PROJECTPLAN GEDETAILLEERDE UITWERKING WATEROPGAVE KRW
Plan van aanpak voor beheersgebied Hollandse Delta
Versie: 22 augustus 2006
-2-
INHOUD
De KRW in kort bestek ...........................................................................................5 PLAN VAN AANPAK.................................................................................................... 9 1. 1.1 1.2
Inleiding......................................................................................................9 De uitdaging ................................................................................................9 Het proces ...................................................................................................9
2. 2.1 2.2 2.3 2.4
KRW-opgave ............................................................................................. 10 Doel KRW .................................................................................................. 10 Fasering .................................................................................................... 10 Waar staan we nu? ..................................................................................... 10 Integrale aanpak ........................................................................................ 11
3.
Doelen wateropgave.................................................................................... 12
4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Uitwerking ................................................................................................. 13 Resultaat paden ......................................................................................... 13 Het eindproduct inhoudelijk.......................................................................... 13 Input/afstemming landelijk/regionaal............................................................. 13 Bestuurlijke besluitvorming .......................................................................... 15 Organisatie van het proces........................................................................... 15
5.
Communicatie/Participatie............................................................................ 18
6. 6.1 6.2 6.3
Beheersaspecten ........................................................................................ 19 Randvoorwaarden ....................................................................................... 19 Planning .................................................................................................... 19 Personele inzet ........................................................................................... 20
7.
Risico's...................................................................................................... 21
KAARTEN .............................................................................................................. 23 BIJLAGEN ............................................................................................................. 25 Bijlage 1: Overzicht van KRW-mijlpalen en bestuurlijke beslismomenten ..................... 25 Bijlage 2: Overlegstructuur ................................................................................... 27 Bijlage 3: Uitwerking activiteiten mijlpalenplan eindproduct ....................................... 29 Bijlage 4: Publieke participatie tijdens fase 3 ........................................................... 31 Bijlage 5: Regionale bijdrage Rijn-West voor Decembernota 2006 .............................. 36 Bijlage 6: Regionale bijdrage Maas voor Decembernota 2006..................................... 91
-3-
-4-
DE KRW
IN KORT BESTEK
Algemeen kader
De Kaderrichtlijn Water is in 2005 opgenomen in de Nederlandse Wetgeving. De Kaderrichtlijn heeft als doel dat in 2015 het oppervlaktewater in een goede toestand verkeert. De goede toestand is voor natuurlijke wateren nauw omschreven. Bij kunstmatige en sterk veranderde wateren is er een beperkte vrijheid in het afleiden van het doel. Daarnaast bestaat er enige bestuurlijke ruimte in de te nemen maatregelen om bovenstaand doel te bereiken. Maatregelen waarvan de kosten disproportioneel c.q. de maatschappelijke gevolgen onacceptabel zijn, kunnen gemotiveerd afvallen. Tenslotte bestaat er een bestuurlijke mogelijkheid om het halen van het doel uit te stellen tot uiterlijk 2027. Ook dit moet echter wel goed gemotiveerd worden. Het halen van het doel, of ten minste het uitvoeren van de daartoe geëigende maatregelen, is een resultaatverplichting.
Stroomgebiedbeheersplan
De doelen, maatregelen en effecten en de eventuele fasering dienen vastgelegd te worden in een stroomgebiedbeheersplan per stroomgebied. Volgens de Europese richtlijn dient het eerste stroomgebiedbeheersplan van elk stroomgebied in 2009 vastgesteld te worden. In dit stroomgebiedbeheersplan moeten de basiseenheden voor de Kaderrichtlijn, de waterlichamen, definitief zijn begrensd en de huidige situatie moet zijn gekarakteriseerd. De doelen moeten per waterlichaam zijn beschreven alsmede de maatregelen die de afzonderlijke partijen moeten nemen om de doelen te bereiken. Ook de uitwerking van doelen en maatregelen voor beschermde gebieden, waterparels en zwemwateren hoort tot de opgave die in KRWverband wordt uitgewerkt, deels omdat het van Brussel moet (beschermde gebieden) of omdat het zo in RBO verband is afgesproken (waterparels en zwemwateren).
Ingewikkeld proces
Bij de invoering van de Kaderrichtlijn Water zijn veel organisaties betrokken. Elke organisatie heeft een eigen rol, taak en bevoegdheid. De waterschappen hebben als waterkwaliteitsbeheerder een centrale rol bij de invoering van de Kaderrichtlijn voor de regionale wateren. De waterschappen kunnen deze opgave echter niet alleen uitvoeren. Gemeenten, provincies, Rijkswaterstaat en niet te vergeten verschillende ministeries (VROM, LNV en V&W) zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van een deel van de maatregelen en geven het proces mede vorm. Doordat er op allerlei niveaus afstemming plaatsvindt en overeenstemming nodig is, is het proces bijzonder ingewikkeld. Tevens is de beschikbare tijd om het benodigde werk uit te voeren beperkt.
-5-
Alle partijen stemmen bestuurlijk in
Uiteindelijk moeten alle partijen bestuurlijk instemmen met het deel van de opgave waartoe iedere partij zich verplicht. De maatregelen van iedere partij moeten worden vastgelegd in het eigen beheersplan of milieubeleidsplan en krijgen daarmee een heldere status en een afdwingbaar karakter. Vervolgens worden de maatregelen opgenomen in het stroomgebiedbeheersplan. In bijlage 1 is een overzicht gepresenteerd van stappen in het landelijke proces en de bestuurlijke beslismomenten voor het waterschap.
Nationale/ regionale afstemming
De afstemming op landelijk en regionaal niveau komt tot stand in een landelijke en een regionale kolom. De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat is eindverantwoordelijk. Landelijk is er het Landelijke Bestuurlijk Overleg Water (LBOW) met daaronder een aantal inhoudelijke werkgroepen. Regionaal zijn er voor de deelstroomgebieden de Regionale Bestuurlijke Overleggen (RBO’s). Deze werkorganisatie doet niets af aan de bestaande bevoegdheden en verantwoordelijkheden in het huis van Thorbecke. Genoemde organen hebben slechts een adviserende functie ten behoeve van de besluitvorming. In bijlage 2 treft u een nadere uitwerking van de overlegstructuren voor invoering van de Kaderrichtlijn.
Decembernota’s
Het Rijk voert een landelijke regie op het proces. De uitwerking van de KRW-opgave vindt plaats via een proces dat van grof naar fijn werkt. De Tweede Kamer wordt door de staatssecretaris geïnformeerd via drie achtereenvolgende decembernota’s. De input voor deze decembernota’s komt uit de regio. Momenteel wordt gewerkt aan de bijdrage voor de regio Rijn-West en de Maas voor de Decembernota 2006. Eind augustus zullen deze bijdragen in concept gereed zijn en aan deze nota als een aparte bijlage worden toegevoegd.
Fasen in het werkproces
In het landelijk werkproces zijn de volgende fasen te onderscheiden: Fase 1: inventariseren/categoriseren (in concept afgerond) Fase 2: globale verkenning van de opgave: eigen analyse in beheersgebied Hollandse Delta(afgerond) opgeboste versie per (deel)stroomgebied (gedeeltelijk afgerond) Fase 3: detailanalyse (start najaar 2006) Fase 4: stroomgebiedsbeheersplan (in concept gereed eind 2008) De belangrijkste mijlpalen van het stroomgebiedbeheersplan zijn uitgewerkt in bijlage 3.
-6-
Waar staan we nu?
WSHD heeft de globale verkenning van de opgave afgerond. De resultaten zijn gerapporteerd. Dit rapport wordt samen met de rapportages van de andere waterschappen en Rijkswaterstaat zowel in het Maasstroomgebied als in Rijn-West samengevoegd tot regionale nota’s die op hun beurt weer input vormen voor de landelijke decembernota’s. Deze opgeboste nota’s worden als aparte bijlagen aan deze nota toegevoegd. Deze globale verkenning vormt daarmee een belangrijke basis voor de volgende fase (de detailanalyse).
Fase 3 (detailanalyse) in stappen
Voor het werkproces van WSHD in fase 3 worden de volgende stappen onderscheiden: Stap 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Omschrijving Beschrijven huidige situatie (inventarisatie) Afleiden doelstellingen Vaststellen doelgat met huidige situatie Groslijst maatregelen per actor (generiek + specifiek) Kosten bepalen + effectiviteit Selecteren maatregelen Effectiviteit op dichten doelgat bepalen Doelgat onvoldoende gedicht ga naar 6 of 2 *) Rapportage per deelgebied Besluitvorming per organisatie Afspraken maken Uitvoeren maatregelen
*) Indien in stap 7 blijkt dat we de doelstellingen niet kunnen halen met de geselecteerde maatregelen moeten we terug naar stap 6 en wellicht nog enkele maatregelen toevoegen. Indien dit niet gaat dan moeten we terug naar stap 2 om (gemotiveerd) uitstel en/of doelverlaging toe te passen. Voor de uitvoering van deze stappen is een plan van aanpak uitgewerkt. Dit wordt in de volgende hoofdstukken aangegeven.
Afleiden doelstellingen Toelichting op De Kaderrichtlijn geeft instructies voor het afleiden van doelstellingen. de stappen in het werkproces Het waterschapsbestuur stelt de doelstellingen vast en de provincie keurt deze goed. Het betreft voornamelijk een technische afleiding, waarbij de speelruimte beperkt is. Selecteren maatregelen Per groep waterlichamen wordt een werkgroep in het leven geroepen die vanuit de groslijst van maatregelen (stap 4) op basis van kosten en effectiviteit maatregelen selecteert om het doelgat te dichten. Hierbij geldt een zekere keuzevrijheid in mogelijke oplossingsrichtingen waardoor een onderhandelingsproces ontstaat tussen verschillende actoren. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat dit proces in deze fase
-7-
op ambtelijk niveau plaatsvindt. Het resultaat kan zijn consensus of Toelichting op geschil. Geschillen kunnen ontstaan tussen waterschap en gemeente of de stappen in het werkproces waterschap en provincie of waterschap en Rijk (LNV en RWS). (vervolg) Rapportages per deelgebied Indien de deelrapportages gereed zijn (stap 9), dient in ieder geval bestuurlijke goedkeuring te worden gevraagd voor de rapportages (stap 10). Deze besluitvorming is nodig om met mandaat afspraken te maken met andere partijen over de uitvoering van de maatregelen. Afspraken maken De partijen in het KRW proces staan gezamenlijk aan de lat voor het uitvoeren van de overeengekomen maatregelen. Vanwege de resultaatverplichting van de KRW is het nodig dat partijen zich committeren aan de uitvoering van de maatregelen. Iedere partij neemt de eigen opgave over in het eigen beheersplan. Daarnaast verdient het aanbeveling om de afspraken ook in de vorm van een convenant of overeenkomst voor het uitvoeringstraject vast te leggen.
Rapportage per De resultaten van de detailanalyse worden (naar analogie van het nog deelgebied op te stellen waterbeheersplan) gerapporteerd in een vijftal gebiedsgerichte rapportages (per eiland één rapportage).
Bestuurlijke besluitvorming
Bestuurlijke besluitvorming vindt plaats naar aanleiding van het proces dat in de eigen organisatie wordt doorlopen samen met andere partijen. Daarnaast wordt ook formele besluitvorming gevraagd voor producten uit het regionale en/of landelijke circuit (zie bijlage 1). Voor het eigen proces wordt voorgesteld om de besluitvorming aan het einde van het gebiedsproces te laten plaatsvinden. Dit heeft als voordeel dat doelen, maatregelen en kosten als een geheel kunnen worden beoordeeld. Bij het onderhandelingsproces over te nemen maatregelen kunnen geschilpunten tussen partijen ontstaan. Het wordt wenselijk geacht om dergelijke geschilpunten al in een vroeg stadium op bestuurlijk niveau te behandelen.
Klankbord Maatschappelijke Organisaties
De KRW schrijft publieke participatie voor. Een aantal belangengroepen heeft al aangegeven dat zij bij het proces betrokken willen zijn. Om een goed evenwicht te vinden wordt voorgesteld om op drie momenten in het proces belangengroepen te informeren en consulteren. De momenten die zich hiervoor het best lenen zijn het moment dat met de detailanalyse wordt begonnen (voor stap 1) bij het selecteren van maatregelen (stap 6) en na de rapportage per deelgebied (na stap 8). De resultaten van dit laatste klankbordoverleg kunnen dan nog bij de bestuurlijke besluitvorming worden meegenomen. Zo mogelijk zal ook gebruik worden gemaakt van de deskundigheid van belangengroepen om de kwaliteit van het maatregelenplan te verbeteren. Dit kan betekenen dat belangengroepen worden uitgenodigd voor deelname aan specifieke werkgroepen. In bijlage 4 is de publieke participatie nader uitgewerkt.
-8-
PLAN VAN AANPAK 1.
INLEIDING
1.1
De uitdaging
De huidige waterkwaliteit is op verschillende plaatsen onvoldoende om tegemoet te komen aan de wensen en eisen die wij mensen en dieren aan het water stellen. Specifieke natuurwaarden gaan verloren, mensen krijgen gezondheidsklachten na het zwemmen, vee kan niet gedrenkt worden met slootwater en het zuiveren van water, o.a. voor de drinkwaterproductie wordt alsmaar duurder. Problemen die worden veroorzaakt door te hoge concentraties van verontreinigende stoffen en nutriënten in oppervlaktewater en grondwater. Vanaf 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW,richtlijn 2000/60/EG) van kracht. Een richtlijn, waarmee de Europese Commissie oppervlaktewater en grondwater wil beschermen en verbeteren en een duurzaam gebruik van water wil bevorderen. Er wordt gewerkt met stroomgebieden. Met de KRW zet de Europese Commissie ook de eerste stap in het integratieproces van verschillende Europese richtlijnen over waterkwaliteit, ecologie en natuurbeheer. In 2005 is de Kaderrichtlijn in de Nederlandse wetgeving opgenomen. Het uitvoeren van de Kaderrichtlijn is een gedeelde verantwoordelijkheid van alle overheden in Nederland. Voor de te formuleren doelstellingen en maatregelpakketten geldt een resultaatverplichting. Bestuurlijk ontstaat daarmee de uitdaging doelen en maatregelen vast te stellen, waarbij zowel een gezonde balans tussen ambitie en haalbaarheid wordt gevonden als ook een brede maatschappelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden. Door de stroomgebiedbenadering ontstaat ook de uitdaging doelen en maatregelen onderling af te stemmen en in samenhang te bepalen. Doelen en maatregelen moeten worden vastgelegd in stroomgebied beheersplannen. Vanuit Brussel zullen deze stroomgebied beheersplannen worden beoordeeld op: • wettelijk vastleggen van doelstellingen; • afdwingbaarheid van de maatregelen; • transparante besluitvorming.
1.2
Het proces
Medio 2006 is de globale verkenning van de KRW opgave afgerond. In deze globale verkenning is de opgave uitgewerkt op deelgebiedniveau van het beheersgebied van Hollandse Delta. Hollandse Delta heeft in dit proces gefungeerd als trekker. De deelnemende partijen waren Rijkswaterstaat directie Zuid-Holland, de provincie Zuid-Holland en alle gemeenten. Het uiteindelijke product is tot stand gekomen in goede samenwerking met alle betrokkenen. Voor de volgende fase zal Hollandse Delta opnieuw als trekker fungeren. In totaal zijn er 44 waterlichamen onderscheiden (zie kaartbijlage 1). Voor deze waterlichamen wordt in detail bekeken wat het doel wordt en welke maatregelen nodig zijn om het doel te halen. Ditzelfde wordt ook uitgewerkt voor de overige wateren, de VHR gebieden, de waterparels en de zwemwateren. Vanuit de rol als trekker heeft het waterschap dit plan van aanpak opgesteld. De kwaliteit van het grondwater blijft vooralsnog een taak van de Provincie Zuid-Holland en is daarom nog niet in dit plan opgenomen. Op enkele plaatsen in het beheersgebied wordt grondwater gewonnen voor de drinkwaterbereiding (Duinen Goeree, Ridderkerk en ‘s-Gravendeel). Indien dit consequenties heeft voor de ter plaatse aanwezige oppervlaktewaterkwaliteit wordt dit meegenomen. Voor de uitvoering van dit plan zal wederom een beroep worden gedaan op de medewerking van alle partijen.
-9-
2. 2.1
KRW-OPGAVE Doel KRW
Het doel van de Kaderrichtlijn Water (KRW) is bescherming en verbetering van de kwaliteit en een duurzaam gebruik van het oppervlaktewater en grondwater in alle Europese lidstaten. In 2015 moeten Nederland en alle andere lidstaten de doelen voor de waterkwaliteit hebben bereikt. De implementatie van de richtlijn verloopt via een aantal stappen. De belangrijkste mijlpalen zijn opgenomen in bijlage 1.
2.2
Fasering
Het huidige planproces van de KRW in het Maasstroomgebied (Goeree-Overflakkee) en het stroomgebied Rijn-West (IJsselmonde, Hoeksche Waard, Voorne-Putten en Eiland van Dordrecht) kenmerkt zich door het werken van grof naar fijn in een aantal fasen. (De fasen zijn aangegeven in Tabel 1. ) Hierdoor ontstaat relatief vroeg in het planvormingsproces een beeld van mogelijke ambitieniveaus en oplossingrichtingen op hoofdlijnen. De periode waarop dit plan van aanpak betrekking heeft is in de tabel grijs gearceerd. Tabel 1: Planproces naar de opstelling van het stroomgebiedbeheerplan Fase 1
Periode mei 2005 – juli 2005
Beschrijving Verkenning bandbreedte doelbereik
2
September 2005 – juni 2006
Globale verkenning van opgave per deelgebied
3
September 2006 – 1 december 2007
Nadere concrete uitwerking van opgave per waterlichaam en overige wateren
4
2008
5 6
2009 Eind 2009
Verwerken doelen en maatregelen in stroomgebiedbeheersplan, regionale waterhuishoudings- en waterbeheersplannen: actualiseren regionale plannen Inspraak Definitieve besluitvorming
2.3
Product Inzicht in betekenis huidige beleid, autonome ontwikkelingen en voornaamste wateropgaven, tevens regionale bijdrage aan decembernota 2005 Eerste beeld van doelen, maatregelen en kosten, tevens regionale bijdrage aan decembernota 2006. Schaalniveau: Regionale Water Systeem Meer gedetailleerd beeld van doelen, maatregelen en kosten, tevens regionale bijdrage aan decembernota 2007 Schaalniveau Waterlichaam Ontwerpplannen
Stroomgebiedbeheersplan en regionale plannen
Waar staan we nu?
Eind 2005 tot en met het voorjaar van 2006 heeft een globale verkenning plaatsgevonden naar de omvang van de opgave van de kaderrichtlijn water en welke maatregelen veelbelovend zijn om verder uit te werken. Deze verkenning heeft plaatsgevonden op deelgebiedniveau (eilanden) van het beheersgebied van Hollandse Delta.
- 10 -
Op basis van de globale verkenning lijkt de totale KRW opgave haalbaar, zeker als de mogelijkheden tot fasering worden benut. De uitwerking is echter nog niet volledig omdat onder meer nog geen rekening is gehouden met maatregelen om afwenteling op de rivieren te voorkomen. Op basis van de analyse is een groot aantal conclusies en bestuurlijke aandachtspunten geformuleerd. Voor een overzicht verwijzen we naar de rapportage. In de fase die nu wordt gestart wordt de opgave in detail verder uitgewerkt.
2.4
Integrale aanpak
Via de vaststelling van de reguliere plannen in 2009 zal het gehele waterbeleid in beeld moeten worden gebracht (incl. functietoekenning, doelen en maatschappelijke kosten) op grond van de Waterwet. Het nu uitwerken van het totale waterbeleid leidt tot betere afstemming tussen de afzonderlijke regionale plannen (WHP, WBP en gemeentelijke plannen) dan de uitwerking via gescheiden trajecten. De visie in hoeverre hierbij WB21 en KRW tezamen moeten worden uitgewerkt verschilt tussen Rijn-West en Maas. Vanuit de gedachte van integraal waterbeheer en –beleid dienen de ontwerpwaterplannen (december 2008) inzicht te verschaffen in: • doelen en maatregelen, nodig voor de uitvoering van de KRW; • doelen en maatregelen, nodig voor de uitvoering van WB21; • waar nodig herziening van overige onderdelen van het waterbeleid of van aanpalende beleidsvelden (zoals milieu en ruimtelijke ordening). Naast de directe KRW opgave voor waterlichamen en beschermde gebieden (VHR, zwemwateren) moet ook de opgave voor de waterparels en overige wateren worden uitgewerkt. Tevens dient een goede afstemming te worden gevonden tussen grond- en oppervlaktewater. De opgave voor het grondwater behoort tot de competentie van de provincie ZuidHolland. Vooralsnog wordt de afstemming tussen grond en oppervlaktewater niet door het waterschap getrokken. Door bovengenoemde integrale aanpak wordt voorkomen dat: de discussie over de maatschappelijke kosten t.b.v. de KRW wordt vertroebeld over onzekerheid over de overige maatschappelijke kosten voor het waterbeleid. We moeten voorkomen dat er een ‘schijn-geruststellende boodschap’ uitgaat vanuit de KRW terwijl de kosten voor andere maatregelen buiten beeld worden gehouden en pas in een laat stadium alsnog de discussie gaan bepalen; de overige doelen (bv. verdrogingsbestrijding buiten de VHR-gebieden) buiten boord dreigen te vallen als blijkt dat kosten voor de KRW-doelen al erg hoog zijn. We willen de regionale bestuurders een echt intergrale afweging en prioritering kunnen voorleggen.
- 11 -
3.
DOELEN WATEROPGAVE
De volgende doelen worden geformuleerd voor de uitwerking van fase 3, de gedetailleerde uitwerking: 1. per waterlichaam is het doel voor de waterkwaliteit bepaald. De regionaal te nemen maatregelen als bijdrage om het doelgat met de huidige situatie te kunnen dichten zijn bekend en getoetst op kosteneffectiviteit en maatschappelijke haalbaarheid; 2. de regionaal te treffen maatregelen en kosten om de instandhouding doelen voor de beschermde gebieden te realiseren zijn in beeld gebracht en getoetst op kosteneffectiviteit en maatschappelijke haalbaarheid; 3. zwemwateren zijn beschreven en de regionaal te treffen maatregelen en kosten om deze doelen te realiseren zijn verkend en getoetst op kosteneffectiviteit en maatschappelijke haalbaarheid. Bovengenoemde doelen maken formeel (1 en 2) of volgens afspraak (3) deel uit van de KRW opgave en vallen onder de resultaatverplichting. Daarnaast geldt dat ook het huidige waterbeheer in overige wateren en waterparels moet worden voortgezet. Dit is verwoord in doelstelling 4 en 5: 4.
5.
Voor de overige wateren is het doel voor de waterkwaliteit bepaald. De regionaal te nemen maatregelen als bijdrage om het doelgat met de huidige situatie te kunnen dichten zijn bekend en getoetst op kosteneffectiviteit en maatschappelijke haalbaarheid; Voor de waterparels (wateren zonder status maar met een goede huidige waterkwaliteit) zijn de doelen voor de waterkwaliteit bepaald. De regionaal te nemen maatregelen om deze gebieden en wateren blijvend te beschermen en waar mogelijk te verbeteren zijn bekend en getoetst op kosteneffectiviteit en maatschappelijke haalbaarheid.
Voor de overige wateren en de waterparels geldt een inspanningsverplichting om de doelen te halen. Zij vallen niet onder het dwingende regiem van een resultaatsverplichting. De inventarisatie van de huidige situatie en de mogelijkheden tot realisatie van deze doelstellingen wordt naar analogie van het nog op te stellen waterbeheersplan gerapporteerd in een vijftal gebiedsgerichte rapportages (per eiland een rapportage). Bestuurlijke besluitvorming vindt plaats aan de hand van deze rapportages.
- 12 -
4.
UITWERKING
4.1
Resultaat paden
Het werk om de onder 3 genoemde doelstellingen te kunnen realiseren, wordt georganiseerd via 4 resultaatpaden: 1. Het eindproduct (inhoudelijk): Hoe ziet het eindproduct eruit en wat zijn de stappen om tot dit eindproduct te komen. 2. Input/afstemming landelijk/regionaal: Hoe wordt het proces beïnvloed van buiten af? Welke regionale/landelijke overheidsorganen zijn van belang voor wat betreft input en afstemming. 3. Bestuurlijke besluitvorming. 4. Organisatie van het proces: Hoe organiseer je het proces om binnen het beheersgebied van Hollandse Delta fase 3 uit te werken. Deze vier resultaatpaden vormen een onderling samenhangend geheel om het eindproduct tijdig en adequaat op te kunnen leveren.
4.2
Het eindproduct inhoudelijk
Doel: Voor de inhoudelijke doelen met betrekking tot het eindproduct wordt verwezen naar 3. Het eindproduct bestaat uit 5 deelrapporten, een per eiland, waarin de totale wateropgave voor de waterkwaliteit is uitgewerkt. Om tot een eindproduct te komen worden de volgende stappen of mijlpalen voorzien: MIJLPALEN 1. het deelgebied is opgedeeld in verzorgingsgebied waterlichamen, VHR-gebied, zwemwater, waterparels en overig water; 2. de huidige situatie is beschreven (met inbegrip van huidige activiteiten ter verbetering); 3. concepteinddoelen en doelgat zijn bepaald; 4. groslijst van mogelijke maatregelen (generiek en specifiek) is opgesteld; 5. kosten/baten en effecten zijn bekend; 6. maatregelen zijn geselecteerd 7. effectiviteit voor dichten doelgat is bepaald Het resultaat van 7 kan zijn dat het doelgat is opgevuld ofwel dat het doelgat niet is opgevuld. Bij opgevuld doelgat kan 8 worden uitgevoerd. Bij niet opgevuld doelgat moet worden teruggegaan naar 6 (extra maatregelen selecteren) of naar 3 (doelverlaging en/of fasering). 8. 9. 10. 11.
rapportage per deelgebied gereed bestuurlijke goedkeuring verkregen voor uitvoeren maatregelen met bijbehorende kosten afspraken tussen partijen zijn gemaakt (bevestigd in overeenkomst) maatregelen zijn uitgevoerd
Voor de uitwerking van de activiteiten per mijlpaal wordt verwezen naar bijlage 3
4.3
Input/afstemming landelijk/regionaal
DOEL: 1. input vanuit Rijk/provincie of stroomgebied ten behoeve van detailanalyse is op tijd beschikbaar en adequaat bruikbaar; 2. nadere uitwerking is afgestemd in RBO/RAO zowel voor Maas stroomgebied als voor deelstroomgebied Rijn-West
- 13 -
3.
4.
(er zijn vier bijeenkomsten van het RBO voorzien: september 2006; januari 2007, juni 2007 en oktober 2007); vooraf zijn er gezamenlijke afspraken over belangrijke afstemmingspunten als: onomkeerbaarheid,disproportionaliteit, significante schade en financieringsstructuur; in LBOW/LBOR verband vindt op tijd besluitvorming plaats over verplicht te gebruiken gereedschappen voor de detailanalyse.
TOELICHTING: Landelijk/regionale overlegstructuur In het landelijk werkprogramma 2005-2009 zijn de volgende overlegstructuren beschreven: het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water (LBOW), het Landelijk Bestuurlijk Overleg met de Regio (LBOR) en het Regionaal Bestuurlijk Overleg (RBO). Opdrachtgever voor de uitvoering van de gebiedsgerichte uitwerking van KRW zijn de RBO’s Rijn-West en Maas. Om alle afzonderlijke ‘gebiedsprocessen’ zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen, coördineert het Regionaal Bestuurlijk Overleg de uitvoering van de processen door op relevante tijdstippen beslissingen te nemen over zaken/aandachtspunten als disproportionaliteit, onomkeerbaarheid, significante schade, procesvoortgang en financieringsstructuur. In het landelijk werkprogramma is aan de RBO’s het volgende mandaat toegekend: • partijen (waterschappen, provincies, rijkswaterstaat en gemeenten) stellen in eigen besturen de regionale producten vast, voor zover het betrekking heeft op het betreffende beheersgebied en verantwoordelijkheid; • het RBO voegt verschillende producten samen en zorgt voor inhoudelijke en gelijktijdige afstemming (opdracht staatssecretaris); • het RBO wordt voorgezeten door een gedeputeerde, plaatsvervangend voorzitter is een dijkgraaf. Input Rijksoverheid Essentieel voor goede plannen voor waterkwaliteit is een goed samenspel tussen de rijksen regionale maatregelen; zowel in de tijd als in de inhoud. Dit vraagt om het tijdig bekend maken van de ambities van het Rijk t.a.v. terugdringen van emissies van stoffen. Alleen een goede combinatie van emissiereductie en ecologische maatregelen geeft een garantie op verbetering van waterkwaliteit. Tijdens de globale verkenning was het niet beschikbaar zijn van rijksmaatregelen een knelpunt. Tevens is de rijksoverheid verantwoordelijk voor het op tijd beschikbaar stellen van instrumenten en wetgeving die het de regio mogelijk maakt de detailanalyse tijdig af te ronden en maatregelen afdwingbaar te maken. Input Provincie De provincie is verantwoordelijk voor het grondwater en trekt de KRW opgave hiervoor. Zij legt de koppeling tussen de detailanalyse en grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen. Zij legt de koppeling tussen waterkwaliteit en waterkwantiteit (WB21), natuur, PEHS, VHR en recreatie(GIOS). De provincie keurt uiteindelijk de definitieve begrenzing van waterlichamen goed, alsmede de doelen voor de waterkwaliteit. Input Rijkswaterstaat De regionale directies van Rijkswaterstaat zijn verantwoordelijk voor het halen van doelen in de waterlichamen in de grote rivieren. In die hoedanigheid moeten zij duidelijk aangeven wat zij van de regio verwachten bij het terugdringen van de belasting met stoffen. Daar waar relevant zal RWS worden uitgenodigd in werkgroepverband deel te nemen.
- 14 -
MIJLPALEN: Stroomgebied Rijn-West 1. projectplan Rijn-West gereed 2. afspraken over onomkeerbaarheid,disproportionaliteit, significante schade en financieringsstructuur zijn gemaakt 3. afspraken over eindproduct zijn gemaakt 4. afspraken over te leveren tussenproducten zijn gemaakt Stroomgebied Maas 1. projectplan Maas gereed 2. afspraken over onomkeerbaarheid, disproportionaliteit, significante schade en financieringsstructuur zijn gemaakt 3. afspraken over eindproduct zijn gemaakt * 4. afspraken over te leveren tussenproducten zijn gemaakt *) Hiermee worden bedoeld het opstellen van randvoorwaarden voor beleidsvarianten. Daarnaast worden nog uitgangspunten opgesteld om enige (financiële) bandbreedte aan te kunnen houden. De activiteiten per mijlpaal zijn nog niet nader uitgewerkt.
4.4
Bestuurlijke besluitvorming
DOEL: 1. bestuurders stemmen in met de uitwerking van doelen, maatregelen en kosten aan de hand van de gebiedsrapportages; 2. geschillen tussen partijen over de keuze van te nemen maatregelen en verdeling van kosten worden direct aan bestuurders ter besluitvorming voorgelegd. Als beslissingsbevoegde bestuurlijke organen worden onderkend: Hollandse Delta (D&H, cie Water, VV), B&W gemeenten, GS Provincie, RBO, Rijkswaterstaat reg. Dir. MIJLPALEN: 1. 2. 3.
management en bestuur stemmen in met dit plan van aanpak fase 3; bestuurders onderschrijven de doelen voor de waterkwaliteit; bestuurders stemmen in met selectie van maatregelen (het onderhandelingsproces zal veelal op ambtelijk niveau plaatsvinden; bij stokken van dit proces is bestuurlijke betrokkenheid noodzakelijk); 4. bestuurders stemmen in met rapportages per deelgebied. De activiteiten per mijlpaal zijn nog niet nader uitgewerkt.
4.5
Organisatie van het proces
DOEL: 1.
2.
3.
4.
Op 1 december 2007 moet het eindproduct (gebiedsrapportages) gereed zijn (deadline !). (In het Maas stroomgebied is de afspraak gemaakt om het eindproduct al in mei 2007 gereed te hebben). Relevante actoren zijn bekend (zie separaat opgesteld publieke participatieplan van WSHD) en worden tijdig betrokken bij het proces om een adequate bijdrage te kunnen leveren en met het resultaat te kunnen instemmen. De eerste drie projecten te weten Zuiderdiep e.o., Dordrecht en Rotterdam, zijn als voorbeeldproject uitgewerkt voor het eind van 2006. Uit de procesgang wordt lering getrokken voor de projecten in 2007. Afstemming tussen (regionale) overheden op hoofdlijnen is geborgd.
- 15 -
TOELICHTING Het proces is door de deelname van meerdere partijen en de onderlinge afstemming tussen de verschillende resultaatpaden erg ingewikkeld. Bovendien is er veel werk uit te voeren en is het tijdpad krap en dwingend. Vanuit de grondhouding om zoveel mogelijk partijen zowel ambtelijk als bestuurlijk bij het proces te betrekken, zijn we wel genoodzaakt om keuzes te maken in welke mate en wanneer partijen betrokken worden. Om het werk overzichtelijk te houden en het aantal actoren steeds beperkt te houden tot die actoren die een relevante bijdrage kunnen leveren, wordt het werk georganiseerd rond clusters van waterlichamen. Deze clusters zijn zodanig gekozen dat elke gemeente maar bij één cluster betrokken hoeft te zijn. In tabel 2 is de indeling in clusters gegeven, waarbij in kleur is aangegeven welke clusters in eerste, tweede en derde ronde worden aangepakt. Tabel 2. Indeling werkproces in clusters van waterlichamen nr 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Locaties Dordrecht stedelijk Dordrecht landelijk Rotterdam Goedereede/Dirksland Oostflakkee Voorne-Putten exclusief Rozenburg Albrandswaard/Barendrecht Zwijndrecht/H.I.Ambacht/Ridderkerk Middelharnis Korendijk Binnenmaas/Oud-Beijerland/’sGravendeel Strijen Cromstrijen
Waterlichamen 14 10/11 28/29 41/42/43/44/52/53/54 45/46/47/48/49 16/17/18/19/22 27/30 24/25/26 50/51 02 1/3/4/9/13/15 6/7/8/12 5
Groen : koploperprojecten eind 2006 gereed Blauw: eind mei 2007 gereed Geel : 1december 2007 gereed De provincie heeft te kennen gegeven niet bij ieder cluster in de werkgroep zitting te willen nemen. De aanwezigheid van de provincie is echter noodzakelijk bij de clusters waar RO aspecten spelen of waarbij de provincie anderszins bij projecten betrokken is (bijvoorbeeld Zuiderdiep). Voor de afstemming van het totale proces en het bewaken van de voortgang wordt een periodiek overleg gehouden met Rijkswaterstaat, de Provincie en de gemeenteambassadeurs. In het RBO-Rijn-West en Maas zijn de bestuurders van waterpartners vertegenwoordigd en geven sturing aan proces en inhoud. Binnen het werkgebied Zuid-Holland Zuid is extra inzet nodig om bestuurders betrokken te krijgen en houden bij het planproces. Met name gemeenten zijn nog onvoldoende bestuurlijk betrokken bij het KRW proces. Hier ligt ook een taak voor de gemeenteambassadeurs. In het derde kwartaal van 2006 organiseert het waterschap een bijeenkomst om de wateropgave te communiceren. Doelen en maatregelen met bijbehorende kosten worden voorgelegd aan de algemene besturen ter besluitvorming. Belangenorganisaties hebben geen formele verantwoordelijkheid voor het waterbeheer maar hebben wel een belang. De KRW schrijft betrokkenheid voor van maatschappelijke organisaties. Deze betrokkenheid is niet besluitvormend maar zij zullen wel worden geraadpleegd. Dit verhoogt tevens het draagvlak voor uit te voeren maatregelen. Per cluster worden alleen die maatschappelijke organisaties betrokken die een actieve bijdrage kunnen en moeten leveren.
