Provinciale Milieu- en Natuurraad Oost-Vlaanderen Jaarverslag 2003
Inhoudstafel HOOFDSTUK I: INLEIDING
3
I.1. WOORD VOORAF I.2. HET ONTSTAAN VAN DE PROVINCIALE MINA-RAAD OOST-VLAANDEREN
3 3
HOOFDSTUK II: DE OOST-VLAAMSE PROVINCIALE MINA-RAAD
4
II.1. SAMENSTELLING II.2. NIEUWE SAMENSTELLING II.3. BEVOEGDHEDEN EN WERKWIJZE II.4. WERKINGSMIDDELEN VAN DE PROVINCIALE MINA-RAAD
4 5 6 7
HOOFDSTUK III: DE VERGADERINGEN
8
III.1. DE PLENAIRE VERGADERINGEN III.2. BIJWONEN VERGADERINGEN
8 8
HOOFDSTUK IV: DE ADVIEZEN
9
IV.1. ADVIES OP HET MILIEUJAARPROGRAMMA 2003 IV.2. BEZWAARSCHRIFT BIJ HET ONTWERP PROVINCIAAL RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN IV.3. ADVIES OP HET VOORSTEL VAN SAMENWERKINGSOVEREENKOMST MET BBL
9 16 25
HOOFDSTUK V: ANDERE OPDRACHTEN EN ACTIVITEITEN
28
HOOFDSTUK VI : ZELFEVALUATIE
29
BIJLAGE
30
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
2
Hoofdstuk I: INLEIDING I.1. Woord vooraf 2003 was een bijzonder jaar voor de Milieu- en Natuurraad van Oost-Vlaanderen. De ondertekening van de Samenwerkingsovereenkomst ‘Milieu als opstap naar duurzame ontwikkeling’, die het provinciebestuur Oost-Vlaanderen afsloot met het Vlaams Gewest, leidde tot een heroprichting van de MiNa-raad. Een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de provinciale MiNa-raad werd daarmee ingeleid. I.2. Het ontstaan van de Provinciale MiNa-raad Oost-Vlaanderen Aan alle provincies werd vanaf 1997 de mogelijkheid geboden om een Milieu- en Natuurraad op te richten op provinciaal niveau via het onderschrijven van de milieuconvenant ‘97-’99, volgens artikel 3 §1 °5. Op 1 oktober 1997 hechtte de Provincieraad van Oost-Vlaanderen zijn goedkeuring aan de ondertekening van de provinciale milieuconvenant 1997-1999. Zo kon begonnen worden met de oprichting van een provinciale MiNa-raad voor de provincie Oost-Vlaanderen. Op 12 februari 1998 ging de Bestendige Deputatie akkoord met de geformuleerde voorstellen, in het bijzonder het besluit tot oprichting, samenstelling en werking van de provinciale MiNa-raad. De bijhorende financiële consequenties werden goedgekeurd en er werd gevraagd de voorstellen ter besluitvorming vervolgens aan de Provincieraad voor te leggen. In zitting van 10 juni 1998 keurde de Provincieraad de oprichting, samenstelling en werking van de provinciale MiNa-raad goed. Het milieuconvenant wijzigde in 2002 naar de Samenwerkingsovereenkomst ‘Milieu als opstap naar duurzame ontwikkeling’. Op 8 mei 2002 ondertekende de Provincieraad deze overeenkomst met het Vlaamse gewest. Met deze ondertekening verbond het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen zich tot de organisatie van een provinciale Milieu- en Natuurraad overeenkomstig artikel 5.1.1.4 van de Samenwerkingsovereenkomst. Het gevolg hiervan was dat de bestaande provinciale MiNa-raad heropgericht werd. Op 15 mei 2003 ging de Bestendige Deputatie akkoord met de geformuleerde voorstellen voor de heroprichting, nieuwe samenstelling en werking van de provinciale MiNa-raad. Er werd gevraagd om de voorstellen vervolgens aan de Provincieraad voor te leggen. In zitting van 11 juni 2003 keurde de Provincieraad de nieuwe statuten, samenstelling en werking van de provinciale MiNa-raad goed. De Bestendige Deputatie ging akkoord met de invulling van deze nieuwe samenstelling in zitting van 16 oktober 2003. De vernieuwde MiNa-raad werd daardoor een feit en ging van start.
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
3
Hoofdstuk II: DE OOST-VLAAMSE PROVINCIALE MINA-RAAD II.1. Samenstelling De Provinciale MiNa-raad was tot 16 oktober 2003 samengesteld uit 13 stemgerechtigde leden en 9 niet-stemgerechtigde leden: ? ? Stemgerechtigde leden (spreekrecht en stemrecht) ? ? Een voorzitter en ondervoorzitter (spreekrecht en stemrecht) ? ? Externe deskundigen (spreekrecht, maar geen stemrecht) ? ? Interne deskundigen (spreekrecht, maar geen stemrecht) In zitting van 12 november 1998 keurde de Bestendige Deputatie de organisaties en hun afgevaardigden die zouden zetelen in de Provinciale MiNa-raad goed. Dit zag er als volgt uit: Leden met stemrecht
? ? De Milieu- en natuursector De Provinciale MiNa-raad bestond uit 6 leden van de milieu- en natuursector. In 2003 zetelden leden afgevaardigd door respectievelijk Natuur en Landschap Meetjesland, Gents Milieufront, Stichting Omer Wattez en Natuurpunt (3 personen). De plaatsvervangende leden waren afgevaardigden uit Durme, Raldes, Centrum voor Natuur- en Milieueducatie en 2 personen van Natuurpunt.
? ? De Landbouwsector In de Provinciale MiNa-raad zetelden 2 afgevaardigden uit de landbouwsector namelijk uit de Boerenbond en het Algemeen Boerensyndikaat.
? ? De sector Open Ruimte De sector Open Ruimte had 1 zetel in de Provinciale MiNa-raad. Deze zetel werd ingenomen door een afgevaardigde vanuit de Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Monumenten en Landschappen van het Vlaamse Gewest. De plaatsvervangende zetel werd ingenomen door een afgevaardigde van de Landelijke Gilden.
? ? De sector Toerisme-Recreatie De sector Toerisme en recreatie had 1 zetel in de Provinciale MiNa-raad. Deze werd ingevuld door een afgevaardigde van Vakantiegenoegens Oost-Vlaanderen.
? ? De sector Middenstand Deze sector had eveneens 1 zetel in de Provinciale MiNa-raad. De zetel van de sector Middenstand werd ingenomen door een afgevaardigde van UNIZO.
? ? De sector Industrie De sector Industrie had 1 zetel in de Provinciale MiNa-raad en werd ingenomen door een afgevaardigde van het Vlaams Economisch Verbond.
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
4
Leden zonder stemrecht
? ? Externe deskundigen De Provinciale MiNa-raad kon een beroep doen op 4 externe deskundigen die waar nodig ingeschakeld werden voor het verstrekken van bijkomende, gespecialiseerde informatie. Deze deskundigen kwamen uit het Instituut voor Natuurbehoud (aspecten natuur), Universiteit Gent, Faculteit wetenschappen, Vakgroep Analytische Chemie (aspecten milieuhygiëne), Universiteit Gent, Vakgroep Geografie (aspecten landschap en Ruimtelijke Ordening) en Universiteit Gent, Centrum voor Milieurecht (aspecten milieurecht).
? ? Interne deskundigen In de Provinciale MiNa-raad zetelden ook 4 interne deskundigen. Deze deskundigen kwamen uit elke provinciale leefmilieudienst namelijk de dienst Planning en Natuurbehoud, de dienst Milieuhygiëne, het Provinciaal Centrum voor Milieu-onderzoek en de dienst Natuur- en Milieueducatie. De voorzitter en de ondervoorzitter In zitting van 30 juli 1998 werd mevrouw Monique Sys door de Bestendige Deputatie benoemd als voorzitter (met stemrecht) van de provinciale MiNa-raad. Bij de benoeming werd rekening gehouden met verschillende criteria zoals deskundigheid in de natuur- en milieusector en meer in het bijzonder de Oost-Vlaamse situatie, neutraliteit, autoriteit, beschikbaarheid, e.d. De ondervoorzitter werd verkozen uit de stemgerechtigde leden die zetelen in de provinciale MiNa-raad. Ieder stemgerechtigd lid kon zijn kandidatuur indienen. Er werd 1 kandidatuur ingediend door een lid van de milieu- en natuursector. In zitting van 24 juni 1999 werd de heer Walter Roggeman van Natuurpunt aangesteld tot ondervoorzitter van de provinciale MiNa-raad. II.2. Nieuwe samenstelling In zitting van 16 oktober 2003 keurde de Bestendige Depuatie de invulling van de samenstelling goed. De MiNa-raad is daardoor momenteel samengesteld uit 16 stemgerechtigde leden en 1 niet-stemgerechtigd lid. De vaste externe en interne deskundigen verdwenen uit de raad. De MiNa-raad zal wel de nodige deskundigen uit, wanneer een dossier meer uitleg nodig heeft. De nieuwe samenstelling ziet er uit als volgt. Leden met stemrecht
? ? Milieu- en natuursector De provinciale MiNa-raad bestaat uit 7 leden van de milieu- en natuursector. Na 16 oktober 2003 waren effectieve leden uit volgende verenigingen vertegenwoordigd: Durme, Gents Milieufront, Stichting Omer Wattez, Velt en Natuurpunt (3 personen). De plaatsvervangende leden waren afgevaardigd uit Natuur en Landschap Meetjesland, ’t Uilekot, Stichting Omer Wattez, Velt en Natuurpunt (3 personen).
? ? Werknemersorganisaties Uit de werknemersorganisaties zijn 3 leden vertegenwoordigd in de MiNa-raad. Een effectief en plaatsvervangend lid werden afgevaardigd uit ACV, ABVV en ACLVB.
? ? Landbouwsector Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
5
De landbouwsector is vertegenwoordigd in de MiNa-raad met 2 leden. De organisaties die het effectieve en plaatsvervangend lid vertegenwoordigen zijn Boerenbond en ABS.
? ? Werkgeversorganisaties De MiNa-raad bestaat uit 2 leden van de werkgeversorganisaties. Een effectief lid en plaatsvervangend werden afgevaardigd uit UNIZO en VOKA – Kamer van Koophandel.
