw’eerder stiefmoederlijk behandeld worden. De acties zijn over het algemeen weinig praktijk- en resultaatgericht. Dit kan te maken hebben met het feit dat de doelstellingen niet echt geformuleerd werden. Verwijzend naar het advies dat verstrekt werd over het milieubeleidsplan waarin de acties werden opgenomen, herhaalt de pMINA-raad dat het aangewezen is de beleidsdoelstellingen en de daaruit voortvloeiende keuze van de acties te expliciteren. Het is evenzeer belangrijk elke actie kritisch te evalueren in het licht van de vooropgezette beleidsdoelstellingen, meteen ook een controle van de aanwending van de budgetten. Verder merkt de Raad op dat de diverse acties niet steeds op elkaar zijn afgestemd. De verdeling van de budgetten is niet altijd eenduidig, evenwichtig en/of logisch. De Raad meent dat de budgettering en de totale financiering voor de projecten (ook andere financieringsbronnen (bv. Europese)) waarin meerdere sectoren betrokken zijn duidelijker moeten aangegeven worden. Dit geldt vooral voor de landbouw in de open ruimte om bestaande conflicten en onverenigbaarheden te kunnen oplossen. Enkel dan zal duidelijk worden wat men met de acties juist beoogt en kan elke sector zijn betrokkenheid toetsen aan zijn eigen beleidsnota's. De Raad stelt trouwens vast dat de betrokken actoren nauwelijks bij de voorbereiding, uitwerking, uitvoering en evaluatie van de acties betrokken worden. Heel wat acties zijn studies, inventarisaties, overleg, het opmaken van actieplannen. De Raad stelt vast dat er weinig concrete maatregelen zijn opgenomen voor de reële uitvoering van de acties, en betreurt dit ten zeerste. De Raad merkt bijvoorbeeld op dat doorgaans geen middelen voorzien zijn voor acties waarin sprake is van communicatie en sensibilisatie (vb. Acties 5, 21, 44) en stelt zich daarbij de vraag hoe dit aangepakt zal worden.
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
9
Globaal stelt de pMINA-raad vast dat het ontwerp MJP naar analogie van het ontwerp MBP een onevenwichtige actieplanning bevat met betrekking tot de doelgroepen van het provinciaal milieubeleid. De Raad stelt bijvoorbeeld vast dat er weinig acties zijn opgenomen gericht op andere gebruikers van de open ruimte.
De pMINA-raad is van mening dat voldoende aandacht moet gegeven worden aan de beleidsafstemming om de acties te realiseren zowel op het provinciale niveau als met de andere beleidsniveaus. Het is ook belangrijk de acties te laten aansluiten op reeds bestaande resultaten. Het voorbeeld van actie 34 over de bestrijding van de bodemerosie is daarbij sprekend omwille van de studie van de VLM over de erosieproblematiek. De Raad stelt voor om voor elke cluster van acties, namelijk acties die met elkaar kunnen interageren, een projectverantwoordelijke (die bijvoorbeeld de contactpersoon van de actie kan zijn) aan te stellen om tot een goede beleidsafstemming te kunnen komen. Dergelijke persoon moet over een voldoende mandaat beschikken om informatie waar en wanneer nodig op te vragen bij en door te geven aan alle betrokken diensten.
Structuur Het is aangewezen het MJP eenvormiger en overzichtelijker te maken. De pMINA-raad staat, niettegenstaande de planning van de acties niet altijd even duidelijk is, positief tegenover het principe van het indicatief opnemen van de budgetten over de gehele planperiode, op voorwaarde dat dit dan ook consequent gebeurt. Het ontwerp MJP bevat geen degelijke overzichtstabel van de acties, de budgetten en de looptijd van de periode. De Raad is van mening dat een degelijke tabel het MJP overzichtelijker zou maken. In de weergave van de acties is het niet steeds duidelijk wat reeds bestaat, nieuw is of reeds gedeeltelijk bestaat. Vermits een onvolledig beeld tot een vertekend beeld kan leiden, verzoekt de Raad het MJP op dit punt te verduidelijken en te vervolledigen.
Ontwerp-ADVIES, deel 2: acties MJP 2001 De pMINA-raad geeft enkel een beknopt advies over de acties gezien het te korte tijdsbestek voor de adviesverlening waarover de Raad beschikte. Voor de inhoudelijke beoordeling van de acties verwijst de Raad in eerste instantie naar het advies over het ontwerp-milieubeleidsplan dat op 18 september 2000 werd uitgebracht. Het advies over de uitwerking van de acties in het ontwerpmilieujaarprogramma wordt beperkt tot enkele aanvullende aandachtspunten. Acties 2, 6 en 12, 13, 14, 15, 16: De pMINA-raad stelt zich de vraag waarom zo'n grote investeringen gedaan worden om bufferbekkens te bouwen of natuurtechnische milieubouw uit te voeren (actie 2 en 6); maar onvoldoende aandacht besteed wordt aan de slibproblematiek en de vervuilde waterbodems. Dit is op korte termijn (en ook voor de bufferbekkens) een essentieel probleem waar het toekomstig waterbeleid mee rekening moet houden (actie 12, 13, 14, 15, 16).
Actie 4
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
10
De Raad vindt dat het bedrag van 1 Mio BEF per jaar voor de verwerving van bufferstroken langs de onbevaarbare waterlopen en/of het afsluiten van beheersovereenkomsten veel te laag is. Dit bedrag zou substantieel moeten verhogen. Actie 6 De Raad steunt de maximale toepassing van de technieken van natuurtechnische milieubouw langs de waterlopen mits een doordachte aanpak gebaseerd op de principes van het integraal waterbeheer. De Raad vraagt eerder te streven naar een spontane ontwikkeling van de oevervegetatie dan over te gaan tot het beplanten van de taluds. Dergelijke aanpak reduceert tevens de kosten.
Actie 7 De Raad dringt er ten zeerste op aan om de cursus over verantwoord waterlopenbeheer zoals voorzien in 2002 te organiseren voor de ‘Polders en Wateringen’en vraagt de actie zeker op te nemen in het milieujaarprogramma van 2002.