- 16 -
Bij de start van het proces, bij het selecteren van de maatregelen en bij het vaststellen van de concept rapportage zullen de maatschappelijke organisaties, die werkzaam zijn in het beheersgebied van Hollandse Delta, via een klankbordbijeenkomst worden geïnformeerd. Burgers zullen via de normale waterschapskanalen worden geïnformeerd. MIJLPALEN 1. De waterlichamen zijn zo doelmatig mogelijk geclusterd, waarbij de ligging in gemeenten leidend is (is gereed, zie tabel 2) 2. Per cluster waterlichamen is de groep van betrokken actoren bekend. 3. De planning van het project voor het beheersgebied Hollandse Delta is in september beschikbaar en loopt tot 1 december 2007. 4. De eerste drie projecten (koploper projecten) zijn “eind december 2006” geheel afgerond. 5. De personele inzet van Hollandse Delta, gemeenten, Rijkswaterstaat en Provincie voor de periode augustus 2006 tot en met eind december 2007 is geraamd. 6. De communicatie activiteiten zijn in juli 2006 verder uitgewerkt in een plan voor de publieke participatie. Om het werk te kunnen uitvoeren moeten in elke werkgroep technisch specialisten van waterschap en gemeenten deelnemen. Tevens moeten projectleider en secretaris/schrijver bekend zijn.
- 17 -
5.
COMMUNICATIE/PARTICIPATIE
Relevante maatschappelijke actoren moeten worden betrokken bij het gebiedsgerichte maatwerk. Dit is een voorschrift vanuit de KRW. Dit stelt eisen aan de communicatie over het naderende proces en de uit te werken opgave. Belangengroeperingen worden daarom benaderd om kennis te leveren en om een oordeel te geven over doelstellingen, maatregelen en kosten van maatregelen. Uiteindelijk moeten ook de burgers op de hoogte worden gebracht van de KRW activiteiten. Hierbij kan waarschijnlijk worden volstaan met informeren. In feite heeft iedereen in Nederland belang bij de Kaderrichtlijn Water. Dit maakt het moeilijk om een selectie te maken van partijen die bij de uitvoering van de richtlijn betrokken moeten worden. Met dit in het achterhoofd is besloten om op voorhand niemand uit te sluiten. Daarbij worden vier categorieën geïdentificeerd.
WSHD
1e ring
2e ring
3e ring
4e ring
1e ring: meebeslissen → coproduceren/ afstemmen Tot deze ring behoren onder andere de gemeenten, provincie Zuid-Holland en Rijkswaterstaat. 2e ring: meewerken → adviseren (gevraagd en ongevraagd) Voorbeelden van deze groep zijn LTO en Zuid-Hollandse Milieufederatie 3e ring: meedenken → raadplegen Deze categorie heeft vaak indirect een link met water en waterbeheer, zoals bijvoorbeeld natuur- en milieucentra. 4e ring: meeweten (niet interactief) → informeren Deze groep stakeholders bestaat uit belangstellenden die geen rol hebben in het planproces. Het betreft onder andere de individuele burger.
Voor een nadere uitwerking van de publieke participatie verwijzen we naar bijlage 4.
- 18 -
6.
BEHEERSASPECTEN
6.1
Randvoorwaarden
Om het proces goed te laten verlopen moet aan een aantal randvoorwaarden zijn voldaan. Iedere partij moet daarom op tijd leveren wat nodig is om het proces niet te blokkeren. RIJK 1. 2. 3.
inhoudsopgave stroomgebied beheersplan gereed landelijke instrumenten/formats gereed RWS neemt deel aan regionale overkoepelende werkgroep
Provincie 1. stelt capaciteit beschikbaar om waar nodig te participeren in gebiedswerkgroepen 2. geeft aan waar in kader RO kansen liggen voor functieverandering 3. Provincie neemt deel aan regionale overkoepelende werkgroep Gemeenten 1. stellen capaciteit beschikbaar voor deelname gebiedswerkgroepen 2. gemeenteambassadeur (Maren Slijkhuis, Rotterdam en Astrid Bleijenberg, ISGO) nemen deel aan regionale overkoepelende werkgroep Waterschappen 1. trekken het proces maar zijn niet voor het totaal verantwoordelijk 3. stellen capaciteit beschikbaar voor gebiedswerkgroepen 4. brengen expertise over waterkwaliteit en gebiedskennis in.
6.2
Planning
Per cluster waterlichamen geldt ongeveer de volgende doorlooptijd 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Inventarisatie Doel en maatregelen KEA/MKBA en selectie Effecten Doelbereik Maatregelen en selectie Rapportage
8.
Afspraken
1 tot 2 weken 1 week 1 vergadering 1 week 1 week 1 vergadering 2 weken Ca. 9 weken 3 maanden
In bovenstaand overzicht is er vanuit gegaan dat de stappen 1 en 2 door het waterschap worden uitgewerkt en per mail kunnen worden uitgewisseld met de andere partijen. In eerste instantie wordt gestart met de beoogde koploperprojecten. Het gaat hierbij om het Zuiderdiep en omgeving, het Eiland van Dordrecht en Rotterdam. Deze projecten die op bladzijde 14, in tabel 2, groen zijn gearceerd zouden in december 2006 moeten zijn afgerond. We hebben dan voor de waterlichamen 10, 11, 14, 28, 29 en 41, 42, 43, 44, 51, 52, 53 een deelrapport. Uit de drie pilotgebieden komen vervolgens aanbevelingen voor de procesgang die elders van belang kunnen zijn. In de eerste vier maanden in 2007 komt de tweede serie in beeld te weten de rest van Goeree-Overflakkee en IJsselmonde. In tabel 2 zijn deze gebieden blauw gearceerd. Tot slot komt in de tweede helft van 2007 de Hoeksche Waard aan de beurt (geel gearceerd in tabel 2).
- 19 -
6.3
Personele inzet
Er is een schatting gemaakt van de binnen Hollandse Delta gewenste personele capaciteit om de detailanalyse op waterlichaamniveau uit te kunnen werken. Op basis van dit overzicht is deze capaciteit te ramen op ca. 5,5 fte. Dit overzicht is overigens nog niet op afdelingsniveau besproken. Gelet op het krappe tijdstraject en de beschikbaarheid van menskracht lijkt ondersteuning door derden onvermijdelijk om tijdig en adequaat de gewenste producten op te kunnen leveren. Nagegaan zal nog worden op welke wijze hier invulling aan gegeven kan worden.
- 20 -
7.
RISICO'S
Het KRW-proces is een ingewikkeld en complex beleidsbepalend proces dat veel afstemming met alle partijen vergt. Dat is al een risico factor op zich. Alle beleidsdocumenten van partijen als gemeenten, provincies en Rijk moeten gelijktijdig gereed zijn en besluitvorming en inspraak moeten gelijktijdig georganiseerd worden. In de periode tot 2009 kennen diverse overheden verkiezingen. Rondom die perioden vindt weinig tot geen besluitvorming plaats. Communicatief zijn dit ook moeilijke momenten om de organisaties te benaderen (waterschappen 2008;provincies mei 2007;landelijk november 2006). De beschikbaarheid van gegevens is ook een risicofactor. Monitoring van waterlichamen vindt pas plaats in 2007. De gegevens komen te laat om te gebruiken in de detailanalyse. De gebiedsprojecten KRW moeten qua capaciteit concurreren met lopende projecten (risico op competentieproblemen). Er kunnen zich tijdens het proces ontwikkelingen voordoen die de procesgang kunnen hinderen. Niet alles is nog te overzien maar rekening moet worden gehouden met gezamenlijke procesafspraken in stroomgebiedverband. Daarnaast zijn we afhankelijk van instrumenten die op Rijksniveau worden ontwikkeld. Deze instrumenten moeten op tijd beschikbaar komen en adequaat zijn. Als dit niet gebeurt is dit een risicofactor.
- 21 -
- 22 -
KAARTEN
- 23 -
- 24 -
BIJLAGEN BIJLAGE 1: OVERZICHT VAN KRW-MIJLPALEN EN BESTUURLIJKE BESLISMOMENTEN In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van de landelijk benoemde KRW mijlpalen met tijdpad. Tevens is hierbij, voor zover thans voorzien, aangegeven op welke momenten bestuurlijke besluitvorming (Verenigde Vergadering) aan de orde is. jaar 2005 2005
2006
2006
2007
mijlpalen Implementatie KRW in nationale wetgeving Rapportage huidige toestand water Dit rapport vormt de basis voor het stroomgebiedbeheersplan van 2009. Voor het Maasstroomgebied is dit de ‘Karakterisering Nederlands Maasstroomgebied’ uit maart 2005. Voor het deelstroomgebied Rijn-West is dit de ‘Karakterisering deelstroomgebied Rijn-West’ van 1 december 2004. Inhoud: inventarisatie van de bestaande situatie, voorlopige indeling en typering van waterlichamen, beschrijving van de belasting, economische analyse van watergebruik en inschatting van haalbaarheid van doelen. Dit rapport is basis voor de vervolgstappen van de KRW en voor het te formuleren nationale beleid voor emissies, herstel en inrichting, waterkwantiteit en aanvullend nieuw beleid. decembernota Op basis van de individuele globale verkenningen wordt de landelijke decembernota 2006 opgesteld. Hierin wordt een beeld geschetst van de omvang van de opgave en er wordt aangegeven welk instrumentarium ontwikkeld moet worden om de opgave te kunnen uitvoeren.
Monitoringsplan Opzetten en operationeel maken van meetprogramma’s. De metingen geven een totaalbeeld van de watertoestand in de stroomgebieddistricten. Eind 2006 zijn de meetprogramma’s gereed en in 2007 operationeel Decembernota Overzicht van de problemen die Nederland moet aanpakken en op welk podium dat het beste kan gebeuren (Europa, internationaal stroomgebied, nationaal of regionaal). De notitie is ook agenderend voor het gesprek met maatschappelijke groeperingen.
Behandeling VV Deze rapportages voor Brussel zijn voorgelegd aan de algemene besturen van de voormalige waterschappen
14 februari 2006 heeft u kennis kunnen nemen van een brief vanuit Rijn-West over de besluitvorming rond het stroomgebied beheersplan. 21 september 2006 wordt het projectplan gedetailleerde uitwerking wateropgave KRW voor het beheersgebied van Hollandse Delta ter instemming aan u voorgelegd. In dit plan zijn tevens de resultaten opgenomen van de globale verkenningen Rijn-West en Maas. Eind 2006 of begin 2007 wordt uw instemming gevraagd met de decembernota 2006.
In 2007 wordt uw instemming gevraagd met de resultaten van de detailanalyse. Eind 2007 of begin 2008 wordt uw instemming gevraagd met de decembernota 2007.
jaar 2008
2009
2015
mijlpalen Eerste Concept stroomgebiedbeheersplan De verplichting een jaar van te voren een concept gereed te hebben laat minstens een jaar de tijd voor publieke consultatie en discussie met de Tweede Kamer over het concept stroomgebiedbeheersplan. Vaststellen eerste stroomgebiedbeheersplan In het eerste stroomgebiedbeheersplan vindt de formele vaststelling plaats van waterlichamen, referentietoestanden, doelen en maatregelen. Als Nederland het behalen van doelen wil faseren of lagere doelen wil hanteren, moet het stroomgebiedbeheersplan daar een duidelijke motivering voor geven. Realiseren doelen (en start volgende stroomgebiedbeheersplan) In principe moet de goede ecologische en chemische toestand van de wateren in 2015 gerealiseerd zijn. Als dit niet haalbaar is, moet Nederland dat vooraf aangeven. De Kaderrichtlijn Water biedt de mogelijkheid om de doelen gefaseerd tot stand te brengen, in periodes van zes jaar.
2021
Einde eerste fasering (en start volgende stroomgebiedbeheersplan)
2027
Einde fasering (en start volgende stroomgebiedbeheersplan)
- 26 -
Behandeling VV In 2008 wordt u gevraagd in te stemmen met het concept stroomgebiedbeheersplan alvorens dit de inspraak in gaat. In 2009 wordt u gevraagd om het stroomgebied beheersplan vast te stellen.
BIJLAGE 2: OVERLEGSTRUCTUUR Werkstructuur landelijk
De Staatssecretaris van V&W: • is de stroomgebiedsautoriteit en stelt het stroomgebiedsbeheersplan vast; • mede namens haar ambtgenoten van de ministeries van LNV en VROM; • stelt landelijke kaders vast en zorgt voor de finale afstemming (nationaal en internationaal) ten behoeve van het stroomgebiedbeheersplan Op landelijk niveau vindt afstemming over de invoering van de KRW plaats in het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water (LBOW). In dit overleg hebben zitting: • Staatssecretaris (Min. V&W) als voorzitter • minsteries van LNV, VROM, EZ • koepelorganisaties: Unie van Waterschappen Inter Provenciaal Overleg Vereniging van Nederlandse Gemeenten Het LBOW: • formuleert de landelijke kaders en geeft hierover een zwaarwegend advies aan de Staatssecretaris; • bewaakt het proces van voortgang en van de totstandkoming van de stroomgebiedbeheersplannen op nationaal niveau. Daarnaast is er een Landelijk Bestuurlijk Overleg Regio’s (LBOR). Dit is een informeel overleg tussen de Staatssecretaris en de voorzitters van de zeven RBO’s die namens het RBO de processen in de regio’s bespreken en de mogelijke problemen die daarbij optreden. Dit overleg maakt geen deel uit van de formele besluitvorming over de regionale producten.
Werkstructuur Stroomgebiedniveau
Op stroomgebiedsniveau vindt afstemming plaats in de Regionale Ambtelijke Overleggen (RAO’s) en de Regionale Bestuurlijke Overleggen (RBO’s). Hierin zijn vertegenwoordigd: ministerie van V&W, ministerie van LNV, Provincie, waterschappen, RWS dir., gemeenten. Het RBO heeft onder meer als taken: • zorg voor inhoudelijke en gelijktijdige afstemming van de verschillende producten van de afzonderlijke bestuurslagen en proberen overeenstemming te bereiken met alle betrokken partijen; • zorgdragen voor afstemming van KRW met WB21 producten; • over de regionale producten en de decembernota’s zwaarwegend advies geven aan de Staatssecretaris.
De waterschappen nemen als beheerder van de regionale wateren deel aan de Rol van de waterschappen RAO’s en RBO’s. De waterschappen dragen regionaal op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau zorg voor interne afstemming met betrekking tot hun aanpak en werkwijze. De waterschappen zijn betrokken bij het grootste deel van de regionaal op te stellen deelproducten ten behoeve van de tussenproducten (Rijksnota’s 2005 t/m 2007), met name gericht op uitwerking van maatregelen en effecten. In de uiteindelijke planontwikkeling dragen de waterschappen bij aan de Stroomgebiedsbeheersplannen in de vorm van hun Waterbeheersplannen, die binnen de nationaal en provinciaal vastgestelde kaders zullen worden ontwikkeld. De besluitvorming vindt uiteindelijk plaats in de individuele besturen van de waterschappen. Zij doen dit in nauw overleg met betrokken provincie en evenals bij de provincies heeft het RBO een coördinerende rol met betrekking tot de procesmatige afspraken over te nemen besluiten.
- 27 -
Voorbeelden kenmerken ecologische toestand plassen en sloten
- 28 -
BIJLAGE 3: UITWERKING ACTIVITEITEN MIJLPALENPLAN EINDPRODUCT - inhoudelijk ACTIVITEITENPLAN MIJLPAAL 1 (afbakening) 1. goede waterhuishoudkundige kaarten met stromingsrichting, kunstwerken, in- en uitlaten e.d. zijn verzameld 2. begrenzing waterparels is uitgevoerd 3. relatie waterlichaam zwemwater is vastgesteld 4. verzorgingsgebied waterlichaam is vastgesteld eindproduct: GIS-kaart met daarop ingekleurd waterlichaam met verzorgingsgebied, begrenzing VHR, waterparels en zwemwater MIJLPAAL 2 (gegevens in beeld) 1. de afmetingen (inclusief diepten) van de waterlopen zijn bekend 2. gegevens uit het waterkwaliteitsmeetnet zijn toegedeeld (chemisch en ecologisch) 3. emissiebronnen (punt- en diffuus) zijn bekend ( inclusief overstorten en eigen awzi’s) 4. voorbelasting per waterlichaam is bekend (gegevens waterkwaliteit en –kwantiteit zijn bekend) 5. landgebruik is bekend 6. gemeentegrenzen zijn bekend 7. foto’s per waterlichaam zijn beschikbaar 8. relevante autonome ontwikkelingen per verzorgingsgebied waterlichaam zijn bekend 9. bekend is of functiewijziging in verzorgingsgebied waterlichaam aan de orde is eindproduct: rapportage per waterlichaam ( met aandacht voor leemte in kennis) MIJLPAAL 3 1. uitgangspunten vaststellen ecologische en chemische doelen zijn bepaald • bepalen welke ingrepen onomkeerbaar zijn • nadere invulling standstill beginsel • nadere invulling begrip significant maatschappelijke schade-disproportionele kosten • chemische normen zijn bekend (MTR en FHI) • meest actuele versies MEP/GEP documentatie zijn bekend 2. voorkeursmethodiek afleiding MEP/GEP is bepaald aan de hand van enkele waterlichamen 3. voor elk waterlichaam zijn MEP/GEP bepaald 4. voor elk waterlichaam is doelgat vastgesteld eindproduct: rapport per waterlichaam waarin doelstellingen gemotiveerd zijn afgeleid MIJLPAAL 4 1. mogelijke maatregelen zijn geïnventariseerd • regionaal per actor (ws, gem, prov., landb., etc.) • generiek en landelijk eindproduct: lijst met maatregelen gegroepeerd per actor, kosten/baten en effecten MIJLPAAL 5 1. kosten/baten zijn bekend 2. effecten zijn bekend (modelinstrumentarium?) MIJLPAAL 6 1. criteria voor selectie maatregelen zijn bekend 2. maatregelenpakketten zijn samengesteld 3. voorkeurspakket is bepaald 4. selectie maatregelpakketten is besproken met maatschappelijke organisaties
- 29 -
MIJLPAAL 7 1. effectiviteit voor doelgat is bepaald (de wijze waarop is nog niet bekend). Bij niet opgevuld doelgat moet worden teruggegaan naar mijlpaal 6 (extra maatregelen selecteren) of naar mijlpaal 3 (fasering en/of doelverlaging) MIJLPAAL 8 1. rapportage per deelgebied gereed MIJLPAAL 9 1. bestuurlijke goedkeuring verkregen voor uitvoeren maatregelen met bijbehorende kosten MIJLPAAL 10 1. afspraken tussen partijen zijn gemaakt (bevestigd in overeenkomst) MIJLPAAL 11 1. maatregelen zijn uitgevoerd
- 30 -
BIJLAGE 4: PUBLIEKE PARTICIPATIE TIJDENS FASE 3 1. Kaderrichtlijn Water fase 3 De kaderrichtlijn water (KRW) gaat over de kwaliteit van water. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. Hiertoe wordt een stroomgebiedbeheerplan opgesteld dat in 2009 gereed moet zijn. Tot juni 2006 zijn de eerste twee fasen van het proces om te komen tot dit plan afgerond: Fase 1: Alle wateren in het beheergebied van waterschap Hollandse Delta (WSHD) zijn in beeld gebracht en gecategoriseerd. Fase 2: Voor het beheergebied is een overzicht gemaakt van alle mogelijke maatregelen, het doelbereik en de kosten. In juli 2006 is gestart met fase 3. Per waterlichaam gaan nu doelen, maatregelen en kosten in beeld gebracht worden. Dit resulteert in de eerste maanden van 2008 in een rapportage over de voorkeursmaatregelen en beleidsvarianten.
2. Participatie als wettelijke eis Artikel 14 van de KRW vermeldt de verplichting om de actieve participatie van alle betrokken partijen bij de uitvoering van de richtlijn aan te moedigen. Actieve participatie wordt daarbij omschreven als ‘een hoger niveau van participatie dan raadpleging’. Het impliceert dat stakeholders 1 uitgenodigd worden om actief bij te dragen aan het planproces door waterbeheerkwesties te bespreken en bij te dragen aan de oplossing daarvan. Naast actieve participatie vereist de KRW drie ronden van schriftelijke raadpleging bij de totstandkoming van de stroomgebiedbeheersplannen: 1. In december 2006 moet er een tijdschema en werkprogramma voor de opstelling van het plan worden gepubliceerd, met inbegrip van de te nemen raadplegingsmaatregelen. 2. In december 2007 moet er een tussentijds overzicht van de belangrijkste waterbeheerkwesties worden gepubliceerd. 3. In december 2008 moet het ontwerpstroomgebiedbeheerplan worden gepubliceerd. De betreffende documenten moeten ter beschikking van het algemene publiek worden gesteld en gedurende ten minste zes maanden moet het publiek schriftelijke opmerkingen kunnen maken. Dit betreft dus de formele inspraak. Deze wordt in Nederland centraal gecoördineerd door het Inspraakpunt Verkeer en Waterstaat in Den Haag. De eerste ronde is reeds in gang gezet en loopt van 3 juli 2006 tot 3 januari 2007. Voor waterschap Hollandse Delta is de wettelijke verplichting tot participatie niet de enige motivatie om hier tijdens het KRW-proces serieus vorm aan te geven. Actieve participatie door stakeholders biedt het waterschap belangrijke voordelen. Het draagt onder meer bij aan: - ervaringsuitwisseling, het verkrijgen van gedeelde kennis/ verrijking kennis; - het genereren van nieuwe ideeën/oplossingen; - het bevorderen van de samenwerking tussen partijen; - het versterken van wederzijds begrip tussen partijen; - het realiseren van compromissen en consensus; - het verkrijgen van beter zicht op wat er in de samenleving speelt; - het beter omgaan met eventuele emoties/weerstand; - draagvlak voor beleid(s)(onderdelen); - draagvlak voor het proces (partijen voelen zich serieus genomen ongeacht besluit). Tijdens de eerste twee fasen van het KRW-proces heeft de participatie voornamelijk plaatsgevonden door het organiseren van informatiebijeenkomsten en de verspreiding van nieuwsbrieven naar een beperkte groep stakeholders. Daarnaast zijn op landelijk en stroomgebiedniveau klankbord1
Stakeholders: Alle personen, groepen en organisaties die betrokken zijn bij een bepaald onderwerp, òf omdat zij een belang bij dit onderwerp hebben of omdat zij er invloed op kunnen uitoefenen. Stakeholders kunnen individuele burgers en bedrijven, belangengroepen, overheidsinstellingen en deskundigen zijn. (bron: Samen leren om samen te beheren, Harmonisering Collaborative Planning/ HarmoniCOP Team, 2005)
- 31 -
groepen samengesteld, waarin vertegenwoordigers van diverse maatschappelijke organisaties de gelegenheid krijgen om mee te praten over de KRW. Deze klankbordgroepen worden ook in de komende fase voortgezet. In de volgende fase wordt gewerkt aan concretisering van het maatregelenpakket en daarmee is het van belang dat ook de participatie geïntensiveerd wordt. Er worden nu immers beslissingen genomen waarvoor breed maatschappelijk draagvlak gewenst is. Hollandse Delta beschrijft in dit plan hoe het de publieke participatie wil vormgeven binnen het eigen beheergebied. Daarbij moet in het oog worden gehouden dat fase drie eind 2007 moet worden afgerond. Tijd is hierdoor een beperkende factor voor de participatie.
3. Doelgroepen In feite heeft iedereen in Nederland belang bij de Kaderrichtlijn Water. Dit maakt het moeilijk om een selectie te maken van partijen die bij de uitvoering van de richtlijn betrokken moeten worden. Met dit in het achterhoofd is besloten om op voorhand geen stakeholders uit te sluiten, maar om een onderverdeling te maken van relevante organisaties binnen het beheergebied van Hollandse Delta met een oplopende mate van betrokkenheid.
WSHD
1e ring
2e ring
3e ring
4e ring
1e ring meebeslissen → coproduceren/ afstemmen Deze regionale stakeholders hebben een actieve rol in het planproces. Het zijn relaties van het waterschap die voor Hollandse Delta een relevante bijdrage kunnen leveren aan het maatregelenpakket, omdat zij beschikken over eigen taken, verantwoordelijkheden, financiële middelen en (wettelijke) bevoegdheden. Ze hebben veelal informele invloed om maatregelen te nemen dan wel af te dwingen en brengen deskundigheid met een extra toegevoegde waarde met zich mee. Tot deze ring behoren de gemeenten, provincie Zuid-Holland en Rijkswaterstaat. 2e ring meewerken → adviseren (gevraagd en ongevraagd) Deze groep stakeholders wordt op onderdelen advies gevraagd en heeft dus een onderwerpspecifieke inbreng. De stakeholders hebben veelal een directe betrokkenheid bij water en waterbeheer. Voorbeelden zijn LTO en Zuid-Hollandse Milieufederatie
- 32 -
3e ring meedenken → raadplegen De stakeholders kunnen reageren op voorstellen, maar hebben geen rol in het planproces. Draagvlak bij deze groep is nodig om maatregelen uit te kunnen voeren. De stakeholders hebben vaak indirect een link met water en waterbeheer, zoals bijvoorbeeld natuur- en milieucentra. 4e ring meeweten (niet interactief) → informeren Dit is het laagste participatieniveau waarbij er toegang is tot informatie en actief informatie wordt verstrekt. Deze groep stakeholders bestaat uit belangstellenden die geen rol hebben in het planproces. Het betreft alle overige partijen, waar onder de individuele burger. Volgens deze indeling wordt een uitgebreide lijst opgesteld met gegevens van alle relevante stakeholders binnen het beheergebied van waterschap Hollandse Delta. Deze lijst zal worden afgestemd met de gemeenten in het beheergebied.
4. Mate van invloed Niet iedere stakeholder kan of hoeft bij het gehele werkproces van de KRW betrokken te worden. Sommige moeten vanaf het begin betrokken worden. Andere hebben minder belang bij het onderwerp en hoeven alleen op de hoogte gehouden worden of zo nu en dan geraadpleegd te worden. Er van uitgaande dat de stakeholders in ring 1 het hoogste belang hebben bij KRW en de stakeholders in ring 4 het laagste, zal de betrokkenheid bij het proces ook groter zijn bij de stakeholders in ring 1 dan in ring 4. De invloed die op de totstandkoming van het stroomgebiedbeheerplan kan worden uitgeoefend varieert dan als volgt: 1e ring: meebeslissen → adviseren/ coproduceren (stakeholders hebben een actieve rol in het planproces) 2e ring: meewerken → raadplegen/ adviseren (stakeholders krijgen een rol in het planproces) 3e ring: meedenken → informeren/ raadplegen (stakeholders kunnen reageren op voorstellen, maar hebben geen rol in het planproces) 4e ring: meeweten (niet interactief) → informeren (laagste participatieniveau waarbij er toegang is tot informatie en actief informatie wordt verstrekt) Waterschap Hollandse Delta heeft een centrale rol bij de totstandkoming van het stroomgebiedbeheerplan. Het moet voldoen aan de door Brussel gestelde planning. Dit brengt met zich mee dat het waterschap de voortgang van het proces moet bewaken en daarmee ook zal bepalen op welke onderdelen van het stroomgebiedbeheerplan actieve participatie zal worden aangemoedigd. Het waterschap zal daarbij steeds open en transparant communiceren over de keuzes die het maakt. Samengevat is de rol van het waterschap gericht op: 1. een goed verwachtingenmanagement (wees duidelijk in wat je wel en niet waar kunt maken) 2. kennismanagement (zorg ervoor dat op het goede moment voldoende gerichte informatie beschikbaar is voor de deelnemers) 3. zorgen dat betrokkenen zich aan de tijdsafspraken houden.
5. Methode Waterschap Hollandse Delta heeft een centrale rol voor wat betreft de bijdrage uit deze regio (beheergebied Hollandse Delta) aan de totstandkoming van het stroomgebiedbeheerplan. Het moet voldoen aan de door Brussel gestelde planning. Dit brengt met zich mee dat het waterschap de voortgang van het proces moet bewaken en daarmee ook zal bepalen op welke onderdelen van het stroomgebiedbeheerplan actieve participatie zal worden aangemoedigd.
- 33 -
Het waterschap zal daarbij steeds open en transparant communiceren over de keuzes die het maakt. Samengevat is de rol van het waterschap gericht op: 4. een goed verwachtingenmanagement (wees duidelijk in wat je wel en niet waar kunt maken) 5. kennismanagement (zorg ervoor dat op het goede moment voldoende gerichte informatie beschikbaar is voor de deelnemers) 6. zorgen dat betrokkenen zich aan de tijdsafspraken houden. Er zijn drie belangrijke momenten gedurende fase drie waarop communicatie met de stakeholders zal plaatsvinden: 1. Start fase 3 (vóór stap 1 van het werkproces) 2. Het selecteren van de maatregelen (stap 6 van het werkproces) 3. Het opstellen van de eindrapportage per deelgebied (stap 9 van het werkproces) De communicatie vindt als volgt plaats: 1e ring Regionale werkgroepen De communicatie met deze stakeholders beperkt zich niet tot de drie genoemde momenten. Gedurende het hele proces worden deze stakeholders betrokken door deel te nemen aan regionale werkgroepen. Deze worden samengesteld op basis van geclusterde waterlichamen. Aan deze werkgroepen nemen vertegenwoordigers van onder meer het waterschap, de provincie en gemeenten deel. 2e ring Stakeholders die behoren tot de tweede ring nemen in principe niet deel aan de werkgroepen. Zij worden geïnformeerd via bijeenkomsten en een nieuwsbrief. Bijeenkomsten De stakeholders worden uitgenodigd voor een bijeenkomst op de drie hierboven genoemde communicatiemomenten. Tijdens deze bijeenkomsten wordt informatie gegeven, maar is er ook voldoende ruimte om te reageren en voor discussie. In feite vormen de deelnemers aan deze bijeenkomsten een klankbordgroep. De eerste bijeenkomst wordt waarschijnlijk een gezamenlijke bijeenkomst voor het hele beheergebied van het waterschap, waarin het proces voor fase drie duidelijk wordt geschetst. Voor de volgende bijeenkomsten wordt gedurende het proces bekeken of één gezamenlijke bijeenkomst de voorkeur heeft of een aantal regionale bijeenkomsten. Dit is voor een belangrijk deel afhankelijk van de resultaten van het werkproces. Nieuwsbrief Stakeholders ontvangen met regelmaat een nieuwsbrief over de voortgang van het KRW-proces. Hierin wordt voldoende ruimte vrij gemaakt om behaalde successen te delen, zodat deze als voorbeeld kunnen dienen in andere regio’s. De nieuwsbrief zal tenminste drie keer verschijnen in de periode van september 2006 tot december 2007. Wanneer er voldoende ontwikkelingen zijn die interessant zijn voor een breed publiek, zal de frequentie van de nieuwsbrief hoger liggen. 3e ring Stakeholders die behoren tot de derde ring nemen niet deel aan de werkgroepen en worden niet uitgenodigd voor de bijeenkomsten. Wanneer er echter stakeholders uit deze groep zijn die aangeven dat zij intensiever bij het KRW-proces betrokken willen worden, kunnen deze alsnog een uitnodiging voor de bijeenkomsten ontvangen. Communicatie met deze ring vindt in principe uitsluitend plaats via de nieuwsbrief. 4e ring Deze groep stakeholders is zeer gevarieerd. Namen en adresgegevens zullen veelal niet bekend zijn bij waterschap Hollandse Delta. Communicatie met deze stakeholders vindt plaats via:
- 34 -
•
•
•
Internet Op de website van waterschap Hollandse Delta wordt een apart onderdeel ingericht over de KRW. Hier zal in grote lijnen het proces geschetst worden en de belangrijkste resultaten worden vermeld. Waterschapsrubriek Op de drie genoemde communicatiemomenten wordt aandacht aan de KRW besteed in de waterschapsrubriek. Programma Zuid-Hollandse Milieufederatie De Zuid-Hollandse Milieufederatie heeft het voornemen om een apart programma op te zetten dat tot doel heeft de betrokkenheid van de burger bij de KRW te vergroten. Waterschap Hollandse Delta volgt dit initiatief en zal het waar mogelijk ondersteunen.
Stakeholders uit deze groep die aangeven het KRW-proces intensiever te willen volgen, kunnen alsnog de nieuwsbrief toegestuurd krijgen. Algemeen Zowel de informatie op de website van waterschap Hollandse Delta als de inhoud van de waterschapsrubriek is uiteraard ook beschikbaar voor stakeholders uit de eerste, tweede en derde ring. De informatie die via deze middelen gegeven wordt, zal echter beperkt zijn. Via de nieuwsbrief, bijeenkomsten en de regionale werkgroepen zal dieper op het proces en de resultaten worden ingegaan en deze middelen vormen daarmee een belangrijker communicatiemiddel voor de eerste drie ringen. Reactiemogelijkheid In alle genoemde middelen wordt duidelijk aangegeven op welke wijze stakeholders kunnen reageren. Dit kunnen vragen, opmerkingen of suggesties zijn. Er wordt nog nader bepaald of deze reacties via het waterschaploket lopen of dat er een apart e-mail adres wordt gecreëerd (
[email protected]).
6. Budget Activiteit Bijeenkomsten Nieuwsbrief Internet Waterschapsrubriek Programma Zuid-Hollandse Milieufederatie Reactiemogelijkheid Inspraak
Uren 180 uur 200 uur 40 uur 10 uur 30 uur 40 uur -
Kosten € 7.000 €12.000 € 500 € 3.000 € 5.000 -
Totaal:
500 uur
€27.500
De regionale werkgroepen maken deel uit van het werkproces KRW fase 3. Deze worden daarom niet apart in dit overzicht meegenomen.
