CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
WATEROPGAVE WATERKWALITEIT CLUSTER 2: DORDRECHT LANDELIJK GEBIED
Uitwerking van doelen, maatregelen en kosten in het gebied Hollandse Delta (KRW Fase 3)
CONCEPT
Versie: 10 april 2007
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 Inhoudsopgave 1
INLEIDING 1.1 Aanleiding 1.2 De Kaderrichtlijn Water 1.3 Doelstellingen van fase 3: detailanalyse 1.4 Bestuurlijk vervolg 1.5 Deelgebied Dordrecht landelijk
1 1 1 2 3 3
2
AFBAKENING GEBIEDSPROCES EN RAPPORTAGE
5
3
WERKWIJZE 3.1 Werkproces en activiteiten op hoofdlijnen 3.2 Algemene uitgangspunten 3.3 Gebiedsproces Dordrecht Landelijk 3.4 Strategisch Groenproject
7 7 7 8 8
4
HUIDIGE TOESTAND 4.1 Algemene beschrijving Dordrecht landelijk gebied 4.2 Waterlichamen Viersprong en Kwalgat/Midden Els 4.2.1 Begrenzing van waterlichamen 4.2.2 Beschrijving waterlichamen 4.2.3 Huidige waterkwaliteit 4.3 Verzorgingsgebied 4.3.1 Beschrijving verzorgingsgebied 4.3.2 Huidige waterkwaliteit 4.4 Overige wateren 4.4.1 Beschrijving overige wateren 4.4.2 Huidige waterkwaliteit
5
DOELSTELLINGEN 17 5.1 Totstandkoming doelen 17 5.2 Ecologisch doel in het waterlichaam 19 5.2.1 Hydromorfologische situatie/toestand 19 5.2.2 Ecologische doelen 20 5.3 Ecologisch doel in het verzorgingsgebied 20 5.4 Ecologisch doel in overig water, beschermde gebieden en waterparels 20 5.4.1 Overig water 20 5.4.2 Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (VHR) 20 5.4.3 Zwemwater 21 5.4.4 Waterparels 21
6
DOELGAT EN MOGELIJKE OORZAKEN 6.1 Doelgat waterlichamen en mogelijke oorzaken 6.1.1 Ecologie 6.1.2 Chemie 6.2 Doelgat verzorgingsgebied mogelijke oorzaken 6.2.1 Ecologie 6.2.2 Chemie 6.3 VHR-gebieden 6.4 Zwemwater 6.5 Waterparels
23 23 23 24 24 24 24 24 24 25
7
MAATREGELEN EN SELECTIE 7.1 Waterlichamen 7.1.1 Mogelijke maatregelen en afweging 7.1.2 Voorgestelde maatregelen voor de periode 2010-2015 7.2 Verzorgingsgebied 7.2.1 Mogelijke maatregelen en afweging 7.2.2 Voorgestelde maatregelen voor de periode 2010-2015 7.3 Overige wateren
27 27 27 27 29 29 30 31
11 11 12 12 12 14 14 14 15 15 15 15
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 7.4 7.5 7.6 7.7
Beschermde gebieden Waterparels Doelbereik met maatregelenpakket 2010-2015 Relatie met opgaven voor wateroverlast (WB21)
32 32 32 33
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
1
INLEIDING
1.1
Aanleiding
Vanaf 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. In 2005 is de KRW opgenomen in de Nederlandse wetgeving (Implementatiewet). Met deze richtlijn wil Europa het oppervlakte- en grondwater verder beschermen en verbeteren en een duurzaam gebruik van water bevorderen. Met de KRW zet de Europese Commissie ook de eerste stap in het integratieproces van verschillende Europese richtlijnen over waterkwaliteit, ecologie en natuurbeheer. De uitwerking vindt plaats in een stroomgebiedsgerichte aanpak. In het gebied de Hollandse Delta werkt het waterschap al tientallen jaren samen met de andere overheden aan een goede oppervlaktewaterkwaliteit. De invoering van de Wet verontreiniging oppervlaktewater, uitvoering richtlijn stedelijk afvalwater, uitwerking integrale waterbeheersplannen in gebiedsgerichte plannen en de laatste jaren ook in toenemende mate de riolerings- en waterplannen van de gemeenten zijn markante mijlpalen die een verbetering van de waterkwaliteit hebben opgeleverd. Tegelijkertijd zijn de watersystemen meer onder druk gekomen door een toenemende bevolking en intensivering van het gebruik (zoals recreatie, scheepvaart, landbouw en verkeer). Alles bij elkaar genomen blijkt dat de verbetering van de waterkwaliteit de laatste jaren steeds langzamer verloopt. Hierdoor blijft een aantal problemen bestaan: specifieke natuurwaarden gaan verloren, vee kan niet altijd worden gedrenkt met slootwater, mensen krijgen gezondheidsklachten na het zwemmen (blauwalgen) en het zuiveren van water voor onder meer drinkwaterproductie wordt alsmaar duurder. Ook in het gebied Hollandse Delta komen dit soort problemen voor. In 2004 is in de karakteriseringsrapporten van de stroomgebieden Rijndelta en Maas (KRW art. 5 rapportage) vastgesteld dat zonder aanvullende maatregelen de meeste wateren voor één of meerdere chemische en/of ecologische parameters in 2015 niet aan de doelen zullen voldoen. De belangrijkste oorzaken zijn een niet optimale inrichting van het watersysteem en te hoge concentraties van verontreinigende stoffen en nutriënten in oppervlakte- en grondwater. 1.2
De Kaderrichtlijn Water
Het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water is een gedeelde verantwoordelijkheid van alle overheden in Nederland. Voor de te formuleren doelen en maatregelpakketten geldt een resultaatverplichting. Op landelijk niveau (Landelijk Bestuurlijk Overleg Water, Kabinet en Tweede Kamer) is overeenstemming over een pragmatische invulling van de KRW. Fasering van maatregelen (tot 2027) zal vaak nodig zijn om doelen te halen en de aanpak binnen de beschikbare middelen mogelijk te maken. Ook meekoppeling met andere ruimtelijke ontwikkelingen (zoals WB21, ILG, specifieke regionale ontwikkelingen) en innovatie (zoals mestbeleid, waterketen) is nodig om kosten te beperken. Dit betekent een bestuurlijke uitdaging voor de samenwerkende partijen om doelen en maatregelen vast te stellen met een gezonde balans tussen ambitie en haalbaarheid. De doelen en maatregelen worden uiteindelijk vastgelegd in een stroomgebiedbeheersplan (SGBP) en opgenomen in de plannen van de regionale overheden en het rijk. De • • • •
Europese Commissie beoordeelt een SGBP op: KRW vereisten uit de richtlijn; wettelijk vastleggen van doelstellingen; afdwingbaarheid van de maatregelen; transparante besluitvorming.
-1-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 In bovengenoemde context werken momenteel alle waterbeheerders, provincies, gemeenten en het rijk aan de uitwerking van de doelen en haalbare en betaalbare maatregelen om in 2009 op te nemen in de eerste cyclus stroomgebiedsbeheersplannen (planperiode 2009-2015). In het gebied Hollandse Delta heeft het waterschap in 2006 een eerste globale verkenning uitgevoerd in goede samenwerking met alle gemeenten, de provincie Zuid-Holland en Rijkswaterstaat Zuid-Holland (fase 2). In 2007 wordt deze analyse van mogelijke doelen en maatregelen verfijnd tot op het niveau van de afzonderlijke wateren en deelgebieden van de vijf eilanden in het beheersgebied (fase 3). In totaal vinden hiervoor 13 gebiedsprocessen plaats (zie hoofdstuk 2). Voor nadere informatie over de KRW, de regionale en nationale samenwerkingsverbanden en de fasen in de uitwerking wordt verwezen naar bijlage 1. 1.3
Doelstellingen van fase 3: detailanalyse
De samenwerkende overheden van de stroomgebieden Rijn-West en Maas hebben in hun werkplannen de volgende doelstellingen geformuleerd voor fase 3, de gedetailleerde uitwerking: 1.
per waterlichaam is het einddoel voor de waterkwaliteit bepaald. De regionaal te nemen maatregelen als bijdrage aan het overbruggen van het verschil tussen de huidige situatie en de einddoelen zijn bekend en getoetst op kosteneffectiviteit en maatschappelijke haalbaarheid;
2.
de regionaal te treffen maatregelen en kosten om de instandhoudingsdoelen c.q. de bijbehorende (grond)watervereisten voor de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (VHR) te realiseren zijn in beeld gebracht en getoetst op kosteneffectiviteit en maatschappelijke haalbaarheid;
3.
zwemwateren zijn beschreven in een zwemwaterprofiel en de regionaal te treffen maatregelen en kosten om deze doelen te realiseren zijn verkend en getoetst op kosteneffectiviteit en maatschappelijke haalbaarheid.
De KRW vereist dat de waterdoelen en maatregelen voor waterlichamen en beschermde gebieden worden opgenomen in het Stroomgebiedsbeheersplan. De uitwerking van beheersplannen c.q. maatregelenprogramma’s voor de beschermde gebieden van de Vogel en Habitat richtlijnen en de Zwemwaterrichtlijn kent net iets andere termijnen dan de KRW. Landelijk en binnen de samenwerkingsverbanden Rijn-West en Maas is uit oogpunt van transparantie afgesproken om de planvorming zoveel mogelijk gelijk te laten lopen met het KRW-proces. Daarnaast geldt dat ook het huidige waterbeheer in de andere wateren en waterparels moet worden voortgezet. Dit is verwoord in doelstellingen 4 en 5: 4.
Voor water anders dan een waterlichaam of beschermd gebied (1, 2 of 3) is het doel voor de waterkwaliteit bepaald. De regionaal te nemen maatregelen als bijdrage aan het overbruggen van het verschil tussen de doelen met de huidige situatie zijn bekend en getoetst op kosteneffectiviteit en maatschappelijke haalbaarheid. Wateren die de waterlichamen voeden worden het ‘verzorgingsgebied’ genoemd. Daarbuiten gelegen wateren is ‘overig water’;
5.
Voor de waterparels (wateren met een goede huidige waterkwaliteit en een – nog te bepalen – regionale status) zijn de doelen voor de waterkwaliteit bepaald. De regionaal te nemen maatregelen om deze gebieden en wateren blijvend te beschermen en waar mogelijk te verbeteren zijn bekend en getoetst op kosteneffectiviteit en maatschappelijke haalbaarheid.
