Projectplan MOSSELWAD Herstel en Duurzaam beheer Mosselbanken Waddenzee
Voorstel t.b.v. Waddenfonds 2008 Partners - EUCC - The Coastal Union - Wageningen IMARES - Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-CEME) - Koninklijk Nederlands Instituut voor Zeeonderzoek (NIOZ) - Universiteit Utrecht - SOVON Vogelonderzoek Nederland
Leiden, 17 oktober 2008 1
2
INHOUDSOPGAVE Samenvatting 1. Aanleiding 2. Mosselbanken in verleden en heden 3. Doelstelling 4. Relaties met het Waddenfonds 5. Centrale werkhypothesen van het project 5a. Litoraal 5b. Sublitoraal 5c. Uitwerking werkhypothesen 6. Uitwerking in werkpakketten Referenties
5 9 11 15 17 19
25 31
Bijlagen (11)
33
1. Samenvatting van conclusies startbijeenkomst 28 augustus 2008 te Utrecht 2. Werkpakketten 1-2 Duurzaam beheer litorale mosselbanken : Onderzoek herstelmogelijkheden mosselbanken litoraal incl. monitoring / evaluatie (WAGENINGEN IMARES, SOVON, NIOO-CEME) 2010 – 2013 3. Werkpakketten 3-4 Duurzaam beheer sublitorale mosselbanken : Onderzoek herstelmogelijkheden mosselbanken sublitoraal incl. monitoring / evaluatie (WAGENINGEN IMARES, SOVON, NIOO-CEME) 2010 – 2013 4. Werkpakket 5: Hydrodynamische processen en litorale mosselbanken (UU-IMAU, WAGENINGEN IMARES, NIOO-CEME) 5. Werkpakket 6: Vogelpredatie (SOVON/NIOZ) 6. Werkpakket 7: Handboek (WAGENINGEN IMARES – NIOO – SOVON EUCC) 7. Werkpakket 9: Projectmanagement en planning (EUCC et al) 8. Samenwerkingsovereenkomst 9. (vervallen) 10. Gedetailleerde projectbegrotingen van de werkpakketten 11. (Mogelijk) benodigde vergunningen
3
4
SAMENVATTING In de Waddenzee komen momenteel veel minder (oude) mosselbanken voor dan daar van nature verwacht mogen worden. Uitbreiding van mosselbanken, zowel droogvallend (litoraal) als permanent onder water (sublitoraal) is een van de uitgangspunten voor trilateraal beleid (Ecotarget), nationaal beleid (verbeteropgave in het kader van NATURA 2000) en internationale verplichtingen zoals de Kaderrichtlijn Water. Om aan dit beleid te kunnen voldoen worden er plannen ontwikkeld om mosselbanken aan te leggen en beleid te voeren dat het mogelijk maakt jonge zaadbanken zodanig te beschermen en te beheren dat ze zich kunnen ontwikkelen tot oude banken. Aanleg van mosselbanken is echter een kostbare zaak (orde grootte 30.000 € per ha) wanneer men bedenkt dat alleen al in de Westelijke Waddenzee het tekort wordt berekend op 1000 tot 2000 ha (droogvallende banken) met een natuurlijke referentie van mogelijk tienduizenden hectaren. Bovendien zijn de meeste van een tiental pogingen om mosselbanken (voor specifieke doelen) aan te leggen tot nu toe mislukt. Nooit is gemeten waarom die banken precies verdwenen. Indien een herstelplan ontwikkeld wordt dat zich richt op aanleg, stimulering of vrijwaring van aantasting is het belangrijk om methode, locaties en banken met specifieke kenmerken te kiezen die ook werkelijk goede kans maken om zich verder te ontwikkelen en een bron te vormen voor verdere uitbreiding. De problemen met de ontwikkeling van (oude) mosselbanken verschillen tussen de droogvallende locaties (litoraal) en de dieperliggende delen (sublitoraal). In het litoraal van het oostelijk Wad treedt regelmatig redelijk tot goede broedval op. Daardoor is het oppervlak aan banken, sinds het nagenoeg verdwijnen in 1990, geleidelijk weer toegenomen. Dit geleidelijke herstel is echter alleen zichtbaar in de oostelijke Waddenzee. In de westelijke Waddenzee ontwikkelen alleen op het Balgzand op vergelijkbare wijze mosselbanken. In het sublitoraal komen nauwelijks meerjarige mosselbanken voor, hoewel er wel regelmatig broedval plaatsvindt. Dit mosselzaad wordt echter in het najaar, of daarop volgende voorjaar, voor het merendeel bevist. Deze bevissing kan een reden zijn voor het niet tot ontwikkeling komen van meerjarige mosselbanken in het sublitoraal van de Waddenzee. Op bepaalde locaties verdwijnen echter ook niet beviste mosselzaadbanken voordat zij zich kunnen ontwikkelen tot meerjarige structuren, waarschijnlijk door vraat van zeesterren en op die locaties ongeschikte milieufactoren (stroomsnelheid, golfwerking en sedimentatie). Voor het ontwikkelen van herstelplannen is behoefte aan meer kennis over de factoren die overleving van banken bepalen. MOSSELWAD is opgezet om in eerste instantie juist die factoren te bestuderen en het relatieve belang ervan te bepalen. Dit gebeurt in een multidisciplinair onderzoek waarin de Kustvereniging (EUCC – The Coastal Union), Wageningen IMARES, Universiteit Utrecht, SOVON, NIOZ en NIOO-CEME samenwerken. Met behulp van de resultaten van dit onderzoek produceert MOSSELWAD een “handboek duurzame ontwikkeling mosselbanken” dat vanaf het eerste jaar aangevuld en aangepast wordt en beschikbaar voor alle stakeholders via INTERWAD (www.waddenzee.nl). Daarnaast worden alle beelden van video en camera’s on line (web-cam) beschikbaar gemaakt via INTERWAD. 5
Het project MOSSELWAD is functioneel opgedeeld in de volgende werkpakketten Litoraal 1. Bepaling sturende factoren ten behoeve van beheer litorale mosselbanken 2. Herstelmogelijkheden litorale mosselbanken Sublitoraal 3. Bepaling sturende factoren ten behoeve van beheer sublitorale mosselbanken 4. Herstelmogelijkheden litorale mosselbanken 5. Hydrodynamische factoren Van toepassing op litoraal en sublitoraal 6. Vogelpredatie 7. Handboek ontwikkeling en duurzaam beheer mosselbanken 8. Communicatie 9. Projectmanagement In onderstaand schema worden de verschillende werkpakketten van het project met hun onderlinge relaties globaal aangegeven.
De geschatte totale kosten voor MOSSELWAD bedragen 5.992.964 € (totaalbedrag voor een periode van 5 jaar). Voor de cofinanciering van minimaal 10% (dat wil zeggen circa 120.000 € per jaar voor de looptijd van het project van vijf jaar) is een aantal externe partijen 6
benaderd. Wageningen IMARES heeft zich garant gesteld voor het bedrag van de benodigde cofinanciering.
7
8
1. AANLEIDING VOOR DIT PROJECT Op 28 augustus jl. hebben vertegenwoordigers van twaalf bij mosselbanken betrokken organisaties, variërend van natuurbeschermingsorganisaties (Waddenvereniging, EUCC), beheerders (Rijkswaterstaat) tot onderzoekinstituten, zich gebogen over de problematiek van de mosselstand in het licht van de Waddenzee als ecosysteem en belangrijk natuurgebied. De conclusies van deze bijeenkomst zijn samengevat in Bijlage 1. Op basis van deze conclusies heeft een aantal van de hiervoor genoemde partners zich – met andere deskundigen – beraden over stappen die moeten leiden tot een versterking van de ontwikkeling van meerjarige mosselbanken als belangrijk onderdeel van het ecosysteem Waddenzee. Dit leidde tot het hieronder beschreven projectvoorstel “MOSSELWAD” (Herstel en Duurzaam beheer Mosselbanken Waddenzee) dat thans wordt aangeboden aan het Waddenfonds voor subsidie. Het initiatief tot dit project is genomen dor de Kustvereniging (EUCC), een particuliere organisatie voor duurzame ontwikkeling en natuurbehoud. Bij de Kustvereniging is een groot aantal deskundigen op het gebied van natuur en kustbeheer aangesloten, evenals een aantal Nederlandse natuurorganisaties. Daarnaast telt de Kustvereniging ook tal van leden en lidorganisaties elders in Europa.
9
10
2. MOSSELBANKEN IN HET VERLEDEN EN HEDEN Mosselbanken hebben een zeer belangrijke rol in het ecosysteem van de Wadden, onder andere voor de waterkwaliteit, als habitatvormende structuur en voor het voedselweb. Litorale en sublitorale banken vertegenwoordigen verschillende natuurwaarden en ook verschillende rollen in het ecosysteem en voedselweb. Litorale banken hebben een belangrijke landschappelijke waarde en zijn belangrijk voor de voedselvoorziening van steltlopers en meeuwen. Sublitorale mosselbanken zijn belangrijk voor de voedselvoorziening van duikeenden en vertegenwoordigen andere specifieke biodiversiteitswaarden dan de litorale banken. Beide typen mosselbanken spelen daarnaast een belangrijke rol in de sedimenthuishouding van de Waddenzee. Sinds circa 1990 zijn er in delen van de Nederlandse Waddenzee grote problemen met de vestiging en langjarige overleving van mosselbanken, zowel in het litoraal als sublitoraal. De achteruitgang van de mosselbanken vertaalde zich in de jaren negentig ondermeer in een zeer sterke teruggang van de populaties van mosseletende vogels als Scholekster en Eidereend. De grote rol van mosselbanken wordt bevestigd in de uitwerking van een aantal beleidsintenties en –beslissingen: - internationaal afgesproken “Ecotargets”, - de aanwijzing van de Waddenzee tot Natura 2000 gebied, - afgesproken verplichtingen in het kader van de Kaderrichtlijn Water, - uitkomsten van recente discussies in de problematiek omtrent mosselzaadvisserij resp. de gevolgen van klimaatverandering. Binnen de voor de Kaderrichtlijn Water uitgewerkte doelen is als streefdoel voor stabiele droogvallende mosselbanken een areaal van 4000 hectare aangegeven. Momenteel is, na het nagenoeg geheel verdwijnen (minder dan 100 ha) begin jaren ‘90, vanaf 1994 een stapsgewijs herstel opgetreden (fig. 1). Daarbij zijn piekvoorkomens van 5000 hectaren in het najaar en 2700 hectaren in het voorjaar waargenomen. De laatste jaren lijkt er een geleidelijke stabilisatie te zijn voor het voorkomen in het voorjaar van rond de 2000 ha litorale mosselbanken van minimaal enkele jaren oud. Deze oudere mosselbanken komen voornamelijk in het oostelijke Waddengebied voor (fig. 2). In het potentieel belangrijke westelijke gebied is echter maar sprake van een klein areaal stabiele droogvallende mosselbanken (fig. 3 en 4).
11
Areaal mosselbanken 5000
Hectares
4000 3000 2000 1000 0
1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 Voorjaar
Najaar
Figuur 1 Sprongsgewijze verloop van (litoraal) mosselbankoppervlak. Duidelijk herkenbaar is de (onregelmatige) broedval (1994, 1996, 1999, 2001 en 2005) , in de daarop volgende winter fikse verliezen en daarna geleidelijke achteruitgang tot de volgende goede broedval.
Ha 6000 oost west
5000
4000
3000
2000
1000
0 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
Fig. 2 Verdeling areaal aan litorale mosselbanken tussen het oostelijk en het westelijke wad (grens over wantij Terschelling)
12
210000
215000
220000
225000
230000
235000
605000
610000
615000
620000
205000
595000
600000
Leeftijdsopbouw mosselbanken in het oostelijke deel van de Waddenzee in 2006 1 jaar
4 - 5 jaar
2 jaar
6 - 8 jaar
3 jaar
9 - 13 jaar
wadplaten
Fig. 3 Verspreiding en leeftijdsopbouw van litorale mosselbanken onder Schiermonnikoog en Rottum (oostelijk Wad)
120000
125000
130000
135000
140000
145000
150000
155000
160000
560000
565000
570000
575000
115000
550000
555000
Leeftijdsopbouw mosselbanken in het westelijke deel van de Waddenzee in 2006 1 jaar
4 - 5 jaar
2 jaar
6 - 8 jaar
3 jaar
9 - 13 jaar
wadplaten
Fig. 4 Verspreiding en leeftijdsopbouw van litorale mosselbanken bij Texel, Vlieland en op het Balgzand (westelijk Wad). Duidelijk is het zeer geringe voorkomen (alleen Balgzand) in vergelijking met het oostelijk wad
13
In het sublitoraal van de Nederlandse Waddenzee komen voor zover bekend nauwelijks oudere mosselbanken voor. Er vindt wel met grote regelmaat zaadval plaats, hoewel er de laatste decennia wel sprake lijkt te zijn van een afnemende trend (fig. 5). In 2008 is 10 miljoen kg mosselzaad op een oppervlakte van 1200 ha geïnventariseerd. Van het jaarlijks in de zomer gevallen mosselzaad wordt in de erop volgende najaars- en voorjaarsvisserij het grootste deel opgevist voor mosselkweek op percelen. Sublitorale banken zijn potentieel belangrijke ecotopen met een ander karakter dan banken op droogvallende platen onder andere vanwege het minder voorkomen van concurrentie met de oprukkende Japanse oester, minder predatie door vogels en het structuurvormende karakter in de relatief structuurarme sublitorale delen .
45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
19 92 19 93 19 94 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07
Biomassa mosselzaad (milj kg)
Mosselzaad in het sublitoraal van de westelijke Waddenzee
Fig. 5 Aanwezige mosselzaad (milj. kg netto) in het sublitoraal van de westelijke Waddenzee, gemeten in het voorjaar (na najaarsvisserij en winterverliezen).
Het natuurlijke areaal van meerjarige litorale en sublitorale mosselbanken in de Nederlandse Waddenzee bedraagt een ordegrootte van tienduizend hectaren maar is als referentie moeilijk exact te kwantificeren bij gebrek aan goede kwantitatieve historische gegevens. Dit zijn belangrijke redenen om de hoogste prioriteit toe te kennen aan het zoeken naar en optimaal benutten van mogelijkheden tot herstel van meerjarige mosselbanken in de Waddenzee.
14
3. DOELEN VAN HET PROJECT MOSSELWAD Het project MOSSELWAD richt zich primair op de bevordering van litorale en sublitorale mosselbanken en op het wegnemen van belangrijke onduidelijkheden in het proces van vestiging en overleving van deze mosselbanken. Hiermee wordt de capaciteit vergroot voor een meer grootschalige ontwikkeling en uitvoering van herstelplannen alsmede voor het duurzaam beheren van deze banken in de Waddenzee. Daartoe zal een handboek voor ontwikkeling en duurzaam beheer van mosselbanken in de Nederlandse Waddenzee worden samengesteld en openbaar gemaakt. Tevens beoogt MOSSELWAD het draagvlak voor het ecologisch herstel van de Waddenzee en van mosselbanken in het bijzonder te versterkten door het communiceren van de beoogde natuurontwikkeling aan een breder publiek en een aantal specifieke doelgroepen. In het handboek zullen kenmerken van litorale en sublitorale mosselbanken worden beschreven, de verschillende ontwikkelingsstadia (successie) en de beïnvloedingsfactoren op deze successie. Hiermee zullen richtlijnen en adviezen geboden worden voor het duurzame beheer van mosselbanken, bestaande uit: -
meer praktische kennis over de ontwikkelingsmogelijkheden van mosselbanken
-
handreikingen voor beheer en beleid: o type handeling o moment van handelen
Via deze handreikingen zullen we beter dan thans in staat zijn om de ontwikkeling en handhaving van mosselbanken te bevorderen. Het te ontwikkelen handboek zal onder andere objectieve criteria bevatten voor de beoordeling van de overlevingskansen (stabiliteit) van mosselbanken. Deze criteria zijn van groot belang voor beslissingen in beleid en beheer. Onder andere voor de vergunningverlening van mosselzaadvisserij bleek een gebrek aan objectieve criteria. Daardoor is het in principe mogelijk dat potentiële meerjarige mosselbanken bevist (kunnen) worden (Beleidsbesluit “Ruimte voor zilte oogst”). Dit project zal leiden tot: 1. Vergroting van de capaciteit van beleids- en beheersinstanties om -met meer kans op succes dan nu- vestiging en overleving van mosselbanken te bevorden. 2. Bijdragen aan het herstel van de mosselbanken in de Waddenzee via - het bieden van praktische handreikingen voor het beleid om de ontwikkelingskansen van mosselbanken te vergroten, - het bieden van objectieve en controleerbare criteria waarmee het beleid bepaalde sublitorale mosselbanken kan vrijwaren van visserijactiviteiten en het kwantificeren van criteria voor de vergunningverlening t.a.v. menselijke activiteiten op het wad, - ervaring opdoen met de experimentele aanleg van litorale mosselbanken, - minimaal 15 hectare nieuwe litorale mosselbank in de westelijke Waddenzee. 15
3. Praktisch handboek voor ontwikkeling en duurzaam beheer van mosselbanken.
Het project heeft niet als doel om het medegebruik van mosselbanken voor de visserij te bevorderen. Een herstel van de mosselbanken in de Waddenzee is evenwel een belangrijke factor voor een verantwoord medegebruik van het Wadden-ecosysteem.
16
4. RELATIES MET HET WADDENFONDS Bij het Waddenfonds wordt een bijdrage gevraagd voor uitvoering van het project. Het hier beschreven project voldoet aan alle vier hoofddoelstellingen van het Waddenfonds: Ad. 1. vergroting en versterking van de natuur- en landschapswaarden van het waddengebied Het project beoogt duurzame ontwikkeling en bescherming van meerjarige mosselbanken. De mosselbanken hebben een belangrijke intrinsieke landschappelijke waarde en een belangrijke functie in het ecologisch functioneren van het wad-ecosysteem (voedselweb, waterkwaliteit, habitatvorming en effecten op bodem). Van de in het Investeringsplan Waddenfonds onder dit doel genoemde tien lange-termijndoelen (tot 2030) pkb Nota Waddenzee punten zijn de volgende zes doelen zeer relevant: - versterking van de waarden als natuurgebied en natuurlijke processen (doel 1); - blijvende waarborg voor rust door gedeeltelijke afsluiting van het sublitoraal voor visserij (2); - de rijkdom van flora en fauna wordt versterkt (4); - verbetering van de voedselsituatie voor zeezoogdieren, vissen en met name vogels door vergroting van de biomassa van de mosselpopulatie (5); - verbetering van de waterkwaliteit door de filterende activiteit van de mossels (6); - beperking van bodemverstoring t.b.v. mosselbanken en zeegrasvelden (9). Binnen het project zal aandacht worden geschonken aan de mogelijkheden van herstel van mosselbanken die mede als fourageergebieden voor vogels en andere organismen fungeren, aan mogelijke effecten van de klimaatontwikkeling en aan de interactie van mosselbanken met morfologische en ecologische processen. Ad. 2. vermindering of wegname van externe bedreigingen van de natuurlijke rijkdom van het Waddengebied Via het project wordt nagegaan in hoeverre visserij-activiteiten te combineren zijn met een duurzaam herstel en voortbestaan van stabiele mosselbanken. Natuurbeheer en menselijk medegebruik (m.n. visserijactiviteiten) kunnen na uitvoering van het project beter worden afgewogen en geïntegreerd. Ook aan de gevolgen van de zeespiegelstijging en de ontwikkeling van de Japanse oester wordt binnen het project aandacht gegeven. Van de in het Investeringsplan Waddenfonds onder dit doel genoemde thema’s van de langetermijn-doelen in de pkb Nota Waddenzee is de eerste (van drie genoemde doelen tot 2030) relevant: vrijwaring van of minimalisering van externe bedreigingen van de natuurwaarden. Het op te leveren handboek en de te ontwikkelen criteria voor de stabiliteit van mosselbanken zullen betere afwegingen tussen duurzame mosselbanken en visserij-activiteiten mogelijk maken. Ook zal worden aangegeven of verdere maatregelen ter stimulering van mosselbankontwikkeling nodig zijn; bijvoorbeeld om zeker te stellen dat mosselbanken de (versnelde) zeespiegelstijging bij kunnen houden en daardoor een gegarandeerde voedselvoorziening voor vogels blijven.
17
Ad. 3. duurzame economische ontwikkeling in het waddengebied De bijdrage aan deze doelstelling is indirect en beperkt. Niettemin kan het volgende worden gesteld. Een optimale aanwezigheid van mosselbanken in alle delen van de Waddenzee biedt garanties voor de productie van voldoende mossellarven zowel voor natuurdoelen als voor een zeker medegebruik. Eenmaal aanwezig kunnen mosselbanken, in vergelijking met andere schelpdieren (kokkels en nonnetjes) een langdurige en stabiele voedselvoorziening vormen. Tevens is sprake van een landschapselement dat de (eco-) toeristische waarde van het gebied vergroot. Van de in het Investeringsplan Waddenfonds onder dit doel genoemde zeven lange-termijndoelen (tot 2030) pkb Nota Waddenzee punten zijn de volgende vijf doelen op termijn relevant: - verduurzaming van het karakter van de economische bedrijvigheid m.n. de visserij van mosselzaad en garnalen door een verbeterde afweging van natuur en visserij (1); - de aanwezigheid van mosselbanken draagt bij aan duurzaam toerisme en landschapsbeleving (3); - verduurzaming van de visserij-activiteiten wordt bevorderd door de ontwikkeling van objectieve criteria voor stabiliteit van mosselbanken en nieuw afwegingskaders inzake sublitorale mosselbanken (4); - duurzaam historisch medegebruik van mosselbanken kan slechts worden gegarandeerd als het bereikbare areaal van deze banken zeer sterk wordt vergroot. Dit project draagt bij aan deze vergroting van het areaal en aan beoordelingscriteria voor de toe te laten intensiteit van eventueel kleinschalig medegebruik (7). Ad. 4. ontwikkeling van een duurzame kennishuishouding t.a.v. het waddengebied Via het project worden de sturende factoren voor ontstaan, aanwezigheid en overleving van mosselbanken in belangrijke mate geanalyseerd en bepaald. Na afloop van het project is er een handboek ontwikkeling en duurzaam beheer mosselbanken beschikbaar voor de verantwoordelijke terreinbeheerders en zijn er objectieve criteria over de stabiliteit van mosselbanken ten behoeve van de vergunningverlening voor de visserij op mosselzaad ontwikkeld. Verder werken binnen het project kennisinstituten en een overkoepelende organisatie voor duurzame ontwikkeling en natuurbehoud (i.c. de Kustvereniging) samen die gedurende het project en ook daarna meer dan tot dusverre kennis op het gebied van schelpdieren in brede zin zullen uitwisselen. De in het project MOSSELWAD ontwikkelde gedachtenlijnen en hypothesen zijn in overeenstemming met de krachtlijnen voor onderzoek die de oprichters en medewerkers van de Waddenacademie voor ogen staan. Een wetenschappelijk verantwoorde monitoring en daaropvolgende evaluatie is een belangrijk onderdeel van het project.