- 35 -
BIJLAGE 5: REGIONALE BIJDRAGE RIJN-WEST VOOR DECEMBERNOTA 2006
Zomernota Rijn-West 2006
Betere waterkwaliteit, een schone taak dossier : A1638-01-001 registratienummer : MC-BP20060399 versie : 4
RBO Rijn-West juli 2006 DEFINITIEF CONCEPT - 36 -
DDeeeellssttrroooom mggeebbiieedd RRiijjnn--W Weesstt
Zomernota Rijn-West 2006
Betere waterkwaliteit, een schone taak
RBO Rijn-West juli 2006 DEFINITIEF CONCEPT - 37 -
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006 ©
21 juli 2006 - 38 -
SAMENVATTING I
Inleiding
De KRW is een kans! Rijn-West is een waterrijk stroomgebied met veel grote wateren als de rivieren, kanalen en de meren en veel kleine wateren als de locale zwemplassen, de vijvers in de woonwijken, de sloot achter het huis en de wetering langs het land van de boer. De kwaliteit van al die wateren is zeer bepalend voor het beleven van schoon water. Goede waterkwaliteit maakt het mogelijk dat er schoon drinkwater uit de kraan komt, we veel natuur zien in het water en kinderen lekker kunnen zwemmen in de plassen en stekelbaarsjes kunnen gaan vangen in al die sloten en weteringen waar de gebieden in Rijn-West zo rijk aan zijn. In deze nota gaat het vaak over mogelijke extra kosten voor waterkwaliteitbeheer, maar daar krijgen we veel voor terug. De lidstaten van de EU streven met de Kaderrichtlijn Water (KRW) naar een schoon, gezond en duurzaam gebruik van het water in elk stroomgebied. Daarvoor wordt per stroomgebied een Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) opgesteld, die gereed moeten zijn in 2009. De maatregelen die straks in het eerste stroomgebiedsbeheerplan staan, zullen voor burgers leiden tot zichtbare verbeteringen, omdat juist de inrichting en het beheer van oppervlaktewateren een prominente plaats in het plan gaan innemen. Maar ook de minder zichtbare maatregelen voor onder andere emissiebeperking zijn van groot belang voor schoon water. Ook kunnen we verdergaande waterkwaliteitsverbetering verwachten bij de voor onze waterkwaliteit zo belangrijke buurlanden. Plaats Globale verkenningen Met een open planproces binnen het stroomgebied van Rijn-West werken de verschillende overheden samen om haalbare doelen en betaalbare maatregelen in beeld te brengen. In het werkplan 2005-2009 voor de KRW in Rijn-West is afgesproken dat het beleidsproces dat nodig is voor het eerste stroomgebiedsbeheerplan (SGBP), twee keer regionaal zal worden doorlopen. Eerst een keer grof (per beheergebied), daarna fijn (per waterlichaam). Met de Globale verkenningen is de grove slag gemaakt, afgerond met deze nota. De verfijning volgt vanaf najaar 2006 tot januari 2008 in de Gedetailleerde analyses. Doel Globale verkenningen Deze zomernota 2006 is bedoeld om bestuurders, ambtenaren, maatschappelijke organisaties en andere betrokkenen bij het KRW-proces in Rijn-West een globaal beeld te geven van de mogelijke doelen, maatregelen en kosten. Daarbij zijn de volgende vragen aan de orde. Zijn we op de goede weg? Wat moet anders? Wat moeten we doen en welke keuzes moeten we maken voor het vervolgproces? Om deze vragen te kunnen beantwoorden was een globaal beeld nodig van doelen, mogelijke maatregelen, beleidsvarianten, doelbereik en kosten. Ook was het belangrijk om leerervaringen en ‘nog uit te werken onderwerpen’ te identificeren. Proces Globale verkenningen Er is een breed en intensief planproces op gang gebracht. Gemeenten, belangenorganisaties en andere belanghebbenden zijn door de verschillende beheerders op wisselende wijze en daarmee ook meer of minder intensief betrokken bij de globale verkenning. Bij grondwater en rijkswateren is de betrokkenheid van derden nog zeer beperkt gebleven. De samenwerking en participatie zullen in het vervolgproces worden geoptimaliseerd.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
21 juli 2006 - 39 -
Beschrijving van de beleidsvarianten Waterschappen • Beleidsvariant I: Autonome uitvoering: geeft inzicht in de kosten en het doelbereik bij uitvoering van de maatregelen tot 2009 en een inschatting van de normaliter in de periode 2009-2015 autonoom genomen maatregelen. Het betreft maatregelen die passen binnen het huidige beleid en voor de periode tot 2009 begroot zijn, dan wel normaliter autonoom voor de periode 2009-2015 begroot zouden worden. • Beleidsvariant II: Fors: alle maatregelen die nodig zijn om de werkdoelen te realiseren, maar zonder de maatregelen met hoge kosten en een laag effect en zonder maatregelen die vanwege grote ruimtelijke en/of maatschappelijke consequenties niet haalbaar worden geacht. Dit pakket kan worden beschouwd als de bovengrens van de bandbreedte voor de regionale waterbeheerders en gemeenten, waarbij ervan wordt uitgegaan dat het uiteindelijke pakket van maatregelen waartoe wordt besloten goedkoper is. • Beleidsvariant III: Maximale inzet: is samengesteld uit alle maatregelen die nodig zijn om de ecologische en chemische werkdoelen te halen. NB Deze variant is in vijf van de 10 globale verkenningen uitgewerkt. Rijkswaterstaat • Fors: dit geeft een ecologisch optimaal maatregelenpakket dat door deskundigen als mogelijk maatschappelijk haalbaar wordt ingeschat. • Beperkt: dit komt in beeld als beleidsvariant Fors leidt tot milieuschade of tot onaanvaardbare schade aan gebruiksfuncties. Grondwater • Beperkt: hierin zijn maatregelen opgenomen die aanvullend op bestaand beleid gericht zijn op de belangrijkste knelpunten en gezien worden als kosteneffectief en realiseerbaar. • Fors: hierin zijn aanvullend op het beperkte pakket ook duurdere en moeilijker te realiseren maatregelen opgenomen die de resterende knelpunten verder of met een grotere zekerheid oplossen. • Maximaal: hierin zijn aanvullend op het forse pakket zodanige maatregelen opgenomen opdat het doelgat nagenoeg zeker in zijn geheel wordt weggenomen en aldus geheel aan de KRW-doelen wordt voldaan.
Ecologisch doelbereik: Variant I
Ecologisch doelbereik: Variant II
0 – 20 %
0 – 20 %
20 – 40 %
20 – 40 %
40 – 60 %
40 – 60 %
60 – 80 %
60 – 80 %
Meer dan 80 %
Meer dan 80 %
Het ingeschatte doelbereik in deelgebieden weergegeven in 5 klassen. Links voor de Beleidsvariant I Autonome uitvoering. Rechts voor de Beleidsvariant II Fors.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
21 juli 2006 - 40 -
Tastbaar resultaat Globale verkenningen Er zijn tien kwalitatief goede rapportages aangeleverd door de waterbeheerders met de resultaten voor de beschouwde watersystemen. Een rapport per beheergebied van elk van de acht waterschappen, een rapport over de rijkswateren in Rijn-West en een rapport van de provincies over het grondwater. Deze Zomernota bundelt de belangrijkste bevindingen, conclusies en aanbevelingen uit die rapporten.
II
Inhoudelijk resultaat Globale verkenningen
Doelen Omdat de uiteindelijke doelen die binnen de KRW moeten gaan gelden op z’n best als concept beschikbaar zijn, is in de Globale verkenningen gewerkt met werkdoelen. Dit betreft geen concept of voorlopige doelen, maar slechts een middel om de problemen te kunnen identificeren waaraan gewerkt zal moeten worden. Er is gewerkt met vier ecologische klassen (STOWA) en de voorlopige normen voor chemie. Mogelijke maatregelen en beleidsvarianten Er zijn drie tot vijf beleidsvarianten gedefinieerd. Twee daarvan zijn door alle tien beheerders op voldoende vergelijkbare wijze uitgewerkt. Dat is de ‘Beleidsvariant I Autonome uitvoering’, die maatregelen bevat die al worden uitgevoerd of waarvan de uitvoering is gepland en begroot. De andere is de ‘Beleidsvariant II Forse inspanning’, die alle mogelijke maatregelen bevat minus maatregelen die als niet reëel zijn beoordeeld, bijvoorbeeld omdat ze onaanvaardbare maatschappelijke consequenties hebben of omdat ze niet kosteneffectief zijn. De beleidsvarianten zijn gevuld met mogelijke maatregelen uit de volgende vier oplossingsrichtingen: maatregelen aan de bron, ‘end of pipe’ maatregelen (zuivering van vuil water), inrichtings- en beheermaatregelen in het watersysteem en maatregelen in de ruimtelijke ordening (scheiden, zoneren en bufferen van functies). In de Globale verkenningen zijn de bronmaatregelen en ruimtelijke ordeningsmaatregelen (RO-maatregelen) nog wat mager vertegenwoordigd, met name omdat daar meer duidelijkheid van de provincies en het Rijk voor nodig is. Het halen van de ecologische en vooral chemische werkdoelen is niet mogelijk zonder generieke bronmaatregelen en RO-maatregelen. Doelbereik en kosten Het resultaat van de bepaling van het doelbereik en de verwachte uitgaven in de periode 2007 tot en met 2015 (9 jaar) voor de twee beleidsvarianten is samengevat in het overzicht op de volgende bladzijde. Waterbeheerders geven al vooruitlopend op het meer verplichtend beleid van de KRW invulling aan de ambities om de waterkwaliteit te verbeteren (Beleidsvariant I Autonome uitvoering) en hiermee worden de ecologische werkdoelen voor ecologie voor ongeveer 30% (rekenkundig gemiddelde) gehaald. Dat is een beperkte verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Zonder die maatregelen zou er waarschijnlijk een lichte achteruitgang optreden. Als het autonoom beleid wordt aangevuld met watersysteemmaatregelen en enkele maatregelen van de andere oplossingsrichtingen, zoals lokaal aanpassen van de RWZI, afkoppelen en reduceren overstorten (Beleidsvariant II Fors), dan stijgt het ecologisch doelbereik tot gemiddeld 65% (rekenkundig gemiddelde). In een aantal gebieden blijft het doelbereik met forse regionale maatregelen onder de 50%. In enkele situaties komt dat door natuurlijke of onomkeerbare nutriëntenbelasting. In de meeste gevallen komt dat echter door de intensieve nutriëntenbelasting door met name de landbouw wat met aanvullend mestbeleid omkeerbaar geacht wordt.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
21 juli 2006 - 41 -
Samenvattende tabel met uitgaven in de periode 2010-2015. Voor Beleidsvariant II zijn de kosten opgenomen voor uitvoering in genoemde periode en voor gefaseerde uitvoering tot 2027 (bij wijze van spreken beleidsvariant I+).
Resultaten Globale verkenningen
doelbereik
doelbereik
ecologie
stoffen
totale uitgaven 2010-2015
[x 1.000.000 €] Met alleen regio-
Beleidsvariant I Autonome uitvoering regionale wateren (waterschappen) regionale wateren (gemeenten)
10%-50%
uitgesplitst [x 1.000.000 €]
1.270
nale maatregelen
840
lijkt nauw elijks
320
iets te bereiken.
rijkswateren
90
50%-80%
grondwater
20 extra
Generiek stoffen-
Beleidsvariant II Forse inspanning
2.320
beleid, regionaal
regionale wateren (waterschappen) regionale wateren (gemeenten)
30%-90%
toegespitst, is
(= 83%
1.470
ex tra)
410
90
340
250
noodzakelijk.
rijkswateren
75%-100%
grondwater
extra
1.050
100 extra
Generiek stoffen-
Beleidsvariant II Forse inspanning (gefaseerd) regionale wateren (gemeenten)
1.620
beleid, regionaal
regionale wateren (waterschappen) 30%-90%
toegespitst, is
350 1.050
210
ex tra)
350
30
180
90
40
20
75%-100%
grondwater
80 extra
(= 28%
noodzakelijk.
rijkswateren
630
4.000
Meerkosten Beleidsvariant II 2010-2015 (niet gefaseerd) 3.500
Kosten Beleidsvariant I 2010-2015 Uitgaven kwaliteitsbeheer 2010-2015 excl. KRW
[x 1.000.000 €]
3.000
2.500
2.000
1.500
1.000
500
-
regionale wateren (waterschappen)
regionale wateren (gemeenten)
rijkswateren
grondwater
De kosten van de beleidsvarianten in de periode 2010-2015 tegenover de huidige basisuitgaven in dezelfde periode.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
21 juli 2006 - 42 -
Beleidsvariant I Autonome uitvoering kost in de periode 2010-2015 in totaal bijna € 1,3 miljard. Het uitvoeren van Beleidsvariant II Forse inspanning, zoals die nu is samengesteld, betekent een toename van de kosten met een circa € 1 miljard, ruim 80% extra. Dat is voor het hele watersysteem van Rijn-West. De KRW biedt de mogelijkheid om te faseren, zij het dat daar goede argumenten voor moeten zijn. Faseren van Beleidsvariant II Fors leidt tot aanzienlijk lagere kosten in de periode 2010-2015. Dan nemen de extra kosten af met circa een derde tot € 0,35 miljard. De totale kosten voor maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit komen dan op een totaal van circa € 1,6 miljard voor de periode 2010-2015. In de vervolgfase zal worden beschouwd in welke mate fasering nodig is om de kosten binnen proporties te houden. De noodzaak om te faseren zal groter worden als ook de kosten voor generieke en ROmaatregelen in beeld komen met de vooral daarmee samenhangende indirecte kosten voor doelgroepen als landbouw en industrie.
III
Uitdaging voor volgend jaar
Kort na de zomer van 2006 zullen in Rijn-West bestuurlijk afspraken worden gemaakt over de detailuitwerking van mogelijke einddoelen, tussendoelen voor 2015 en bijbehorende maatregelenpakketten. De uitdaging ligt in de gezamenlijke en transparante planvorming: waterschappen, gemeenten, provincies en het rijk brengen samen de kosteneffectieve mogelijkheden in beeld. In dit open planproces participeren de verschillende belangenorganisaties en andere belanghebbenden. Dit alles is nodig om in 2008 de doelen en maatregelen in de ontwerpplannen van de verschillende overheden en het ontwerp SGBP Rijndelta te kunnen opnemen. In 2009 doorlopen deze ontwerpplannen de
inspraakprocedures.
Uitwerking in Rijn-West De regio zal het gezamenlijke KRW-proces voortzetten. Waar dat nog niet was gebeurd, zullen de gebiedspartners nauwer worden betrokken. Centraal in het proces staat Beleidsvariant II. Deze wordt geoptimaliseerd door maatregelen uit de vier genoemde oplossingsrichtingen in een kosteneffectieve combinatie op te nemen en door maatregelen met te veel maatschappelijke schade beargumenteerd achterwege te laten. De geoptimaliseerde beleidsvariant (te beschouwen als beleidsvariant II-min) vormt de basis voor haalbare concept einddoelen (uiterlijk te realiseren in 2027) en geeft de argumenten voor eventuele fasering met betaalbare tussendoelen in 2015. De tussendoelen 2015 kan bij fasering gezien worden als beleidsvariant I-plus. Hierna zijn de belangrijkste activiteiten van de regionale partners in het vervolgproces genoemd om de bedoelde uitwerking waar te maken. Daarna is aangegeven wat daarbij noodzakelijke activiteiten van het rijk zijn. Belangrijk is een tijdige uitvoering en oplevering van (tussen-)resultaten door alle partners. Concrete activiteiten waterbeheerders In samenwerking met gemeenten en provincies pakken de waterbeheerders (waterschappen, RWS en provinciale grondwaterbeheerders) de volgende activiteiten op. Voortzetten en optimaliseren ingezette gebiedsprocessen, waarin de gebiedspartners (gemeenten, belangenorganisaties, provincie) nauw worden betrokken. Optimaliseren Beleidsvariant II per waterlichaam. Daarbij per waterlichaam verder trechteren naar een kosteneffectieve mix van de vier type maatregelen. Rekening houden met afwenteling, de interactie tussen oppervlaktewater en grondwater (dubbele maatregelen voorkomen), tussen oppervlaktewaterlichamen onderling en tussen regionale wateren en rijkswateren. Afleiden concept ecologische einddoelen (GEP) voor elk van de (clusters van) waterlichamen. Aangeven welk doel voor 2015 (tussendoel) haalbaar en betaalbaar is op basis van een analyse op maatschappelijke consequenties. Daarvoor moeten alle maatschappelijke kosten én baten in beeld worden gebracht. Dit geeft argumenten voor einddoelbepaling en fasering. RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
21 juli 2006 - 43 -
Doelbepaling waterkwaliteit. Een A-B-C-tje. In de vervolganalyses worden de volledige ‘forse’ maatregelenpakketten in beeld gebracht. De maatschappelijke kosten en baten afwegingen kunnen argumenten opleveren om (ook op lange termijn) een aantal maatregelen achterwege te laten. Als al de resterende maatregelen worden uitgevoerd, leidt dat tot een ecologische toestand die (volgens de Praag-matische benadering) gelijk gesteld kan worden aan het (lange termijn) doel: het GEP. Op basis van dat doel kunnen vervolgens de haalbare en betaalbare tussendoelen voor 2015 worden bepaald. Het A-B-C-tje voor het vervolgproces per waterlichaam. A. Mogelijkheden in beeld brengen op basis van Beleidsvariant II door in te zetten op een kosteneffectieve mix van de vier oplossingsrichtingen. Maatregelen die niet kosteneffectief zijn vallen af, mits goed beargumenteerd. Ook onomkeerbare situaties worden beargumenteerd. B. Bepalen van een haalbaar concept (lange termijn)doel door de ecologische toestand te schatten die bereikt wordt met het forse kosteneffectieve maatregelenpakket. Hier zit de zoekruimte voor bestuurlijke keuze in het al dan niet significant achten van de schade aan functies of milieu van enkele maatregelen. Maatregelen met significante schade vallen af, waardoor het concept (lange termijn) doel lager komt te liggen. C. Bepalen van een betaalbaar tussendoel voor 2015. Dat zal minimaal liggen op het niveau dat met Beleidsvariant I wordt bereikt en maximaal op het concept (lange termijn) doel. Dat is de zoekruimte, waarbinnen een bestuurlijke keuze moet worden gemaakt op basis van al dan niet disproportioneel achten van de kosten. Beperktheid aan middelen en menskracht geeft aanleiding om prioriteiten te stellen voor de uitvoering tot en met 2015. Prioriteit kan gelegd worden bij bepaalde doelgebieden en bij bepaalde maatregelen. Als bij het opstellen van het derde SGBP blijkt dat het pakket maatregelen waarmee het lange termijn doel kan worden bereikt, in de laatste uitvoeringstermijn alsnog disproportionele kosten met
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
21 juli 2006 - 44 -
Concrete activiteiten provincies De volgende activiteiten nemen de provincies ter hand, in samenwerking met waterbeheerders en gemeenten. Duidelijk maken wat de bestuurlijke speelruimte is in het regionale proces ten opzichte van het huidige omgevingsbeleid. Duidelijkheid verschaffen over de mogelijkheden van de ruimtelijke ordening door regionale kansen in beeld te brengen. Zorgdragen voor de noodzakelijke interactie met integrale gebiedsprocessen en de beleidsvelden landbouw, natuur en stedelijke ontwikkeling. Uitwerken mogelijkheden voor intensivering verdrogingsbestrijding, grondwaterbescherming en bodemsanering. Noodzakelijke uitwerking door het Rijk Om regionaal tot een compleet plaatje te komen is concrete input vanuit het rijk noodzakelijk en wel op de volgende punten. Duidelijkheid verschaffen over brongerichte generieke maatregelen. Het aanscherpen van het stoffenbeleid is gewenst en in het bijzonder het mestbeleid (bijvoorbeeld vervroegen van het behalen van – een échte – evenwichtsbemesting). In gebieden waar stoffen belemmerend zijn voor het halen van de ecologische doelen is generiek stoffenbeleid nodig om regionale maatregelen (kosten)effectief te maken. Aangeven welke afspraken naar verwachting met bovenstroomse lidstaten worden gemaakt over internationale afwenteling: welke reductie in grensoverschrijdende belasting is te verwachten. In overleg met de EU komen tot een eenduidige Nederlandse interpretatie van de begrippen one out, all out en stand still. In Brussel aftasten welke argumenten voor fasering als valide worden beschouwd, naast disproportionele kosten ook tijd voor bestuurlijke en maatschappelijke processen (investeren in draagvlak, ook bovenstrooms). Verduidelijken van de begrippen significante schade aan functies en milieu in brede zin en disproportionele kosten. In dit kader past ook terugmelding van de uitkomsten van de landelijke MKBA. Formuleren van uitgangspunten en/of richtlijnen voor het aanpassen en/of verplaatsen van functies (functies combineren, scheiden, zoneren of bufferen). Formuleren van uitgangspunten en/of richtlijnen voor lastenstijging en kostentoedeling. Continueren van de samenwerking tussen rijk en regio en daarbij aansturen op zoveel mogelijk uniforme aanpak tussen stroomgebieden en tussen lidstaten. Ieder draagt zijn steentje bij De globale verkenning geeft een goed inzicht in de opgaven voor schoon water in Rijn-West. Er is zicht op kosteneffectieve maatregelen, forse verbetering van de waterkwaliteit en mogelijkheden om kansen te benutten en de kosten en schade te beperken. Met die inzichten kunnen we voortvarend doorgaan met het KRW-planproces voor schoon water. Als alle partijen in het KRW-proces van komende anderhalf jaar tijdig hun steentje bijdragen, dan kunnen we in 2008 een breed geaccepteerd en voor de EU aanvaardbaar pakket met haalbare en betaalbare maatregelen in Rijn-West vastleggen. Dat pakket is voor Rijn-West de bouwsteen voor het 1e SGBP Rijndelta 2009.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
21 juli 2006 - 45 -
Visie op het vervolgproces KRW •
Voortzetten van het gezamenlijke KRW-proces op basis van beleidsvariant ‘Fors’.
•
Een kosteneffectieve combinatie van watersysteemmaatregelen, lokale aanpassing riolering en awzi’s met bovenregionale uitwerking van bronaanpak en ruimtelijke ordening.
•
Haalbare concepteinddoelen 2027 in beeld brengen en uitvoerbare en betaalbare tussendoelen voor 2015 (fasering).
Agendering Decembernota 2006 1.
Weergave van de (regionale) inzichten over doelen, maatregelen en kosten: combinatie van de vier oplossingsrichtingen.
2. 3.
Voorstel fasering, prioriteitstelling, kostentoedeling en rijksbijdrage 2009-2015. Voorstel aanscherping van het stoffenbeleid, onder andere bepalen datum ingang evenwichtsbemesting, zoneringsbeleid nutriëntenemissie, niveau generiek stoffenbeleid 2009 aangeven, voorstel voor aanpassen toelatingenbeleid bestrijdingsmiddelen.
4.
Beleidsregels voor onomkeerbaarheid, disproportionele kosten, significante schade, stand still en afwenteling invulling geven.
5.
Uitgangspunten en richtlijnen opstellen voor het aanpassen en/of verplaatsen van ruimtelijke functies;
6.
Samenwerking rijk-regio’s bij MKBA detailanalyses.
7.
Met de EU in gesprek gaan over fasering 2015-2027 met ‘concepteinddoelen 2027 en tussendoelen 2015’, en het ‘aanpassen van het one out, all out principe’.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
21 juli 2006 - 46 -
INHOUD
SAMENVATTING.................................................................................................. I Inleiding ................................................................................................... II Inhoudelijk resultaat Globale verkenningen .................................................... III Uitdaging voor volgend jaar .........................................................................
39 39 41 43
INHOUD ............................................................................................................ 47 1
INLEIDING ................................................................................................ 49
2 2.1 2.2 2.3
DOELEN .................................................................................................... Werkdoelen ............................................................................................... Doelbepaling ecologische waterkwaliteit. Een A-B-C-tje.................................... Pilots ........................................................................................................
3 3.1 3.2
MOGELIJKE MAATREGELEN EN BELEIDSVARIANTE .......................................... 57 Beeld........................................................................................................ 57 Conclusies................................................................................................. 60
4 4.1 4.2
DOELBEREIK BELEIDSVARIANTEN ................................................................ 63 Beeld........................................................................................................ 63 Conclusies................................................................................................. 69
5 5.1 5.2
KOSTEN BELEIDSVARIANTEN....................................................................... 73 Beeld........................................................................................................ 73 Conclusies................................................................................................. 77
6 6.1 6.2 6.3
LEERPUNTEN EN AFSPRAKEN VOOR VERVOLG ................................................ Onderwerpen voor vervolg........................................................................... Leerpunten Globale verkenningen ................................................................. Afspraken .................................................................................................
53 53 53 55
79 79 83 83
COLOFON .......................................................................................................... 87 BIJLAGE 1: ONDERLIGGENDE (REGIONALE) RAPPORTEN .......................................... 88 BIJLAGE 2: PRESENTATIE KOSTEN ........................................................................ 89 BIJLAGE 3: KOSTEN ALS TOTALE INVESTERINGEN .................................................. 90
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
21 juli 2006 - 47 -
Bandbreedteoplossingsrichting
dec 2005
Voorkeursscenario
dec 2006
Taken verdeeld
dec 2007
Ontwerp SGBP
dec 2008
Definitief SGBP
dec 2009
Kabinetsformatie
Figuur 1 Het KRW-proces tot december 2009, als het eerste stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) er moet zijn.
Inhoud Zomernota in vogelvlucht De Zomernota Rijn-West 2006 geeft het resultaat van de Globale verkenningen die het afgelopen jaar door de partners in Rijn-West zijn uitgevoerd. Dat resultaat bestaat uit een globaal beeld van de doelen, maatregelen en kosten voor de KRW-opgave, onderwerpen die in de volgende stap aan de orde moeten komen en leerervaringen die tijdens de verkenningen zijn opgedaan. Op basis van dit alles zijn afspraken tussen, c.q. concrete acties voor de regionale partners en het Rijk vastgelegd voor de volgende fase in het KRWproces, de analyse naar doelen, maatregelen en kosten per waterlichaam.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
48
1
INLEIDING
Aanleiding en probleemstelling Met de Zomernota Rijn-West 2006 wordt de regionale input geleverd ten behoeve van de Decembernota 2006 (zie Figuur 1). De bijdrage van de regio speelt bij rijksnota van 2006 een zwaardere rol dan bij die van 2005. Het gaat om: • bandbreedte van regionale doelen, maatregelen en kosten voor implementatie KRW; • belangrijke vraagstukken en knelpunten vanuit de optiek van de regio waarover landelijk besloten moet worden of waarvoor (aanvullende) landelijke maatregelen of instrumenten nodig zijn. Om de gevraagde input te kunnen leveren, maar vooral ook om de regionale implementatie van de KRW procesmatig verder te verbreden en inhoudelijk te trechteren, moest er lijn worden gebracht in de kluwen van de KRW-problematiek. Centraal stonden de volgende vragen. • Zijn we op de goede weg? • Wat moet anders? • Wat moeten we doen en welke keuzes moeten we maken voor het vervolgproces? Daarom zijn in het najaar van 2005 de Globale verkenningen gestart. Deze nota geeft daarvan de resultaten, inclusief de gevraagde input voor de Decembernota 2006. Van globaal naar gedetailleerd Waterbeheerders, gemeenten en provincies hebben een breed en intensief planproces op gang gebracht om de ambities van de kaderrichtlijn te realiseren. Door middel van onderzoek en overleg wordt in regionaal verband gewerkt aan het steeds concreter invullen van doelen, maatregelen, kosten en consequenties. Dit jaar worden in deze eerste nota de doelen, maatregelen en kosten voor het Stroomgebiedsbeheerplan Rijn-West globaal in beeld gebracht (zie Tekstkader ‘Inhoud Zomernota in vogelvlucht‘). Het gaat nu nog om een globale verkenning per beheergebied. Straks moeten in de tweede ronde per waterlichaam de doelen, maatregelen en kosten in beeld zijn om in 2007/2008 concrete, haalbare en betaalbare maatregelen te kunnen vaststellen die de basis vormen voor het Stroomgebiedsbeheerplan. Er is gekozen voor een bottom-up aanpak waarbij in de regio wordt gezocht naar effectieve maatregelen voor het verbeteren van de waterkwaliteit. Deze maatregelen worden samengesteld tot maatregelenpakketten die inzicht geven in doelbereik, kosten en baten. Daarmee vormen ze de inhoudelijke basis voor de beleidsvoorstellen. Samenvatting van tien rapportages Deze nota geeft een samenvatting van tien afzonderlijke rapportages van globale verkenningen die hebben plaatsgevonden voor de beheergebieden van de acht waterschappen, voor de rijkswateren en voor het grondwater (zie Bijlage 1 voor een overzicht van gebruikte literatuur). Deze samenvatting geeft algemene overzichten en conclusies die representatief zijn voor (bijna) geheel Rijn-West. Voor meer gebiedsgerichte informatie en resultaten wordt verwezen naar de betreffende rapportage.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
49
Tabel 1 Overzicht van kenmerken van de rapportages over de Globale verkenningen. AGV
HDSR
HHDL
HHNK
HHRL
HHSK
WSHD
WSRL
RWS
Grondwater
1)
Planproces, bij het planproces zijn betrokken : gemeenten WG
WG + WS
WS
WG + WS
PG
WG
WG
WG + WS
-
-
WG
WG + WS
WS
WG + WS
PG
WG
WG
WG
-
WS
maatschappelijke organisaties
KL
1 WS
WS
WS
-
WG
KL
KL
-
-
RWS directies
WG
WG
WS
O
PG
WG
WG
WG
nvt
-
waterschappen
RAO
WS + RAO
RAO
RAO
RAO
RAO
RAO
RAO
RAO
WS+ RAO
provincie
5)
2)
Gebiedsindeling, resultaten zijn gespecificeerd naar : waterlichamen √ √
√ (47)
-
√ (-)
√ (8)
-
√ (-)
√
√
deelgebieden
√ (8)
√ (3)
nvt
√ (16)
-
√ (3)
√ (5)
-
√
-
VHR gebieden
√
-
√
-
-
nvt
√
√
-
-
waterparels
-
-
√
-
-
√
√
√
-
-
zwemwaterlocaties
-
-
√
-
-
√
-
-
-
-
drinkwater
√
nvt
√
-
-
nvt
-
-
-
√
overige wateren
√
-
√
-
-
√
-
-
nvt
-
Beleidsvarianten, de resultaten zijn gespecificeerd naar: Huidig
-
-
-
-
-
-
-
-
√
√
Beperkt
-
-
-
-
-
-
-
-
√
√
Beleidsvariant I: Autonome uitvoering
√
√
√
√
√
√
√
√
-
-
Beleidsvariant II: Fors
√
-
√
√
√
√
√
√
√
√
√
-
√
-
-
√
√
6)
Beleidsvariant III: Maximale inzet √ Maatregelen, de volgende typen zijn opgenomen in de beleidsvarianten: bronmaatregelen (generiek) bronmaatregelen (regionaal)
7)
√
7) 7)
(√) 7)
7)
8)
7)
(√)
8)
7)
√
7) 7)
√ √
√ √
√ √
√ √
√ √
√
√ √
√ √
watersysteemmaatregelen
√
√
√
√
√
√
√
√
ruimtelijke ordeningsmaatregelen
√
√
-
√
-
-
-
-
kwalitatief
%
kwalitatief
%
%
kwalitatief
kwalitatief
%
kwalitatief
%
% STOWA
% gebiedsdoelen
% MEP
% STOWA % STOWA % STOWA
STOWAklasse
% STOWA
kwalitatief
%
investering
jaarlijks
investering
investering + jaarlijks
jaarlijks
investering + jaarlijks
investering
investering + jaarlijks
end of pipe ' of immissiemaatregelen
√
Resultaten, de resultaten zijn weergegeven in: chemie
3)
ecologie kosten
3)
4)
investering
jaarlijks
Afkortingen in de kopregel: AGV = Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht; HDSR = Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden; HHDL = Hoogheemraadschap van Delfland; HHNK = Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier; HHRL = Hoogheemraadschap van Rijnland; HHSK = Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard; WSHD = Waterschap Hollandse Delta; WSRL = Waterschap Rivierenland; RWS = Rijkswaterstaat 1)
Indien betrokken bij het planproces is aangegeven hoe: WG = werkgroep; WS = workshop; PG = projectgroep; KL = klankbordgroep; O = bilateraal overleg; RAO = Regionaal Ambtelijk Overleg.
2)
Tussen haakjes staat het aantal waterlichamen en/of deelgebieden dat is onderscheiden. In de rapportages van HHSK en WSRL zijn conclusies getrokken op het niveau van het beheersgebied, de overige hebben alleen conclusies getrokken op deel- of subdeelgebied.
3)
% = percentage doelbereik.
4)
Kosten zijn gegeven als: jaarlijks = jaarlijkse kosten (kapitaalslasten van investeringen + exploitatie); investering = totale investering (investeringen + contante waarde van exploitatie).
5)
De aangrenzende waterschappen zijn door HDSR uitgenodigd de workshop met de klankbordgroep. Zij hebben hier geen gehoor aan gegeven.
6)
Bij HDSR bevat Beleidsvariant III Maximale inzet kosteneffectieve maatregelen waarmee 100% doelbereik wordt gerealiseerd (niet gekeken naar haalbaarheid).
7)
Alleen directe kosten (voor de beheerder) in beeld gebracht (indirecte kosten voor de doelgroepen zijn vaak veel hoger).