-2-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 1.4
Bestuurlijk vervolg
De voorliggende rapportage betreft een gedetailleerde analyse van de doelen en toestand van de wateren alsmede de benodigde maatregelen en kosten voor één van de 13 deelgebieden (zie paragraaf 1.5). Met dit rapport als startpunt kunnen de betrokken overheden in 2007 bestuurlijk met elkaar in vooroverleg treden over de doelen en het af te spreken haalbaar en betaalbaar maatregelenpakket voor de periode tot 2015. De voorliggende gebiedsrapportage wordt vervolgens uitgewerkt tot een definitief voorstel aan de besturen. Dit voorstel zal een programma bevatten met onderscheid naar doelen en maatregelen die opgenomen worden in het KRW-Stroomgebiedsbeheersplan (resultaatverplichting) en doelen en maatregelen die alleen in de regionale plannen worden vastgelegd (inspanningsverplichting). Inzichtelijk wordt gemaakt hoe de maatregelen over de samenwerkende partijen zijn verdeeld (trekkerschap en kosten). De gebiedsrapportage met het voorstel voor het maatregelenprogramma tot 2015 wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de besturen van de direct betrokken overheden (waterschap, Provincie Zuid-Holland en gemeente(n) en overige uitvoerende partijen. Nadat alle 13 gebiedsprocessen op deze manier zijn doorlopen worden eind 2007 / begin 2008 de resultaten gebundeld in een compact eindrapport voor het gebied Hollandse Delta. Vervolgens wordt op basis van dit rapport en de achterliggende gebiedsrapportages bestuurlijke instemming gevraagd van de Provincie Zuid-Holland en Rijkswaterstaat ZuidHolland. Met deze rapportages vindt ook bestuurlijke afstemming plaats binnen de samenwerkingsverbanden Rijn-West en Maas (RBO Rijn-West en RBO Maas). Hiervoor wordt de informatie per deelstroomgebied gebundeld. De verkregen - digitale - informatie wordt tevens aangereikt aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat voor het opstellen van de Stroomgebiedsbeheersplannen en de landelijke maatschappelijke kostenbatenanalyse (afspraak Staatssecretaris Verkeer en Waterstaat met Tweede Kamer). 1.5
Deelgebied Dordrecht landelijk
Dit rapport betreft de gedetailleerde uitwerking voor Dordrecht landelijk gebied. Binnen dit gebied bevinden zich ook VHR-gebieden, zwemwateren en waterparels. Er zijn twee waterlichamen met één verzorgingsgebied onderscheiden en verder is ook sprake van overige wateren (tabel 1). Tabel 1. Overzicht watergebieden Dordrecht landelijk gebied
1 2
Watergebieden
Aantal
Waterlichaam Verzorgingsgebied VHR-gebied Zwemwater Waterparel Overig water
2 1 11 22 1 2
De verschillend begrensde polders maken onderdeel uit van het VHR-gebied Biesbosch Eén zwemwater maakt deel uit van een waterlichaam -3-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
-4-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
2
AFBAKENING GEBIEDSPROCES EN RAPPORTAGE
Uitgegaan is van de volgende afbakening van het gebiedsproces en de rapportage. Rijkswater en grondwater De beschrijving van doelen en toestand van rijkswateren en - regionale en landelijke – grondwaterlichamen zijn niet in de rapportage meegenomen. Rijkswaterstaat ZuidHolland respectievelijk de Provincie Zuid-Holland nemen hiervoor in een eigen analysetraject het voortouw. Als hieruit mogelijke maatregelen voortkomen voor andere overheden, wordt deze informatie door rijkswaterstaat en de provincie ingebracht in het gebiedsproces. Voor afstemming en verwerking is een tijdige inbreng noodzakelijk. Rijkswaterstaat heeft al aangegeven dat niet wordt verwacht dat in de gebiedsprocessen specifieke regionale maatregelen ontwikkeld hoeven te worden om problemen met verontreiniging in haar rijkswateren aan te pakken. Veelal zal Europees of landelijk beleid voor de aanpak van bronnen nodig zijn (zie verder onderstaande punten). Generieke maatregelen diffuse bronnen Voor de prioritair gevaarlijke en prioritaire stoffen zet Nederland in op in Europees verband af te spreken maatregelen (Decembernota 2006, Ministerie van VenW). Voor de overige chemische stoffen richt de aanpak zich op een emissiereductie via rijksbeleid. Momenteel vindt heroriëntatie plaats op probleemstoffen waarvoor daadwerkelijk een reductieopgave noodzakelijk is en welke partijen hiervoor initiatief dienen te nemen. Begin 2007 komt hierover vanuit het Ministerie van VROM meer duidelijkheid (zie toelichting in Kader 1). Alleen als er specifieke lokale oorzaken van normoverschrijding zijn, kan aanvullend op deze landelijke aanpak sprake zijn van een lokale/regionale aanpak. In het gebiedsproces wordt geïnventariseerd wat aan de orde zou kunnen zijn. Daar waar de regionale partijen onderling of samen met het rijk – financieel overeenstemming vinden over kosteneffectieve maatregelen worden deze opgenomen in het maatregelenprogramma (2010-2015) van het gebiedsproces. Aanpak nutriëntenproblematiek Ook voor nutriënten wordt de aanpak gehanteerd die is opgenomen in de Decembernota 2006 van het Ministerie van VenW, 2006. Concreet voor het gebiedsproces betekent dit dat wordt geïnventariseerd wat mogelijke kosteneffectieve maatregelen in de regio zijn. Daar waar de regionale partijen onderling of samen met het rijk – financieel overeenstemming vinden over maatregelen worden deze opgenomen in het maatregelenprogramma (2010-2015) van het gebiedsproces (zie toelichting in Kader 2). Raakvlak met WB21 Uitvoering van WB21-maatregelen kan bijdragen aan het realiseren van KRWdoelstellingen. De waterschappen en gemeenten zijn van mening dat deze synergie in de uitvoeringspraktijk van WB21 moet worden gerealiseerd. In het gebiedsproces wordt nagegaan welke afstemming in de praktijk in het gebied mogelijk is. Op deze manier wordt een beeld verkregen van de feitelijke bijdrage aan de KRW-doelstellingen (doelbereik) en eventuele financiële winst bij een gecombineerde uitvoering (zie paragraaf 7.8). Raakvlak met ruimtelijke ontwikkelingen De Provincie Zuid-Holland hanteert het (landelijke) uitgangspunt dat uitgegaan moet worden van de huidige functies, tenzij er sprake is van ruimtelijke dynamiek. Gebieden waar sprake is van ruimtelijke dynamiek volgen uit het streekplan, de provinciale Ruimtelijke structuurvisie 2020 en het investeringsprogramma ILG. De Provincie ZuidHolland geeft voor de gebiedsprocessen aan waar relevante ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden en afstemming mee dient te worden gezocht. In alle andere situaties wordt uitgegaan van de bestaande situatie en projecten die in de uitvoeringsfase verkeren.
-5-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Kader 1. Aanpak chemische stoffen Onder voorzitterschap van het Ministerie van VROM is een projectgroep met daarin ook het Ministerie van VenW, Ministerie van LNV, IPO, UvW en VNG bezig met het opstellen van een uitvoeringsprogramma voor de aanpak van diffuse bronnen. Hierbij wordt duidelijk welke stoffen (en in welke mate) met bijbehorende (diffuse) bronnen aangepakt moeten worden, de haalbaarheid hiervan en voor zover haalbaar: wie waarvoor wanneer aan de lat staat (maatregelen op EU-niveau, nationaal en/of regionaal niveau). Dit programma komt in de loop van 2007 beschikbaar en vormt voor de diffuse bronnenaanpak de input voor de decembernota 2007. Bij besluitvorming over maatregelen worden deze opgenomen in de Stroomgebiedsbeheersplannen.
Kader 2. Aanpak nutriënten Voor nutriënten geldt in de KRW het uitgangspunt: ecologie is leidend, stikstof en fosfaat zijn afgeleide parameters. Bij de aanpak van eutrofiering hebben brongerichte maatregelen prioriteit. Het gaat daarbij om het generieke mestbeleid en aanpassingen in de waterketen (riolering, riooloverstorten en RWZI’s ). Onderstaand een samenvatting aanpak van nutriënten die het rijk aangeeft in de Decembernota 2006 (Ministerie van VenW, 2006). 1)
Aanscherping van het huidige – nieuwe – generieke mestbeleid conform de EUnitraatrichtlijn is tot 2009 niet aan de orde. De wettelijke evaluatie van het mestbeleid geeft in 2007 uitsluitsel of hiermee aan de nitraatrichtlijn wordt voldaan. Waterschappen worden uitgenodigd aan deze evaluatie bij te dragen door monitoringsgegevens van stikstof en fosfaat in landbouwbeïnvloede wateren beschikbaar te stellen.
2)
Op basis van het thans beschikbare inzicht is de inzet om de huidige generieke aanpak ook ná 2009 te handhaven. De landelijke MKBA in het kader van de Decembernota 2006 toont aan dat er – mede gezien onzekerheden over maatregel-effect relaties – op korte termijn nog geen aanvullende kosteneffectieve aanvullende maatregelen beschikbaar zijn.
3)
Het rijk neemt het initiatief voor een nadere verkenning naar innovatieve en kosteneffectieve maatregelen in het landelijk gebied en de waterketen om nutriëntendoelen tussen 2015 en 2027 te kunnen halen. Concreet betekent dit het opstellen en uitvoeren van een programma van innovatieve pilots (periode 2009-2015). Pilots voor het halen van doelen in Natura-2000-gebieden krijgen extra aandacht. De vraag aan de regionale overheden is om – mede via de KRW-gebiedsprocessen in 2007 - te komen met voorstellen voor pilots
4)
Verder wordt aan de KRW-gebiedsprocessen in 2007 gevraagd te inventariseren wat specifieke kosteneffectieve maatregelen in de regio kunnen zijn, die reeds in de periode 2009-2015 zijn te nemen. Te denken valt aan inrichtingsmaatregelen die verwijdering van nutriënten bevorderen (vasthouden gebiedseigen water, helofytenfilters, vloeivelden), baggeren, (versnelde) uitmijning van fosfaatverzadigde gronden, vistandbeheer, alsmede aanpassingen in de waterketen (RWZI, riooloverstorten). Indien de betrokken regionale partijen onderling of samen met het rijk hierover - financieel overeenstemming bereiken, dan zijn die maatregelen in 2009 op te nemen in het SGBP en de regionale plannen. Afweging van zulke aanvullende maatregelen vindt plaats op basis van zowel de baten voor ecologie, alsook de baten voor drinkwater- en zwem- en recreatiewater.
5)
Voor de glastuinbouw wordt in het kader van het convenant Glastuinbouw en Milieu (GlaMi) overgeschakeld naar een emissieaanpak (voorgenomen ingang per 1 januari 2010). Het Besluit glastuinbouw wordt hiertoe gewijzigd.
-6-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
3
WERKWIJZE
3.1
Werkproces en activiteiten op hoofdlijnen
Waterschap Hollandse Delta heeft er voor gekozen om de doelen en maatregelen uit te werken in een gebiedsproces voor 13 verschillende deelgebieden. Elk deelgebied omvat één of meerdere KRW-waterlichamen en andere categorieën wateren (zie paragraaf 1.3). Met de gekozen indeling van de 13 gebieden hoeft iedere gemeente – behalve de gemeenten Dordrecht en Middelharnis - maar één keer aan een gebiedsproces mee te doen. Voor het doorlopen van ieder gebiedsproces is een werkgroep samengesteld (bijlage 2). In de werkgroep zijn vertegenwoordigd alle regionale overheden en maatschappelijke organisaties die maatregelen kunnen nemen in de wateren in het deelgebied. Daarnaast worden alle overige maatschappelijke organisaties die in het gebied Hollandse Delta betrokken zijn en/of raakvlakken hebben bij water- en milieubeleid, in de loop van 2007 voor een bespreking van resultaten uitgenodigd voor een breed overleg. Burgers worden uiteindelijk via de reguliere inspraakprocedures in 2009 betrokken bij de besluitvorming over de Stroomgebiedsbeheersplannen en de plannen van rijk en regionale overheden waar de KRW-maatregelen in worden vastgelegd. Een gebiedsproces omvat de volgende activiteiten: 1. indelen wateren in waterlichamen, verzorgingsgebied waterlichamen, VHR-gebied, zwemwater, waterparels en overig water; 2. beschrijven huidige situatie (waterkwaliteit, menselijke beïnvloeding, huidige aanpak voor verbetering waterkwaliteit en autonome ontwikkeling); 3. aangeven einddoelen en bepalen verschil met huidige toestand (doelgat); 4. opstellen totaallijst van mogelijke maatregelen (generiek en specifiek); 5. bepalen kosten en baten van mogelijke maatregelen; 6. selecteren maatregelen voor de periode 2010-2015; 7. aangeven mate doelbereik met het maatregelenpakket 2010-2015; 8. opstellen gebiedsrapportage (incl. voorstel maatregelenpakket 2010-2015); 9. besluitvorming maatregelenpakket 2010-2015 (actoren en kostenverdeling); 10. opnemen maatregelen in ontwerpplannen/raadsbesluiten partijen (2008). 3.2
Algemene uitgangspunten
In deze paragraaf staan enkele algemene uitgangspunten vermeld voor de activiteiten in het werkproces. Voor specifieke – Kader 3. Hoe zijn oppervlaktewaterlichamen methodische – vertrekpunten wordt verwezen begrensd en aangewezen? naar de desbetreffende hoofdstukken en Gebruikt zijn de volgende KRW-vereisten en bijlagen. landelijke criteria voor poldersystemen: De algemene uitgangspunten zijn: •
•
•
Wateren in het gebied zijn als waterlichamen begrensd en aangewezen volgens de KRW-vereisten en landelijk geschreven criteria voor poldersystemen (zie Kader 3); De doelen zijn als volgt bepaald: ¾ Voor de normen van de chemische doelen (prioritaire stoffen, Rijnrelevante stoffen en overige
-7-
•
Een rivier, kanaal of andere (polder)watergang met een achterliggend stroomgebied van 10 km2 wordt gezien als een waterlichaam Een meer wordt als waterlichaam aangemerkt als de oppervlakte meer dan 50 hectare beslaat
Daarbij geld een indeling in drie statussen: • • •
kunstmatig voor gegraven waterlichamen, sterk veranderd voor waterlichamen die rechtgetrokken, verdiept of anderszins hydromorfologisch gewijzigd zijn natuurlijk voor hydromorfologisch - vrijwel ongewijzigde waterlichamen
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 chemische stoffen) voor alle wateren aangesloten bij de actuele (concept)normstellingen op internationaal en nationaal niveau; ¾ Voor de toetsing van de ecologische toestand van een KRW-waterlichaam is eerst zelf het ecologische einddoel bepaald en zijn de bijbehorende normen voor ecologie ondersteunende stoffen en fysische-chemische parameters afgeleid (methodiek volgens handboek Ecologische doelstellingen voor niet natuurlijke wateren); ¾ Voor het verzorgingsgebied en het overige water is als ecologische doelstelling STOWA-klasse III aangehouden (conform waterbeheersplan). •
Gegevens over de huidige situatie zijn ontleend aan bestaande bronnen en deskundigenoordeel. Er is geen aanvullend onderzoek verricht.
•
Voor de beschrijving van de huidige situatie is gebruikt gemaakt van meetgegevens uit de periode 2002-2004 (zie paragraaf 3.3). De geïnventariseerde maatregelen en de bijdrage aan de doelen hebben betrekking op de periode vanaf deze toestandbeschrijving. Onderscheid is gemaakt tussen - uitgevoerde - maatregelen tot en met 2009 én mogelijke maatregelen vanaf 2010.