? ? Toeristisch – recreatieve sector De toeristisch – recreatieve sector heeft 1 lid in de MiNa-raad. Toerisme OostVlaanderen vaardigde een effectief lid af. Vakantiegenoegens stond in voor een plaatsvervangend lid. De voorzitter en de ondervoorzitter In zitting van 15 mei 2003 besliste de Bestendige Deputatie om Monique Sys haar voorzitterschap in de MiNa-raad verder te laten zetten. De lijst van organisaties en hun afgevaardigden voor de beide samenstellingen wordt weergegeven in bijlage (presentielijst). II.3. Bevoegdheden en werkwijze In zitting van 10 juni 1998 keurde de Provincieraad de oprichting, samenstelling en de werking van de Oost-Vlaamse Provinciale Milieu- en Natuurraad goed. De Provinciale MiNaraad heeft een prioritaire taak inzake aanbeveling en advies betreffende het provinciale milieu- en natuurbeleid in opdracht van de Bestendige Deputatie of de Provincieraad en/of op eigen initiatief. Voor de werking van de MiNa-raad werden volgende basisregels vastgelegd:
? ? De
Bestendige Deputatie of de Provincieraad winnen het advies in van de Provinciale MiNa-raad over de provinciale milieubeleidsnota’s en jaarprogramma’s, de krachtlijnen van het provinciale milieu- en natuurbeleid en alle andere aangelegenheden betreffende het provinciale milieu- en natuurbeleid die zij wenselijk achten. ? ? De Bestendige Deputatie of de Provincieraad die aan de raad een opdracht tot advies geven, bepalen hiertoe een redelijk haalbare termijn. Deze termijn bedraagt minimaal 45 werkdagen. De Bestendige Deputatie of de Provincieraad kunnen hiervan afwijken na uitdrukkelijke motivatie. ? ? De Bestendige Deputatie of de Provincieraad brengen de raad op de hoogte van de beslissingen betreffende de dossiers die aan het advies van de raad onderhevig waren. Het niet volgen van het advies van de raad door de Bestendige Deputatie of de Provincieraad wordt gemotiveerd. ? ? De adviezen van de raad zijn openbaar nadat de Bestendige Deputatie of de Provincieraad een beslissing hebben genomen in de betreffende dossiers. De interne organisatie van de Provinciale MiNa-raad wordt afgebakend door de basisregels, en verder uitgewerkt in het huishoudelijk reglement. De MiNa-raad stelde het Bureau in belast met de voorbereiding en opvolging van de plenaire vergaderingen. Het Bureau werd paritair samengesteld (helft MiNa-sector en de helft socio-economische sector) en bestaat naast de voorzitter en de secretaris uit 4 leden. In 2003 zetelden respectievelijk Monique Sys (voorzitter), Mark Alderweireldt (secretaris), Walter Roggeman (Natuurpunt; ondervoorzitter), Caroline Ryckaert (Boerenbond Oost-Vlaanderen), Pascale Steurbaut (Natuurpunt) en Geert Baert (UNIZO). Het Bureau stelde de agenda van de vergadering vast, bereidde de adviezen voor om ze aan de plenaire raad voor te leggen, stelde de
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
6
verslagen van de vergadering vast, voerde de beslissingen van de raad uit en stelde het jaarlijks verslag van de werking van de Provinciale MiNa-raad op. De heroprichting van de MiNa-raad had weinig grote wijzigingen in de statuten tot gevolg. De MiNa-raad behoudt zijn prioritaire taak inzake aanbeveling en advies over het provinciale en intergemeentelijke beleid in aspecten van leefmilieu, natuur en duurzame ontwikkeling. Een Bureau zal de dagelijkse werking van de MiNa-raad garanderen met de voorbereiding en opvolging van de vergaderingen. In een afsprakennota en huishoudelijk reglement (in opmaak) zal de MiNa-raad respectievelijk zijn afspraken met de Bestendige Deputatie en de Provincieraad vastleggen en de eigen interne werking regelen. II.4. Werkingsmiddelen van de Provinciale MiNa-raad De provincie voorzag een afzonderlijk krediet voor de werking van de Provinciale MiNaraad. In 2003 werd een bedrag voor zien van 2 479,00 EUR voor vergoedingen van leden van de provinciale MiNa-raad (artikel 87909/61245). Receptie- en representatiekosten & plechtigheden 800,0 EUR (artikel 87909/61313). Tenslotte werd voor andere werkingskosten – algemene uitgaven 4 158,00 EUR voorzien (artikel 87909/61301). De provincie stelde eveneens vergaderruimtes, audiovisuele middelen, personeel en logistieke ondersteuning ter beschikking van de Provinciale MiNa-raad. Vergaderlokalen worden ter beschikking gesteld in het Provinciaal Natuureductief Centrum ‘De Kaaihoeve’te Meilegem (Zwalm). In 2003 gaven verschillende provinciale ambtenaren uitvoerig toelichting bij de onderwerpen van vergadering.
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
7
Hoofdstuk III: De VERGADERINGEN III.1. De Plenaire vergaderingen In de loop van 2003 kwam de Provinciale MiNa-raad 10 keer samen (op 13 januari, 17 februari, 27 februari, 12 maart, 8 mei, 5 juni, 24 juni en met de nieuwe samenstelling op 4 november en 17 december).
? ? Op 13 januari had een eerste vergadering in 2003 van de Provinciale MiNa-raad plaats. Het advies op het milieujaarprogramma 2003 (MJP 2003) werd besproken.
? ? 17
februari vond de volgende vergadering plaats. Het advies op het MJP 2003 werd verder bediscussieerd.
? ? Op 27 februari volgde een vergadering ter verdere bespreking van het MJP 2003. ? ? Het advies op het MJP 2003 werd tenslotte definitief afgewerkt op de vergadering van 12 maart 2003.
? ? Op 8 mei had de volgende vergadering plaats. Het jaarverslag 2002 werd besproken en de heroprichting van de MiNa-raad. De heer Patrick Wohlmutter (Dienst Ruimtelijke Ordening) gaf een voorstelling van het ontwerp van Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan (PRS) en beantwoordde vragen over dit onderwerp vanuit de MiNa-raad.
? ? Tijdens de vergadering van 5 juni werd het bezwaarschrift voor het PRS besproken. ? ? Op 24 juni werd het bezwaarschrift verder bediscussieerd. ? ? Het bezwaarschrift op het ontwerp van het PRS werd gefinaliseerd in de vergadering van 8 juli.
? ? Op
4 november kwam de MiNa-raad terug samen in de vernieuwde samenstelling. Er volgde een korte kennismaking en uiteenzetting van de werking van de MiNa-raad. Mevrouw Eva Naessens (Dienst Planning en Natuurbehoud) lichtte een voorstel van samenwerkingsovereenkomst toe tussen het provinciebestuur en Bond Beter Leefmilieu vzw. De MiNa-raad werd advies gevraagd m.b.t. dit voorstel.
? ? Op
17 december vergaderde de MiNa-raad over het advies op het voorstel van samenwerking met BBL vzw. Dit advies werd in januari 2004 overgemaakt aan de Bestendige Deputatie. Verder werd de toekomstige werking van de MiNa-raad besproken (de oprichting van een Bureau, jaarplanning, huishoudelijk reglement en afsprakennota).
III.2. Bijwonen vergaderingen Geen externe vergaderingen werden bijgewoond.
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
8
Hoofdstuk IV: DE ADVIEZEN IV.1. Advies op het milieujaarprogramma 2003 Inleiding Het ontwerp van Milieujaarprogramma 2003 (MJP) van de provincie Oost-Vlaanderen werd op 28 februari 2003 voor advies aan de provinciale MiNa-raad overgemaakt. De MiNa-raad werd verzocht om advies uit te brengen ten laatste tegen 17 maart 2003 gelet op de agendering van het milieujaarprogramma in de provincieraad van 9 april 2003. In voorbereiding van het advies werden de hoofdlijnen van het ‘actierapport Milieujaarprogramma 2003’door mevrouw Kim Rienckens op 19 december 2002 toegelicht. Dit stelde de MiNa-raadsleden in de gelegenheid informatieve vragen te stellen en een eerste gedachtewisseling te hebben over het milieujaarprogramma 2003. Teneinde de MiNa-raad voldoende tijd te geven om een advies uit te brengen, werd overeengekomen de onderdelen van het rapport gefaseerd aan de Raad over te maken onder voorbehoud van aanvullingen en wijzigingen van het rapport en actieprogramma. De Raad legde de beoordelingscriteria voor de acties vast, en bereidde het advies gefaseerd voor in 3 vergaderingen: 13 januari 2003 (acties oppervlaktewater), 17 februari 2003 (acties grondwater, bodem, lucht, verzuring, geur, geluid, licht, huishoudelijk afval, landschap en natuur) en een extra bijeenkomst op 27 februari 2003 (gebiedsgerichte projecten, doelgroepenbeleid, samenwerking met overheden, link met ruimtelijke ordening, instrumenten en organisatie van het provinciaal milieubeleid). Het advies werd finaal goedgekeurd in de MiNa-raad van 12 maart 2003. Algemene opmerkingen De MiNaraad drukt zijn waardering uit voor de aanpak voor opvolging van het milieubeleidsplan en de daaruit voortvloeiende actieprogramma’s. De doelstellingen, doelgroepen en actoren worden expliciet weergegeven, en de reeds behaalde resultaten geschetst. De omvorming naar een elektronisch beschikbaar databestand wordt positief onthaald. Het voorliggend dossier geeft een goed beeld van de acties en de vorderingen, en is toegankelijk voor advisering door de Raad. De Raad oordeelt dat de indicatoren in hun context en in functie van het bereiken van een optimum moeten bekeken worden. Het invullen van de indicatoren moet toelaten de afstand tot het te bereiken doel weer te geven. Gezien de veelheid aan acties, stelt de Raad voor om per deel prioritaire acties af te bakenen. De geselecteerde acties kunnen vervolgens als toetssteen voor het bereiken van de milieubeleidsdoelstellingen beschouwd worden. Voor een aantal acties verschuift de planning van 2002 naar een volgend jaar. De Raad pleit ervoor om in dergelijke situatie de voorziene budgetten binnen het betreffende werkingsjaar een nieuwe bestemming te geven. De MiNa-raad stelt vast dat voor heel wat acties externe actoren buiten beschouwing worden gelaten. Daarenboven zijn een aantal acties nog zeer onvolledig ingevuld. De kwaliteit en duurzaamheid van de acties kan verbeterd worden door het betrekken van deze actoren. Hiervoor kan een deel van het onbestede budget gebruikt worden. De Raad vraagt om prioriteiten te stellen.