8)
Geen kosten geraamd.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
50
Doel van de Globale verkenningen De Globale verkenningen moesten antwoord geven op de hiervoor, onder ‘Aanleiding en probleemstelling’, geformuleerde vragen. Daarvoor is het nodig: • globaal inzicht te hebben in: o doelen; o mogelijke maatregelen en beleidsvarianten; o doelbereik van de beleidsvarianten; o kosten van de beleidsvarianten; • leerervaring op te doen met het (gebieds)proces; • zicht te krijgen op nog uit te werken onderwerpen door regio en Rijk. Status en positionering van deze nota Deze nota is feitelijk een tussentijdse rapportage van het proces op weg naar een definitief plan van aanpak als onderdeel van het eerste stroomgebiedsbeheerplan. Het geeft dus een tussenstand en geen eindstand. De resultaten van de globale verkenning en de conclusies die worden getrokken zijn alleen bedoeld om het vervolgproces bij te sturen en om eventuele nieuwe activiteiten te benoemen. Uit de resultaten en conclusies die in dit rapport zijn opgenomen mogen geen definitieve conclusies worden getrokken over doelen en maatregelen. Dit is pas aan de orde na afloop van de gedetailleerde analyses Planproces Globale verkenningen De waterbeheerders (waterschappen, Rijkswaterstaat en provincies) hebben voor de begeleiding van de globale verkenningen tien werkgroepen ingesteld: één voor de rijkswateren, één voor het grondwater en acht voor de regionale oppervlaktewateren in de beheergebieden van de waterschappen. De waterschappen waren trekker van de globale verkenningen voor hun beheergebied. Dit betekent dat zij twee rollen hadden: 1. initiator en organisator van het proces; 2. inbrenger van het belang van de waterkwaliteit. Door de waterschappen zijn bij de globale verkenningen gemeenten, provincies en belangenorganisaties betrokken. Gekoppeld aan de acht gebiedsgerichte werkgroepen op waterschapsniveau zijn acht afzonderlijke klankbordgroepen ingesteld, om de resultaten van de werkgroepen te bespreken. Daarbij heeft elk waterschap voor het eigen beheergebied het initiatief genomen. De mate waarin deze partijen bij de verkenningen zijn betrokken verschilt. In het algemeen kan worden geconcludeerd dat, met uitzondering van de verkenningen voor grondwater en rijkswater, door middel van gebiedsgerichte workshops, klankbordgroepen, projectgroepen een belangrijke begin is gemaakt met het betrekken van partijen bij de implementatie van de KRW. Een breed planproces is gestart en hiermee is een goede basis gelegd voor het vervolg. De verkenning voor het grondwater is gezamenlijk uitgevoerd door de provincies Utrecht, Noord-Holland, Zuid Holland, en Gelderland. Hiertoe is een projectgroep geformeerd, waarin naast de provincies ook een vertegenwoordiger van de waterleidingsbedrijven en een vertegenwoordiger van de waterschappen zitting hadden. Ook is contact gemaakt met gemeenten. De analyse van de knelpunten en maatregelen zijn nadrukkelijk een gezamenlijk product geworden van de betrokken provincies, waterschappen en waterleidingbedrijven. Voor het vervolg is het noodzakelijk de betrokkenheid van partijen te vergroten. Vooral een grotere betrokkenheid van gemeenten moet worden vormgegeven. Tabel 1 geeft een overzicht van de belangrijke kenmerken van de globale verkenningen per
waterbeheerder. De verschillen bij gebiedsindeling springen in het oog. Deze nota heeft zich gericht op het totale plaatje. De uitwerking in VHR-gebieden, waterparels etc. zal in de volgende stap verder worden opgepakt. RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
51
Voorbehoud conclusies en getallen Tijdens de globale verkenningen is gebleken dat nog veel inzicht ontbreekt in bronnen van verontreiniging en maatregel-effect relaties. De verkenningen zijn dan ook niet compleet (zie Tabel 1) en de opgaven dus ook niet. In de rapportages van de globale verkenningen is daarom of een aantal conclusies over kosten en effecten niet getrokken of is de verkenning uitgevoerd met expert oordeel. De kostenramingen kennen grote onzekerheidsmarges. De ramingen zijn door de verschillende waterbeheerders vaak op verschillende wijze gedaan. Om de kostenramingen op Rijn-West niveau te kunnen optellen zijn de aangeleverde getallen omgerekend naar een identieke wijze van kostenraming. Dit brengt met zich mee dat de omgerekende getallen niet altijd overeen komen met de aangeleverde getallen. De omgerekende kostenramingen geven echter een verhelderend en globaal beeld van de orde-grootte van mogelijke kosten en de richting waarop mogelijke kostenstijgingen zich met verschillende beleidsvarianten zouden kunnen ontwikkelen. In dit rapport worden de resultaten van de tien verkenningen die zijn uitgevoerd samengevat. Om alle resultaten in een overzicht op te kunnen nemen zijn de cijfers van de afzonderlijke rapportages gemiddeld of anderszins bewerkt om de resultaten vergelijkbaar te maken. De resultaten zijn globaal en hebben een grote onzekerheid. De cijfers over kosten en effectiviteit zijn bedoeld als indicatie. Ondanks deze voorbehouden is het inzicht in doelen, maatregelen en kosten behoorlijk vergroot en zijn waardevolle leerervaringen opgedaan, waarmee de aanpak van de volgende stap verder verbeterd zal worden.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
52
2
DOELEN
2.1
Werkdoelen
De KRW maakt onderscheid tussen doelstellingen voor de chemische toestand – prioritair(e) (gevaarlijke) stoffen – en doelstellingen voor de ecologische toestand. Voor de chemische toestand wordt door de EC gewerkt aan doelstellingen of normen die voor de hele Unie moeten gaan gelden; daarover is nog geen duidelijkheid. Voor de ecologische doelstellingen is het aan de lidstaten. Ook daaraan wordt nog gewerkt. Op dit moment zijn de definitieve doelen waaraan het oppervlaktewater en grondwater moeten gaan voldoen dus nog niet vastgesteld. Bij de globale verkenning kon daarom geen gebruik worden gemaakt van deze doelen. In de plaats daarvan is door de partijen in RijnWest afgesproken op basis van de huidige normen ‘werkdoelen’ te bepalen. De werkdoelen voor de globale verkenning voor oppervlaktewater waren voor: • prioritaire stoffen: de voorstellen van het Frauenhofer Instituut (FHI); • stroomgebied (en overige) relevante stoffen: de huidige MTR’s; • ecologie: STOWA-klasse 4 voor waterlichamen en waterparels en STOWA-klasse 3 voor overige wateren (RWS heeft hierbij de door hen doorlopen MEP/GEP-afleiding gebruikt); • zwemwater: de wettelijk vastgestelde normen. Voor grondwater zijn als werkdoelen genomen: • de grondwateronttrekking is op de lange termijn in evenwicht met de grondwateraanvulling; • de grondwaterstand daalt door menselijk ingrijpen niet zodanig, dat grondwaterafhankelijke natuur verder achteruitgaat; • de grondwaterstand verandert niet zodanig door menselijk handelen, dat de KRW-doelen voor oppervlaktewateren niet worden bereikt, dan wel dat de toestand van die wateren significant achteruitgaat; • de verontreiniging van grondwater vermindert progressief en voorkomen wordt dat het grondwater verder verontreinigt; • de grondwaterkwaliteit voldoet aan de grenswaarden die voortkomen uit de KRW en bestaande communautaire wetgeving; • de grondwaterkwaliteit wordt niet bedreigd door intrusies van zout en andere verontreinigingen; • de grondwaterkwaliteit levert geen verslechtering op voor terrestrische en/of aquatische natuur die afhankelijk zijn van (het toestromen van) grondwater. De gebruikte werkdoelen zijn geen concept- of voorlopige doelen, maar slechts een middel om aan te geven welke ‘problemen’ er momenteel spelen, welke maatregelen ‘nodig’ zijn om de kwaliteit te verbeteren en om een ‘referentie’ zijn voor de te later kiezen doelen.
2.2
Doelbepaling ecologische waterkwaliteit. Een A-B-C-tje
In de Globale verkenningen is Beleidsvariant II Fors gedefinieerd als het maximaal haalbare, kosteneffectieve pakket maatregelen. Dit pakket bevatte in de globale analyse nog niet alle maatregelen omdat de maximaal haalbare, kosteneffectieve maatregelen in de sfeer van de ruimtelijke ordening en generiek stoffenbeleid nog niet zijn doorgerekend. In de vervolganalyses worden de volledige ‘forse’ maatregelenpakketen in beeld gebracht. De maatschappelijke kosten en baten afwegingen kunnen argumenten opleveren om (ook op lange termijn) een aantal maatregelen achterwege te laten. Als al de resterende maatregelen worden uitgevoerd, leidt dat tot een ecologische toestand die (volgens de Praag-matische benadering) gelijk gesteld kan worden aan het (lange termijn) doel: het GEP. Op basis van dat doel kunnen vervolgens de haalbare en betaalbare tussendoelen voor 2015 worden bepaald.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
53
MEP en GEP Elke lidstaat heeft voor natuurlijke wateren een zeer goede ecologische toestand (ZGET) geformuleerd; dit is de referentie. De KRW vereist dat deze wateren (op termijn) minstens een goede ecologische toestand (GET) hebben of bereiken. Het GET is dus de norm voor natuurlijke wateren, die zo’n 20% lager ligt dan de ZGET. Het merendeel van de KRW-wateren in Rijn-West is qua inrichting (hydromorfologie) echter niet meer te herstellen tot een natuurlijke toestand, die bovendien niet is te definiëren voor de vele kunstmatige wateren. Voor deze wateren mag worden uitgegaan van het maximaal ecologisch potentieel (MEP), dat wil zeggen een toestand die in potentie is te realiseren zonder significante schade aan functies of aan het milieu. In analogie met de natuurlijke wateren moeten de niet-natuurlijke wateren (op termijn) voldoen aan een goed ecologisch potentieel (GEP, de norm voor niet-natuurlijke wateren).
Figuur 2 Het A-B-C-tje voor doelbepaling ecologische wateterkwaliteit.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
54
Het A-B-C-tje voor het vervolgproces bestaat per waterlichaam uit het (zie Figuur 2): A. in beeld brengen van mogelijkheden op basis van Beleidsvariant II door in te zetten op een kosteneffectieve mix van de vier oplossingsrichtingen: aanpak bij de bron, aanpak aan het einde van de pijp naar het water (end of pipe), inrichting en beheer van het watersysteem en ruimtelijke ordening (dusdanig ruimtelijk ordenen van ‘voor vervuiling kwetsbare’- en vervuilende functies opdat het vervuilende effect afneemt: Scheiden, zoneren, bufferen). Van belang is om alle argumenten (significante schade aan functies of milieu) bij afvallende maatregelen in beeld te brengen; het verschil tussen Fors en het maximale pakket moet verklaard worden (dat geldt overigens ook voor wat ‘uitgesloten’ is); B. bepalen van een haalbaar concept (lange termijn)doel door de ecologische toestand te schatten die bereikt wordt met de geoptimaliseerde beleidsvariant II. Hier zit zoekruimte door een bestuurlijke keuze in het al dan niet significant zijn van de schade aan functies of milieu van enkele maatregelen, waarbij dat nog ter discussie staat. Maatregelen met significante schade vallen af, waardoor het concept (lange termijn) doel lager komt te liggen (variant II-min). Bij een lager (lange termijn) doel zal de ecologische maatlat ‘in elkaar geduwd’ worden, de klassen worden smaller; C. bepalen van een betaalbaar tussendoel voor 2015. Dat zal minimaal liggen op het niveau dat met Beleidsvariant I ‘Autonome uitvoering’ wordt bereikt en maximaal op het concept (lange termijn) doel. Dat is de zoekruimte, waarbinnen een bestuurlijke keuze moet worden gemaakt op basis van al dan niet disproportionele kosten. Bepaalde maatregelen kunnen wellicht onmogelijk tot en met 2015 volledig worden uitgevoerd. Beperktheid aan middelen (disproportionele kosten) en menskracht geeft daarnaast aanleiding om prioriteiten te stellen voor de uitvoering tot en met 2015. Deze prioriteiten kunnen worden bepaald op basis van ‘urgentie van het knelpunt’, ‘belang van het doelgebied’ en ‘korte termijn kansen die zich voordoen’. Bij de prioriteitstelling kan prioriteit worden gelegd bij bepaalde doelgebieden en bij bepaalde maatregelen. De mate waarin prioriteiten moeten worden gesteld, hangt af van de financiële ruimte voor de uitvoering tot en met 2015. Met fasering en prioriteitstelling 2015 kan mogelijk een beleidsvariant I-plus beargumenteerd worden. Bij het opstellen van het SGBP-2 en -3 wordt het A-B-C-tje steeds herhaald. Dat betekent dat bij B het concept (lange termijn) doel kan veranderen omdat de beoordeling van maatregelen op basis van significante schade anders uitpakt. Bijvoorbeeld door maatschappelijke veranderingen: een eerder nog gezond landbouwgebied kan in het slop zijn geraakt of andersom. Ook een verbeterde kennis over effecten van maatregelen kan leiden tot een ander (lange termijn) doel. Kortom, bij veranderde argumenten voor het lange termijn doel mag het doel worden bijgesteld. Stap C kan in het laatste SGBP nog steeds leiden tot de conclusie dat het lange termijn doel niet binnen de planperiode gehaald kan worden. In plaats van fasering is dan een andere vorm van ontheffing aan de orde: doelverlaging; het lange termijn doel blijft gelden, maar door de ontheffing mag worden uitgegaan van een lager doel voor het einde van de planperiode (2027).
2.3
Pilots
Het afleiden van de ecologische doelstellingen (normen) voor niet-natuurlijke wateren is nog niet afgerond. Om kennis te maken met de wijze afleiden is bij elk van de acht waterschappen in Rijn-West een (of meer) pilot(s) gestart. Ook is er een gezamenlijk onderzoek naar hulpmiddelen (stuurvariabelen) bij het inschatten van effecten van ingrepen en maatregelen op de ecologie in uitvoering. Als deze verkenningen zijn afgerond zal de daadwerkelijke afleiding van doelstellingen plaatsvinden.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
55
Beschrijving van de beleidsvarianten Waterschappen • Beleidsvariant I: Autonome uitvoering: geeft inzicht in de kosten en het doelbereik bij uitvoering van de maatregelen tot 2009 en een inschatting van de normaliter in de periode 2009-2015 autonoom genomen maatregelen. Het betreft maatregelen die passen binnen het huidige beleid en voor de periode tot 2009 begroot zijn, dan wel normaliter autonoom voor de periode 2009-2015 begroot zouden worden. • Beleidsvariant II: Fors: alle maatregelen die nodig zijn om de werkdoelen te realiseren, maar zonder de maatregelen met hoge kosten en een laag effect en zonder maatregelen die vanwege grote ruimtelijke en/of maatschappelijke consequenties niet haalbaar worden geacht. Dit pakket kan worden beschouwd als de bovengrens van de bandbreedte voor de regionale waterbeheerders en gemeenten, waarbij ervan wordt uitgegaan dat het uiteindelijke pakket van maatregelen waartoe wordt besloten goedkoper is. • Beleidsvariant III: Maximale inzet: is samengesteld uit alle maatregelen die nodig zijn om de ecologische en chemische werkdoelen te halen. NB Deze variant is in vijf van de 10 globale verkenningen uitgewerkt. Rijkswaterstaat • Fors: dit geeft een ecologisch optimaal maatregelenpakket dat door deskundigen als mogelijk maatschappelijk haalbaar wordt ingeschat. • Beperkt: dit komt in beeld als beleidsvariant Fors leidt tot milieuschade of tot onaanvaardbare schade aan gebruiksfuncties. Grondwater • Beperkt: hierin zijn maatregelen opgenomen die aanvullend op bestaand beleid gericht zijn op de belangrijkste knelpunten en gezien worden als kosteneffectief en realiseerbaar. • Fors: hierin zijn aanvullend op het beperkte pakket ook duurdere en moeilijker te realiseren maatregelen opgenomen die de resterende knelpunten verder of met een grotere zekerheid oplossen. • Maximaal: hierin zijn aanvullend op het forse pakket zodanige maatregelen opgenomen opdat het doelgat nagenoeg zeker in zijn geheel wordt weggenomen en aldus geheel aan de KRW-doelen wordt voldaan.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
56
3
MOGELIJKE MAATREGELEN EN BELEIDSVARIANTE
3.1
Beeld
Met de werkdoelen als richtpunt zijn alle mogelijke maatregelen geïnventariseerd. Daarbij is geredeneerd vanuit verschillende beleidsvarianten en een aantal oplossingsrichtingen. Uiteindelijk zijn keuzes gemaakt over het al dan niet meenemen van een maatregel in een beleidsvariant. Beleidsvarianten Beleidsvarianten zijn samenhangende maatregelenpakketten, waarvoor doelbereik en kosten in beeld zijn gebracht. Door de pakketten of beleidsvarianten op deze punten te vergelijken, is inzicht verworven in de mogelijke verbetering van de waterkwaliteit in relatie tot de financiële bandbreedte. Dat is belangrijke voor een goede motivatie van gemaakte keuzes, bijvoorbeeld bij het bepalen van MEP/GEP. In het begin van de globale verkenningen hebben de beheerders afspraken gemaakt over de inhoud van de te onderscheiden beleidsvarianten. Daarmee zijn de waterbeheerders aan de slag gegaan. Onderweg zijn de interpretaties wat uit elkaar gelopen (zie Tekstkader ‘Definities voor de beleidsvarianten’); ook tussen de acht waterschappen zijn er verschillen ingeslopen. Voor het doel van de globale verkenningen zijn de varianten van de tien waterbeheerders echter voldoende vergelijkbaar om bijvoorbeeld kosten van gelijksoortige varianten van verschillende beheerders op te tellen. In deze samenvatting zijn er twee beleidsvarianten uitgelicht die door alle beheerders zijn ingevuld. Het gaat om: • Beleidsvariant I Autonome uitvoering: maatregelen uit het huidige beleid opgenomen in de begrotingen voor de periode tot 2009, dan wel normaliter autonoom voor de periode 2009-2015 begroot zouden worden. In de rapporten van de waterbeheerders ook terug te vinden onder namen als Basis variant, Variant I Autonome ontwikkeling en Beperkt (rijkswateren, grondwater); • Beleidsvariant II Fors: alle maatschappelijk haalbaar geachte en kosteneffectieve maatregelen, die nodig zijn om de goede toestand zoveel mogelijk te verwezenlijken (hier afgezet tegen de werkdoelen). In de onderliggende rapporten ook terug te vinden onder namen als Variant II Kosteneffectief, Fors (rijkswateren en grondwater). De gegevens over Beleidsvariant III: Maximale inzet zijn niet opgenomen. Er waren te weinig en te veel uiteenlopende resultaten om op het niveau van Rijn-West conclusies te kunnen trekken. Oplossingsrichtingen Voor oppervlaktewater zijn mogelijke maatregelen geïnventariseerd binnen de volgende oplossingsrichtingen: • brongerichte maatregelen: alle maatregelen die het gebruik en (daarmee) de emissie van bepaalde stoffen verminderen; • end of pipe maatregelen: alle maatregelen die er voor zorgen dat stoffen niet of minder in het water terecht komen; • watersysteemmaatregelen: alle maatregelen in het watersysteem zelf, zoals inrichting, peilbeheer en onderhoud; • ruimtelijke ordeningsmaatregelen: het realiseren van maatregelen via ruimtelijke ordeningsinstrumenten (functiewijziging, ruimte claims).
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
57
helder en plantenr ijk I: goede toestand, belasting onder laagste kritische grens; geen maatregelen nodig
I
II
III
II: helder of troebel, belasting tussen kritische grenzen; verdere bron- of effectmaatregelen nodig
III: slecht, belasting boven hoogste kritische grens; bronmaatregelen nodig troebel of kroosdek nutriëntenbelasting Figuur 3 De effectiviteit van watersysteemmaatregelen is afhankelijk van de huidige toestand met betrekking tot voedingsstoffen. In veel gebieden zal eerst de nutriëntenbelasting (sterk) omlaag moeten om de watersysteemmaatregelen effectief te laten zijn. Les: voorkomen is veel beter dan genezen!
Tabel 2 Regionale, kosteneffectieve maatregelen (exclusief generieke maatregelen).
Meest kosteneffectieve bronmaatregelen Toepassen sleepdoek bij spuiten bestrijdingsmiddelen Verwijderen gecreosoteerde oeververdediging Aanscherpen vergunningverlening en handhaving Meest kosteneffectieve end of pipe maatregelen Scheiden schoon- en vuilwaterstromen Aanpassingen RWZI (niet generiek, maar lokaal soms zeer effectief) Scheiden zoete en zoute systemen / schone en vuile systemen Zuivering afstromend hemelwater van bestaande gescheiden stelsels Opheffen ongezuiverde lozingen in buitengebied Afkoppelen regenwater via lamellenfilter Meest kosteneffectieve watersysteemmaatregelen Paaiplaatsen en overwinteringsgebieden voor vis aanleggen Koppelen, verdiepen, vergroten: creëren robuustere systemen Waterplanten gedogen in stedelijk gebied Inlaatlokatie verplaatsen naar punt met schoner of ander type water (bv. Brak) Visstandbeheer Aanleggen vistrappen bij stuwen Aanpassen maaibeheer OWL Morfologische maatregelen binnen profiel Vasthouden water in haarvaten door onder andere: vergroten lengte aanvoer en isolatie van sloten, verwijderen drainage Verbetering migratie door duikers vrij, vistrappen, verwijderen stuwen
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
58
Voor grondwater zijn de volgende oplossingsrichtingen meegenomen in de globale verkenning: • ingrepen in het grondwatersysteem; • aanpassen oppervlaktewater; • saneren bodemverontreinigingen; • ruimtelijke maatregelen. Kiezen maatregelen is maatwerk Na de inventarisatie zijn per gebied en/of waterlichaam de best passende maatregelen gekozen. Hierbij bleek dat niet in het algemeen kan worden vastgesteld wat relevante en effectieve maatregelen zijn. De effectiviteit en kosten van een maatregel worden hoofdzakelijk bepaald door de lokale omstandigheden. Vooral de toestand van het water (de huidige inrichting en waterkwaliteit, zie Figuur 3) bepaalt welke maatregel relevant en effectief is. Als bijvoorbeeld de belasting van het watersysteem met nutriënten boven een bepaalde kritische factor ligt, zal het ecologisch effect van andere maatregelen beperkt zijn. Zoals hiervoor al gesteld, zijn de interpretaties van de beleidsvarianten in de loop van het proces wat uit elkaar gelopen. Daarnaast zijn bij het vullen van de varianten met maatregelen subjectieve keuzes gemaakt, bijvoorbeeld over wat al dan niet kosteneffectief is, over onaanvaardbare schade van maatregelen aan functies of milieu en over wat maatschappelijk haalbaar is. Dit vraagt aandacht in de tweede ronde. Intervisie of benchmarking kan daarbij een rol spelen. De keuzes zullen meer expliciet en onderbouwd en bestuurlijk afgetikt moeten worden. Vooral watersysteemmaatregelen In de globale verkenning zijn vooral watersysteemmaatregelen opgenomen die door waterschappen en gemeenten zelf uitgevoerd kunnen worden. Brongerichte en ruimtelijke maatregelen zijn beperkt of niet meegenomen in de afzonderlijke verkenningen, omdat nog onvoldoende duidelijkheid was hoe het rijk en de provincies hierop willen inzetten. Hier liggen belangrijke kansen voor het vervolg, want door vrijwel alle waterbeheerders is geconcludeerd dat dit type maatregelen nodig zijn om de ecologische werkdoelen te kunnen bereiken, maar ook al om de effectiviteit van watersysteemmaatregelen te vergroten. Zo zijn generieke bronmaatregelen (stoffenbeleid) nodig, vooral in gebieden waar stoffen beperkend zijn voor de ecologische ontwikkeling (bijvoorbeeld AGV, HHDL, HHNK, HHRL). In de verkenningen zijn verschillende maatregelen na beoordeling afgevallen. Het gaat om maatregelen met een lage kosteneffectiviteit (zoals grootschalig afkoppelen) of maatregelen met onaanvaardbare sociaal-economische gevolgen (zoals grootschalige functieverandering: verplaatsen glastuinbouw uit Westland of verplaatsen bollenteelt uit de binnenduinrand). In de gedetailleerde analyses, die gaan plaatsvinden in de tweede ronde, is het van belang om veel aandacht te besteden aan het uitwerken van maatregelen die op andere beleidsterreinen liggen. De opdracht voor het vervolg is om gemeenten intensief te betrekken bij het planproces en samen in te zetten op kansrijke maatregelen en op integratie met andere beleidssectoren. Afwenteling nog niet in beeld De globale verkenningen waren vooral gericht op de afzonderlijke onderdelen van het watersysteem, te weten grondwater, regionale wateren en rijkswater. Hierbij is nog niet de relatie tussen deze systemen bekeken. Belangrijke relaties zijn onder andere: • kwel van grondwater naar oppervlaktewater; • infiltraties van oppervlaktewater naar grondwater; • regionaal water dat (al dan niet via een gemaal) wordt afgevoerd naar rijkswater; • inlaatwater vanuit rijkswater naar regionaal water; • rivierwater dat uiteindelijk in de Noordzee stroomt; • instroom vanuit bovenstrooms buitenland.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
59
Afwenteling kan een belangrijke bron van verontreiniging zijn. Zo is de belasting van de rijkswateren voor 70% afkomstig uit het buitenland. In de gedetailleerde analyse is het daarom van belang om ook de relaties tussen de systemen in beeld te brengen. Vooral voor de Noordzee is dit cruciaal. De kwaliteit van de Noordzee is volledig afhankelijk van de kwaliteit van de grote, grensoverschrijdende rivieren en de lozingen van effluent. Generieke emissiereductie, ook in de buurlanden, is volgens RWS onontbeerlijk om hier substantiële verbetering te bereiken. Maatschappelijke kosten en baten nog niet in beeld In de globale verkenningen zijn de ecologische effecten en waar mogelijk chemische effecten ingeschat (zie hoofdstuk 0). Ook zijn de directe kosten van de beleidsvarianten becijferd (zie hoofdstuk 0). Daarmee zijn nog niet alle maatschappelijke voor- en nadelen in beeld. Dat is wel nodig om straks een goed gefundeerde (en in Brussel te verdedigen) keuze te kunnen maken. De Werkgroep Afwegingskader heeft een scorecard ontwikkeld om dergelijke maatschappelijke voor- en nadelen in beeld te brengen. Deze kan in de tweede ronde mogelijk als basis dienen voor een nadere analyse van maatschappelijke kosten en baten.
3.2
Conclusies
Het doel van de globale verkenningen was onder andere om op hoofdlijnen te bepalen welke maatregelen in de tweede ronde verder worden uitgewerkt en het benoemen van de maatregelen die afvallen. Resultaten regionale wateren • Bijna alle waterschappen hebben de globale verkenningen uitgevoerd per deelgebied of (groep van) waterlichamen. Per onderscheiden deelgebied is een maatregelpakket op maat gemaakt. Hierbij is, deels in overleg met andere partijen een selectie gemaakt van relevante maatregelen uit de groslijst van mogelijke maatregelen. De globale verkenningen hebben in de praktijk een gebiedsgerichte invullingen gekregen. • De maatregelpakketten, die tot stand zijn gekomen door maatwerk per gebied, blijken in hoofdlijn vooral te bestaan uit watersysteemmaatregelen die zijn aangevuld met een beperkt aantal maatregelen uit de andere oplossingsrichtingen. Wel is door vrijwel alle waterbeheerders geconcludeerd dat generieke bronmaatregelen nodig zijn om de ecologische werkdoelen te kunnen bereiken, maar ook al om de effectiviteit van watersysteemmaatregelen te vergroten. • De volgende kansrijke maatregelen worden naast bronmaatregelen onderscheiden: o watersysteemmaatregelen; o verscherping handhaven en toezicht; o meeliften met ruimtelijke ontwikkelen; o aansluiten bij EHS. • In Beleidsvariant II Fors zijn geen maatregelen opgenomen die onaanvaardbare sociaaleconomische gevolgen en/of een lage kosteneffectiviteit hebben. Deze zullen ook in de Gedetailleerde analyse buiten beschouwing blijven. Twee voorbeelden: o grootschalig aanpassen van de ruimtelijke functies (tenzij maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen kansen bieden); o grootschalig afkoppelen van regenwater. • De zin van aanpassing van de riolering is door de waterschappen verschillend beoordeeld. De reden daarvoor is dat rioleringsmaatregelen hooguit een lokaal effect sorteren. Afhankelijk van de situatie kan dat al of niet belangrijk zijn. • De zin van aanpassing van RWZI’s is eveneens verschillend beoordeeld. Ook hier kan het lokale karakter van de effecten een rol spelen, maar ook dat de waterschappen elk in een ander stadium van modernisering van RWZI’s zitten. Waterschappen die net veel hebben geïnvesteerd in het kader van het RAP/NAP, zullen minder geneigd zijn dat op korte termijn nog eens te doen. • Drie waterschappen hebben in hun globale analyses ook maatregelen op RWZI’s die buiten hun beheergebied lozen meegenomen. Een redenering die daarbij gevolgd wordt is dat de kosten daarvoor nu en in de toekomst door het waterschap zullen worden RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
60
gedragen en dat lozen op buitenwater juist is bedoeld om het eigen systeem niet te belasten. Rijkswaterstaat heeft maatregelen aan alle RWZI’s die op rijkswater lozen in kaart gebracht. Om dubbeltelling te voorkomen zijn de kostenplaatjes van de drie waterschappen hierop zo nodig gecorrigeerd. Deze keuzes zijn gemaakt • Omdat verbetering van de (ecologische) waterkwaliteit vooral maatwerk is. Effectieve watersysteemmaatregelen kunnen alleen worden bepaald op basis van de specifieke kenmerken van het gebied. • Omdat nog onvoldoende duidelijkheid was hoe het rijk en de provincies willen inzetten op generieke bronmaatregelen en maatregelen in de sfeer van de ruimtelijke ordening. • Omdat de maatregelen voornamelijk op basis van expertkennis zijn beoordeeld als kosteneffectief, als onschadelijk voor functies en milieu, als maatschappelijk haalbaar of anders. Zo’n beoordeling mag niet impliciet blijven en moet transparant worden gemaakt. Resultaten rijkswateren • Voor de rijkswateren zijn maatregelen geïnventariseerd in de volgende (sub)categorieën: o inrichting en beheer (thema ecologie); o emissie- en end of pipe maatregelen die direct effect hebben op de rijkswateren, onderverdeeld in (thema chemie): RWZI’s; Industrie; scheepvaart; waterbodemsanering; hand in eigen boezem. • De thema’s ecologie en chemie zijn in de globale verkenning nog apart van elkaar uitgewerkt. Een integrale afweging is nog niet gemaakt. In de volgende fase zullen de sporen aan elkaar worden gekoppeld. Resultaten grondwater • Voor het thema verdroging zijn fysieke maatregelen als aanpassen interne en externe ontwatering kansrijk. Ook RO-maatregelen als het verplaatsen van boerderijen uit VHRgebieden, dragen bij. • Bestrijdingsmiddelen worden eigenlijk alleen effectief gereduceerd met brongerichte maatregelen. Dat vraagt om generieke beleidsmaatregelen (toelating). • Ook voor nitraat en andere meststoffen is het vooral generiek beleid (reductie mestgift en metaalgehalte in mest) dat soelaas moet bieden. • Bodemverontreiniging wordt bestreden met sanering en preventieve maatregelen als het weren van risicovolle activiteiten in kwetsbare gebieden.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
61
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
62
4
DOELBEREIK BELEIDSVARIANTEN
4.1
Beeld
De waterbeheerders hebben voor elk van de beleidsvarianten het doelbereik ingeschat. Doelbereik staat hier voor de mate waarin het werkdoel wordt gerealiseerd (dat is dus iets anders dan de mate waarin het doelgat wordt weggenomen). Zij hebben dat gedaan voor onderscheiden deelgebieden. Alle waterbeheerders hebben het ecologisch doelbereik geschat. Enkele hebben dat ook gedaan voor het chemisch doelbereik (weergegeven per stofgroep); de meeste hebben zich beperkt tot een kwalitatieve omschrijving. Deelgebieden De waterschappen hebben voor de globale verkenning binnen hun beheergebied deelgebieden onderscheiden. Deze verdeling is gebaseerd op de reguliere gebiedsindeling bij waterschappen, bodemsoort en/of waterlichamen. In de rapportages zijn de resultaten gepresenteerd per deelgebied en/of voor het gehele beheergebied. Voor de rijkswateren is de verkenning per waterlichaam uitgevoerd. Voor grondwater is indeling in grote en kleine waterlichamen gebruikt die al is onderscheiden in de Artikel 5 rapportage. Doelbereik ecologie beheergebieden waterschappen In alle rapportages is het ecologisch doelbereik van de beleidsvarianten aangeven. Dat is wisselend gebeurd, deels in percentages waterlichamen dat niet voldoet en deels in een gemiddeld doelbereik voor een gebied. Het doelbereik wordt uitgedrukt in een percentage gerelateerd aan het werkdoel (STOWA-klasse). Daarbij is 100% doelbereik gelijk aan volledige realisatie van het werkdoel. Het ingeschatte ecologisch doelbereik verschilt sterk over de deelgebieden (zie Figuur 4 en Figuur 5). Er zijn 8 (van de hier weergegeven 23) deelgebieden waarin met Beleidsvariant II het doelbereik op 80 à 100% wordt geschat. Daarentegen zijn er ook 6 deelgebieden waar het doelbereik beneden de 40% ligt. Deze verschillen kunnen deels worden verklaard door verschillen in kenmerken van de deelgebieden, maar ook een verschil in interpretatie van het begrip doelbereik en een verschil in expert oordeel over effectiviteit van maatregelen speelt hierbij een belangrijke rol. Dit vraagt aandacht in het vervolg. Intervisie en benchmarking kunnen daarbij helpen. Het rekenkundig gemiddelde ecologisch doelbereik voor geheel Rijn-West komt uit op respectievelijk 30% en 65% voor de varianten I en II. De spreiding over de deelgebieden is echter groot, vooral bij variant II. Het zuiden van Rijn-West haalt dan 80 à 100% ecologisch doelbereik, terwijl in het noordwesten nog een deelgebied met 0 à 20% voorkomt. Daarom passen de volgende ranges het best. • Beleidsvariant I Autonome uitvoering: 10 à 50% doelbereik. • Beleidsvariant II Fors: 30 à 90% doelbereik. Doelbereik in VHR gebieden In drie globale verkenningen zijn de resultaten gespecificeerd naar VHR gebieden. Zie ook onder ‘Doelbereik grondwater’.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
63
Figuur 4 Het doelbereik voor de onderscheiden deelgebieden, gesorteerd op doelbereik in Beleidsvariant II Fors. Beleidsvariant I Autonome uitvoering
Beleidsvariant II Fors
100% 90%
doelbereik ecologie
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
deelgebieden
Ecologisch doelbereik: Variant I
Ecologisch doelbereik: Variant II
0 – 20 %
0 – 20 %
20 – 40 %
20 – 40 %
40 – 60 %
40 – 60 %
60 – 80 %
60 – 80 %
Meer dan 80 %
Meer dan 80 %
Figuur 5 Het doelbereik in deelgebieden weergegeven in 5 klassen. Links voor de Beleidsvariant I Autonome uitvoering. Rechts voor de Beleidsvariant II Fors. Dit is een eerste prognose, waarbij voor de Noordzee is uitgegaan van een lage verwachting over bovenstroomse, buitenlandse emissiereductie.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
64
Doelbereik chemische werkdoelen De maatregelen die zijn opgenomen in de beide beleidsvarianten hebben geen of een beperkt effect op de verontreiniging van oppervlaktewater met nutriënten, zware metalen, PCB, PAK, bestrijdingsmiddelen en overige prioritaire stoffen (zie Tabel 3). Dat komt doordat voornamelijk inrichtings- en beheermaatregelen zijn opgenomen. Bronmaatregelen hebben vaak een veel sterker effect. In de vervolgfase moet daarom brongericht beleid fors worden voortgezet op landelijk en regionaal niveau. Het uiteindelijke totale kostenplaatje kan daarmee een stuk hoger uitvallen. Een overzicht van de conclusies die zijn getrokken ten aanzien van het doelbereik voor stoffen. • Nutriënten: stikstof en fosfor blijven twee tot vijf keer de norm overschrijden. In een aantal deelgebieden (van Rivierenland en De Stichtse Rijnlanden) wordt wel een aanzienlijke verbetering ingeschat. • Zware metalen: koper (2 x norm), nikkel (lokaal 2 x norm), zink (2 x norm). • Overige organische verontreinigingen (PCB, PAK en bestrijdingsmiddelen) wisselende normoverschrijding. • De mate waarin deze stoffen een probleem vormden verschilde per regio, maar verschilde ook tussen regionaal water en rijkswater. PCB en de PAK vormen bijvoorbeeld vooral op de rijkswateren een probleem. In de regionale wateren vormen de nutriënten weer een veel groter probleem. • Niet alle stoffen bleken gemeten te worden. De dataset voor de zware metalen is beperkt, die voor de organische verontreinigingen is vaak incompleet. • Op grond van projectmatige metingen wordt verwacht dat bestrijdingsmiddelen in specifieke gebieden de norm stevig overschrijden. Hormoonachtige stoffen en medicijnresten, die door de zuiveringen worden geloosd, kunnen mogelijk een probleem vormen. Een aantal stoffen is inmiddels aangetoond in de kustwateren. Dit moet aandacht krijgen in het operationeel meetnet, maar preventief optreden is gewenst. • Vanwege het karakter van de globale verkenningen zijn locale problemen niet altijd zichtbaar. Er is vaak wel gekeken naar de lokale invloed van RWZI’s en riooloverstorten, maar bijvoorbeeld koelwaterlozing van industrieën zijn onderbelicht gebleven. Deze vormen een probleem omdat de temperatuur van het oppervlaktewater in de zomermaanden de grens van de maximale temperatuur nadert of bereikt. De bron voor koelwaterlozingen zijn de langs de oppervlaktewateren gelegen industrieën. Te hoge temperaturen hebben grote invloed op ecologische systemen.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
65
Chemische toestand Noordzee Knelpunten zijn aanwezig in de Zeeuwse kust, Noordelijke Deltakust, en de Hollandse kust. Het betreft overschrijdingen van prioritaire stoffen (o.a. TBT, Nikkel, Lood, Cadmium Antraceen), overige stoffen (TFT, PCB ‘s,) en fosfor en stikstof. Belangrijkste chemische bronnen zijn: • doorbelasting stroomgebieden Rijn-west Maas en Schelde; • atmosferische depositie (nikkel, TFT); • zeescheepvaart en recreatievaart; • baggerstort (TBT, nikkel, lood, cadmium), geen primaire bron, maar een gevolg van oplading door emissies bovenstrooms van de baggerlocatie, ook bij de buurlanden. Belangrijkste niet-chemische bronnen: • boomkorvisserij; • lozing van ballastwater; • vaargeulonderhoud. Als • • • • •
onomkeerbare hydromorfologische ingrepen worden voorgesteld: landaanwinning (Maasvlakte); af/aanvoer ingreep (meer afvoer via Nieuwe Waterweg t.g.v. Deltawerken); (zee)kerende dammen/barrières (Deltawerken: Oosterscheldedam, Brouwersdam); oeververdediging (diverse dammen en dijken); af/aanvoer ingreep (Deltawerken: Oosterscheldedam, Brouwersdam).