3.3
Gebiedsproces Dordrecht Landelijk
De begrenzing van Dordrecht landelijk gebied is weergegeven in bijlage 3 (kaart 1). De reden om het landelijke en stedelijke gebied van Dordrecht in een apart gebiedsproces uit te werken is dat in de twee gebieden andere ontwikkelingen spelen en daarmee andere partijen actief zijn. In Dordrecht stedelijk vinden vooral stedelijke ontwikkelingen plaats en in Dordrecht landelijk speelt de uitvoering van het Strategisch Groenproject Eiland van Dordrecht. Het gebiedsproces voor Dordrecht landelijk gebied is als tweede gestart. In totaal zijn drie ambtelijk overleggen geweest met gemeente Dordrecht, Dienst Landelijk Gebied, Staatsbosbeheer en Natuur- en Recreatieschap De Hollandse Biesbosch. In deze overleggen zijn het Strategisch Groenproject en de begrenzing en statustoekenning van de waterlichamen besproken én zijn de ecologische doelen en mogelijke maatregelen in gezamenlijkheid bepaald. De volgende bronnen zijn geraadpleegd: ¾ Stedelijk Waterplan Dordrecht ¾ Saneringsplan ongezuiverde afvalwaterlozingen buitengebied Dordrecht ¾ Raamplan Strategisch Groenproject Eiland van Dordrecht ¾ Peilbesluiten ¾ Waterkwaliteitsgegegevens uit WKI-bestand waterschap (2003) ¾ Ecologische beoordeling klein water systeem (2003) ¾ STOWA-beoordeling (2003) ¾ Ecologische beoordelingen uit Ecolims (fytoplankton(inclusief chlorofyl), macrofyten, macrofauna (2003) In aanvulling op de bovenstaande gegevens is een locatie-inspectie gehouden, met name voor inventarisatie van de hydromorfologische situatie van het waterlichaam en bevestiging van de begrenzing van het waterlichaam. 3.4
Strategisch Groenproject
Het Strategisch Groenproject (SGP) is één van de projecten vastgelegd in het streekplan Zuid Holland Zuid (1990/2000). Het SGP heeft als doelstellingen: een ecologische verbinding tussen de Dordtse en Sliedrechtse Biesbosch te vormen, een vergroting van
-8-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 het areaal van de Biesboschnatuur, behoud en versterking van de Dordtse Biesbosch als natuurkerngebied en opvang bieden voor bovenregionale recreatiedruk. Binnen het ontwerp van het SGP wordt zoveel mogelijk met de natuurlijke beweging van het water gewerkt. Het SGP zal direct van invloed zijn op het gehele landelijk gebied. Enkele wijzigingen in de huidige situatie zijn: • de Noordbovenpolder zal door getijde worden beïnvloed; • er komt een nieuwe (geregelde) inlaat in de noordoostpunt van het verzorgingsgebied, waarbij ook een helofytenfilter wordt gerealiseerd om het inlaatwater te zuiveren; • de kreken krijgen meer natuurvriendelijke oevers; • de Alloijzen- en Zuidbovenpolder krijgen in plaats van landbouw de functie recreatie en natuur; • het noordelijk deel van de Polder de Biesbosch (Noorderdiepzone) krijgt in plaats van landbouw de functie recreatie en natuur; • de Louisapolder, Cannemanspolder, Hania’s Polder en Nieuwe Haniapolder (Verlengde Dordwijkzone) krijgen in plaats van landbouw de functie recreatie; • het water vanuit de Vierpolder en Alloijzenpolder zal naar het noorden worden afgevoerd, naar gemaal Stadspolders; • onder vrij verval zal direct het water naar Sterrenburg worden geleid in plaats van via een pomp zoals in de huidige situatie; • de polder Tongplaat (onderdeel VHR-gebied Biesbosch) komt onder getijdenregime. In 2013 zal het project gerealiseerd zijn.
-9-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
-10-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
4
HUIDIGE TOESTAND
4.1
Algemene beschrijving Dordrecht landelijk gebied
Het gebied Hollandse Delta kent vijf eilanden. Het deelgebied Dordrecht landelijk ligt op het Eiland van Dordrecht (zie figuur 1; gearceerde deel). Het Eiland van Dordrecht omvat in totaal een oppervlakte van circa 5.000 ha met de stad Dordrecht en het buitengebied. Het eiland is omringd door de rivieren: Beneden-Merwede, Nieuwe-Merwede, Hollands Diep, Dordtsche Kil en de Oude Maas. De stadsbebouwing en de ruimtereserveringen voor stadsuitbreiding leggen beslag op ongeveer de helft van het eiland.
Figuur 1. Overzicht eilanden in beheersgebied van Waterschap Hollandse Delta.
Als begrenzing van het deelgebied Dordrecht landelijk zijn grofweg de contouren van de bebouwing aangehouden (kaart 2, bijlage 4). Deze begrenzing valt grotendeels samen met de indeling van bemalingsgebieden (kaart 2.1, bijlage 4). Het landelijk gebied dat bestemd is voor stadsuitbreiding – zoals bijvoorbeeld polder Wieldrecht – zijn meegenomen in het gebied Dordrecht stedelijk. In het landelijk gebied liggen geen woonkernen. Wel liggen verspreid over het gehele gebied boerderijen en woningen. Enkele kengetallen van het gebied Dordrecht landelijk zijn weergegeven in kader 4. Het bodemgebruik in het landelijk gebied is weergegeven op kaart 2.1 (bijlage 4). In bijlage 5 is de waterhuishouding weergegeven (kaart 3.1 en 3.2). Het watersysteem op het Eiland van Dordrecht bestaat uit een stelsel van hoofdwatergangen, ingedeeld in 8 bemalingsgebieden. Het landelijk gebied van Dordrecht heeft 4 bemalingsgebieden, namelijk Noord Boven polder, Prinsenheuvel, Johannes Vis en Staring. Naast deze 4 bemalinggebieden heeft Hollandse Delta ook het beheer over enkele polders die binnen de Sliedrechtse Biesbosch gelegen zijn.
-11-
Kader 4: Cluster Dordrecht landelijk in kengetallen Totale oppervlakte gebied Akkerland Grasland Stedelijk gebied Boomgaard Bos Natuur en overig Peilgebieden Bebouwing met een Individuele Behandeling Afvalwater (IBA) Kwantiteitsgemalen
3.465 hectare 105 ha 4 ha Nihil 16 ha 6 ha 3.333 ha 13 20 4
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 4.2
Waterlichamen Viersprong en Kwalgat/Midden Els
Binnen het landelijk gebied van Dordrecht zijn twee waterlichamen onderscheiden, namelijk Viersprong (NL19_10) en Kwalgat/Midden Els (NL19_11). Deze waterlichamen liggen in het natuurgebied De Elzen. 4.2.1
Begrenzing van waterlichamen
De wateren Viersprong en Kwalgat/Midden Els zijn als waterlichaam aangemerkt op basis van het criterium dat het achterliggend stroomgebied (in dit geval het bemalingsgebied) groter is dan 10 km2. Beide waterlichamen staan in open verbinding met elkaar. Er is gekozen voor twee waterlichamen op grond van een verschil in breedte. Voor de begrenzing van de waterlichamen zelf is gekozen voor waterpartijen die duidelijk herkenbaar zijn en worden begrensd door de ligging van het natuurgebied De Elzen. De grens van het achterliggend stroomgebied (= verzorgingsgebied) volgt die van het bemalingsgebied van Johannes Vis. Al het water binnen dit gebied heeft direct invloed op beide waterlichamen (zie verder paragraaf 4.3). 4.2.2
Beschrijving waterlichamen
De beschrijving van het waterlichaam is gebaseerd op zowel leggerinformatie als waarnemingen in het veld (zie bijlage 6 voor verslag veldbezoek). In figuur 2 is een luchtfoto en schematische weergave van de waterlichamen weergegeven. Waterlichaam Viersprong (NL19_10) Waterlichaam Viersprong begint op punt E nabij het gemaal en inlaat Johannes Vis. Vanaf Johannes Vis loopt het waterlichaam tot punt A aan de noordoostzijde en het iets zuidelijk gelegen punt B (zie figuur 2). Bij een zomerpeilsituatie kent het waterlichaam Viersprong een oppervlakte van circa 7,5 ha Het waterlichaam Viersprong heeft in de noordelijke aftakking (punt A) water met een goed doorzicht. De meest noordelijke oever is beschoeid en de zuidelijk oever is begroeid met riet. Bij de zuidelijke aftakking (punt B) staan op beide oevers bomen dicht op het water. Op het punt waar de vertakking vanuit A en B samenkomen (zwemwaterpunt ≈) is het water zeer helder en hebben alle oevers een natuurvriendelijke inrichting. De zuidelijke oever heeft een circa 3 meter brede rietkraag. De oevers bij punt E zijn voornamelijk begroeid met riet en gedeeltelijk met bomen. Binnen het waterlichaam wordt ’s winters een peil gehanteerd van –1,0 m NAP en ’s zomers een peil van –0,7 m NAP. Het waterlichaam wordt eens in de zes jaar gebaggerd, tenzij de waterdiepte eerder aanleiding geeft tot baggeren. De Viersprong is voor het laatst in 2005 gebaggerd (sterk verontreinigde bagger, NBW-klasse 4 vanaf punt E tot voor zwemwaterpunt en licht verontreinigde bagger, NBW-klasse 2 voor zwemwaterpunt tot punten A en B). Het waterlichaam heeft een beeldbestek. Dit betekent dat maximaal 40% van het wateroppervlak met planten bedekt mag zijn. Indien dit percentage hoger is, wordt er gemaaid. Dit vindt gemiddeld 4 à 5 keer per jaar plaats. Het vrijkomende maaisel wordt op de kant gezet of het wordt afgevoerd. Het onderhoud vindt altijd plaats met de maaiboot. De verwachte gemiddelde bodemkwaliteit bij het waterlichaam is sterk verontreinigd (kaart 2.2, bijlage 4). In het verzorgingsgebied bestaat geen rioleringssysteem. Direct grenzend aan het waterlichaam bevindt zich langs de Noorderelsweg een viertal percelen met een individuele behandeling afvalwater (IBA) of een septic tank waarbij op de Viersprong
-12-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 wordt geloosd en in een enkel geval ook een perceel met ongezuiverde lozing (kaart 6, bijlage 10). Waterlichaam Kwalgat/Midden Els Waterlichaam Kwalgat/Midden Els begint ook op punt E en loopt tot punt C en D. Volgens de legger bedraagt de waterdiepte in de Viersprong 1,5 m tot 2,5 m en in Kwalgat/Midden Els 1,0 tot 2,0 m. Bij een zomerpeilsituatie kent het waterlichaam Kwalgat/Midden Els een oppervlakte van circa 4,6 ha. Het waterlichaam Kwalgat/Midden Els heeft net als de Viersprong water met een goed doorzicht. De oevers bij punt C zijn voorzien van brede stroken rietbegroeiingen. Op punt D zijn de oevers eveneens begroeid met rietkragen. Verder komt ook kwel voor. De oevers bij punt E bestaan vooral uit bomen en struiken, waarvan ook een gedeelte boven water hangen. Binnen het waterlichaam wordt ‘s winters een peil gehanteerd van –1,0 m NAP en ’s zomers een peil van –0,7 m NAP.
Figuur 2: Luchtfoto waterlichamen Viersprong (NL19_10) en Kwalgat/Midden Els (NL19_11) (bron: Google Maps) en schematische weergave.
Het waterlichaam wordt eens in de zes jaar gebaggerd, tenzij de waterdiepte eerder aanleiding geeft tot baggeren. Kwalgat/Midden Els is voor het laatst in 2003 gebaggerd (licht verontreinigde bagger, NBW-klasse 2). Het waterlichaam heeft een beeldbestek. Dit betekent dat maximaal 40% van het wateroppervlak met planten bedekt mag zijn. Indien dit percentage hoger is, wordt er gemaaid. Dit vindt gemiddeld 4 à 5 keer per jaar plaats. Het vrijkomende maaisel wordt op de kant gezet of het wordt afgevoerd. Het onderhoud vindt altijd plaats met de maaiboot. De verwachte gemiddelde bodemkwaliteit bij het waterlichaam is sterk verontreinigd (kaart 2.2, bijlage 4).