Acties 38, 39, 40, 41 De Raad stelt vast dat een concrete actieplanning en budgettering bij de acties ontbreken. Het ontwerp MJP besteedt te weinig aandacht aan de invulling en concretisering van de acties betreffende de milieuaspecten van KMO’s en de industrieën.
Actie 51 De Raad vraagt het Krekengebied en bepaalde delen van het kanaal Brugge-Gent toe te voegen aan de lijst van te onderzoeken, potentiële stiltegebieden.
Actie 55 t.e.m. 66 De Raad is van mening dat de acties over de afvalstoffen budgettair ingevuld moeten worden om resultaten te kunnen opleveren.
Acties 78, 79, 81, 85, 95 t.e.m. 99 De pMINA-raad meent dat deze acties die een direct resultaat geven en/of de samenwerking tussen actoren aanzienlijk bevorderen en verbeteren, te beperkt gebudgetteerd worden. De beschouwde acties kunnen niet alleen op korte termijn een effectief resultaat opleveren, maar bieden tevens verbetering op langere termijn.
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
11
IV.2. Advies van de Provinciale MiNa-raad over de nota samenwerking met en ondersteuning van gemeenten 22 oktober 2001
1. Inleiding De nota 'Samenwerking met en ondersteuning van gemeenten' werd door de Bestendige Deputatie op 14 september 2001 voor advies opgestuurd aan de provinciale MiNa-raad (pMiNa-raad of Raad). Het advies werd gevraagd tegen 24 oktober zodat het advies van de Raad kan worden verwerkt. De Bestendige Deputatie wenst de nota op 14 november 2001 ter goedkeuring voor te leggen aan de Provincieraad. De Raad boog zich in zittingen van 20 september 2001 en 18 oktober 2001 over de nota. Het voorliggend advies is het resultaat van deze besprekingen. Het advies kwam in consensus tot stand. Het advies wordt besproken per cluster zoals gehanteerd in de nieuwe milieuconvenanten (samenwerkingsovereenkomsten). Er word enkel geadviseerd op het aansluitend aanbod voor Oost-Vlaanderen en het bijkomend aanbod via het milieucontract.
2. Algemene beoordeling De provinciale MiNa-raad drukt zijn waardering uit voor deze nota inzake de samenwerking met en de ondersteuning van de gemeenten inzake het milieu- en natuurbeleid. De beleidsnota bevat een heldere analyse en is gekaderd in de reële beleidscontext van het milieuconvenant enerzijds en van het milieubeleidsplan van de provincie Oost-Vlaanderen anderzijds. Gezien de evolutie m.b.t. de inhoud van het milieuconvenant, acht de Raad het aangewezen de nota nog aan te passen alvorens de tekst voor goedkeuring voor te leggen. De Raad beveelt aan om de nota nog te toetsten aan de laatste versie van het provinciaal en het gemeentelijk milieuconvenant 2002-2007 (versie oktober 2001) en het aanbod waar nodig bij te stellen. Naar verluid werd immers vooral het gemeentelijk milieuconvenant op tal van punten bijgestuurd.
3. Bespreking per cluster Voor de hiernavolgende bespreking per cluster werd het overzicht in bijlage van de nota als leidraad gehanteerd.
1. Cluster Onderbouwend instrumentarium Voor dit gedeelte hebben de leden van de Raad geen opmerkingen. 2. Cluster Vaste stoffen Gezien het belang van het afvalpreventiebeleid stelt de Raad voor om met het overlegplatform na te gaan of een 'ideaal' preventiescenario opgesteld kan worden. Er wordt voorgesteld om een model te ontwikkelen inzake preventieve aanpak dat op een uniformere manier voor alle gemeenten bruikbaar zou kunnen zijn. Eveneens dient de aandacht gevestigd te worden op de voorbeeldfunctie van de gemeenten naar de bewoners toe.
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
12
De Raad suggereert om bij de ondersteuning van het gemeentelijk afvalpreventiebeleid een competitief aspect in te lassen. Dit werkt naar de gemeenten toe stimulerend om zich daadwerkelijk hiervoor in te zetten. De Raad beschouwt de afstemming tussen de intercommunales in de provincie effectief als een erg belangrijke taak, bijvoorbeeld om tot een gelijkmatige tarifiëring en aandacht voor afvalpreventie te komen. 3. Cluster Water De Raad is van mening dat voor de installatie voor de individuele behandeling van afvalwater (iba) de financiële stimulans naar de burger toe een heel belangrijk aspect is. Dit is eveneens het geval voor de hemelwateropvang en -infiltratie (conform provincie Vlaams-Brabant waar dit reeds gebeurt). Dergelijke initiatieven moeten ook naar andere doelgroepen in de gemeente kunnen gericht worden (vb. bedrijven). De Raad acht het eveneens aangewezen de gemeenten en hun doelgroepen te stimuleren voor Rationeel Watergebruik. 4. Cluster Bodem en grondwater Het bijkomend aanbod 'onderzoek alternatieve waterbronnen' vraagt enige verdere specifiëring. De Raad stelt voor om bij het 'advies inzake grondwater' de ombuiging van het grondwaterbeleid centraal te stellen. 5. Cluster Energie De Raad vraagt meer aandacht te besteden aan de cluster energie. De Raad is van mening dat naar analogie van de ondersteuning inzake doorlichting van het afvalbeleid er een gelijkaardige service inzake energie met accent op energiebesparende maatregelen zou moeten aangeboden worden. Wat betreft het plaatsen van zonneboilers e.a. dient er een financiële stimulans gegeven te worden naar de burgers toe. Het is aangewezen een programma te lanceren om milieuvriendelijke energievormen te stimuleren, onder andere bij renovatieprojecten. 6. Cluster Mobiliteit Bij dit punt hebben de leden van de Raad geen opmerkingen. 7. Cluster Hinder De Raad is van oordeel dat, bij het uitvoeren van luchtanalyses, de gemeente dient bijgestaan te worden voor het interpreteren van de gegevens. Deze analyses dienen in hun juiste context geïnterpreteerd te worden. Dit dient eigenlijk te gebeuren bij alle hinderenquêtes daar de interpretatie van de gegevens van een dergelijke enquête heel subjectief kan zijn. 8. Cluster Natuurlijke entiteiten Bij het uitvoeren van een ecologisch onderzoek is het draagvlak van de gemeente nodig. Er wordt vanuit de Raad voorgesteld om gebiedsgerichte thematische projecten aan te bieden aan de gemeenten zoals bijvoorbeeld poelenplannen, bermbeheersplannen, buurtwegen, …
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
13
De Raad wenst te benadrukken dat de provincie geen eigen initiatieven mag nemen daar waar reeds gewestelijke initiatieven aanwezig zijn. Het is aangewezen complementair ten opzichte van reeds bestaande initiatieven te werken. De Raad beveelt aan intergemeentelijke natuur- en landschapsteams zowel inhoudelijk als financieel te ondersteunen. 9. Cluster Burgers en doelgroepen Er dient complementariteit nagestreefd te worden met de reeds bestaande initiatieven en netwerken. Eveneens dient de provincie stimulansen en ondersteuning te geven via de gemeenten naar de doelgroepen toe om zelf initiatieven te nemen of bestaande initiatieven te versterken. 10. Gebiedsgericht De Raad meent dat de samenwerking met verschillende gemeenten in het kader van lopende gebiedsgerichte projecten ook verder dient gestimuleerd te worden. Er wordt voorgesteld om eventueel met gebiedswerkers voor natuur en milieu te werken die verantwoordelijk zijn voor een bepaald gebied. Dergelijke gebiedswerkers staan in contact met de verschillende besturen, afdelingen bij die besturen en de middenveldorganisaties. Zij hebben de nodige kennis hebben om de complexe problemen in dat gebied geïntegreerd te kunnen aanpakken.