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
9
Structuur De Raad vindt het positief dat bepaalde milieuthema’s waaronder ‘energie’meer aandacht krijgen. De Raad adviseert om ‘realiseerbaarheid’als een belangrijk criterium voor de acties op te nemen. Verwijzend naar de adviezen over de vorige milieujaarprogramma’s, herhaalt de Raad zijn stelling dat het beter is een beperkt aantal en goed geselecteerde acties uit te werken dan alle acties uit het milieubeleidsplan evenwaardig te willen uitvoeren. Procedure De Raad beschikte over een te korte termijn ondanks het vroegtijdig ter beschikking stellen van de stukken. Opmerkingen per actie De MiNaraad geeft een beknopt advies over de acties gepland in 2003. Voor de inhoudelijke beoordeling van de acties verwijst de Raad in eerste instantie naar eerder geformuleerde adviezen over het ontwerp-milieubeleidsplan en voorgaande milieujaarprogramma’s. 1. Milieubeleid per sector 1.1. Oppervlaktewater Algemeen De Raad meent dat de acties inzake oppervlaktewater erg gericht zijn op waterkwantiteit. Dit gaat ten koste van acties inzake waterkwaliteit. De Raad adviseert een evenwicht tussen de twee benaderingen te realiseren. Voldoende aandacht dient ook uit te gaan naar de oorzaken van de gestelde problemen en de prioriteit in aanpak ervan. Actie 1.1.1. De Raad vindt dit een zeer belangrijke actie die een gedegen wetenschappelijke onderbouwing vergt. Voorafgaand studiewerk moet inzicht geven in de problematiek en oplossingsstrategieën met de uitwerking van een lange termijn visie en het aangeven van prioriteiten. De MiNa-raad steunt de actie en stelt voor om er meer middelen in te investeren. Mede gezien de actuele context, is het belangrijk de actoren bij de actie te betrekken. In het kader van het gebiedsgericht beleid (o.a. Scheldevallei, Meetjesland, Vlaamse Ardennen) is de actie voor natuur belangrijk. Actie 1.1.2. De Raad onderstreept ook bij deze actie dat ‘ad hoc’ beslissingen ten stelligste moeten vermeden worden. Een wetenschappelijk ondersteunde planning is ten zeerste aanbevolen. Actie 1.1.2. dient gelinkt te worden aan actie 1.1.1. De Raad meent dat beide acties in prioriteit mogen stijgen. De overstromingsgebieden moeten zo natuurlijk mogelijk worden gehouden; bufferbekkens zijn slechts noodoplossingen en moeten zeer omzichtig bekeken worden. De raad is voorstander van het behoud en herstel van natuurlijke overstromingsgebieden met aandacht voor een leefbare landbouw in die gebieden. De Raad pleit eerder voor een aanpak van de oorzaken van de overstromingen. Actie 1.1.3. De Raad pleit ervoor om acties te plannen in bepaalde, prioritaire gebieden waar de problemen reeds gekend zijn. Een actie in de Scheldevallei is eveneens aangewezen. Het opmaken van een kaart is relevant, maar de resultaten van studiewerk dienen niet steeds afgewacht te worden om tot concrete actie te kunnen overgaan. Gezien de verschuiving van de actie naar een volgend planningsjaar, vraagt de Raad zich af of de voor de actie voorziene budgetten een herbestemming krijgen of‘verloren’gaan.
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
10
Actie 1.1.4. De Raad geeft een verdeeld advies over deze actie. Visie natuursector: De natuursector stelt voor om bufferstroken van 50m-100m niet als algemene regel in te stellen, maar wel voldoende brede stroken te voorzien op die plaatsen waar het wenselijk en mogelijk is. Voor beken van een bepaald niveau is een bufferstrook in elk geval aangewezen. Visie landbouwsector: De landbouwsector stelt dat bufferstroken van 50m-100m veel te breed en niet haalbaar zijn. Bufferstroken worden slechts in beperkte mate en situatie specifiek toelaatbaar geacht. `Actie 1.1.5. Deze actie vindt algemene bijval bij de raadsleden. De Raad is van oordeel dat de actie ook werkelijk moet opgevolgd worden en afdwingbaar gemaakt worden. Actie 1.1.7 De Raad vindt deze actie zeer verdienstelijk, en vraagt om deze actie intensiever te stimuleren. De gemeenten zijn daarbij een belangrijke doelgroep. Actie 1.1.8. Het welslagen van de actie hangt mede af van de controle op de uitvoering van de vergunning en opgelegde voorwaarden. De Raad vraagt zich af hoe zij deze actie hard kan maken vermits zij enkel een adviserende bevoegdheid heeft. Actie 1.1.9. De Raad stelt vast dat de actie onvolledig is en best wat ambitieuzer mag worden opgevat. De sector Landbouw staat hierin reeds ver via de opmaak van eigen lastenboeken en eigen initiatieven. Actie 1.1.10. Bij deze actie is het niet duidelijk of de provincie deze actie al dan niet nog subsidieert. De Raad verzoekt geïnformeerd te worden over de resultaten van de actie in 2002 en de precieze invulling ervan in 2003. Actie 1.1.11. Deze actie is nieuw voor de provincie. De Raad acht dit een positieve actie en stelt voor om bij het Vlaams gewest aan te dringen op het uitwerken van een zoneringsvoorstel. Inzake budget vraagt de Raad een effectief subsidiereglement te voorzien vanaf 2004. Actie 1.1.13. De Raad onderstreept het belang van de weergegeven benadering verwoord in de zin “Als er nog lozingen zijn, wordt de waterloop alleen geruimd als er dringende hydraulische, milieuhygiënische of ecologische redenen zijn”. Visie landbouw: Deze maatregel mag evenwel geen verdoken verhoging van het waterpeil tot gevolg hebben. Visie natuur: Als daardoor een waterpeilverhoging veroorzaakt wordt is dat ondanks alles een positief neveneffect. De Raad vraagt aandacht voor de problematiek van het deponeren van slib op de oevers. Actie 1.1.14.` De Raad is bijzonder kritisch ten opzichte van deze actie, en stelt unaniem dat ze onaanvaardbaar is omdat hiermee het probleem wordt verlegd. Actie 1.1.15.
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
11
Bij deze actie dient erover gewaakt dat de geest van actie 1.1.14 niet doordringt in de actie. Actie 1.1.16. De Raad vraagt om duidelijke afspraken te maken over de ruimte voor de berging van het slib. Actie 1.1.17. Voor deze actie is het zoeken naar een goed evenwicht belangrijk. De Raad vraagt om de waterkansenkaarten ter beschikking te stellen van de MiNa-raad. Actie 1.1.21. De actie is beleidsmatig zeer goed onderbouwd en uitgewerkt. De Raad meent dat de fiche model kan staan voor uitwerking van de acties. Actie 1.1.22. Bij deze actie vraagt de Raad dat de provincie meer gaat communiceren met de natuurbeheerders. 1.2. Grondwater Actie 1.2.1. Bij deze actie vraagt de Raad zich af welke specificiteit ze heeft voor de provincie OostVlaanderen, en welke de toegevoegde waarde voor de provincie is ten opzichte van wat reeds in Vlaanderen gebeurt op dit punt. Actie 1.2.2. Bij deze actie stelt de Raad voor om ook de scholen en particulieren als doelgroep te beschouwen. De Raad maakt zich ook de bedenking in welke mate informatie over biologische bestrijdingsmiddelen en mechanische bestrijding in deze actie vervat zitten. Actie 1.2.3. De Raad vraagt om deze actie meer geïntegreerd te benaderen en evenwichtiger, met inbegrip van de productiesectoren waaronder de landbouw, in te vullen. Actie 1.2.8. Het kwaliteitsaspect is ook van belang voor de landbouw. De Raad vraagt ook voor deze actie om alle sectoren, waaronder de landbouw, voldoende te betrekken. 1.3. Bodem Actie 1.3.4. De Raad vraagt bij deze actie om ze niet te beperken tot de Vlaamse Ardennen. Erosie vormt ook een aandachtspunt in minder reliëfrijke gebieden. Het kenbaar maken van de resultaten van het proefproject wordt ten zeerste aanbevolen voor sensibilisatie van de doelgroepen. 1.4. Lucht De Raad vraagt voor deze sector ook aandacht te besteden aan het gebruik van milieuvriendelijke brandstoffen voor verwarming in de gebouwen en het wagenpark. 1.5. Verzuring Actie 1.5.1.
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
12
De Raad vraagt zich bij deze actie af of de landbouw de enige sector van belang is voor de gestelde milieuproblematiek en acht het opportuun om ook het verkeer en de industrie als doelgroep in de verzuringsproblematiek te betrekken. 1.6. Geur De Raad wijst erop dat de gewaarwording betreffende geurhinderbelasting subjectief is. 1.7. Geluid Actie 1.7.2. De Raad staat zeer positief tegenover deze actie en dringt aan op de handhaving van bestaande stiltegebieden. De Raad steunt de stelling van de landbouwsector dat normale landbouw- en tuinbouwexploitaties in een stiltegebied toelaatbaar zijn. 1.8. Licht Actie 1.8.2. De Raad komt op dit punt niet tot een eensluidend advies. Visie natuur: De sector natuur staat zeer positief tegenover de benadering van de actie, en oordeelt dat de overheid in deze materie het gemeenschappelijk belang moet laten primeren ten overstaan van individuele belangen. Visie landbouw: De landbouwsector gaat niet akkoord met de afbakening van ‘lichtarme’ gebieden, en meent dat er geen juridische gronden zijn om maatregelen daaromtrent in de vergunningverlening op te nemen. Als deze actie wordt aangepast tot invulling enkel in gevoelige natuurgebieden en/of uitzondering wordt gemaakt voor de beroepsmatige landen tuinbouw (cfr. Geluid), kan een verzoening van standpunt mogelijk zijn. Vergunningsmatig mag deze actie immers geen problemen opleveren voor de land- en tuinbouw (bijvoorbeeld: om dringende redenen ’s nachts uitrijden moet mogelijk blijven). 1.9. Huishoudelijk Afval Vermits een aantal acties gericht zijn naar bedrijfsafvalstoffen, stelt de Raad voor om de acties te rubriceren onder de titel ‘Afval’. De Raad stelt voor een actie toe te voegen over ‘bermbeheerafval’. Het afval is voor veel gemeenten (en provinciale diensten) een actueel en problematisch aandachtspunt. De Raad stelt voor een actie toe te voegen rond sensibilisatie van particuliere afvalverbranding in tuinen of allesbranders. Actie 1.9.2. Bij deze actie vindt de Raad het belangrijk om ook na te gaan waarom het composteren niet gebeurt of waarom mensen afhaken. Er worden bijvoorbeeld vragen gesteld over het gebruik van compostvaten. Actie 1.9.13. en Actie 1.9.14. De Raad suggereert het overleg uit te breiden naar de doelgroep ‘landbouw’in verband met specifieke bedrijfsafvalstoffen o.a. landbouwplastics, autobanden, e.a. 1.10. Bescherming van het Landschap Actie 1.10.2 De Raad wijst erop dat daar rond ook onderzoek loopt op het Instituut voor Natuurbehoud. Dat zou hierbij betrokken kunnen worden.