-13-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 4.2.3
Huidige waterkwaliteit
Ecologische toestand Wat betreft de aanwezigheid van grote waterplanten (macrofyten) is de huidige ecologische toestand matig. In het waterlichaam Viersprong bij punt B zijn gele plomp en sterrenkroos aanwezig. Op het punt waar de aftakkingen A en B bij elkaar komen (zwemwatergebied) is weinig watervegetatie aanwezig. In het waterlichaam Kwalgat/Midden Els is waterpest en fonteinkruid aanwezig. Over de visfauna zijn oudere gegevens (1990-1992) beschikbaar, alsmede de resultaten van recent nieuw onderzoek door de Natuur en Vogelwacht(2007). Uit de beschikbare gegevens kan worden geconcludeerd dat het huidige vis bestand uit ecologisch oogpunt als goed kan worden beoordeeld. Fysisch/chemische toestand In zowel de Viersprong als Kwalgat/Midden Els bevindt zich een meetpunt, respectievelijk DWOP0804 en DWOP0807 (kaart 4, bijlage 7). De zomerhalfjaargemiddelden van de verschillende parameters gemeten in 2003 zijn weergegeven in de tabel 1 in bijlage 8 en in kaart 5.1 t/m kaart 5.4 in bijlage 9. Chemische toestand: prioritaire stoffen, Rijnrelevante stoffen en overige stoffen Op dit moment zijn van deze stoffen (zoals bestrijdingsmiddelen, PAK) geen getoetste metingen volgens de KRW-vereisten. Deze zullen voor de waterlichamen bekend zijn in 2008 (nulmeting in 2007). Tabel 6 in bijlage 8 geeft een overzicht van de getoetste metingen van zware metalen in het waterlichaam Viersprong. 4.3
Verzorgingsgebied
4.3.1
Beschrijving verzorgingsgebied
Opmerking [f1]: Check geodata
Het gebied waarbinnen alle wateren liggen die uitkomen op de waterlichamen wordt het verzorgingsgebied genoemd. Er is geen onderscheid gemaakt in verzorgingsgebied voor de twee waterlichamen aangezien in het bemalingsgebied geen scheiding is van water wat naar de verschillende waterlichamen vloeit. De totale oppervlakte van het verzorgingsgebied is 1.100 ha. Het verzorgingsgebied bestaat voor een groot deel uit landbouwgebied, waarvan het grootste deel van de grond wordt gebruikt voor akkerbouw (kaart 2.1, bijlage 4). Het natuurgebied De Elzen, waarbinnen de beide waterlichamen liggen, is een zwem- en recreatieplek voor de mensen uit de omgeving. De voornaamste recreatievormen die men in dit gebied beoefent zijn wandelen (evt. met hond), zwemmen, paardrijden en fietsen. In het verzorgingsgebied bestaat geen rioleringssysteem. Een aantal percelen lozen via een individuele behandeling afvalwater (IBA). Ook wordt via septic tanks op het oppervlaktewater geloosd. (kaart 6, bijlage 10). In het – recente - verleden is via een éénmalige actie voor verbetering van de waterkwaliteit de losse bagger in de hoofdwatergangen van Polder de Biesbosch verwijderd tot de vaste ondergrond. Hieraan is de legger vervolgens aangepast zodat in de toekomst per schietvak de watergangen weer tot op de vaste bodem gebaggerd zullen worden. Binnen het verzorgingsgebied zijn vijf verschillende peilgebieden aanwezig. In alle peilgebieden worden een zomer- en winterpeil gehandhaafd (zie kaart 3.2 in bijlage 5). De totale variatie loopt van –70 NAP tot –1.50 NAP.
-14-
Opmerking [f2]: nog toevoegen - Fiona
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 De verwachte gemiddelde bodemkwaliteit in het verzorgingsgebied is sterk verontreinigd (kaart 2.2, bijlage 4). 4.3.2
Huidige waterkwaliteit
Ecologische toestand Van de ecologische toestand van het water in het verzorgingsgebied is weinig bekend. In bijlage 9 (kaart 5.6) is de ecologische toestand (volgens beoordelinssysteem kleine wateren) weergegeven. Op een punt is de toestand hiervan matig (klasse IVA). In bijlage 11 (tabel 1) is de STOWAbeoordeling van een punt in het verzorgingsgebied opgenomen.
Kader 5: Beoordelingssystemen ecologische toestand Voor de bepaling van de huidige ecologische toestand is gebruik gemaakt van verschillende beoordelingssystemen. Indien aanwezig is gebruikt gemaakt van het regionale ecologische beoordelingssystemen van kleine en grote wateren, STOWA-beoordelingssysteem of vlakdekkende vegetatie analyses. Het kleine wateren-beoordelingssysteem bepaalt de ecologische toestand op basis van chemische en biologische parameters. De STOWA-beoordeling baseert zich op hydromorfologische en biologische parameters. In hoofdstuk 6 wordt het beoordelingssysteem van de KRW toegepast voor het vaststellen van doelen en maatregelen.
Fysisch/chemische toestand De zomerhalfjaargemiddelden (2003) van een aantal parameters op verschillende meetpunten in het verzorgingsgebied zijn weergegeven in de tabel 2 in bijlage 8 en kaart 5.1 t/m 5.4 in bijlage 9. De concentratie stikstof in het verzorgingsgebied ligt lager dan wat er vanuit het inlaatwater binnenkomt.
Chemische toestand: prioritaire stoffen, Rijnrelevante stoffen en overige stoffen. Op dit moment zijn van deze stoffen (zoals bestrijdingsmiddelen, zware metalen, PAK). geen gegevens bekend. Getoetste metingen volgens de KRW-vereisten zullen bekend zijn in 2008 (nulmeting in 2007). 4.4
Overige wateren
4.4.1
Beschrijving overige wateren
Al het water dat geen waterlichaam of verzorgingsgebied is wordt overig water genoemd. Deze overige wateren voeren het overtollige water rechtstreeks – dat wil zeggen niet via het waterlichaam - af op rijkswater. Binnen het overig gebied liggen een aantal polders als onderdeel van het VHR-gebied Biesbosch, één waterparel en één zwemwater. Het overig gebied heeft een gemiddelde bodemkwaliteit die schoon is (kaart 2.2, bijlage 4). 4.4.2
Huidige waterkwaliteit
Ecologische toestand De ecologische toestand van het water is matig tot goed op grond van de gebruikte beoordelingssystemen voor overig water (kaart 5.6 in bijlage 9). In bijlage 11 (tabel 2) zijn de STOWA-beoordelingen van zeven punten in het overig water opgenomen. Fysisch/chemische toestand De zomerhalfjaargemiddelden (2003) van een aantal parameters op verschillende meetpunten in de overige wateren zijn weergegeven in de tabel 3 in bijlage 8. Chemische toestand: prioritaire stoffen, Rijnrelevante stoffen en overige stoffen
-15-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 Op dit moment zijn van deze stoffen (zoals bestrijdingsmiddelen, zware metalen, PAK). geen gegevens bekend. Getoetste metingen volgens de KRW-vereisten zullen bekend zijn in 2008 (nulmeting in 2007).
-16-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
5
DOELSTELLINGEN
5.1
Totstandkoming doelen
Twee soorten doelen: chemie en ecologie Bij chemie gaat het om normen voor prioritaire stoffen, Rijnrelevante stoffen en overige chemische stoffen. Deze gelden volgens de Kaderrichtlijn Water voor alle wateren. Voor de hoogte van de normen is aangesloten bij de actuele (concept)normstelling op internationaal en nationaal niveau (p.m. extra bijlage). De ecologische normen voor – in ieder geval - de KRW-waterlichamen dient elk land zelf af te leiden binnen de hiervoor geldende Europese richtsnoeren. Het gaat om biologische parameters (planten en dieren) alsook fysisch-chemische parameters die belangrijk zijn voor het goed ecologisch functioneren van een watersysteem. In Nederland is bij de keuze van de fysisch-chemische parameters naast de ecologische relevantie ook meegewogen dat de parameters moeten aansluiten bij bestaande meetprogramma’s. Het gaat om stikstof, fosfor, temperatuur, zuurgraad, doorzicht, chloride en zuurstof. Het bepalen van de ecologische doelen Voor het afleiden van de biologische en fysisch-chemische component van een ecologische norm heeft het Rijk referentiewaarden opgesteld voor natuurlijke wateren (per watertype). Deze referenties worden als vertrekpunt gebruikt bij het afleiden van de ecologische normen voor de NIET natuurlijke wateren (sterk veranderde en kunstmatige wateren: zie pagina 9, kader 3). Uitgegaan wordt van de referentie voor het meest gelijkende watertype. De mate van – onomkeerbare c.q. niet mitigeerbare – fysieke aantasting door inrichting en/of beheer van het niet natuurlijke waterlichaam, bepaalt de hoogte van het maximaal bereikbare biologische doel3. Of een maatregel als niet mitigeerbaar afvalt wordt bepaald door eventuele significante schade aan functies en/of milieu in brede zin. Vervolgens worden voor de fysisch-chemische parameters de daarbij passende normen bepaald. Samen is hiermee het zogenaamde Maximaal Ecologisch Potentieel (MEP) van het waterlichaam vastgelegd. Een niet natuurlijk water verkeert nog in een goede ecologische toestand als de biologische en fysisch-chemische parameters beperkt afwijken van het MEP. Dit kwaliteitsniveau wordt in KRW-termen het Goede Ecologische Potentieel (GEP) genoemd. Voor een nadere toelichting op bovenstaande werkwijze wordt verwezen naar schema 1 en de toelichting in bijlage 12. Het faseren en verlagen van doelen De genoemde chemische en ecologische doelen vormen de einddoelen voor de KRW. Deze doelen dienen in 2015, uiterlijk in 2027, te zijn gerealiseerd. Het gefaseerd realiseren van doelen is mogelijk indien bijvoorbeeld de maatschappelijke kosten te hoog zijn om alle benodigde maatregelen in een kort tijdsbestek te realiseren (vóór 2015). Ook voor het verlagen van doelen biedt de KRW ruimte (schema 1). Bijvoorbeeld als natuurlijke omstandigheden het halen van doelen onvermijdelijk in de weg staat. Echter zowel het faseren en - in sterkere mate - het verlagen van doelen moet transparant en met goede argumenten worden onderbouwd. De betreffende artikelen in de Kaderrichtlijn Water geven de vereisten (zie kader 6) . In de Decembernota 2006 stelt het Rijk vast dat de route van fasering in veel gebieden nodig zal zijn om de realisatie van doelen haalbaar en betaalbaar te houden. Voor doelverlaging pleit het Rijk te wachten tot 2027.
3
Het is niet het doel van de KRW om het ideaalbeeld van een onverstoorde toestand overal terug te krijgen. Die volledig natuurlijke toestand dient slechts als kapstok (referentie) waaraan kan worden afgemeten wat het hoogst haalbare biologische doel is, aangenomen dat de waterkwaliteit geen beperkingen geeft.
-17-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
– G E P M E P
B E P A L I N G P R A A G S E E
M E T H O D
Schema 1. Afleiding ecologisch doel niet natuurlijke wateren
1,0
o 0,8
n
MEP (bandbreedte)
p
Lichte afwijking
q
GEP Ontheffing (fasering/verlaging)
0,6
Beleidsdoelstelling 2015
r 0,4
“significante schade”
2010-2015
Pakket aan maatregelen tot 2015 Huidige situatie
Gerealiseerde maatregelen t l Situatie 2000 1995
2007-2009
m
0,2
0,0 Kader 6. Criteria voor fasering en verlaging van doelen Fasering (KRW art. 4, lid 4) De termijn van doelrealisatie in 2015 kan twee maal met zes jaar worden verlengd, mits de toestand van het waterlichaam niet verder verslechtert en aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. De noodzakelijke verbeteringen moeten allereerst redelijkerwijs niet in 2015 kunnen worden bereikt vanwege één van de volgende redenen: - Vereiste verbeteringen zijn technisch niet haalbaar binnen de termijn; - Realisatie van de doelen binnen de termijn zou onevenredig kostbaar zijn; - Natuurlijke omstandigheden beletten tijdige verbetering. Het is voldoende wanneer één van deze drie redenen kan worden onderbouwd. Bovendien moet elk beroep op een verlenging van de termijn in het SGBP per waterlichaam worden verantwoord. Tevens moet daarbij het vermoedelijke tijdschema voor uitvoering worden aangegeven. Doelverlaging (KRW art. 4, lid 5) Voor specifieke waterlichamen kunnen lidstaten minder strenge doelen vaststellen. Dit mag wanneer die lichamen zodanig door menselijke activiteiten zijn aangetast of hun natuurlijke gesteldheid van dien aard is dat het bereiken van die doelen niet haalbaar of onevenredig kostbaar zou zijn. Daarbij moet worden voldaan worden aan alle volgende voorwaarden: - Betreffende menselijke activiteiten dienen ecologische en sociaal-economische behoeften, waaraan niet kan worden voldaan met andere, voor het milieu aanmerkelijk gunstigere middelen die geen onevenredig hoge kosten met zich brengen. - De lid-staten zorgen ervoor dat: * Voor oppervlaktewateren de best mogelijke ecologische en chemische toestand wordt bereikt, gezien de redelijkerwijs niet te vermijden effecten van de aard van de menselijke activiteiten of verontreiniging. * Voor grondwateren zo gering mogelijke veranderingen in de goede grondwatertoestand optreden, gezien de redelijkerwijs niet te vermijden effecten vanwege de aard van de menselijke activiteiten of verontreiniging. - Er treedt geen verdere achteruitgang op in de toestand van het waterlichaam. - Vaststelling van minder strenge doelen en redenen daarvoor worden in het SGBP specifiek vermeld en om de zes jaar getoetst.