18
5. CENTRALE WERKHYPOTHESEN VOOR ONDERZOEK T.B.V. BEHEER De ontwikkeling van mosselbanken in de Waddenzee verloopt op dit moment niet optimaal. In het litoraal van de westelijke Waddenzee blijft herstel van mosselbanken, in tegenstelling tot het oostelijk deel, grotendeels uit. In het sublitoraal ontstaan geen meerjarige mosselbanken, ondanks regelmatige broedval. Het voorgestelde project MOSSELWAD gaat ervan uit dat er mogelijkheden zijn voor beheerders om deze situatie te verbeteren. In dit project is ervoor gekozen deze mogelijkheden te inventariseren doormiddel van een zeer toegepast onderzoek en experimentele benadering, waarbij iedere hypothese aansluit op de vragen die voor het duurzaam beheer van mosselbanken noodzakelijkerwijs beantwoord dienen te worden. MOSSELWAD maakt gebruik van en sluit aan bij ervaringen opgedaan in de Waddenzee gedurende jarenlange inventarisaties (jaarlijkse IMARES rapporten; o.a. Jansen et al, 2008 en Fey et al, 2008) , gedetailleerd onderzoek naar de ruimtelijke ecologie van mosselen (Koppel et al 2005, 2008), het eerdere EVA-2 onderzoek (Ens et al, 2004), het lopende PRODUS onderzoek (Fey et al. 2008 en Jansen, 2008) en de NWO-ZKO-projecten “Monitoring abundance, composition, development and spatial variation in macrozoobenthos and”birds” en “Aggregations in mussel beds”. Daarnaast wordt ingespeeld op het in verandering zijnde beleid ten aanzien van de mosselzaadvisserij. Ook met het recent gestarte onderzoek naar het handmatig oogsten van Japanse oesters (Stichting Geïntegreerde Visserij) worden waar mogelijk en zinvol verbindingen gelegd. 5a. Litoraal Voor wat betreft litorale mosselbanken richten deze hypothesen zich vooral op verklaringen voor het uitblijven van het ontstaan van jonge mosselbanken in het westelijke Wad en mogelijkheden voor het beheer om deze ontwikkeling wel plaats te laten vinden. In het westelijke Wad zijn aanzienlijke hoeveelheden mossellarven aanwezig. De aanwezigheid van mossellarven, en dus het potentieel voor het ontstaan van jonge mosselbanken, blijkt onder andere uit de zeer goede opbrengsten op de z.g. MZI’s (mosselzaadinvanginstallaties bestaande uit netten en touwen) en de zeer regelmatige broedval in het sublitoraal (fig. 5). In de westelijke Waddenzee zijn blijkbaar een of meer andere factoren van belang die vóór of direct na de vestiging van deze larven op de bodem, spelen. In de oostelijke Waddenzee treden na succesvolle zaadval ook aanzienlijke verliezen op, maar het oppervlak aan banken vertoont toch een (min of meer) geleidelijke toename (fig 1). In de oostelijke Waddenzee is het dus belangrijk (en mogelijk) om inzicht te krijgen in factoren die de overleving van banken van verschillende leeftijd bepalen. Wellicht kunnen die factoren beïnvloed worden door beleid en beheer. Wanneer het niet beïnvloedbare factoren betreft of de echte belemmerende factoren slechts na zeer langdurig onderzoek achterhaald kunnen worden, kan die eerste gevoelige fase overbrugd worden door aanleg van jonge mosselbanken volgens patronen en rekening houdend met kennis opgedaan in het oosten. 5b. Sublitoraal 19
Voor wat betreft sublitorale banken richten de hypothesen zich vooral op de natuurlijke ontwikkelingskansen van meerjarige mosselbanken. Inzicht in het karakter van beïnvloedingsfactoren en de kenmerken waarbij ontwikkeling tot meerjarige structuren zich voordoet is noodzakelijk bij het succesvol ontwikkelen en beheren van sublitorale natuurwaarde in een dynamisch systeem als de Waddenzee. Het onderzoek om de voor beleid en beheer relevante vragen te beantwoorden zal plaatsvinden op de door LNV van bodemberoering gevrijwaarde mosselzaadbanken. Deze mosselzaadbanken bieden mogelijkheden voor verkrijgen van informatie met betrekking tot de belangrijkste beïnvloedingsfactoren op de natuurlijke ontwikkeling van deze mosselbanken. Het project zal zich hierbij richten op kenmerken van (ongestoorde) sublitorale mosselbanken in verschillende successiestadia en de identificatie van beïnvloedingsfactoren op de successie. De belangrijkste vragen betreffen: 1. Kenmerken van (ongestoorde) sublitorale mosselbanken 2. Successie van zaadbank tot meerjarige stabiele mosselbank 3. Identificatie van beïnvloedingsfactoren op de successie 5c. Specificatie werkhypothesen onderzoek t.b.v. beheer De vragen richten zich, zowel in het litoraal als het sublitoraal, dus vooral wat er gebeurt nadat de mosselen als zeer jonge banken zichtbaar worden. In het voortraject van dit project werd door een groep deskundigen een aantal werkhypothesen onder de loep genomen op grond waarvan werkpakketten zijn geformuleerd die inzicht moeten geven in het al dan niet accepteren van de hypothese. Alle werkhypothesen die binnen MOSSELWAD zullen worden getoetst, zijn zeer relevant voor het toekomstig beheer van de Waddenzee. De vraag is vooral wat er gebeurt nadat de mosseltjes als zeer jonge banken zichtbaar worden. Dat soort banken kan namelijk relatief eenvoudig aangelegd worden en het is in dat geval belangrijk dat op de goede manier te doen. Stimuleren van zaadval op de bodem is veel moeilijker. Wat betreft de slechte toestand (wat betreft oppervlak) van oudere permanent onder water voorkomende (sublitorale) mosselbanken speelt waarschijnlijk vooral de bevissing een dominerende rol, zowel die van mosselzaad als van garnalen. Op grond van voorgaande afwegingen werden voor zowel litoraal als sublitoraal werkhypothesen ontwikkeld die mogelijke verklaringen geven voor de geconstateerde trends. Op grond van die hypothesen werden verschillende werkpakketen ontwikkeld om deze hypothesen nader te onderzoeken. De gekozen hypothesen hebben in belangrijke mate een complementair karakter en sluiten elkaar wederzijds niet uit. De verwachting is dat in een complex ecosysteem zoals de Waddenzee er geen simpele éénduidige verklaring is voor waargenomen fenomenen en dat de 20
stabiliteit van mosselbanken moet worden verklaard uit een combinatie van (deels interacterende) factoren. Ook schaal-schaal interakties en de mate van evenwicht van systemen speelt hierbij een rol; in een labiel systeem kan een kleine verandering in randvoorwaarden al leiden tot het al of niet kunnen (voort)bestaan van het systeem. Het labiele karakter van het evenwicht vindt dan zijn oorsprong overigens in andere factoren. 1. De eerste hypothese heeft te maken met het ecosysteemfunctioneren: de voedselsituatie in de Waddenzee voor de jonge mossels is niet goed genoeg (aftopping lentebloei fytoplankton door P limitatie in een heel kritische periode) om de jonge mossels toe te laten heel snel uit de meest kwetsbare grootteklasse te groeien. Onder deze hypothese zou de overleving van een mosselbank veel groter zijn als ze kan starten met individuen > 3-4 mm, buiten bereik van de garnalen. Dit laatste aspect wordt meegenomen in het onderdeel waarbij jonge (delen van) mosselbanken intensief bestudeerd worden en op de proefbanken die aangelegd worden (werkpakket 2). Er zijn geen aanwijzingen dat de voedselsituatie als geheel limitatief zou zijn omdat vestiging en mossel(zaad)groei op MZI’s zeer goed genoemd kan worden. Ook overige schelpdieren vertonen de laatste jaren zeer goede ontwikkeling. 2. Een tweede hypothese is dat recrutering meer dan we denken afhankelijk is van de aanwezigheid van volwassen (of in elk geval grotere) dieren. Deze hypothese moet gesplitst worden in twee onderdelen. A; Mossellarven vallen bij voorkeur op of nabij bestaande mosselvoorkomens en B; In kombergingsgebieden met veel oudere mosselen (en dus veel larven) is ook een hogere recrutering. Hypothese 2A wordt in zekere mate gesteund door onderzoek (De Vooys, pers. med., Diederich 2005) waaruit blijkt dat er bij dit soor kolonievormende organismen sprake is van chemische stimuli die settlement op conspecifics stimuleren en langlopend onderzoek dat aangeeft dat er binnen bestaande mosselbanken altijd wel zaadval optreedt, wellicht door de complexe structuur waardoor predatie verminderd wordt. Dit aspect wordt uitgebreid onderzocht door detailmetingen op bestande banken in het litoraal, de pilotfbanken die in het tweede en derde jaar aangelegd worden, en de “dunnere” mosselvoorkomens (door vissers “ankertjes”genoemd) die in het sublitoraal ook bestudeerd worden. Hypothese 2 B wordt niet gericht onderzocht in het voor financiering opgevoerde deel van dit project. Naast dit onderzoek draait er een standaard monitoring- en onderzoekprogramma gefinancierd door LNV waarbij jaarlijks de broedval in de hele Waddenzee gevolgd wordt. Daaruit komt informatie beschikbaar die aangeeft waar hoeveel broed gevallen is en hoe de ontwikkeling van dat broed verloopt. Deze gegevens zijn volledig beschikbaar voor de in het huidige voorstel opgevoerde AIO(‘s) Onder deze hypothese zou er veel meer broedval zijn in kombergingsgebieden met veel mosselen dan in een overigens vergelijkbaar maar leeg kombergingsgebied. Hierbij wordt rekening gehouden met de “verblijftijd” van ongeveer 4 weken van larven in de waterkolom en de uitwisselingtijden van verschillende watermassa’s..
21
De hypothesen 2A en 2B zijn in eerste instantie te controleren rond bestaande mosselbanken en, indien ze niet wordt ontkracht, met een experimentele benadering (aanleggen banken van verschillende schaal en kijken naar effect op recrutering). 3. Een derde hypothese is dat door timing-effecten predatoren op het verkeerde (te vroege) moment of in te grote aantallen op het wad verschijnen, waardoor predatie te vroeg te intensief wordt. Dit kan veroorzaakt worden door klimaatverandering (predatoren overleven de winter of trekken niet naar de diepere delen van de Noordzee) of door een sterke achteruitgang van predatoren (grotere vis in Noordzee, kustzone en wadgeulen) waardoor garnalen en krabben toenemen. De achtergronden van deze hypothese (klimaat en/of vispredatie) worden niet expliciet onderzocht. Wel wordt uitgebreid onderzocht of en welke predatoren wanneer verantwoordelijk zijn voor predatie van mosselbroed van verschillende grootteklassen. Dit wordt gedaan door directe warneming, bemonstering en zeer frequente video- en fotoanalyse. Vanwege de zeer complexe onderzoekopzet om na te gaan hoe het zit met predatie van de juist gesettelde larven (0.3-0.5 mm) wordt dit (ook wetenschappelijk) zeer interessante aspect grotendeels buiten beschouwing gelaten Wellicht zijn er in de fase van de aanleg van de pilotbanken mogelijkheden om dit te onderzoeken met behulp van exclosures rond artificieel aangebrachte heel kleine larfjes die op kustmatige substraten (bv pettycoat-gaas) in de waterkolom ingevangen zijn en daarna in verschillende posities binnen de pilotbank geplaatst worden. 4. Een vierde hypothese is dat recrutering (overleving van de juist gesettelde larven) sterk niet-lineair dichtheidsafhankelijk is: mosselen moeten in massale hoeveelheid op beperkte ruimte vallen, om voldoende houvast aan elkaar te hebben, ruimtelijke patronen te kunnen vormen en hun predatoren te oververzadigen. Experimenteel manipuleren van dichtheid in artificiële banken met heel kleine postlarven zou hierover meer kunnen leren, maar wordt vanwege de complexiteit, het zeer fundamentele karakter en de niet door beheer stuurbare factoren niet voorgesteld in het huidige project. Dezelfde hypothese geldt echter voor de overleving van de wat oudere recruten (5-15 mm). Uit eerdere waarnemingen is duidelijk dat die nagenoeg geheel kunnen worden weggevreten door vogels zoals meeuwen en eenden. Predatie(en overleving) van die leeftijdsklassen is wel onderdeel van dit project. 5. Een vijfde hypothese is dat golfaanvallen, in combinatie met wind- en getijbeweging de vestiging van nieuwe mosselbanken beperken en erosie van bestaande banken veroorzaken. In recente jaren zijn deze golven onder invloed van een meer toegenomen westelijke en zuidelijke circulatie in herfst en winter belangrijker (= energierijker) geworden waardoor de overlevingscondities voor mosselbanken in de Waddenzee zijn verslechterd. Deze onderdelen worden uitgebreid onderzocht door zeer intensieve geautomatiseerde metingen van golven en stromingen op bestaande en aan te leggen pilot banken. Uit deze metingen moet ook duidelijk worden in hoeverre patchgrootte, oriëntatie van patches t.o.v. golf en stroomrichting, bezetting door mosselen en fysische opbouw van de patches (slibophoping, zand-slib verhoudingen etc.) van invloed zijn op de stabiliteit van patches 22
en banken als geheel. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan het formaat van de bank als geheel omdat er aanwijzingen zijn dat bij grotere banken weggespoelde patches “ingevangen” worden in aan de lijzijde gelegen patches, terwijl ze bij kleinere banken verdwijnen in geulen en daar waarschijnlijk onder sediment verdwijnen. Experimentele manipulatie waaronder beschutting van de aan te leggen pilot banken kan hierover meer leren,
23
24
6. UITWERKING IN WERKPAKKETTEN Het project MOSSELWAD is functioneel opgedeeld in de volgende werkpakketten Litoraal 1. Bepaling sturende factoren ten behoeve van beheer litorale mosselbanken 2. Herstelmogelijkheden litorale mosselbanken Sublitoraal 3. Bepaling sturende factoren ten behoeve van beheer sublitorale mosselbanken 4. Herstelmogelijkheden litorale mosselbanken 5. Hydrodynamische factoren Van toepassing op litoraal en sublitoraal 6. Vogelpredatie 7. Handboek ontwikkeling en duurzaam beheer mosselbanken 8. Communicatie 9. Projectmanagement De achtergronden en de verdieping van de verschillende onderdelen (werkpakketten) zijn opgenomen in de onderstaande beknopte projectomschrijvingen per werkpakket en uitgewerkt in bijlagen.
Werkpakket 1: Bepaling sturende factoren t.b.v. beheer litorale mosselbanken Om kennis over het herstel van litorale mosselbanken t.b.v. beheersmaatregelen te vergroten, moeten de factoren worden bepaald onder welke omstandigheden deze mosselbanken kunnen ontstaan en stabiel blijven. Er zullen verschillende hypothesen getest worden over de succesfactoren die uitbreiding/aangroei, stabiliteit en biodiversiteit van litorale en sublitorale mosselbanken bepalen. Van belang is dat hiervoor op een voldoende grote geografisch schaal naar mosselbanken gekeken wordt. Ook moet rekening worden gehouden met autonome ontwikkelingen in de Waddenzee, zoals klimaatverandering, nutriëntenbelasting, etc. De stabiliteit en biodiversiteit van mosselbanken van verschillende leeftijden zullen op (internationale) schaal vergeleken worden. Een aantal belangrijke biotische en a-biotische factoren dat de vestiging, het voortbestaan en de uitbreiding van mosselbanken bepaalt, zal worden onderzocht: reproductie, nutrient-beschikbaarheid, (vogel)predatie, mosselbedekking en –dichtheid, competitie met Japanse oester en effecten van golven, stroming en stormen en mogelijke interacties.
Werkpakket 2: Herstelmogelijkheden litorale mosselbanken Ingrepen om de ontwikkeling van litorale mosselbanken in de toekomst beter te kunnen bevorderen De herstelmogelijkheden van litorale mosselbanken zullen vanaf 2010 uitgevoerd worden na het op basis van de in het eerste jaar opgedane kennis en in nauwe samenwerking met 25
Rijkswaterstaat kunstmatig aanleggen van mosselbanken in het Westelijk deel van de Waddenzee en deze te monitoren. De experimenteel aangelegde mosselbanken zullen vergeleken worden met natuurlijke mosselbanken, o.a. met behulp van camera’s. Het benodigde mosselzaad wordt in principe betrokken uit de reguliere handel. Daarvoor kan zowel gevist zaad als MZI zaad gekocht worden. Mogelijk wordt voor het verkrijgen van mosselzaad gebruik gemaakt van kunstmatig ingevangen mosselzaad dat op biologisch afbreekbare netten op de wadbodem wordt neergelegd. De locaties moeten nog nader bepaald worden. In bijlage 2 wordt een verdere specifieke uitwerking van de werkpakketten 1 en 2 gepresenteerd. Indicatie van aan te leggen oppervlak mosselbank: 15 hectare verspreid over x lokaties.
Werkpakket 3: Bepaling sturende factoren t.b.v. beheer sublitorale mosselbanken Vooronderzoek t.b.v. werkpakket 4 Om kennis over het herstel van sublitorale mosselbanken t.b.v. beheersmaatregelen te vergroten, moet onderzocht worden welke factoren bepalen onder welke omstandigheden sublitorale meerjarige mosselbanken kunnen ontstaan. Dit werkpakket zal zich evenals werkpakket 4 specifiek richten op de natuurlijke beïnvloedingsfactoren, in tegenstelling tot het lopende PRODUS-project, dat zich richt op de rol van mosselzaadvisserij. Het hier voorgestelde onderzoek zal daarom plaatsvinden op van bodemberoering gevrijwaarde mosselbanken. De sublitorale mosselbanken zullen worden gevolgd in hun ontwikkeling, ondermeer met behulp van side-scan sonar en onderwater camera’s, waarbij verschillende successiestadia in kaart zullen worden gebracht. Aan de hand van de gegevens zullen temporele patronen in de ontwikkeling van mosselbanken worden geanalyseerd en worden gekoppeld aan verklarende factoren zoals predatiedruk, hydrodynamiek en rekrutering Op deze manier zullen de verschillende hiervoor vermelde hypotheses getest worden over de succesfactoren die uitbreiding/aangroei, stabiliteit en biodiversiteit van sublitorale mosselbanken bepalen. Van belang is dat hiervoor op een voldoende grote geografisch schaal naar mosselbanken gekeken wordt.
Werkpakket 4: Herstelmogelijkheden sublitorale mosselbanken Sluiting van delen van het sublitoraal om herstel van sublitorale mosselbanken te bevorderen en te begrijpen In het sublitoraal van de Westelijke Waddenzee valt elk jaar mosselzaad, al is er de laatste jaren wel sprake van een afnemende trend. Dit zaad ontwikkelt zich vooral onder invloed van herhaalde bodemberoering door visserijactiviteiten niet tot stabiele mosselbanken; jaarlijks wordt hier circa 65% van het natuurlijk mosselbestand opgevist. Sublitorale banken zijn potentieel belangrijke ecotopen met een ander karakter dan banken op droogvallende platen onder andere vanwege het minder voorkomen van concurrentie met de oprukkende Japanse oester, minder predatie door vogels en het structuurvormende karakter in de relatief structuurarme sublitorale delen . Voor onderzoek naar herstel van sublitorale mosselbanken is het sluiten van een aantal complete sublitorale banken op voor stabiliteit gunstige locaies in de 26
Westelijke Waddenzee voor bodemverstorende (mosselzaad- en garnalen-) visserij noodzakelijk. De sublitorale mosselbanken zullen worden gevolgd in hun ontwikkeling, ondermeer met behulp van side-scan sonar en onderwater camera’s. De locaties moeten nog nader bepaald worden. Uitgangspunt is dat gestreefd wordt naar een gradiënt van brak naar zout bij het vaststellen van de projectlokaties. In bijlage 3 wordt een verdere specifieke uitwerking van de werkpakketten 3 en 4 gepresenteerd. Indicatie voor geografische schaal: 5 tot 6 mosselbanken van circa 100 hectare elk, totaal 500 hectare, waarbij gestreefd wordt naar een gradiënt van brak naar zout bij het vaststellen van de onderzoekslokaties.
Werkpakket 5: Hydrodynamische factoren Op de te kiezen lokaties van werkpakket 2 doet de Universiteit van Utrecht metingen aan de dynamiek van plaatselijke stromingen en golven van het zeewater en de dynamiek van zand en slib ter plaatse. Het onderzoek richt zich op de wijze waarop, de mate waarin en de condities waaronder golven, in combinatie met wind- en getijgedreven processen in staat zijn om litorale banken te eroderen in de Waddenzee. Enerzijds worden de hydrodynamische processen die verantwoordelijk zijn voor de erosie van mosselbanken onderzocht, anderzijds zijn de weerstandskrachten die daarbij moeten worden overwonnen, o.a. ten gevolge van b.v. de hechting van mosselen aan elkaar en aan het substraat onderwerp van studie. Aan de hand van morfologische opnamen, monitoring en de detectie van mosselbed patronen (o.a met videocamera’s), het doen van gerichte hydrodynamische metingen (stroming, golven, waterstanden, mate van turbulentie, erosie, resuspensie en transport van gesuspendeerd sediment), een bureaustudie van het wind/golfklimaat en modellering wordt de hypothese getoetst dat golven, al of niet in combinatie met stromingen in toenemende mate een beperkende factor zijn geworden voor de vestiging en stabiliteit van mosselbanken. Werkpakket 5 wordt nader omschreven in Bijlage 4.
Werkpakket 6: Vogelpredatie Het onderzoek naar litorale mosselbanken (werkpakketten 1 en 2) richt zich vooral op de oorzaken van de grote verliezen door natuurlijke oorzaken. Het onderzoek naar sublitorale mosselbanken (werkpakketten 3 en 4) richt zich vooral op de natuurlijke ontwikkeling wanneer verliezen door visserij worden geweerd. Daarnaast zijn er grote verschillen tussen litorale en sublitorale mosselbanken wat betreft de geassocieerde vogelbevolking. Als gevolg hiervan zijn er grote verschillen in de te hanteren aanpak van het project. Om die reden is ervoor gekozen de werkpakket over vogels op te splitsen in twee onderdelen: 1. Een deel dat zich richt op de vogelbevolking van litorale mosselbanken en dan vooral de predatiedruk van de vogels op jonge litorale zaadbanken. 2. Een deel dat zich richt op de vogelbevolking van de sublitorale mosselbanken. In Bijlage 5 is de analyse van vogelpredatie (werkpakket 6) nader uitgewerkt. 27
Werkpakket 7: Handboek herstel en beheer mosselbanken De resultaten van de verschillende werkpakketten en veldexperimenten worden samengevat in een modelvorm (concept handboek) gebaseerd op de factoren die het herstel van mosselbanken bepalen. Deze modelvorm kan door de beheerders worden ingezet om de vorming van mosselbanken actief te bevorderen. In de modelvorm worden zowel wetenschappelijke, praktische als beleidsmatige adviezen voor het herstel van mosselbanken opgenomen. Er zal onder andere een literatuurstudie worden uitgevoerd waarbij de stabiliteit en biodiversiteit van mosselbanken van verschillende leeftijden op (internationale) schaal (NL, UK, D, DK) vergeleken worden. De verschillende versies van modelvorm / handboek worden als interactief groeidocument via internet beschikbaar gesteld. In Bijlage 6 is de totstandkoming van het handboek nader uitgewerkt.
Werkpakket 8: Communicatie Er is een grote maatschappelijk en politieke belangstelling voor de mosselstand in de Nederlandse Waddenzee alsmede voor de relatie tussen doelstellingen m.b.t. het natuurbehoud en de visserij enerzijds. De MOSSELWAD partners zijn zich daarvan bewust en hopen met dit project een constructieve bijdrage te leveren aan de discussie over een duurzaam beheerde Waddenzee. Een juiste beeldvorming over het project is dan ook van het grootste belang. Het MOSSELWAD projectteam zal zorgen voor een zo goed mogelijke communicatie over het project in de richting van: - het beleid ten aanzien van de Waddenzee - natuurbeheer en natuuronderzoek - visserij-, mossel- en garnalensector en onderzoek op dit vlak - de media. MOSSELWAD Communicatieplan Hiertoe zal door het projectteam een communicatieplan worden geformuleerd waarmee het team ervoor wil zorgen dat de juiste informatie op het juiste moment op de juiste plaats komt. Dit communicatieplan wordt voorgelegd aan het Waddenfonds en aan de Begeleidingsgroep. Het communicatieplan zal onder meer de basis vormen voor: 1. De communicatie met het Waddenfonds, met de ministeries Verkeer en Waterstaat (m.n. Rijkswaterstaat) en LNV en met de waddenprovincies 2. De communicatie met de Begeleidingsgroep 3. De relatie en uitwisseling met andere relevante projecten en initiatieven 4. De communicatie met alle (andere) belanghebbenden 5. Free publicity. Publicaties in een breed spectrum van media, waarbij het kan gaan om vakbladen tot en met de landelijke media. MOSSELWAD Symposium 28
Als onderdeel van het project zal enkele malen een MOSSELWAD Symposium worden gehouden ter versterking van de doelstellingen van het Communicatieplan. In de begroting is budget gereserveerd voor een drietal symposia, één na aanvang van het project (1e helft 2010), één halverwege (2012) en één aan het eind (1e helft 2014). Het symposium zal openstaan voor beroepsmatig geïnteresseerden en de media. Communicatie en samenwerking binnen het Waddengebied Direct na de start van het project wordt de integratie van de communicatie van MOSSELWAD met de andere dan lopende projecten en initiatieven, zowel van het Waddenfonds als daarbuiten, verder uitgewerkt in overleg met de projectpartners en externe partijen. Zeer belangrijk hierbij is het lopende project PRODUS maar ook andere projecten op het gebied van natuurherstel in de Waddenzee. Website, video- en camerabeelden Voor het project wordt een projectwebsite gemaakt, vooral voorinterne communicatie. Inmiddels is reeds overeengekomen dat alle video- en camerabeelden die binnen MOSSELWAD worden geproduceerd (met name binnen de werkpakketten 2 en 4) via de op dit gebied meest geschikte internetsite extern zullen worden gecommuniceerd. Een mogelijkheid daartoe lijkt met name InterWad, de formele communicatielijn voor het wad voor de verschillende bij wadactiviteiten betrokken ministeries. De hiermee samenhangende kosten zijn in de begroting van MOSSELWAD opgenomen.
Werkpakket 9: Projectmanagement Het projectmanagement wordt door EUCC uitgevoerd conform bijlage 7.
29
REFERENTIES (EXCLUSIEF SPECIFIEKE REFERENTIES PER WERKPAKKET) Diederich, S. 2005 Differential recruitement of introduced Pacific Oysters and native mussels at the North Sea Coast; Coexistence possible? Journal of Sea res. 53: 269-281 Van der Koppel J, Gascoigne JC, Theraulaz G, Rietkerk M, Mooij WM & Herman PJM (2008) Experimental evidence for spatial self-organization and its emergent effects in mussel beds. Science, in press Jaarlijkse IMARES rapporten o.a.: Jansen, J.M.J., M.R. van Stralen, J.J. Kesteloo, C. van Zweeden (2008) Inventarisatie van het sublitorale wilde mosselbestand in de westelijke Waddenzee in het voorjaar van 2008. IMARES Rapport C044/08
Fey, F., N. Dankers, A. Meijboom, P.W. van Leeuwen, H. Verdaat, M. de Jong, J. Heusinkveld, E. Dijkman, J. Cremer en V. Kimmel (2008) Ontwikkeling van enkele mosselbanken in de Nederlandse Waddenzee; situatie 2007. IMARES Rapport C005/08 Ens et al, 2004, Resultaten EVA-2. Rapporten betreffende het lopende PRODUS onderzoek: - Fey, F., B. Brinkman, J. Craeymeersch, H. Heessen en E. Meesters (Wageningen IMARES); M. van Stralen (MarinX); R. Dekker (NIOZ) - PRODUS dp 3: effecten van sublitorale mosselzaadvisserij in de Westelijke Waddenzee: situatie in eerste en tweede jaar van sluiting onderzoekvakken (20062007). IMARES Rapport C013/08 - Jansen, 2008. Rapportage NWO-ZKO-project “Monitoring abundance, composition, development and spatial variation in macrozoobenthos and”birds” - Jansen, 2008. Rapportage NWO-ZKO-project “Aggregations in mussel beds”. Stichting Geïntegreerde Visserij, 2008. Uitgangspunten onderzoek naar het handmatig oogsten van Japanse oesters.