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
13
1.11. Natuur Actie 1.11.4. De Raad vraagt duidelijkheid over de toegezegde budgetverhoging, en dringt aan op de effectieve realisatie ervan in uitvoering van de actie. Actie 1.11.5. De landbouwsector ziet de doelstelling van deze actie liever ingevuld met een ‘optimale invulling van de ecologische aspecten’ daar waar de natuursector het eens is met de doelstelling voor ‘maximale invulling van de ecologische aspecten’. Actie 1.11.7. De landbouwsector pleit ervoor om over soortbescherming structureel overleg met de landbouw te voorzien. Actie 1.11.11. De Raad geeft de voorkeur aan een nieuw provinciaal reglement boven het intekenen op het supplementenbesluit van de VLM. Actie 1.11.12. De Raad is van mening dat eerst de VEN's moeten zijn aangeduid alvorens met IVON's aan de slag te gaan. De visie van de Landbouw is dat terreinaankopen voor Bosuitbreidingen niet kunnen voor men in het Structuurplanningproces de afbakeningen gelijktijdig en gelijkwaardig heeft doorgevoerd voor alle sectoren. De Milieusector vindt dat voorbereidende studies wel kunnen. Actie 1.11.18. De Raad stelt voor actie 1.11.18 te schrappen en te laten opgaan in actie 2.3.3. Actie 1.11.19 Deze actie werd tot nu toe niet opgenomen. De Raad benadrukt om de Landbouw zeker te betrekken in deze visievorming, aangezien deze een belangrijke factor is in de vorming van het landschap. Bij de betrokken actoren staat de provinciale dienst Land- en tuinbouw wel vermeld. Omdat deze actie een basis vormt voor een aantal andere acties, wil de Raad de aanvulling bij algemene opmerkingen (cfr. supra) hierin bevestigd zien. 2. Gebiedsgericht beleid 2.1. Gebiedsgerichte projecten rond milieu Actie 2.1.1. De Raad vraagt in de Gentse Kanaalzone volle aandacht voor de sectoren landbouw en natuur. Deze sectoren komen nu veel te weinig aan bod. Actie 2.1.3. De Raad vraagt aandacht voor de specifieke eigenheid van de Dendervallei als open ruimte met meerwaarde voor passieve toeristische activiteiten. 3.Doelgroepenbeleid 3.1. Doelgroep Landbouw Actie 3.1.2.
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
14
De Raad vraagt de titel van deze actie als volgt aan te passen: "De verwerking en commercialisering van biologisch geteelde producten ondersteunen". De Raad stelt voor om in dit verband ook een subsidie te voorzien die tegemoet komt aan de hoge onkosten die verwerkers dienen te maken voor controles en de eraan gekoppelde labels. Actie 3.1.6. De Raad benadrukt het grote belang van deze actie. 3.2. Doelgroep Bosbouw Actie 3.2.1. De Raad stelt voor om aan de titel het volgende toe te voegen: "… voor privé-boseigenaars en andere lokale actoren". 3.4. Doelgroep Provincie intern Actie 3.4.12. De Raad stelt voor om bij de doelstellingen de zin als volgt aan te passen: "… verbeteringen bewerkstelligen" in plaats van "… verbeteringen aantonen". 3.5. Doelgroep Milieu- en natuurverenigingen Actie 3.5.1. De Raad stelt voor om dit subsidiereglement zeker opnieuw in werking te stellen en refereert hiervoor naar eerder uitgebrachte adviezen. Actie 3.5.2. De Raad vraagt aan de Bestendige Deputatie om de voorgeschreven adviestermijnen te respecteren. 5. De Link met de ruimtelijke ordening 5.0. De link met ruimtelijke ordening Actie 5.0.2. De Raad vraagt aandacht voor het behouden of opnemen van natuurelementen binnen nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen. Actie 5.0.5. De Raad merkt op dat dit op zich nog niet kan zonder een goedgekeurd Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan. 6. Instrumenten 6.2. Communicatieve instrumenten Actie 6.2.3. De Raad vraagt om erover te waken dat educatieve initiatieven geen al te eenzijdige benadering kennen en vraagt daarbij rekening te houden met andere sectoren zoals landbouw e.a.
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
15
IV.2. Bezwaarschrift bij het ontwerp Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan
Algemene adviezen, opmerkingen en bezwaren De MiNa-raad stelt vast dat in het informatieve gedeelte en in het richtinggevend gedeelte weinig gebruik wordt gemaakt van actuele en concrete gegevens. Er worden ook uitspraken gedaan zonder grondige argumentering. Enkele voorbeelden: Er wordt uitgegaan van het subsidiëringsbeleid om te stellen dat het behoud en herstel van KLE’s een kentering kent. Maar bestaat er ook cijfermateriaal omtrent de effectieve kwantiteit en de kwaliteit van KLE’s om deze bewering te ondersteunen (p. 38)? Er is geen gebruik gemaakt van de typologie voor landbouwpercelen zoals die is uitgewerkt in een studie van de Vlaamse Landmaatschappij. Deze typologie maakt nochtans een objectieve waardering van landbouwzones mogelijk. Er is blijkbaar geen gebruik gemaakt van het uitgebreide GIS-netwerk en het kaartmateriaal dat daar voorhanden is. De Kalevallei wordt opgesomd als vallei die bijzondere aandacht van de provincie verdient (p. 41), maar wordt verder niet meer vermeld in het richtinggevend gedeelte. Wanneer bepaalde selecties gebeuren in het richtinggevend gedeelte wordt slechts onduidelijk vermeld waarom zij zijn gebeurd. De gewenste structuur moet toch duidelijk een afweging zijn. De lijsten zijn onevenwichtig doordat geen argumenten aan bod komen voor de selectie ervan. Voorbeelden hiervan zijn het niet opnemen van de landschappelijk waardevolle Kraenepoel in de selectie van plassen, vennen en vijvers (p. 280), maar wel van de Puyenbroeckvijvers, die bezwaarlijk waardevol kunnen genoemd worden. Ook bij de selecties van valleien, hydrografische elementen, landschapsrelicten en structuurbepalende elementen worden hiaten ervaren.
Ook voor andere sectoren stellen zich wellicht deze problemen. De raad stelt daarom voor om in het PRS een niet exhaustieve lijst op te nemen van bronnen die niet geraadpleegd zijn. Er bestaat zeker begrip voor het feit dat informatie voortdurend verandert. Het PRS zou dan wel kunnen aanduiden waar de actualisatie is opgehouden en wat de gevoeligheid van het PRS is voor wijzingen in gegevens. Voor de uitvoering van het beleid bij de opmaak van de RUP’s vindt de raad het belangrijk om wel met de meest recente en correcte gegevens te werken. Gebruikte begrippen moeten duidelijk uitgeklaard worden. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk wat wordt verstaan onder hoofdfuncties en nevenfuncties. Men kan bijvoorbeeld landbouw als hoofdfunctie bekijken naar grondgebruik, bebouwingsbeleid en op vlak van economie. Daarnaast moet ook worden aangegeven welke de mogelijkheden en beperkingen zijn wanneer bepaalde hoofd- en nevenfuncties worden toegekend. Het PRS getuigt van weinig ambitie voor de open ruimte. Het bindend gedeelte is pover daarin, er worden geen garanties geboden. Concrete uitspraken zoals in de economische en nederzettingstructuur worden voor de open ruimte onvoldoende gedaan. Landbouw en natuur zijn als het ware restruimten geworden. De leden van de MiNa-raad stellen vast dat de burger niet weet waar het over gaat. Op de infovergaderingen te Oudenaarde en Gent was de opkomst laag. De vragen die men stelde, hielden weinig verband met de inhoud van het PRS. De communicatie naar de burger blijkt onvoldoende.
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
16
Specifieke adviezen, opmerkingen en bezwaren Informatieve gedeelte Pagina 41 174
Adviezen, opmerkingen, bezwaren De Moervaartdepressie wordt onderschat in haar potentie voor natuurontwikkeling bij de aandacht voor het herstel van de waterhuishouding. Het is onduidelijk in welke mate er continuïteit is van het provinciale beleid aan de verschillende provinciegrenzen. Het PRS moet aangeven in de tekst in hoeverre het beleid overeenstemt met het beleid aan de andere kant van de grens en waarom een bepaalde beslissing werd genomen. Dit kan bijvoorbeeld in een tabel waar de overeenkomsten en verschillen in het beleid met aangrenzende zones worden duidelijk gemaakt en dit voor alle sectoren. Ook hier stelt de raad voor om hier minstens de nodige aandacht aan te geven wanneer RUP’s worden opgemaakt.
Richtinggevend gedeelte Pagina 187
190
229
252 253
Adviezen, opmerkingen, bezwaren Standpunt Natuur: Bij de uitgangspunten kunnen enkele nuanceringen gemaakt worden: het derde punt over de historisch ruimtelijke context zou moeten worden aangevuld met behoud en herstel van de dragers van natuurwaarden. Verder getuigt het aanvaarden van mobiliteit als principe van ruimtelijke ordening van weinig ambitie om iets te doen aan de problemen die mobiliteit met zich meebrengt. Tenslotte zou een vijfde uitgangspunt wenselijk zijn en dat is integraal waterbeheer. Water is een structurerend element voor natuur (en andere gebruiksfuncties). Standpunt Landbouw: Het derde uitgangspunt over de historisch ruimtelijke context is voldoende uitgewerkt in het PRS en komt aan bod bij de deelruimten. Zich enkel richten op natuurwaarden is een te éénzijdige visie. De toevoeging van een vijfde uitgangspunt is niet wenselijk, een aantal andere doelstellingen bij de deelstructuren werkt dit verder uit. Het is niet duidelijk hoe de verschillende gewenste structuren in Oost-Vlaanderen met elkaar geïntegreerd zijn en welke werkwijze hiervoor is gebruikt. Hoe de afweging is gebeurd van mogelijke knelpunten is niet aangegeven. Voor de taakstelling wonen maakt dit provinciaal ruimtelijk structuurplan geen onderscheid in de definitie tussen woonkernen en hoofddorpen, ook de differentiatie binnen woonkernen of hoofddorpen werd verlaten, in tegenstelling tot oudere versies van het plan. Het is nochtans wenselijk dat gemeenten een hiërarchie kunnen ontwikkelen in hun woonbeleid. Verschillende categorieën binnen hoofddorpen en woonkernen uit de vorige versies van het provinciaal ruimtelijk structuurplan gaven een correcter en duidelijker beeld van de mogelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Een woonkern met een lager uitrustingsniveau kan volgens de huidige teksten inzake de hoeveelheid bijkomende woningen zelfs een sterkere dynamiek ontwikkelen dan het nabijgelegen hoofddorp. De MiNa-raad is tevreden met het aantal aangeduide kernen en stelt dat die niet verder hoeven uitgebreid. Het PRS zou wel duidelijk moeten maken dat dit geen beperkingen oplegt aan het bouwen of verbouwen in kernen die niet als woonkern zijn geselecteerd en het decreet van ruimtelijke ordening nog steeds geldt (bvb. in woongebied blijft wonen mogelijk). De raad stelt vast dat hierover verwarring bestaat bij de burgers en de gemeenten. - De raad stelt volgende aanvulling voor onder punt 4.5: woonuitbreidingsgebieden kunnen niet overal ingepast worden. De recente en minder recente problemen met overstromingen zijn hiervan duidelijke voorbeelden. Realisatie van woon(uitbreidings)gebieden kunnen niet in:
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
17
?? huidige overstromingsgebieden van Dender, Leie, Bovenschelde en andere van nature overstroomde valleigebieden van rivieren en beken. ?? gebieden geselecteerd in het kader van het SIGMA-plan voor GGG’s of GOG’s langs de Zeeschelde en de Durme. ?? geplande wachtbekkens.