-18-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 5.2
Ecologisch doel in het waterlichaam
De twee waterlichamen Viersprong en Kwalgat/Midden Els liggen in een gebied dat vóór de inpoldering (bedijking) bij hoog water onder water liep. In 1908 waren de waterlichamen nog brede kreken die onderdeel uitmaakten van het Biesboschgebied. Circa 20 jaar later werd het gebied ingepolderd en ontstond de polder de Biesbosch. Sindsdien stroomt het water in omgekeerde richting. De voormalige kreken voeren nu alleen het overtollig polderwater af richting het poldergemaal. Om deze afwaterende functie goed te kunnen vervullen zijn de kreken vergraven (verdiept). Tevens is er een verbinding gemaakt tussen de kreektakken Zuidgat en Noorderdiep/Kwalgat. Verder zijn ook de oevers van de kreken geëgaliseerd. Door de inpoldering is feitelijk een geheel nieuwe waterhuishoudkundige situatie ontstaan. De getijdegeulen zijn nog wel herkenbaar, maar zijn fors vergraven en er zijn nieuwe delen aan toegevoegd. Door de omvang van het menselijk ingrijpen is een geheel nieuw watersysteem ontstaan en is daarom aan de beide waterlichamen de status ‘kunstmatig’ toegekend (zie kader 1). Het vertrekpunt voor het afleiden van de ecologische doelen bestaat uit het natuurlijk watertype waar het waterlichaam het meest mee overeenkomt. Als referentietype voor de waterlichamen Viersprong en Kwalgat/Midden Els is gekozen voor een ‘ondiep meer’ (watertype M14). De vorm c.q. inrichting alsmede de soortensamenstelling in de beide waterlichamen lijkt het meest op dit watertype (zie bijlage 13) 5.2.1
Hydromorfologische situatie/toestand
Voor het bepalen van het ecologische doel is de eerste stap om na te gaan welke ongunstige inrichtingsaspecten (inclusief peilbeheer) te wijzingen c.q. te mitigeren zijn (bijlage 14). Het gaat in dit geval om het onnatuurlijke verloop van de waterstanden, gedeeltelijk kunstmatige en steile oevers alsook een – periodiek - sterke stroming. Dit laatste treedt op in perioden met veel neerslag en een grote aanvoer van water uit het achterliggende agrarische gebied in combinatie met de aanzuigende werking van het gemaal Johannes Vis dat het overtollige water afvoert naar buitenwater. Ook bij inlaat van water via het gemaal ontstaat een sterke stroming. Peilbeheer: onomkeerbaar Het peilverloop is niet meer natuurlijk maar als vast zomerpeil en winterpeil ingesteld (’s zomers hoger dan ’s winters). De situatie is daarmee omgekeerd ten opzichte van de referentie waarbij juist het winterpeil hoger is dan het zomerpeil. Deze situatie is niet aan te passen zonder de aanwezige functie landbouw significant te beïnvloeden. Sterke stroming: beperkt omkeerbaar Bij werking van het gemaal treedt een onnatuurlijk sterke stroming op. Hierbij wordt water aangezogen uit de landbouwpolder de Biesbosch. De stroming kan incidenteel redelijk grotere troebelheid veroorzaken. De afvoerpieken zijn af te vlakken als in het verzorgingsgebied in tijden van neerslag meer water is vast te houden (berging) en tegelijkertijd het gemaalbeheer wordt aangepast (malen met lagere capaciteit). Verder kan sterke stroming bij inlaat van water worden voorkomen door een ander inlaatpunt te maken. Kunstmatige oevers en weinig variatie in waterdiepte: deels omkeerbaar Een deel van de oevers zijn kunstmatig gevormd en plaatselijk beschoeid. De natuurlijke inundatiezones ontbreken. Wel is over grote afstanden een natuurvriendelijke oever aangelegd. Kwel: in stand te laten Door de aanpassing van waterhuishoudkundige situatie (inpoldering) is in het gebied sprake van kwel. Dit is doorgaans kwel van goede kwaliteit die de beoogde ecologische doelen juist positief beïnvloedt. Deze kwelinvloed is om te behouden.
-19-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 5.2.2
Ecologische doelen
Voor de afleiding van het ecologische doel is als referentie gebruik gemaakt van het natuurlijke watertype ‘ondiepe meren’ (M14). Afgeleid zijn zowel de biologische als fysisch-chemische componenten van het ecologische doel. Wat betreft de biologie gaat het om zwevende algen (fytoplankton), waterplanten (macrofyten), kleine dieren (macrofauna) en vissen. Het referentieniveau (MEP) en bijbehorende grens voor een goede toestand (GEP) alsmede de onderbouwing zijn opgenomen in bijlage 13. De hierbij doorlopen stappen staan in bijlage 12. Vergeleken met de gebruikte natuurlijke referentie liggen de biologische doelen op een lager niveau. Dit heeft vooral te maken met een aantal als onomkeerbaar beschouwde hydromorfologische omstandigheden (paragraaf 4.4.1). Wat betreft fosfor en stikstof is geen afwijking van de natuurlijke referentie doorgevoerd. Het einddoel (GEP) is gesteld op: 0,1 mg/l totaal-fosfor en 1 mg/l totaal-stikstof. 5.3
Ecologisch doel in het verzorgingsgebied
Voor de ecologische doelstelling van de wateren in het verzorgingsgebied is aangesloten bij de doelen in het waterbeheersplan van het waterschap (STOWA-klasse III). Net als voor het overige water maakt de ecologische doelstelling voor de wateren in het verzorgingsgebied geen onderdeel uit van de KRW-rapportage aan Brussel. Wel dienen waar nodig en mogelijk in dit gebied maatregelen te worden genomen om de waterkwaliteit van het bijbehorende waterlichaam te verbeteren. 5.4
Ecologisch doel in overig water, beschermde gebieden en waterparels
5.4.1
Overig water
Voor de ecologische doelstelling van de wateren in overig gebied is aangesloten bij de doelen in het vigerende waterbeheersplan van het waterschap (STOWA-klasse III). De ecologische doelstelling voor deze wateren maakt geen onderdeel uit van de KRWrapportage aan Brussel. 5.4.2
Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (VHR)
In het gebied Dordrecht landelijk bevindt zich een aantal polders die onderdeel uitmaken van het VHR-gebied Biesbosch (Natura 2000). Het merendeel bevindt zich in de Sliedrechtse Biesbosch. De VHR doelen in deze gebieden richten zich op uitbreiding en ontwikkeling van stroomdalgraslanden en glanshaver- en vossenstaarthooilanden. Het gaat om relatief droge natuur en er zijn geen specifieke doelen gesteld aan de (grond)waterkwaliteit. In het totale VHR-gebied Biesbosch is eutrofiëring als een probleem aangemerkt (intern door verdroging en/of extern door bemesting). Gezien de goede waterkwaliteit (waterparels) speelt dit echter niet in de Sliedrechtse Biesbosch. Voor het bereiken van de VHR-gebiedsdoelen is natuurontwikkeling nodig (functieverandering) en intern (maai)beheer. Verder valt ook Polder Tongplaat binnen het VHR-gebied Biesbosch. Bij de uitvoering van het Strategisch Groenproject komt dit gebied onder getijde-invloed. De doelen worden hier afgestemd op een zoetwatergetijdengebied (zachthoutooibos, ruigten en zomen en biezengorzen). Met deze ontpoldering en natuurontwikkeling worden de ecologische doelen gediend van het aangrenzende waterlichaam van de Merwede (rijkswater). Die doelen en de bijbehorende waterkwaliteitsvereisten hebben dus geen betrekking op regionale wateren en zijn daarom hier niet nader uitgewerkt. -20-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
5.4.3
Zwemwater
De nieuwe Europese zwemwaterrichtlijn is begin 2006 vastgesteld en het doel van deze richtlijn is het beschermen van de gezondheid van zwemmers in oppervlaktewateren. Deze richtlijn geeft normen voor de bacteriologische toestand (intestinale enterokokken en Escherichia-coli bacteriën: zie bijlage p.m.). Ten minste dienen in 2015 alle zwemwateren in 2015 te voldoen aan de norm behorend bij het kwaliteitsniveau ‘aanvaardbaar’. Daarnaast dient te worden gecontroleerd op bloei van blauwalgen. Deze doelstellingen gelden zowel voor het zwemwater Plas Merwelanden (onderdeel overig water) als voor het zwemwater Viersprong (onderdeel waterlichaam).
5.4.4
Waterparels
Gebieden die nu al een goede waterkwaliteit hebben zijn aangewezen als waterparels. De status van dergelijke gebieden is op dit moment onduidelijk. Als ondergrens voor de doelstelling in deze gebieden gaan we uit van de huidige doelstelling STOWA-klasse III. De meeste waterparels liggen in natuur- of recreatiegebied. Met de beheerder wordt bezien in hoeverre maatregelen zijn te nemen voor verdere verbetering. Als doelstelling wordt daarbij gestreefd naar het hoogst haalbare. Dit wordt meer gezien als een inspanningsverplichting dan als een resultaatverplichting die we onder het KRW-regiem aan de Europese Commissie rapporteren. Op deze manier wordt recht gedaan aan de opvattingen van de gezamenlijke waterschapsbestuurders in Rijn–West en Maas. In het RBO is afgesproken om eerst in beeld te brengen wat er kan worden gedaan om de waterkwaliteit in de waterparels te beschermen of verbeteren en welke kosten hiermee gemoeid zijn. Als dit duidelijk is wordt een definitief standpunt bepaald over de status van deze gebieden. Op het Eiland van Dordrecht zijn in eerste instantie drie gebieden als waterparel aangewezen: Viersprong, polder Tongplaat en de Sliedrechtse Biesbosch. Hiervan valt polder Tongplaat af omdat in dit gebied als getijdenatuur wordt ontwikkeling. Ook een aantal polders in de Sliedrechtse Biesbosch valt om die reden af. Het handhaven van de Viersprong als waterparel is niet zinvol omdat dit water al een waterlichaam is. In de Sliedrechtse Biesbosch vallen de watergangen in de polders die niet onder getijdenatuur worden gebracht onder de definitie van waterparel.
-21-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
-22-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
6
DOELGAT EN MOGELIJKE OORZAKEN
6.1
Doelgat waterlichamen en mogelijke oorzaken
6.1.1
Ecologie
Biologische problemen In tabel 2 is aangegeven of de biologische doelstellingen in de huidige situatie gehaald zijn. Getoetst is aan de waarde voor de goede ecologische waterkwaliteit (GEP). Waar het doel niet is gehaald (doelgat) staan tevens de belangrijkste mogelijke oorzaken vermeld. De feitelijke toetsing aan de hand van meetwaarden van de gegevens is opgenomen in bijlage 14. Tabel 2. Beoordeling biologische parameters: waterlichamen Viersprong en Kwalgat/Midden Els
(NL19_10)
Beoordeling Kwalgat / Midden Els (NL19_11)
- chlorofyl a
matig
matig
- soorten
goed
goed
- voorkomen onderwaterplanten
matig
matig*
- voorkomen oeverplanten
matig
matig*
inrichting en onderhoud
slecht**
slecht*(*)
inrichting en onderhoud
- aantal soorten
matig
matig
Vissen
goed
goed
Soort
Beoordeling Viersprong
Belangrijkste oorzaken
Algen (fytoplankton): te hoge nutriëntwaarden door lozingen
Waterplanten (macrofyten):
- aantal soorten
maaifrequentie
Bodemdieren (macrofauna): hoge nutriëntwaarden door lozingen, onvoldoende (onder)watervegetaties door inrichting en onderhoud
* **
oordeel deskundige Waterschap Hollandse Delta wordt opnieuw geïnventariseerd in het vegetatieseizoen (zomer 2007)
Bij de beoordeling van de mate van voorkomen van onderwaterplanten en oeverplanten is – aanvullend op de gegevens bij de meetpunten - gebruik gemaakt van een veldbezoek. Over een aanzienlijke lengte bleek sprake van een matig ontwikkelde oevervegetatie. Hetzelfde geldt ook voor onderwaterplanten. Het aantal aanwezige soorten was echter zeer beperkt. Dit kan te maken hebben met het seizoen waarin het veldbezoek heeft plaatsgevonden (najaar 2006). In het vegetatieseizoen van 2007 (zomer) vindt daarom een nieuw veldbezoek plaats. De visfauna in de waterlichamen is in 2007 onderzocht (opname Natuur en Vogelwacht). Uit de gegevens blijkt dat er relatief weinig vis aanwezig is en dat Brasem niet domineert. Ook is er een groot aantal soorten waargenomen. Beoordeling met de vissenmaatlat volgens DHV (2006) leert dat de visfauna als goed kan worden aangemerkt. Gezien de open verbindingen van het waterlichaam met de andere delen van het verzorgingsgebied is een redelijke migratie mogelijk voor vissen en macrofauna.