30
31
BIJLAGEN 1. Samenvatting van conclusies startbijeenkomst 28 augustus 2008 te Utrecht 2. Werkpakketten 1-2 Duurzaam beheer litorale mosselbanken : Onderzoek herstelmogelijkheden mosselbanken litoraal incl. monitoring / evaluatie (WAGENINGEN IMARES, SOVON, NIOO-CEME) 2009 – 2013 3. Werkpakketten 3-4 Duurzaam beheer sublitorale mosselbanken : Onderzoek herstelmogelijkheden mosselbanken sublitoraal incl. monitoring / evaluatie (WAGENINGEN IMARES) 2009 – 2013 4. Werkpakket 5: Hydrodynamische processen en litorale mosselbanken (UU-IMAU, WAGENINGEN IMARES) 5. Werkpakket 6: Vogelpredatie (SOVON, NIOZ) 6. Werkpakket 7: Handboek (IMARES – NIOO – SOVON) 7. Werkpakket 9: Projectmanagement en -planning (EUCC et al) 8. Samenwerkingsovereenkomst 9. Concept brief Rijkswaterstaat inzake cofinanciering e.a. 10. (Mogelijk) benodigde vergunningen
32
33
BIJLAGE 1 Samenvatting van conclusies startbijeenkomst 28 augustus 2008 te Utrecht. 1. Mosselbanken zijn vanouds een belangrijk integraal onderdeel van het wadden-ecosysteem met belangrijke eigenschappen t.a.v.benthisch-pelagische koppeling, sedimenthuishouding, biodiversiteit, voedselaanbod voor vogels en economie 2. Mosselbanken kunnen zowel litoraal zijn, d.w.z. voorkomend op droogvallende platen, als sublitoraal, ofwel continue ondergedoken. Geconstateerd werd dat litorale en sublitorale banken sterk verschillen in begeleidende soorten en ook verschillende rollen in het ecoysteem en voedselweb vervullen. Litorale banken hebben ondermeer een belangrijke landschappelijke waarde en zijn belangrijk voor de voedselvoorziening van wadvogels. Sublitorale mosselbanken zijn belangrijk voor de voedselvoorziening van duikeenden en vertegenwoordigen andere specifieke biodiversiteitswaarden. 3. Droogvallende natuurlijke mosselbanken komen in de westelijke Waddenzee nauwelijks (meer) voor en in de oostelijke Waddenzee is sprake van een fluctuerende en sprongsgewijze ontwikkeling sinds het midden van de jaren ‘90. Daar is nu een grote verscheidenheid aan litorale mosselbanken van verschillend leeftijdsklassen en een totaal oppervlak dat in de richting gaat van de (nagenoeg) onverstoorde toestand in de jaren ‘60. Deze banken bieden een uitgelezen mogelijkheid om de factoren te onderzoeken die overleving en instandhouding bepalen om zodoende gefundeerde plannen te maken voor herstel in overige delen van de Waddenzee. 4. Het (al of niet) voorkomen van sublitorale mosselbanken wordt sterk bepaald door het beleid t.a.v. mosselzaadbevissing. Slechts bij het plaatselijk stopzetten van deze bevissing is de potentie voor de vorming van stabiele mosselbanken vast te stellen. 5. Een toekomstbeeld voor mosselbanken in de Waddenzee mag niet (uitsluitend) worden afgeleid van een referentiebeeld uit het verleden maar dient vooral gebaseerd te worden op de te verwachten situatie in de toekomst met autonome ontwikkelingen als zeespiegelstijging, opwarming van het zeewater, de ontwikkeling van predatoren en van de ontwikkeling van mogelijke concurrenten zoals de Japanse oester. 6. Er zijn nog veel kennislacunes t.a.v. de hefbomen en de kritische sleutelfactoren die de ontwikkeling (ontstaan, bestaan, verdwijnen) van mosselbanken bepalen, zowel in de litorale als in de sublitorale sfeer. 7. Voor een versnelde invulling van de kennislacunes is multidisciplinair onderzoek op natuurlijke banken in verschillende ontwikkelingsstadia aangevuld met experimentele pilots nodig. 8. Rijkswaterstaat kan vanuit de gestelde doelen in het kader van de Kaderrichtlijn Water vanaf 2010 een areaal mosselbanken aanleggen dat deels geschikt zal zijn voor experimenteel onderzoek en monitoring 9. De bij het overleg betrokken deskundigen willen Rijkswaterstaat graag adviseren t.a.v. te meest optimale lokaties voor de stimulering van nieuwvorming van mosselbanken. 10. Rijkswaterstaat wil graag medewerking verlenen aan experimenteel onderzoek aan de nieuw gevormde banken om meer kennis voor het toekomstig beheer te verwerven.
34
De twaalf organisaties die op 28 augustus 2008 tijdens de startbijeenkomst van het project vertegenwoordigd waren: Wageningen IMARES NIOO-CEME SOVON Vogelonderzoek Nederland RWS-DNN Waddenvereniging EUCC The Coastal Union Grontmij / Aquasense) Stichting Zeeschelp Alkyon Altenburg & Wymenga NIOZ DLG
35
BIJLAGE 2
Werkpakket 1 Onderzoek naar factoren die stabiliteit en overleving van litorale mosselbanken bepalen (2009-2014) Werkpakket 2 Aanleg, bestudering en monitoring van Pilot banken in het litoraal (2010 – 2014) Verantwoordelijke onderzoekers Dr. Norbert Dankers (IMARES); (
[email protected]) Dr. Frouke Fey (IMARES); (
[email protected]) Prof. dr. Piet Hoekstra (UU-Geosciences); (
[email protected] ) Dr. Bruno Ens (SOVON); (
[email protected]) Dr. Johan van de Koppel; (NIOO) (
[email protected]) Bij verschillende werkpakketten die van dit algemene pakket zijn afgeleid (WP-5 (Fysische aspecten) en WP-6 (Vogelpredatie) zijn ook andere onderzoekers betrokken. Die worden onder die specifieke werkpakketten genoemd. 1. Algemene introductie en probleemanalyse Filtrerende organismen vervullen een essentiële rol in de Waddenzee. Vooral schelpdieren die banken vormen zijn belangrijk. Ze steken meestal ruim boven het omringende wad uit en zijn daardoor langer beschikbaar voor foeragerende vogels. Mosselbanken zijn een relatief stabiele voedselvoorziening voor vogels omdat ze redelijk goed bestand zijn tegen storm of ijs en zichzelf in stand kunnen houden door het bieden van substraat en bescherming voor broedval. Daarnaast zijn mosselen ook zeer goed bestand tegen lage temperaturen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld kokkels die in strenge winters meer dan 90% sterfte vertonen. Mosselbanken zijn ook in staat een stijgende zeespiegel bij te houden door productie van pseudofaeces waarbij organisch materiaal en fijn slib uit de waterkolom in en rond de banken wordt vastgelegd (zie Intermezzo). Daarvan profiteren weer veel depositfeeders die in die omgeving in grotere concentraties voorkomen en een belangrijke voedselbron vormen voor vogels die geen mosselen eten. De rol van schelpdierbanken en de relatie met fysische variabelen wordt in het kort aangegeven in het Intermezzo (zie volgende pagina). Belang van mosselbanken voor natuur en beleid Mosselbanken vormen een integraal onderdeel van EU-habitattype 1140 “droogvallende wadplaten”. Ze zijn daar een belangrijke kwaliteitsparameter, onder andere vanwege hun functie in de pelagisch-benthische koppeling waarbij slib en organisch materiaal wordt vastgelegd in en rond de bank, het belang als voedsel voor zowel schelpdieretende vogels als vogels die op en rond de mosselbank foerageren, en de landschappelijke aspecten van de boven de zandige omgeving uitstekende structuren.
36
INTERMEZZO De rol van schelpdieren in het Waddenzee ecosysteem: fysische en biologische interacties Filtrerende schelpdieren (‘filterfeeders’) zijn in staat de watermassa van de Waddenzee in enkele dagen geheel te filtreren. Daarmee vormen filterfeeders een schakel tussen het pelagische en het benthische deel van de Waddenzee. Zulke schelpdieren zorgen ervoor dat kleine deeltjes zoals (fijn) sediment, levende algen en organisch materiaal uit de waterkolom omgezet worden in faeces en pseudofaeces, die zich als grotere deeltjes gedragen en bezinken of naar de bodem getransporteerd worden. Dit betekent dat de deeltjes in het systeem blijven en niet door het tij geëxporteerd worden. Wanneer zulke deeltjes binnen mossel- of oesterbanken bezinken, zullen deze banken boven de omgeving gaan uitrijzen en op die manier de omgeving en stromingspatronen beïnvloeden, waardoor onder meer turbulentie ontstaat. Mosselbanken veroorzaken een ander effect dan oesterbanken, omdat mossels zichzelf naar boven kunnen verplaatsen, terwijl oesters dat niet kunnen en in verticale richting groeien. De toegenomen ruwheid van de banken kan tot toenemende sedimentatie leiden. Wanneer de banken specifieke ruimtelijke patronen ontwikkelen (Fig. 7) (Van de Koppel et al 2005) kunnen dergelijke processen zelfs versterkt worden. In het algemeen is er een sterke koppeling en feedback tussen hydrodynamische (golven en stromingen) en biologische processen en condities. Natuurlijke banken ontwikkelen zich vanuit zaadval. De omvang van de zaadval is moeilijk te voorspellen zowel in de ruimte en in de tijd. Verder overleeft het meeste pas gevestigde zaad het niet en worden niet altijd de ruimtelijke patronen gevormd die kenmerkend zijn voor stabiele jonge mosselen. Gemiddeld overleeft ongeveer de helft van de sublitorale mosselbanken de volgende winter. Deze banken (of gedeeltes van de banken) kunnen biogene structuren vormen die vele jaren overleven en het gehele ecosysteem kunnen beïnvloeden. In oudere banken laat elke jaarklasse een afname in oppervlak, aantal, patchgrootte en dichtheid van organismen zien (Fey et al. 2008). Herhaalde broedval lijkt derhalve noodzakelijk om de banken intact te houden. De stabiliteit of overlevingskans van biogene structuren zoals mossel- of oesterbanken, die van groot belang zijn als biotoop voor epibenthische fauna en als foerageerhabitat voor vogels. Voor beleidsmakers is de term stabiliteit van belang in het kader van mosselzaadvisserij. De overleving van mosselbanken na de eerste zaadval wordt door veel factoren beïnvloed. Belangrijke factoren die een rol spelen bij de stabiliteit van banken zijn behalve biologische factoren, ook de hydrodynamische condities (stroming, golven, turbulentie), de historie en biologische eigenschappen van de bank en de stabiliteit van het onderliggende sediment. Het sediment kan bestaan uit mobiel zand, fijn slik en slik in vastere vorm, klei en zand. Tot op heden hebben de meeste studies over de invloed van hydrodynamische factoren op mosselbankstabiliteit zich gericht op stroming en stroming gerelateerde turbulentie om voedselbeschikbaarheid te bepalen. Maar ook het effect van golven en golf-stroming interacties gedurende stormen op de stabiliteit van mosselbanken is belangrijk, evenals vogelpredatie en biologische en fysische aspecten van de banken. Daarnaast vormen ze een specifiek ecotoop en mosselbanken worden expliciet genoemd als “ecotarget” in trilaterale overeenkomsten en beleidsstukken zoals PKB en beheerplannen. 37
Biogene structuren als stabiliteitsbuffer in een dynamische omgeving. Hoewel de Waddenzee door een hoge ruimtelijke en temporele variabiliteit gekenmerkt wordt, zal klimaatverandering een serieuze uitwerking hebben op het gebied. Veranderde hydro-meteorologische condities, zoals toegenomen windkracht en lokale golfhoogte, zullen het hydrodynamische regiem in grotere delen van het Waddenzee ecosysteem beïnvloeden. De ontwikkeling van litorale biogene structuren zal serieus beïnvloed worden en de biodiversiteit in sublitorale ecosystemen zou kunnen verminderen. Biogene structuren zoals mosselbanken kunnen klimaateffecten ook tegengaan door het creëren van een natuurlijk buffer in de vorm van verhogingen, rigide structuren en beschutte plekken. Het begrijpen van de ontwikkeling van deze biogene structuren na de vestiging van mosselbanken is derhalve van groot belang in dit project.
Definitie mosselbank Een mosselbank is: “een benthische gemeenschap waar mosselen beeldbepalend zijn, en die bestaat uit een ruimtelijk goed af te bakenen lappendeken van grote of kleine groepen mosselen die als bulten boven de omgeving kunnen uitsteken en die door open ruimtes gescheiden zijn” (Brinkman et al. 2003).
Figuur 1. Meerjarige mosselbank onder Rottum in 2007 (ontstaan in 2001) met geprononceerde structuren
Binnen het begrip mosselbank worden 3 typen onderscheiden (Brinkman et al. 2003): - Zaadbanken: veelal eenvormige voorkomens van pas gevestigd (“gevallen”) mosselzaad op een kale ondergrond. De bank heeft nog niet altijd een gedefinieerde structuur, de samenstelling (grootte, leeftijd) is nog geheel uniform. Andere organismen vormen nog geen groep van betekenis. - Jonge mosselbanken: de zaadbank heeft de eerste winter overleefd, en bestaat uit mosselen van 2-3 cm lengte. De bank begint een duidelijke structuur te krijgen. - Oude mosselbanken: de bank heeft inmiddels twee winters overleefd, bestaat onder andere uit oudere mosselen (>2 jaar), en heeft een geprononceerde structuur. Na de vestiging van een mosselbank, door natuurlijke of kunstmatige zaadval, zorgen sterke dichtheidsafhankelijke processen ervoor dat er ruimtelijke structuren ontstaan binnen de mosselbank. Deze vorm van zelf-organisatie als sleutelproces in de vestiging van natuurlijke en kunstmatige herstelde mosselbanken vormt een belangrijk deel in het onderzoek. Het gaat hierbij om streeppatronen op een schaal van 5-10 meter, evenals netvormige aggregaties op een schaal van 10 cm (Van de Koppel et al 2005, Van de Koppel et al, Science in press). De ontwikkeling van deze ruimtelijke patronen lijkt een cruciale factor van de 38
stabiliteit van mosselbanken. Het losraken van mosselen komt in banken met dergelijke ruimtelijke structuren 5 keer minder voor dan in mosselbanken zonder patronen (Van de Koppel et al in press). Daarom is het cruciaal te begrijpen wat de belangrijkste bepalende factoren zijn voor de ontwikkeling van ruimtelijke patronen in kunstmatige mosselbanken. Mosselbank herstelprojecten kunnen dus alleen maar succesvol zijn als ruimtelijke patronen begrepen en gedocumenteerd worden op kleine en grote ruimtelijke schaal. De definities van mosselbanken en de onderverdeling in subtypen gaat eigenlijk voorbij aan het feit dat een mosselbank vaak een combinatie is van meerdere van deze onderdelen. Wanneer mosselzaad valt op een oudere bank ontstaat vaak een complexe structuur met mosselen van meerdere jaarklassen (Fig. 2) op- en door elkaar met daarnaast voorkomens van strooimosselen en oude bankrestanten. Daarnaast slaan er regelmatig delen af, groeien delen aan of verschuiven (delen van) de mosselbank (Fig. 3). Dit soort banken is dus uitermate geschikt voor het uitvoeren van het voorgestelde onderzoek Bank 603C 2004-7
Bank 603
606500
100
50
Contour van 2007
0
2006
0
10
20
30
40
50
60
2006
70
2005 2004
lengt e
2002
I MA RES 0
Figuur 2. Lengtefrequentieverdeling van mosselen op mosselbank 603 (onder Schiermonnikoog) in 2004. Aan de pieken is te zien dat deze bank, die waarschijnlijk is ontstaan in 1995, nu uit minimaal drie verschillende jaarklas-groepen bestaat (broedval 2003, broedval 2002 en broedval van 2001 en eerder).
50
100
200 m
209000
209500
Figuur 3. Jaarlijkse verandering (afslag en aangroei) in oppervlakte van bank 603 (Schiermonnikoog) tot 2007.
Wanneer de bank ouder wordt komen er steeds meer lege schelpen in de bank door sterfte van mosselen of ingespoelde dode schelpen. Het oppervlak van de bank bestaat dan nog voor ongeveer 40% uit levende mosselen (Fey et al 2008, Dankers et al 2004). Onder de mosselbank ontstaat een sedimentlaag van geproduceerde faeces en pseudofaeces, ingespoeld zand, schelpresten en organisch detritus, waardoor de verticale structuur toeneemt. Op een bestaande bank kan soms zodanig veel zaad vallen dat de oude mosselen verstrikt raken. De populatie bestaat dan nog slechts uit één jaarklasse. Toch kan dan niet gesproken worden van een “jonge” bank. In dit type banken kan de geschiedenis vastgesteld worden door het beschrijven van verticale profielen. Daaruit blijkt dikwijls dat een bank is opgebouwd uit verschillende lagen waar banken uit meerdere decennia elkaar opvolgen. De verstikte en begraven mosselen staan dan nog in de positie zoals ze op de originele banken voorkwamen. Hierover zijn meerdere voorbeelden bekend uit het Duitse wad (Fig. 4).
39
Figuur 4. Verticaal profiel van een jonge (links) en een oude (rechts) mosselbank (Hertweck and Liebezeit, 1996)
Ook in profielen over mosselbanken uit de Nederlandse Waddenzee zijn oude harde schelplagen op verschillende diepten gemeten (Dankers et al 2004). Een voorbeeld is gegeven in Figuur 5. Ook komt er een taxonomisch gevarieerde verzameling van soorten, zodat er uiteindelijke een complexe levensgemeenschap ontstaat (Saier, 2002).
Figuur 5. Schelplagen van oudere mosselbanken onder een bestaande bank (Balgzand) (Dankers et al, 2004)
40
Het is dus duidelijk dat een mosselbank af en toe opnieuw ontstaat en ook, al dan niet geleidelijk, verdwijnt. Omdat meerdere factoren een invloed uitoefenen op de mogelijkheden voor overleving moeten deze allemaal, zowel afzonderlijk als in combinatie betrokken in onderzoek naar mogelijkheden die aanwezigheid van een groot areaal over langere tijd kunnen verwezenlijken of bevorderen. Huidige problemen met ontwikkeling van mosselbanken In de jaren ‘80 is door overbevissing (hier gedefinieerd als doorvissen in een periode van lage recruitment) het merendeel van de banken zodanig aangetast dat de laatste droogvallende banken in 1991 verdwenen waren. Sinds die tijd is langzaam en sprongsgewijze herstel opgetreden, vooral in de oostelijke Waddenzee. In sommige gebieden blijft herstel achterwege, en er worden regelmatig plannen ontwikkeld om de ontwikkeling en handje te helpen met het aanleggen van mosselbanken. In een aantal gevallen zijn die plannen ook uitgevoerd (Tabel 1), maar bij het merendeel bleken de aangelegde banken na korte tijd verdwenen. Slechts 2 pogingen kunnen als geslaagd worden beschouwd. Hieruit blijkt dat het belangrijk is om goed te weten wat de factoren zijn die een rol spelen bij de overleving van mosselbanken zodat pogingen tot aanleg en vergunningverlening voor visserij gebaseerd kan worden op goed onderbouwde adviezen.
Tabel 1: Pogingen en resultaat van experimenten met het aanleggen van mosselbanken
Locatie Jaar Schiermonnikoog 1986
Lauwersoog
1995
Balgzand
2002
Sleeswijk Holstein
????
Waddenzee
2001
Resultaat De bank werd aangelegd in juni 1987 in het kader van onderzoek naar de ecologie van de scholekster nabij een voor observatie opgestelde wadhut. Op de bank vond daarna goede broedval plaats en de bank bleef in stand tot hij weggevist werd in 1990 In beslag genomen mosselen ( 10 – 20 duizend kg illegaal verzameld bij Ameland) zijn gestort op een plaat naast de geul ten noordoosten van Lauwersoog. Ze ontwikkelden zich tot een stabiele bank die nog groeide door broedval en mosselen van andere plekken die er met stormen in verwaaiden. De bank was in 2008 nog aanwezig. 6 halve-cirkelvormige mosselbanken aangelegd ( 10-25 kg/m²) op een basis van gestorte kleischelpen. Deze bankjes waren binnen 1 maand geheel verdwenen (waarschijnlijk vogelpredatie) Door Georg Nehls zijn in Sleeswijk Holstein verschillende mosselbanken aangelegd. Zowel op zandige ondergrond als op vooraf gestorte stemnen. Binnen een jaar waren alle banken verdwenen Op vijf locaties in de Westelijke Waddenzee 41
Referentie (Ens & Alting 1996; Hulscher pers. comm.)
Jan Smit bank (Krukel-LNV)
Van Pelt et al 2003
Nehls Pers.Com
Ens et al 2004
werden banken aangelegd met mosselen verkregen uit het zg “Jan Louw” experiment. Op drie van die plekken verdwenen ze binnen een paar weken, twee banken overleefden enkele maanden, maar waren toen ook verdwenen.
Hoewel mosselbanken al langere tijd in kaart worden gebracht is het nog onduidelijk welke factoren precies verantwoordelijk zijn voor langdurige overleving (Brinkman et al. 2003; Dankers et al. 2003, 2004; Fey et al. 2008). Duidelijk is wel dat er in de eerste winter na de broedval veel banken geheel of gedeeltelijk verdwijnen. In de winter van 2001-2002 is dit in detail gevolgd op 20 mosselbanken. De resultaten zijn weergegeven in Fig. 6.
Percentage van de banken dat is weggeslagen tussen december en april
percentage weggeslagen (%)
120 100 weggeslagen tussen januari en april
80 60
weggeslagen tussen december en januari
40 20 0 2 4
5 6 7 9 11 12 1 A N D E F G H 8 10 J K bank
Figuur 6. Percentage van de banken dat is verdwenen tussen december 2001 en april 2002 (uit Dankers et al. 2004).
Uit Fig. 6 blijkt dat van de 20 banken er 9 in april (nagenoeg) verdwenen waren. Van een zevental (5, 7, 12, 1, A, D, en 10) was nog ongeveer 50% van het oppervlak over en 4 banken (2, H, J, en K) waren qua oppervlak nagenoeg onaangetast. Het bleek moeilijk om aan te geven waarom welke (delen van) banken verdwenen waren en andere overleefden. Het is duidelijk dat er een groot gebrek aan kennis is om op basis daarvan gefundeerde beheersbeslissingen te nemen in het kader van natuurherstel en vergunningverlening voor allerlei activiteiten (visserij, oesterrapen, zagersteken, handkokkelen etc). In het licht van het streven om te komen tot “uitbreiding en meer natuurlijke verspreiding van mosselbanken” zoals vastgelegd in meerdere beleidsbesluiten en internationale afspraken is het niet verantwoord om vergunning te verlenen voor aantasting van banken die wellicht een grote kans te hebben om langere tijd te overleven of pogingen te ondernemen voor aanleg op plaatsen of met methoden die gedoemd zijn te mislukken.
42
2. Factoren die de overleving van mosselbanken bepalen A) De vroege dynamiek van artificiele mosselbedden Direct na het “uitzaaien” van mossels op de getijdeplaten zullen de mossels zich organiseren in clusters en patches met lokaal hoe dichtheden. Deze hoge dichtheden zijn cruciaal voor de vorming van trosvormige matten van mossels via de productie van byssusdraden (Fig. 7), waarmee zij zich kunnen beschermen tegen predatie en golfslag. Veldonderzoek heeft uitgewezen dat deze “vertrossing” het verlies van mossels uit het bed verlaagt met een factor 4 (Van de Koppel et al in press). Op een grotere schaal en op langere termijn kunnen de mosselbanken regelmatige ruimtelijke patronen vormen. Deze patronen zijn een adaptatie die een hoge lokale (binnen-patch) dichtheid toestaat, zonder dat depletie van algen optreed in het water boven het bed (Van de Koppel et al 2005). In deze hoge dichtheden zijn de mossels het best beschermd tegen verstoringen. Of artficiele bedden deze adaptaties ook ontwikkelen is onbekend, en daarom een belangrijk onderdeel van deze studie.
A
B
C
Figuur 7: Foto’s van patroonvorming in mosselbanken op verschillende schalen: (A) <1 m, (B) 1-10 m, (C) >100m.
B) Stabiliteit van banken op de lange termijn De stabiliteit van een mosselbank wordt bepaald door de mate waarin een mosselbank bestand is tegen natuurlijke en antropogene overlevingsfactoren. De locatie van de mosselbank bepaalt in hoeverre de mosselbank wordt blootgesteld aan deze overlevingsfactoren. Daarnaast bepaalt de locatie de bestaansmogelijkheden van de mosselbank door de abiotische factoren die daar heersen zoals droogvalduur of sedimentsamenstelling. Als laatste is de overleving dichtheidsafhankelijk: mossels overleven beter als ze in hoge dichtheden op een bank terecht komen. De stabiliteit van een mosselbank wordt door een aantal bed-specifieke eigenschappen bepaald (stabiliteitskenmerken). Voorbeelden zijn: • leeftijdsopbouw en dichtheid van de mosselen in de bank • hechting van mosselen door byssusdraden • de bankstructuur, waaronder begroeiing door macroalgen • stevigheid en structuur van de ondergrond Overleving van banken 43
Overlevingsfactoren zijn variabelen die van buitenaf op een bank inwerken en bepalen of een bank al dan niet overleeft. Ze moeten onderscheiden worden in biotische en abiotische factoren. Voorbeelden zijn: Biotische overlevingsfactoren: • regelmaat van zaadval • dichtheid van de zaadval • predatie • menselijke activiteiten Abiotische overlevingsfactoren: • droogvalduur • sedimentkarakteristieken • temperatuur • zoutgehalte • zuurstofgehalte • stroomsnelheden en golfwerking Veel abiotische overlevingsfactoren, en vooral degene die samenhangen met stroom- en golfwerking, worden voor een groot deel door de (geo)morfologie bepaald. Wat dat betreft zijn belangrijk: • expositie van de bank • ligging van geulen • richting van overheersende winden • hoogte • patchgrootte binnen de bank Uit voorgaande opsomming is het duidelijk dat het voortbestaan van een mosselbank, door zeer veel factoren, al dan niet in combinatie bepaald wordt. De specifieke invloed van de verschillende factoren is uitgebreid beschreven in de internationale literatuur en voor een groot deel samengevat door Brinkman et al. (2003) Wat betreft abiotische overlevingsfactoren kan uit de beschikbare informatie het volgende geconcludeerd worden: “Stormen en ijsgang kunnen de structuur van een bank dusdanig aantasten dat een bank volledig of deels verdwijnt (Dankers et al. 2001; Steenbergen et al.2005). Volgens Steenbergen et al. (2003) verdwijnt er jaarlijks in de winter gemiddeld 40% van het in het najaar aanwezige mosselareaal. Overigens bleek wel dat mosselbanken vaak niet volledig verloren gaan in de winter, maar dat slechts een deel van de bank verdween. Relatieve winterverliezen zijn vaak hoger in jaren na goede broedval. Dit zou erop kunnen wijzen dat jonge mosselbanken, die nog niet stevig in het door hen opgebouwde sediment verankerd zijn, gevoeliger zijn voor winterstormen. Stormen worden beschouwd als hoofdoorzaak van het natuurlijk verdwijnen van grote arealen aan mosselbanken. De stabiliteit van de mosselbank speelt daarom zeker een grote rol bij het overleven van winterstormen. De gemiddelde winteroverleving is het hoogst in de, volgens de habitatkaart (Brinkman & Bult, 2003) meest voor mosselbanken geschikte delen van de Waddenzee. Dit wil echter niet zeggen dat banken in de, volgens de habitatkaart, minder geschikte gebieden niet kunnen 44
overleven. Ook in deze gebieden komen oudere mosselbanken voor (Steenbergen et al. 2003), en tot nu toe is het nog niet mogelijk gebleken het al of niet overleven van individuele mosselbanken aan de hand van de op dit moment beschikbare gegevens te voorspellen.”