258
Een kaart met overstromingsgebieden zou kunnen toegevoegd worden in het informatieve gedeelte. Niet realiseerbare woon(uitbreidings)gebieden dienen een andere bestemming te krijgen waar de gevolgen van overstroming beperkt zijn (vormen van landbouw, natuur,...). De raad wil ook verwijzen naar het decreet voor het integraal waterbeheer, waar een watertoets is opgenomen voor woongebieden. De taakstelling voor de bijkomende woonbehoeften voor de periode 2001-2007 wordt verdeeld per fusiegemeente. Volgens scenario 1 krijgen de gemeentes in het buitengebied 23 522 woningen toebedeeld, volgens scenario 2, 27 086 woningen. De vergelijking van de tabellen op blz. 265 en 268 met de evolutie van de particuliere gezinnen tussen 1991 en 2001 op blz. 17 tot 19 leert dat volgens scenario 1 de gemeenten van het buitengebied al 82%, en volgens scenario 2 al 71% van hun taakstelling hebben opgebruikt. Stedelijk
Gemeente
Buitengebied
scenario 1
taakstelling 1991-2007
62203
23522
scenario 2
taakstelling 1991-2007
58637
27086
realisatie 1991-2001
28116
19324
scenario 1
rest van de taakstelling
34087
4198
Scenario 2
rest van de taakstelling
30521
7762
scenario 1
realisatie %
45%
82%
scenario 2
realisatie %
48%
71%
Volgens scenario 1 hebben 9 gemeentes hun taakstelling woningen in 2001 voor 90% of meer opgebruikt. Volgens scenario 2 hebben drie gemeentes (Nazareth, Lochristi en Aalter) 90% of meer opgebruikt. Om de geest van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen te bewaren, dient in beide scenario’s een impuls te worden voorzien voor de woningbouw in de stedelijke gebieden. Bovendien is in sommige buitengemeentes het verder aansnijden van woongebieden en woonuitbreidingsgebieden onverantwoord. Een ruimteboekhouding (aangekondigd in de ontwerpversie van 2001) ontbreekt, alsook een woonbehoeftenstudie. Het is nochtans wenselijk om voor sommige gemeentes taakstellingen op te leggen inzake omzetting van woongebied en woonuitbreidingsgebied in gebieden voor open ruimte (landbouw, natuur, bos,...). In het provinciaal ruimtelijk structuurplan wordt hiervoor geen scenario ontwikkeld. Er is ook geen scenario voorzien voor de gemeentes die hun quotum halen of overschrijden. Impulsen van de provincie aan de stedelijke gebieden om versneld nieuwe inwoners aan te trekken ontbreken. De cijfers tonen aan dat het provinciaal beleid meer aandacht moet hebben voor de grootstedelijke, regionaalstedelijke en kleinstedelijke woonbehoeften. De provincie moet het voortouw nemen om strategische projecten voor kwaliteitsvol wonen in een stedelijke omgeving op te starten. Het provinciaal ruimtelijk structuurplan kan duidelijk aangeven waar en hoe de provincie dit wenst te doen.
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
18
266
276
276
279
283
315
319
322
Voor de werkwijze in de verdeling van de woonbehoeften wordt een tweede scenario opgemaakt. Dit scenario is van toepassing “… op het ogenblik dat deze eerste partiële herziening van het RSV in werking zal treden… ” Cit.: ”Indien de taakstellingen uit scenario 1 zouden behouden blijven, … , zou dit betekenen dat voor Oost-Vlaanderen een verhouding 71/29 vooropgesteld wordt. Deze verhouding is veel strenger… dan vooropgesteld in het RSV.” Dit is voor interpretatie vatbaar. Het eerste scenario geeft een goede invulling van het RSV (minimaal 61% -maximaal 39%) en is dus gunstiger in het kader van het behoud van de open ruimte in het buitengebied. Hierbij is volgend citaat van belang, blz. 252 “… een afremmend beleid inzake wonen en bedrijvigheid in het buitengebied is noodzakelijk.” Het huidige RSV is de enige maatstaf waarmee rekening moet gehouden. Voor het provinciaal ruimtelijk structuurplan zijn de ‘scenario 2’-bladzijden overbodig. Er is onvoldoende duidelijk aangegeven dat deze scenario’s momenteel niet gelden, ze worden daarom beter verwijderd. Vergroening van de beekvalleien mag niet ten koste van de andere functies gebeuren. voorstel : Het beleid moet worden uitgebouwd zodat actieve landbouw gestimuleerd kan worden om, waar mogelijk, deze gebieden aangepast te beheren. Valleigebieden hebben ook een belangrijke functie als waterbergingsgebieden. Door deze maximaal aan te wenden kan wateroverlast in bebouwde zones voorkomen worden. Cit.: “… maximaal behoud van landschapswaarden in de vallei” moet worden “maximaal behoud en versterking van landschapswaarden”. Het is belangrijk de doelstellingen bij structuurbepalende hydrografische elementen actiever te beschrijven, bvb. natuurlijk meanderende hydrografische elementen dienen, waar mogelijk hun patroon te behouden en/of te herstellen Voor de selectie en valorisatie van nieuwe landschappen werden geen beleidsopties geformuleerd; nochtans kan bvb. het herstel van KLE’s hier opgenomen worden of het landschappelijk inkleden van grote gebouwen via groenschermen. Het laatste streepje ‘striktere… ’dient geschrapt te worden: de wetgeving moet ten allen tijde toegepast te worden door iedere burger. Deze bepaling is bijgevolg zinloos. De MiNa-raad verbaast zich dat de wetgeving hier niet zou worden toegepast. De raad staat zeer positief tegenover deze actie en dringt aan op de handhaving van bestaande stiltegebieden. De raad steunt de stelling van de landbouwsector dat normale landbouw- en tuinbouwexploitaties in een stiltegebied toelaatbaar moeten zijn. Standpunt natuur: Ontwikkelingsmogelijkheden voor zonevreemde land- en tuinbouwbedrijven moeten beperkt blijven, veel intensieve landbouw gebeurt momenteel in natuurgebieden op het gewestplan. Hier moet een oplossing voor gezocht worden. Met de huidige formulering worden mogelijkheden geboden aan alle zonevreemde bedrijven. Ook hier geldt dat de knelpunten moeten worden opgelost, maar algemeen is elke vorm van uitbreiding en ontwikkelingsmogelijkheden voor zonevreemde landbouw niet aanvaardbaar in gebieden met hoofdfunctie natuur. Uiteraard moet gezocht worden naar financiële compensaties voor de betrokken landbouwers via bijvoorbeeld inschakeling in het natuurbeheer (gebruiksovereenkomsten) of via beheersovereenkomsten, naar gelang de gebiedsgerichte doelstellingen. Standpunt landbouw: Nieuwe zonevreemde landbouw mag niet worden toegestaan, maar bestaande landbouw moet wel verder kunnen ontwikkelen. De verbrede taakstelling van de land- en tuinbouw is niet veralgemeenbaar. Dit zijn veelal nichemarkten die kunnen bestaan mits een duidelijke spreiding (ook
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
19
323
323324326
326
biologische landbouw). Klassieke landbouw blijft de grootste ruimtegebruiker. VOORSTEL: een concreet beleid uitwerken met aandacht voor zowel klassieke landbouw als landbouw die andere multifunctionele taken primair naar voren schuift. Standpunt natuur: Voor verschillende zones in de Zandstreek ten NW van Gent pleit de provincie voor een verdere inzet van het instrument ruilverkaveling. We pleiten er voor om niet meer te spreken van het instrument ruilverkaveling maar om te opteren voor (kleinschalige vormen van) landinrichting waarbij kavelruil en andere instrumenten ingezet worden die zowel landbouwdoelstellingen als doelstellingen inzake natuur & milieu, landschap, recreatie,... kunnen verwezenlijken. Standpunt landbouw: ruilverkaveling kan niet zonder meer worden vergeleken met landinrichting, dat over veel grotere gebieden gaat. De landbouwsector sluit zich aan bij de visie van het PRS. Er zijn voldoende garanties voor groene ruimten binnen de bestaande ruilverkavelingen. Standpunt Landbouw: Telkens wordt in deze pagina’s vastgesteld dat beperkingen worden opgelegd aan de landbouw, terwijl het hier gaat over de gewenste agrarische structuur. Landbouw heeft in de eerste plaats een economische functie en moet ook door economische factoren gestuurd worden. Beperkingen naar aanwezige natuur- en landschapswaarden worden steeds herhaald voor de verschillende deelruimten, terwijl dit eerder aan bod moet komen bij de integratie van de verschillende deelstructuren. Het benadrukken van de sociale functie van landbouw (natuur, … ) lijkt een éénzijdigheid die op voorhand sectoren binnen de landbouw uitsluit. Vanzelfsprekend zijn er beperkingen aan landbouwactiviteiten die al in bestaande wetgeving zijn opgenomen (standstillprincipe, multifunctionaliteit van landbouw). Bedreigingen door de landbouw liggen eerder in een ontbrekend lange termijn landbouwbeleid. Verder is het niet duidelijk waar de integratie is van de gewenste agrarische structuur en de 10 deelruimten. - Polders: Het landschappelijk kenmerk van de polders is de typische landbouwactiviteit. Daarom is landbouw ook geen bedreiging voor het landschap in deze streken. De natuur heeft zich ontwikkeld op die stukken die door de landbouw niet geëxploiteerd worden. - Zandstreek NW en NO: de hoofdfunctie van agrarisch gebied is productieve landbouw (zie doelstellingen open ruimte), vooral in het NW is landbouw volwaardig autonoom en is het niet aanvaardbaar om beperkingen op te leggen naar natuurnabijheid. De opsomming van de tuinbouwgebieden is verre van volledig: o.a. Hamme ontbreekt. Standpunt Natuur: Er is een akkoord dat landbouw naast natuur een blijvende functie heeft in valleigebieden (Schelde-Dender-Leie-Durme-Moervaart). Wel wordt er uitdrukkelijk op aangedrongen dat in het kader van natuur- en milieudoelstellingen en in het kader van voldoende ruimte voor waterberging enkel landbouwvormen toegelaten en ondersteund worden die hier te verantwoorden zijn. De landbouw kan met andere woorden enkel een plaats behouden in het valleigebied wanneer de uitbatingsvormen afgestemd zijn op de natuurlijke werking van het watersysteem. Maximaal dient graslandbehoud en –herstel in het valleigebied nagestreefd te worden, gezien dit het meest geschikte gewas is in valleigebieden en compatibel is met de waterbergingsfunctie van valleigebieden. Niet-grondgebonden bedrijven zijn zeker niet wenselijk in valleigebieden. Dit geldt voor alle valleigebieden (ook kleinere). In het drinkwaterwinningsgebied van Kluizen (onder andere valleigebieden van Oude Kale, Poekebeek, Lieve, … ) dient speciale aandacht aan de milieudoelstellingen in functie van de waterwinning besteed te worden. - Zandstreek NW: Beperkingen aan landbouw in de nabijheid van natuur zijn noodzakelijk. Deze beperkingen mogen niet disproportioneel met de functie die landbouw heeft (vb. niet leiden tot economische sluiting van een bedrijf). Het is niet correct om uit de cijfergegevens over “wijkers” af te leiden dat er een extra behoefte is naar duurzame landbouw of dat landbouw aan het verdwijnen is in