-23-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 Fysisch/chemische problemen In tabel 3 is aangegeven of de fysisch-chemische doelen in de huidige situatie gehaald zijn. Getoetst is aan de waarden voor de goede ecologische toestand (GET). Waar het doel niet is gehaald (doelgat) staan tevens de belangrijkste mogelijke oorzaken vermeld. Door emissiebeperkende maatregelen in het hele verzorgingsgebied van het waterlichaam kan de nutriëntenbelasting en daarmee de concentratie nog verder worden teruggebracht. Tabel 3. Beoordeling fysisch/chemische parameters: waterlichamen Viersprong en Kwalgat/Midden Els
(NL19_10)
Beoordeling Kwalgat / Midden Els (NL19_11)
Stikstof
Matig
Matig
Inlaatwater,uitspoeling, restlozingen IBA’s
Fosfor
Matig
Matig
restlozingen IBA’s
Chloride
Goed
Goed
Doorzicht
Goed
Goed
Parameter
6.1.2
Beoordeling Viersprong
Belangrijkste oorzaken
Chemie
Op basis van de beschikbare informatie is het beeld dat de prioritaire stoffen niet boven de normen liggen (zomerhalfjaargemiddelde) (zie tabel 5 in bijlage 8). In 2007 wordt met de KRW-nulmeting in de waterlichamen een compleet beeld verkregen. 6.2
Doelgat verzorgingsgebied mogelijke oorzaken
6.2.1
Ecologie
Biologische problemen Op basis van de beschikbare gegevens zijn geen biologische problemen in het verzorgingsgebied aan te geven. Fysisch/chemische problemen Op basis van de beschikbare gegevens zijn geen fysisch/chemische problemen in het verzorgingsgebied aan te geven. 6.2.2
Chemie
Op basis van de beschikbare informatie is het beeld voor het verzorgingsgebied dat de concentraties van prioritaire stoffen niet boven de normen liggen (zomerhalfjaargemiddelde). 6.3
VHR-gebieden
Niet van toepassing zie paragraaf 5.4.1. 6.4
Zwemwater
In het kader van de nieuwe Zwemwaterrichtlijn wordt voor elk zwemwater een zwemwaterprofiel opgesteld. Hierin wordt de zwemwaterkwaliteit beschreven, worden risico’s in beeld gebracht en maatregelen geformuleerd om minimaal de kwaliteitsklasse
-24-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 ‘aanvaardbaar’ in 2015 te bereiken. Voor het zwemwater Viersprong is in 2006 een dergelijk zwemwaterprofiel opgesteld. Voor het zwemwater Merwelanden is – nog – geen zwemwaterprofiel beschikbaar. Viersprong In het zwemwater Viersprong zijn in 2004 en 2006 metingen uitgevoerd aan de bacteriologische parameters van de nieuwe Zwemwaterrichtlijn. De meetwaarden blijven ruimschoots onder de normen (Escherichia coli en Intestinale enterococcen). Op basis van deze metingen is de zwemwaterkwaliteit van het zwemwater Viersprong als uitstekend te beoordelen (tabel 4). Meetgegevens aan andere bacteriegroepen (thermotolerante bacteriën en totaal colibacteriën) laten in de periode 2001-2006 echter op enkele momenten ook verhogingen en overschrijdingen zien. Uit de analyse in het kader van het zwemwaterprofiel blijkt dat deze verhoogde concentraties niet toe te schrijven zijn aan verhoogde aantallen bezoekers. De verhoogde concentraties zijn vooral waargenomen tijdens of na een regenachtige periode. Dit wijst in de richting van besmetting via afspoeling en/of afvalwater. Mogelijke bronnen zijn honden- en paardenpoep en restlozingen afkomstig van bebouwde percelen. Tabel 4. Bacteriologische toestand zwemwater Viersprong (parameters nieuwe Zwemwaterrichtlijn)
Parameter Escherichia coli Intestinale enterococcen
Beoordeling Viersprong
Beoordeling Merwelanden
Uitstekend
p.m.
Uitstekend
p.m.
Belangrijkste oorzaken
Afspoeling honden- en paardenpoep, restlozingen afvalwater bebouwing
Merwelanden Voor het zwemwater Merwelanden is nog geen zwemwaterprofiel opgesteld. De verwachting is dat ook hier het zwemwater als uitstekend valt te beoordelen. Mogelijk zijn enige risico’s op bacteriologische besmetting aanwezig door afspoelende ganzenpoep vanuit de Hel- en Zuilespolder en in situaties met hoge aantallen bezoekers (capaciteit sanitaire voorzieningen). 6.5
Waterparels
De poldergebieden binnen de zomerkaden zijn aangemerkt als waterparel van de Sliedrechtse Biesbosch. Voor de waterparels geldt in algemene zin dat de waterkwaliteit in de huidige situatie goed is. De enige uitzondering betreft de sloten in het bosgebied in de Helpolder. De sloten liggen in de schaduw van het bos en hebben last van bladval. De slechte waterkwaliteit die hier ontstaat beïnvloedt de kwaliteit van de – schone – sloten in de Zuilespolder en het zwemwater Merwelanden.
-25-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
-26-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
7
MAATREGELEN EN SELECTIE
Medewerkers van het Waterschap Hollandse Delta, de Gemeente Dordrecht, Dienst Landelijk Gebied, Staatsbosbeheer en Natuur- en Recreatieschap De Hollandse Biesbosch hebben de maatregelen geïnventariseerd die nodig zijn om de vastgestelde verschillen tussen de actuele situatie en de ecologisch en chemische normen op te heffen. Op basis van beschikbare expertkennis van effecten en kosten is afgewogen welke maatregelen in de periode 2010-2015 uit te voeren zijn en welke maatregelen eerst nader onderzoek vereisen. De werkwijze en de resultaten staan in onderstaande paragrafen nader toegelicht voor zowel het waterlichaam, het verzorgingsgebied, het overige water, de beschermde gebieden en het gebied dat als waterparel is aangemerkt. 7.1
Waterlichamen
7.1.1
Mogelijke maatregelen en afweging
De totaallijst van mogelijke maatregelen in de waterlichamen Viersprong en Kwalgat/Midden Els is opgenomen in bijlagen 16 en 17. Voor het waterlichaam Viersprong zijn daarbij ook opgenomen de benodigde maatregelen voor het hier aanwezige zwemwater. De maatregelen zijn overgenomen uit het recent opgestelde zwemwaterprofiel voor dit water [Grontmij-DHV, 2006]. De strategie voor verbetering van de ecologische kwaliteit bestaat vooral uit het nemen van inrichtings- en beheersmaatregelen in de beide waterlichamen zelf. Het verder verlagen van het nutriëntenniveau (fosfor) en het risico op bacteriologische besmetting van het zwemwater is nodig. Dit kan met een aantal maatregelen in de omgeving van de waterlichamen en in het verzorgingsgebied. Het betreft vooral (her)inrichtingsmaatregelen waaronder een functieverandering in het noordelijk deel van polder Biesbosch, enkele waterhuishoudkundige ingrepen en het tegengaan van restlozingen direct op het waterlichaam en in het verzorgingsgebied. Deze maatregelen zijn grotendeels reeds voorzien in het Strategisch Groenproject Eiland van Dordrecht. Optimalisaties op langere termijn zijn wellicht nog te bereiken met aanpassingen in het peil- en baggerbeheer, doorstroming van de waterlichamen en met maatregelen voor behoud en ontwikkeling van een goede visstand. Noodzaak en mogelijkheden dienen hiervoor echter eerst nog te worden onderzocht. Voor eventuele problemen met chemische stoffen is ervan uitgegaan dat in eerste instantie – aanvullend - generiek beleid een verbetering moet opleveren. 7.1.2
Voorgestelde maatregelen voor de periode 2010-2015
Uitvoering Met inrichtings- en beheersmaatregelen is op korte termijn de ecologische kwaliteit van de waterlichamen te verbeteren (tabel 5). Het gaat om reconstructie en aanleg van natuurvriendelijke oevers langs de beide waterlichamen, verwijderen van opgaande oeverbegroeiing, een natuurvriendelijker (maai)beheer en onderhoud van de watergangen alsook het dempen van sloten in het aangrenzende bosgebied en het opheffen van de onderbemaling van Elzen Noord. Voor het verder verlagen van het nutriëntenniveau (vooral fosfor) dienen de restlozingen direct op het waterlichaam (Noorderelsweg) te worden opgeheven. Mogelijk levert het nieuwe mestbeleid (evenwichtsbemesting fosfaat in 2015) nog een – beperkte – bijdrage aan het verminderen van het fosforgehalte. Het opheffen van restlozingen vermindert tevens eventuele risico’s op bacteriologische besmetting van het zwemwater Viersprong. Voor verdere bescherming van het zwemwater is voorzien in het verplaatsen van het ruiterpad, het beter handhaven van het hondenzwemverbod en het creëren van een alternatieve zwemplaats voor honden.
-27-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 Tenslotte leveren ook enkele – reeds voorgenomen - maatregelen in het Strategisch Groenproject Eiland van Dordrecht (SGP) naar verwachting een verbetering op voor de waterkwaliteit (nutriënten). Deze maatregelen vinden plaats in het verzorgingsgebied. Het gaat onder meer om het herinrichten van het noordelijk deel van de Polder de Biesbosch en de Hania’s en Zuidbuitenpolder (landbouwgebied Æ natuur- of recreatiegebied). Ook is voorzien in de aanleg van een zuiveringsmoeras (helofytenfilter) achter de nieuw aan te leggen waterinlaat bij Oosthaven. Verwacht wordt dat met de uitvoering van het SGP ook de uitwisseling van planten en dieren verbetert tussen de waterlichamen en het verzorgingsgebied. Voor de inrichtings- en beheersmaatregelen in het verzorgingsgebied wordt verwezen naar paragraaf 7.2. Tabel 5. Maatregelen in de waterlichamen Viersprong en Kwalgat/Midden Els (2010-2015). Maatregelen die als ‘reeds voorzien’ zijn aangemerkt zijn ook financieel gedekt.
Nr.