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
14
IV.3. Standpunten van de Provinciale MiNa-raad op de nieuwe samenwerkingsovereenkomsten Gewest met gemeenten en provincies: ontwerpteksten van september 2001 17 oktober 2001
1. Algemene opmerkingen a. Als uitgangspunt van de discussie in de gewestelijke MINA-raad zouden de adviezen van de provinciale MINA-raden kunnen gebruikt worden b. Wettelijke bepalingen uit contract schrappen en opnemen in memorie. Wat als regelgeving zou wijzigen gedurende de looptijd van de samenwerkingsovereenkomst. c. Tekst in huidige vorm zal te veel gemeenten afschrikken: beknopter en overzichtelijker. Samenwerkingsovereenkomst= opsomming van duidelijke en controleerbare verbintenissen. Memorie verschaft toelichting, handboek bevat praktische modaliteiten. Daarbij aansluitend is er in de ambitieniveaus te veel aandacht voor visievorming en plannen in niveau 1. Moet eerder naar niveau 2. Niveau 1 moet nadruk krijgen van uitvoering van concrete projecten. Verlaagt ook instapdrempel voor gemeenten. d. Betere controle nodig op de uitvoering (evt. ombudspersoon binnen administratie) en voor handhaving betrekken van de zich herstructurerende politiediensten. Dit lijkt echter niet te regelen via deze samenwerkingsovereenkomst. e. Het Vlaamse gewest zou over de gehele looptijd van de samenwerkingsovereenkomst eveneens de financiële waarborgen moeten voorzien. f. Er stellen zich doorheen het document op bepaalde plaatsen ernstige vragen omtrent het gelijkheidsbeginsel. Een voorbeeld is het enkel toekennen van gewestelijke subsidies voor IBA’s als de gemeente hiervoor subsidies geeft.
2. MINA-werkers a. 5.1.1.8. §3: is zeer onduidelijk geformuleerd. De mogelijkheid zou moeten blijven bestaan voor gemeenten om hun eigen MINA-arbeiders te kunnen inschakelen in intergemeentelijke teams met daaraan gekoppeld een dienstverlening door derden. b. Als criterium en definitie van de organisaties die in aanmerking kunnen komen kan ondubbelzinnigheid vermeden worden door het hanteren van de bestaande lijst van sociaal-economische initiatieven van het Federale Ministerie van Sociale Zaken. c. De voorwaarde van de 80% contracten met onbepaalde duur (een gevolg van misbruiken) sluit echter de hele sector van de werkervaring uit.
3. MINA-raden a. Bij voorkeur dienen de MINA-zetels ook effectief door MINA-verenigingen te worden bezet die statutair als hoofddoelstelling natuur- en milieubescherming hebben ingeschreven. b. In de provinciale MINA-raad mag geen van de andere doelgroepen meer dan een kwart van de leden voordragen. In de gemeentelijke MINA-raden zou dit nagestreefd moeten worden. c. De samenwerking met raden uit buurgemeenten dient voor de gemeentelijke raden gestimuleerd te worden. Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
15
d. De samenstelling en werking van de provinciale raden zoals die in de ontwerptekst wordt weergegeven is duidelijk een ondoordachte en onaangepaste “copy/paste”operatie van de tekst betreffende de gemeentelijke MINA-raden. De specifieke provinciale situatie en het specifieke werkveld van deze raden dienen zich ook in de samenstelling en werking te weerspiegelen (zie hieronder). e. De provinciale MINA-raad dient minimaal de sectoren MINA, landbouw en economie te omvatten aangevuld met een naargelang de provinciale eigenheid in te vullen restgroep. f. Het is absoluut noodzakelijk dat de berekening van minimaal 1/3 van de zetels voor MINA-verenigingen dient te gebeuren enkel op basis van de stemgerechtigde leden. g. Het is niet wenselijk dat in de provinciale raden algemeen de mogelijkheid zou bestaan om politici (gedeputeerden of fractievoorzitters) op te nemen als niet stemgerechtigde leden. Dit wordt als een ongunstige evolutie beschouwd. h. Het lijkt absoluut niet aangewezen om op provinciaal niveau ook de verplichting op te nemen om de onderwijsinstellingen in de provinciale raden op te nemen. Dit zou geen meerwaarde op dat niveau met zich meebrengen en is voor de werkbaarheid ook niet wenselijk.
4. Cluster natuurlijke entiteiten a. Herziening GNOP is geen prioriteit. Eerder zou men in deze nieuwe overeenkomst maximaal moeten inzetten op concrete acties en realisaties. b. Opvolging van het lokale natuurbeleid kan gebeuren door de MINA-raad. Eventueel kan bekeken worden hoe de GNOP-commissie daarin kan opgenomen worden. c. Gemeenten en provincies moeten aangezet worden om ZORGPLICHT voor natuur ingang te doen vinden via een striktere opvolging van de natuurvergunningen.