Tabel 3 Chemisch doelbereik in de regionale wateren, voor de beheergebieden van de vier waterschappen die dat hebben ingeschat. doelbereik zware metalen
doelbereik bestrijdingsmiddelen
doelbereik nutriënten
doelbereik overige stoffen
45%-57% 46%-72%
1)
48%-100% 70%-100%
100% 100%
20% 50%
10% 75%
9% 25%
50% 99%
90% 100%
100% 100%
HDSR Gehele beheergebied Beleidsvariant I Autonome uitvoering Beleidsvariant III Maximaal
1)
HHNK Gehele beheergebied Beleidsvariant I Autonome uitvoering Beleidsvariant II Fors
HHRL Gehele beheergebied 29% 43%
Beleidsvariant I Autonome uitvoering Beleidsvariant II Fors
WSRL Gehele beheergebied Beleidsvariant I Autonome uitvoering Beleidsvariant II Fors 1)
60% 70%
90% 100%
Bestrijdingsmiddelen zijn in HDSR alleen lokaal een probleem
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
66
Doelbereik in rijkswateren Voor de zoete rijkswateren wordt geraamd dat met beleidsvariant Fors de ecologische doelen in 2027 worden gehaald (RWS heeft andere ecologische werkdoelen gehanteerd dan de waterschappen) . Daarbij wordt uitgegaan van een gefaseerde uitvoering (Figuur 2). Voor de kustwateren is het ecologisch doelbereik als volgt ingeschat (zie Figuur 5): • Beleidsvariant Beperkt, 0%-20% doelbereik ten gevolge van het feit dat er géén emissiereductie maatregelen in bovenstrooms buitenland zijn meegenomen; • Beleidsvariant Fors, 21%-40% doelbereik als er alleen bovenstrooms binnenland emissiereductie wordt ingezet. Indien ook fors wordt ingezet op bovenstroomse, buitenlandse emissiereductie is 41%-60% of zelfs 61%-80% doelbereik mogelijk, want zo’n 70% van de stoffen komt uit het buitenland. Voor de werkdoelen voor stoffen wordt verwacht dat deze in de rijkswateren niet worden bereikt, ook niet met de variant Fors (zie Tekstkader ‘Chemische toestand Noordzee’). Voor het halen van de werkdoelen moet de belasting vanuit het buitenland en van de regionale watersystemen sterk worden gereduceerd. Er zullen door naijlingseffecten en grote afhankelijkheid van de buurlanden stoffen blijven waarvoor het halen van de doelen, zelfs op lange termijn, erg onwaarschijnlijk blijft. Immers grofweg 70% van de belasting van de rijkswateren komt van over de grens. Voor deze stoffen zal fasering (en eventueel doelverlaging) een oplossing bieden. Voor waterbodemsanering, een interne bron van nalevering naar het water, is ingeschat welke verbetering het saneringsprogramma oplevert aan de (lokale) waterkwaliteit. Nochtans blijft de verwachte bijdrage van waterbodemsanering aan kwaliteitsverbetering op het schaalniveau van waterlichamen moeilijk concreet te maken.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
67
Doelbereik HUIDIGE SITUATIE
Doelbereik Beleidsvariant BEPERKT
Doelbereik Beleidsvariant FORS
Doelbereik Beleidsvariant MAXIMAAL Figuur 6 Weergave van het doelbereik voor grondwater in de huidige situatie (bovenste rij) en als gevolg van drie beleidsvarianten (tweede rij: Beperkt, derde rij: Fors en onderste rij: Maximaal).
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
68
Doelbereik in grondwater In de huidige situatie voldoet het grondwater in 10 van de 15 VHR-gebieden binnen GWLzand niet aan het werkdoel, namelijk het grondwaterregiem dat nodig is om de instandhoudingsdoelen te bereiken. Hiervoor kan het doelbereik worden gesteld op 33% (67% voldoet namelijk niet). Met het beperkte maatregelenpakket is geschat dat de situatie in 7 VHR-gebieden nog niet voldoet. Het doelbereik is dan gestegen naar 55%. Met deze systematiek is voor elk thema nagegaan wat het doelbereik nu is en in hoeverre de doelgaten hierin met de maatregelenpakketten worden gedicht. Het resultaat hiervan is weergegeven in Figuur 6. Geconcludeerd is dat de knelpunten in het beperkte pakket voor een significant deel worden weggenomen en dat de doelen in het maximale pakket vrijwel overal zullen worden bereikt; mogelijk resteert een probleem met bestrijdingsmiddelen in de binnenduinrand. Met Fors resteren nog een aantal duidelijke knelpunten voor verdroging en bodemsanering. De grondwaterverontreiniging is in een aantal stedelijke gebieden (Botlek en andere) hoogstwaarschijnlijk niet tegen acceptabele maatschappelijke kosten te verwijderen. Dit roept de vraag op of er aparte grondwaterlichamen voor stedelijk gebied moeten worden aangewezen, met lagere doelen dan in de grote grondwaterlichamen. Hoewel dit regionaal kan worden opgepakt is één lijn voor het stedelijk gebied in Nederland te prefereren. De discussie hierover moet onder regie van het rijk expliciet worden gevoerd.
4.2
Conclusies
Het doel van de globale verkenning was om een globaal beeld te krijgen van de effecten die te verwachten zijn van de maatregelen c.q. beleidsvarianten. Resultaten regionale wateren • Waterbeheerders geven al vooruitlopend op het meer verplichtend beleid van de KRW invulling aan de ambities om de waterkwaliteit te verbeteren (Beleidsvariant I Autonome uitvoering) en hiermee worden de ecologische werkdoelen voor ecologie voor 30% (rekenkundig gemiddelde) gehaald. De spreiding is echter groot: 3 (van 23) deelgebieden halen meer dan 60%, terwijl 9 deelgebieden minder dan 20% bereiken. • Redenen voor grote regionale verschillen in ingeschat doelbereik: o verschillen in kenmerken van de deelgebieden (bijvoorbeeld al dan niet vrij afstromend); o verschil in interpretatie van het begrip doelbereik; o verschil in expert oordeel over effectiviteit van maatregelen. • Ondanks dat de werkdoelen niet worden gehaald, wordt door het op grote schaal herinrichten van watergangen en plassen de ecologische kwaliteit zichtbaar verbeterd. Voorwaarde daarbij is dat de belasting met nutriënten tegelijkertijd wordt gereduceerd. Harde en steile oevers verdwijnen en watergangen en plassen die heel lang troebel zijn geweest, veranderen in goed functionerende ecosystemen met helder water. • Als het autonoom beleid wordt aangevuld met watersysteemmaatregelen en enkele maatregelen van de andere oplossingsrichtingen, zoals lokaal aanpassen van de RWZI, afkoppelen en reduceren overstorten (Beleidsvariant II Fors), dan stijgt het ecologisch doelbereik tot gemiddeld 65% (rekenkundig gemiddelde). Het aantal deelgebieden waarin de werkdoelen in belangrijke mate (meer dan 60%) worden gerealiseerd is dan toegenomen tot 11 (5 deelgebieden worden geschat op 100% doelbereik). Maar er zijn ook deelgebieden waar een beperkte voortgang wordt geboekt. In 6 gebieden blijkt het doelbereik nog beneden de 40%. • Redenen voor het niet halen van de ecologische doelen o Beleidsvariant II Fors bestaat voornamelijk uit watersysteemmaatregelen en enkele maatregelen van de andere oplossingsrichtingen. Deze maatregelen zijn niet voldoende als in de bestaande situatie het watersysteem teveel wordt belast met nutriënten en bestrijdingsmiddelen. In de beheergebieden van De Stichtse Rijnlanden en Rivierenland is een aanzienlijk doelbereik mogelijk, tot 100%, omdat in deze RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
69
o
o
gebieden de belasting met stoffen lager is en watersysteemmaatregelen daardoor een groot effect hebben. Ligt de belasting met stoffen nog te hoog, zoals in de beheersgebieden van Amstel, Gooi en Vecht, Delfland, Rijnland en Hollands Noorderkwartier, dan zijn alleen inrichtingsmaatregelen onvoldoende. Dat geldt ook voor de Noordzee. In de globale verkenning zijn de bestaande ruimtelijk functies als uitgangspunt genomen. In een aantal deelgebieden kunnen de doelen alleen worden gehaald als de bestaande ruimtelijke functie, zoals intensieve landbouw, glastuinbouw, bloembollen en bomen, wordt verplaatst. In de globale verkenning was het verplaatsen van ruimtelijke functies niet opgenomen. Een aantal diepe polders wordt belast met een grote kwelstroom die door natuurlijke oorzaak fosfaat bevat. Hierdoor wordt het halen van ecologische werknormen (bijna) onmogelijk. Deze belasting, die het gevolg is van een hydromorfologische ingreep (droog malen) mag straks in het MEP/GEP worden verrekend.
Chemie • In vier globale verkenningen is het doelbereik voor chemische doelen gekwantificeerd. In de overige rapportages zijn alleen kwalitatieve conclusies opgenomen. • In de onderzochte beleidsvarianten zijn naast de watersysteemmaatregelen en end of pipe maatregelen alleen locale bron- en ruimtelijke ordeningsmaatregelen opgenomen, daardoor is het doelbereik op terrein van de probleemstoffen (chemisch en nutriënten) zeer beperkt. • Het doelbereik van het autonoom beleid is relatief laag omdat daarmee vooral een sterke achteruitgang van de waterkwaliteit wordt voorkomen. In bebouwde gebieden vereist een stand still van de waterkwaliteit al aanzienlijke investering in onder andere rioleringsbeheer en afvalwaterzuivering. • De normen voor chemie worden niet gehaald omdat in de globale verkenningen maatregelen beperkt of niet zijn meegenomen. Een groot aantal van de relevante stoffen wordt nog niet of beperkt gemeten. Het inzicht in de nitraat en fosfor is wel voldoende. Maar bestrijdingsmiddelen, zware metalen, PAK’s en overige prioritaire stoffen zijn nog maar zeer beperkt opgenomen in de meetprogramma’s. De rapportages zijn daarom gebaseerd op een beperkt aantal metingen. De waterbeheerders kunnen alleen in het algemeen aangeven wat het effect is van maatregelen. Beschermde gebieden • In drie verkenningen wordt aangegeven wat het doelbereik is in specifieke gebieden zoals waterparels, VHR-gebieden en gebieden met de zwemwaterfunctie. Het doelbereik in deze gebieden is over het algemeen substantieel hoger dan het gemiddelde in het beheersgebied. De reden daarvoor is dat deze gebieden veelal ruimtelijk worden beschermd. De belasting met stoffen is hierdoor minder waardoor watersysteemmaatregelen effectief kunnen zijn. Resultaten rijkswateren • Voor de rijkswateren wordt verwacht dat de ecologische doelen kunnen worden gerealiseerd waarbij ervan uitgegaan dat het bestaande budget voor herinrichting tot vier keer wordt verhoogd en maatregelen gefaseerd worden uitgevoerd tot 2027. Het is dan wel noodzakelijk om tegelijkertijd de belasting met stoffen vanuit het buitenland, RWZI’s en vanuit landbouw sterk terug te dringen. Dit geldt in versterkte mate voor de Noordzee die voor het behalen van de doelen vrijwel geheel afhankelijk is van maatregelen bovenstrooms. • Het effect van de maatregelpakketten op het halen van de normen voor chemie is gemiddeld zeer beperkt. In een aantal gebieden waar met het autonoom beleid voor stoffen een goede uitgangssituatie is, zijn de doelen wel haalbaar. Maar in een groot deel van Rijn-West, ook voor rijkswateren, wordt geraamd dat met het autonoom beleid en met de inzet van het beleidsscenario Fors de doelen niet worden gehaald.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
70
Resultaten grondwater • Met het beleidsscenario Fors voor het grondwaterbeheer wordt het doelbereik voor mest, bestrijdingsmiddelen en verdroging (met uitzondering van de duinen) groter dan 90%. Alleen door inzet van beleidsscenario Maximaal is volledig doelbereik mogelijk. Alleen bestrijdingsmiddelen blijven dan een probleem in de duinen.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
71
4.000
Meerkosten Beleidsvariant II 2010-2015 (niet gefaseerd) 3.500
Kosten Beleidsvariant I 2010-2015 Uitgaven kwaliteitsbeheer 2010-2015 excl. KRW
[x 1.000.000 €]
3.000
2.500
2.000
1.500
1.000
500
-
regionale wateren (waterschappen)
regionale wateren (gemeenten)
rijkswateren
grondwater
Figuur 7 De kosten van de beleidsvarianten in de periode 2010-2015 tegenover de huidige basisuitgaven in dezelfde periode. Tabel 4 Totale jaarlijkse kosten voor waterschappen én gemeenten per beleidsvariant al dan niet gecorrigeerd voor RWZI’s, riolering en afkoppelen (regionale wateren, vergelijk Bijlage 3). AGV
HDSR
HHDL Totale jaarlijkse kosten voor het hele watersysteem [x 1.000.000 €/jaar]
1)
2)
HHNK
HHRL
2)
2)
WSHD
HHSK
WSRL
TOTAAL
Beleidsvariant I Autonome uitvoering
29
9
6
40
118
28
16
41
290
Beleidsvariant II Fors
45
22
35
56
152
121
33
64
530
Jaarlijkse kosten voor aanpassen RWZI's (onderdeel van totale jaarlijkse kosten) [x 1.000.000 €/jaar] Beleidsvariant I Autonome uitvoering
6
0
1
9
62
3
1
4
90
Beleidsvariant II Fors
6
0
16
12
77
3
2
4
120
Jaarlijkse kosten voor aanpassen riolering (onderdeel van totale jaarlijkse kosten) [x 1.000.000 €/jaar] Beleidsvariant I Autonome uitvoering
4
0
5
11
2
15
3
3
41
Beleidsvariant II Fors
4
0
5
11
2
15
5
3
45
Jaarlijkse kosten voor afkoppelen (onderdeel van totale jaarlijkse kosten) [x 1.000.000 €/jaar] Beleidsvariant I Autonome uitvoering
11
3
13
Beleidsvariant II Fors
11
6
17
Aandeel van kosten voor de afvalwaterketen in de totale kosten voor het hele watersysteem Beleidsvariant I Autonome uitvoering
34%
5%
89%
77%
54%
64%
24%
23%
50%
Beleidsvariant II Fors
22%
3%
58%
62%
52%
15%
20%
20%
34%
1)
Bij de totale investering voor HHDL is € 60 miljoen (investering) voor basisinspanning riolering opgegeteld (variant I en II). Exclusief deze kosten zijn de kosten voor resp. variant I en II: € 24 miljoen (investering) + € 0,5 miljoen (exploitatie) en € 229 miljoen (investering) + € 16 miljoen (exploitatie)
2)
Deze waterschappen hebben ook de kosten voor RWZI's meegenomen, die buiten het beheergebied lozen (HHRL < 10% , HHNK en HHSK zijn hiervoor gecorrigeerd)
Legenda:
zwart = door waterbeheerders aangeleverd blauw = door DHV gekapitaliseerd of omgekeerd rose = door DHV afgeleid/gesommeerd
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
72
5
KOSTEN BELEIDSVARIANTEN
5.1
Beeld
Welke kosten wel, welke niet, en de baten? De in de globale verkenningen geraamde kosten zijn voornamelijk directe kosten, die grotendeels gedragen moeten worden door de waterbeheerders ten behoeve van vooral verbetering van de ecologische toestand in hun eigen beheergebied. Hiermee is een belangrijk deel van de totale kosten in beeld, voldoende om gevoel te krijgen voor de orde van grootte en de verhoudingen tussen typen maatregelen. Nog nauwelijks in beeld zijn de indirecte kosten, te maken door doelgroepen als landbouw en industrie. Dergelijke kosten zijn aan de orde bij generieke bronmaatregelen en sommige ruimtelijke maatregelen. Deze zijn in de globale verkenningen wel als noodzakelijk aangeduid, maar de (voornamelijk indirecte) kosten zijn nog niet geraamd. Wat het gaat kosten om ook aan de goede chemische toestand te gaan voldoen is nog niet duidelijk. Waarschijnlijk kan veel worden bereikt met generieke bronmaatregelen. Dit wordt pas scherp als duidelijk is op welk generiek beleid het Rijk (en de EU) inzet. Enkele waterbeheerders hebben in de globale verkenningen regionale maatregelen en kosten op dit vlak meegenomen. Rijkswaterstaat heeft de kosten geraamd die de waterschappen moeten maken voor het verbeteren van hun RWZI’s die op rijkswater lozen. Dat zijn dus kosten die de ene beheerder moet maken om de wateren van aangrenzende waterbeheerders te verbeteren (afwenteling). Naast de RWZI’s die lozen op rijkswater zijn er tal van andere vormen van afwenteling (zie §0). Welke kosten daarmee zijn gemoeid is nog onduidelijk. Overigens zal het analyseren van de relaties tussen watersystemen waarschijnlijk ook aan het licht brengen dat er nu dubbeltellingen zijn gemaakt, met name waar het gaat om grondwater en oppervlaktewater. Naast kosten zijn er natuurlijk ook baten; daar doen we het allemaal voor. De baten zijn nog niet in beeld gebracht (zie ook §0). Presentatie van de resultaten Elk van de tien waterbeheerders heeft de kosten op zijn eigen wijze geraamd en gepresenteerd. Om alle kosten vergelijkbaar te maken zijn ze hier en daar omgerekend (zie Bijlage 2). In de hoofdtekst van deze nota zijn vaak de totale jaarlijkse kosten gepresenteerd (in Bijlage 3 zijn dezelfde figuren en tabellen, uitgedrukt in totale investeringen gegeven). Het overwegen van fasering kan alleen op basis van de werkelijke kosten in de periode 20072015. Ook in de samenvattende tabel zijn deze gepresenteerd. KRW-kosten versus bestaande uitgaven In Figuur 7 geeft de bovenkant van de fel blauwe kolom het kostenniveau na implementatie van variant I. De lichtblauwe kolom daaronder staat bij de regionale wateren voor de overige kosten van het waterkwaliteitsbeheer en bij de rijkswateren en het grondwater voor de kosten van het huidige (kwaliteits)beheer. In geel zijn de kosten weergegeven waarmee de werkdoelen voor ecologie kunnen worden bereikt (variant II). Hiertoe moeten de jaarlijkse kosten na implementatie van variant I worden verhoogd met: een factor 1,35 (waterschappen), een factor 1,07 (gemeenten), een factor 3,2 (rijkswateren) en een factor 3,3 (grondwater). De factoren voor de rijkswateren en grondwater zijn zo hoog omdat voor deze watersystemen op dit moment nog relatief weinig wordt uitgegeven.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
73
Tabel 5 Totale jaarlijkse kosten voor gemeenten Let op: deze bedragen zijn onderdeel van de bedragen in Tabel 4(regionale wateren, vergelijk Bijlage 3). AGV
HDSR
HHDL
1)
2)
HHNK
HHRL
2)
2)
WSHD
HHSK
WSRL
TOTAAL
Totale jaarlijkse kosten voor gemeenten [x 1.000.000 €/jaar] Beleidsvariant I Autonome uitvoering
2
4
5
21
24
15
3
9
80
Beleidsvariant II Fors
2
6
5
22
33
25
5
12
110
Tabel 6 Totale jaarlijkse kosten per beleidsvariant (rijkswater, vergelijk Bijlage 3). RWZI's
industrie
waterbodem-
watersysteem-
sanering
maatregelen
TOTAAL
Totale jaarlijkse kosten [x 1.000.000 €/jaar] Beleidsvariant Beperkt
27
Beleidsvariant Fors
64
1 à 2 à
1
5
4
36 à
37
5
22
28
115 à
119
Tabel 7 Totale jaarlijkse kosten per beleidsvariant (grondwater, vergelijk Bijlage 3). bodemsanering bestrijdingsmiddelen nitraat en andere meststoffen
verdroging
TOTAAL
Totale jaarlijkse kosten [x 1.000.000 €/jaar] Beleidsvariant Beperkt
3,9 à 4,4 à
3,7
Beleidsvariant Fors
12,2
6,6
1,5
0,03
9 à
12
7,5
19,0
0,53
36 à
39
Uitgaven kw aliteitsbeheer 2005, excl. KRW
Variant I
Variant II
Variant II gefaseerd
1.600
Jaarlijkse kosten [x 1.000.000 €/jaar]
1.400
1.200
1.000
800
600
400
200
2027
2026
2025
2024
2023
2022
2021
2020
2019
2018
2017
2016
2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
-
Figuur 8 Het verloop van de werkelijke kosten. Lichtblauw: uitgaven voor waterkwaliteitsbeheer in 2005, minus de kosten van Beleidsvariant I Autonome uitvoering. Donkerblauw: kosten van Beleidsvariant I (investeringen beginnen in 2007 en eindigen in 2015). Geel: kosten Beleidsvariant II Fors (investeringen beginnen in 2010 en eindigen in 2015 getrokken lijn of eindigen in 2027, gestippelde lijn). De gekleurde oppervlakken representeren de totale uitgaven in de periode 2010-2015.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
74
Fasering overwegen Om de (ecologische) werkdoelen al in 2015 te bereiken moet Beleidsvariant II Fors worden uitgevoerd. Uitgaande van een kostenverloop als in Figuur 8 zullen de werkelijke kosten in de planperiode van 2010 tot en met 2015 (6 jaar) ruim € 2,3 miljard bedragen (zie Tabel 8), dat is 83% meer dan bij uitvoering van alleen Beleidsvariant I Autonome uitwerking (€ 1,3 miljard). Door variant II te faseren tot 2027 dalen de werkelijke kosten in de periode 20102015 tot € 1,6 miljard, dat is maar 28% meer. In de vervolguitwerking moet dit nader worden bezien. Fasering kan soelaas bieden, maar moet goed worden beargumenteerd (zie Tekstkader ‘Fasering goed beargumenteren’). Kosten voor regionale wateren Tabel 4 geeft een overzicht van de kosten voor de regionale wateren, zoals ingeschat door de
waterbeheerders (meestal in overleg met de gebiedspartners). Deze worden voornamelijk gedragen door de regionale overheden, waterschappen en gemeenten, want generieke en ruimtelijke maatregelen zijn nog nauwelijks geraamd. Voor Beleidsvariant I Autonome uitvoering zijn de totale jaarlijkse kosten geschat op € 290 miljoen per jaar. Daarvan wordt ongeveer € 140 miljoen per jaar (bijna 50%) besteed aan maatregelen in de afvalwaterketen (RWZI’s, riolering en afkoppelen). Om de werkdoelen te realiseren (Beleidsvariant II Fors) zullen de totale kosten nog moeten toenemen met € 240 miljoen per jaar, waarvan € 40 miljoen per jaar meer voor de afvalwaterketen; het aandeel in de totale kosten voor de regionale wateren daalt daarmee naar 35%. De spreiding in de door de waterschappen geraamde kosten is groot: van € 6 tot 118 miljoen per jaar (factor 20) in variant I en van € 22 tot 152 miljoen per jaar (factor 7) in variant II. Door de maatregelen aan de afvalwaterketen eruit te laten wordt die spreiding in variant I nog groter: van € 0,7 tot 54 miljoen per jaar (factor 77). De oorzaak moet worden gezocht in verschillen in problematiek, verschillen in interpretatie van de beleidsvarianten en verschillen in interpretatie van kosteneffectiviteit en haalbaarheid van maatregelen. Dit vraag aandacht in de gedetailleerde analyses, bijvoorbeeld door intervisie of benchmarking. Kosten voor gemeenten (regionale wateren) Door de waterschappen is een inschatting gemaakt van de kosten die gemeenten zullen moeten maken, meestal in overleg met de gebiedspartners (zie Tabel 5). Enkele waterschappen hebben niet alle kosten voor het rioleringsbeheer (zoals basisinspanning) meegenomen. In de gedetailleerde analyses zal dit beter in beeld komen. In Beleidsvariant I Autonome uitvoering zijn jaarlijkse kosten voor alle 208 gemeenten in Rijn-West geschat op € 80 miljoen per jaar. Aanvullend hierop worden voor Beleidsvariant II Fors extra jaarlijkse kosten geraamd van € 30 miljoen per jaar (gemiddeld een kleine € 150.000 per jaar per gemeente extra). Kosten voor rijkswateren Beleidsvariant Fors voor de rijkswateren is becijferd op totale jaarlijkse kosten van een kleine € 120 miljoen per jaar. Net meer dan de helft daarvan (€ 64 miljoen per jaar) is nodig om de RWZI’s aan te pakken. Dit is een raming van RWS die nog niet is afgestemd met de waterschappen; een aandachtpunt voor de Gedetailleerde analyse. Andere grote posten zijn watersysteemmaatregelen (een kleine € 30 miljoen per jaar) en waterbodemsanering (ruim € 20 miljoen per jaar). Voor de watersysteemmaatregelen moet het huidige H&I-budget met een factor 4 worden verhoogd. Kosten voor grondwater De totale jaarlijkse kosten zijn voor grondwater geraamd op een kleine € 40 miljoen per jaar (Tabel 7, Beleidsvariant Fors). De kosten voor de verschillende onderwerpen zijn met behulp van een eenvoudige methodiek berekend (kentallen vermenigvuldigd met aantallen of hectaren). Deze methodiek is echter niet voor alle grondwaterlichamen even nauwkeurig. Daarnaast zijn niet alle genoemde maatregelen toepasbaar en/of nodig bij alle grondwaterlichamen (verdrogingsbestrijding is maatwerk). In Tabel 7 wordt hierdoor een overschatting van de werkelijke kosten gegeven.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
75
Fasering goed beargumenteren De KRW biedt de mogelijkheid om het bereiken van de doelen te faseren en voor 2015 uit te gaan van een tussendoel (zie Figuur 2). Er moeten wel goede argumenten voor zijn. Redenen voor fasering zijn: • te sterke (disproportionele) toename van de jaarlijkse kosten (en daarmee de lasten voor burgers en doelgroepen); • fysieke uitvoerbaarheid, zoals de tijd die zit tussen het treffen van de maatregel en het optreden van de bedoelde ecologische effecten (hierdoor zullen de doelen later worden bereikt; dit is dus zeker geen reden om de maatregel te faseren); • het samenlopen met andere maatregelen en ruimtelijke ontwikkelingen; • onvoldoende draagvlak bij betrokken partijen, er is vaak tijd nodig voor bestuurlijke en maatschappelijke processen (investeren in draagvlak, ook bovenstrooms).
Tabel 8 Samenvattende tabel met werkelijke kosten in de periode 2007-2015. Voor Beleidsvariant II Fors zijn de kosten opgenomen voor uitvoering in genoemde periode en voor gefaseerde uitvoering tot 2017 (zie ook Figuur 8). Resultaten Globale verkenningen
doelbereik
doelbereik
ecologie
stoffen
per inwoner [x 1.000.000 €]
Met alleen regio-
Beleidsvariant I Autonome uitvoering regionale wateren (waterschappen) regionale wateren (gemeenten)
10%-50%
rijkswateren grondwater
uitgesplitst [x 1.000.000 €]
nale maatregelen
840
lijkt nauw elijks
320
iets te bereiken.
90
regionale wateren (gemeenten)
30%-90%
toegespitst, is
extra
1.050
20
(= 83%
1.470
extra)
410
90
340
250
noodzakelijk.
rijkswateren grondwater
2.320
beleid, regionaal
regionale wateren (waterschappen)
75%-100%
100 extra
Generiek stoffen-
Beleidsvariant II Forse inspanning (gefaseerd)
beleid, regionaal
regionale wateren (waterschappen) regionale wateren (gemeenten) rijkswateren grondwater
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
30%-90%
toegespitst, is noodzakelijk.
75%-100%
[€/(inwoner.jaar)]
20 extra
Generiek stoffen-
einde planperiode
1.270
50%-80%
Beleidsvariant II Forse inspanning
extra uitgaven
totale uitgaven 2010-2015
1.620
630
80 extra
350
14
(= 28%
1.050
210
extra)
350
30
180
90
40
20
bijlage 3
76
De kosten voor verdrogingsbestrijding zijn veelal jaarlijkse kosten in de vorm van compensatie aan landbouw, gesommeerd over de periode vanaf 2006 tot en met 2020. Ze kunnen gezien worden als investeringskosten, omdat uit de praktijk in het verleden is gebleken dat na zo’n periode deze kosten niet meer nodig zijn. Ze zijn hier omgerekend naar jaarlijkse kosten, in dit geval alleen kapitaalslasten. De kosten die voor verdrogingsbestrijding in huidig beleid zijn begroot of gereserveerd, liggen in de orde van € 25 à 40 miljoen voor de planperiode tot 2013 (voor Figuur 7 is uitgegaan van € 5,7 per jaar). Dit is beduidend minder dan hier begroot, temeer als bedacht wordt dat in het huidige beleid de maatregelen gericht zijn op de EHS en niet specifiek op de VHR-gebieden. Ook de kosten voor bodemsanering kunnen gezien worden als investering, omdat ervan wordt uitgegaan dat de kosten voor sanering en daarvoor benodigde onderzoeken grotendeels binnen de periode tot 2015 worden gemaakt. Ook deze zijn omgerekend naar jaarlijkse kosten (kapitaalslasten). In het huidige beleid is € 2 miljoen per jaar beschikbaar voor bodemsanering. De kosten voor de bestrijding van diffuse bronnen van bestrijdingsmiddelen en meststoffen (in het huidige beleid nog nihil) zijn vaak jaarlijkse kosten voor stimulering van landbouw (minder gebruik) en gemeentes (alternatieve onkruidbestrijding). Mogelijk nemen deze kosten op de lange termijn af omdat dan goedkopere alternatieve methodes worden ontwikkeld en de bedrijfsvoering hierop meer ingespeeld raakt. Financiering De vraag wie er betaalt, kan in grote lijnen als volgt worden beantwoord. De beheerder signaleert problemen zoals het niet voldoen aan de werknormen. Hij geeft aan wat daaraan het beste kan worden gedaan. Vervolgens zal hij bezien of de kosten daarvan kunnen worden verhaald op de vervuiler (principe ‘de vervuiler betaald’). Vaak kan dat via het heffingensysteem van het waterschap. Als dat niet lukt, volgt het principe ‘de gebruiker betaalt’. Dit is al grotendeels via het belastingsysteem van waterschappen en gemeenten geregeld. Als er geen sprake is van gebruik dan kan er een belang zijn. Ook dat is onderdeel van het belastingsysteem van de waterschappen; dan geldt de trits belang-betaling(zeggenschap). Naast deze reguliere financiering zal maximaal gebruik worden gemaakt van cofinancieringsregelingen van provincies (bijvoorbeeld POP-middelen), rijk en EU (bijvoorbeeld Interreg en CAP). Ondanks de op zich heldere redenering zullen er altijd maatregelen zijn waarop meerder partijen kunnen worden aangesproken (bijvoorbeeld bij afwenteling). Ook is er onduidelijkheid als er maatregelen worden gevraagd die verder gaan dan wettelijke is vereist. In dat geval zal een onderhandelingsproces tot een uiteindelijke kostenverdeling moeten leiden. De financiering zal in de gedetailleerde analyse verder uitgewerkt worden.