3. Belangrijkste doelen van het onderzoek in Werkpakketten 1, 2, 5 en 6 Voor het verkrijgen van het benodigde inzicht en het invullen van voor het beleid essentiële leemten in kennis is het noodzakelijk de eerder genoemde factoren en processen die ontwikkelingen, waaronder lange termijn overleving, van droogvallende mosselbanken bepalen, beter te kwantificeren. De belangrijkste aspecten bij (zeer) jonge banken zijn vogelpredatie, hydrodynamische processen, de geschiedenis en biologische eigenschappen van de bank en de stabiliteit van het onderliggende, en voor een groot deel door de mosselen gevormde en beïnvloede, sediment. Voor al deze te bestuderen onderdelen spelen de ruimtelijk eigenschappen van de bank een belangrijke rol. De opgedane kennis moet al tijdens het lopen van het onderzoek beschikbaar komen voor beleidsmakers zodat in beleids- en beheerplannen handreikingen aanwezig zijn die gebruikt kunnen worden ter stimulering van betere condities voor het ontstaan en ontwikkelen van mosselbanken, en betere voorspellingen gedaan kunnen worden (bijvoorbeeld in het kader van Passende Beoordelingen) over effecten van maatregelen of vergunningverlening. Dit wordt bereikt langs twee lijnen 1) Onderzoek en verklaring van de stabiliteit van mossel- en gecombineerde mossel/oesterbanken in relatie tot hydrodynamische en biologische processen en daaraan gerelateerde randvoorwaarden op verschillende ruimtelijke schalen en tijdschalen van seizoenen, jaren en decaden In het kader van deze lijn streven we naar een meer praktische en wetenschappelijke definitie van stabiliteit die bijdraagt aan een pro-actieve benadering in het beheer van natuurlijke schelpdierbronnen. 2) Ondersteuning van beleids- en beheerinstanties bij het beheer van natuurlijke schelpdiervoorkomens door het ontwikkelen van praktische kennis(overdracht), modellen en handleidingen. Een belangrijk onderdeel is het opzetten van een communicatieframework waardoor verzamelde gegevens direct beschikbaar komen bij die instanties. Door dit te verankeren in het bestaande Interwad system (www.waddenzee.nl) is deze lijn ook op lange termijn gewaarborgd, en kan dan gebruikt worden voor het beschikbaar houden van informatie die beschikbaar blijft komen uit de standaard monitoring programma’s. Daardoor is ook de informatievoorziening richting Waddenacademie veilig gesteld. De opgedane kennis wordt zodanig gerapporteerd en gestructureerd dat deze beschikbaar is voor besluiten over eventueel nader te beschermen gebieden, de bevordering of aanleg van banken op specifieke plekken en de frequentie en omvang van eventuele vergunningverlening voor visserij of beheersmaatregelen in het kader van de ontwikkeling van Japanse oesters voor zover deze in mosselbanken voorkomen. 45
Resultaten van dit onderdeel zijn gebaseerd op de uitkomsten van lijn 1 en kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden voor het verbeteren van habitatkaarten om daarmee gebieden te definiëren waar de kansen op stabiele en onstabiele banken het grootst zijn, en welke banken met bepaalde kenmerken verschillende overlevingskansen hebben
3.1 Concrete onderzoeksvragen In relatie tot lijn 1 zijn de volgende hoofdvragen gedefinieerd: Onderzoeksvraag 1: Wat is de rol van biologische factoren voor de stabiliteit van mosselbanken? Te onderzoeken aspecten hierbij zijn: 1. De rol van bedekking en bezetting (dichtheid op patches) van mosselbanken (o.a gerelateerd aan “armouring” en concurrentie voor ruimte; 2. De manier waarop mosselen vastzitten aan elkaar en in het sediment; 3. Patroonontwikkeling op ruimteschalen tussen 1 m² en 10.000 m² (video) 4. De populatiedynamiek op verschillende onderdelen van een bank in relatie met de ruimtelijke structuur van de bank; 5. Beschikbaarheid van voedsel en concurrentie, ook in relatie met de ruimtelijke structuur; 6. Op de bestaande banken en eveneens op de proefbanken worden experimenten uitgevoerd naar: 1. effecten van ruimtelijke structuur op groei en mortaliteit (door predatie, losslaan, voedseltekort, hittestress etc.) 2. mosseltros treksterkte in relatie met de ruimtelijke structuur 3. dichtheid drempelwaardes, in relatie met ruimtelijke schaal, voor mosseloverleving en losstormen met behulp van een onderwatercamera systeem (ZKO-AIO) 7. Golfwerking op banken (video) 8. Het effect van vogelpredatie en het belang van ruimtelijke structuur voor vogels (dit onderdeel wordt verzorgd door de “vogel AIO”, voor wie de vraagstelling en werkzaamheden uitgebreid beschreven worden in werkpakket 6. 9. Invloed van oesters op verschillende aspecten (stevigheid, voedselconcurrentie, concurrentie voor ruimte) De ecologische AIO die het merendeel van het (mossel)ecologisch onderzoek gaat uitvoeren gebruikt voor het merendeel standaard technieken die gemeengoed zijn in het veldonderzoek aan mosselbanken, aangevuld met informatie van camera’s en video. De AIO wordt intensief begeleid door ervaren veldonderzoekers (Dr. N. Dankers, Dr. F. Fey en Dr. J. v.d. Koppel). De AIO zal werken vanuit het laboratorium op Texel, maar elk jaar minimaal een maand doorbrengen op het NIOO laboratorium in Yerseke waardoor gewaarborgd is dat de onderzoeken van verschillende aan mosselen werkende onderzoekers en AIO’s (ZKO) op elkaar afgestemd blijven en van elkaar geleerd wordt. Onderzoeksvraag 2: Wat zijn de effecten van golven, stromingen en golf-stroom interacties bij stormen op de stabiliteit van mosselbanken? 46
Onderzoeksvraag 3: Wat is de rol van de mosselbanken in (bio)depositie en hoe beïnvloeden ze het sediment budget in en in de omgeving van die banken. Te onderzoeken aspecten zijn gerelateerd aan zowel de krachten die uitgeoefend worden op de mosselbank (shear stress) als de sterkte van het mosselbanksysteem (shear strength). Het onderzoek houdt onder meer in: 1. effecten van golven en stroming en de combinatie daarvan op de shear stress bij de bodem 2. de rol van golven en stroming in turbulentie 3. de invloed van verschilende stormcondities in termen van wind- en golfrichting en waterniveaus 4. de invloed van de locale geomorfologie 5. de shear strength van de mosselbank en verschillende onderliggend (biogene) substraten In relatie tot lijn 2 worden geen specifieke onderzoekvragen geformuleerd. De informatie uit lijn 1 zal gebruikt worden voor invulling van lijn 2
4. Onderzoek aanpak en methoden Lijn 1 Dit onderzoek wordt uitgevoerd door drie AIO’s die in deze aanvraag opgevoerd worden; één voor de ecologische aspecten van mosselbanken en één die zich speciaal richt op vogels. Daarnaast is er een AIO die zich richt op de fysische aspecten van het onderzoek. Gezien de complexiteit van het onderwerp wordt ook zwaar ingezet op begeleiding en wetenschappelijke en technische ondersteuning van deze AIO’s. De methoden zijn gebaseerd op een combinatie van intensieve metingen in het veld, monitoring (inclusief gebruik van gegevens uit bestaande programma’s) en observaties die gedeeltelijk gebaseerd zijn op remote technieken zoals inzet van permanente golf- en stroommetingen, video-observaties en fysisch-mathematische modellering van golf en stromingsprocessen bij de bodem. Naast het onderzoek van de hier genoemde AIO’s wordt het werkpakket afgestemd op lopend onderzoek in het kader van PRODUS en NWO-ZKO (draagkracht). Ook daarin zijn AIO’s actief en voor hen worden condities gerealiseerd die uitbreiding van hun onderzoek faciliteren en zodoende resultaten opleveren die van uitermate groot belang zijn voor de huidige problematiek en vraagstelling. Een voorbeeld is de NWO-ZKO AIO die onder leiding van NIOO werkt aan de aggregatie en drempelwaarde dynamiek op verschillende schaalniveaus. MOSSELWAD biedt de mogelijkheid om de huidige schaalniveaus (1, 10 en 100 m²) (Fig. 7) uit te breiden tot voor beleid belangrijke schalen van 1000 en 10.000 m². Ook de NWO AIO die aan predatie door duikeenden werkt wordt gefaciliteerd door de beschikbaarheid van onbeviste mosselbanken waarvan veel achtergrondinformatie beschikbaar is.
47
Gezien de complexiteit van het onderzoek en het belang van duidelijkheid in aansturing van de verschillende AIO’s is er voor gekozen de onderzoekrichtingen onder te brengen in verschillende werkpakketten. Werkpakket 5 voor het fysisch onderzoek en werkpakket 6 voor het vogelonderzoek. In werkpakket 6 is ook de gedetailleerde beschrijving opgenomen van het werk in relatie tot vogelpredatie in het sublitoraal.
4.1 Monitoring Met de bestaande IMARES surveys, die door LNV gefinancierd worden en waarvan het gebruik van de gegevens is toegezegd, worden jaarlijks nagenoeg alle mosselbanken in kaart gebracht. Ook worden in bestaande projecten een tiental banken in meer detail gevolgd waarbij ook de populatieopbouw wordt gemeten. Voor meer dan 10 jaar is nu informatie beschikbaar op grond waarvan de mosselbankenpopulatie in de Waddenzee gemodelleerd kan worden waarbij de individuele banken als individuen in een populatie behandeld en gemodelleerd kunnen worden. Deze informatie is beschikbaar voor gebruik binnen dit project. Samen met de te verkrijgen informatie over de mosselpopulatie binnen een bank kan dit soort modellering sterk in waarde toenemen. 4.2 Globale beschrijving van de metingen en remote sensing technieken Vier onderzoeklocaties worden gekozen op bestaande mosselbanken. Daarbij wordt gestreefd naar banken met duidelijk verschillende delen wat betreft leeftijd en ruimtelijke structuur. Na het eerste jaar worden daar een aantal aan te leggen pilot banken toegevoegd Op elke proeflocatie wordt een meetmast geplaatst waaraan zonnepanelen voor energievoorziening en meerdere videocamera’s voor de verschillende deelonderzoeken worden gemonteerd. Daarnaast dienen de palen voor support (energievoorziening en datatransmissie) voor de getij-, stroom- en golfmeters. Vanaf het tweede jaar zullen de palen van twee locaties verplaatst worden naar twee van de pilot banken. De techniek en de te verrichten metingen worden uitgebreid beschreven in werkpakket 5 en 6 5. Risicoanalyse en resultaatverwachting Het onderzoek is gebaseerd op toepassing van standaard technieken waarvan gebleken is dat ze werken in Waddenzee condities. Omdat de AIO’s begeleid worden door onderzoekers die zonder uitzondering ruime ervaring hebben met complexe en multidisciplinaire onderzoek- en samenwerkingsverbanden, worden geen problemen verwacht wat betreft de te bereiken resultaten. Omdat er goede informatie bekend is over de aanwezige mosselbanken kunnen banken gekozen worden waarvan in grote mate van zekerheid gegarandeerd kan worden dat ze (grotendeels) blijven bestaan. Ook indien dat door bv een zeer zware storm niet het geval is dan is ook in dat geval belangrijke informatie verzameld, en kunnen de meetpalen verplaatst worden. De aan te leggen mosselbanken worden aangelegd op plaatsen waarvan op basis van het eerdere onderzoek aangenomen kan worden dat ze stabiel zullen zijn. Ook in het geval dat dit 48
niet het geval blijkt dan wordt duidelijk waarom, en kunnen ook wat dat betreft belangrijke conclusies in het handboek beschreven worden. Er worden geen problemen verwacht wat betreft vergunningverlening voor het plaatsen van meetpalen of de aanleg van mosselbanken. Vergunningen voor meetpalen worden regelmatig afgegeven en de aanleg van mosselbanken wordt gezien als een activiteit die de kwaliteit van het Natura 2000 gebied verbetert (of nodig is in het kader van het beheerplan). Daarom is geen uitgebreide en ingewikkelde Passende Beoordeling noodzakelijk.
Referenties Brinkman, A.G. & T. Bult 2003. Geschikte eulitorale gebieden in de Nederlandse Waddenzee voor het voorkomen van meerjarige natuurlijke mosselbanken. Alterra rapport 456. Alterra Wageningen Brinkman, A.G., T. Bult, N. Dankers, A. Meijboom, D. den Os, M.R. van Stralen & J. de Vlas 2003. Mosselbanken: kenmerken, oppervlaktebepaling en beoordeling van stabiliteit. Alterra rapport 707. 70 pgs/ EVA-II rapport Dankers, N., A.G. Brinkman, A. Meijboom & E. Dijkman. 2001. Recovery of intertidal musselbeds in the Waddensea: use of habitat maps in the management of fishery. Hydrobiologia 465: 21-30 Dankers, N., A. Meijboom, J.S.M. Cremer, E.M. Dijkman, Y. Hermes, & L. te Marvelde 2003. Historische ontwikkeling van droogvallende mosselbanken in de Nederlandse Waddenzee. EVA-II-Alterra raport 876. 114pgs Dankers, N., A. Meijboom, M. de Jong, E. Dijkman, J. Cremer & S. van der Sluis 2004. Het ontstaan en verdwijnen van droogvallende mosselbanken in de Nederlandse Waddenzee. Alterra Rapport 921 114pgs Ens, B. J. & Alting, D. (1996) The effect of an experimentally created mussel bed on bird densities and food intake of the Oystercatcher Haematopus ostralegus. Ardea, 84A, 493507. Ens, B.J., A.C. Smaal, J. de Vlas 2004 The effects of shellfish fishery on the ecosystems of the Dutch Wadden Sea and Oosterschelde. . Final report of the second phase of the scientific evaluation of the Dutch shellfish fishery policy (EVA-II) Alterra report 1011. Fey, F. N. Dankers, A. Meijboom, P.W. van Leeuwen, H. Verdaat, M.de Jong, J. Heusinkveld, E.Dijkman, J. Cremer & V. Kimmel. 2008 Ontwikkeling van enkele mosselbanken in de nederlandse waddenzee; situatie 2007; IMARES rapport C005/08 Hertweck, G. & G. Liebezeit (1996) Biogenic and geochemical properties of intertidal biosedimentary deposits related to Mytilus beds. In:Dworschack, P.C., M. Stachowitsch & J.a. Ott (eds) Influences of organisms on their environment: the role of episodic events. Proc. 29th EMBS Vienna 1994 Blackwell, Vienna 131-144 Pelt, S. van, M.M. van Katwijk & N. Dankers 2003. Herintroductie Zostera marina in de Westelijke Waddenzee. Resultatenrapportage activiteiten 2002. Intern Rapport Afd Milieukunde KUN-Nijmegen
49
Steenbergen, J., J. M. D. D. Baars, M.R. van Stralen, J. Kesteloo-Hendrikse & T.P. Bult Het mosselareaal en –bestand op droogvallende platen in de Waddenzee in et voorjaar van 2003. RIVO rapport C070/03 Steenbergen, J., J.M.D.D. Baars & T.P. Bult 2005 Een analyse van de winterverliezen van litorale mosselbanken in de Waddenzee (periode 1994-2003) Van de Koppel J, Rietkerk M, Dankers N, & Herman PJM (2005) Scale-dependent feedback and regular spatial patterns in young mussel beds. The American Naturalist 165:E66E77 Van de Koppel J, Gascoigne JC, Theraulaz G, Rietkerk M, Mooij WM & Herman PJM (2008) Experimental evidence for spatial self-organization and its emergent effects in mussel beds. Science, in press Zwarts, L. & Ens, B. J.(1999) Predation by birds on marine tidal flats.In: Proceedings of the 22nd International Ornithological Congress in Durban, (eds Adams, N. J. & Slotow, R. H.), pp. 2309-2327. BirdLife South Africa, Johannesburg.
50
51
BIJLAGE 3 BASISNOTITIE WERKPAKKETTEN 3/4 Duurzaam beheer sublitorale mosselbanken : Onderzoek herstelmogelijkheden mosselbanken sublitoraal incl. monitoring / evaluatie (WAGENINGEN IMARES en NIOO-CEME) 2010 – 2013 Probleem-analyse: Op dit moment komen er nauwelijks meerjarige sublitorale mosselbanken voor in de Nederlandse Waddenzee. De Europese aanwijzing van de Waddenzee tot Natura 2000 gebied en de KaderRichtlijn Water vormen een politieke basis en de verplichting om mogelijkheden te onderzoeken voor het duurzaam herstellen van dit karakteristieke habitat. Dit streven past binnen de uitgangspunten van het Waddenfonds om de huidige natuur in de Waddenzee te verbeteren. Elk jaar valt er, in meer of mindere mate, mosselzaad in het sublitoraal van de westelijke Waddenzee (in 2008 ongeveer 1200 ha). Doorgaans wordt dit mosselzaad bevist, direct nadat de nieuwe banken zich gevormd hebben of in het daaropvolgende voorjaar. Dat een deel van dit mosselzaad zich in principe kan ontwikkelen tot meerjarige mosselbanken met een relatief hoge biodiversiteit, zien we aan enkele locaties die aan deze visserij ontsnapt zijn. Het is bekend dat mosselzaadbanken op bepaalde locaties gekarakteriseerd worden door grote verliezen (Saurel et al. 2004). Deze sterfte als gevolg van velerlei omgevingsfactoren (biotisch (Hamilton, 2000; Herlyn and Millat, 2000) en abiotisch (Saurel et al. 2004)), maakt het duurzaam herstel en beheer van mosselbanken een onzekere activiteit. Inzicht in welke omgevingsfactoren een rol spelen en hoe deze inwerken op de kansen voor de vorming van stabiele sublitorale mosselbanken wordt gezien als noodzakelijke kennis bij het succesvol ontwikkelen en beheren van sublitorale natuurwaarden in een dynamisch systeem als Waddenzee. Kennis over de overlevingskansen van individuele mosselbanken is tevens belangrijk voor de verdeling van beschikbare mosselzaad voor ontwikkeling van meerjarige mosselbanken en duurzaam gebruik. Doel van dit werkpakket: Het toekomstig beheer van sublitorale mosselbanken zal, ingegeven door een instandhoudingplicht en een verbeteropgave, ook ten aanzien van enkele vogelsoorten die als voedselbron van deze banken gebruik maken, bestaan uit het beschermen van een bepaald (al dan niet geleidelijk groeiend) areaal van te beheren mosselbanken. In een dynamisch systeem als de Waddenzee betekent dit enerzijds dat mosselzaadbanken met de hoogste levensverwachting moeten worden geselecteerd en anderzijds de conditie van reeds beheerde banken ingeschat dient te worden. Dit werkpakket richt zich primair op het ontwikkeling van sublitorale mosselbanken en verkrijgen van kennis ten behoeve van het duurzaam beheren van deze banken in de Waddenzee. Deze kennis zal worden samengebracht in een handboek waarin duidelijke handreikingen voor duurzaam beheer worden uitgewerkt. Tevens bevat dit project een educatief programma met als doel de beoogde natuurontwikkeling aan een breed publiek te presenteren (via de website Interwad). 52
Het uitvoeren van dit project zal direct leiden tot praktische kennis over de natuurlijke ontwikkeling van enkele grotere arealen sublitorale mosselbanken die als model gaan dienen voor de toekomst. In dit ontwikkelingsplan is gekozen voor onderzoek met een zeer toegepast karakter, waarin iedere hypothese aansluit op de vragen die voor het duurzaam beheer van mosselbanken noodzakelijkerwijs beantwoord dienen te worden. Werkpakket-onderdelen: Dit werkpakket richt zich op de ontwikkeling (successie) van sublitorale mosselbanken en op de sleutelfactoren die dit proces sturen. De kennisvragen zullen zich specifiek richten op de natuurlijke ontwikkeling van mosselbanken. Antropogene factoren (visserij en andere bodemberoering) worden in dit voorstel buiten beschouwing gelaten, omdat deze factor wordt onderzocht in het PRODUS-onderzoek. Het onderzoek om de kennisvragen te beantwoorden zal daarom plaatsvinden op de door LNV van bodemberoering te vrijwaren sublitorale mosselbanken. De levensverwachting van een mosselzaadbank wordt veelal bepaald door de locatie waarop deze zich bevindt en door de kans dat bepaalde gebeurtenissen (incl. storm, predatie, zuurstofloosheid, etc.) optreden. Voor de levensverwachting van banken in latere ontwikkelingsstadia geldt dit ook, alleen zijn er dan andere factoren van belang. Tevens gaat het bij het ontwikkelen en beheren van sublitorale natuurwaarden om biodiversiteit. Vragen die hierop betrekkening hebben betreffen de locaties waarop locaties zich een relatief hoge of gewenste biodiversiteit ontwikkeld en waar en in welk stadium mosselbanken het meest bijdragen aan gewenste eigenschappen van het habitattype 1110 (Natura2000)? Het werkpakket “duurzame ontwikkeling en beheer van sublitorale mosselbanken” is opgesplitst in twee onderdelen: A. Kenmerken van (ongestoorde) sublitorale mosselbanken in verschillende successiestadia B. Identificatie van beïnvloedingsfactoren op de successie A Kenmerken van (ongestoorde) sublitorale mosselbanken in verschillende successiestadia Dit onderdeel bestaat uit het in kaart brengen specifieke kenmerken van meerjarige sublitorale mosselbanken en het verkrijgen van inzicht in het verloop van deze kenmerken gedurende verschillende successiestadia van de ongestoorde sublitorale mosselbanken, dus vanaf settlement tot meerjarige sublitorale mosselbank. Hierbij zal gericht worden op de volgende kenmerken (fig. 1): 1. Locatie van de mosselbank: diepte, stroming, golfwerking (aan de hand van bestaande modellen en monitoringsprogramma’s) en substraattype. 2. Structuur van de mosselbank: formaat, contour, patronen, 3. Samenhang in de mosselbank: mate van trosvorming/ verband tussen individuele mosselen, de interactie met andere organismen (oesters), instroom van schelpen. 53
4. Mosselabundantie, i.e. bedekking, aantallen, grootteklasse-verdeling, leeftijdsopbouw en biomassa van de mosselen. 5. Biodiversiteit: soortensamenstelling (epibenthos en infauna) en predatiedruk. Met de kennis die wordt opgedaan in onderdeel A, kunnen verschillende successiestadia voor sublitorale mosselbanken worden onderscheiden. Hiermee kan een beleidsstreefbeeld geformuleerd worden (i.e. aantal banken per stadium). Hiervoor is het echter noodzakelijk om inzicht te hebben in de levensverwachting die bij de verschillende stadia hoort en in de factoren die deze levensverwachting beïnvloeden (beïnvloedingsfactoren). In onderdeel B van dit werkpakket wordt een aantal hypothesen getoetst met als doel de verzamelde kennis in onderdeel A om te zetten in handreikingen voor het beheer van sublitorale mosselbanken. B Identificatie van beïnvloedingsfactoren op de successie De bovengenoemde kenmerken worden in de tijd gevolgd, aan de hand waarvan temporele patronen in de ontwikkeling van mosselbanken kunnen worden geanalyseerd en worden gekoppeld aan verklarende factoren zoals predatiedruk (Hamilton, 2000; Cote en Jelnikar, 1999; Reimer and Tedengren, 1997; Cote, 1995; Price, 1984), hydrodynamiek (Koehl, 1982; Tan, 1975; Harger, 1971; 1970) en rekrutering (Lawrie and McQuaid, 2001); (fig. 1).
54
Windsnelheid + + Stroming Golfwerking + Tijd
±
Predatiedruk
± +
-
±
Trosvorming -
Diepte ±
Substraattype ±
Rekrutering +
Mosselbank mosselabundantie, biodiversiteit, structuur en samenhang Figuur 1: Conceptueel model voor de relaties tussen de beïnvloedingsfactoren en de ontwikkeling van een mosselbank. In dit 0-model wordt verondersteld dat factoren een positief (+) of negatief (-) effect hebben op de ontwikkeling van een mosselbank met bijhorende sublitorale natuurwaarde. Voor een aantal relaties geldt dat ze zowel positief als negatief kunnen werken (±), afhankelijk van de mate waarin een factor aanwezig is, bijvoorbeeld de mate waarin predatiedruk zich manifesteert. Tevens zal het effect van bepaalde factoren alleen tot uiting komen in relatie tot andere factoren. Zo zal het effect van golfwerking ook gerelateerd zijn aan de waterdiepte en aan het substraat waarop een bank zich gevestigd heeft.