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
16
IV.4. Advies van 6 december 2001 over de provinciale adviesraad voor milieu en natuur in het kader van de nieuwe samenwerkingsovereenkomst tussen het Vlaamse Gewest en de provincies
Inleiding In de loop van september en oktober formuleerden vier provinciale adviesraden1 voor milieu en natuur2 een advies over het voorontwerp van samenwerkingsovereenkomst tussen het Vlaamse Gewest en de provincies. Sommige adviezen omvatten de hele ontwerpovereenkomst, in andere gevallen beperkten provinciale raden zich tot de eigen rol in het provinciaal milieubeleid (Art. 5.1.4.4 van het voorontwerp). Op 17 oktober 2001 organiseerde de gewestelijke MiNa-Raad een Staten-Generaal voor de provinciale milieuraden. Tijdens deze vergadering werd besloten dat de provinciale milieuraden zouden streven naar een gezamenlijk advies over hun rol in het provinciaal milieubeleid. Dit gezamenlijk advies wordt toegevoegd aan het advies van de gewestelijke MiNa-Raad over het ontwerp van samenwerkingsovereenkomst. Dit gezamenlijk standpunt van de provinciale milieuraden en van de gewestelijke MiNaRaad belet niet dat de individuele raden aanvullend op dit advies nog standpunten kunnen formuleren om hun visie verder te verfijnen op basis van de specifieke situatie in hun werkingsgebied. Dit advies wordt toegevoegd aan het advies op hoofdlijnen van de MiNa-Raad van 6 december 2001 over de samenwerkingsakkoorden van het Vlaamse Gewest met de gemeenten en met de provincies: “Milieu als opstap naar duurzame ontwikkeling”. Het advies wordt ook nog voorgelegd aan de provinciale adviesraden voor milieu en natuur3.
R.F. Verheyen voorzitter
1
Adviezen werden geformuleerd door de provinciale adviesraden voor milieu en natuur van de provincies Antwerpen (19 september 2001), Limburg (21 september 2001), Oost-Vlaanderen (ontwerpadvies op 11 oktober 2001 – nadien werd de procedure stopgezet voor een directe inbreng via bijgaand gezamenlijk advies) en West-Vlaanderen (1 oktober 2001). In Vlaams-Brabant werd de provinciale adviesraad voor milieu en natuur pas eind november 2001 opgericht. Bijgevolg kon vanuit Vlaams-Brabant geen bijdrage geleverd worden bij de uitwerking van het ontwerpadvies. 2 In het vervolg van dit advies worden de “Provinciale adviesraden voor milieu en natuur” afgekort “Provinciale milieuraden” genoemd. Dit is alleen een verkorte schrijfwijze en doet niets af van de doelstellingen, de taken en de verantwoordelijkheden van die raden. 3 Het gezamenlijk advies werd aangenomen door: 1. 1. 1. 1. de provinciale milieuadviesraad van Antwerpen op 12 december 2001, zonder aanvulling 2. 2. 2. 2. de provinciale milieuadviesraad van West-Vlaanderen op 17 december 2001, met een aanvulling (zie bijlage) 3. 3. 3. 3. de provinciale milieuadviesraad van Limburg op 19 december 2001, zonder aanvulling 4. 4. 4. 4. de provinciale milieuadviesraad van Oost-Vlaanderen op 21 januari 2001
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
17
Algemene appreciatie [1] De verankering van de milieuraden. De provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad dringen erop aan dat de provinciale milieuraden naar aanleiding van de te sluiten samenwerkingsovereenkomst “Vlaamse Gewest – provincies”een structurele verankering zouden krijgen. De provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad blijven voorstander van een decretale verankering van de provinciale milieuraden als een onderdeel van het takenpakket voor de provincies. De voordelen van een decretale verankering zijn immers de permanentie, de specifieke mechanismen en het algemeen van toepassing zijn (ook voor besturen die de samenwerkingsovereenkomst niet onderschrijven). De bepalingen betreffende het principe, de samenstelling en de werking van de provinciale milieuraad kunnen derhalve beter opgenomen worden in een specifiek besluit op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. De provinciebesturen dienen via de structuur van de samenwerkingsovereenkomst de gelegenheid te krijgen zich al dan niet verder te engageren. Daarbij dient de regel gehanteerd dat tegenover meer inspanningen ook meer beloning staat. De provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad denken daarbij aan logistieke en personele ondersteuning van de milieuraad, het niveau en de tijdsbesteding van de personele ondersteuning, opleiding van de milieuraadsleden, actieve bekendmaking van de adviezen en de gevolgen die dit gehad heeft voor het provinciale beleid, andere instrumenten die het draagvlak verhogen, … [2] Het ontwerp van besluit van de Vlaamse regering voldoet niet. Naast het ontwerp 4 van samenwerkingsovereenkomst is ook een ontwerp van besluit in voorbereiding . Hierin is sprake van de oprichting van “een milieuraad”. Deze milieuraad is echter opgevat als een ambtelijke commissie. Het is dan ook niet meer dan een invulling van Art. 2.1.16 § 3 van het decreet Algemene bepalingen omtrent de bevoegdheid van de Vlaamse regering om regels vast te stellen nopens de raadpleging en de betrokkenheid van belanghebbende overheidsorganen, instellingen en privaatrechtelijke organisaties bij het opmaken van het ontwerp van provinciaal milieubeleidsplan. Overigens heeft “deze milieuraad”slechts één taak per vijf jaar – namelijk advies geven over elk ontwerp van provinciaal milieubeleidsplan - en zou telkens na het volbrengen daarvan kunnen ontbonden worden. Deze milieuraad (en ook wat ter zake over het gemeentelijk niveau wordt vastgelegd) kan dan ook in generlei mate voldoen aan de vraag van de milieuraden voor een decretale onderbouwing van de provinciale en gemeentelijke milieuraden. Indien het uitvoeringsbesluit er niet of niet tijdig komt, moet de oprichting van een milieuadviesraad opgelegd worden via de samenwerkingsovereenkomst. Deze adviesraad
4
Ontwerp van besluit van de Vlaamse regering betreffende de provinciale en gemeentelijke milieuplanning, het milieujaarprogramma en de milieuraad, ter uitvoering van de artikelen 2.1.18, 2.1.24, 2.1.16 en 2.1.22, van het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid van 5 april 1995. Aangaande de provinciale milieuraden vermeldt dit besluit: “Art. 2. §1. Bij het ontwerpen van de provinciale milieubeleidsplannen zorgt de bestendige deputatie voor inspraak door de naar haar oordeel meest belanghebbende overheidsorganen, instellingen en privaatrechtelijke organisaties te betrekken. Zij verenigt deze te consulteren instanties in een provinciale milieuraad, waarin in ieder geval de administraties zetelen die vertegenwoordigd zijn in de provinciale milieuvergunningcommissies en de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij. De leden van de provincieraad en de gouverneur kunnen geen stemhebbend lid of voorzitter zijn van de milieuraad, evenmin als de milieuambtenaren van het provinciebestuur. §2. De milieuraad brengt advies uit over het ontwerp van milieubeleidsplan. De bestendige deputatie motiveert haar van dit advies afwijkende beslissingen in een begeleidende nota bij dit plan.”