5.2
Conclusies
Het doel van de globale verkenning was om een beeld te krijgen van de te verwachten kosten van maatregelen. De resultaten zijn samengevat in Tabel 8. Resultaten • Om in de regionale wateren Beleidsvariant I Autonome uitvoering en in de rijkswateren en het grondwater Beleidsvariant Beperkt te implementeren, komen de totale jaarlijkse kosten uit op maximaal € 340 miljoen per jaar. • Als Beleidsvariant II Fors wordt uitgevoerd, stijgen de maximale jaarlijkse kosten als gevolg van de KRW met € 350 miljoen per jaar (zie Tabel 4 tot en met Tabel 7). Hiervan komt waarschijnlijk € 210 miljoen per jaar voor rekening van de acht waterschappen en zo’n € 30 miljoen voor de 208 gemeenten (financiering is nog niet uitgewerkt). Voor de rijkswateren is zo’n € 80 miljoen per jaar extra nodig. Een deel hiervan (de RWZI’s) zal waarschijnlijk door de waterschappen moeten worden opgebracht; de rest door Rijkswaterstaat. Voor grondwater zal tenslotte circa € 30 miljoen extra moeten worden RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
77
• •
•
•
uitgetrokken ten opzichte van Beleidsvariant Beperkt. Wie dat gaat betalen zal in de gedetailleerde analyse worden uitgewerkt. De financiering zal in de Gedetailleerde analyse verder worden uitgewerkt. Uiteindelijk kan die na onderhandeling anders uitpakken dan bij het vorige punt geschetst. In de kostenberekeningen zijn vrijwel alleen directe kosten van maatregelen meegenomen. De kosten, die betrokken belangen (doelgroepen) moeten maken zijn niet geraamd. Ook zijn nog niet alle kosten voor het verbeteren van de chemische toestand in beeld. Kosten voor het voorkomen van afwenteling zijn nog onbekend, behalve de kosten voor het verbeteren van RWZI’s die op rijkswater lozen. Naast kosten zijn er natuurlijk maatschappelijke baten. Die zijn nog niet bepaald. Zaken die in de Gedetailleerde analyse duidelijk moeten worden. De opgegeven jaarlijkse kosten zijn het maximum dat wordt bereikt als alle maatregelen zijn uitgevoerd. In werkelijkheid zullen ze geleidelijk toenemen tot het maximum aan het eind van de planperiode. Als uitgegaan wordt van 2015 als einde planperiode zullen de jaarlijkse kosten dus ruim twee keer zo snel stijgen als bij fasering tot 2027. In de Gedetailleerde analyse zal worden bekeken of de argumenten daarvoor steekhoudend zijn. De consequenties voor tarieven zijn nog niet bepaald.
Belangrijkste bijdragen aan de berekende stijging van jaarlijkse kosten (Beleidsvariant II Fors) • Voor regionale wateren: o het aanpassen van de RWZI’s; o het verwerven van gronden voor herinrichting van watergangen, zoals het verbreden of het aanleggen van natuurvriendelijke oevers; o grootschalig verwijderen van (verontreinigde) bagger; o het aanpassen van rioleringssystemen. • Voor rijkswateren zijn de kosten voor aanpassingen aan RWZI’s en in mindere mate de kosten voor herinrichtingsprojecten en waterbodemsanering bepalend. • Voor grondwater: o niet meer of beperkt gebruiken bestrijdingsmiddelen bij gemeenten; o compensatie van de landbouw bij verdrogingsbestrijding; o bodemsanering.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
78
6
LEERPUNTEN EN AFSPRAKEN VOOR VERVOLG
De Globale verkenningen hebben resultaten opgeleverd, maar vooral ook zicht gegeven op de inhoudelijke onderwerpen die nog aandacht verdienen in de volgende stap. Daarnaast heeft het proces van de Globale verkenningen leerpunten opgeleverd, waar voor het vervolgproces voordeel uit is te halen. Onderwerpen en leerpunten zijn de basis voor een aantal concrete afspraken c.q actiepunten voor de verschillende partijen in het proces.
6.1
Onderwerpen voor vervolg
Het gaat in deze paragraaf om de belangrijkste, inhoudelijke onderwerpen voor de volgende stap. Ze zijn deels al als zodanig aan de orde geweest in de voorgaande hoofdstukken, deels zijn ze het resultaat van een nader analyse van de resultaten. Doelen Er is nu gewerkt met werkdoelen. Voor het SGBP zullen het MEP en GEP moeten worden bepaald. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de gezamenlijk door de waterbeheerders benoemde stuurvariabelen met bijbehorende ranges. De maatschappelijke argumenten voor het MEP en GEP in termen van significante schade aan functies en milieu in brede zin. Deze argumenten zijn, evenals het niveau van MEP en GEP, te ontlenen aan de analyse van de beleidsvarianten (zie Figuur 2). Mogelijke maatregelen en beleidsvarianten Beleidsvariant II Fors dient verder geoptimaliseerd te worden, want die vormt de basis voor het GEP, fasering en eventueel doelverlaging. Gezocht moet worden naar een optimale mix van oplossingrichtingen (watersysteem, end of pipe, generiek brongericht en ruimtelijke ordening). Ook een nadere beoordeling van mogelijke maatregelen op kosteneffectiviteit en significante schade is nodig. Waarom maatregelen niet worden opgenomen in Beleidsvariant II Fors dient expliciet onderbouwd te worden. In de Globale verkenningen zijn de volgende maatregelen al afgevallen vanwege respectievelijk onaanvaardbare sociaal-economische gevolgen en zeer lage kosteneffectiviteit: o grootschalig aanpassen van de ruimtelijke functies; o grootschalig afkoppelen van regenwater. Zonder aangescherpt stoffenbeleid zal in bepaalde gebieden niet aan de normen voor stoffen (met name nutriënten, zware metalen en bestrijdingsmiddelen, zie als voorbeeld Tekstkader ‘Waterkwaliteitsproblematiek glastuinbouw’) kunnen worden voldaan. Een gedifferentieerde benadering van de verschillende stoffengroepen, aangevuld met een functiegerichte en gebiedspecifieke benadering leidt tot de grootst mogelijke effectiviteit. Om ruimtelijke keuzes te kunnen maken en om te kunnen meeliften met ruimtelijke ontwikkelingen zullen kansrijke gebieden in kaart moeten worden gebracht. Een gebied kan kansrijk zijn door ecologische potenties of een beschermde status, maar ook omdat er sprake is van dynamiek, concrete ruimtelijke ontwikkelingen of beperkt economisch perspectief (zie Tekstkader ‘Afstemmen op ruimtelijke en economische ontwikkelingen’). In die laatste gevallen zijn er kansen voor functiewijziging. Als tegenhanger zijn er ook kansarme gebieden met een ernstige handicap uit het oogpunt van waterkwaliteitsverbetering aan te wijzen.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
79
Afstemmen op ruimtelijke en economische ontwikkelingen De bollenteelt, glastuinbouw, boomteelt (sierteelt), fruitteelt, akkerbouw en grasland zijn belangrijke bronnen van nutriënten en bestrijdingsmiddelen. De kapitaalintensieve teelten (bollen, de boom- en sierteelt en de glastuinbouw) veronderstellen een goed economisch perspectief maar op de langere termijn zijn akkerbouw en grasland minder optimistisch hierover. Als deze ontwikkelingen worden bevestigd, zal dat ruimtelijke consequenties hebben. De KRW moet meeliften met dergelijke economische en ruimtelijke ontwikkelingen. Voor gebieden met beperkt economisch perspectief en een aanzienlijke bijdrage aan de belasting van vermestende stoffen bieden functietransformaties naar emissiearme functies een kans voor de waterkwaliteit en ecologie. Goed gekozen getransformeerde gebieden bieden naast een directe bijdrage aan de emissiereductie, ook een buffer tussen kwetsbare wateren en gebieden waar de emissies minder ver kunnen worden teruggedrongen.
Waterkwaliteitsproblematiek glastuinbouw In glastuinbouwgebied treedt frequent normoverschrijding op van stikstof, fosfaat en gewasbeschermingsmiddelen. Daarnaast treedt normoverschrijding op van de zware metalen zink en nikkel en de metalen ijzer en aluminium. Oorzaken De normoverschrijding is grotendeels terug te voeren op (het gebruik van stoffen in) de glastuinbouw (en de emissies die daarbij optreden). De bronnen van stikstof, fosfaat en gewasbeschermingsmiddelen zijn evident. Zink is terug te voeren op de kas zelf, nikkel op substraatmatten en ijzer op voedingsoplossingen. De bron van aluminium is niet helemaal helder, maar goten en substraatmatten zijn de meest waarschijnlijke bronnen. Grondteelt zorgt, vooral in kwelgebieden, voor veel complicaties en waterkwaliteitsproblemen. In het algemeen geldt dat grondteelt moeilijker is te beheersen dan substraatteelt. Oplossingen De waterkwaliteitsproblematiek in het glastuinbouwgebied is op te lossen met een combinatie van regionale maatregelen en rijksmaatregelen. De inzet van de regio concentreert zich op: rioleren van het buitengebied (in combinatie met eventuele extra maatregelen op RWZI's), handhaving en voorlichting/ communicatie (gedrag). De regio vraagt inzet van het rijk op het gebied van emissie- en stoffenbeleid en wet- en -regelgeving.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
80
De punten waar sprake is van afwenteling zullen in beeld moeten worden gebracht (rijkswater-regionale wateren, regionale wateren onderling, grondwateroppervlaktewater). Vervolgens moet worden bekeken of dit extra maatregelen vraagt. Eventuele dubbelingen, zoals naar verwachting bij grondwater-oppervlaktewater moeten eruit worden gehaald. Internationale afwenteling is een zaak van het Rijk, maar met belangrijke uitstraling naar de regio (vooral de kustwateren); daarom is duidelijkheid gewenst. Uitgangspunt voor de globale verkenningen was een verdeling van de wateropgave over de verschillende wateren (waterlichamen, wateren in de Natura 2000 gebieden, waterparels en overige wateren). Dit is in deze nota slechts ten dele uitgewerkt. In de Gedetailleerde analyse zal deze uitwerking breed moeten worden opgepakt ten behoeve van een totale bestuurlijke afweging over inzet en doelbereik voor de KRW opgave. De effectiviteit van end of pipe maatregelen, zoals aanpassen van RWZI’s en maatregelen aan de riolering, is erg afhankelijk van lokale omstandigheden. Dit zal daarom per waterlichaam moeten worden beschouwd. De globale verkenning biedt nog weinig concreet inzicht in de gemeentelijke taken, vooral die op het gebied van de riolering, het beheer van de openbare ruimte en het milieubeleid. Voor de volgende fase zal dit beter in beeld moeten worden gebracht en worden vertaald in concrete kosteneffectieve maatregelen. In het algemeen moeten de bronnen van probleemstoffen (beter) in beeld worden gebracht (voor zover dit nog niet is gebeurd). Het operationeel meetnet kan daarbij mogelijk een rol spelen. Voor een aantal maatregelen is aanvullend instrumentarium nodig om ze (binnen redelijke tijd) te kunnen uitvoeren. Te denken valt aan instrumentarium voor regionaal brongericht beleid, en instrumenten om medewerking aan maatregelen af te kunnen dwingen (onteigenen ten behoeve van natuurvriendelijke oevers en legger, keur en watertoets aanvullen met waterkwaliteitsaspecten). Doelbereik beleidsvarianten De verschillen in ingeschat doelbereik, veroorzaakt door verschillen in interpretatie en effectschatting, moeten worden verkleind. Een betere inschatting is nodig in verband met motivering van de uitgaven. Dit vraagt meer inzicht in maatregel-effectrelaties. Er is meer duidelijkheid nodig over de huidige chemische toestand; dat betekent meten. Kosten beleidsvarianten Voor een volledig beeld van de kosten als gevolg van de KRW zullen ook de kosten van generieke maatregelen, maatregelen om afwenteling te voorkomen en indirecte kosten voor doelgroepen moeten worden bepaald, alsmede de daarbij horende lastenstijging voor burgers. In een goede afweging gaat het om het totaal aan maatschappelijke kosten én baten. Die zullen in beeld moeten worden gebracht. Daarbij kan de scorecard van de WG Afwegingskader mogelijk als basis worden gebruikt. Een belangrijk element in de afweging is eventuele verstoring van het level playing field als gevolg van maatregelen met indirecte kosten voor doelgroepen. Er moet worden bepaald waar fasering tot de mogelijkheden behoord. Dat wil zeggen dat er voldoende steekhoudende argumenten voor fasering bestaan. Als het voor een gebied waarschijnlijk is dat deze argumenten ook in 2027 nog gelden, kan nu al worden aangegeven dat voor dat gebied doelverlaging in het verschiet ligt.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
81
Bestuurlijk vermogen Er zijn voor overheden de volgende mogelijkheden om doelen te realiseren (Nooteboom 2006). • Zelf doen • Via regelgeving en instrumenten (vergunningen en dergelijke). • Via overleg en samenwerking in netwerken. • Via adaptieve netwerken. In de Globale verkenningen is vooral ingezet op ‘zelf doen’ en ‘via regelgeving en instrumenten’. Voor het vervolg moet vooral spoor van ‘overleg en samenwerking in
Inzet RO-instrumentarium Bronbeleid en ruimtelijke inrichtingsmaatregelen Provincies zullen waar mogelijk RO-instrumentarium inzetten om het mest- en bestrijdingsmiddelenbeleid op regionaal niveau mede vorm te geven: sturing middels functietoekenning, bufferzones en zonering nulbemesting. Dit is gebiedsgericht maatwerk. Bovendien zetten provincies financiële middelen in om de ontwikkeling en het gebruik van technieken te stimuleren die mestafgifte beter beheersbaar maken. RO-beleid algemeen Voor de detailanalyse per waterlichaam zullen ruimtelijke ontwikkelingen in beeld worden gebracht. Dat is een regionale verantwoordelijkheid per provincie: iedere provincie bepaalt zelf hoe en in welke mate van detail zij een beeld schetst. Enkele voorbeelden van relevante ruimtelijke ontwikkelingen: duurzame bedrijventerreinen, ecologische verbindingszones en streekplan- of gebiedsuitwerkingen. Zowel in de huidige als de nieuwe ruimtelijke wetgeving zijn er drie sporen voor de provincie om het ruimtelijk beleid op regionaal niveau vorm te geven: • als regisseur met verschillende partijen overeenstemming krijgen over het gebruik van de ruimte in het voortraject bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (deze vorm komt met name aan de orde in de nieuwe ruimtelijke wetgeving); • het juridische traject (plandocumenten) in de vorm van streekplannen, gebiedsuitwerking, partiële streekplanherziening, provinciale milieuverordeningen en in 2008 de structuurvisie; • middelen ter stimulering of ontmoediging van bepaalde functies (inclusief groen-blauwe diensten). Uitgangspunt zijn lopende ruimtelijke projecten en ontwikkelingen. Bestuurlijke keuzes worden tijdens de detailanalyse aan de bestuurders in het gebied voorgelegd. RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
82
6.2
Leerpunten Globale verkenningen
In de beheersgebieden van waterschappen is een breed planvormingsproces op gang gebracht waarbij gemeenten zijn betrokken en in een aantal gebieden ook belangenorganisaties. Gemeenten en andere partijen krijgen meer inzicht en de inbreng groeit; voor een efficiënt en effectief waterkwaliteitsbeleid is het essentieel dat alle partijen betrokken zijn en meewerken aan het uitvoeren van maatregelen. Dit proces van het afgelopen jaar heeft een aantal leerpunten opgeleverd die waardevol zijn voor de organisatie en opzet van de vervolgfase. Het opstellen van een effectief pakket van maatregelen is gebiedsgericht maatwerk vereist. De ingang gebiedsgerichte benadering moet worden vervolgd. Vooral voor het afwegen van maatregelen die gevolgen hebben voor belangen (zoals de landbouw) en de ruimtelijke inrichting per gebied is een overlegkader/netwerk met alle betrokken partijen onontbeerlijk. De bestaande overlegkaders in deelgebieden zijn niet voldoende om zware beleidsmatige en politieke maatregelen af te wegen. Om ook in de afweging het toepassen van ingrijpende maatregelen af te wegen is het noodzakelijk dat binnen iedere regio een bestuurlijk netwerk ontstaat waarin dit aan de orde komt (zie Tekstkader ‘Bestuurlijk vermogen’). De gebiedsgerichte processen waarbij veel direct belanghebbende worden betrokken, zijn complex en vereisen veel procesvaardigheden en inzet van de trekkers. Er moet naar worden gestreefd de implementatie van de KRW zo simpel mogelijk te houden. De resultaten van de uitwerkingen, in eerste instantie van de globale verkenning maar later ook van de gedetailleerde analyses, moeten worden omgezet in een voor de gemeentelijke bestuurders en belangengroepen toegankelijke vorm. Door de gebiedsgerichte bottom-up benadering zijn er verschillen ontstaan in de aanpak en de uiteindelijke resultaten. Er zullen voor het vervolg dus heldere afspraken moeten worden gemaakt. De beleidskaders zijn nog steeds vaag. Begrippen als ‘stand still’, ‘one out, all out’, ‘onomkeerbaarheid’, ‘significante schade’, ‘disproportionele kosten’, ‘fasering’ en ‘doelverlaging’ roepen vragen op. Er is behoefte aan duidelijkheid over hoe Nederland hiermee omgaat. Het Rijk moet hieraan politiek-bestuurlijke inhoud geven, eventueel na overleg met de EU. Alleen op die wijze kunnen aan bestuurders de goede keuzes worden voorgelegd en komen de goede argumenten voor het niveau van MEP en GEP, fasering en eventueel doelverlaging op tafel. Dat is nodig om de KRW-opgave voor 2015 in beeld te krijgen. Aansluiten c.q. inhoudelijk integreren met lopende planprocessen leidt tot een wisselwerking tussen de KRW en andere plannen, die duidelijk meerwaarde oplevert.
6.3
Afspraken
Algemeen Alle partners in Rijn-West zullen zich hard maken voor het zo simpel mogelijk houden van het proces en de inhoud van de KRW. Resultaten zullen worden gepresenteerd in een voor alle betrokkenen toegankelijke vorm. De partners maken heldere afspraken over: o proces (scherpe afspraken vooraf over werkwijze en planning); o inhoud (afstemmen over begrippen, benchmarking of intervisie); o sturing (elkaar aanspreken op het nakomen van gemaakte afspraken); o communicatie (vergroten transparantie). Dat laatste is van belang voor de betrokkenheid van bijvoorbeeld gemeenten en belangenorganisaties (blijven uitleggen wat je doet en waarom), maar ook voor Brussel (argumentatie MEP/GEP, fasering etc.).
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
83
Landelijke afweging landbouwbeleid Voor de belasting met nutriënten is de landbouw een belangrijke bron. Het behoud van deze voor de Nederlandse economie belangrijke bedrijfstak maakt echter allereerst een landelijke afweging noodzakelijk over de inzet van generieke emissiebeperkende maatregelen in de landbouw en het daarmee samenhangende verzoek om fasering (en eventueel doelverlaging). Criteria daarbij zijn ‘level playing field’, disproportionele kosten en behoud van een economische belangrijke functies. Voor het generieke beleid is evenwichtsbemesting reeds voorgenomen beleid. Het rijk moet aangeven hoe en wanneer dit beleid wordt/is ingevoerd. In de huidige definitie van evenwichtsbemesting is sprake van een ‘geaccepteerde restemissie’. Voor verbetering van de waterkwaliteit is méér nodig: een echte evenwichtsbemesting. Rijn-West ziet op dit punt graag een heroverweging. Ook een versnelde invoer heeft de voorkeur.
Ander gewenst generiek beleid • Prioritaire stoffen moeten worden aangepakt via een generiek stoffenbeleid dat wordt gedifferentieerd naar stof en rekening houdt met de mogelijkheden van emissiereducties (emissiespoor). • Bestrijdingsmiddelen worden primair aangepakt via het toelatingenbeleid. Hierbij worden de oude en nieuwe stoffen getoetst in combinatie met de nieuwe en bestaande doelstellingen en normen in het waterbeheer. Dit toelatingenbeleid wordt aangevuld met gebruiksvoorschriften die waarborgen dat aan de normstelling van de KRW kan worden voldaan. • Metalen wordt gedifferentieerd aangepakt per stof: o op landelijk of Europees niveau; o op regionaal niveau door een regionaal bronnenbeleid. Het selectief weren van belastende activiteiten/functies is daar een onderdeel van. Ook kan op basis van een regionale kosten baten analyse als alternatief een end of pipe techniek (bijvoorbeeld rioleren en zuiveren) worden toegepast.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
Generiek beleid voor glastuinbouw • Rijn-West vraagt om emissienormen voor de glastuinbouw. Idealiter treden geen emissies op van stikstof, fosfaat, bestrijdingsmiddelen en metalen naar het oppervlaktewater en worden deze stoffen alleen bij calamiteiten geloosd op de riolering. De ideale norm voor emissie op oppervlaktewater en lozing op de riolering is vanuit de waterbeheerders dus nul. Nulemissies zijn echter, zeker op op de korte termijn, niet eenvoudig te realiseren. We vragen daarom voor de kortere termijn om heldere emissienormen, niet alleen voor stikstof en fosfaat (Glami-verband), maar ook voor bestrijdingsmiddelen en de relevante (zware) metalen! Op langere termijn wordt (voor prioritair gevaarlijke stoffen) toegewerkt naar nulemissie. De emissienormen moeten in 2009 van kracht zijn om KRW-doelen tijdig te kunnen realiseren. • Rijn-West ziet het belang van goed positioneren van onvermijdbaar vervuilende functies of grondgebruiken. • Ook het toelatingsbeleid van gewasbeschermingsmiddelen behoeft aanscherping. Bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen moet rekening worden gehouden met de afbreekbaarheid en toxiciteit van stoffen in RWZI's en met combinatietoxiciteit voor aquatische ecosystemen. De laatste jaren neemt de vracht van gewasbeschermingsmiddelen op de RWZI's toe door de aanleg van riolering (buitengebied). Deze gewasbeschermingsmiddelen worden in de meeste gevallen maar zeer beperkt verwijderd en komen via de RWZI's in (veelal rijks-)oppervlaktewater. Gebruiksvoorschriften die worden opgesteld voor bestrijdingsmiddelen moeten handhaafbaar zijn. • In het voorjaar van 2007 komt het kabinet onder regie van VROM en in samenwerking met betrokken partijen tot een integraal uitvoeringsprogramma voor de aanpak van diffuse bronnen (Toekomstagenda Milieu). De glastuinbouw verdient hierbij speciale aandacht. Bij de uitwerking van de aanpak van diffuse bronnen moet gebruik worden gemaakt van het Achtergronddocument Glastuinbouw dat is opgesteld ten behoeve van Decembernota 2005.
bijlage 3
84
Waterbeheerders, samen met provincies en gemeenten Voortzetten ingezette gebiedsprocessen, waarin de gebiedspartners (gemeenten, belangenorganisaties, provincie) nauw worden betrokken. Ieders rol en taken in de uitvoering van maatregelen moet helder worden. Hierbij hoort een ambtelijk en bestuurlijk netwerk. Optimaliseren Beleidsvariant II Fors per waterlichaam. Daarbij per waterlichaam verder trechteren naar een slimme, kosteneffectieve mix van vier type maatregelen: brongericht, end of pipe, watersysteem en ruimtelijke ordening. Rekening houden met afwenteling, de interactie tussen oppervlaktewater en grondwater (dubbele maatregelen voorkomen), tussen oppervlaktewaterlichamen onderling en tussen regionale wateren en rijkswateren. Afleiden concept ecologische einddoelen (GEP) voor elk van de (clusters van) waterlichamen. De geoptimaliseerde Beleidsvariant II Fors is daarvoor uitgangspunt. Aangeven welk doel voor 2015 (tussendoel) haalbaar en betaalbaar is op basis van een analyse op maatschappelijke consequenties. Daarvoor moeten alle maatschappelijke kosten én baten in beeld worden gebracht. Dit geeft argumenten voor fasering. Uitwerken van de wateropgave voor de verschillende wateren (waterlichamen, wateren in de Natura 2000 gebieden, waterparels en overige wateren), ten behoeve van een totale bestuurlijke afweging over inzet en doelbereik voor de KRW opgave. Provincies, samen met waterbeheerders en gemeenten Duidelijk maken bestuurlijke speelruimte in het regionale proces, met name waar het gaat om het inzetten van RO-instrumentarium (zie Tekstkader ‘Inzet RO-instrumentarium’ en ‘Afstemmen op ruimtelijke en economische ontwikkelingen’). Verschaffen duidelijkheid over de mogelijkheden van de ruimtelijke ordening door regionale kansen en de mogelijkheden, die het instrumentarium van de ruimtelijke ordening (waaronder functietoekenning) biedt, in beeld te brengen. Zorgdragen voor de noodzakelijke interactie met integrale gebiedsprocessen en de beleidsvelden landbouw, natuur en stedelijke ontwikkeling. Uitwerken mogelijkheden voor intensivering verdrogingsbestrijding, grondwaterbescherming en bodemsanering. Rijk, samen met provincies en waterbeheerders Duidelijkheid verschaffen over brongerichte generieke maatregelen. Het aanscherpen van het stoffenbeleid is gewenst en in het bijzonder het mestbeleid (bijvoorbeeld vervroegen van het behalen van de evenwichtsbemesting). In gebieden waar stoffen belemmerend zijn voor het halen van de ecologische doelen is generiek stoffenbeleid nodig om regionale maatregelen (kosten)effectief te maken. Verder is de gevraagde duidelijkheid nodig om argumenten voor fasering (en eventueel doelverlaging) scherp te krijgen. Zie voor nadere duiding van wat wordt bedoeld de Tekstkaders ‘Landelijke afweging landbouwbeleid’, ‘Generiek beleid voor glastuinbouw’ en ‘Ander gewenst generiek beleid’. Dat er iets te halen valt, blijkt uit het voorbeeld van stikstof. OSPAR heeft al geleid tot 25% emissiereductie (ten opzichte van 1985). Dus er is een begin, maar voor de Noordzee is 50% emissiereductie nodig. Aangeven welke afspraken naar verwachting met de EU en bovenstroomse lidstaten worden gemaakt over internationale afwenteling: welke reductie in grensoverschrijdende belasting is te verwachten. Immers 70% van de belasting komt uit het buitenland. In overleg met de EU komen tot een eenduidige Nederlandse interpretatie van de begrippen one out, all out en stand still. In Brussel aftasten welke argumenten voor fasering als valide worden beschouwd, naast disproportionele kosten ook tijd voor bestuurlijke en maatschappelijke processen (investeren in draagvlak, ook bovenstrooms). Verduidelijken van de begrippen significante schade aan functies en milieu in brede zin en disproportionele kosten. In dit kader past ook terugmelding van de uitkomsten van de landelijke MKBA. Formuleren van uitgangspunten en/of richtlijnen voor het aanpassen en/of verplaatsen van functies. RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
85
Formuleren van uitgangspunten en/of richtlijnen voor kostentoedeling. Continueren van de samenwerking tussen rijk en regio en daarbij aansturen op zoveel mogelijk uniforme aanpak binnen en tussen stroomgebieden en buiten Nederland. Overige aandachtspunten voor het rijk Inzetten op het behoud van onze meetmethoden voor microverontreinigingen: totaal gehalten, inclusief zwevend stof. Anders dreigt bodemverontreiniging en bioaccumulatie ongrijpbaar te worden. Oppakken en Europees agenderen van de discrepantie tussen normenstelsels. Voor sommige stoffen (zoals bentazon) is de KRW-oppervlaktewaternorm minder streng dan de drinkwaternorm. Als de KRW normen voor oppervlaktewater dan gehaald worden, is het water voor drinkwaterbereiding dus nog niet voldoende beschermd. Dit heeft tot gevolg dat: o óf in oppervlaktewater toch lagere concentraties dan de norm gerealiseerd moeten worden; o óf er tot in lengte van dagen in extra verwijderingstechnieken geïnvesteerd moet worden. Regisseren van een discussie over het aanwijzen van aparte grondwaterlichamen voor stedelijk gebied. De grondwaterverontreiniging in een aantal stedelijke gebieden (zoals Botlek) is hoogstwaarschijnlijk niet tegen acceptabele maatschappelijke kosten te verwijderen. Dit roept de vraag op of er aparte grondwaterlichamen moeten worden aangewezen, met lagere doelen dan in de grote grondwaterlichamen. Hoewel dit regionaal kan worden opgepakt is één lijn voor het stedelijk gebied in Nederland te prefereren. Duidelijkheid geven over nog niet opgepakte onderwerpen uit de Nota Rijn-West 2005, zoals bevoegdheden, vis en onteigening. Duidelijkheid geven over de planvorming. Zowel over de opzet en het abstractieniveau van het SGBP als over het vastleggen van afspraken over maatregelen door gemeenten en de regie daarop.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
86
COLOFON
DHV Groep Laan 1914 nr. 35 3818 EX Amersfoort Postbus 1076 3800 BB Amersfoort T (033) 468 27 00 F (033) 468 28 01 E
[email protected] www.dhv.nl
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006 MC-BP20060399 Opdrachtgever Project Dossier Omvang rapport Auteur Bijdrage Projectleider Projectmanager Datum Naam/Paraaf
: : : : : :
RBO Rijn-West Zomernota Rijn-West 2006 A1638-01-001 87 pagina's David de Smit & Jan Baltissen Leden van het Kernteam en het RAO Rijn-West en Martijn Faber (kaartjes) : David de Smit : Herbert Bos : 21 juli 2006 :
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
87
BIJLAGE 1: ONDERLIGGENDE (REGIONALE) RAPPORTEN auteur/ uitgevende instantie AGV
Waternet/Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht
HDSR Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Grontmij
datum
titel - subtitel
6 april 2006
Globale verkenning van doelen, maatregelen en kosten [Concept].
11 april 2006
Notitie Globale verkenning doelen-maatregelen-kosten voor het beheergebied van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, als invulling van de Kaderrichtlijn Water.
HDSR Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
10 februari 2004 Planning Watergebiedsplannen - Voorstel aan het dagelijks bestuur.
HDSR Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
10 februari 2004 Beleidsnota Watergebiedsplannen - Bijlage bij bestuursvoorstel [Besluit/ Start-document, versie januari 2004].
HHDL Hoogheemraadschap van Delfland, Arcadis HHDL Hoogheemraadschap van Delfland
Eindrapport Project Globale analyse KRW - Hoofdstuk 3 Globale analyse KRW maatregelen. 6 juli 2006
Europese Kaderrichtlijn Water: Globale analyse van maatregelen en kosten [Agendastuk].
HHNK Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
4 april 2006
Procesplan Kaderrichtlijn Water 2006-2009 - Op weg naar een WBP4 [Versie 1.2].
HHNK Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Grontmij
5 april 2006
Globale Verkenning Kaderrichtlijn Water - Verkenning van doelenmaatregelen-kosten in het beheersgebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier [Eindrapport].
HHRL Hoogheemraadschap van Rijnland
maart 2006
Globale analyse Kaderrichtlijn Water: doelen-maatregelen-kosten Synthese Rapport [Concept].
HHSK Heijkers, J., Hemel, R.
maart 2006
Leidraad Watergebiedsplannen
HHSK Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard
2 mei 2006
Globale Verkenning van Doelen, Maatregelen en Kosten voor het werkgebied van HHSK - Rapport in het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water [Status: Technisch, ambtelijk, Versie: Definitief] [Ambtelijk concept].
WSHD Waterschap Hollandse Delta, Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland, Provincie Zuid-Holland, de Gemeenten op de Zuid-Hollandse Eilanden.
18 mei 2006
Doelen, maatregelen en kosten ten gevolge van de Europese Kaderrichtlijn Water - Globale verkenning van de Zuid-Hollandse Eilanden.
WSRL Waterschap Rivierenland
26 april 2006
Globale Verkenning Rivierenland - Doelen, Maatregelen & Kosten Kaderrichtlijn Water [Concept Eindrapport].
WSRL Waterschap Rivierenland
11 april 2006
Bestuurlijke aandachtspunten globale verkenning [Mail].
RWS
Rijkswaterstaat
10 april 2006
Compilatienota Rijkswaterstaat 2006 - Kernpunten voor de Decembernota 2006 [Concept].
RWS
Rijkswaterstaat
1 april 2006
Bijdrage Rijkswaterstaat aan Nota Rijn-West [Mail].
Grondw KRW-werkgroep grondwater Rijn-West, Grontmij
10 april 2006
Doelen-maatregelen-kosten KRW grondwater Rijn-West -Verkenning van doelen-maatregelen-kosten van de KRW, onderdeel grondwater, stroomgebied Rijn-West [Eindconcept].
overig Deloitte
oktober 2005
IP Water 2004 - Integrale prestatievergelijking voor waterschappen.
overig Directeurenoverleg
mei 2005
Begrotingsvergelijking 2005 - Beleidsambities en lastendruk vergeleken.
overig Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Bank Nederlandse Gemeenten.
juni 2006
De gemeente kiest - Gemeentefinancienbericht 2006.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
88
BIJLAGE 2: PRESENTATIE KOSTEN Er a. b. c.
zijn in principe drie manieren om de kosten voor een beleidsvariant weer te geven: als totale jaarlijkse kosten; als totale investering; werkelijke uitgaven in de planperiode.
De kosten zijn door de waterbeheerders aangeleverd als totale jaarlijkse kosten (HDSR, HHRL, HHSK en WSRL) of als totale investering (AGV, HHNK, WSHD). Deze kosten zijn vergelijkbaar gemaakt door ze om te rekenen van a. naar b. of andersom. HHDL, RWS en WG Grondwater hebben per variant de investeringen en de daarnaast uit te geven kosten voor exploitatie gegeven; daaruit zijn a. en b. eenvoudig te berekenen. De totale jaarlijkse kosten zijn opgebouwd uit kapitaalslasten (aflossing en rente van een lening) en exploitatiekosten. De hier getoonde bedragen zijn de maximale jaarlijkse kosten, dat wil zeggen de situatie dat alle maatregelen zijn uitgevoerd. In werkelijkheid zullen de jaarlijkse kosten, afhankelijk van de fasering (tot 2015 of tot 2027), toenemen tot dat maximum (zie Figuur 8) om weer af te nemen vanaf het moment dat de looptijd van de eerste lening is beëindigd. De totale investering is de som van alle investeringen van individuele maatregelen plus de contante waarde van de exploitatiekosten. De contante waarde is het bedrag dat je op dit moment op de bank moet zetten om daarmee over een bepaalde periode de exploitatiekosten te kunnen betalen (dat is lager dan het totaal aan exploitatiekosten want de bank geeft rente). Voor zowel de berekening van de kapitaalslasten als voor de contante waarde is een rentepercentage en een periode nodig. Het rentepercentage is voor beide berekeningen op 4,5% gesteld. De periode voor de berekening van de kapitaalslasten is gelijkgesteld aan de afschrijvingstermijn van de maatregelen. Die verschilt per type maatregel, maar hier is uitgegaan van gemiddeld 25 jaar. De periode voor de contante waarde is ook op 25 jaar gesteld, want de exploitatie zal gedurende de hele levensduur van het object moeten plaatsvinden. Met het verloop van de jaarlijkse kosten zoals in Figuur 8 zijn de werkelijke uitgaven in een periode te berekenen: dat is het oppervlak onder die lijnen. Dat is gebeurd voor de samenvattende Tabel 8.