Aan de hand van het bovenstaande model (fig. 1) zijn drie hypothesen geformuleerd: Hypothese 1:
Stable structure hypothesis
Nieuwe mosselzaadbanken bestaan uit aaneengesloten matten snel groeiend mosselzaad (Bourget et al. 1994). In dit eerste stadium kennen veel mosselbanken een relatief homogene structuur en lage biodiversiteit. Beïnvloedingsfactoren en sterfteprocessen (Fréchette and Aitken, 1992; Okamura, 1986) zorgen voor karakteristieke patroonvorming in mosselbanken (Svane and Ompi, 1993; Paine and Levin, 1981; Levin and Paine, 1974). Hypothese 1 stelt dat gevormde patronen binnen een mosselbank het successiestadium en de levensverwachting van de bank reflecteren. Het uitwerken en toetsen van deze hypothese moet ertoe leiden dat beheersinstanties aan de hand van patroonvorming binnen een mosselbank de natuurwaarde (biodiversiteit) en levensverwachting (stabiliteit) van de sublitorale structuur kunnen inschatten. Hypothese 2:
Predation control balance hypothesis
Het zaadbankstadium vormt het meest kwetsbare stadium van een mosselbank. Mosselzaadbanken kunnen abrupt verdwijnen en in een aantal gevallen heeft dit te maken met de snelle groei, gekoppeld aan een te hoge dichtheid aan mosselen. De noodzakelijke uitdunning (sterfte) leidt dan tot een instabiele structuur, hetgeen de volledige ondergang van een zaadbank kan inhouden. De predation control balance hypothesis stelt dat een gebalanceerde mate van predatie de ontwikkeling van jonge mosselzaadbanken ten goede komt. Ook in latere successiestadia is matige predatie noodzakelijk voor een optimale biodiverse mosselbank. Hypothese 2 impliceert tevens dat een erg hoge predatiedruk (zoals een zeesterrenplaag (REF)) uitgebalanceerd zal worden, i.e. na sterke uitdunning van de 55
mosselzaadbank zal de plaag weer verdwijnen en het resterende zaad nog tot een gezonde mosselbank kunnen uitgroeien. N.B. Predatiedruk van duikeenden valt onder werkpakket 6 Hypothese 3:
Natural recruitment hypothesis
Zelfs in jaren waarin er geen nieuwe zaadbanken gevormd worden, valt er altijd nog wel wat mosselzaad in bestaande mosselbanken (Lawrie and McQuaid, 2001). Dit fenomeen is bekend van de litorale mosselbanken die jaarlijks worden geïnventariseerd. Ondanks dat deze nieuwe rekruten vaak in beperkte aantallen komen, is de overleving vaak erg groot en zijn ze mogelijk van groot belang voor de overleving van mosselbanken op de lange termijn. De Natural recruitment hypothesis stelt dat er in het sublitoraal voldoende nieuw zaad in bestaande banken zal vallen om het voortbestaan van banken op de lagere termijn te garanderen. Hypothese 4:
Steady substrate hypothesis
Het is algemeen bekend dat mosselzaad dat zich vestigt op hard substraat onder extreme stroming en golfslag kunnen gedijen. In de Waddenzee zijn er gebieden met een stenige ondergrond, o.a. in de Texelstroom en Doovebalg. Op zacht substraat maken mosselen bysuss-verbindingen met o.a. losliggende schelpen en vormen daarmee een zo stabiel mogelijke bank. Tevens kunnen mosselen zich in een zandige bodem grotendeels ingraven om zo aan de hydrodynamiek te ontsnappen. Mosselen vangen echter veel slib in via de productie van faeces en pseudofaeces. Ophopend slib dwingt een mossel zich uit zijn beschermende structuur los te maken en het letterlijk hogerop te zoeken. Een snelgroeiende sliblaag leidt er zo toe dat mosselen min of meer los bovenop het sediment komen te liggen en kwetsbaarder worden voor hydrodynamiek. De Steady substrate hypothesis stelt dat de levensverwachting van jonge mosselbanken (0-2 jaar) volledig van de mechanische stabiliteit van de mosselbank afhankelijk is. Onderzoeksmethoden: Zodra er mosselbanken zijn aangewezen voor ongestoorde ontwikkeling, zal gestart worden met het onderzoek. Hierbij is het van belang zo vroeg mogelijk in het ontwikkelingsstadium te starten met een T0-meting (zo dicht mogelijk bij de vestiging). Volgend op deze “T0 meting” worden de banken op gelijke wijze regelmatig worden geïnventariseerd. Daarnaast zal een maal per jaar na storm (> 9 Bft) een controle van de banken plaatsvinden met de videocamera. Er zal gestart worden met 3-4 mosselzaadbanken. Deze banken zullen aangevuld worden met 1-2 nieuwe mosselzaadbanken in 2010 en 1-2 mosselzaadbanken in 2011. Per jaar zullen er niet meer dan 6 mosselbanken worden gemonitord, waarbij de nadruk ligt op het zolang mogelijk volgen van de successie van individuele banken. Onderdeel A:
56
De inventarisatie zal plaatsvinden met behulp van: -
Side Scan Sonar (2x per jaar (voorjaar en najaar)): contouren, oppervlakte, mosselbedekking en patroonvorming Side scan sonar analyses genereren een overzicht van de bank als geheel. Elke bank zal, volgens een vaststaand bankdekkend rooster, in zijn geheel in beeld worden gebracht. - Onderwatervideo (5x per jaar + eenmalig na storm): dichtheid predatoren, mosselbedekking. Aanvullend voor patronen, contouren en oesterbedekking. Wageningen IMARES beschikt over onderwaterapparatuur, waarmee in de troebele Waddenzee bruikbare videobeelden gemaakt kunnen worden. Per bank zullen maximaal 5 vaststaande raaien per mosselbank worden opgenomen (afhankelijk van het formaat van de mosselbank). De raaien zullen in verschillende lengterichtingen over de bank geplaatst worden. - Box-corer (alleen najaar): mosseldichtheden, mossel-grootteklasseverdeling, mate van vertrossing, sediment (slibdikte en hardheid) en biodiversiteit; aan de hand van de video opnames en Side Scan Sonar beelden worden monsterpunten voor benthos en sediment monsters vastgesteld. Per bank zullen maximaal 30 monsters worden genomen (afhankelijk van de grootte van de bank) - Sedimentbom (apparaat voor nemen van bodemmonsters) (voorjaar): sediment (dikte en hardheid) Onderdeel B: De gegevens die verzameld worden in onderdeel A zullen worden aangevuld met informatie over diepte, golfwerking en stroming uit modellen en bestaande monitoringsprogramma’s. Met behulp van de geformuleerde hypothesen zullen de temporele patronen in de ontwikkeling van mosselbanken worden geanalyseerd en worden gekoppeld aan verklarende factoren. Hiermee zullen de belangrijkste beïnvloedingsfactoren worden geïdentificeerd en worden samengebracht in een verwachtingsmodel waarmee een inschatting gegeven kan worden van de overlevingskansen van mosselbanken aan de hand van veldmetingen. Dit model is een tool voor het duurzaam herstel en beheer van meerjarige sublitorale mosselbanken. Risico-analyse Een voorwaarde voor het duurzaam ontwikkelen, beheren en bestuderen van mosselbanken in de Waddenzee is steun vanuit de betrokken overheden. In samenspraak met het ministerie van LNV en de provincie Fryslân moet een aantal sublitorale mosselbanken gedurende langere tijd worden gevrijwaard van visserij activiteiten. Het is echter niet bij voorbaat zeker dat de bestudeerde mosselbanken zich daadwerkelijk zullen ontwikkelen tot meerjarige mosselstructuren gedurende de duur van het onderzoek. Er is nog te weinig bekend over de kansen voor ontwikkeling van sublitorale mosselbanken.
57
Begroting Zie elders in dit projectvoorstel. Voor de Side Scan Sonar-opnamen, de onderwatervideoopnamen en de sedimentbom-monsters is het gebruik van LNV-schepen meegerekend voor 2kE/dag. Het totaal voor de inzet van LNV-schepen komt op 240kE. Aanvullende projecten: Bij IMARES, NIOO, en SOVON loopt een aantal projecten die voor aanvullende informatie/data en mankracht zullen zorgen. Deze projecten dragen bij aan de inhoud van het handboek. We noemen: Informatie/data: - PRODUS 3: effecten van visserij op de ontwikkeling van sublitorale mosselbanken (IMARES) - PRODUS 1b: stabiliteit mosselbanken (IMARES) - NWO-ZKO: Monitoring abundance, composition, development and spatial variation in macrozoobenthos and birds (IMARES, SOVON, NIOO) - NWO-ZKO: Aggregation and control of carrying capacity in intertidal communities (NIOO) - BO-project: Onderzoek naar draagkracht voor vogels in relatie tot schelpdieren in de Waddenzee en de Noordzeekustzone. In dit project zal vooral het belang van sublitorale mosselbanken voor duikeenden worden onderzocht Menskracht: - AIO predatie/stabiliteit op mosselbanken (prof. Aad Smaal-Aquacultuur)
Literatuur Asmus, H., R. M. Asmus (2002). ECSA workshop: Community ecology of soft bottom mussel beds. Helgoland Marine Research 56(1), 1-2. Bourget, E., DeGuise, J. and Daigle, G., 1994. Scales of substratum heterogeneity, structural complexity, and the early establishment of a marine epibenthic community. J. Exp. Mar. Biol. Ecol. 181, pp. 31–51. Cote´, I.M., 1995. Effect of predatory crab effluent on byssus production in mussels. J. Exp. Mar. Biol. Ecol.188, 233–241. Fréchette, M., Aitken, A.E., Page, L., 1992. Interdependence of food and space limitation of a benthic suspension feeder: consequences for self-thinning relationships. Mar. Ecol. Prog. Ser. 83, 55–62. Hamilton, D. J. (2000). Direct and indirect effects of predation by common eiders and abiotic disturbance in an intertidal community. Ecological monographs 70 (1) 21-43. Harger, J R E. (1970) The effect of wave impact on some aspects of the blology of mussels. Veliger 12: 401-414 Harger, J R E., Landenberger, D. E. (1971). The effects of storms as a density dependent mortality factor on populations of sea mussels. Veliger 14: 195-201 Herlyn, M. and G. Millat (2000). Decline of the intertidal blue mussel (Mytilus edulis) stock at the coast of Lower Saxony (Wadden Sea) and influence of mussel fishery on the development of young mussel beds. Hydrobiologia 426 (1-3) (217 p.) 58
Koehl, M. A. R. (1982). The interaction of moving water and sessile organisms. Sci. Am. 247: 124-134 Lawrie, S. M., and C. D. McQuaid (2001). Scales of mussel bed complexity: structure, associated biota and recruitment. Journal of Experimental Marine Biology and Ecology 257(2), 135-161. Levin, S. A., Paine, R. T. (1974). Disturbance, patch formation, and community structure. Proc. natn. Acad. Sci. USA 71 (7): 2744-2747 Paine, R. T., Levin, S. A. (1981). Intertidal landscapes: disturbance and the dynamics of pattern. Ecol. Monogr. 51 (2): 145-178. Nehls, G., 1989. Occurrence and food consumption of the common eider, Somateria mollissima, in the Wadden Sea of Schleswig-Holstein. Helgoländer wiss. Meeresunters. 43: 385–393. Nehls, G. & M. Thiel, 1993. Large-scale distribution patterns of the mussel Mytilus edulis in the Wadden Sea of Schleswig-Holstein:Do storms structure the ecosystem? Neth.J. Sea Res. 31: 181–187. Okamura, B., 1986. Group living and the effects of spatial position in aggregations of Mytilus edulis. Oecologia 69, 341–347. Reimer, O., Tedengren, M., 1997. Predator-induced changes in byssal attachment, aggregation and migration in the blue mussel, Mytilus edulis. Mar. Freshwater Behav. Physiol. 30, 251–266. Price, H. A. (1980). Seasonal variation in the strength of byssal attachment of the common mussel Mytilus edulis L. J. mar. biol. Ass. U. K. 60: 1035-1037 Reish, D. J., Ayers, J. L. (1968). Studies on the Mytilus edulis community in Alamitos Bay, California. 111. The effects of reduced dissolved oxygen and chlorinity concentrations on survival and byssus thread formation. Veliger 10: 384-388 Saurel, C., J. Gascoigne and M. J. Kaiser (2004). The Ecology of Seed Mussel Beds, a Literature Review. Project code FC1015, CSA 6506 Aquaculture Magazine; Jul/Aug2005, Vol. 31 Issue 4, p17-18 Suchanek, T.H., 1992. Extreme biodiversity in the marine environment: mussel bed communities of Mytilus californianus. N.W. Environ. J. 8 1, pp. 150–152. Svane, I., Ompi, M., 1993. Patch dynamics in beds of the blue mussel Mytilus edulis: effect of site, patch size and position within a patch. Ophelia 37, 187–202. Tan, W.H., 1975. The effects of exposure and crawling behaviour on the survival of recently settled green mussels (Mytilus viridis L.). Aquaculture 6, 357–368. Tsuchiya, M. and Nishihira, M., 1986. Islands of Mytilus edulis as a habitat for small intertidal animals: effect of Mytilus age structure on the species composition of the associated fauna and community organization. Mar. Ecol. Prog. Ser. 31, pp. 171–178.
59
BIJLAGE 4 UITWERKING WERKPAKKET 5 HYDRODYNAMISCHE PROCESSEN I.R.T. MOSSELBANKEN Uitvoering: IMARES – UU-IMAU -SOVON Piet Hoekstra, IMAU-UU (versie 15 oktober 2008)
1. Inleiding Hydrodynamische processen spelen een belangrijke rol voor de vestiging en de stabiliteit van mosselbanken. Stromingen, golven en variaties in waterstanden o.i.v. wind en getij hebben een direkte invloed op de aanvoer, beschikbaarheid en consumptie van nutriënten en fytoplankton, de mate van erosie en resuspensie van het substraat, de fysische afbraak van de mosselbanken o.i.v. bodemschuifspanning en turbulentie en de bedekking met sediment. Het is echter geen éénrichtingsverkeer en omgekeerd zijn mosselbanken in staat om een deel van hun eigen leefomgeving te scheppen en te beїnvloeden door o.a: - het genereren van een extra bodemruwheid voor de stroming en de ontwikkeling van turbulentie; - het beschermen en stabiliseren van het substraat (bedekking); - het stimuleren van biodepositie t.g.v van de filter-feeder werking en de vorming van stabiele aggregaten van sediment (o.a. door middel van bio-flocculatie[ND1]). De fysische processen hebben dan ook enerzijds een belangrijke effect op de distributie van benthische fauna (verg. Herman et al., 2001; Hammond and Griffiths, 2004) terwijl anderzijds organismen direkt en indirekt de sedimentdynamica weer beïnvloeden. In direkte zin is er sprake van een aanpassing van de geotechnische eigenschappen van het sediment (Lundkvist et al., 2007). Een nader beknopt overzicht van de interactie tussen mariene bentische organismen en de geotechnische aspekten van sedimenten, in het kader van de biogeomorfologie, wordt gegeven door Murray et al.(2002). De indirekte invloed bestaat uit de modificatie van het stromingsbeeld t.g.v. stroming en golven (zie b.v. Widdows et al, 2002; Bouma et al., 2007).
2. Stromingsprocessen en patronen in mosselbanken Fysisch-ecologisch onderzoek naar de vestiging en stabiliteit van mosselbanken legt vooral een relatie tussen stromingscondities, de aanwezigheid van mosselbanken en de invloed van patroonontwikkeling in deze banken en het substraat op de erosie en depositie van sediment. De kennis is vaak gebaseerd op een mix van laboratoriumexperimenten, veldstudies en, meer recentelijk, modelexercities (zie o.a. Bouma et al., 2007). Widdows (2002) heeft vastgesteld (op basis van stroomgootproeven) dat er een optimum stromingsregiem is waaronder mosselbanken kunnen gedijen. Bij te lage snelheden – in zijn onderzoek rond de 0.05 m/s – is er onvoldoende aanvoer van voedingsstoffen of vindt er door gebrek aan (vertikale) menging uitputting van voedingsstoffen plaats (“clearance rate”; Widdows, 2002; zie ook: Riisgård et al., 2007). Snelheden tussen 0.05 m/s en ca. 0.8 m/s hebben geen invloed op de mosselbanken 60
en er is voldoende voedsel beschikbaar. Dit is vooral een gevolg van het toenemende snelheidsveld, de turbulente schuifspanning en turbulente menging in de waterkolom (Riisgård et al, 2007; Bouma et al, 2007) waardoor voedsel uit de gehele waterkolom beschikbaar komt voor de mosselbanken. De bovengrens van 0.8 m/s wordt geacht samen te hangen met de erosie van hetzij de mosselen zelf en/of het onderliggende (zandige) substraat (Widdows, 2002). De respons van de mosselbank en substraat is daarbij sterk afhankelijk van de patroonvorming en bedekkingsgraad in de bank. Een zandig bed is goed beschermd tegen erosie in geval van een bedekking van 100 %; de mosselen kennen dan een sterke binding via hun bysses draden. Bij een bedekkingsgraad van 0 % zal aanzienlijk meer erosie van sediment kunnen optreden. Bij een bedekking van 25 % en 50 % blijkt echter dat deze erosie nog veel sterker gaat toenemen door een toename in turbulentie en ontgronding rond de mosselstructuren. M.a.w er is een sterk niet-lineair verband tussen bedekkingsgraad en mate van erosie (en daarmee resuspensie) van sediment (Widdows, 2002). Widdows doet tevens de suggestie dat er een sterke positieve terugkoppeling lijkt te bestaan in de mate van erosie van mosselbanken door extra lokale ontgronding en versterkte groei in turbulentie: …..”any reduction in mussel density will make the mussel bed more vulnerable to erosion induced by high current velocities and storms”. Daartegenover staat echter de hypothese van van de Koppel et al. (2005) dat de stabiliteit van mosselbanken in belangrijke mate is gebaat bij de ontwikkeling en aanwezigheid van (on)regelmatige patronen (patches) van mosselen binnen het geheel van een bank. Zij stellen op basis van een theoretische analyse van de interactie tussen mosselen en algen dat de ontwikkeling van regelmatige patronen in mosselbanken in de Waddenzee onderdeel is van een overlevingsstrategie van deze banken. De patronen zijn een gevolg van het “zelforganiserend vermogen” van deze banken waardoor het functioneren van het ecosysteem wordt versterkt. De patronen worden geacht een sterkere wederzijdse bescherming te bieden tegen stroom- en golfaanval. Erosie langs de randen van mosselpatches (bulten) kan er toe leiden dat door de vorming van depressies er een betere drainage ontstaat van het sediment onder de mosselbulten waardoor het sedimentpakket beter zal consolideren en compacteren en zodoende minder vatbaar wordt voor erosie. Daarnaast maken de patronen het mogelijk dat mosselbanken kunnen overleven in condities waar de aanwezige concentraties in algen niet toereikend zouden zijn voor het in stand houden van een homogene mosselbank. De patroonontwikkeling in mosselbanken en de aanwezigheid van patches, in relatie tot stroom- en golfcondities, is dan ook een belangrijk aspekt voor de stabiliteit van de banken; het gaat hier in concreto om een aantal parameters als patchgrootte, oriëntatie van patches t.o.v. dominante stroom- en golfrichting, bedekking van mosselen binnen de patches en de sedimentaire opbouw binnen de patches (b.v. zand-slib verhouding, mate van slibaccumulatie).
61
3. De invloed van golven De invloed van golfprocessen is slechts marginaal onderzocht en dit geldt in nog sterkere mate voor de invloed van golf-stroom interaktie in ondiepe intergetijdegebieden waar de invloed van golven ruimtelijk en temporeel sterk zal variëren o.i.v de getijdewerking (getijmodulatie), in combinatie met het optreden van stormen. Het gebrek aan kennis en data op dit gebied is o.a toe te schrijven aan de sterk multidisciplinaire aanpak die hiervoor vereist is, aan het complexe en kapitaalintensieve karakter van laboratorium- en veldopstellingen die hiervoor nodig zijn om deze processen nader te bestuderen, het type milieu waarin gewerkt moet worden en de aard van de processen. In de literatuur kunnen maar een beperkt aantal aanwijzingen worden gevonden voor het effect van golven. Golven worden algemeen gezien als een belangrijke agens in het bepalen van de soortensamenstelling, de mate van voorkomen (abundance) en de verdeling van mariene biota in het intergetijdegebied (Hammond and Griffiths, 2004). Hammond and Griffiths hebben onderzoek gedaan naar mosselen in Zuid-Afrikaanse estuaria waarbij veelal sprake is van een rotsachtig substraat. Hun studie toont aan dat de eigenschappen van mosselbanken sterk afhankelijk zijn van de mate van golfexpositie. Het percentage bedekkingsgraad, de gemiddelde lengte van mosselen, de hoeveelheid biomassa en de diepte van het mosselbed bereiken allemaal een maximum voor intermediaire golfcondities. Dit optimum wordt door de auteurs weer deels verklaard uit de beschikbaarheid van voedsel. Als de golfbelasting (uitgedrukt in N/m2) gering of nagenoeg afwezig is, is er maar in beperkte mate sprake van aanwezigheid van voedsel en wordt de groei geremd. Bij hoog energetische condities gaan de mosselen juist hun kleppen sluiten en wordt de opname van voedsel eveneens sterk beperkt. Daarnaast zullen mosselen dan fysiek losslaan en zal het substraat, met of zonder mosselen, gaan eroderen. In een dergelijk energierijk milieu zal ook broedval van mosselzaad weinig kansrijk zijn. In een eerdere inventariserende studie voor het Waddengebied hebben Brinkman et al. (2002) onderzoek gedaan naar de abiotische factoren die van invloed zijn op het mogelijk voorkomen en de stabiliteit van mosselbanken (dit i.v.m. het produceren van een aantal habitat geschiktheidskaarten). In deze studie wordt onderscheid gemaakt tussen de effecten van golfwerking, stroomsnelheid, mediane korrelgrootte van het substraat, de overstromings c.q. droogvalduur (mede belangrijk i.v.m. predatie) en de afstand tot prielen. De conclusie van deze studie was dat golfwerking, en met name de maximale orbitale snelheid, de belangrijkste abiotische discriminerende factor is voor het voorkomen van mosselbanken in de Waddenzee. Orbitale snelheden van rond 0.1-0.2 m/s resulteren in gunstige condities voor de vestiging en het bestaan van mosselbanken. De conclusies t.a.v. het effect van stromingen bevestigen de eerdere observaties van Widdows: mosselbanken gedijen goed bij niet al te lage snelheden (ca. v > 0.25 m/s) en ook niet bij al te hoge snelheden (v < 0.8-0.9 m/s; Brinkman et al., 2002). De opzet van de deskstudie m.b.t golfeffecten kent echter de nodige beperkingen: ●
de resultaten zijn gebaseerd op een gedateerd computermodel (HISWA) waar ondiepwater golfprocessen maar in beperkte mate in zijn verwerkt. Op dit moment is het golfmodel SWAN het meest geschikte state-of-the-art golf- model voor condities in de Waddenzee; er wordt ook continu gewerkt aan verbetering van dit model i.v.m. de golfrandvoorwaarden die nodig zijn voor de waterkeringen in Noord-Nederland; 62
●
het gebruikte HISWA model is doorgerekend met een zeer grof rooster met cellen van 500 x 500 m; de ruimtelijke heterogeniteit in hoogteligging, morfologie en substraat voor platen en mosselbanken is echter aanzienlijk, zeker als sprake is van sterke patroonvorming;
●
de resultaten zijn slechts gebaseerd op een enkel stormscenario met NW wind. Zo zal naar verwachting de rol van dominante ZW en W-winden veel belangrijker zijn voor de (westelijke) Waddenzee, gezien de grote frequentie van voorkomen en de grote strijklengte van de wind over de Waddenzee waardoor de lokale set-up in waterstand aanzienlijk kan zijn en ondiepwater golven zich maximaal kunnen ontwikkelen (zie observaties pilot studie mosselbanken onder Ameland: Eijsbergen en Veeken, 2005; ten Haaf en Karels, 2005).
De resultaten van de golfstudie van Brinkman et al. zijn dan ook verre van representatief en conclusief voor de mosselbanken in de Waddenzee. Op basis van de pilotstudie onder Ameland in 2004 kan overigens nog het volgende worden gerapporteerd: -
Getijstromingen op een representatieve mosselbank bereiken al gauw snelheden die groter zijn dan de minimale snelheden die nodig zijn voor de aanvoer van voedingsstoffen; de getijstroomsnelheden en bijbehorende schuifspanningen bereiken een maximum tijdens opkomend en afgaand tij en bedragen dan 0.30-0.50 m/s;
-
Orbitale snelheden (en bodemschuifspanning) van golven bereiken een maximum tijdens hoogwater; de waterdiepte bereikt dan een maximum waardoor de golven maximaal energie kunnen opbouwen en de golfpropagatie over platen (en geulen) zo weinig mogelijk wordt gehinderd;
-
Hoogste golven worden geobserveerd bij ZW winden als er opstuwing plaats vindt van de waterstand onder de eilanden en de wind een maximale strijklengte in de westelijke Waddenzee weet te bereiken;
-
Storm impliceert een verhoging in waterstanden, een versterking van de stromingen en het optreden van meer energierijke golven. Het is echter niet duidelijk hoe in deze situatie stromingen en golven met elkaar interacteren en van invloed zijn op de totale bodemschuifspanning, de mate van turbulentie in de waterkolom en nabij de bodem, de erosie van mosselbanken (inclusief substraat) en de resuspensie van sediment.
Met andere woorden: de invloed van golven op de stabiliteit van mosselbanken is nog verre van bekend, zeker waar het meer energetische en stormcondities betreft waarbij dan bovendien sprake is van een samenspel van wind, golven en getijwerking..