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
18
moet voldoen aan de andere opmerkingen. De Raad komt daarop ook terug in het advies op hoofdlijnen over de samenwerkingsovereenkomst5.
Een provinciale adviesraad voor milieu en natuur (Art. 5.1.1.4 §1) [3] Initiatiefrecht. De provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad vinden een initiatiefrecht inzake advisering aan de provincieraad of de bestendige deputatie van beleidsdossiers waar milieu- en/of natuurbelangen aan de orde zijn noodzakelijk omwille van de integratie van milieubeleid in ander beleid en omwille van het participatief aspect. De raden waarschuwen er echter voor dat door het initiatiefrecht geen verwachtingen mogen ontstaan waarbij er automatisch van uitgegaan wordt dat een dossier dat niet opgevraagd en becommentarieerd werd door de milieuraad stilzwijgend werd goedgekeurd. Overigens dient opgemerkt dat dit in nog belangrijker mate geldt wanneer de milieuraad geen advies zou uitbrengen op een adviesvraag.
Bevoegdheden (Art. 5.1.1.4 §2) [4] Een raad met transversale bevoegdheden. De provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad zijn voorstander van provinciale milieuraden met transversale bevoegdheden. Dit betekent dat de milieuraad ook de bevoegdheid heeft om zich uit te spreken over alle beleidsdaden of beleidsverklaringen, beleidsplannen, … die inhoudelijke raakpunten vertonen met het milieubeleid. Dit impliceert dat de provinciale milieuraad zich moet kunnen uitspreken over ruimtelijke ordening, mobiliteit, landbouw, economische ontwikkelingen, … enz. indien dit van belang is voor het provinciale milieu- en natuurbeleid.
Adviesverlening (Art. 5.1.1.4 §3) [5] Adviestermijn en motiveringsplicht. De provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad vragen redelijke adviestermijnen. De leden van provinciale milieuraden dienen begrip op te brengen voor het feit dat de provinciale overheden soms geconfronteerd worden met dwingende termijnen. De provinciale overheden dienen begrip op te brengen voor het feit dat het opnemen van een engagement in een provinciale milieuraad meestal vrijwilligerswerk is. Concrete afspraken nopens adviestermijnen kunnen daarom beter opgenomen worden in een afsprakennota. Een adviestermijn van één maand is een aanvaardbaar streefdoel als minimale adviestermijn. Indien de provinciale overheden de minimale adviestermijn echter niet kunnen verlenen, dan moeten zij dat motiveren. De raden zijn ook positief over de verplichting tot informatie vanwege de provinciale overheid omtrent het gevolg dat aan een advies werd of zal worden gegeven, over de motivatie van de beleidskeuze indien een advies niet wordt gevolgd en over het gegeven dat dit dient te gebeuren binnen drie maanden na de aflevering van het advies. Dat het advies steeds deel uitmaakt van het desbetreffend dossier is noodzakelijk voor een goede en duurzame politieke besluitvorming. [6] Participatie via een participatieraad. De provinciale milieuraden en de MiNa-Raad sluiten zich aan bij de conclusie van de HIVA-studie dat een milieuraad een belangrijk element is voor participatie in gedecentraliseerd beleid. Deze ingeslagen weg moet verder gezet worden. Toch is de milieuraad niet de enige weg naar participatie en verbreding van 5
Advies op hoofdlijnen van 6 december 2001 over de samenwerkingsakkoorden van het Vlaamse Gewest met de gemeenten en met de provincies: “Milieu als opstap naar duurzame ontwikkeling”, MINA-RAAD, 2001/
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
19
het draagvlak. Daarvoor bestaan er ook nog andere mogelijkheden. Die andere vormen van participatie mogen niet verwaarloosd worden omdat een milieuraad bestaat. De raden zijn ook niet blind voor het geleidelijk afnemen van de aantrekkingskracht van de milieuraden (zie tabel 3.13 van de HIVA-studie). Doorgedreven inspanningen voor meer participatie zijn volgens de provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad een middel om de dynamiek van de milieuraden aan te zwengelen. Aangaande het optimaliseren van de participatie nemen de raden ook akte van de voorstellen van de HIVAstudie6. [7] Niet alleen louter adviserend. De provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNaRaad wijzen ook op het belang van het citaat uit de HIVA-studie: “Wel is het niet realistisch om het formuleren van adviezen te zien als een volwaardige invulling van het begrip participatie of draagvlak.”Naast het formuleren van adviezen moet de provinciale milieuraad ook de mogelijkheid krijgen om andere initiatieven te ontwikkelen zonder zijn adviserende taak te verwaarlozen. Anderzijds mogen de provinciale milieuraden geen uitvoerende taken krijgen, maar toch zijn nog andere taken mogelijk. Momenteel is de rol van de milieuraad nog te vaak beperkt tot het beoordelen van provinciale acties in de milieusector. In de nieuwe samenwerkingsovereenkomst zijn naast advisering andere “opdrachten en activiteiten”opgenomen. Het lijkt de provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad niet zinvol om hier van “opdrachten”te spreken. De provinciale milieuraden dienen zelf in te vullen of ze naast advisering bijkomende taken willen opnemen en welke taken dat zijn. De raden menen wel dat het opnemen van bijkomende taken bevorderd kan worden door extra ondersteuning. Ten aanzien van de provinciale besturen suggereren de provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad dat de provinciale milieuraden voor bijkomende initiatieven extra bijkomende middelen zouden ter beschikking krijgen. Ten aanzien van het gewest stellen de provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad voor dat hogere toelagen zouden verleend worden indien de provinciale milieuraad bij bepaalde acties betrokken wordt. Vanzelfsprekend moet deze betrokkenheid verder gaan dan een formele betrokkenheid.