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
bijlage 3
89
BIJLAGE 3: KOSTEN ALS TOTALE INVESTERINGEN Totale investeringen door waterschappen én gemeenten per beleidsvariant al dan niet gecorrigeerd voor RWZI’s, riolering en afkoppelen (regionale wateren, vergelijk Tabel 4). AGV
HDSR
HHDL
1)
2)
HHNK
HHRL
2)
2)
HHSK
WSHD
WSRL
TOTAAL
Totale investeringen in het hele watersysteem [x 1.000.000 €] Beleidsvariant I Autonome uitvoering
424
133
91
595
1.750
415
233
608
4.200
Beleidsvariant II Fors
665
326
526
828
2.254
1.794
493
949
7.800
Investeringen in aanpassen RWZI's (onderdeel van totale investeringen) [x 1.000.000 €] Beleidsvariant I Autonome uitvoering
93
3
9
139
919
44
17
62
1.300
Beleidsvariant II Fors
93
4
231
185
1.142
44
25
62
1.800
Investeringen in aanpassen riolering (onderdeel van totale investeringen) [x 1.000.000 €] Beleidsvariant I Autonome uitvoering
52
4
72
159
25
222
39
38
610
Beleidsvariant II Fors
52
6
73
165
33
222
76
38
670
Investeringen in afkoppelen (onderdeel van totale investeringen) [x 1.000.000 €] Beleidsvariant I Autonome uitvoering
159
40
Beleidsvariant II Fors
165
90
1)
Bij de totale investering voor HHDL is € 60 miljoen (investering) voor basisinspanning riolering opgegeteld (variant I en II). Exclusief deze kosten zijn de kosten voor resp. variant I en II: € 24 miljoen (investering) + € 0,5 miljoen (exploitatie) en € 229 miljoen (investering) + € 16 miljoen (exploitatie)
2)
Deze waterschappen hebben ook de kosten voor RWZI's meegenomen, die buiten het beheergebied lozen (HHRL < 10% , HHNK en HHSK zijn hiervoor gecorrigeerd)
Legenda:
zwart = door waterbeheerders aangeleverd blauw = door DHV gekapitaliseerd of omgekeerd rose = door DHV afgeleid/gesommeerd
Totale investeringen door gemeenten Let op: deze bedragen zijn onderdeel van de bedragen in voorgaande tabel (regionale wateren, vergelijk Tabel 5). AGV
HDSR
HHDL
1)
2)
HHNK
HHRL
2)
2)
HHSK
WSHD
WSRL
TOTAAL
Totale investeringen door gemeenten [x 1.000.000 €] Beleidsvariant I Autonome uitvoering
26
59
72
318
356
222
39
130
1.220
Beleidsvariant II Fors
26
89
73
331
489
371
76
180
1.640
Totale investeringen per beleidsvariant (rijkswater, vergelijk Tabel 6). RWZI's
industrie
waterbodem-
watersysteem-
sanering
maatregelen
TOTAAL
Totale investering [x 1.000.000 €] Beleidsvariant Beperkt
397
8 à
20
80
53
540 à
550
Beleidsvariant Fors
952
25 à
75
320
414
1.700 à
1.800
Totale investeringen per beleidsvariant (grondwater, vergelijk Tabel 7). verdroging
bodemsanering bestrijdingsmiddelen nitraat en andere meststoffen
TOTAAL
Totale investering [x 1.000.000 €] Beleidsvariant Beperkt Beleidsvariant Fors
57
58 à
98
153
65 à
111
22
1
140 à
180
282
8
510 à
550
Andere gebruikte gegevens (inwoneraantallen en kosten waterbeheer in 2005 voor waterschappen en gemeenten). AGV Aantal inwoners
HDSR
1.377.150
959.830
1)
HHDL 1.297.060
2)
HHNK 1.200.870
2)
HHRL 1.517.960
2)
HHSK 836.690
WSHD
WSRL
TOTAAL
872.070
1.219.700
9.281.330
73
65
571
Uitgaven waterkwaliteitsbeheer 2005 in het hele watersysteem (waterschappen) [x 1.000.000 €/jaar] Peiljaar 2005 91 59 91 79 Uitgaven waterkwaliteitsbeheer 2005 in het hele watersysteem (gemeenten) [x 1.000.000 €/jaar]
72
41
Peiljaar 2005
RBO Rijn-West/Zomernota Rijn-West 2006
432
bijlage 3
90
BIJLAGE 6: REGIONALE BIJDRAGE MAAS VOOR DECEMBERNOTA 2006
Maasnota 2006
Projectbureau van de Maas, in opdracht van het RBO Maas 16 augustus 2006 Concept rapport
INHOUDSOPGAVE Blz. INHOUDSOPGAVE ..................................................................................................... 92 INLEIDING ............................................................................................................ 93 Leeswijzer .......................................................................................................... 93 DEEL A: BESTUURLIJKE AANDACHTSPUNTEN VOOR HET RIJK VANUIT RBO-MAAS ............................. 94 A.1 Algemeen .................................................................................................. 94 A.2 Inhoudelijke aandachtspunten voor het vervolgproces...................................... 94 A.3 Procesmatige aandachtspunten..................................................................... 95 A.4 Vervolgfase 2006-2008: invulling en sturingsmogelijkheden ............................. 96 A.4.1 Invulling ................................................................................................. 96 A.4.2 Sturingsmogelijkheden.............................................................................. 96 A.4.3. Planning................................................................................................. 97 A.4.4 Elf bestuurlijke keuzes van RBO Maas voor het vervolgproces ......................... 97 DEEL B: VERKENNING VAN MAATREGELEN, EFFECTEN EN KOSTEN ............................................. 100 B.1 Werkwijze ............................................................................................... 100 B.1.1 Het regionale watersysteem..................................................................... 100 B.1.2 Het Rijkswatersysteem........................................................................... 104 B.1.3 Het grondwatersysteem ......................................................................... 104 B.2 Resultaten ............................................................................................... 105 B.2.1. Conclusies voor het watersysteem van de Maas ......................................... 105 B.2.2 Conclusies regionaal watersysteem ........................................................... 107 B.2.3 Conclusies voor het Rijkswatersysteem van de Maas ................................... 110 B.2.4 Conclusies voor het grondwatersysteem van de Maas .................................. 110 B.3 De eerste uitkomsten van de economische analyse ........................................ 111 B.3.1 Inleiding ............................................................................................... 111 B.3.2 Baten van maatregelen ........................................................................... 111 B.3.3 Kostenverdeling naar verantwoordelijke overheden ..................................... 112 B.3.4 Samenvatting van de eerste uitkomsten van de economische analyse ............ 114 BIJLAGE 1: JAARLIJKSE KOSTEN PER BELEIDSVARIANT ......................................................... 116
Maasnota 2006 Concept rapport
- 92 16 augustus 2006
INLEIDING Deze Maasnota 2006 geeft een eerste verkenning van de effectiviteit en de kosten van de mogelijke maatregelen die genomen kunnen worden om te voldoen aan de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Ook bevat deze nota de bestuurlijke aandachtspunten vanuit het Regionaal Bestuurlijk Overleg Maas (RBOM) voor het vervolgproces naar de vaststelling van de internationale stroomgebiedsbeheersplannen in 2009 door de Europese Commissie. De Maasnota 2006 is in eerste instantie een nota van de partners in het stroomgebied van de Maas. De indicatieve getallen die voor de Maasnota 2006 in beeld zijn gebracht (kosten, doelrealisering, lasten, baten) geven gevoel voor de keuzes die in de volgende fase van het KRW-proces gemaakt gaan worden. Op basis van de Maasnota 2006 hebben de partners bepaald hoe zij verder om willen gaan met deze volgende fase in het KRWproces waarin concrete doelen en pakketten van maatregelen moeten worden opgesteld. Daarnaast dient de Maasnota 2006 als bouwsteen voor de landelijke Decembernota 2006. Met de Decembernota 2006 informeert de Staatssecretaris de Tweede Kamer over de gevolgen van de KRW voor de regio en over de bestuurlijke attentiepunten die er spelen vanuit de regio. Tevens is de onderliggende informatie die is verzameld gebruikt voor een landelijke Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA). Figuur 1 geeft een overzicht van het traject van de totstandkoming van de definitieve Maasnota 2006. Na consultatie van de achterban in de zomer is de Maasnota 2006 in september ter instemming voorgelegd aan het RBOM. 1e rapportage maatregelen, kosten effecten
April
Mei
Concept
Definitieve
Maasnota 2006
Maasnota 2006
Juni
Juli
Aug.
Sept.
Consultatie achterban RBOM
Okt.
Nov.
Doelgroepen informeren
Figuur 1: Traject Maasnota 2006
Leeswijzer De Maasnota 2006 bestaat uit twee delen. In deel A presenteert de Maasregio (lees: de samenwerkende organisaties binnen het RBO Maas) haar bestuurlijke agenda. Deel B geeft een samenvatting van de werkwijze en resultaten van de eerste verkenning van maatregelen, effecten, kosten en baten die de Maasregio in 2005-2006 heeft uitgevoerd. De bestuurlijke aandachtspunten uit deel A zijn afgeleid van de ervaringen met de verkenning van maatregelen (deel B), van de uitgangspunten en vragen die de Maasregio heeft voor de vervolgfase en in bredere zin van het KRW-proces als geheel in het afgelopen jaar. Deel A geeft daarmee een samenvatting van de belangrijkste bestuurlijke aandachtspunten die in de Maasnota staan.
Maasnota 2006 Concept rapport
- 93 -
16 augustus 2006
DEEL A: BESTUURLIJKE AANDACHTSPUNTEN VOOR HET RIJK VANUIT RBO-MAAS A.1 Algemeen In dit deel van de Maasnota geeft de Maasregio aan het Rijk aan wat zij op dit moment ziet als de belangrijkste bestuurlijke aandachtspunten in het KRW-proces. Met deze aandachtspunten stelt de Maasregio het Rijk op de hoogte van wat er leeft in de Maasregio en welke koers de Maasregio wil gaan varen. In de eerste twee paragrafen maakt de Maasregio duidelijk wat zij de komende tijd van het Rijk verwacht in het KRW-proces. Hierbij maakt de Maasregio onderscheid in inhoudelijke (paragraaf 2.1) en procesmatige (paragraaf 2.2) aandachtspunten. De bestuurlijke aandachtspunten zijn afgeleid van de ervaringen met de verkenning van maatregelen (deel B), van de uitgangspunten en vragen die de Maasregio heeft voor de vervolgfase (paragraaf 2.3) en in bredere zin van het KRW-proces als geheel in het afgelopen jaar. Deel A sluit af met een doorkijk naar de vervolgfase: wat houdt deze in, wat is de planning en wat zijn de elf belangrijkste bestuurlijke uitgangspunten en aandachtspunten voor het vervolgproces (paragraaf 2.3).
A.2 Inhoudelijke aandachtspunten voor het vervolgproces Lastenontwikkeling De lastenontwikkeling die de KRW veroorzaakt is een belangrijk punt van aandacht. Hoewel de thans beschikbare cijfers niet meer dan een indicatie geven is al wel duidelijk dat het kostenniveau van de variant ‘Maximaal’ voor de regio niet behapbaar is. Daarnaast is bij de uitwerking van maatregelenpakketten voor de voorkeursvariant en het opstellen van een Stroomgebiedsbeheersplan (SGBP) het beschikbare budget uiteraard een belangrijke randvoorwaarde. Het is daarom van groot belang om duidelijkheid te krijgen over de volgende samenhangende vragen: welke (regionale) lastenstijging is acceptabel? worden Rijksmiddelen beschikbaar gesteld? Bovenstaande vragen bepalen uiteraard het ambitieniveau van de Maasregio. • Gelet op het voorgaande wil de Maasregio in overleg treden met het Rijk over welke (regionale) kostenontwikkeling acceptabel is en of er Rijksmiddelen beschikbaar gesteld worden; • Daarnaast verwacht de Maasregio van het Rijk dat zij inzicht geeft in de gevolgen van kostentoedeling en dat zij aangeeft welke kaders zij aan wil geven en wanneer deze beschikbaar komen. Onder tijdig wordt verstaan oktober 2006 (concept Decembernota 2006) en december 2006 (vastgestelde Decembernota 2006). In afwachting van de resultaten uit het overleg met het Rijk kiest de Maasregio voor een beperkt scenario voor de regionale kostenontwikkeling (bijvoorbeeld een stijging met maximaal 5%). Richtinggevende uitspraken voor prioriteitstelling van maatregelen Het werkproces van 2006 in de Maasregio heeft onder meer opgeleverd dat er een opgave ligt voor het halen van waterkwaliteitsdoelen. Niet alles kan en niet alles kan tegelijkertijd. Duidelijk is dat er keuzes gemaakt moeten worden over wat we eerst of vooral gaan doen.
Maasnota 2006 Concept rapport
- 94 -
16 augustus 2006
•
Van het rijk verwacht de Maasregio richtinggevende uitspraken over de prioriteitstelling van maatregelen, bijvoorbeeld: inzet in beschermde gebieden (zwemwater, Natura 2000, drinkwater) of ook in andere gebieden, inzet voor ecologie of ook voor chemie?
Helderheid over voorgenomen generieke maatregelen, overleg over optimale mix van generieke en regionale maatregelen De Maasregio hecht er aan dat er balans is in tussen generieke (Rijks)maatregelen en de overige, regionale, maatregelen. Uit de verkenning (zie deel 2) blijkt dat het nietmaximale ambitieniveau van het huidige generieke maatregelenpakket vanuit het ministerie van LNV een beperkende factor is voor oplossen van knelpunten in de Maasregio. Ook is het nog niet duidelijk wat er aan generieke maatregelen te verwachten is vanuit het ministerie van VROM. Gelet op het voorgaande vraagt de regio van het Rijk om: • In de decembernota 2006 helderheid te geven over welke concrete maatregelen het rijk van plan is te nemen (vanuit LNV, V&W én VROM) zodat het duidelijk is op welke pakketten van maatregelen de regio in het vervolgproces kan rekenen; • Met de regio in overleg te treden over de optimale mix van generieke en regionale maatregelen. In lijn met de visie van LNV (zie Toelichting op de maatregelentabel landbouw, 20 juni 2006) stellen wij hierbij voor om de discussie over wie waarvoor verantwoordelijk is pas te voeren nadat over bovenstaande overeenstemming is. LNV geeft in de eerder genoemde notitie aan dat zij zich (mede)verantwoordelijk voelt voor de maatregelen die in de regio genomen worden. De Maasregio stelt deze constructieve houding van LNV bijzonder op prijs. Grondverwerving Uit verkenning van beleidsvarianten wordt nog eens bevestigd dat inrichtingsmaatregelen een substantiële bijdrage kunnen leveren aan het behalen van de ecologische doelstellingen van de KRW. Een serieus knelpunt voor de uitvoerbaarheid van inrichtingsmaatregelen blijft de afhankelijkheid van andere actoren waar het gaat om vrijwilligheid bij de noodzakelijke grondverwerving. In de Maasregio zetten provincies en waterbeheerders zich actief in om in hun beheersgebied draagvlak voor grondverwerving te krijgen, maar het vrijwillig realiseren van grondverwerving blijft een serieus knelpunt in de Maasregio. Invulling van begrippen • De Maasregio verwacht dat het Rijk in december 2006 inzicht geeft over de invulling van de volgende KRW-termen: geen achteruitgang, disproportionele kosten van maatregelen, significante schade door maatregelen en onomkeerbaarheid van fysieke ingrepen.
A.3 Procesmatige aandachtspunten Afstemming procedures De door het Rijk voorgestelde procedure voor het Stroomgebiedsbeheersplan voorziet in bestuurlijke vaststelling via de reguliere plannen van de betrokken overheden. Voor Rijk, provincies en waterschappen is in de ontwerp Waterwet vastgelegd via welke plannen de besluitvorming zal plaatsvinden. Voor gemeenten bestaat daarover op dit moment geen duidelijkheid. De Maasregio verzoekt het Rijk dan ook in de landelijke nota 2006 uiteen te zetten:
Maasnota 2006 Concept rapport
- 95 -
16 augustus 2006
•
Hoe afstemming van procedures van Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten (verbrede rioleringsplannen) plaats kan vinden om in 2008 en 2009 de gewenste synchroniteit van besluitvorming te bereiken.
Internationale afstemming Om in 2009 te komen tot een internationaal Stroomgebiedsbeheersplan voor de Maas blijft overleg over grensoverschrijdende wateren een voortdurend aandachtspunt. Daarom wordt gestreefd naar: • Het overleg met betrokken regionale overheden in Wallonië, Vlaanderen en Duitsland te starten of te intensiveren; • Regionale aandachtspunten met betrekking tot grensoverschrijdende aspecten te agenderen voor de reguliere vergaderingen van de Internationale Maascommissie (IMC) en de daaronder functionerende werkgroepen. Insteek Maasregio vervolgfase 3 In de planning voor fase 3 zijn in de Maasregio de eindproducten (ontwerp-SGBP in december 2008 en definitief SGBP in december 2009) leidend en niet de informatiebehoefte van het Rijk (decembernota 2007). Dat betekent dat de regio meer tijd zal nemen voor het bepalen van een voorkeurvariant (aanvang 2008) dan het Rijk vraagt ten behoeve van de decembernota 2007 (medio 2007). Deze extra tijd zal zeker nodig zijn voor een gedegen keuze.
A.4 Vervolgfase 2006-2008: invulling en sturingsmogelijkheden In deze nota zijn de eerste resultaten van de uitgevoerde verkenning (maatregelen en kosten) en de economische analyse per doelgroep weergegeven. De informatie voor de verkenning is zo veel mogelijk op uniforme wijze verzameld en genereert bouwstenen voor de volgende fase (fase 3), waar de keuze voor maatregelpakketten per gebiedsdeel aan de orde komt. Deze paragraaf gaat in op deze vervolgfase: wat houdt deze in, wat is de planning en wat zijn de elf belangrijkste bestuurlijke uitgangspunten en aandachtspunten voor het vervolgproces. A.4.1 Invulling Het proces van fase 3 is uitgewerkt in het plan van aanpak fase 3, dat in het RBO Maas van september 2006 ter besluitvorming is voorgelegd. Binnen fase 3 worden op hoofdlijnen drie stappen doorlopen: 1. Het opstellen van randvoorwaarden en uitgangspunten Randvoorwaarden en uitgangspunten worden opgesteld voor de begrenzing van grond- en oppervlaktewaterlichamen, de af te leiden ecologische doelen en maatregelen; 2. Het afleiden van doelen en opstellen van maatregelen voor enkele varianten Ecologische doelen worden afgeleid per waterlichaam. Maatregelen worden opgesteld binnen financiële randvoorwaarden met daarbinnen nog vast te stellen verschillende vormen van invulling; 3. Keuze van de voorkeursvariant Uit de scenario’s zal, gesteund door de regionale MKBA, een bestuurlijke keuze voor een voorkeursvariant worden gemaakt. A.4.2 Sturingsmogelijkheden Het is in de vervolgfase van het proces aan de orde om keuzes te maken over ambitieniveaus en termijnen. Sturing in de volgende fase kan plaatsvinden op zowel het ambitieniveau (dus de ‘hoogte’ van de na te streven einddoelen) als op het moment
Maasnota 2006 Concept rapport
- 96 -
16 augustus 2006
waarop deze doelen moeten zijn bereikt, bijvoorbeeld door het stellen van prioriteiten. De kaderrichtlijn Water geeft ruimte aan beide. In figuur 2 is de sturing op ambitieniveau en fasering, door middel van een aantal voorbeelden, schematisch weergegeven. De aangegeven lijnen illustreren het verband tussen ambitieniveau, fasering van de realisatie van maatregelen en daarmee indirect ook de inspanning (kosten) die geleverd moet worden om de aangegeven ambitie en tijdstip van realisatie waar te maken.
Ambitie
Ambitie en fasering
Hoog Hoge ambitie realisatie 2015
Midden ambitie realisatie 2027
Midden
Lage ambitie realisatie 2027
Laag Tijd
2015
2021
2027
ambitie en realisatietermijn KRW
Figuur 2: Ambitieniveau en fasering, voorbeelden
A.4.3. Planning In de planning voor fase 3 zijn de eindproducten (ontwerp-SGBP in december 2008 en definitief SGBP in december 2009) leidend. Dat betekent dat de regio begin 2008 zal besluiten over een voorkeurvariant (zie ook paragraaf 2.2.: Insteek Maasregio vervolgfase 3)). A.4.4 Elf bestuurlijke keuzes van RBO Maas voor het vervolgproces 1. Afstemming met bestaand regionaal beleid Het stellen van prioriteiten dient zoveel mogelijk aan te sluiten bij al gemaakte keuzen. Op die manier past de uitvoering van de KRW goed bij het beeld van een consequent en consistent denkende overheid. Tevens wordt zo voorkomen dat de uitvoering van reeds overeengekomen (no regret) maatregelen wordt vertraagd. 2. Afstemming met reconstructie 3.
Afstemming met WB21
Maasnota 2006 Concept rapport
- 97 -
16 augustus 2006
4.
Afstemming met GGOR Er ligt een opgave om meer integrale aanpak te bereiken met aandacht voor de samenhang tussen het grond- en het oppervlaktewater. In de vervolgfase zal verder invulling gegeven worden aan de relatie die er is tussen grond- en oppervlaktewaterdoelstellingen en –maatregelen.
5.
Betaalbaarheid is uitgangspunt bij het vervolgproces. Bij de uitwerking van maatregelenpakketten is het beschikbare budget uiteraard een belangrijke randvoorwaarde. Zo lang daarover nog geen helderheid bestaat (zie paragraaf 2.1: overleg met Rijk over acceptabele regionale lastenontwikkeling en Rijksbijdrage) wordt de uitwerking getrechterd door een beperkt scenario voor de regionale kostenontwikkeling (bijvoorbeeld een stijging met maximaal 5%) als vertrekpunt te nemen.
6.
Uitvoerbaarheid is uitgangspunt bij het vervolgproces. Hierbij kan worden gedacht aan criteria als technische uitvoerbaarheid (bijvoorbeeld de onomkeerbaarheid van reeds uitgevoerde maatregelen), afhankelijkheid van andere actoren (zoals vrijwilligheid bij noodzakelijke grondverwerving), kosteneffectiviteit en duurzaamheid.
7. Financieel beeld bij fasering In de uitgevoerde verkenning en economische analyse zijn de (jaarlijkse) kosten gebaseerd op uitvoering van de maatregelen in 2015. Het financiële beeld dat ontstaat indien de maatregelen worden gefaseerd (naar uiterlijk 2027) zal worden gepresenteerd. 8.
Inzicht in financiële consequenties voor het totale waterbeleid. De lastenontwikkeling voor het beleidsveld water wordt weliswaar voor een belangrijk deel bepaald door de KRW-maatregelen maar daarnaast zullen zeker ook de maatregelen die nodig zijn om het watersysteem kwantitatief op orde te brengen (Waterbeheer 21e eeuw) aan die lastenontwikkeling bijdragen. Derhalve zal inzicht worden gegeven in de financiële consequenties van het totale nieuwe waterbeleid.
9.
Definiëren beleid voor grondwaterwinningen voor menselijke consumptie De KRW vraagt om een afdoende bescherming van industriële grondwateronttrekkingen voor menselijke consumptie. De provincies zullen het voortouw nemen om de definiëring van het begrip ‘winningen voor menselijke consumptie’ en de daarbij behorende aanwijzingen en beleidsuitgangspunten verder uit te werken en het onderwerp in 2007 op de bestuurlijke agenda te zetten.
10. Betrokkenheid gemeenten Samen met het Rijk, de provincies en de waterschappen zijn gemeenten medeinitiatiefnemer voor het uitwerken van pakketten van maatregelen. Tot nu toe zijn gemeenten vooral betrokken geweest via een getrapte vertegenwoordiging in het bestuurlijk en ambtelijk overleg. Met ingang van fase 3 zullen alle gemeenten actief in het proces moeten participeren. In overleg met de andere partners worden afspraken gemaakt over de meest geschikte werkvorm voor gemeentelijke participatie. 11. Publieke participatie De KRW schrijft publieke participatie voor. Om te komen tot een afgewogen en geaccepteerd stroomgebiedsbeheersplan voor de Nederlandse Maasregio zal het RBOMaas het voortouw nemen voor activiteiten met betrekking tot het bestuurlijke en
Maasnota 2006 Concept rapport
- 98 -
16 augustus 2006
maatschappelijke proces. Met het oog hierop zullen in fase 3 de volgende activiteiten worden uitgevoerd: • Er wordt meer werk gemaakt van communicatie, ook naar maatschappelijke organisaties, op basis van de huidige resultaten en inzichten. Naast de vertegenwoordiging in de klankbordgroep, zal met de betrokken maatschappelijke organisaties worden bezien op welke wijze en met welke intensiteit de gewenste betrokkenheid gestalte kan krijgen; • De werkgroep communicatie zal met het oog hierop een herstart krijgen; • Er wordt een communicatiestrategie uitgewerkt om doelgroepen en burgers inzicht te geven in de mate waarin maatregelen (en kosten) voortkomen uit al gemaakte afspraken en welke maatregelen (en kosten) werkelijk nieuw zijn als gevolg van de Kaderrichtlijn Water.
Maasnota 2006 Concept rapport
- 99 -
16 augustus 2006
DEEL B: VERKENNING VAN MAATREGELEN,
EFFECTEN EN KOSTEN
B.1 Werkwijze Inleiding Om de verschillende mogelijke maatregelen en een indicatie van de opbouw van de kosten in beeld te brengen zijn vijf varianten uitgewerkt (‘Referentie’, ’Basis’, ‘Beperkt’, ‘Fors’ en ‘Maximaal’). Deze zogenaamde beleidsvarianten zijn geografisch getrapt opgebouwd (per variant neemt het gebied waar maatregelen getroffen worden toe in grootte). Per variant is gekeken naar de effectiviteit (in hoeverre worden de knelpunten in het stroomgebied opgelost) en de kosten voor de betrokken overheden. De verkenning is uitgevoerd op het schaalniveau van de, binnen de waterschappen gelegen, RWSRgebieden. Het hoofdsysteem van het Rijkswater van de Maas is één samenhangend watersysteem en is als geheel beschouwd. In de beschrijvingen in dit deel is steeds onderscheid gemaakt in de uitkomsten van de verkenning van maatregelen in het regionale watersysteem, het Rijkswatersysteem en het grondwatersysteem van de Maas. Varianten zijn niet om uit te kiezen De beleidsvarianten zijn niet meer dan een viertal meetpunten van het geografisch minimale naar het geografisch maximale maatregelenpakket met daarbij een referentievariant waarin bestaand (en met geld gedekt) beleid is uitgewerkt. De beleidsvarianten zijn meetpunten om het verband, de lijn te kunnen zien. Deze aanpak leidt ertoe dat het ambitieniveau (waarmee de maatregelen worden ingestoken) tussen de beleidsvarianten alleen verschilt in geografische zin (aantal gebieden dat hersteld wordt). De varianten hebben met nadruk uitsluitend een verkennend karakter voor het type maatregelen en de bandbreedte voor de kosten. Er wordt dus niet gekozen voor een bepaalde variant. De varianten zijn enkel bedoeld om op een transparante, uniforme wijze bouwstenen te generen waaruit in de volgende fase kan worden geput voor het op maat opstellen van maatregelpakketten per gebiedsdeel.
B.1.1 Het regionale watersysteem Beleidsvarianten Tabel 1 beschrijft de opbouw van de beleidsvarianten voor een drietal aspecten. Deze aspecten worden in paragraaf 2.3 (doelen) verder toegelicht. De varianten zijn cumulatief ingevuld van de ‘Referentie’-variant naar de variant ‘Maximaal’. Dit betekent dat in de variant ‘Maximaal’ alle in de tabel genoemde aspecten ten aanzien van aquatische ecologie, terrestrische ecologie en prioritaire stoffen meegenomen zijn. In de Basisvariant zijn de aspecten genoemd bij de Basisvariant in combinatie met die genoemd in de Referentievariant onderzocht. Tabel 1: Invulling beleidsvarianten Beleidsvariant Referentie Basis
‘Beperkt’
‘Fors’ ‘Maximaal’
Maasnota 2006 Concept rapport
Aquatische ecologie Met geld gedekte maatregelen uitvoeren Doelen VHR realiseren Doelen zwemwateren realiseren Doelen realiseren in 50% (lengte) van overige SEF/waternatuurbeken Doelen realiseren in alle SEF/waternatuurbeken Doelen in alle beken, vennen en kreken realiseren
Terrestrische ecologie Met geld gedekte maatregelen uitvoeren Doelen natte VHR-gebieden realiseren
Prioritaire stoffen Met geld gedekte maatregelen uitvoeren Met geld gedekte maatregelen uitvoeren
Doelen realiseren in 50% van de overige natte natuur- of waterparels Doelen realiseren in alle natte natuurparels Doelen voor alle grondwaterafhankelijke natuur realiseren
Met geld gedekte maatregelen uitvoeren
- 100 -
Met geld gedekte maatregelen uitvoeren Met geld gedekte maatregelen uitvoeren
16 augustus 2006
‘Referentie’ De selectie van maatregelen voor de beleidsvariant ‘Referentie’ is afgeleid uit bestaand beleid (met geld gedekt) aangevuld met autonome ontwikkelingen. Bij deze beleidsvariant zijn maatregelen meegenomen die zijn begroot en opgenomen in uitvoeringsprogramma’s. Wanneer er onzekerheid bestaat over de financiering zijn deze niet meegenomen. ‘Basis’ De beleidsvariant ‘Basis’ bestaat uit de bovengenoemde variant, aangevuld met maatregelen die voortvloeien uit de aangegane EU-verplichtingen: Drinkwaterrichtlijn, Nitraatrichtlijn, Vogel- en Habitatrichtlijn, Zwemwaterrichtlijn en dergelijke De uitvoering van een aantal bestaande EU-richtlijnen wordt in de KRW nadrukkelijk omschreven als te nemen maatregel. ‘Maximaal’ Voor de variant ‘Maximaal’ zijn alle maatregelen opgevoerd die een positieve bijdrage hebben aan het bereiken van de doelen in 2015 in het gehele gebied. Hier zijn echter grenzen gesteld aan wat maatschappelijk haalbaar en realistisch is; maatregelen die een aanzienlijk negatief effect hebben op andere gebruiksfuncties zijn niet meegenomen. Deze maximale variant kan eventueel een rol spelen bij het onderbouwen van eventuele ontheffing in tijd en hoogte van de doelen op basis van disproportionele kosten. ‘Beperkt en Fors’ Ten aanzien van de tussenliggende varianten ‘Beperkt’ en ‘Fors’ is voor de regionale maatregelen een geografische uitwerking aangehouden in lijn met bestaand beleid. Dit betekent dat bij de variant ‘Beperkt’ ernaar gestreefd is om een beperkt aantal gebieden knelpunten volledig op te lossen. Voor de overige gebieden worden alleen generieke maatregelen getroffen. Bij de variant ‘Fors’ betreft dit een groter aantal gebieden. Relatie beleidsvarianten en bestaand beleid In de onderstaande afbeelding is aangegeven hoe de aangehouden invulling van de beleidsvarianten zich verhoudt met bestaand beleid. Hieruit blijkt dat veel van de voorgestelde maatregelen onderdeel zijn van bestaand beleid zoals revitalisering/reconstructie en het gebiedsgerichte beleid. Bij het uitgebreider worden van de beleidsvarianten komen er (meer) aanvullende maatregelen in beeld. De referentievariant komt overeen met bestaand beleid dat in de huidige uitvoeringsprogramma’s is opgenomen (‘met geld gedekt’). De maatregelen die op basis van bestaand beleid wel zijn voorzien maar die nog niet financieel gedekt zijn, zijn hier dus niet in opgenomen. De basisvariant dekt niet alle onderdelen uit bestaand beleid (enkel die voortvloeien uit bestaande EU-verplichtingen). In de maximale variant is bestaand beleid wel volledig opgenomen.
Maasnota 2006 Concept rapport
- 101 -
16 augustus 2006
Figuur 3: Invulling beleidsvarianten en huidig beleid
Knelpunten In de verkenning is gekeken welke maatregelen een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van de chemische en ecologische knelpunten inde Maasregio op basis van de karakteriseringsrapportage 2004. Deze knelpunten zijn bepaald aan de hand van voorlopige doelen (zie tabel 2). In de verkenning is uitgegaan van de extreme situatie dat knelpunten zo ver mogelijk opgelost worden in de maximale variant (indien mogelijk verdergaand dan de norm). Er is gekeken naar de knelpunten ten aanzien van prioritaire stoffen, aquatische ecologie, nutriënten (als deelaspect van aquatische ecologie) en terrestrische ecologie. Tabel 2 licht deze aspecten nader toe. Tabel 2: Toelichting verkende aspecten Aspect Prioritaire stoffen
Aquatische ecologie
Nutriënten (deelaspect aquatische ecologie)
Terrestrische ecologie
Maasnota 2006 Concept rapport
Toelichting Prioritaire stoffen zijn de stoffen die vanuit Brussel aangemerkt zijn als gevaarlijk voor de aquatische ecosystemen en de volksgezondheid. Hierbij kan gedacht worden aan stoffen als weekmakers voor bijvoorbeeld plastics, gewasbeschermingsmiddelen, Polycyclisch Aromatische Koolstoffen (PAK’s) en zware metalen. In de karakterisering 2004 is uitgegaan van de (nog niet vastgestelde) EU-normen voor deze stoffen. Doelen voor aquatische ecologie (waternatuur) beschrijft de KRW in de vorm van een Goede Ecologische Toestand (GET) voor natuurlijke wateren en een Goed Ecologisch Potentieel (GEP) voor sterk veranderde en kunstmatige wateren. Bij deze doelen gaat het zowel om de planten en dieren in het water als om de ecologie ondersteunende chemische waterkwaliteit. Omdat een belangrijk deel van deze doelen nog niet bekend is, is bij karakterisering 2004 uitgegaan van de aquatisch ecologische normen uit de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4). De nutriënten stikstof en fosfaat spelen in het stroomgebied van de Maas een essentiële rol bij het behalen van de ecologische doelen. Om deze reden is afzonderlijk naar de nutriënten gekeken. Voor nutriënten is als norm vooralsnog uitgegaan van het Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR-norm) uit de NW4. Doelen voor terrestrische ecologie (landnatuur) richten zich binnen de KRW op de (al dan niet verdroogde) natuur die afhankelijk is van grondwater. Hier ligt dus een link tussen het grondwatersysteem en het oppervlaktewatersysteem. Voor de terrestrische ecologie is in de karakterisering uitgegaan van de Natuurdoeltypen (NDT) en de bijbehorende grondwaterstanden en waterkwaliteit zoals deze zijn vastgelegd in de provinciale Natuurbeleidsplannen.