4. Een verandering in golfklimaat ? Het golfklimaat in de Waddenzee is mogelijk aan veranderingen onderhevig waardoor de vestiging en stabiliteit van mosselbanken in negatieve zin wordt beïnvloed. 63
Een indicatie dat er mogelijk sprake is van een verandering van golfcondities in het Waddengebied kan o.a. worden gevonden in studies in het Duitse Waddengebied. Bartholomä en Flemming (2007) hebben vastgesteld dat er in de periode 1994 – 2003 sprake is van een verandering in korrelgrootte samenstelling van een platengebied ten zuiden van het Duitse eiland Spiekeroog. Op basis van monstercampagnes in 1992, 1994 en 2003 kan worden geconcludeerd dat het aanwezige sediment in 2003 uit grovere bestanddelen bestaat en wordt gesuggereerd dat een deel van de fijnere zandfracties in het sediment mogelijk is uitgewassen door een toename in golfwerking in de afgelopen jaren. Dit zou dan weer moeten corresponderen met een algehele toename in frequentie en duur van krachtige winden; een trend die klaarblijkelijk is vastgesteld door het Nationale Duitse weerbureau maar waar in de publikatie niet expliciet naar wordt verwezen. Studies van het KNMI n.a.v het IPCC rapport (PCCC -KNMI, 2007) bieden in dit opzicht een ander aanknopingspunt. De temperatuur in Nederland is de laatste decennia sterker gestegen dan de mondiale gemiddelde temperatuur. Dit wordt o.a. veroorzaakt door een verandering in de atmosferische circulatie. Een toename in zuidelijke en westelijke stromingen in vooral herfst en winter hebben sterk bijgedragen aan de warmterecords van de afgelopen tijd (PCCC-KNMI, 2007). Deze circulatiepatronen zullen naar verwachting ook invloed moeten hebben gehad op het golfklimaat in de (westelijke) Waddenzee. Belangrijk is overigens wel om te realiseren dat de atmosferische circulatie van nature gekenmerkt wordt door grote schommelingen. Aangezien lange termijn datasets van het golfklimaat voor de Waddenzee niet beschikbaar zijn kan de rol van golven alleen op indirekte wijze worden vastgesteld. Dit gebeurt met een zogenaamde proxy-benadering waarbij een analyse wordt gemaakt van het windklimaat in de Waddenzee. Het zijn vooral windsnelheid, windrichting en strijklengte van de wind, in combinatie met waterdiepte (ook mede afhankelijk van de wind) die de golfgroei en golfenergie in de Waddenzee bepalen. Veranderingen in de grootte, frequentie en duur van deze parameters geven direkt aanleiding tot een verandering in het golfklimaat.
5. Doelstelling, Hypothese en Onderzoeksvragen Op basis van de voorgaande informatie kan worden geconcludeerd dat golven en golfstroom interaktie (waarbij sprake is van een versterking van de totale stroomsnelheid en een mogelijke toename in turbulentie) belangrijke factoren zijn voor de stabiliteit van mosselbanken. Stroomsnelheden op en over wadplaten liggen daarbij bijna altijd hoger dan de kritische ondergrens die nodig is voor de aanvoer van voedingsstoffen zodat kan worden geconcludeerd dat het vooral de hoog-energetische hydrodynamische condities zijn die de vestiging en stabiliteit van mosselbanken zullen beperken. Centrale doelstelling van het project is dan ook: Onderzoek doen naar de wijze waarop, de mate waarin en de condities waaronder golven, in combinatie met wind- en getijgedreven processen in staat zijn om litorale mosselbanken te eroderen in de Waddenzee. Het onderzoek moet het inzicht vergroten in de abiotische, met name hydrodynamische randvoorwaarden die van belang zijn voor de vestiging en de stabiliteit van mosselbanken in het gebied. Deze kennis zal als onderbouwing dienen voor het huidige en toekomstig beheer 64
van mosselbanken – mede in het licht van klimaatverandering – en kan operationeel worden toegepast bij het plannen, uitvoeren en evalueren van gerichte herstelmaatregelen m.b.t de aanleg van mosselbanken. Werkhypothese Golfaanvallen, in combinatie met wind- en getijbeweging beperken de vestiging van nieuwe mosselbanken en veroorzaken erosie van bestaande banken. In recente jaren zijn deze golven onder invloed van een meer toegenomen westelijke en zuidelijke circulatie in herfst en winter belangrijker (= energierijker) geworden waardoor de overlevingscondities voor mosselbanken in de Waddenzee zijn verslechterd.
Onderzoeksvragen: 1) Wat is het effect van golven, stromingen en golf-stroom interactie gedurende meer energetische en storm condities op de stabiliteit van mosselbanken ? De beantwoording van deze vraag betekent de analyse van een tweetal belangrijke deelonderwerpen: a) Hydrodynamische krachten die worden uitgeoefend op een mosselbank b) Sterkte-eigenschappen van de mosselbank. Daarnaast bepaalt de waterbeweging, in combinatie met de morfologie ook een aantal randvoorwaarden voor een aantal ecologische aspekten; b.v. de droogvalduur en overstromingsduur is direkt relevant voor de mate van predatie door vogels en de aanvoer van voedingsstoffen. 2) Welke rol speelt de ontwikkeling en aanwezigheid van patronen in de mosselbanken voor de stabiliteit van deze banken ? Hierbij moet worden gedacht aan zaken als de patchgrootte, de oriëntatie van deze patches t.o.v golf- en stroomrichtingen, de bezetting door mosselen en de fysische eigenschappen van het substraat. 3) In hoeverre zijn mosselbanken, in interactie met de waterbeweging in staat om de lokale sedimenthuishouding van het systeem te beïnvloeden door enerzijds het vastleggen van sediment (o.a bio-depositie) en anderzijds het eroderen van het substraat ? Detailering onderzoeksvragen en parameters: Ad 1a, 2 en 3: Bepaling nodig van: a) Lokale morfologie in termen van hoogteligging, mate van reliëf, afstand tot geulen en andere platen; b) Expositie: het effect van storm is afhankelijk van wind- en golfcondities in relatie tot de expositie van mosselbanken; afhankelijk van lokale windsterkte en richting zal het golfveld meer of minder energierijk zijn; c) (Bodem)schuifspanning: voor het bepalen van de (bodem)schuifspanning onder stroming en golven is inzicht nodig in de eb- en vloedsnelheden over mosselbanken, de orbitale snelheden onder golven, de gecombineerde werking van beide (in grootte en richting) en in samenhang met een variatie in wind en waterstanden; 65
d) Turbulentie in de waterkolom t.g.v de aanwezigheid van stroming en golven, het al of niet optreden van breking van deze golven in ondiep water, de mate van ruwheid van de mosselbanken en het substraat; e) Depositie- en erosiesnelheden, in combinatie met de samenstelling van het substraat; f) Mate van erosie, resuspensie en transport van gesuspendeerd sediment over de mosselbank. Ad 1b, 2 en 3) Aangezien de sterkte-eigenschappen van een mosselbank worden bepaald door zowel fysische als biologische factoren vraagt dit om een gezamenlijke aanpak om de volgende parameters te kunnen kwantificeren: bedekkingsgraad, patroonvorming, dichtheid van mosselen, mate van hechting aan andere mosselen en verankering in het substraat, rol van reproduktie, competitie, korrelgrootte van het sediment en zand/slibgehalte.
6. Methoden van onderzoek Het onderzoek bestaat uit een viertal componenten: monitoring van de ontwikkeling van mosselbanken, gerichte en geconcentreerde meetcampagnes voor het meten van de relevante processen, een bureaustudie m.b.t. het windklimaat in de Waddenzee en een modelstudie t.b.v. de ruimtelijke en temporele extrapolatie van de vergaarde data. A) Monitoring Er zal een selektie worden gemaakt van 2-4 sites die in de tijd in detail zullen worden gevolgd. Het betreft hierbij zowel bestaande mosselbanken en eventueel nieuw aangelegde percelen in het kader van experimenten. DGPS morfologische opname: de morfologie van de platen en banken zal worden ingemeten met een DGPS (differential Global Positioning System) systeem om de hoogteligging en grootschalige patronen in mosselbanken vast te leggen. Deze opnamen kunnen met enige regelmaat worden herhaald om de ontwikkelingen in de tijd te kunnen volgen. Video-systeem: een paal uitgerust met een videosysteem maakt het mogelijk om verschillende relevante aspekten voor het onderzoek te registreren: a) Mate van predatie door vogels; door in te zoomen op delen van de mosselbank kan de invloed van fouragerende vogels worden vastgelegd; b) De geometrie van mosselbanken kan worden ingemeten en in de tijd worden gevolgd: grootte, vorm en oriëntatie van mosselpatches. Zodra erosie optreedt van mosselbanken zal dit door de video-waarnemingen worden geregistreerd. Door gebruik te maken van een set met camera’s kunnen de beelden met elkaar worden gecombineerd en geometrisch worden gecorrigeerd. M.b.v. algoritmen uit de remote sensing kunnen automatisch patronen worden gedetecteerd en gekarakteriseeerd. Een verandering in patronen kan dan vervolgens worden gerelateerd aan fysische en biologische randvoorwaarden. c) Golfeigenschappen; door on-line registratie gedurende geconcentreerde tijdsintervallen kunnen golfeigenschappen worden vastgelegd: hoek van golfinval, mate van golfbreking, type breking (i.v.m. mogelijke turbulentie); 66
d) Publieksedukatie: het gebruik van webcambeelden Monstercampagnes, veldopnamen: Monstercampagnes voor het bepalen van een groot aantal verschillende parameters: - Lokale erosie en depositie (in detail) - korrelgrootte - zand/slibgehalte - bedekkingsgraad mosselbanken - dichtheid biomassa - sterkte van bysses draden en aanhechting aan substraat B) Gerichte meetcampagnes Hierbij zal vooral gemeten worden op bestaande mosselbanken om de interactie tussen fysische en ecologische processen en factoren zo optimaal mogelijk te kunnen vaststellen. De campagnes hebben een duur van 4-6 weken en in deze perioden worden een groot aantal (detail)processen gemeten. Hydrodynamische metingen worden uitgevoerd met vaste meetopstellingen. Stroomsnelheden: meting met vaste meetframes met ADV’s (Acoustic Doppler Velocity Meters) en EMS ‘en (Elektro Magnetische Stroomsnelheids Meters). De ADV’s worden gebruikt in een vertikale array en meten de stroomsnelheid in drie onderling loodrechte componenten (u,v en w snelheid, in respektievelijk x, y en z richting in de vertikaal). De ADV’s meten met een hoge frequentie (> 20 Hz) en zijn daardoor uitstekend geschikt voor zowel het bepalen van gemiddelde snelheden, orbitale snelheden en turbulentie. Door de instrumenten te plaatsen boven verschillende delen van een mosselbank (mosselpatches, kaal substraat etc.) wordt inzicht verkregen in de lokale verschillen in wisselwerking tussen de aard van het aardoppervlak en de waterbeweging. De EMS’en worden vooral gebruikt om een goed ruimtelijk beeld te krijgen van de stromingscondities over de bank. Waterstand en golfhoogte/periode: meting m.b.v. druksensoren. De golfvoortplanting en transformatie over de mosselbanken zal worden vastgelegd m.b.v. een array van druksensoren (in de vorm van een kruis) waardoor inzicht wordt verkregen in de voortplantingssnelheid en –richting van de golven, de lokale golfhoogte en periode, de golfvorm en de mate van demping van deze golven (door mosselbanken en mogelijk slibrijk substraat). Informatie van het videosysteem kan aanvullend worden gebruikt voor het bepalen van de golfrichting en de mate van golfbreking (hoog-frequent inwinnen van beelden). Gefilterde golfsignalen geven het getijsignaal en daarmee het verloop van de waterstand. Gesuspendeerd sediment: optische (OBS) en akoestische sensoren worden gebruikt voor het meten van de concentraties aan gesuspendeerd sediment op verschillende punten boven een bank (zwevende stof: zand en slib in de waterkolom). C) Deskstudy windklimaat (Westelijke) Waddenzee. Kennis van het windklimaat is belangrijk om een doorvertaling te kunnen maken naar de lokale golfcondities in de Waddenzee en mogelijke veranderingen in deze condities te kunnen 67
vaststellen. Beschikbare winddata van KNMI meteostations in het Waddengebied worden gebruikt voor een analyse van de windcondities in de laatste 2 decennia. Data is beschikbaar van verschillende lokaties zoals b.v. Den Helder en West-Terschelling. Deze data sets zullen worden gebruikt om vast te stellen in hoeverre er een verandering is opgetreden in de windcondities m.b.t. windsnelheid, windrichting en frequenties van voorkomen. In het bijzonder zal aandacht worden besteed aan de mogelijke veranderingen in herfst en winter, niet alleen op basis van het PCCC-KNMI rapport, maar ook omdat dit gewoonlijk het stormseizoen is voor de Nederlandse kust. D) Modelleren van hydrodynamica Modelinstrumentarium: Delft3D inclusief SWAN (voor golven); voor golf-stroom interaktie eventueel 1D puntmodel. Het modelleren van de hydrodynamische processen over een mosselbank heeft een aantal doelen; hoofddoel is echter om een instrumentarium beschikbaar te hebben voor het extrapoleren van de kennis van golfprocessen in ruimte en tijd. Op deze manier kan voor andere willekeurige lokaties en condities (b.v storm) een kwantitatieve inschatting worden gemaakt van de lokale golfcondities ten behoeve van de produktie van b.v. habitat kaarten en richtlijnen voor de ontwikkeling en het beheer van mosselbanken. Deze hoofddoelstelling kan echter niet los worden gezien van een tweetal ander activiteiten in dit verband: -
verificatie en validatie van bestaande modelconcepten in bovengenoemde modellen; de huidige modellen worden voortdurend verbeterd en nieuwe veldkennis geeft de mogelijkheid om de betrouwbaarheid en toepasbaarheid van de modellen en modelconcepten te toetsen;
-
de modellen geven de mogelijkheid om de werking van processen in isolatie te beschouwen; dit biedt de mogelijkheid om modellen te gebruiken bij de interpretatie van complexe velddata.
Tijdpad en planning (start medio 2009) Aktiviteit Monitoring Meetcampagnes Studie windklimaat Modellering Rapportage Periode
Jaar 1 X X
Jaar 2 X X X
X 20092010
20102011
Jaar 3 X
Jaar 4
Opmerkingen
X Deel jaar 3 reserve
X X 20112012 68
X X 20122013
Integratie informatie Produktie papers en PhD thesis
Publikaties Bartholomä, A. and Flemming, B.W., 2007. Progressive grain-size sorting along an intertidal energy gradient. Sedimentary Geology 202, 464-472. Bouma, T.J., Duren, L. van, Temmerman, S., Claverie, T, Blanco-Garcia, A., Ysebaert, T. and Herman, P.M.J., 2007. Spatial flow and sedimentation patterns within patches of epibenhic structures: Combining field, flume and modelling experiments. Continental Shelf Research, 27, 1020-1045. Brinkman, A.G., Dankers, N. and Van Stralen, M., 2002 An analysis of mussel bed habitats in the Dutch Wadden Sea. Helgol. Mar. Res., 56, 59-75. Eijsbergen, E. van, and Veeken, E.M.W., 2005. The influence of Hydrodynamics on the Stability of Mussel Beds. MSc thesis Department of Physical Geography, Faculty of Geosciences, Utrecht University, 181 pp. Haaf, M. ten, and Karels, P., 2005. The relationship between the stability of a mussel beds in the Dutch Wadden Sea and its morphological, sedimentological and biological characteristics. MSc thesis Department of Physical Geography, Faculty of Geosciences, Utrecht University, 83 pp with Appendices. Herman, P.M.J., Middelburg, J.J., Heip, C.H.R., 2001. Benthic comunity structure and sediment processes on an intertidal flat: results from the ECOFLAT project. Continental Shelf Research 21, 2055-2071 Hammond, W. and Griffiths, C.L, 2004. Influence of wave exposure on South African mussel beds and their associated infaunal communities. Marine Biology, 144, 547-552. Koppel, J. van de, Rietkerk, M., Dankers, N and Herman, P.M.J., 2002. Scale-dependent Feedback and regular spatial patterns in Young Mussel Beds. The American Naturalist, vol. 165, 3, E66-E77 (E-article). Lundkvist, M, Grue, M, Friend, P.L. and Flindt, M.R., 2007. The relative contributions of physical and microbiological factors to cohesive sediment stability. Continental Shelf Research 27, 1143-1152 Murray, J.M.H., Meadows, A. and Meadows, P.S., 2002. Biogeomorphological implications of microscale interactions between geotechnics and marine benthos; a review. Geomorphology, 47, 15-30. PCCC – KNMI, 2007. Het IPCC rapport en de betekenis voor Nederland. Platform Comunication on Climate Change, PCCC partners: MNP, KNMI, WUR, ECN, VU, Univ. Utrecht en NWO, 52pp. 69
Riisgard, H.U., Lassen, J., Kortegaard, M., Møller, L.F., Friedrichs, M., Jensen, M.H. and Larsen, P.S., 2007. Interplay between filter-feeding zoobenthos and hydrodynamics in the shallow Odense Fjord (Denmark) – Earlier and recent studies, perpspectives and modelling. Estuarine, Coastal and Shelf Science 75, 281-295. Widdows, J., Lucas, J.S., Brinsley, M.D., Salkeld, P.N. and Staff, F.J., 2002. Investigation of the effects of current velocity on mussel feeding and mussel bed stability using an annular flume. Helgol. Mar. Res., 56, 3-12.
70
71
BIJLAGE 5
Werkpakket 6 – Vogelpredatie Uitvoering: SOVON Vogelbescherming Nederland en NIOZ
Inleiding Het onderzoek naar litorale mosselbanken richt zich vooral op de oorzaken van de grote verliezen door natuurlijke oorzaken. Het onderzoek naar sublitorale mosselbanken richt zich vooral op de natuurlijke ontwikkeling wanneer verliezen door visserij worden geweerd. Daarnaast zijn er grote verschillen tussen litorale en sublitorale mosselbanken wat betreft de geassocieerde vogelbevolking. Als gevolg hiervan zijn er grote verschillen in de aanpak van het onderzoek. Om die reden is ervoor gekozen het vogelonderzoek op te splitsen in twee onderdelen. Een deel dat zich richt op de vogelbevolking van litorale mosselbanken en dan vooral de predatiedruk van de vogels op jonge litorale zaadbanken. En een deel dat zich richt op de vogelbevolking van de sublitorale mosselbanken. Dit Werkpakket staat onder leiding van Dr. Bruno Ens van SOVON Vogelonderzoek Nederland en Prof. Dr. Jaap van der Meer van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Zeeonderzoek (NIOZ).
Vogelpredatie op litorale mosselbanken Motivatie Droogvallende mosselbanken vormen een belangrijke natuurwaarde in het ecosysteem van de Waddenzee. Rond 1990 zijn de droogvallende mosselbanken goeddeels verdwenen uit de Waddenzee. Sindsdien heeft zich wel herstel voorgedaan in de oostelijke Waddenzee, maar herstel is nagenoeg uitgebleven in de westelijke Waddenzee. Dit achterblijvende herstel moet als een ernstige aantasting van de natuur in de Waddenzee worden gezien. Zonder kennis over de oorzaken van dit achterblijvende herstel en de meest effectieve methoden om herstel te bevorderen bestaat een groot risico dat herstelmaatregelen zullen falen, ondanks grote investeringen. Op dit moment wordt in het door LNV en de mosselvissers betaalde PRODUS onderzoek veel aandacht besteed aan de vraag naar de effecten van visser en kweek op vooral sublitorale mosselbanken. De vraag naar eventuele herstelmaatregelen en de effectiviteit van die herstelmaatregelen is in het kader van PRODUS echter niet aan de orde.
72
Figuur 1. Zilvermeeuwen prederen op kleine mosselen Hoewel de droogvallende mosselbanken zich in de oostelijke Waddenzee goed herstellen raken zij in toenemende mate overgroeid door Japanse oesters. Dit roept de vraag op of dit als een verarming dan wel als een verrijking voor de natuur moet worden gezien. De Japanse oester is een exoot die pas sinds kort in de Waddenzee voorkomt (Nehls & Büttger 2007). Volgens sommigen kunnen de Japanse oesters echter de ecologische rol overnemen van de Platte oester (Cadée 2007), die door overbevissing in de vorige eeuw uit de Waddenzee is verdwenen (Wolff 2005). Dit deelproject levert een belangrijke bijdrage aan: 1. Het toetsen van de hypothese dat vogelpredatie een belangrijke factor is in het achterblijvende herstel van droogvallende mosselbanken in de westelijke Waddenzee. 2. Kennis over de vraag of Japanse oesters het vogelleven op droogvallende mosselbanken bedreigen dan wel verrijken. 3. Kennis over de factoren die bepalen of experimenteel aangelegde droogvallende mosselbanken overleven en zich zelfs uitbreiden dan wel verdwijnen. 4. Een handboek met praktische adviezen over de meest effectieve methoden voor het stimuleren van herstel van droogvallende mosselbanken in gebieden waar dit herstel achterwege blijft. 5. Het herstel van droogvallende mosselbanken in de westelijke Waddenzee.
73
Huidige situatie Op dit moment bevinden zich uitgebreide arealen droogvallende mosselbanken in de oostelijke Waddenzee. Het grootste deel van deze banken bestaat uit oudere mossels (Goudswaard et al. 2007b). Grote mossels zijn een belangrijke voedselbron voor Scholeksters, die op dergelijke banken zeer hoge dichtheden kunnen bereiken (Zwarts & Drent 1981; GossCustard et al. 1981; Cayford & Goss-Custard 1990; Goss-Custard et al. 2001). Vaak zijn Scholeksters de talrijkste wadvogels op de oude stabiele droogvallende mosselbanken (van de Kam et al. 1999). Ondanks deze hoge dichtheden is het toch niet zo dat de Scholeksters zoveel mossels eten dat de mosselbanken daardoor verdwijnen (Zwarts & Drent 1981; McGrorty et al. 1990; Goss-Custard et al. 2001). Dit is een gevolg van de sterke interferentie tussen de naar voedsel zoekende Scholeksters, die de aantallen vogels en daarmee de predatiedruk limiteert (Zwarts & Drent 1981; Sutherland & Koene 1982; Ens & Goss-Custard 1984). Een tweede belangrijke predator van grote en middelgrote mossels is de Eidereend. Deze eenden foerageren op de mossels met opkomend en afgaand water als de mosselbanken geheel of gedeeltelijk onder water staan (Swennen 1976; Nehls 1995). Over het sociale gedrag van Eidereenden is veel minder bekend, maar een gedetailleerde studie op het wad bij Königshafen maakt aannemelijk dat ook de dichtheden Eidereenden zodanig door sociale interacties worden beperkt dat de oude stabiele mosselbanken niet worden leeggegeten (Nehls & Ketzenberg 2002). Oude stabiele mosselbanken zijn niet alleen belangrijk voor vogels die van mossels leven, maar ook voor vogels die leven van de dieren die zich op of tussen de mossels bevinden. Het gaat dan o.a. om Wulpen, Zilvermeeuwen, Lepelaars, Tureluurs, Groenpootruiters en Steenlopers (van de Kam et al. 1999). De laatste jaren raken de oude stabiele banken in toenemende mate overgroeid door Japanse oesters (Nehls et al. 2006; Goudswaard et al. 2007a; Fey et al. 2007). Dit roept de vraag op of door oesters overgroeide mosselbanken even belangrijk zijn voor vogels als de oorspronkelijke mosselbanken. Hierover zijn nog maar zeer weinig gegevens bekend. Op basis van die schaarse gegevens maken (Scheiffarth et al. 2007) de volgende inschatting: 1. Vogels die van de geassocieerde fauna leven zullen vermoedelijk weinig te lijden hebben omdat de geassocieerde fauna van oesterbanken en mosselbanken niet wezenlijk lijkt te verschillen. 2. Vogels die van de mossels zelf leven zullen vermoedelijk sterk te lijden hebben. Scholeksters zullen sterk in aantal achteruit gaan, maar niet compleet verdwijnen, omdat de kleine oesters door de Scholeksters gegeten kunnen worden (Cadée 2008). Eiders zullen totaal verdwijnen van de tot oesterbank verworden mosselbank, omdat de aan elkaar vastgegroeide oesters niet kunnen worden ingeslikt en daardoor totaal ongeschikt zijn als voedselbron.
Toekomstige situatie Hoofddoel van het onderzoek is het achterhalen van de omvang van de predatiedruk op mossels door vogels en de factoren die deze predatiedruk bepalen. Voor dit doel wordt de predatiedruk geschat en vergeleken met andere sterfte en verdwijnfactoren. Er zijn metingen nodig op verschillende ruimtelijke schaalniveaus.
74
De volgende activiteiten zullen plaatsvinden om de hypothese te toetsen dat vogelpredatie een belangrijke factor is in het achterblijvende herstel van droogvallende mosselbanken in de westelijke Waddenzee. 1. Vergelijking van predatiedruk van vogels binnen natuurlijke zaadbanken. Geselecteerde mosselzaadbanken zullen met camera’s worden gevolgd. Op die banken is het mogelijk om van dag op dag de verspreiding van de mosseletende vogels over de bank te volgen. Dat betekent dat het ook mogelijk is om de bank onder te verdelen en per deelstuk een heel precieze schatting te maken van de predatiedruk van de vogels op dat specifieke deelstuk. Op die manier kan worden nagegaan of verschillen in verdwijnkans van delen van een zaadbank een functie is van verschillen in predatiedruk van vogels op delen van die zaadbank. Op dezelfde banken zullen ook hydrodynamische processen worden gemeten (Werkpakket 5). Dat betekent dat het relatieve belang van vogelpredatie en hydrodynamische processen bij het verdwijnen van (delen) van zaadbanken kan worden bepaald. Er kan ook sprake zijn van een interactie tussen deze processen. 2. Vergelijking van predatiedruk van vogels tussen natuurlijke zaadbanken. Er zullen waarnemingen worden verricht aan vogeldichtheden op pas gevormde mosselzaadbanken in de Waddenzee vanaf augustus. Aan de hand van de najaarsurvey van IMARES is de ligging van deze zaadbanken bekend. Er zal een schatting gemaakt worden van de aanwezige mosseldichtheden en op basis van de waargenomen vogeldichtheden zal een schatting gemaakt worden van de maximale predatiedruk op deze zaadbanken. Aan het einde van de winter zal de mosseldichtheid opnieuw worden bepaald en zal het verlies aan mossels worden vergeleken met de maximale predatiedruk door vogels. 3. Vergelijken van (potentiële) predatiedruk van vogels tussen delen van de Waddenzee. De SOVON tellingen van de wad- en watervogels in de Waddenzee (van Roomen et al. 2007) zullen worden geanalyseerd om na te gaan of er grote verschillen zijn tussen oostelijke en westelijke Waddenzee in het voorkomen van de soorten voor wie kleine mossels een voedselbron zijn. De veruit belangrijkste vogelpredator van kleine mossels is de Zilvermeeuw, maar kleine mossels worden in meer of minder mate ook gegeten door Eidereend, Toppereend, Kokmeeuw, Stormmeeuw, Scholekster, Zilverplevier, Kanoetstrandloper, Drieteenstrandloper en Steenloper. 4. Benutting van mosselzaad door Zilvermeeuwen in de loop van het seizoen en verschillen tussen jaren. De belangrijkste vogelpredator van kleine mossels is de Zilvermeeuw. Sinds juni 2007 worden de dagelijkse bewegingen van een twaalftal Zilvermeeuwen die in de westelijke Waddenzee broeden door SOVON gevolgd m.b.v. satellietzenders in het kader van het ESA FlySafe project (zie http://www.sovon.nl/default.asp?id=408) (Fig. 2 en 3). Naar verwachting zullen de met zonne-energie werkende zenders een aantal jaren blijven functioneren. Op basis van het terreingebruik zal het bezoek aan mosselzaadbanken in de loop van het seizoen en in de loop van de jaren worden geschat. Daarmee kan een schatting worden gemaakt van het relatieve belang van mosselzaad als voedselbron in de loop van het seizoen en in de loop van de jaren.