Reeds
Maatregel
Trekker
voorzien Uitvoering
* 2* 3* 4* 5* 6* 7* 8* 9* 10* 11* 12* 13* 14* 1
15
-
Opheffen restlozingen op traject Noorderelsweg door De Elzen
Gemeente
-
Aanleg natuurvriendelijke oevers in kreken De Elzen (2 ha)
Waterschap
-
Reconstructie bestaande natuurvriendelijke oevers De Elzen (500 m)
Waterschap
-
Verwijderen harde oeverbeschoeiing (alleen Viersprong: onderdeel van 3)
Waterschap
Buiten gebruik stellen inlaat bij gemaal Johannes Vis
Waterschap
Verwijderen hout op oevers (1400x10m extra t.o.v. maatregel 2)
Waterschap/SBB
SGP -
Verondiepen/dempen sloten in bosgebied De Elzen
Waterschap/SBB
-
Verwijderen klasse IV onderhoudsbagger ná verplaatsing inlaat (Oostdijk)
Waterschap
-
Natuurvriendelijker schonen / gedifferentieerd onderhoud watergangen
Waterschap
Opheffen onderbemaling De Elzen
Provincie
-
Verleggen van ruiterpad verder weg van zwemplas (zwemwater)
SBB
-
Handhaven hondenverbod in zwemwater (128 à 50 euro)
SBB
-
Scheiden honden van zwemmers (alternatief)
SBB
-
Voorlichten over invloed paarden/honden op waterkwaliteit (zwemwater)
SBB
-
Markeren badzone met drijflijnen: gebied waar zwemwaternormen gelden
SBB
SGP
Onderzoek
* 17* 18* 16
-
Opstellen plan voor optimaliseren natuurvriendelijk beheer en onderhoud
Waterschap
-
Onderzoek visstand bij gewijzigd in- en uitlaatregime + maatregelenplan
Waterschap
-
Onderzoek optimalisatie doorstroming (meetraaien, 2 jr standaardpakket)
Waterschap
19
-
Onderzoek mogelijkheden optimalisatie peilen (afstemmen met SGP)
Waterschap/DLG
20
-
Status badzone toekennen aan tweede zwemstrand (zwemwater)
Provincie
21
-
Onderzoek bacteriologische kwaliteit polderwater (uit zwemwaterprofiel)
Waterschap
-
Onderzoek blauwalgen in zwemwater (uit zwemwaterprofiel)
Waterschap
23
-
Maatregelen in verzorgingsgebied (zie paragraaf 7.2.2)
* 22*
SGP = voorgenomen en financieel gedekte maatregel in het Strategisch Groenproject Eiland van Dordrecht
* uitvoerings- en/of onderzoeksmaatregel te rapporteren als KRW-maatregel
-28-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 Onderzoek Voor de planperiode 2010-2015 is voor de waterlichamen Viersprong en Kwalgat MiddenEls een aantal onderzoeken opgenomen (tabel 5). Het natuurvriendelijk optimaliseren van het beheer en onderhoud van de waterlichamen is op korte termijn van belang om de doelen te bereiken. Hiervoor dient eerst onderzocht te worden wat – ook bovenop het beleid in het waterbeheersplan – de mogelijkheden en te verwachten effecten zijn. Op basis hiervan wordt een plan opgesteld voor een natuurvriendelijk geoptimaliseerd beheer en onderhoud. Optimalisaties op langere termijn (vanaf 2015) zijn wellicht nog te bereiken met aanpassingen in het peilbeheer. Gedacht wordt aan het scheiden van peilen tussen het toekomstig natuurontwikkelingsgebied in polder Biesbosch en het landbouwgebied. Daarnaast biedt ook het verkleinen van het peilverschil tussen zomer en winter eventueel nog kansen. Noodzaak en effecten van mogelijke maatregelen dienen eerst beter in beeld te zijn. Onderzoek hiernaar wordt afgestemd met de landinrichting in het kader van SGP. Verder is het voor de visstand nodig te weten wat de gevolgen zijn van het gewijzigde inen uitlaatregime. Het gaat hier om de effecten van het opheffen van de waterinlaat bij gemaal Johannes Vis en de aanleg van een nieuwe inlaat bij Oosthaven. Dit effectonderzoek kan leiden tot aanbevelingen voor aanpassing van het in- en uitlaatregime en eventuele voorzieningen bij de in- en uitlaatpunten afgestemd op de gewenste visstand. Tevens is het nodig om de effecten op de waterkwaliteit van het gewijzigde in- en uitlaatregime te volgen. Gedacht wordt aan een meetronde (meetpunten langs kreken) in het jaar vóór de aanpassing van het doorstroomregime en een meetronde na de aanpassing. Dit kan leiden tot aanbevelingen voor optimalisatie van de doorstroming van de waterlichamen en het verzorgingsgebied. Uit het zwemwaterprofiel voor de Viersprong is verder nog een tweetal onderzoeken opgenomen: bacteriologische kwaliteit polderwater en situatie blauwalgen. In het bacteriologische onderzoek wordt op een viertal locaties voor én na het opheffen van de restlozingen (2 meetjaren) gecontroleerd of hiermee de bacteriologische risico’s inderdaad zijn opgelost. Op basis daarvan kan worden geconcludeerd of eventueel nog aanvullende maatregelen nodig zijn. Een vergelijkbaar onderzoek naar de blauwalgensituatie vindt plaats op een drietal meetpunten. In het zwemwaterprofiel is verder gewezen op de mogelijkheid om een tweede locatie, waar nu buiten het begrensde zwemwater wordt gezwommen, formeel aan te wijzen als badzone. De voor en nadelen hiervan dienen eerst beter in beeld te zijn voordat de Provincie Zuid-Holland in samenspraak met de andere betrokken partijen hiertoe kan besluiten. Stroomgebiedsbeheersplan De uitvoerings- en onderzoeksmaatregelen hebben direct of indirect effect op de ecologische en/of chemische toestand van een KRW-waterlichaam en/of op de toestand van een beschermd gebied (hier zwemwater). Ze maken daarom deel uit van het maatregelenprogramma 2010-2015 in het Stroomgebiedsbeheersplan Rijndelta (resultaatsverplichting) dat Nederland eind 2009 aan de Europese Commissie rapporteert. 7.2
Verzorgingsgebied
7.2.1
Mogelijke maatregelen en afweging
De totaallijst van mogelijke maatregelen in het verzorgingsgebied is opgenomen in bijlage 18. Deze lijst bestaat voor een belangrijk deel uit maatregelen die reeds zijn voorzien in het Strategisch Groenproject Eiland van Dordrecht. Het betreft (her)inrichtingsmaatregelen (functieverandering) en enkele waterhuishoudkundige ingrepen. Verder richt de aanpak zich op het opheffen van een aantal restlozingen en het verbeteren van inrichting en beheer van
-29-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 de – voormalige – kreeklopen. Voor eventuele problemen met chemische stoffen is ervan uitgegaan dat in eerste instantie generiek beleid een verbetering moet opleveren. 7.2.2
Voorgestelde maatregelen voor de periode 2010-2015
Uitvoering De maatregelen uit het Strategisch Groenproject Eiland van Dordrecht (SGP) vormen de basis voor het maatregelenprogramma 2010-2015. Het gaat om het verplaatsen van het inlaatpunt (nu gemaal Johannes Vis) naar Oosthaven. Bij deze nieuwe inlaat van buitenwater komt een zuiveringsmoeras (helofytenfilter). Verder worden het noordelijk deel van de Polder de Biesbosch en de Hania’s Polder en Zuidbuitenpolder omgevormd van landbouwgebied naar een recreatie- en natuurzone. Tegelijkertijd wordt hier een splitsing gemaakt tussen peilgebieden. Een hoog peil voor de recreatie- en natuurzone en een lager peil voor het landbouwgebied. Verder is in het SGP nog voorzien in aanleg en reconstructie van natuurvriendelijke oevers langs de voormalige kreken in het landbouwgebied van de Polder de Biesbosch. Aanvullend op het SGP wordt nog een aantal restlozingen op oppervlaktewater opgeheven en wordt het lozingenbesluit stringent gehandhaafd. Aanleg van riolering op het traject Zuidpolderse Kade - Oude Veerweg (tot restaurant De Viersprong) is reeds voorzien in het Saneringsplan ongezuiverde afvalwaterlozingen buitengebied Dordrecht. Waterschap en gemeente verkennen nog in hoeverre het verder doortrekken van de riolering langs de Noorderelsweg (tot Natuur- en Vogelwacht) wenselijk en kosteneffectief is. Tevens verkennen waterschap en gemeente nog opties voor het eventueel opheffen van lozingen op het traject Van Elzelingenweg-Oude Veerweg. Hier bevindt zich een cluster IBA’s waarvan vooralsnog is voorgenomen om die te vervangen door septictanks (6m3). Beheer en onderhoud van watergangen en oevers vindt natuurvriendelijk plaats (huidig beleid waterbeheersplan). Sloten worden waar nodig en mogelijk verdiept c.q. verbreed. Niet - permanent - watervoerende sloten worden verder verondiept of gedempt. Tabel 6. Maatregelen in het verzorgingsgebied van de waterlichamen Viersprong en Kwalgat/Midden Els (2010-2015). Maatregelen die als ‘reeds voorzien’ zijn aangemerkt zijn ook financieel gedekt.
Nr.
Reeds
Maatregel
voorzien
Trekker
Uitvoering
* 2* 3* 4* 1
SGP
Aanleg helofytenfilter bij nieuwe inlaat buitenwater (Oosthaven)
SPB
Aanleg riolering Zuidbuitenpolderse Kade-Oude Veerweg (rest. Viersprong)
Gemeente
Aanpak restlozingen traject Van Elzelingenweg – Oude Veerweg
Gem / ws
-
Provincie
Stringent handhaven lozingenbesluit (20 uur à 50 Euro/uur)
Waterschap 1)
5
SGP
Natuurvriendelijke oevers langs kreken Polder de Biesbosch (7 ha)
6
SGP
Reconstructie bestaande natuurvriendelijke oevers (onderdeel van 5)
Provincie
SGP
Verplaatsen inlaatpunt buitenwater naar Oosthaven
Provincie
* 8* 9* 7
Waterschap
SGP
Herinrichten noordelijk deel Polder de Biesbosch: landbouw--> natuur (161 ha)
Prov./Gem/ws
SGP
Herinrichten Hania’s polder en Zuidbuitenpolder: landbouw--> recreatie (135 ha)
Prov./Gem/ws
10
-
Verdiepen en verbreden sloten (berm- en wegsloten: 6 km)
Waterschap
11
-
Verondiepen c.q. dempen ondiepe sloten (berm- en wegsloten: 18 km)
Waterschap
12
-
Verwijderen klasse III bagger na saneren restlozingen
Waterschap
13
-
Voeren diepteschouw op kavelsloten
Particulieren
14
-
Schonen c.q. gedifferentieerd onderhoud watergangen conform beheersplan
Waterschap
15
-
Voorkomen versnipperen van snoeihout in bermen/oevers
Gemeente
16
SGP
Splitsen peilgebieden recreatie (hoog) en landbouw (laag)
Provincie
SGP = Strategisch Groenproject Eiland van Dordrecht
-30-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
SBP = Saneringsplan ongezuiverde afvalwaterlozingen buitengebied Dordrecht (2006) 1)
In het SGP is aanleg van 15 ha natuurvriendelijke oevers genoemd waarvan de helft financieel gedekt (7 ha)
* uitvoerings- en/of onderzoeksmaatregel te rapporteren als KRW-maatregel Onderzoek Voor onderzoeksmaatregelen wordt verwezen naar tabel 5 (paragraaf 7.1). Stroomgebiedbeheersplan Met de maatregelen verbetert de kwaliteit van het water in het verzorgingsgebied. Maatregelen die leiden tot lagere nutriëntengehalten zijn belangrijk voor het bereiken van een goede ecologische toestand van de KRW-waterlichamen Viersprong en Kwalgat/Midden Els. Deze maatregelen maken daarom deel uit van het maatregelenprogramma 2009-2015 in het Stroomgebiedbeheersplan Rijndelta (resultaatsverplichting) dat Nederland eind 2009 aan de Europese Commissie rapporteert. De overige maatregelen worden niet in het Stroomgebiedsbeheersplan opgenomen. Vastlegging van deze maatregelen vindt uitsluitend plaats in de betreffende plannen van het Waterschap Hollandse Delta (waterbeheersplan) en de Gemeente Dordrecht (rioleringsplan en/of gemeentelijk waterplan). 7.3
Overige wateren
De totaallijst van mogelijke maatregelen in de overige wateren is opgenomen in bijlage 19. Uitvoering Het accent ligt in de overige wateren op het optimaliseren van beheer en onderhoud van de watergangen en oevers en waar nodig en mogelijk het verbreden c.q. verdiepen van sloten en hoofdwatergangen (tabel 7). Onderzoek Op een aantal locaties vormen bosbestanden grenzend aan watergangen een probleemsituatie voor de waterkwaliteit (overschaduwing en bladinval). Onderzocht wordt waar deze locaties zich bevinden en wat de mogelijke oplossingen zijn. Opgesteld wordt een maatregelenprogramma (tabel 7). Tabel 7. Voorgenomen en voorgestelde maatregelen in het overige water en de waterparels van het gebied Dordrecht landelijk.
Nr.
Reeds
Maatregel
voorzien
Trekker
Uitvoering 1
SGP
Herinrichten Alloijzen- en Zuidbovenpolder:landbouw-->natuur (42 ha) + recreatie (154 ha) Provincie
2
SGP
Herinrichten Louisa- en Cannemanspolder: landbouw--> recreatie ( 83 ha)
Provincie
3
-
Stringent handhaven lozingenbesluit (20 uur à 50 Euro/uur)
Waterschap
4
-
Verdiepen c.q. verbreden hoofdwatergangen (13 km)
Waterschap
5
-
Verdiepen c.q. verbreden weg- en dijksloten (15 km) en kavelsloten (20 km)
Waterschap
6
-
Voeren diepteschouw op kavelsloten
Particulieren
7
-
Schonen c.q. gedifferentieerd onderhoud watergangen conform beheersplan
Waterschap
8
-
Voorkomen versnipperen van snoeihout in bermen/oevers
Gemeente
9
-
Opstellen en uitvoeren waterkwaliteitsplan Hel- en Zuilespolder
Recreatieschap
10
-
Onderzoek te verwijderen bomen langs oevers + maatregelenplan
Onderzoek Waterschap
SGP = voorgenomen en financieel gedekte maatregel in het Strategisch Groenproject Eiland van Dordrecht
-31-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 Stroomgebiedbeheersplan Met de maatregelen verbetert de kwaliteit van de overige wateren. De maatregelen hebben geen effect op de regionale KRW-waterlichamen Viersprong en Kwalgat/Midden Els en/of op het waterlichaam (rijkswater) waarop wordt afgewaterd. Deze maatregelen (inrichting en beheer) worden daarom niet in het Stroomgebiedsbeheersplan opgenomen (tabel 7). Vastlegging van deze maatregelen vindt – net zoals voor het verzorgingsgebied - uitsluitend plaats in de betreffende plannen van het Waterschap Hollandse Delta (waterbeheersplan) en de Gemeente Dordrecht (rioleringsplan en/of stedelijk waterplan). 7.4
Beschermde gebieden
Voor de regionale (grond)wateren in het Sliedrechtse deel van het VHR-gebied Biesbosch zijn geen specifieke problemen vastgesteld die behoud en/of herstel van de VHR-doelen in de weg staan (zie paragraaf 5.4.2). Dit betekent dat in dit rapport geen maatregelen voor deze delen van het VHR-gebied Hollandse Biesbosch zijn geformuleerd. Voor de maatregelen van het zwemwater in het waterlichaam De Viersprong wordt verwezen naar paragraaf 7.1 en tabel 5. Voor het zwemwater Merwelanden is – nog – geen zwemwaterprofiel opgesteld. Maatregelen voor beperking van eventuele bacteriologische risico’s moeten nog worden geformuleerd. Gezien de uitstekende waterkwaliteit wordt verwacht dat aanvullende maatregelen - indien nodig - beperkt van aard zullen zijn. 7.5
Waterparels
Voor de waterparels - polders in Sliedrechtse Biesbosch – geldt in algemene zin dat de waterkwaliteit in de huidige situatie goed is. Deze kwaliteit moet worden veiliggesteld met reguliere maatregelen als schonen en baggeren. Alleen voor de sloten in het bosgebied van de Helpolder zijn maatregelen nodig. Deze dienen te worden schoongemaakt en vrijgemaakt. De sloten liggen in de schaduw van het bos en hebben last van bladval. De slechte waterkwaliteit uit dit bosgebied beïnvloedt de schone sloten in de Zuilespolder en het zwemwater Merwelanden. De benodigde maatregelen zijn uit te werken in een uitvoeringsgericht waterkwaliteitsplan voor de hele Hel- en Zuilespolder om hier de potenties voor een zeer goede waterkwaliteit voor planten, dieren en menselijk gebruik (zwemwater) optimaal te benutten (tabel 7). Een eerste aanzet hiertoe is opgesteld door het Natuur- en Recreatieschap De Hollandse Biesbosch. Een nadere uitwerking in overleg met het waterschap is nodig. 7.6
Doelbereik met maatregelenpakket 2010-2015
Inrichtings- en beheersmaatregelen bepalend voor doelbereik Een natuurvriendelijker beheer en inrichting van de watergangen en oevers van de waterlichamen is noodzakelijk voor het bereiken van een goede ecologische toestand van de beide waterlichamen Viersprong en Kwalgat/Midden Els. Een verlaging van de nutriëntengehalten (vooral fosfor) is nodig om de ecologische potenties verder te benutten. Doelbereik in 2015 en verder Met het voorgestelde pakket van inrichtings- en beheersmaatregelen in de beide waterlichamen, opheffen van de restlozingen én de maatregelen uit het Strategisch Groenproject Eiland van Dordrecht (verzorgingsgebied) wordt verwacht dat de ecologische beoordeling voor de meeste parameters in 2015 zal zijn verschoven van ‘matig’ naar ‘goed’. Mogelijk verloopt het herstel van het aantal soorten waterplanten minder snel (‘slecht’ naar ‘matig’). Afhankelijk daarvan kan het voor de periode 20162021 nodig zijn om nog enkele aanvullende maatregelen uit te voeren. De uit te voeren onderzoeksmaatregelen in de periode 2010-2015 (optimalisatie peilbeheer, baggeren, doorstroming) bieden hiervoor mogelijk aanknopingspunten.