Samenstelling (Art. 5.1.1.4 § 4) [8] Algemeen. Gelet op de specifieke situatie en het specifieke werkveld van de provincies, mag de samenstelling van de provinciale milieuraden geen ondoordachte en onaangepaste “knippen en plakken”-operatie van de gemeentelijke milieuraden uit de samenwerkingsovereenkomst met gemeenten zijn. De specifieke kenmerken van de provincies dienen zich ook in de samenstelling en werking van de provinciale milieuraden te weerspiegelen. De provinciale milieuraad bevat minimaal de sectoren milieu- en natuur, landbouw, werkgevers en werknemers en is verder aan te vullen naargelang de provinciale eigenheid. [9] Een minimale vertegenwoordiging van milieu- en natuurverenigingen. De provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad pleiten alleszins voor een redelijke vertegenwoordiging van de milieu- en natuurverenigingen. In het ontwerp van samenwerkingsovereenkomst wordt dit vertaald door aangaande de stemgerechtigde leden 6
HIVA-studie, Hoofdstuk 6, 1.4: “Als we naar de activiteiten kijken, moeten we besluiten dat de primaire functie, het verstrekken van niet-bindend advies, een erg enge invulling van het begrip participatie is. Dit terwijl de milieuraad een groot potentieel heeft om een katalysatorrol te spelen naar draagvlakvergroting. Bovendien wenst ongeveer de helft van de leden dat de raad nog andere taken dan advisering op zich neemt. Een van de meest duidelijke beperkingen van de participatorische dimensie is de huidige naar buiten gerichte informatiestroom. Communicatie met de bevolking is een belangrijk onderdeel van participatie. We merken op dat deze communicatie sterk afgenomen is”.
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
20
te specificeren dat “ten minste een derde van de milieuraad bestaat uit leden van een milieu- en natuurvereniging.”De raden menen dat het noodzakelijk is dat de minimale vertegenwoordiging op het aantal stemgerechtigde leden wordt berekend. De mandaten voor de milieu- en natuurverenigingen dienen ook effectief te worden bezet door milieu- en natuurverenigingen die statutair als hoofddoelstelling natuur- en milieubescherming hebben ingeschreven. Het is daarom positief dat de samenwerkingsovereenkomsten duidelijk maken wat precies bedoeld is met milieu- en natuurverenigingen7. Daarnaast kan het ook wenselijk zijn om criteria vast te leggen om de keuze te motiveren in geval het aanbod het aantal mandaten overstijgt. Een criterium om in de provinciale milieuraad te kunnen zetelen kan de erkenning als milieu- en natuurvereniging door AMINAL zijn. Naast de minimale vertegenwoordiging van organisaties die voldoen aan de definitie en criteria van milieu- en natuurverenigingen kan er in de provinciale milieuraden ook plaats zijn voor organisaties die de bezorgdheid voor milieu- en natuur onderschrijven maar niet strikt aan de voorwaarden voldoen. [10] Aantal raadsleden en stemgerechtigde raadsleden. De provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad menen dat het aantal stemgerechtigde leden van de provinciale raden moet geplafonneerd worden, en bovendien dient het totaal aantal raadsleden werkbaar te blijven. Dit heeft tot gevolg dat ook het aantal niet-stemgerechtigde leden geplafonneerd wordt. Dit aantal kan beperkt worden tot maximaal de helft van het aantal stemgerechtigde leden. Naast stemgerechtigde en niet-stemgerechtigde leden kan de milieuraad afhankelijk van de agenda nog deskundigen uitnodigen en waarnemers toelaten. [11] Niet-stemgerechtigde leden. Niet-stemgerechtigde leden worden gerekruteerd uit groepen die niet als stemgerechtigd lid in de provinciale milieuadviesraad vertegenwoordigd zijn. Dit is niet enkel zinvol omdat op die manier het gezichtsveld van de milieuraad verruimd wordt, maar ook omdat zo het evenwicht tussen de geledingen in stand kan worden gehouden. De provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad vinden het positief dat ambtenaren van de belanghebbende (provinciale) administraties in de provinciale milieuraad aanwezig zijn. Deze ambtenaren kunnen de zittingen als deskundige of als waarnemer bijwonen. Maar in geen geval mogen zij drukken op het formuleren van het advies. De raden menen immers dat ambtelijke voorbereiding, maatschappelijke advisering en politieke besluitvorming onafhankelijke processen zijn. Tijdens de procedure is de uitwisseling van standpunten mogelijk, zonder echter de onafhankelijkheid van de milieuraad te beïnvloeden. De provinciale milieuraden beslissen zelf of individuele burgers of afgevaardigden van een groep burgers de vergadering als waarnemer kunnen bijwonen. De milieuraad bepaalt zelf het maximaal aantal dat gelijktijdig de zitting kan bijwonen. Deze waarnemers kunnen daarbij een inbreng doen in functie van de agenda van de vergadering en voor zover de milieuraad dat relevant vindt. De milieuraad zelf beslist of hun aanwezigheid bij de beraadslaging wenselijk en/of noodzakelijk is. Om beslissingen ad hoc te vermijden dienen
7
De definitie werd geïnspireerd door het advies van de Gewestelijke MiNa-Raad van 5 oktober 2000 over de erkenning van wildbeheerseenheden als milieu- en natuurverenigingen. Daarin definieerde de MiNa-Raad een milieu- en natuurvereniging als een “vereniging die natuur en/of milieu als hoofddoelstelling moet hebben, en bovendien een activiteit moet hebben die aantoonbaar verband houdt met het plaatselijk (provinciaal) milieu”. Overeenkomstig deze definitie concludeerde de MiNaRaad dat wildbeheerseenheden niet als milieu- en natuurverenigingen erkend kunnen worden.