75
Figuur 2. Dagelijkse vliegbewegingen van een gezenderde Zilvermeeuw.
Figuur 3. Gebruik van de westelijke Waddenzee door 12 met een satellietzender. uitgeruste Zilvermeeuwen in de periode 31 mei 2007 t/m 12 oktober 2008
76
Om kennis te vergaren over de vraag of Japanse oesters het vogelleven op droogvallende mosselbanken bedreigen dan wel verrijken, is het nodig de vogeldichtheid te bepalen op mosselbanken die in meer of mindere mate zijn overgroeid met Japanse oesters. Op deze banken zal ook de voedselkeuze van de vogels moeten worden vastgelegd. Het feit dat de in 1987 op het wad onder Schiermonnikoog aangelegde mosselbank niet alleen overleefde, maar zich ook uitbreidde als gevolg van zaadval op en direct naast de bank (Ens & Alting 1996), kan samenhangen met het feit dat in 1987 een extreem goede zaadval van mossels plaats had – veruit de beste zaadval op het oostelijke wad in de periode 1955-2001 (van Stralen 2001). Dat betekent dat er dat jaar een overdaad aan mossels was voor de vogels en de predatiedruk op de mossels door de vogels zal dat jaar gemiddeld genomen gering zijn geweest. Het mislukken van de experimentele aanleg van mosselbanken in de westelijke Waddenzee in 2001 (Smaal et al. 2004) kan mede te maken hebben gehad met een lokaal gebrek aan mossels, waardoor de uitgelegde mossels a.h.w. fungeerden als rijke voerplekken voor de lokale vogelbevolking. De juistheid van deze verklaring kon niet worden vastgesteld omdat de vogelpredatie op de experimentele banken niet werd gemeten. Vogelpredatie op mosselzaadbanken kan echter heel hoog zijn (Zwarts & Ens 1999). Veel hoger dan op oude stabiele banken waar de vogeldichtheden beperkt worden door interferentie zoals eerder beschreven. Dit verschil heeft vermoedelijk te maken met het feit dat het stelen van prooien niet loont bij kleine prooien, zoals zaadmossels, maar wel loont bij grote prooien, zoals volwassen mossels (Ens et al. 1990; Stillman et al. 2002; Stillman et al. 1997). Dit zogenaamde kleptoparasitisme ligt aan de basis van de interferentie die de dichtheid voedselzoekende vogels limiteert (Stillman et al. 2002). Om na te gaan of het succes van het experimenteel aanleggen van droogvallende mosselbanken (mede) wordt bepaald door de vogelpredatie zullen de experimenteel aangelegd mosselbanken intensief worden gevolgd. De experimenten van Caldow c.s. in Wales kunnen daarbij als voorbeeld dienen (Caldow et al. 2003). 1. Vergelijking van predatiedruk van vogels binnen experimentele banken. M.b.v. camera’s wordt van dag op dag de verspreiding van de mosseletende vogels over de experimentele bank gevolgd. Per deelgebied zal een schatting gemaakt worden van de predatiedruk van de vogels op dat specifieke deelstuk. Op die manier kan worden nagegaan of verschillen in verdwijnkans van delen van een experimentele bank een functie zijn van verschillen in predatiedruk van vogels op delen van de experimenteel aangelegde bank. Op dezelfde banken worden ook de hydrodynamische condities gemeten, zodat het mogelijk is om het relatieve belang van hydrodynamische condities en vogelpredatie te bepalen. 2. Vergelijking van predatiedruk van vogels tussen experimentele banken. Er zullen waarnemingen worden verricht aan vogeldichtheden op de experimenteel aangelegde banken m.b.v. camera’s vanaf het moment van aanleg. Er zal een schatting gemaakt worden van de aanwezige mosseldichtheden en op basis van de waargenomen vogeldichtheden zal een schatting gemaakt worden van de maximale predatiedruk op elke bank. Aan het einde van de winter zal de mosseldichtheid opnieuw worden bepaald en zal het verlies aan mossels worden vergeleken met de maximale predatiedruk door vogels.
77
Op basis van het hierboven beschreven onderzoek zal een bijdrage worden geleverd aan een handboek met praktische adviezen over de meest effectieve methoden voor het stimuleren van herstel van droogvallende mosselbanken in gebieden waar dit herstel achterwege blijft. Dit onderzoek en de daaruit voortvloeiende praktische adviezen zullen een wezenlijke bijdrage leveren aan het herstel van droogvallende mosselbanken in de westelijke Waddenzee.
Planning Er zijn op dit moment geen onderzoeken in de Waddenzee die zich richten op vogelpredatie op droogvallende mosselzaadbanken. Er wordt daarom voorgesteld een AIO aan te stellen die zich volledig kan concentreren op dit onderwerp. Voor de intensieve waarnemingen van vogelpredatie middels camera’s wordt nauw aangesloten bij de Werkpakketten 1,2 en 5. In 2009 zullen vier mosselzaadbanken worden geselecteerd in de oostelijke Waddenzee. In 2010 zullen twee camera’s worden verplaatst naar experimenteel aangelegde droogvallende banken in de westelijke Waddenzee. In 2011 en 2012 zal steeds twee camera’s worden opgesteld bij mosselbanken in de oostelijke Waddenzee en twee camera’s bij experimenteel aangelegde banken in de westelijke Waddenzee. In 2013 zullen alle camera’s worden geplaatst bij experimentele banken in de westelijke Waddenzee. Er is praktische assistentie nodig voor het onderhoud van de camera’s en het analyseren van de beelden. Meetcampagnes aan dichtheid en grootteverdeling van mossels zullen worden gecoördineerd met Werkpakketten 1 en 2. Er zullen extra vaartochten gemaakt worden om vogeltellingen te verrichten op droogvallende banken waar geen camera’s zijn geplaatst. Dit betreft zowel zaadbanken, als mosselbanken met meer of minder Japanse oesters. Er is geen extra inspanning nodig wat betreft de maandelijkse tellingen met hoogwater van de vogels in de gehele Waddenzee. Deze tellingen zijn onderdeel van het NEM (Netwerk Ecologische Monitoring) en SOVON zal deze data beschikbaar maken. Er is ook geen extra inspanning nodig wat betreft de gegevens over de Zilvermeeuwen met satellietzenders. De gegevens komen automatisch binnen zolang de zender functioneert. De partners in het ESA FlySafe project hebben aangegeven dat de gegevens beschikbaar zijn voor de gewenste analyses.
78
Projectrisico’s Een mogelijk risico is dat zich in de onderzoeksperiode in een of meer jaren totaal geen zaadval op de platen voordoet. Dit risico is beperkt. Hoewel de zaadval op de droogvallende platen van jaar op jaar extreem variabel is, komt het eigenlijk niet voor dat er helemaal nergens natuurlijke zaadval optreedt (van Stralen 2001). In zaadarme jaren zijn er wel weinig keuzemogelijkheden voor het onderzoek. Mocht zich de onwaarschijnlijke situatie voordoen dat er helemaal nergens zaadval heeft plaatsgevonden, dan kan voor het experimentele onderzoek worden teruggevallen op mosselzaad van MZI’s (Mossel Zaadvang Installaties). Het aantal MZI’s in de Waddenzee neemt snel toe en op deze MZI’s lijkt zich altijd mosselzaad te vestigen. Samenvattend: het kan niet helemaal worden uitgesloten dat niet in alle jaren waarnemingen kunnen worden verricht aan vogelpredatie op natuurlijke mosselzaadbanken. Omdat het onderzoek een aantal jaren zal worden voortgezet is dit geen groot probleem. Een ander risico is dat de camera’s gedurende kortere of langere tijd niet functioneren. Korte tijden van niet functioneren zijn naar verwachting geen probleem, omdat de predatie metingen over de hele winter worden voortgezet. Langere tijden van niet functioneren zijn onwaarschijnlijk. Op dit moment wordt een vergelijkbare camera ingezet op de Razende Bol en deze camera functioneert goed. Het bedrijf Outersight (www.outersight.co.uk) dat deze camera heeft geleverd blijkt ook zeer betrouwbaar in zijn technische ondersteuning. Voor het plaatsen van meetpalen waarop de camera’s gemonteerd worden is een vergunning nodig in het kader van de wet op de waterstaatswerken. Rijkswaterstaat hecht veel belang aan dit onderzoek en heeft alle medewerking toegezegd. Wij verwachten daarom geen problemen bij het verkrijgen van de noodzakelijke vergunning.
Vogels en natuurlijke sublitorale mosselbanken Motivatie en huidige situatie: belang van sublitorale mosselbanken voor vogels Er zijn een aantal vogelsoorten die mossels opduiken uit de delen van de Waddenzee die altijd onder water staan. Van deze soorten is de Eidereend veruit het talrijkst. Voor Eidereenden vormen sublitorale mossels ook een zeer belangrijke voedselbron (Leopold et al. 2001; Kats 2007). Andere vogelsoorten die naar mossels kunnen duiken in de Waddenzee zijn met zekerheid de Topper en Brilduiker, en mogelijk ook de Zwarte Zee-eend, Grote Zee-eend en IJseend. De Zwarte Zee-eend was vroeger talrijk in de westelijke Waddenzee, maar komt daar tegenwoordig vrijwel niet meer voor. Grote Zee-eend en IJseend zijn zeldzaam. Er zijn ook vogelsoorten die niet naar mossels duiken, maar naar vis of andere prooien die op of bij natuurlijke onderwaterbanken leven. Tot de vogels die naar vis duiken en in de Waddenzee voorkomen behoren Aalscholver, Fuut, Geoorde Fuut, Kuifduiker, Roodhalsfuut, Grote Zaagbek en Middelste Zaagbek. Of deze vogels daadwerkelijk duiken naar vissoorten 79
die een binding hebben met natuurlijk sublitorale mosselbanken is echter niet bekend (Ens et al. 2007). Wat wel bekend is, is dat de vogels die naar mossels duiken ook andere prooien kunnen eten die op mosselbanken voorkomen. Zo eten Eiders bijvoorbeeld ook zeesterren. In de afgelopen jaren is de visserij op natuurlijke sublitorale mosselbanken zo intensief geweest dat er geen meerjarige natuurlijke sublitorale mosselbanken in de Waddenzee voorkomen (Ens et al. 2007). Het is daarom ook niet bekend hoe belangrijk deze meerjarige natuurlijke sublitorale banken zijn voor de vogels. In veel jaren waren de belangrijkste concentraties meerjarige mossels te vinden op de mosselpercelen en daar vormden ze een belangrijke voedselbron voor de overwinterende Eidereenden (Kats 2007). De mosselpercelen maken geen deel uit van het onderzoek. De vraagstelling en motivatie voor het onderzoek is uitgebreid beschreven in Werkpakket 3 (onderzoek sublitoraal) en Werkpakket 4 (herstel sublitoraal). Hieronder wordt aangegeven hoe een bijdrage zal worden geleverd aan deze Werkpakketten wat betreft vogels.
Bijdrage aan onderdeel A – kenmerken van natuurlijke (ongestoorde) sublitorale mosselbanken Hoofdvraag is of natuurlijke (ongestoorde) sublitorale mosselbanken gekenmerkt worden door een typerende vogelbevolking. Om dit te onderzoeken is het niet alleen nodig om de vogels te tellen op het water boven de ongestoorde banken, maar er moet ook een vergelijking worden gemaakt met vergelijkbare gebieden zonder een ongestoorde bank. De kern van het probleem zit in het vinden van een goede vergelijking. Een methode is om uit te gaan van het gegeven dat het gebied direct naast de ongestoorde bank het meest vergelijkbaar is. De andere methode is tellingen uit een veel groter gebied te gebruiken en statistisch te corrigeren voor verschillen in habitat, zoals diepte, samenstelling van de bodem etc. Het onderzoek zal derhalve bestaan uit: 1. Het regelmatig tellen vanaf een boot op alle vogels op het water boven de onderzoeksbanken en de naastgelegen referentiegebieden. Om te kunnen tellen is het misschien nodig om met boeien de locatie van de banken en referentie gebieden te markeren. Mocht dit niet mogelijk zijn dan zal een transect worden uitgezet over de grens van de bank. Met een boot zal over dit transect gevaren worden en zullen aan beide zijden van de boot over een vaste afstand alle vogels worden geteld. 2. Het volgens de methode van ESAS (European Seabirds at Sea) tellen van transecten die willekeurig verspreid zijn over de Waddenzee. Daarbij wordt wel gezorgd voor een voldoende dekking van de ongestoorde banken.
Bijdrage aan onderdeel B – identificatie van beinvloedingsfactoren op de ontwikkeling van onderwaterbanken Vanwege de dunne schelp en de hoge vleesinhoud vormen sublitorale mossels een geprefereerde voedselbron voor Eidereenden (Ens & Kats 2004). Grote groepen Eidereenden kunnen ook een aanzienlijke predatiedruk uitoefenen op sublitorale mossels. Om die reden is in het buitenland ook uitgebreid onderzoek verricht naar de verschillende methoden waarmee Eidereenden verjaagd kunnen worden van mosselkwekerijen (Ross & Furness 2000; Ross et al. 2001). Tot een aantal jaren geleden werden Eiders ook actief verjaagd van mosselpercelen 80
in de westelijke Waddenzee. In Canada is vastgesteld dat de predatiedruk op onderwatermossels zeer hoog kan zijn, namelijk 50% - 70% van de aan het begin van de winter aanwezige mosselbiomassa (Guillemette et al. 1996). Een dergelijke hoge predatiedruk is in potentie een belangrijke factor in de ontwikkeling van natuurlijke onderwaterbanken. Daarbij is het aannemelijk dat niet alle banken even aantrekkelijk zullen zijn voor de Eiders. Factoren die een rol kunnen spelen zijn grootte van de mossels en dus leeftijd, de vleesinhoud, de schelpdikte, de dichtheid en de duikdiepte (Bult et al. 2004; Ens & Kats 2004). Behalve Eidereenden zouden ook Toppereenden lokaal, met name in de buurt van de Afsluitdijk (Arts & Berrevoets 2007), een grote predatiedruk kunnen uitoefenen. Het onderzoek zal bestaan uit: 1. Het schatten van de predatiedruk op de onderzoeksbanken op basis van de tellingen van de eenden (zie onderdeel A) en gegevens uit de literatuur over de voedselbehoefte van de eenden. 2. Het bepalen van de grootte van de mossels die door de eenden worden gegeten. Om dit te kunnen doen zal een vlot worden verankerd bij de onderzoeksbanken in de hoop dat de eenden dit vlot zullen gebruiken om te rusten. De schelprestanten in de uitwerpselen van de rustende eenden kunnen worden gebruikt om de grootte te reconstrueren van de mossels die door de eenden worden gegeten.
Planning De voedselecologie van schelpdieretende eenden (vooral Eidereend en Toppereend) is het onderwerp van promotie onderzoek van de recent bij IMARES aangestelde AIO ir. S. Duijns. Intensieve samenwerking is voorzien. Onderdeel van het promotieonderzoek van ir. S. Duijns vormen Waddenzee brede vliegtuigtellingen van de eenden. Vanuit een vliegtuig zijn de minder algemene soorten, zoals de verschillende soorten futen, moeilijk te tellen en ook de plaatsbepaling is matig nauwkeurig. Daarom vormen boottellingen de kern van dit onderdeel van het programma. Voor de verdere planning wordt verwezen naar Werkpakketten 3 en 4.
Projectrisico’s Een mogelijk risico is dat zich in de onderzoeksperiode in een of meer jaren totaal geen zaadbanken in het sublitoraal ontwikkelen. Dit risico is nagenoeg afwezig, omdat in het sublitoraal bijna altijd wel zaadval optreedt, al is er gemiddeld slechts eens in de twee jaar sprake van een “goede” zaadval (van Stralen 2001). Om het onderzoek te kunnen uitvoeren is het nodig dat een aantal natuurlijke sublitorale banken worden gevrijwaard van mosselzaadvisserij. Wij vertrouwen hierbij op voldoende medewerking van het ministerie van LNV en de mosselsector. Voor het verankeren van een ponton of boeien zijn vergunningen nodig in het kader van de wet op de waterstaatswerken. Rijkswaterstaat hecht veel belang aan dit onderzoek en heeft
81
alle medewerking toegezegd. Wij verwachten daarom geen problemen bij het verkrijgen van de noodzakelijke vergunning. Het is mogelijk dat het niet lukt een constructie te maken die door de eenden wordt gebruikt om te rusten, of dat vooral andere vogels (zoals meeuwen) hiervan gebruik zullen maken. In dat geval is het niet mogelijk om de selectie van mosselgroottes te bepalen op basis van metingen, maar zal deze geschat moeten worden uit de literatuur.
Uitwerking outputindicatoren Werkpakket 6 (vogels) levert een belangrijke bijdrage aan Werkpakket 7 (het praktische handboek) en Werkpakket 8 (communicatie). De output indicatoren worden in deze beide Werkpakketten beschreven.
Literatuur (vogelpredatie – mosselbanken) Arts, F. A. & Berrevoets, C. M. (2007) Midwintertelling van zee-eenden in de Waddenzee en de Nederlandse kustwateren, januari 2007. Rapport RIKZ/2007.010. RIKZ, Middelburg. Bult, T. P., Ens, B. J., Baars, J. M. D. D., Kats, R. K. H., & Leopold, M. F. (2004) Eindrapport EVA II deelproject B3 (Evaluatie Schelpdiervisserij tweede fase): Evaluatie van de meting van het beschikbare voedselaanbod voor vogels die grote schelpdieren eten. RIVO rapport C018/04. RIVO, Yerseke. Cadée, G. C. (2007) Vervangen de recente Japanse oesterriffen de vroegere oesterbanken? De Levende Natuur, 108, 62-65. Cadée, G. C. (2008) Scholeksters en Japanse oesters. Natura, 106, 6-7. Caldow, R. W. G., Beadman, H. A., McGrorty, S., Kaiser, M. J., Goss-Custard, J. D., Mould, K. & Wilson, A. (2003) Effects of intertidal mussel cultivation on bird assemblages. Marine Ecology-Progress Series, 259, 173-183. Cayford, J. T. & Goss-Custard, J. D. (1990) Seasonal changes in the size selection of Mussels, Mytilus edulis, by Oystercatchers, Haematopus ostralegus: an optimality approach. Animal Behaviour, 40, 609-624. Ens, B. J. & Alting, D. (1996) The effect of an experimentally created mussel bed on bird densities and food intake of the Oystercatcher Haematopus ostralegus. Ardea, 84A, 493-507. Ens, B. J., Craeymeersch, J. A., Fey, F., Heessen, H. J. L., Smaal, A. C., Brinkman, A. G., Dekker, R., van der Meer, J., & van Stralen, M. R. (2007) Sublitorale natuurwaarden in de Waddenzee. Een overzicht van bestaande kennis en een beschrijving van een onderzoekopzet 82
voor een studie naar het effect van mosselzaadvisserij en mosselkweek op sublitorale natuurwaarden. Rapport C077/07. Wageningen IMARES, Texel. Ens, B. J., Esselink, P. & Zwarts, L. (1990) Kleptoparasitism as a problem of prey choice: a study of mudflat-feeding Curlews, Numenius arquata. Animal Behaviour, 39, 219-230. Ens, B. J. & Goss-Custard, J. D. (1984) Interference among Oystercatchers Haematopus ostralegus, feeding on mussels, Mytilus edulis, on the Exe estuary. Journal of Animal Ecology, 53, 127-231. Ens, B. J. & Kats, R. K. H. (2004) Evaluatie van voedselreservering Eidereenden in de Waddenzee - rapportage in het kader van EVA II deelproject B2. Alterra rapport 931. Alterra, Wageningen. Fey, F., Dankers, N., Meijboom, A., de Jong, M., van leeuwen, P-W., Dijkman, E., & Cremer, J. (2007) De ontwikkeling van de Japanse oester in de Nederlandse Waddenzee: Situatie 2006. Interne Rapportage 07.003. Wageningen IMARES, Texel. Goss-Custard, J. D., Durell, S. E. A. L., McGrorty, S., Reading, C. J. & Clanke, R. T. (1981) Factors affecting the occupation of mussel Mytilus edulis beds by oystercatchers Haematopus ostralegus on the Exe estuary, Devon. In: Feeding and survival strategies of estuarine organisms (eds N. V. Jones & W. J. Wolff), pp. 217-229. Plenum Press, London. Goss-Custard, J. D., West, A. D., Stillman, R. A., dit Durell, S. E. A. l. V., Caldow, R. W. G., McGrorty, S. & Nagarajan, R. (2001) Density-dependent starvation in a vertebrate without significant depletion. Journal of Animal Ecology, 70, 955-965. Goudswaard, P. C., Kesteloo, J. J., & van Stralen, M. R. (2007a) Het bestand aan Japanse Oesters in het litoraal van het Nederlandse deel van de Waddenzee in 2004-2006. Rapport C012/07. Wageningen IMARES, Yerseke. Goudswaard, P. C., Kesteloo, J. J., van Zweeden, C., Fey, F., van Stralen, M. R., Jansen, J., & Craeymeersch, J. A. (2007b) Het mosselbestand en het areaal aan mosselbanken op de droogvallende platen in de Waddenzee in het voorjaar van 2007. Rapport C095/07. Wageningen IMARES, Yerseke. Guillemette, M., Reed, A. & Himmelman, J. H. (1996) Availability and consumption of food by common eiders wintering in the Gulf of St. Lawrence: evidence of prey depletion. Canadian Journal of Zoology, 74, 32-38. Kats, R. K. H. (2007) Common Eiders Somateria mollissima in the Netherlands. The rise and fall of breeding and wintering populations in relation to the stocks of shellfish. Rijksuniversiteit Groningen. Leopold, M. F., Kats, R. K. H. & Ens, B. J. (2001) Diet (preferences) of Eiders Somateria mollissima. Wadden Sea Newsletter, 2001-1, 25-31.
83
McGrorty, S., Clarke, R. T., Reading, C. J. & Goss-Custard, J. D. (1990) Population dynamics of the mussel Mytilus edulis: density changes and regulation of the population in the Exe estuary, Devon. Marine Ecology-Progress Series, 67, 157-169. Nehls, G. (1995) Strategien der Ernährung und ihre Bedeuting für Energiehaushalt und Ökologie der Eiderente (Somateria mollissima (L., 1758). Dissertation Christian-AlbrechtsUniversität zu Kiel. Nehls, G. & Büttger, H. (2007) Spread of the Pacific Oyster Crassostrea gigas in the Wadden Sea. HARBASINS Report. BioConsult SH, Husum. Nehls, G., Diederich, S., Thieltges, D. W. & Strasser, M. (2006) Wadden Sea mussel beds invaded by oysters and slipper limpets: competition or climate control? Helgoland Marine Research, 60, 135-143. Nehls, G. & Ketzenberg, C. (2002) Do Common Eiders Somateria mollissima exhaust their food resources? A Study on Natural Mussel Mytilus edulis beds in the Wadden Sea. Danish Review of Game Biology, 16, 47-61. Ross, B. P. & Furness, R. W. (2000) Minimising the impact of eider ducks on mussel farming. University of Glasgow, Glasgow. Ross, B. P., Lien, J. & Furness, R. W. (2001) Use of underwater playback to reduce the impact of eiders on mussel farms. ICES journal of Marine Science, 58, 517-524. Scheiffarth, G., Ens, B. J. & Schmidt, A. (2007) What will happen to Birds when Pacific Oysters Take Over the Mussel Beds in the Wadden Sea. Wadden Sea Newsletter, 33, 10-15. Smaal, A. C., van Stralen, M. R., Kersting, K., & Dankers, N. (2004) Eindrapport EVA II deelproject F5 (Evaluatie Schelpdiervisserij tweede fase): De gevolgen van gecontroleerde bevissing voor bedekking en omvang van droogvallende mosselzaadbanken, een test van de Janlouw hypothese en van mogelijkheden voor natuurbouw. RIVO rapport C022/04. RIVO, Yerseke. Stillman, R. A., Goss-Custard, J. D. & Caldow, R. W. G. (1997) Modelling interference from basic foraging behaviour. Journal of Animal Ecology, 66, 692-703. Stillman, R. A., Poole, A. E., Goss-Custard, J. D., Caldow, R. W. G., Yates, M. G. & Triplet, P. (2002) Predicting the strength of interference more quickly using behaviour-based models. Journal of Animal Ecology, 71, 532-541. Sutherland, W. J. & Koene, P. (1982) Field estimates of the strength of interference between oystercatchers Haematopus ostralegus. Oecologia, 55, 108-109. Swennen, C. (1976) Populatie-structuur en voedsel van de Eidereend Somateria m. mollissima in de Nederlandse Waddenzee. Ardea, 64, 311-371. van de Kam, J., Ens, B. J., Piersma, T. & Zwarts, L. (1999) Ecologische atlas van de Nederlandse wadvogels. Schuyt & Co, Haarlem. 84
van Roomen, M., van Winden, E., Koffijberg, K., van den Bremer, L., Ens, B. J., Kleefstra, R., Schoppers, J., & Vergeer, J.-W. (2007) Watervogels in Nederland in 2005/2006. SOVONmonitoringrapport 2007/03; Waterdienstrapport BM07.09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. van Stralen, M. R. (2001) De ontwikkeling van mosselbestanden op droogvallende platen en in het sublitoraal van de Waddenzee vanaf 1955: een reconstructie op basis van gegevens uit de mosselzaadvisserij. MarinX-rapport 2001.10. MarinX, Scharendijke. Wolff, W. J. (2005) The exploitation of living resources in the Dutch Wadden Sea: a historical overview. Helgoland Marine Research, 59, 31-38. Zwarts, L. & Drent, R. H. (1981) Prey depletion and the regulation of predator density: oystercatchers (Haematopus ostralegus) feeding on mussels (Mytilus edulis). In: Feeding and survival strategies of estuarine organisms (eds N. V. Jones & W. J. Wolff), pp. 193-216. Plenum Press, New York. Zwarts, L. & Ens, B. J.(1999) Predation by birds on marine tidal flats.In: Proceedings of the 22nd International Ornithological Congress in Durban, (eds Adams, N. J. & Slotow, R. H.), pp. 2309-2327. BirdLife South Africa, Johannesburg.