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
20
327
329
330
de Zandleemstreek te zuidelijk Oost-Vlaanderen. De onzekerheid van het huidige (ontbrekende) beleid en de daaruit volgende rechtsonzekerheid zijn hier de oorzaak. De raad stelt voor om een goed beleid uit te bouwen die landbouw kansen geeft en leidt tot een waardevol en duurzaam ruimtegebruik. De landbouwfunctie in stedelijke gebieden heeft een zeer specifieke invulling en dikwijls een hoge toegevoegde waarde (vb. Azaleateelt ten zuiden van Gent). De MiNa-raad stelt voor om deze landbouw beter te inventariseren en de nodige aandacht te geven. Mogelijk negatieve milieu-impacten door de intensiteit ervan moeten vermeden worden. In de criteria voor locaties voor mestverwerking is het belangrijk om transport van mest te vermijden om nieuwe mobiliteitsproblemen en verplaatsing van milieuproblemen te voorkomen. De mogelijkheden binnen een bedrijf moeten benut worden. In dit voorontwerp van PRS worden geen concrete locaties aangegeven voor toekomstige glastuinbouwconcentraties. Ook een behoeftebepaling van de effectieve nood aan gronden hiervoor ontbreekt. Nochtans is het in eerste instantie de provincie die voor deze bovenlokale materie via beleidsuitspraken in haar structuurplan een sturende rol zou kunnen en moeten vervullen. In de gewenste agrarische structuur vindt men hierover echter bitter weinig uitspraken of ontwikkelingsperspectieven. Het beleid dat de gemeente moet voeren ten aanzien van locaties voor glastuinbouw moet verduidelijkt worden. Het is niet voldoende om aan “wishful thinking” te doen. Het PRS moet aangeven welke maatregelen, welk beleid, welke garanties en verplichtingen er zijn ten aanzien van glastuinbouwlocaties. De MiNa-raad stelt voor dat dit verder wordt uitgewerkt en onderbouwd en de effectieve uitwerking gebeurt in samenwerking met de gemeenten. Standpunt Natuur: Het principe van concentratiegebieden wordt uitgehold door te stellen dat vestiging van nieuwe starters (nieuwbouw van een serrebedrijf) zoveel mogelijk in ontwikkelingsgebieden moeten gesitueerd zijn. Naast mogelijkheden voor beperkte in- en uitbreiding van bestaande glastuinbouw elders in de provincie, wordt dus ook de deur voor bijkomende geïsoleerde serres open gelaten. De formulering 'zoveel mogelijk' dient bijgevolg geschrapt te worden en er dienen een beperkt aantal voldoende ruime concentratiegebieden aangeduid te worden die de rest van de open ruimte van serres sparen. Nieuwe starters kunnen nog enkel (en niet zoveel mogelijk) in deze gebieden kansen krijgen. Bedrijfsverplaatsing (bij vernieuwing van infrastructuur) moet eveneens opgelegd worden voor bedrijven die momenteel slecht gelokaliseerd zijn. In deze gebieden dienen bijkomende voorwaarden opgelegd worden om negatieve effecten op het milieu te beperken door: ?? combinatie van glastuinbouw met bedrijven die voor energieproductie zorgen (bvb. verwarming via mestverwerking, huisvuilverbranding,… ) zodat lokale gesloten kringlopen gecreëerd kunnen worden. ?? maatregelen voor infiltratie van hemelwater Standpunt Landbouw: Landbouwbedrijven moeten zich kunnen aanpassen aan economische evoluties binnen hun sector. Restricties opleggen naar locatie zijn daarom een bedreiging. Het is natuurlijk niet de bedoeling om bedrijven overal verspreid te laten ontwikkelen, maar in plaats van verplichtingen op te leggen zou een stimulerend beleid moeten worden gevoerd ten aanzien van deze, liefst ruime, concentratiegebieden (financieel – vergunningen - … ). De mogelijkheid om zich elders te vestigen moet echter open blijven, met duidelijke voorwaarden naar een landschappelijk verantwoorde inplanting. Herlocalisatie is geen optie, indien een bedrijf aanvaardbaar is in de huidige locatie moet het daar kunnen blijven en zich ook kunnen ontwikkelen. Er is een sterk onevenwicht in de opsomming van mogelijk acties ten aanzien van
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
21
339
de agrarische sector in vergelijking met de andere sectoren. Nochtans zijn er nog acties met ruimtelijke implicaties voor de landbouw (vb. in het milieubeleidsplan, in beslissingen van de provincieraad), die niet zijn opgenomen in het PRS. De MiNaraad vraagt zich af waar dan de ‘gelijktijdige en gelijkwaardige afweging’ van de verschillende ruimtegebruikers, zoals gesteld in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, gebeurt. Deze ontbrekende acties dienen daarom ook worden opgenomen in het PRS. Verder is het niet duidelijk welke uitbreidingsmogelijkheden worden gehanteerd voor de tuinbouwsector of waar positieve stimulerende maatregelen worden genomen in functie van de clustering van landbouwbedrijven of welke acties er zullen zijn ten aanzien van mestverwerking. De MiNa-raad stelt voor om acties, perspectieven en instrumenten voor de gewenste agrarische structuur concreet uit te bouwen of een kritische beoordeling op te nemen van acties uit andere beleidsbeslissingen met ruimtelijke gevolgen voor de agrarische structuur. De raad erkent dat de nodige ruimte nodig is voor recreatie en het in sommige gevallen wenselijk is activiteiten te concentreren om meer controle te kunnen hebben over de ontwikkeling ervan. Toch schept het aanduiden van recreatieve knooppunten ook mogelijkheden tot uitbreiding terwijl dit voor bepaalde knooppunten een negatieve ontwikkeling betekent voor de open ruimte. ?? Kluisbos: gezien de selectie als VEN-gebied moet hier meer aandacht gaan naar de bescherming van de natuurwaarden van het bos. Uitbreiding is dan ook niet wenselijk. ?? Provinciaal domein Puyenbroeck te Wachtebeke: de bouw van een jachthaven bij het domein is niet wenselijk. Het unieke openruimtegebied van de Moervaartdepressie wordt hierdoor onherstelbaar doorsneden. Voor een uit te bouwen kajakroute van de dienst Toerisme van de provincie Oost-Vlaanderen zal de Zuidlede afgesloten zijn tijdens het broedseizoen. De uitbouw van het domein moet beperkt blijven tot de huidige grenzen. Gezien de ligging tegen het habitatrichtlijngebied van de Zuidlede moet er aandacht komen voor de ecologische infrastructuur op het domein zelf. ?? Boerekreek: de druk op dit gebied mag zeker niet toenemen en moet eerder dalen. Bovendien is de huidige invulling van het gebied zonevreemd en worden de activiteiten er maar net getolereerd. Een aantal activiteiten moet hier bijvoorkeur worden afgebouwd. Met betrekking tot wat in de tekst staat over de huidige verblijfstoeristische infrastructuur van het provinciaal sport- en recreatiecentrum ‘De Boerekreek’, kan bijkomende infrastructuur op het domein niet. Ook de huidige vormen van waterrecreatie moeten beter afgestemd worden op de natuurwaarden en aanduiding als VEN- en Natura 2000 gebied, en worden beter afgebouwd in tegenstelling tot wat in de tekst staat (‘elementen die hier thuishoren zijn watertoerisme, [… ]’). De Boerekreek is de grootste kreek van het krekengebied in het Meetjesland met heel waardevolle ecologische aspecten. Op dit moment is er een beheer van het provinciaal domein dat te weinig rekening houdt met de natuurwaarde van het gebied. ?? De Gavers: een uitbreiding van de recreatiemogelijkheden is niet gewenst. Dit domein ligt volledig in de Dendervallei en staat jaarlijks onder water. Een herbestemming van al hetgeen ingekleurd is als recreatiegebied (totale opp. 120 ha!) maar nog niet die functie draagt is een absoluut minimum. Recreatie beperken tot de bestaande activiteiten is aangewezen. ?? Vliegveld te Geraardsbergen: gezien de ligging (Dendervallei en onmiddellijk grenzend) aan habitatrichtlijngebied en reservaat acht de raad de locatie ongeschikt als vliegveld. Gelieve het vliegveld niet te selecteren als dagrecreatief knooppunt en bij het Vlaams gewest een uitdoving te bepleiten. ?? Vliegveld te Ursel: het is niet wenselijk dit gebied te selecteren als dagrecreatief knooppunt. Een uitdoving in plaats van een behoud van de activiteiten is
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
22
345
wenselijk gezien de ligging in VEN-gebied, habitatrichtlijngebied, grootste boscomplex van Oost-Vlaanderen, natuur- en landschapsknooppunt In het bindend gedeelte kan opgenomen worden dat de provincie bij het Vlaams gewest aandringt op een totale afbouw van alle vliegactiviteiten op het vliegveld te Ursel. De aandacht voor riviertoerisme is zeer groot. Nochtans is dit maar voor een zeer beperkt (kapitaalkrachtig) publiek weggelegd. Bovendien is de nood aan (dure) infrastructuur en de impact op de open ruimte groot. Bij de uitbouw van watertoerisme moet men er rekening mee houden dat de oeverstructuren van de kanalen veelal niet bestand zijn tegen de golfslag die door de boten worden veroorzaakt. Momenteel treedt er reeds oevererosie op langs tal van kanalen die bij uitbreiding van het watertoerisme alleen maar zal toenemen. Ook is het gewenst dat op kanalen en dergelijke waar nu geen watertoerisme is, er ook geen wordt ingevoerd. De MiNa-raad dringt er op aan om de initiatieven te beperken en meer aandacht te besteden aan zachtere vormen van recreatie rond en naast waterlopen. Indien een provinciaal uitvoeringsplan zal worden opgemaakt voor de Moervaartdepressie is het voorbarig om al aandacht te geven aan de aanleg van een kanaal en jachthaven van de Moervaart naar het provinciaal domein Puyenbroeck. Dit is ongewenst, is in tegenspraak met de doelstellingen van sociaal toerisme en vernietigt het unieke openruimtegebied van de Moervaartdepressie (oostwestgericht wordt noordzuid doorsneden). De uitbouw van een jachthaven bij het centrum van Wachtebeke, in combinatie met het afbouwen van de zonevreemde jachthavens in het Gentse deel van de Moervaart zal een minder ingrijpende impact hebben op de open ruimte en bovendien een stimulans zijn voor de ontwikkeling van het centrum van Wachtebeke. Voor de aanduiding van jachthavens van provinciaal belang wordt geen rekening gehouden met het aantal ligplaatsen (p. 84). De raad stelt voor om een gedetailleerde ruimtelijke visie uit te werken voor deze problematiek en de criteria voor de aanduiding ook te verruimen met onder andere ecologische criteria.