- 102 -
16 augustus 2006
Maatregelen De beleidsvarianten zijn ingevuld met maatregelen. Maatregelen zijn gedefinieerd als technische of ruimtelijke ingrepen in het watersysteem of in het milieu, welke voldoen aan twee voorwaarden: de maatregel is te begroten (te vertalen in kosten) en de maatregel heeft een bijdrage aan de doelstelling (is te vertalen in een bepaald effect). Voor het oplossen van de knelpunten zijn zowel generieke (landelijke) maatregelen als regionale maatregelen opgenomen. Het overgrote deel van de generieke maatregelen valt onder de verantwoordelijkheid van het rijk, aangezien het doorgaans landsbrede maatregelen betreft. De verschillende typen maatregelen die in de verkenning gehanteerd zijn, staan nader toegelicht in tabel 3. Tabel 3: Toelichting type maatregelen Type maatregel Brongerichte maatregelen
Proces- en effectgerichte maatregelen
Inrichtings- en beheersmaatregelen
Grondwaterkwantiteitsmaatregelen
Toelichting Waterkwaliteit, brongericht (aanpak lozingen, bemesting, bestrijdingsmiddelen, en dergelijke ) Waterkwaliteit, procesgericht (saneren overstorten, RWZI’s, aanleg bufferstroken, erosiebestrijding, en dergelijke ) Waterkwaliteit, effectgericht (waterplanten verwijderen, aanleg helofytenfilters, en dergelijke ) Ecologische kwaliteit, waterbeheer (waterretentie, aanpak piekafvoeren, peilbeheer, en dergelijke ) Ecologische kwaliteit, inrichting (hermeandering, vismigratie en andere morfologische aspecten) Ecologische kwaliteit, beheer (waterbodemsanering, onderhoud watervegetatie, oeverbeheer, en dergelijke ) Grondwaterkwantiteit (peilopzet, drainages verwijderen, en dergelijke )
Alle varianten zijn dus opgebouwd uit generieke (landelijke) maatregelen (mest, bouwstoffen, toelatingsbeleid bestrijdingsmiddelen en dergelijke ) die door het Rijk zijn aangeleverd en regionale maatregelen (inrichting, waterzuivering, beheer en dergelijke ) die de regio zelf heeft ingevuld. Regionale maatregelen Voor het realiseren van doelen zijn alle daarvoor benodigde maatregelen op het gebied van inrichting, emissiereductie en beheer geselecteerd. Daarbij is als uitgangspunt gehanteerd dat bij gegraven wateren (kunstmatig) zoals sloten en kanalen meandering en morfologische maatregelen binnen het (beek)profiel niet meegenomen worden (tenzij dit uitdrukkelijk onderdeel uitmaakt van bestaand beleid). Bij deze wateren behoren een natuurlijke oeverinrichting en een aangepast beheer wel tot de herstelmaatregelen. Voor de selectie van regionale maatregelen zijn telkens alle maatregelen meegenomen die een positieve bijdrage hebben aan het oplossen van de gesignaleerde knelpunten in de gebieden die worden beschouwd. Er zijn vooralsnog geen beperkingen opgelegd ten aanzien van de maatschappelijke haalbaarheid. Generieke maatregelen De door het Rijk aangeleverde generieke maatregelen zijn door de regio omgezet naar effecten en kosten per deelgebied (RWSR-gebied). Door het ontbreken van essentiële (kwantitatieve) informatie op gebied van bijvoorbeeld bouwstoffen (vanuit het ministerie Maasnota 2006 Concept rapport
- 103 -
16 augustus 2006
van VROM) konden alleen generieke maatregelen op het gebied van meststoffen en enkele bestrijdingsmiddelen (vanuit het ministerie van LNV) in de analyse worden betrokken. LNV heeft 3 beleidsvarianten (‘Beperkt’, ‘Fors’ en ‘Maximaal’) met maatregelen op gebied van mest en gewasbeschermingsmiddelen opgesteld. Voor alle varianten is voor meststoffen uitgegaan van het uitvoeren van het maatregelenpakket ten behoeve van de Europese Nitraatrichtlijn waarover overeenstemming is bereikt in het mestakkoord uit 2006. Daarnaast is het realiseren van evenwichtsbemesting voor fosfaat in 2015 door LNV opgenomen. Dit is geen verplichting die direct volgt vanuit de Europese Nitraatrichtlijn maar is reeds een anticipatie op de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor het gewasbeschermingsbeleid geldt het huidige toelatingsbeleid en het convenant duurzame gewasbescherming, dat voorziet in de ambitieuze emissiereductie van 95%, als staand beleid. LNV streeft ernaar om in 2015 uitbreiding van het huidige toelatingsbeleid gerealiseerd te hebben om het risico voor waterorganismen te beperken. Daarmee zal het toelatingsbeleid voldoen aan de eisen van de KRW. De reductiedoelstelling van 95% is opgenomen onder de variant beperkt. De variant fors omhelst het gebruik van monitoringsresultaten om niet goede landbouwpraktijken op te sporen en aan te pakken (en in het uiterste geval zelfs doorwerking op toelating).
B.1.2 Het Rijkswatersysteem De invulling van de beleidsvarianten voor het Rijkswatersysteem sluit op hoofdlijnen aan bij de insteek die gebruikt is voor het regionale watersysteem. Het verschil heeft te maken met het gegeven dat de (hoofdstroom van de) Maas één watersysteem is. Rijkswaterstaat heeft landelijk voor chemie (prioritaire stoffen) de vijf beleidsvarianten doorgerekend. Voor (aquatische) ecologie zijn de varianten ‘Beperkt’ en ‘Fors’ ingevuld met een toenemend areaal of aantal (bijvoorbeeld nevengeulen) maatregelen in of langs het Rijkswatersysteem. Voor maatregelen ten bate van de chemie (prioritaire stoffen) is met name de inspanning in aantallen onderscheidend. Er worden in de variant ‘Fors’ bijvoorbeeld meer RWZI’s aangepakt dan in de variant ‘Beperkt’. B.1.3
Het grondwatersysteem
Bij het invullen van de maatregelentabellen voor het grondwatersysteem is als uitgangspunt gehanteerd dat de doelstellingen voor grote en kleine grondwaterlichamen niet verschillen. Maatregelen worden genomen om doelen ten aanzien van grondwaterkwaliteit te realiseren. Voor deze analyse zijn de doelen echter niet vastgesteld, er is uitgegaan van de knelpunten op het gebied van waterkwaliteit (waaronder nitraat) en ecologie die reeds in de karakteriseringsrapportage 2004 zijn gesignaleerd. Bij het invullen van de maatregelentabellen is uitgegaan van de kwaliteit van het grondwater op de diepte waarop gemonitoord wordt. Dit is 10 meter minus maaiveld. In de maatregeltabellen is ten aanzien van de effectiviteit van de maatregelen telkens gescoord in hoeverre (%) deze knelpunten met de betreffende maatregel kunnen worden opgelost. Omdat uit de karakterisering blijkt dat de globaal genomen de grondwateronttrekkingen de natuurlijke aanvulling niet overstijgen, zijn in deze fase geen maatregelen gericht op grondwaterkwantiteit opgenomen. In de volgende fase waarin meer gebiedsspecifiek gewerkt wordt, wordt dit onderdeel wel in beschouwing genomen. De maatregelentypen kennen dezelfde indeling als de maatregelentabellen voor oppervlaktewater.
Maasnota 2006 Concept rapport
- 104 -
16 augustus 2006
Voor verdrogingsproblematiek: zie terrestrische ecologie.
B.2
Resultaten
In deze paragraaf worden de resultaten van de eerste verkenning van maatregelen, effecten en kosten gepresenteerd. Net als in de vorige paragraaf is hierbij onderscheid gemaakt tussen het regionale watersysteem (3.2.1 en 3.2.2), het rijkswatersysteem (3.2.3) en het grondwatersysteem (3.2.4). Deze paragraaf sluit af met de eerste resultaten van de economische analyse die op basis van de verkenning is uitgevoerd. De economische analyse (3.3) geeft een eerste indicatie van wat deze kosten voor de initiatiefnemers kunnen betekenen voor de verschillende doelgroepen (huishoudens, landbouw en industrie). Ook geeft de economische analyse een indruk van de baten en indirecte kosten (zoals schade voor gebruiksfuncties) per beleidsvariant. Kosten zijn indicatief en geven een maximale situatie De kosten in deze paragraaf zijn indicatief en geven de kosten aan voor de verschillende regionale initiatiefnemers (provincies, waterschappen, gemeentes) en het Rijk. De kosten geven met nadruk een maximale situatie: 1. Maatregelen zijn opgevoerd gericht op het zo ver mogelijk oplossen van de knelpunten (scherper dan de normen); 2. De invulling van de beleidsvarianten wordt niet beperkt door maatschappelijke haalbaarheid; 3. Kosten kunnen niet alleen toegeschreven worden aan de KRW (ook aan WB21); 4. Kosten hebben betrekking op bestaand beleid vanaf 2002; 5. Overlap tussen maatregelen zou kunnen voorkomen.
B.2.1. Conclusies voor het watersysteem van de Maas Tabel 4 geeft de resultaten per beleidsvariant wat betreft effectiviteit en jaarlijkse kosten voor het regionale watersysteem (exclusief rijkswateren). Hierbij is gekeken naar de jaarlijkse kosten voor het realiseren en in stand houden van maatregelen. Maatregelen op het grensvlak van grond- en oppervlaktewater zijn eveneens meegenomen. Er is onderscheid gemaakt in effectiviteit voor prioritaire stoffen, aquatische ecologie, nutriënten (als deelaspect van aquatische ecologie) en terrestrische ecologie. De percentages bij de effectiviteit geven een indruk van de mate waarin de knelpunten voor het betreffende aspect met de maatregelen kunnen worden opgelost. Bijlage 1 geeft de jaarlijkse totale kosten per deelgebied in het regionale watersysteem van de Maas.
Maasnota 2006 Concept rapport
- 105 -
16 augustus 2006
Tabel 4: Effectiviteit opheffen knelpunten per (deel)aspect en jaarlijkse kosten 2002- 2015 (alleen regionaal watersysteem) BeleidsEffectiviteit Effectiviteit variant Prioritaire Aquatische Stoffen ecologie
‘Referenti e’ ‘Basis’ ‘Beperkt’ ‘Fors’ ‘Maximaal’
Klasse Nihil Beperkt Redelijk Aanzienlijk
Redelijk (23 %) Redelijk (29 %) Redelijk (34 %) Redelijk (39 %) Redelijk (47 %)
Redelijk (22 %) Redelijk (38 %) Aanzienlijk (53 %) Aanzienlijk (80 %) (Aanzienlijk) (103 %)
Effectiviteit Nutriënten (deelaspec t aquat ecol)
Effectiviteit Terrestrisc he ecologie
Kosten regionale maatregelen (Mln €/jr)
Kosten generieke maatregelen (Mln €/jr)
Beperkt (17 %) Redelijk (38 %) Redelijk (47 %) Aanzienlijk (75 %) Aanzienlijk (102 %)
Nihil (2 %) Redelijk (26 %) Redelijk (42 %) Aanzienlijk (60 %) Aanzienlijk (78 %)
93
0
153
0
318
76
453
295
654
360
Oplossen knelpunten (%) 0-5% oplossen knelpunten 5-20% oplossen knelpunten 20-50% oplossen knelpunten 50- 100 % oplossen knelpunten
Over het algemeen kan gesteld worden dat de regionale jaarlijkse kosten min of meer lineair stijgen bij het uitgebreider worden van de beleidsvarianten. De kosten voor het Rijk bij de beleidsvarianten referentie en basis zijn nul omdat door het Rijk uitsluitend aanvullende maatregelen in beschouwing zijn genomen. Figuur 4 geeft een overzicht van de opbouw van de kosten (regionaal, rijkswatersysteem, generiek) bij de verschillende beleidsvarianten.
Jaarlijkse kosten maatregelen
Kosten in miljoen Euro
1200 1000 800 600 400 200 0 R eferen tie 1
B2asis
B epe 3 rkt
Fors 4
M axim 5 aa l
M aatregelen regionaal w atersysteem M aatregelen rijksw ateren G enerieke m aatregelen
Figuur 4: Opbouw van de jaarlijkse kosten van 2002 t/m 2015 van maatregelen bij de verschillende varianten
Maasnota 2006 Concept rapport
- 106 -
16 augustus 2006
B.2.2
Conclusies regionaal watersysteem
Conclusies prioritaire stoffen Voor alle varianten geldt dat het oplossen van de knelpunten voor prioritaire stoffen niet mogelijk is. De maximale score is ‘redelijk’. Hiervoor zijn een aantal redenen aan te voeren: 1. Het aangeleverde generieke maatregelenpakket is nog niet volledig (met name het VROM-deel is nog niet compleet). Hierdoor ontbreken nog maatregelen in het generieke maatregelenpakket; 2. Het geselecteerde generieke maatregelenpakket dat is aangeleverd is niet altijd maximaal ingevuld vanuit het Rijk (LNV en VROM). Dit leidt er toe dat met het geselecteerde pakket generieke maatregelen met betrekking tot mestbeleid en toepassing bestrijdingsmiddelen zelfs een maximale inspanning niet voldoende zou zijn om op regionaal niveau de knelpunten voor prioritaire stoffen (en in mindere mate ook voor nutriënten) in de Maasregio het hoofd te bieden (zie figuur 5); 3. Het stroomgebied van de Maas heeft te maken met nalevering van stoffen (historische belasting), die in 2015 nog steeds zal spelen. 4. Generieke maatregelen scoren het grootste effect. Regionale maatregelen hebben een gering aandeel in het oplossen van knelpunten. Chemie (prioritaire stoffen)
percentage oplossen knelpunt
zware metalen
bestrijdingsmiddelen
PAK's
organische microverontreinigingen
100,0 90,0 80,0 70,0 60,0 50,0 40,0 30,0 20,0 10,0 0,0
Referentie 1
Basis 2
Beperkt 3
Fors 4
Maximaal 5
Brongerichte maatregelen Proces- en effectgerichte maatregelen Inrichtings- en beheersmaatregelen Grondwaterkwantiteitmaatregelen
Figuur 5: Bijdrage maatregelentype aan de oplossing van een knelpunt per beleidsvariant (prioritaire stoffen)
Conclusies aquatische ecologie (inclusief nutriënten) • Voor aquatische ecologie geldt vanaf beleidsvariant ‘beperkt’ dat de op te heffen knelpunten geheel of grotendeels opgelost kunnen worden; • Uit de figuur kan ten onrechte de indruk ontstaan dat de knelpunten op gebied van aquatische ecologie met regionale maatregelen zouden kunnen worden opgelost. Dit is niet het geval. Regionale maatregelen (met name inrichtings- en beheersmaatregelen) sorteren het grootste effect bij het oplossen van de knelpunten, met name benedenstrooms. Om bovenstrooms de knelpunten op te lossen zijn brongerichte, generieke maatregelen noodzakelijk. Maasnota 2006 Concept rapport
- 107 -
16 augustus 2006
Aquatische ecologie nutriënten
Overige stoffen
inrichting
beheer
percentage oplos sen k nelpun
1 00,0 90,0 80,0 70,0 60,0 50,0 40,0 30,0 20,0 10,0 0,0
Referentie 1
Basis 2
Beperkt 3
Fors 4
Maximaal 5
Brongerichte maatregelen Proces- en effectgerichte maatregelen Inrichtings- en beheersmaatregelen Grondwaterkwantiteitmaatregelen
Figuur 6: Bijdrage maatregelentype aan de oplossing van een knelpunt per beleidsvariant (aquatische ecologie)
Conclusies nutriënten (als deelaspect van aquatische ecologie) • Voor nutriënten worden vanaf beleidsvariant ‘fors’ de op te heffen knelpunten geheel of grotendeels opgelost; • Uit de figuur kan ten onrechte de indruk gewekt worden dat de knelpunten op gebied van aquatische ecologie met regionale maatregelen zouden kunnen worden opgelost. Dit is niet het geval. Inrichtings- en beheersmaatregelen leveren een goede bijdrage leveren aan het oplossing van knelpunten, maar daarmee zijn de knelpunten niet opgelost. Om bovenstrooms de knelpunten op te lossen zijn brongerichte, generieke maatregelen noodzakelijk; • Proces- en effectgerichte maatregelen leveren een substantiële bijdrage aan het oplossen van de knelpunten; • De bijdrage van generieke maatregelen aan het oplossen van de knelpunten beperkt is ten opzichte van de andere typen maatregelen. Dit komt onder andere door het niet maximale ambitieniveau van het rijk.
Maasnota 2006 Concept rapport
- 108 -
16 augustus 2006
percentage oplossen knelpunte
Nutriënten
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 1 Referentie
2 Basis
3 Beperkt
4 Fors
5 aal M axim
Brongerichte m aatregelen Proces- en effectgerichte maatregelen Inrichtings- en beheersmaatregelen Grondw aterkw antiteitm aatregelen
Figuur 7: Bijdrage maatregelentype aan de oplossing van een knelpunt per beleidsvariant (Nutriënten)
Conclusies terrestrische ecologie • Voor terrestrische ecologie worden vanaf beleidsvariant ‘fors’ de op te heffen knelpunten geheel of grotendeels opgelost; • De grondwaterkwantiteitsmaatregelen leveren een belangrijke bijdrage aan het oplossen van de knelpunten. Terrestrische ecologie
pe rc e nta ge oplos s e n k ne lpun
kwantiteit
kwaliteit
1 0 0 ,0 9 0 ,0 8 0 ,0 7 0 ,0 6 0 ,0 5 0 ,0 4 0 ,0 3 0 ,0 2 0 ,0 1 0 ,0 0 ,0
Referentie 1
Basis 2
Beperkt 3
Fors 4
Maximaal 5
Brongerichte maatregelen Proces- en effectgerichte maatregelen Inrichtings- en beheersmaatregelen Grondwaterkwantiteitmaatregelen Figuur 8: Bijdrage maatregelentype aan de oplossing van een knelpunt per beleidsvariant (terrestrische ecologie)
Maasnota 2006 Concept rapport
- 109 -
16 augustus 2006
B.2.3 Conclusies voor het Rijkswatersysteem van de Maas Voor de Rijkswateren zijn landelijk voor chemie (prioritaire stoffen) de vijf beleidsvarianten doorgerekend. Voor (aquatische) ecologie zijn de varianten ‘Beperkt’ en ‘Fors’ ingevuld. Ook zijn de effecten van de maatregelen bepaald. Het wordt methodisch niet verantwoord geacht om de procentuele scores op te tellen tot een totaal effect per variant. In zijn algemeenheid neemt het totale effect toe van ‘Referentie’ naar ‘Maximaal’. Voor de prioritaire stoffen kan als hoogste score ‘beperkt’ worden bereikt in de varianten ‘Fors’ en ‘Maximaal”. Het maximale effect dat volgens deze eerste inschatting bereikt wordt voor de ecologie is de score ‘redelijk’ in 2015 bij de variant ‘Maximaal’. Onderstaande tabel met de kosten is afgeleid uit de landelijk opgestelde maatregeltabellen voor de Maas. Omdat de opbouw van de beleidsvarianten niet één op één vergelijkbaar is met de opbouw van de beleidsvarianten van het regionaal watersysteem van de Maas, zijn de kosten voor het Rijkswatersysteem in een aparte tabel opgenomen (en niet in tabel 4). Tabel 5: Overzicht van de jaarlijkse kosten bij de verschillende beleidsvarianten in het Rijkswatersysteem van de Maas Variant
‘Referentie’ ‘Basis’ ‘Beperkt’ ‘Fors’ ‘Maximaal’ *: **:
Jaarlijkse kosten (2007-2015) exclusief de generieke maatregelen 1 mln Euro* 17,6 mln Euro* 54,4 mln Euro 88,6 mln Euro 100,5 mln Euro**
Alleen kosten maatregelen waterkwaliteit In de kostenberekening van de maximale variant zijn de maatregelen voor de aquatische ecologie niet meegenomen. De jaarlijkse kosten bestaan dus uit het bedrag van de ‘variant Fors‘ plus de kosten van de waterkwaliteitsmaatregelen (‘prioritaire stoffen’).
Eindconclusies rijkswatersysteem RWS heeft zelf weinig effectieve maatregelen ter beschikking voor het terugdringen van prioritaire stoffen; er is een grote afhankelijkheid van het regionale watersysteem in het stroomgebied van de Maas en van het buitenland; de belangrijkste RWS maatregelen betreffen antifoulings (scheepvaart) en aanpassing RWZI’s lozend op Rijkswater (totale effectiviteit beperkt 5-20%). Met de inrichtingsmaatregelen, die Rijkswaterstaat tot haar beschikking heeft, is het niet mogelijk om de ecologische doelen te bereiken in 2015. Daarom is fasering noodzakelijk tot 2027. Dan is het mogelijk om in de rijkswateren aan de ecologische doelstellingen te voldoen. Daarvoor is landelijk ordegrootte een 4x zo groot budget nodig als het huidige herstel- en inrichtingsbudget (106 Mln Euro/jaar ten opzichte van de huidige 27 Mln Euro/jaar).
B.2.4 Conclusies voor het grondwatersysteem van de Maas Bij de karakterisering zijn de kwaliteitsgegevens van het ondiepe grondwater gebruikt. Op basis van de nitraatconcentraties op deze diepte zijn de grondwaterlichamen als ‘at risk’ beoordeeld. Bij het invullen van de maatregelentabellen is uitgegaan van de kwaliteit van het grondwater op de diepte waarop gemonitoord wordt. Dit is 10 meter minus maaiveld. De verwachting is dat door verdunning en natuurlijke afbraakprocessen de problemen op deze diepte minder groot zijn. Dit heeft tot gevolg dat het aantal en de intensiteit van de
Maasnota 2006 Concept rapport
- 110 -
16 augustus 2006
te nemen maatregelen gericht op nitraat in het diepere grondwater minder groot zijn dan op basis van de karakterisering verwacht zou worden. De kwaliteit van naar het oppervlaktewater uittredend ondiep grondwater is in een aantal gevallen onvoldoende om de ecologische doelen te halen. Omdat er onvoldoende bekend is over de relatie tussen grond- en oppervlaktewater zijn in de grondwatertabellen geen maatregelen opgenomen die hierop gericht zijn. Het is van belang meer inzicht te verkrijgen in de relatie tussen grond- en oppervlaktewater. Naar verwachting hebben generieke maatregelen een aanzienlijk effect op de nitraatconcentratie en de gewasbeschermingsmiddelen in het grondwater. Lokaal is de aanpak van historische bodemverontreinigingen belangrijk. Omdat de KRW de kwaliteit van het grondwater rondom winningen voor menselijke consumptie verdergaand wil beschermen is het belangrijk het beleid rondom de definiëring van het begrip ‘winningen voor menselijke consumptie’ en de daarbij behorende aanwijzingen op korte termijn verder uit te werken. Er is nog onduidelijkheid over de verplichting te streven naar een ‘eenvoudige zuivering’ en wat dat dan inhoudt. Wanneer hier bijvoorbeeld alleen beluchten en ijzerfiltratie onder wordt verstaan, heeft dit tot gevolg dat voor naar schatting een kwart van de (ondiepe) grondwaterwinningen de doelstellingen in 2015 niet gehaald worden.
B.3 De eerste uitkomsten van de economische analyse B.3.1 Inleiding De voor de KRW geselecteerde beleidsvarianten zijn met elkaar vergeleken wat betreft de sociaal-economische consequenties. De aanpak van de ecologische analyse is in overeenstemming is met de landelijke OEI-leidraad. Per variant zijn de kosten en baten uitgewerkt voor de initiatiefnemers (overheidsorganisaties) en doelgroepen (landbouw, industrie, huishoudens) in het stroomgebied van de Maas. Hierbij is ook gekeken naar indirecte kosten zoals opbrengstderving. B.3.2 Baten van maatregelen De effecten van de beleidsvarianten hebben betrekking op 2015 en kunnen zowel positief als negatief zijn. De effecten die zijn geïdentificeerd staan in overzichtstabel 6 en zijn: Natuur Positieve effecten voor de natuur, en meer specifiek voor de chemische en ecologische kwaliteit van de natuur. De knelpunten ten aanzien van natuur worden bij maximumvariant opgelost, met uitzondering van prioritaire stoffen (als gevolg van het generieke maatregelenpakket en de historische belasting). Huishoudens Positieve effecten voor huishoudens in termen van de waardering van de wateren en de natuur. Deze waardering is gerelateerd aan zaken als gezondheid, leefbaarheid, veiligheid en biodiversiteit. Per huishouden is men in de regio Maas bereid om gemiddeld 103 euro extra te betalen voor een betere kwaliteit van water en (water)natuur door de KRWmaatregelen. In het Maasstroomgebied zijn circa 1.5 miljoen huishoudens. Daaruit kan opgemaakt worden dat de totale economische waarde, die huishoudens relateren aan schoon water circa 154 miljoen euro bedraagt.
Maasnota 2006 Concept rapport
- 111 -
16 augustus 2006
Met de maatregelpakketten die nu worden voorgesteld, worden de ecologische doelstellingen deels behaald (zie voorgaand). Landbouw De economische gevolgen voor de landbouw van de KRW-maatregelen kunnen in de volgende categorieën worden ingedeeld: • Opbrengstderving door verlies aan (toepassing van) landbouwgrond; • Opbrengstderving door vernattingschade/droogteschade; • Overige gevolgen (zoals schoner drinkwater voor vee); • Gevolgen voor afnemers en leveranciers van de landbouw (indirecte effecten). De directe effecten zijn ingeschat op basis van het aantal hectares dat naar verwachting opbrengstderving zal ondervinden, en het verwachte niveau aan opbrengstderving. De indirecte effecten voor de leveranciers en afnemers van de landbouwsector zijn ingeschat met behulp van een multiplier die specifiek is berekend voor de gevolgen in de landbouwsector (0,8). Vermogensschade is hierbij niet meegenomen. De resultaten staan gepresenteerd in de overzichtstabel in tabel 6. Overige sectoren Er is (op lange termijn) een positief effect te verwachten voor de recreatiesector (positief) en de drinkwater/afvalwaterzuivering (positief op lange termijn). De effecten voor scheepvaart en industrie overig en dienstverlening zijn beperkt. Enerzijds geeft dit wellicht aan dat de KRW niet sterk gericht is op maatregelen voor de industrie. Anderzijds is hier mogelijk sprake van een lacune (er is geen generiek Nederlands beleid en er zijn geen/beperkte regionale maatregelen opgevoerd). B.3.3 Kostenverdeling naar verantwoordelijke overheden Uit de analyse van de verdeling van kosten naar de verantwoordelijke overheden (‘initiatiefnemers’) voor maatregelen blijkt dat drie partijen met name de verantwoordelijkheid dragen van de uitvoering van de huidige set van maatregelen, te weten Rijk, de gemeenten en de waterschappen. Hierbij wordt benadrukt dat de kosten voor Rijk onderschat zijn omdat de maatregelenpakketten door het Ministerie van VROM nog niet aangeleverd waren ten tijde van de analyse. Het dragen van de verantwoording voor de uitvoering van de kosten betekent niet automatisch dat de kosten door deze overheid zelf worden opgebracht. Over dit laatste worden de komende jaren afspraken gemaakt.
400 350 300 250 200 150 100 50 0
R e fe re n tie B a s is B e p e rkt F o rs
ap
aa ij k
te a
R
W
sw
at
rs
er
ch
st
nt em G
vi ro P
ee
nc
ij k
ie
e
t
Ma xim a a l
R
K o s te n in m iljo e n E u ro p e
V e r d e lin g k o s te n p e r v e r a n tw o o r d e lijk e o v e r h e id
Figuur 9: Verdeling kosten over verantwoordelijke overheden
Maasnota 2006 Concept rapport
- 112 -
16 augustus 2006
Kostenverdeling naar doelgroepen Bij de verkenning van de kostenverdeling naar doelgroepen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: • Voor de analyse is er van uitgegaan dat maatregelen die direct op een doelgroep zijn gericht, ook volledig door deze doelgroep worden bekostigd; • De wijze waarop kosten mogelijk vertaald kunnen worden naar lasten per doelgroep is afgeleid van de nationale, historische verdeling van lasten tussen huishoudens en bedrijven; • Bij deze analyse is geen rekening gehouden met de inzet van economische instrumenten (zoals subsidies, vergunningen), die de lastenverdeling zeer aanzienlijk kan veranderen; • Alle kosten uit de huidige maatregeltabellen zijn doorvertaald naar lasten2 en betreffen een maximale situatie (zie kader onder 3.2). Daarbij dient echter de nuancering te worden gegeven dat de verdeling van lasten uiteindelijk een politieke vraag is die middels de inzet van instrumenten (zoals subsidie, belasting) zal worden ingevuld. Gezien het bovenstaande, kan verondersteld worden dat de verdeling van kosten naar lasten uiteindelijk heel anders zal plaatsvinden dan op basis van bovenstaande uitgangspunten. De resultaten van de onderstaande analyse geven daarmee als resultaat naar verwachting een maximum van de te verwachten lasten. Doorvertaling van de kosten naar doelgroepen toe vindt plaats via: • Kosten algemeen zoals omslagheffing, verontreinigingsheffing, rioolrecht, algemene belasting; • Kosten specifiek, onder andere investeringen (extra zuivering, ander gebruik bestrijdingsmiddelen) die nodig zijn om aan de KRW te voldoen; • Effecten van directe kosten zoals opbrengstderving. Het onderstaande figuur brengt de wijze in beeld waarop de kosten kunnen worden doorvertaald naar de verschillende doelgroepen.
Initiatiefnemers
Kosten algemeen
Rijk
omslagheffing verontr. heffing rioolrecht alg. belasting
Rijkswaterstaat
Doelgroepen
Huishoudens
Provincies Gemeenten Waterschappen
Kosten specifiek Huishoudens
Landbouw
Landbouw Industrie
Industrie
Effecten Directe kosten Indirecte kosten Figuur 10: Verdeling kosten
2
Met uitzondering van de kosten van maatregelen van de Rijkswateren, vanwege de late ontvangst van de informatie
Maasnota 2006 Concept rapport
- 113 -
16 augustus 2006
Uit de analyse van de verdeling van kosten naar doelgroepen blijkt dat het grootste deel van de maatregelen door middel van belastingen (waterschapsbelastingen, rioolrecht en algemene belastingen) door de doelgroepen worden gefinancierd. Op basis van deze uitgangspunten is de mogelijke verdeling van kosten naar lasten voor de doelgroepen berekend (zie figuur 11).
Mogelijke verdeling van kosten naar lasten per doelgroep
Kosten in mln 60 euro/jaar 0 50 0 40
Referent ie Basi
0 30 0 20
s Beper kt For
0 10 0 -
s Maxima al Huishoude ns
Landbou w Doelgroep en
Industrie dienstverleni en ng
Figuur 11: Mogelijke verdeling van kosten naar lasten per doelgroep
B.3.4
Samenvatting van de eerste uitkomsten van de economische analyse
Tabel 6 geeft een totaaloverzicht van alle baten en kosten uit de verkenning.
Maasnota 2006 Concept rapport
- 114 -
16 augustus 2006
Tabel 6: Totaaloverzicht
Type effecten
Referentie
eenheid
Basis
Beperkt
Fors
Maximaal
Kosten Mln Euro/jr
98
171
448
837
Natuur -Prioritaire stoffen -Aquatische ecologie -Terrestrische ecologie
Percentage opheffen knelpunten
23%
29%
34%
39%
47%
22%
38%
53%
80%
103%
2%
26%
42%
60%
78%
Huishoudens -Waardering verbetering toestand
Mln Euro/jr
24
48
67
93
119
Landbouw -Verlies opbrengst landbouwgrond; -Natschade / droogteschade -Effecten toeleveranciers/afnemers -Overig
Mln Euro/jr Mln Euro/jr Mln Euro/jr Kwalitatief
Recreatie -Schoner zwem-/vaarwater -Meer/grotere diversiteit vissen -Meer toeristen
Aantal recreant Aantal vissers Omzet sector
Drinkwater / Rioolwaterzuivering -Schonere bron waterwinning -Minder zuiveren door afkoppeling
Investeringen en beheerskosten
1.115
Baten
0,2
0,5
0,9
2,1
3,4
Geen
0,3
1,7
1,9
1,9
0,1
0,7
2,0
3,2
4,2
Geen
Geen
+
+
+
Positief
Positief
Positief
Positief
Positief
Vol. bronwater % afname water
Geen
Geen
Geen
Geen
Positief
Scheepvaart
Gebruik
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Industrie overig
Gebruik
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Legenda: groen: positief effect, sterker naarmate de kleur donkerder is rood: negatief effect, sterker naarmate de kleur donkerder is
In het algemeen zijn de belangrijkste aandachtspunten: • Er is een onbalans tussen de insteek bij de regionale maatregelen (maximaal) en de generieke maatregelen van LNV (niet maximaal); • De generieke maatregelen (met name vanuit het ministerie van VROM ) zijn nog niet volledig (niet voldoende gekwantificeerd). Ten aanzien van de baten zijn de belangrijkste bevindingen: • De knelpunten ten aanzien van natuur worden bij maximumvariant opgelost met uitzondering van prioritaire stoffen (generieke maatregelen ontoereikend); • Er zijn beperkte positieve baten voor huishoudens en de recreatiesector; • Er zijn overwegend negatieve effecten voor de landbouw; • De positieve effecten voor drinkwater en afvalwaterzuivering zijn er pas op de lange termijn; • Vooralsnog zijn er geen effecten voor scheepvaart en industrie. Wat betreft de kosten zijn de volgende hoofdconclusies van belang: • De vertaling van kosten naar lasten per doelgroep is uiteindelijk een politieke vraag is die middels de inzet van instrumenten (zoals subsidie, belasting) zal worden ingevuld; • Het grootste deel van de kosten wordt geïnd via de belasting; • De definitie van lastenverhoging als financiële randvoorwaarde is voor de volgende fase van groot belang.
=o=o=o=
Maasnota 2006 Concept rapport
- 115 -
16 augustus 2006
BIJLAGE 1: JAARLIJKSE KOSTEN PER BELEIDSVARIANT Jaarlijkse totale kosten van 2002 t/m 2015 per beleidsvariant voor de deelgebieden in het regionaal watersysteem van de Maas
Jaarlijkse kosten 'Limburg zuid'
kosten in miljoen Euro
kosten in miljoen Euro
180
Regionaal
140
Jaarlijkse kosten 'Brabant Midden'
200
160
120 100 80 60 40
Regionaal
160 140 120 100 80 60 40
20
20 0
0 Referentie
Basis
Beperkt
beleidsvariant
Fors
Referentie
Maximaal
Jaarlijkse kosten 'Brabant Oost'
120
kosten in miljoen Euro
80 60 40 20
Fors
Maximaal
Regionaal
80
100
Beperkt
beleidsvariant
Jaarlijkse kosten 'Limburg Noord'
90
Regionaal
kosten in miljoen Euro
Basis
70 60 50 40 30 20 10
0
0 Referentie
Basis
Beperkt
Fors
Maximaal
Referentie
beleidsvariant
Jaarlijkse kosten 'Brabant West'
Fors
Maximaal
Jaarlijkse kosten 'Goeree Overflakkee' 8
Regionaal
160 kosten in miljoen Euro
kosten in miljoen Euro
Beperkt
beleidsvariant
9
200 180
Basis
140 120 100 80 60
6 5 4 3
40
2
20
1
0
Regionaal
7
0 Referentie
Basis
Beperkt
Fors
Maximaal
beleidsvariant
Maasnota 2006 Concept rapport
- 116 -
Referentie
Basis
Beperkt beleidsvariant
Fors
Maximaal
16 augustus 2006