85
BIJLAGE 6
Werkpakket 7. Handboek Ontwikkeling en Duurzaam Beheer Mosselbanken Verantwoordelijken EUCC: Wouter Kreiken (
[email protected]) Wageningen IMARES: Oscar Bos (
[email protected]) Bijdrage aan doelen Subsidieregeling Waddenfonds Het opstellen van het Handboek ontwikkeling en duurzaam beheer mosselbanken draagt bij aan het ontwikkelen van een duurzame kennishuishouding ten aanzien van het waddengebied (doel D Subsidieregeling Waddenfonds) en aan het vergroten en versterken van de natuur- en landschapswaarden in de Waddenzee (Doel A). Motivatie In het Handboek wordt wetenschappelijke en praktijkkennis gebundeld en op een begrijpelijke manier ter beschikking gesteld aan beheerders, wetenschappers, natuurbeschermers en andere geïnteresseerden. Het Handboek zal via internet en als gedrukt boekwerk beschikbaar worden gesteld. De beheerders kunnen met de verzamelde informatie op gefundeerde wijze mosselbanken, één van de natuurwaarden van de Waddenzee, ontwikkelen en beheren. Rijkswaterstaat, beheerder van de Waddenzee, is gevraagd formeel te bevestigen dat het Handboek in de praktijk zal worden benut bij beslissingen over beleid en beheer. Bestaande situatie Op dit moment is geen praktisch handboek beschikbaar voor het herstel van mosselbanken. Toekomstige situatie Het Handboek ‘Ontwikkeling en duurzaam beheer mosselbanken’ wordt een ‘gebruiksaanwijzing’ voor het herstel en duurzaam beheer van litorale en sublitorale mosselbanken. Wetenschappelijke inzichten en inzichten uit de praktijk (onderzoek, kweek, percelen) worden in het handboek vertaald naar praktische handreikingen. Het handboek wordt opgebouwd uit teksten die door vanuit de werkpakketten 1 t/m 6 worden aangeleverd. In het handboek wordt een hoofdstuk opgenomen over effecten van verschillende soorten beleid en beheer in binnen- en buitenland. Dit hoofdstuk zal door EUCC worden verzorgd. Het gaat met name over herstelmogelijkheden van mosselbanken en inzicht in beheer en beleid, waarbij wordt nagegaan in hoeverre initiatieven hebben geleid tot ontwikkeling van meerjarige mosselbanken; daarbij wordt zoveel mogelijk informatie verzameld over de factoren die van belang zijn voor succes en falen. Van belang is dat hiervoor rond de gehele Noordzee naar mosselbanken gekeken wordt, zowel op basis van literatuur als door contacten met buitenlandse onderzoekers. Daarbij wordt vooral aandacht besteed aan stabiliteit, biodiversiteit en rol in het voedselweb van 86
mosselbanken van verschillende leeftijden. Hiervoor zal relevante informatie verzameld worden in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Denemarken. Ook moet rekening worden gehouden met autonome ontwikkelingen in de Waddenzee, zoals klimaatverandering, nutriëntenbelasting, e.d. Daarvan moet worden vastgesteld of die ontwikkelingen ook in de andere landen in meer of mindere mate een rol spelen. De EUCC gaat in nauwe samenwerking met Wageningen IMARES, SOVON, NIOO-CEME en NIOZ in het buitenland op zoek naar relevante kennis omtrent herstel, ontwikkeling en beheer van mosselbanken in het Nederlandse deel van de Waddenzee. Vragen die zowel wetenschappelijk als politiek spelen zijn: - Hoe ziet een Waddenzee met een ander visserijregime of zonder visserij eruit? - Welke verschillen zijn er in natuurwaarden en in voorkomen van en trends in mosselbanken tussen het Nederlandse en het Duitse en Deense deel van de Waddenzee? Eerst zal een workshop worden gehouden waarop specialisten uit binnen- en buitenland worden uitgenodigd om over effecten van beheer op mosselbanken te praten. Naar aanleiding van deze workshop zal EUCC bij een aantal specialisten op bezoek gaan om verdere informatie te verkrijgen. De informatie zal worden vertaald in een bijdrage aan het handboek. Voorlopige inhoudsopgave van het Handboek: 1. Beheer mosselbanken • Effecten van verschillende soorten beleid en beheer in binnen- en buitenland • Gewenst beheer 2. Mosselbanken en mosselkweek in het heden en verleden • Mosselbanken in het verleden: locaties en omvang • Mosselbanken in het heden • Mosselbankherstelprojecten in binnen- en buitenland • Mosselkweek: technieken en opbrengsten 3. Kritische factoren voor duurzame ontwikkeling van mosselbanken • Fysische en biologische eigenschappen mosselbanken (stabiliteit, biodiversiteit, patronen, etc.) • Kritische factoren voor ontstaan mosselbanken (predatie, klimaatveranderingen, sediment, substraat) • Kritische factoren voor uitgroei mosselbanken (stabiliteit, groeisnelheid,) • Effecten menselijk ingrijpen (bv. visserij) • Effecten herstelmaatregelen (bv. uitsluiten visserij, aanleg banken) • Japanse oesters 4. Herstel en monitoring mosselbanken • Hersteltechnieken (aanleg banken, uitsluiten visserij) • Inventarisatiemethoden (Side-scan sonar, camera’s, GPS, etc.) • Kwaliteitsmeting • Risico’s herstel mosselbanken 87
Redactie De eindredactie van het handboek wordt door EUCC uitgevoerd in samenwerking met Wageningen IMARES. Bijdragen zullen vanuit de verschillende werkpakketten worden geleverd. Het handboek zal gedurende het project worden opgebouwd en beschikbaar zijn via Interwad (www.waddenzee.nl). Jaarlijks zal de werkversie uitgebreid en bijgewerkt worden. Aan het eind van de projectperiode wordt het handboek in boekvorm opgeleverd, zowel op papier als digitaal (als PDF). Het handboek wordt in eerste instantie geschreven in de Nederlandse taal. De eindversie wordt ook in het Engels vertaald, zodat de verzamelde kennis ook in het buitenland gebruikt kan worden. Doel Het Handboek geeft een overzicht hoe mosselbanken hersteld kunnen worden en welk beheer nodig is. Projectrisico’s Indien blijkt uit de overige delen van dit project dat herstel niet of beperkt mogelijk is, door welke oorzaak dan ook, dan zal de inhoud van het handboek aangepast moeten worden. In het handboek zal dan beschreven worden waarom bepaalde maatregelen mislukken en andere niet. Planning Versie 1 De eerste versie van het handboek wordt in de loop van het eerste jaar (2010) opgesteld en bevat informatie die beschikbaar komt uit de overige projecten. Versie 2-4 De publicatie zal elk jaar ge-updated en uitgebreid worden Versie 5: In deze stap worden de teksten uit voorgaande versies tot een boek verwerkt. De eindversie wordt in het Engels vertaald.
Versie 1 Versie 2 Versie 3 Versie 4 Versie 5+ vertaling
2010 X
2011
2012
2013
X X X X
88
89
BIJLAGE 7 WERKPAKKET 9. Projectmanagement en planning EUCC is indiener en penvoerder van het project MOSSELWAD en zal primair verantwoordelijk zijn voor en toezicht houden op: projectmanagement en coördinatie projectplanning en voortgang financiële planning en beheer verslaggeving en verantwoording op deze onderdelen. EUCC kiest voor MOSSELWAD een managementstructuur die is beproefd in grote Europese projecten met een breed consortium zoals EUROSION en INTERREG IIIC CoPraNet. Afspraken over verantwoordelijkheden binnen het MOSSELWAD consortium zijn vastgelegd in een Samenwerkingsovereenkomst. Ook na de start van het project kan deze overeenkomst met instemming van alle partners - worden aangepast. Het Waddenfonds en andere financiers zullen vooraf over voorstellen tot wijzigingen worden geraadpleegd.
Projectorganisatie Elke partner belast één of meerdere van zijn medewerkers met de uitvoering van de aan de partner toebedeelde taken. De leider van elk werkpakket stelt aldus werkpakket teams samen en benoemt daarvoor een trekker of teamleider. De teams per werkpakket zijn belast met de uitvoering van de inhoudelijke en financiële taken op basis van contractueel vastgelegde afspraken tussen de deelnemers aan het project. De EUCC stelt in overleg met de partners een projectmanager aan die toeziet op een goede planning en uitvoering van het project en ervoor zorgt dat alle gestelde doelen tijdig zullen worden bereikt. Hij/zij is tevens verantwoordelijk voor de werkcontacten met (a) de Uitvoeringsorganisatie Waddenfonds en (b) de leiders van de andere werkpakketten. De projectmanager en de teamleiders vormen samen de Projectgroep.
Projectgroep Samenstelling: projectmanager en de leiders van de werkpakketten. Vergaderfrequentie afhankelijk van voortgang, minimaal viermaal per jaar plenair, na medio 2013 eventueel minder. Taken: o Voortgang van project en van de diverse werkpakketten o Kwaliteitsmanagement o Financieel beheer o Interne communicatie, samenhang van de werkpakketten o Externe communicatie
90
EUCC en IMARES streven ernaar om - ter bevordering van de efficiëntie - één persoon teamleider te laten van meer dan één werkpakket. De leden van de Projectgroep communiceren zo vaak als nodig is op een wijze die zij onderling bepalen. De projectpartners dragen gezamenlijk de verantwoordelijkheid over de uitvoering van het werk (kwaliteit, fasering) gedurende de gehele doorlooptijd van het project, op basis van de Samenwerkingsovereenkomst. Dit impliceert maximale input door de partners binnen de afgesproken werkverdeling gedurende de hele projectperiode. De partners zorgen voor een adequate delegering van verantwoordelijkheden aan de (leden van) de Projectgroep.
Andere overlegstructuren Het projectmanagement zal worden ondersteund door een Wetenschappelijke coördinatiegroep en een Begeleidingsgroep. Het secretariaat voor beide groepen wordt vanuit het project verzorgd.
Wetenschappelijke coördinatiegroep Samenstelling: één terzake deskundige per projectpartner, aangevuld met minimaal twee externe deskundigen van buiten de partnership. Vergaderfrequentie: één of zo nodig twee plenaire bijeenkomsten per jaar Taken: o Kwaliteitsborging van het project en de resultaten en producten daarvan o Afstemming met andere relevante onderzoeken.
Begeleidingsgroep Voor deze groep zullen wij in elk geval uitnodigen: vertegenwoordigers van de ministeries van VROM, LNV en V&W, de drie waddenprovincies, de Waddenadviesraad, de Waddenacademie, de samenwerkende natuurorganisaties en de visserijsector. Vergaderfrequentie: één of zo nodig twee plenaire bijeenkomsten per jaar. Taken en aandachtspunten o Bespreking voortgang project op hoofdlijnen o Aandacht voor de relaties tussen het project en het beleid o Relatie tussen natuur- en visserijorganisaties o Zo mogelijk ondersteuning van externe communicatie.
91
Plan van Aanpak Binnen vier maanden na de start van het project stelt de Projectgroep een Concept Plan van Aanpak (Inception Report) op dat wordt voorgelegd aan de Wetenschappelijke coördinatiegroep en de Begeleidingsgroep. Na aanpassingen op basis van deze raadpleging legt de Projectgroep het 2e Concept Plan van Aanpak ter goedkeuring voor aan het Waddenfonds en de andere financiers. Na goedkeuring wordt het Plan van Aanpak de basis voor de uitvoering van het project. Jaarlijkse aanpassing is mogelijk op voorstel van de Projectgroep en in overeenstemming met het Waddenfonds en de andere financiers.
Financiële planning en beheer Binnen de primaire verantwoordelijkheid van de EUCC voor projectmanagement is de EUCC belast met het verzamelen van alle benodigde documentatie met betrekking tot de financiële verslaggeving en verantwoording voor het project als geheel. Hiertoe zullen met het Waddenfonds en de overige financiers bij de start van het project afspraken worden gemaakt en vastgelegd in het hoofdstuk Financieel beheer van het Plan van Aanpak. Onderstaande werkwijze is afhankelijk van deze afspraken. Elke partner zal op de in het Plan van Aanpak overeengekomen tijdstippen zijn/haar periodieke (in beginsel jaarlijks of per kalenderjaar) financiële overzichten laten controleren en goedkeuren door de eigen externe accountant; en vervolgens het overzicht met de accountantsverklaring tijdig doen toekomen aan de EUCC. De EUCC zal voor de eigen werkpakketten dezelfde procedure volgen. De financiële manager van de EUCC zal hiertoe nauw samenwerken met het projectteam voor de totstandkoming van een goede financiële verslaggeving en verantwoording. De EUCC verzamelt de periodieke, door accountants goedgekeurde, financiële overzichten van alle projectpartners, conform het Plan voor het financieel beheer, en maakt daarvan periodieke totaaloverzichten. De financiële manager van de EUCC zal daarbij controleren in hoeverre de financiële overzichten van de projectpartners overeenkomen met de overeengekomen en goedgekeurde begroting. Na deze controle worden de periodieke totaaloverzichten ter beoordeling en goedkeuring worden voorgelegd aan een externe accountant. Daarna stelt de EUCC de overzichten en accountantsverklaring ter beschikking aan het Waddenfonds en de overige financiers.
Planning Het project wordt uitgevoerd in vijf jaar, met een beoogde start medio 2009 en een beoogde afronding medio 2014. De planning voor de uitvoering van de werkpakketten staat weergegeven in de tabel op de volgende pagina. Daaronder wordt in een aparte tabel de primaire betrokkenheid van de projectpartners bij de werkpakketten weergegeven. 92
Planning MOSSELWAD 2009-1 WP1 WP2 WP3 WP4
Litoraal Herstel Litoraal Sublitoraal Herstel Sublitoraal
WP5 WP6 WP7 WP8 WP9
Hydrodynamiek Vogelpredatie Handboek Communicatie Projectmanagement
2009-2
2010-1
2010-2
2011-1
2011-2
2012-1
Symp.
2012-2
2013-1
Primaire betrokkenheid van de projectpartners bij de werkpakketten EUCC
IMARES
NIOO
SOVON
UU
NIOZ
WP Leider WP Leider WP Leider WP Leider
X X X X
X X
X X
X X
X WP Leider WP Leider
WP Leider WP Leider WP Leider
X
X X
2014-1
2014-2
Beheer
>>>
Beheer
Beheer
>>>
Beheer
Gebruik
>>>
Afronding
>>>
>>> Symp. >>>
Symp
Symp: MOSSELWAD Symposium
WP 1 2 3 4 5 6 7 8 9
2013-2
X
X
X
X
BIJLAGE 8 Samenwerkingsovereenkomst MOSSELWAD tbv Waddenfonds 2008 • De partijen in de samenwerking Alle deelnemende partijen worden genoemd, 1. EUCC – The Coastal Union 2. Wageningen Imares 3. NIOO-CEME 4. NIOZ *) 5. Universiteit Utrecht-IMAU 6. SOVON Vogelonderzoek Nederland verder te noemen de "Partijen", • Aanleiding voor het opstellen van de overeenkomst 1. partijen het voornemen hebben in het kader van de Subsidieregeling Waddenfonds een project uit te voeren met de titel MOSSELWAD, verder te noemen het “Project”; 2. partijen zullen door het aangaan van deze overeenkomst afspraken maken over de voorwaarden waaronder zij zullen participeren in dit project. • Doelstelling van de samenwerking De Partijen verbinden zich samen te werken onder de bepalingen van deze Overeenkomst om een voorstel voor subsidiëring van het Project in het kader van de Subsidieregeling Waddenfonds, verder te noemen de “subsidieaanvraag”, in te dienen. Indien de subsidie aanvraag wordt gehonoreerd verbinden de Partijen zich het Project uit te voeren. De subsidieaanvraag is opgenomen als bijlage 1 van deze Overeenkomst. • Wijze van samenwerking tussen de partijen Het Project zal worden uitgevoerd onder leiding van een door de Partijen in te stellen projectteam, minimaal bestaande uit de projectleiders van de deelnemende partijen. Tijdens het project zal EUCC – The Coastal Union de projectleiding op zich nemen en zal leider zijn van de onderdelen communicatie en internationaal leren. De andere partijen zijn verantwoordelijk voor die onderdelen zoals aangegeven in bijgevoegde projectaanvraag. Na afloop van het project zal er geen formeel verband bestaan tussen de Partijen. • Duur van de samenwerking en (tussentijdse) beëindiging Deze samenwerkingsovereenkomst treed in werking op het moment van ondertekening door alle partijen en is volledig van kracht tot alle plichten en verantwoordelijkheden als opgenomen in de overeenkomst zijn nagekomen. De samenwerkingsovereenkomst wordt ook ontbonden na beëindiging van het project. Deze overeenkomst blijft alleen van kracht als de subsidieaanvraag zoals bijgevoegd in bijlage 1 wordt gehonoreerd. Partijen verplichten zich aan te blijven tot het eind van het project, tenzij het Waddenfonds anders beslist. • Verdeling van kosten en risico's, verdeling van de subsidie over de partners 1. elke Partij draagt haar eigen kosten die gemaakt worden in het kader van de voorbereidingen van het indienen van de aanvraag; 2. elke partij voert voor eigen rekening en risico haar onderzoeksdeel uit, zoals beschreven in het projectplan; 3. partijen houden zich aan de verdeling van de kosten, zoals weergegeven in bijgevoegd projectplan; 4. de penvoerder draagt zorg voor de verdeling van de ontvangen subsidiebedragen op basis van de projectbegroting die ten grondslag ligt aan de subsidieaanvraag, en de subsidiepercentages die op het uitgevoerde onderzoek van toepassing is; De Penvoerder kan nooit verantwoordelijk worden gesteld voor bedragen niet ontvangen van het Waddenfonds. 5. elke Partij draagt voor eigen rekening zorg voor de in het kader van het Project te verstrekken verklaring(en) van accountants over de eigen gemaakte kosten;
6. Indien het project voortijdig wordt beëindigd, om wat voor reden dan ook, dan zal elke partner de tot dan toe gemaakte kosten die nog niet gesubsidieerd zijn door het waddenfonds, zelf dragen. 7. Alle kosten voor het project worden gedeclareerd inclusief BTW. • Projectorganisatie Als penvoerder voor het project zal optreden EUCC – The Coastal Union, verder te noemen Penvoerder. De taken van de Penvoerder zullen zijn: 1. het fungeren als de voorzitter van het projectteam; 2. het notuleren van de projectteamvergaderingen; 3. het toezien op en bevorderen van de naleving van het in de subsidieaanvraag opgenomen werkprogramma en de in projectteamvergaderingen genomen besluiten; 4. het verzamelen van aan de Uitvoeringsorganisatie Waddenfonds te verstrekken informatie en het, na goedkeuring ervan door het projectteam, verzorgen van de vereiste voortgangsrapportages aan de Uitvoeringsdienst Waddenfonds. 5. het verzamelen van de relevante financiële informatie en rapportage hiervan aan de Uitvoeringsdienst Waddenfonds. De leiders van de verschillende onderdelen zijn verantwoordelijk voor de financiële rapportage van hun onderdeel
De penvoerder wordt door de andere partijen worden gemachtigd om namens alle Partijen de subsidieaanvraag in te dienen bij de uitvoeringsorganisatie Waddenfonds en nadere besprekingen te voeren met de Uitvoeringsorganisatie Waddenfonds omtrent de subsidieaanvraag, voor zover dit tot aanpassing van de subsidieaanvraag aanleiding geeft, binnen een door alle Partijen terzake verstrekte vertegenwoordigingsbevoegdheid. • Het ontvangen van subsidies ten behoeve van het Project en de verdeling ervan over de Partijen. De penvoerder (EUCC – The Coastal Union) is gemachtigd om subsidie te ontvangen namens het samenwerkingsverband. • Rechthebbende op de projectresultaten Alle partijen hebben recht op de eindproducten die worden gegenereerd in dit project, behalve de gegenereerde oppervlakte mosselbanken. De door het project gegeneerde kennis voortkomend uit onderzoek is eigendom van de partij(en) die het onderzoek heeft/hebben uitgevoerd. Deze kennis kan worden gepubliceerd door die partner in wetenschappelijke publicaties. • Geheimhouding Alle partijen verplichten zich tot geheimhouding van alle niet-openbare bedrijfsgegevens van de andere partijen en deze gegevens slechts zullen gebruiken voorzover dit voor de uitvoering van het Project noodzakelijk is. De geheimhoudingsplicht kan ook na afronding van het project blijven gelden. Deze geheimhoudingsverplichting is niet van toepassing voor: 1. gegevens die al in het bezit waren van een Partij; 2. resultaten waarover partijen overeen zijn gekomen deze openbaar te maken, bijvoorbeeld op verzoek van de Uitvoeringsorganisatie Waddenfonds; 3. kennis en methoden van openbare bekendheid kunnen door Partijen vrij aan derden worden overgedragen. • Publiciteit Partijen hebben de volgende rechten: 1. het recht van partijen om de in het kader van het Project of eigen onderzoeksdeel binnen het project gegenereerde kennis, technieken en methoden voor onderzoeksdoeleinden te gebruiken; 2. publicatie of verstrekking aan derden van niet openbare kennis, technieken en methoden door Partijen en de goedkeuring hiervoor van alle Partijen en waar vereist, van de Uitvoeringsorganisatie Waddenfonds 3. de exploitatie van resultaten die uit het Project voortvloeien door bijvoorbeeld de betrokken Partijen gezamenlijk of met eventuele specificering van welke partij zich waar op richt; 4. de termijn, bijvoorbeeld ook na de duur van deze overeenkomst, waarop de rechtsbescherming van de projectresultaten blijft gelden. • Slotbepalingen 1. Op deze overeenkomst is het Nederlandse Recht van toepassing; 2. Bij geschillen tussen Partijen onderling met betrekking tot deze Overeenkomst, wordt in onderling overleg een neutrale partij uitgenodigd om een niet bindend oordeel te geven;
96
3. Indien op basis van dit oordeel niet tot een voor alle Partijen aanvaardbare oplossing kan worden gekomen, wordt het geschil voorgelegd aan een bevoegde Nederlandse rechter; 4. Wijzigingen van deze Overeenkomst zijn alleen rechtsgeldig wanneer zij schriftelijk zijn vastgelegd en door alle Partijen zijn ondertekend; 5. De door de Uitvoeringsorganisatie Waddenfonds aan de subsidie te verbinden voorwaarden zullen in geval van strijdigheid boven deze Overeenkomst prevaleren. • Ondertekening
Ondertekening door alle partners.
*) NIOZ heeft een qua geheimhouding iets afwijkende overeenkomst getekend.
97
BIJLAGE 9 VERVALLEN
BIJLAGE 10 GESPECIFICEERDE BEGROTINGEN PER WERKPAKKET: SEPARAAT
98
BIJLAGE 11
(Mogelijk) benodigde vergunningen Over de onderstaande vergunningen is overleg geweest of loopt overleg over de wijze van aanvragen met de bevoegde instanties: 1) NB-wet vergunning voor bodembemonstering (sediment en benthos) en SSSmetingen: Deze vergunning moet aangevraagd worden bij LNV. IMARES heeft meerdere onderzoeksvergunningen waarbij deze technieken worden ingezet. Deze vergunningen zijn altijd zonder problemen verleend. Er is geen Passende Beoordeling voor nodig. IMARES kan de huidige vergunningen uitbreiden met deze nieuwe bemonsteringen en metingen. 2) NB-wet vergunning voor het plaatsen van palen met meetapparatuur en videocamera's: Deze vergunning moet worden aangevraagd bij de provincie. Het gaat om de activiteit van het plaatsen, de aanwezigheid van de paal en het eventuele onderhoud. IMARES heeft hier ervaring mee (paal Razende Bol). Er is geen Passende Beoordeling nodig. 3) NB-wet vergunning voor het aanleggen van mosselbanken met gekocht mosselzaad (MZI of wild, maar in ieder geval elders uit de Waddenzee) Deze vergunning moet worden aangevraagd bij de provincie. Wanneer duidelijk gemaakt kan worden dat het ten behoeve van het beheer van habitat 1140 is, is naar verwachting geen Passende Beoordeling nodig. 4) Aanlegvergunning voor palen Deze vergunning moet worden aangevraagd bij de gemeente. Omdat het een bouwwerk betreft dat kleiner is dan 6x6 betreft het een Verkorte Procedure. IMARES heeft ervaring met deze vergunning (paal Razende Bol en het plaatsen van kleine wadhutten). Deze vergunningen worden altijd zonder enig probleem verleend 5) Aanlegvergunning voor mosselbanken Deze vergunning moet worden aangevraagd bij de gemeente. Het is nog onduidelijk of deze vergunning überhaupt nodig is voor het aanleggen van mosselbanken, aangezien niet echt gesproken kan worden van een bouwwerk. (NB Dit wordt nog nader uitgezocht bij LNV) 6) Vergunning Wet Beheer Rijkswaterstaatwerken voor het plaatsen van de palen: deze vergunning moet worden aangevraagd bij RWS. RWS heeft al aangegeven te zullen meewerken aan het verlenen van vergunningen voor dit project.
99