353
De MiNa-raad heeft tevens vragen bij de uitbouw van kajak- en kanovaart in Zwalm en het Krekengebied. Enkel grotere, minder kwetsbare waterlopen moeten worden geselecteerd voor kajak- en kanovaart (vb. Dender stroomopwaarts Aalst, ...). Ook hier ontbreken gepaste acties. Waterlopen die gelegen zijn in habitatrichtlijn-, vogelrichtlijn- of toekomstig VEN-gebied moeten minimaal tijdens het broedseizoen of zelfs helemaal afgesloten worden voor elke vorm van watertoerisme. Daarbuiten moet gekeken worden of bijkomende maatregelen noodzakelijk zijn. De MiNa-raad stelt vast dat de provincie maximaal opteert voor een verdere uitbouw van economische activiteiten in het buitengebied bij de behoefte aan bijkomende ruimte voor economische activiteiten. Er is te lezen: 'De provincie opteert voor een maximale ondersteuning van de lokale bedrijvigheid in het buitengebied en stelt dus een verdeling voorop van 77% (1.320 ha) in de economische knooppunten en 23% (620 ha) in de niet-economische knooppunten.' In het RSV is er immers sprake van 77–82%. Zonder enige cijfermatige onderbouwing van de economische behoeften van de buitengebiedgemeenten wenst de provincie het maximum aan bedrijfsoppervlakte, dat toegestaan wordt door het RSV, door te schuiven naar de meest landelijke gemeenten van Oost-Vlaanderen en dit ten nadele van de kleinstedelijke gebieden en economische knooppunten. Bovendien concludeert de MiNa-raad dat er eigenlijk enkel maar sprake is van een kwantitatieve uitwerking op dit vlak.
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
23
408
De MiNa-raad is van mening dat de provincie hierbij probeert de doelstelling van het RSV inzake de bescherming van het buitengebied te beperken. Nochtans blijkt uit het informatief gedeelte dat de versnippering in Oost-Vlaanderen reeds zeer groot is met een negatieve impact op de open ruimte, natuur- en milieu, mobiliteit,... We zijn van oordeel dat de 23%-77% verdeling enkel verantwoord is wanneer de opvang van zonevreemde bedrijven voor scenario 1 van toepassing is, m.a.w. wanneer de 395 ha voor nieuwe bedrijventerreinen aangewend wordt voor de oplossing van zonevreemde bedrijven. Het is een grote prioriteit om werk te maken van de herlocalisatie van zonevreemde bedrijven in bedrijventerreinen. De MiNaraad vindt het onverantwoord om 395 ha nieuwe bedrijventerreinen (en –activiteiten) te ontwikkelen in het buitengebied (scenario 2). Wanneer scenario 2 van toepassing wordt, is een drastische reductie van de bedrijventerreinen voor het buitengebied gewenst. De MiNa-raad wijst op de zeer grote selectie aan economische knooppunten in het RSV waar reeds voor een zeer grote spreiding van bedrijventerreinen geopteerd is. Elke fusiegemeente heeft een hoofddorp waarbij 5 ha bedrijventerrein kan komen. Dit vergroot de druk op de open ruimte. De N41 tussen de N47 te Lebbeke en de N406 te Oudburg is een secundaire weg type II gepland op een nieuw tracé, aansluitend bij het gewestplantracé. Volgens het RSV zijn secundaire wegen op een nieuw tracé mogelijk, indien vervuld aan volgende voorwaarden: "In uitzonderlijke gevallen kunnen er omwille van de leefbaarheid nieuwe tracés worden aangelegd. … Deze rondwegen kunnen toegestaan worden op basis van een verbetering van de verkeersleefbaarheid maar niet omwille van de verbetering van de verbindingsfunctie… " "Nieuwe trajecten enkel als: ruimtelijk ingepast, rekening houdt met ontwikkelingsperspectieven voor structuurbepalende functies landbouw, natuur en bos, geen bijkomende dynamiek veroorzaakt; meer dan andere alternatieven leidt tot een betere verkeersleefbaarheid; niet de taak van hoofdwegennet overneemt." Het ontwerp provinciaal ruimtelijk structuurplan: “verbindingsfunctie AalstDendermonde, nevengeschikt aan verzamelfunctie.” Met het gewestplantracé wordt een kilometerslange 'verbindingsfunctie' tussen Dendermonde en Aalst gerealiseerd. Een secundaire weg met verzamelfunctie tussen Aalst en Dendermonde en aansluiting naar de E40 heeft een ander tracé dan het gewestplantracé. Het AROHM-advies waarvan sprake in het PRS geeft een lijst argumenten waarom er geen nieuwe verbinding tussen Aalst en Dendermonde wenselijk is, weliswaar als primaire weg. Enkele belangrijke argumenten: - "… het is niet wenselijk dat een bijkomende noordzuidrelatie voorzien wordt tussen de E17 en de E40" - "Indien de N41 op een nieuw tracé van Dendermonde tot Aalst wordt aangelegd, wordt een niet gewenste verbindende functie gecreëerd op Vlaams niveau." - De bestaande wegen kunnen een verbindende functie niet opnemen, een nieuw tracé is nodig om te verbinden en "… dit is niet wenselijk." - "Er wordt geen bijkomende economische en mobiliteitsdruk gewenst in het gebied omwille van het bebouwde karakter en waarde van natuur, bos en landbouw. Bovendien gaat de doortrekking van de ring doorheen het ecologisch waardevolle valleigebied van de Dender (ecologisch impulsgebied)." - "De relatie van Dendermonde met Aalst kan worden uitgewerkt op een lager niveau. Er zijn meerdere bestaande wegen die, mits herinrichting als secundaire weg, een verzamelfunctie op bovenlokaal niveau kunnen verzorgen."
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
24
De argumentatie van AROHM duidt aan dat een nieuw tracé voor de N41 een niet gewenste verbindende functie wordt om meerdere redenen. Een nieuw tracé, gecategoriseerd als secundaire weg, weerlegt deze argumentatie niet. AROHM spreekt enkel van een secundaire weg over bestaande wegen. Het tracé doorsnijdt de Dendervallei tussen Denderbelle en Mespelare. Het gebied bestaat voornamelijk uit landschappelijk waardevol agrarisch gebied, natuurgebied en reservaatgebied (recent zijn percelen van het Denderbellebroek, gelegen ten noorden van het tracé, erkend als natuurreservaat; ten zuiden ligt het natuurreservaat de Wiestermeersch). -
-
-
Het tracé doorsnijdt een overstromingsgebied dat bij de recente wateroverlast overstroomde. Het waterpeil klom tot 5m70, ook het geplande tracé overstroomde. Met een 2x1 weg zal ongeveer 115.000 m² een harde functie krijgen. Bovendien zal het water in het gebied niet meer een natuurlijke weg volgen en dreigen Denderbelle en Gijzegem wateroverlast te krijgen. Het tracé is gepland vlak naast wachtbekken 6 in Sint-Gillis en het kleinere wachtbekken in Denderbelle. De hele opvangcapaciteit in het gebied wordt drastisch verminderd, het overstromingsgevaar ten noorden van de N41 zal drastisch toenemen. Het tracé is gepland in het ecologisch impulsgebied Denderbellebroek. De ecologische en landschappelijke waarde komt tot uiting in het gewestplan, maar ook in tal van ecologische studies. Het doorsnijden van het landbouwgebied ter hoogte van Dries, Denderbellebroek zal een doelmatige en leefbare uitbating van enkele kleinere landbouwvestigingen onmogelijk maken.
Nieuwe wegen trekken meer verkeer aan, dit zal ongetwijfeld gelden voor de N41. De verbinding Sint-Niklaas-Aalst moet nu uitgevoerd worden via andere hoofd- en primaire wegen. Het uitvoeren van de N41 op een nieuw tracé zal ongetwijfeld een grote hoeveelheid auto- en vrachtverkeer over deze weg aantrekken. Van Hamme, Dendermonde, Lebbeke tot in Aalst zal de onveiligheid op tientallen kruispunten toenemen. Nu reeds zijn de drie gelijkgrondse kruisingen op de N41 in Hamme zwarte punten op het wegennet. Al zeer snel zal de N41 een nieuwe Boomsesteenweg worden met alle mogelijke problemen. Het opwaarderen naar primaire weg zal een eerstvolgende stap worden na realisatie van deze nieuwe secundaire weg. We wensen niet dat deze verbinding gerealiseerd wordt omwille van bovenstaande argumentering.
Bindend gedeelte Pagina 432
Adviezen, opmerkingen, bezwaren Voor de realisatie van de meer dan 100 opgesomde natuuraandachtszones en verbindingsgebieden aan het tempo van slechts enkele projecten per jaar zoals nu in het bindend gedeelte wordt gesteld, zal het nog lang duren voor men op het einde van de lijst is.