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
21
richtlijnen omtrent de relatie met waarnemers opgenomen te worden in het huishoudelijk reglement van de milieuraad. [12] De voorzitter. De raden sluiten zich aan bij het principe dat de voorzitter door de stemgerechtigde leden verkozen wordt. Gelet op de vele eigenschappen die een voorzitter moet hebben (onafhankelijkheid, bekwaamheid, vergadervaardigheid en pragmatische ingesteldheid) is het noodzakelijk de mogelijkheid open te laten om een voorzitter van buiten de raad aan te duiden. [13] Vertegenwoordiging van het beleid, van politieke fracties en politieke partijen. Uit het ontwerp van samenwerkingsovereenkomst blijkt dat de gouverneur, de gedeputeerden en de vertegenwoordigers van politieke fracties in de provincieraad de vergaderingen mogen bijwonen zonder stemrecht. Net zoals eerder opgemerkt in verband met de (provinciale) ambtenaren, mogen zij niet drukken op de formulering van het advies. Ook mogen hun tussenkomsten niet uitmonden in partijpolitieke of electorale belangenverdediging. De aanwezigheid van de bevoegde gedeputeerde(n) wordt zelfs aangemoedigd om het contact tussen het bestuur en de milieuraad te bevorderen. Bij gebrek aan een uitvoeringsbesluit moet de samenwerkingsovereenkomst stipuleren dat noch de gouverneur, noch een gedeputeerde , noch een vertegenwoordiger van een politieke fractie voorzitter kan worden van de milieuraad. De raden stellen voor dat de vertegenwoordigers van politieke fracties de vergaderingen van de milieuraad bijwonen om de toelichtingen te aanhoren en om deel te nemen aan een eventuele bespreking, zoals ook het geval is bij de PROCORO. Anders dan bij de Commissies voor ruimtelijke ordening het geval is, hebben de raden geen bezwaar dat zij de beraadslaging en de stemming bijwonen gelet op de voorkeur voor een openbaar karakter van de vergadering van de milieuraad. De aanwezigheid van het beleid, van politieke fracties en van politieke partijen moet echter wel een initiatief van de provinciale milieuraad blijven. [14] Samenstellingsprocedure. Wel geven de provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad er de voorkeur aan dat de procedure voor de benoeming en ontslag van de leden en ledenorganisaties herzien wordt. De voorkeur van de raden gaat uit naar een systeem waarbij de provincieraad het aantal zetels per geleding vastlegt. Hierop volgt een termijn waarbinnen de kandidaat-organisaties overleggen over de invulling van de zetels voor hun fractie. De termijn eindigt met het voorleggen van een voorstel per geleding aan het provinciebestuur. Indien er geen eensgezind voorstel komt, kan de beslissingsbevoegdheid overgaan naar de bestendige deputatie. De samenstelling en het verslag van het verloop van de procedure worden voor akteneming voorgelegd aan de eerstvolgende provincieraad. [15] Verdeling tussen de geslachten. De Raad staat achter het principe van de 1/3regel voor de verdeling van de mandaten tussen de geslachten. Deze 1/3-regel moet op het aantal stemgerechtigde leden wordt berekend. De 1/3-regel had immers tot doel om de deelname van vrouwen in de besluitvorming te doen toenemen. Het zijn de stemgerechtigde leden van de milieuraad die beslissen bij de keuze van de voorzitter, bij het vaststellen van adviezen. Bij de verdeling tussen de geslachten kunnen er praktische problemen bij de toepassing van de 1/3-regel opduiken. Het voornemen om aan deze 1/3-regel te voldoen moet zich weerspiegelen in de voordrachtlijst van kandidaat-vertegenwoordigers vanuit alle fracties. De clausule in de samenwerkingsovereenkomst die stelt dat slechts van de 1/3-regel kan afgeweken worden mits toestemming van het Vlaamse Gewest, is niet echt praktisch.
Samenstelling - Secretariaat (Art. 5.1.1.4 § 4) Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
22
[16] Secretaris van de milieuraad. De problemen die zich op gemeentelijk vlak stellen voor de combinatie van het ambt van milieuambtenaar en secretaris van de gemeentelijke milieuraad (cf. HIVA-studie) doen zich niet voor op provinciaal vlak. Het ontwerp van samenwerkingsovereenkomst voorziet de verkiezing van de secretaris door de stemgerechtigde leden. De provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad zijn van oordeel dat het beter is een provinciaal ambtenaar aan te werven of ter beschikking te stellen. Hij moet voldoende opleiding en ervaring hebben om de specifieke taak op adequate wijze te kunnen aanpakken en moet een beschermd statuut krijgen8. Deze aanpak garandeert meer onafhankelijkheid van de administratie. Specifieke taken van de ambtenaar/secretaris zoals het opstellen van nota’s, ontwerpen van adviezen en brieven, alsmede het verspreiden van teksten, gebeuren altijd na opdracht en controle door de Raad, de voorzitter en/of een werkgroep. Om zijn opdracht goed te kunnen vervullen dient de secretaris over de nodige informatie en communicatie-instrumenten te beschikken (o.a. website van de provinciale milieuraad, snelle internettoegang, een toegang tot het Gewestelijk Milieu Management Informatiesysteem en het Geografisch Informatiesysteem...).