IV.3. Advies op het voorstel van samenwerkingsovereenkomst met BBL Inleiding Het voorstel van samenwerkingsovereenkomst tussen de provincie Oost-Vlaanderen en Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen vzw (BBL) werd aan de provinciale Milieu- en
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
25
Natuurraad (verder MiNa-raad of Raad genoemd) voor advies voorgelegd door de Bestendige Deputatie op 8 september jl. Gelet op de nieuwe samenstelling van de Raad, werd het voorstel na toelichting door mevrouw Eva Naessens van de dienst Planning en Natuurbehoud, voor het eerst besproken in de vergadering van 4 november 2003. Gezien de verschillende standpunten in de Raad werd het ontwerpadvies in de vergadering van 17 december 2003 opnieuw besproken. Tijdens deze vergadering deed de milieu- en natuurbeweging voorstellen voor aanpassing van de overeenkomst om enigszins tegemoet te komen aan de bezwaren van de vertegenwoordigers uit de landbouwsector en de werkgeversorganisaties. Dit heeft de standpunten evenwel niet veranderd. De verschillende standpunten werden gefinaliseerd in voorliggend advies. Advies De MiNa-raad bereikte in zijn advies geen consensus over het voorliggend voorstel van overeenkomst en legt een verdeeld advies met drie verschillende standpunten voor aan de Bestendige Deputatie. De helft van de raadsleden, namelijk de milieu- en natuurverenigingen, adviseren unaniem positief over het voorstel. De andere helft van de Raadsleden adviseren genuanceerd (werknemersbewegingen) of uitgesproken negatief (werkgeversvertegenwoordiging en landbouworganisaties). De drie standpunten worden verder nader toegelicht. Standpunt van de milieu- en natuurverenigingen (Natuurpunt vzw, Durme vzw, Gent Milieufront vzw, Stichting Omer Wattez vzw, Velt vzw ) De milieu- en natuurverenigingen (verder ook milieusector genoemd) zijn uitgesproken voor een samenwerking zoals voorgelegd in het voorstel van overeenkomst. De milieusector vindt het evident dat de provinciale milieudirectie een beroep doet op de expertise aanwezig in de natuur- en milieuverenigingen en ze mee inschakelt voor de realisatie van het provinciaal natuur- en milieubeleid. De milieusector meent dat het provinciebestuur hiermee kwaliteit en efficiëntie nastreeft en er zijn draagvlak voor het natuur- en milieubeleid mee versterkt. De milieu- en natuurverenigingen benadrukken dat het de taak is van de provincie zelf om het provinciale milieubeleid voor te bereiden en dat duidelijke afspraken vasthangen aan de samenwerking. De samenwerkingsovereenkomst houdt een resultaatsverbintenis in en is jaarlijks aan een evaluatie en goedkeuring door de provincie onderworpen. De milieusector stelt dat de resultaten van de samenwerking bruikbaar moeten zijn voor het provinciaal milieubeleid, en verwijzen daarbij naar analoge financieel ondersteunde samenwerkingsverbanden in andere sectoren. De milieusector meent dat het door hen geleverde werk ook stimulerend kan zijn voor andere actoren in het milieubeleid. De milieu- en natuursector gaat unaniem akkoord met het voorstel tot samenwerking en de taak die BBL vzw daarin heeft om standpunten uit haar geledingen te bundelen. De milieusector is van oordeel dat de BBL als koepelorganisatie mede door zijn samenwerking met Natuurpunt vzw voldoende representatief is voor de milieu- en natuurverenigingen in de provincie Oost-Vlaanderen. Standpunt van de werknemersorganisaties (ACV, ABVV, ACLVB) De werknemersbewegingen gaan principieel akkoord met de voorgestelde samenwerking en het afsluiten van de overeenkomst, maar hebben een aantal bedenkingen en aanvullingen. Zij vinden het positief dat het provinciebestuur verenigingen ondersteunt en dat expertise wordt benut waar die aanwezig is. Volgende bemerkingen en aanvullingen worden daarbij wel meegegeven.
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
26
De vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties zijn van oordeel dat de nadruk te sterk ligt op de beleidsvoorbereiding. Dit valt te nuanceren door het opnemen van andere belangrijke taken zoals samenwerking. Hierbij mag de milieu- en natuurbeweging niet te sterk naar zichzelf kijken en moet zij ook werk maken van de uitbouw van netwerken met andere actoren in het milieubeleid. De werknemersbeweging pleit daarom voor een verruimd takenpakket van het verenigingensteunpunt. Daarnaast pleiten de werknemersorganisaties ervoor om de voorgestelde doelstelling ook inhoudelijk te verbreden. Nu ligt de nadruk nog vooral op natuuraspecten, maar ook doelstellingen naar gezondheid en arbeid kunnen worden opgenomen. De werknemersorganisaties zijn ook de mening toegedaan dat de positie en taak van de MiNa-raad bij deze overeenkomst duidelijk moet worden uitgeklaard. Standpunt van de werkgevers- en landbouworganisaties (Boerenbond, ABS, VEV, UNIZO) De werkgevers- en landbouworganisaties zijn uitgesproken negatief over de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst. ABS en Boerenbond stellen dat de samenwerking ‘niet gepast en niet gewenst is’. Het negatief standpunt bleef na toelichting van de voorstellen die de milieusector op 17 december 2003 naar voren bracht, ongewijzigd. De economische actoren (landbouw en bedrijfswereld) staan uitgesproken negatief tegenover het ondertekenen van deze samenwerkingsovereenkomst. Zij stellen dat de provinciale milieudienst de taken zelf moet opnemen en daarvoor zelf voldoende competentie in huis heeft om aan objectieve beleidsvoorbereiding en -uitvoering te doen die het algemeen belang moet dienen. Dergelijke samenwerking met een sectorale belangenvereniging brengt deze objectiviteit volgens hen in gevaar. De economische actoren menen dat het maatschappelijk draagvlak in het milieubeleid slechts gegarandeerd kan worden als met alle betrokken actoren, ook de socio-culturele, een gelijkwaardige samenwerking wordt gerealiseerd. De landbouw- en werkgeversorganisaties menen dat het niet de bedoeling mag zijn dat een milieu- en natuurbeweging alleen het milieubeleid kan maken. Dit zou geen verbreding betekenen van het milieudebat. Zij zijn van oordeel dat de expertise van de milieu- en natuursector eenzijdig is en het milieubeleid uit balans brengt, terwijl wel andere sectoren moeten worden betrokken in het milieubeleid. Dit zorgt volgens de economische vertegenwoordigers voor onevenwicht. De landbouworganisaties twijfelen bovendien aan de representativiteit van BBL voor de natuur- en milieusector in de provincie OostVlaanderen. De economische actoren stellen dat de dialoog met alle belanghebbende actoren al in de MiNa-raad gebeurt, en menen dat een nieuw kanaal de democratische informatie- en visieuitwisseling van dit forum in het gedrang brengt. Dit leidt tot minder inspraak van de burger in het milieubeleid. Het is volgens hen een taak van de MiNa-raad om met de verschillende partners tot een sluitend advies te komen. Indien samenwerkingsverbanden worden opgezet dient dit te gebeuren met alle betrokkenen en op projectmatige basis maar niet op een structurele basis. De werkgevers- en landbouworganisaties zijn van oordeel dat de opdracht van de MiNaraad ondermijnd wordt door de ondertekening van voorliggende samenwerkingsovereenkomst. Zij pleiten ervoor dat de middelen die in het kader van deze overeenkomst voorzien zijn, beter besteed zouden worden aan de verdere uitbouw en ondersteuning van de werking van de provinciale MiNa-raad en geenszins voor de structurele ondersteuning van een steunpunt van de milieu- en natuurbeweging. Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
27
Vergadering van 17/12/2003: Om tegemoet te komen aan de bezwaren ge-uit door de werkgevers- en landbouworganisaties, deden de milieu- en natuurverenigingen in de tweede vergadering op 17 december 2003 volgende voorstellen voor aanpassing van de tekst van de samenwerkingsovereenkomst: - het aandeel in de beleidsvoorbereiding komt te vervallen en de nadruk komt te liggen op de beleidsuitvoering van de genomen beslissingen. - het opnemen van de specifieke vermelding dat elk dossier dat het opgerichte verenigingensteunpunt uitwerkt, eerst voor advies naar de MiNa-raad gaat, zodat de betrokkenheid van de MiNa-raad nadrukkelijk gegarandeerd wordt. De sociale partners in de Raad kunnen zich op die manier eerst uitspreken over de dossiers en voorstellen die in het kader van de samenwerkingsovereenkomst totstandkomen. - het overleg met de andere sectoren meer te accentueren. In reactie op de voorstellen van de natuur- en milieuverenigingen naar voren gebracht in de vergadering van 17 december 2003, stellen de landbouw- en werkgeversorganisaties dat zij principieel tegen deze overeenkomst gekant blijven en hun eerder geformuleerde standpunten behouden.
Hoofdstuk V: ANDERE OPDRACHTEN EN ACTIVITEITEN De MiNa-raad Oost-Vlaanderen nam in 2003 gebruik van de webruimte aangeboden op www.milieuraad.be. Dit is een initiatief van de Vlaamse Minaraad, de provinciale MiNaraad Antwerpen, het Instituut voor Natuurbehoud en de Samenwerkingsovereenkomst. Met een beperkte groep geïnteresseerden uit de MiNa-raad werd vergaderd over het verbeteren van de werking van de MiNa-raad in de toekomst.
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
28
Hoofdstuk VI : ZELFEVALUATIE Volgende indicatoren geven een beeld van de werking in 2003: - 3 adviezen - 10 plenaire vergaderingen - aanwezigheid stemgerechtigde leden: 46 % met de vroegere samenstelling, 78 % met de nieuwe samenstelling. Ten opzichte van 2002 is de productiviteit toegenomen. De vergaderfrequentie nam eveneens toe ten opzichte van 2002. Het aanwezigheidspercentage was laag tijdens de eerste 8 vergaderingen, de vergaderingen met de nieuwe samenstelling hebben een grotere opkomst. De MiNa-raad levert kwaliteitsvolle adviezen en het maatschappelijk draagvlak wordt verbreed. Enkele aandachtspunten voor een verbeterde werking zijn een betere voorbereiding en opvolging van de dossiers en doorstroming van het gevolg gegeven aan de opmerkingen van de provinciale MiNa-raad. Verder is soms onvoldoende tijd ter beschikking om een gefundeerd advies te formuleren. De MiNa-raad wil grondig vergaderen over de adviezen. Het aanwerven van een halftijdse beleidsmedewerker om de MiNa-raad inhoudelijk bij te staan en het secretariaat te versterken, heeft de werking versoepeld. Ook de contacten met de directie Leefmilieu verbeterden.
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
29
BIJLAGE -
Presentielijst vergadering 2003
Jaarverslag 2003 van de Provinciale Milieu- en Natuurraad
30