Werking (Art. 5.1.1.4 § 5) [17] Aantal zittingen. Uit ervaring met de bestaande provinciale milieuraden blijkt dat een minimum van 4 plenaire zittingen per jaar niet noodzakelijk is om een vruchtbaar werkingsjaar te garanderen. Het is zelfs zo dat het aantal plenaire vergaderingen bewust tot een minimum wordt herleid om de leden gemotiveerd te houden. De vlotte werking wordt immers mee gegarandeerd door een goede voorbereiding vanuit de werkgroepen, het dagelijks bestuur en het secretariaat. Derhalve suggereren de provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad om het aantal plenaire zittingen eerder indicatief in de tekst op te nemen. [18] Ondersteuning van de milieuraad. De provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad reageren positief op de verplichting tot ondersteuning van de provinciale milieuraad met personeel, met andere vormen van logistieke ondersteuning (lokalen), met educatieve ondersteuning (o.a. voor de bijscholing van raadsleden via deelname aan studiedagen, toegankelijke documentatie, … ) en met een budget. De raden menen evenwel dat te weinig klaarheid geschapen wordt over de voorwaarden waaraan het ter beschikking gestelde personeel moet voldoen. Volgens de provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad moet dit alvast technisch onderlegd en administratief bekwaam personeel zijn. [19] Budget. Het koppelen van het budget van de Raad aan het aantal inwoners is niet zinvol. De nood aan een goed ondersteunde provinciale milieuraad is immers overal even groot, ongeacht het aantal inwoners van de betrokken provincie. De provinciale milieuraad moet over een voldoende groot budget beschikken om de in de samenwerkingsovereenkomst opgelegde taken te kunnen vervullen. Het budget dient jaarlijks, na advies van de provinciale milieuraad, in de begroting te worden vastgelegd. Naast het werkingsbudget dient nog een budget vastgelegd te worden voor andere projecten van de milieuraad. De provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad stellen voor om via de samenwerkingsovereenkomst gewestelijke steun te verlenen voor projecten rond participatie, doelgroepenbeleid, … (zie punt “Niet alleen louter adviserend”). 8
De taak van secretaris van een provinciale milieuraad is te omvattend om deze opdracht aan een vrijwilliger toe te wijzen. Daarnaast hebben milieuraadsleden gewoonlijk een uitgebreid takenpakket binnen de eigen organisatie. Bovendien is het voor voltijds werkende milieuraadsleden moeilijk om buiten de kantooruren toegang te hebben tot de provinciale communicatiekanalen. Ten slotte zijn er geen klachten over de partijdigheid van de provinciale ambtenaren die tot op heden het secretariaat hebben waargenomen.
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
23
[20] Informatiedoorstroming. Positief is dat de agenda en het verslag van de provincieraad aan de provinciale milieuraad bezorgd worden en tevens alle nodige informatie met betrekking tot de dossiers waarover een advies werd gevraagd.
Jaarverslag (Art. 5.1.1.4 § 6) [21] Praktische consequentie. Indien een jaarverslag van de provinciale milieuraad moet opgenomen worden in het provinciaal milieujaarprogramma, zal bij de publicatie van dit laatste het jaarverslag reeds van 2 jaar terug dateren. [22] Rapporteringsplicht verduidelijken. Het rapporteren over de stand van zaken m.b.t. de adviezen van de milieuraad is volgens de provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad een mogelijk onderdeel van het provinciaal milieujaarverslag. Omgekeerd is het ook wenselijk om de motivering van het bestuur met meer nadruk als een evaluatiecriterium te hanteren in het jaarverslag van de milieuraad.
Samenwerking met andere adviesraden (Art. 5.1.1.4 § 7) [23] Samenwerking met andere raden. Het ontwerp van samenwerkingsovereenkomst suggereert een intensieve samenwerking met andere provinciale adviesraden, o.a. via gezamenlijke thematische vergaderingen, gezamenlijke start- of evaluatievergaderingen, … De provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad menen dat de samenwerking met andere provinciale adviesraden om pragmatische en inhoudelijke redenen gewenst kan zijn. De raden denken daarbij in de eerste plaats aan de PROCORO (provinciale commissie voor ruimtelijke ordening). Aangaande de samenwerking met andere sectorale adviesraden merken de provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad nog op dat de verschillende onderbouwing van de samenwerkende raden (decretaal, via een samenwerkingsovereenkomst, op eigen initiatief van een overheid, … ) geen hinderpaal vormt omdat het ten slotte steeds de overheid is die verantwoordelijk is voor de oprichting. De raden wijzen er nog op dat zowel transversale bevoegdheden als samenwerking met andere sectorale raden de integratie van milieubeleid in ander beleid bevorderen. Ten slotte verwonderen de provinciale milieuraden en de gewestelijke MiNa-Raad er zich over dat in het ontwerp van samenwerkingsovereenkomst geen aanmoediging is opgenomen voor samenwerking en overleg tussen de milieuraden van de verschillende bestuurlijke niveaus. Het zou nochtans kunnen leiden tot netwerkvorming dewelke belangrijk is om de gemeenschappelijke doelstelling van participatie aan het beleid te realiseren.
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
24
Bijlage: Aanvulling vanwege de provinciale milieuadviesraad van West-Vlaanderen omtrent niet-stemgerechtigde vertegenwoordigers in de provinciale milieuadviesraad.
De provinciale milieuadviesraad van West-Vlaanderen wijst op de zinvolheid om in de provinciale milieuadviesraden ook niet-stemgerechtigde vertegenwoordigers namens de gemeenten op te nemen. Een dergelijke vertegenwoordiging wordt aanbevolen, niet alleen op grond van de positieve ervaringen die er op dat vlak zijn in de provinciale milieuadviesraad van West-Vlaanderen, maar ook omdat integratie en samenspel tussen de verschillende bestuurlijke overheden die betrokken zijn bij het milieubeleid op deze wijze kan bevorderd worden. Een goede samenwerking tussen de verschillende besturen is tenslotte impliciet een van de belangrijkste doelstellingen van de samenwerkingsovereenkomsten. De provinciale milieuadviesraad vindt het wel niet nodig om in de tekst van de samenwerkingsovereenkomst precieze richtlijnen op te nemen over de wijze waarop de gemeenten in de provinciale milieuadviesraden moeten vertegenwoordigd zijn. In de handleiding kunnen daaromtrent wel suggesties worden meegegeven. In West-Vlaanderen bv. wordt de stem van de gemeenten vertolkt door 2 intercommunales die samen gebiedsdekkend zijn voor de hele provincie, alsook door een milieuambtenaar die werd afgevaardigd door de Vlagema (Vlaamse Vereniging van Gemeentelijke Milieuambtenaren). De vertegenwoordiging zou echter even goed kunnen opgenomen worden door een bestuurder of ambtenaar die via de VVSG wordt afgevaardigd.
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
25
BIJLAGE
Jaarverslag 2001 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
26