-32-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
De maatregelen voor de beide waterlichamen en het zwemwater Viersprong liggen in elkaars verlengde. Het opheffen van de restlozingen draagt belangrijk bij aan het verminderen van risico’s op bacteriologische besmetting van het zwemwater. Andersom dragen de maatregelen om ontlasting van honden en paarden in het zwemwater te verminderen ook bij aan de ecologische doelen van het waterlichaam Viersprong. Met de uitvoering van bovengenoemde maatregelen zal het zwemwater in 2015 voldoen aan de eisen van de nieuwe Zwemwaterrichtlijn. 7.7
Relatie met opgaven voor wateroverlast (WB21)
De bestaande opgave voor wateroverlast (2015) in het gebied Dordrecht Landelijk is verschillend per polder. In de Polder de Biesbosch speelt geen WB21-opgave. Met de herinrichting in het kader van het Strategisch Groenproject worden de bestaande wateropgaven voor wateroverlast opgelost voor de polders Louisapolder, Cannemanspolder, Hania’s polder, Zuidbuitenpolder, Aloijzenpolder en Bovenpolder. Dit betekent dat alleen nog een wateropgave resteert voor Polder Zuidpunt. Het oplossen van deze wateropgave kan hier samengaan met de voorgestelde maatregelen voor verbetering van de waterkwaliteit. Het gaat dan om het verbreden en verdiepen van de watergangen (tabel 7 overig gebied).
-33-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
-34-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
BIJLAGEN
-35-
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 1: Algemeen kader
KRW in kort bestek De Kaderrichtlijn Water is in 2005 opgenomen in de Nederlandse Wetgeving. De Kaderrichtlijn heeft als doel dat in 2015 het oppervlaktewater in een goede toestand verkeert. De goede toestand is voor natuurlijke wateren nauw omschreven. Bij kunstmatige en sterk veranderde wateren is er een beperkte vrijheid in het afleiden van het doel. Daarnaast bestaat er enige bestuurlijke ruimte in de te nemen maatregelen om bovenstaand doel te bereiken. Maatregelen waarvan de kosten disproportioneel c.q. de maatschappelijke gevolgen onacceptabel zijn, kunnen gemotiveerd afvallen. Tenslotte bestaat er een bestuurlijke mogelijkheid om het halen van het doel uit te stellen tot uiterlijk 2027. Ook dit moet echter wel goed gemotiveerd worden. Het halen van het doel, of ten minste het uitvoeren van de daartoe geëigende maatregelen, is een resultaatverplichting.
Stroomgebied De doelen, maatregelen en effecten en de eventuele fasering beheersplan dienen vastgelegd te worden in een stroomgebiedbeheersplan per stroomgebied. Volgens de Europese richtlijn dient het eerste stroomgebiedbeheersplan van elk stroomgebied in 2009 vastgesteld te worden. In dit stroomgebiedbeheersplan moeten de basiseenheden voor de Kaderrichtlijn, de waterlichamen, definitief zijn begrensd en de huidige situatie moet zijn gekarakteriseerd. De doelen moeten per waterlichaam zijn beschreven alsmede de maatregelen die de afzonderlijke partijen moeten nemen om de doelen te bereiken. Ook de uitwerking van doelen en maatregelen voor beschermde gebieden, waterparels en zwemwateren hoort tot de opgave die in KRW-verband wordt uitgewerkt, deels omdat het van Brussel moet (beschermde gebieden) of omdat het zo binnen het stroomgebied is afgesproken (waterparels en zwemwateren).
Ingewikkeld proces
Bij de invoering van de Kaderrichtlijn Water zijn veel organisaties betrokken. Elke organisatie heeft een eigen rol, taak en bevoegdheid. De waterschappen hebben als waterkwaliteitsbeheerder een centrale rol bij de invoering van de Kaderrichtlijn voor de regionale wateren. De waterschappen kunnen deze opgave echter niet alleen uitvoeren. Gemeenten, provincies, Rijkswaterstaat en niet te vergeten verschillende ministeries (VROM, LNV en V&W) zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van een deel van de maatregelen en geven het proces mede vorm. Doordat er op allerlei niveaus afstemming plaatsvindt en overeenstemming nodig is, is het proces bijzonder ingewikkeld. Tevens is de beschikbare tijd om het benodigde werk uit te voeren beperkt.
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Alle partijen stemmen bestuurlijk in
Uiteindelijk moeten alle partijen bestuurlijk instemmen met het deel van de opgave waartoe iedere partij zich verplicht. De maatregelen van iedere partij moeten worden vastgelegd in het eigen beheersplan of milieubeleidsplan en krijgen daarmee een heldere status en een afdwingbaar karakter. Vervolgens worden de maatregelen opgenomen in het stroomgebiedbeheersplan.
Nationale/ regionale afstemming
De afstemming op landelijk en regionaal niveau komt tot stand in een landelijke en een regionale kolom. De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat is eindverantwoordelijk. Landelijk is er het Landelijke Bestuurlijk Overleg Water (LBOW) met daaronder een aantal inhoudelijke werkgroepen. Regionaal zijn er voor de deelstroomgebieden de Regionale Bestuurlijke Overleggen (RBO’s). Deze werkorganisatie doet niets af aan de bestaande bevoegdheden en verantwoordelijkheden in het huis van Thorbecke. Genoemde organen hebben slechts een adviserende functie ten behoeve van de besluitvorming. In bijlage 2 treft u een nadere uitwerking van de overlegstructuren voor invoering van de Kaderrichtlijn.
Decembernota’s
Het Rijk voert een landelijke regie op het proces. De uitwerking van de KRW-opgave vindt plaats via een proces dat van grof naar fijn werkt. De Tweede Kamer wordt door de staatssecretaris geïnformeerd via drie achtereenvolgende decembernota’s. De input voor deze decembernota’s komt uit de regio.
Fasen in het werkproces
In het landelijk werkproces zijn de volgende fasen te onderscheiden: Fase 1: inventariseren/categoriseren (in concept afgerond) Fase 2: globale verkenning van de opgave: eigen analyse in beheersgebied Hollandse Delta(afgerond) opgeboste versie per (deel)stroomgebied (gedeeltelijk afgerond) Fase 3: detailanalyse (vanaf najaar 2006) Fase 4: stroomgebiedsbeheersplan (in concept gereed eind 2008)
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Waar staan we nu?
Voorliggende rapportage maakt onderdeel uit van de detailanalyse (fase 3). WSHD maakt in totaal voor 13 clusters van waterlichamen een detailanalyse. De 13 clusterrapportages worden samen met rapportages van de andere waterschappen en Rijkswaterstaat zowel in het Maasstroomgebied als in RijnWest samengevoegd tot de stroomgebiedsbeheersplannen (fase 4).
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 2:
Samenstelling werkgroep Dordrecht landelijk gebied
Deelnemers: Irma Zanders Gemeente Dordrecht senior beleidsmedewerker Harm Jansen Dienst Landelijk Gebied Regio West waterbeheer Han Sluiter Staatsbosbeheer Leo Apon Waterschap Hollandse Delta sr. beleidsmedewerker planvorming Hans Boeyen Waterschap Hollandse Delta coordinator KRW Rijn-West Kees van der Horst Waterschap Hollandse Delta coordinator KRW Maas Nils Verschoor Waterschap Hollandse Delta stagiair Fiona Smith Waterschap Hollandse Delta secretaris Henk van Wezel Waterschap Hollandse Delta projectleider Joris van Herk Waterschap Hollandse Delta projectleider (tot 31 december 2006) Agendaleden: Ellen Kelder Ietske Roest
Gemeente Dordrecht Gemeente Dordrecht
beleidsmedewerker/programmeur communicatieadviseur
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 3:
Indeling werkgebied (kaart 1)
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 4:
Grondgebruik (kaart 2)
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 5:
Waterhuishouding (kaart 3.1 en kaart 3.2)
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 6:
Verslag veldbezoek
Veldbezoek Waterlichaam NL19_10 en NL19_11 op dinsdag 5 december 2006 Veldwaarnemingen bij punt A (noordelijke aftakking waterlichaam 10): − Water heeft een goed doorzicht (zeer helder water) − Meest noordelijke oever is beschoeid − Zuidelijke oever begroeid met riet − Nabij de brug is een boom aanwezig die erg dicht op de oever staat (zie foto’s) − Drooglegging circa 1 m − Sterrenkroos, gele plomp aanwezig Veldwaarnemingen bij punt B (zuidelijke aftakking waterlichaam 10): − Aan beide zijden van de aftakking staan bomen dicht op de oever − Er is een blinde hoek aan de rechterzijde van de brug, hierin is sterrenkroos aanwezig, evenals bladval. Drijfvuil en blad drijven hier bijeen. Waarnemingen bij paviljoen Viersprong: − Brede zone (3m) natuurvriendelijke oever op de meest zuidelijke oever van de viersprong − Oevers allen natuurvriendelijk − Schaarse watervegetatie aanwezig − Water in de viersprong is zeer helder − Mogelijke emissiebronnen horecagelegenheid de viersprong, recreanten en hondenpoep Waarnemingen bij punt E (ligt op grens waterlichaam 10 en 11): − Beschoeiing aanwezig oevers onder brug F − Oostelijke oever (zoals gezien vanaf brug Fin zuidelijke richting) is steil en heeft een drooglegging van +/- 1,20m − Oevers aan waterlichaam 11 bestaat vooral uit bomen en struiken, waarvan er ook boven het water hangen (zie foto’s) − Met het inlaatwater komt mogelijk ook slib vanuit het Zuidgat mee naar binnen, wat is de kwaliteit van dit slib? − Oevers van waterlichaam 10 nabij gemaal Johannes vis zijn vooral natuurlijk en Oostelijke oever begroeid met bomen (gezien vanaf brug F in noordelijke richting) Waarnemingen bij punt C (midden meest noordelijke aftakking waterlichaam 11): − Blinde hoek aanwezig nabij brug waarin bladeren langere tijd in blijven hangen. Drijfvuil en blad drijven hier bijeen − Brede strook natuurvriendelijke oevers aanwezig − Bladeren aanwezig in water Waarnemingen punt D (zuidelijke tak waterlichaam 11): − Blauwgrijze kleur van water duidt op kwel − Natuurvriendelijke oevers aanwezig − Waterpest /fonteinkruid aanwezig in water
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 7:
Meetpuntennet monitoring (kaart 4)
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 8:
Overzicht chemische toestand
Fysisch/chemische toestand Tabel 1: Waterkwaliteit op meetpunten DWOP0804 en DWOP0807 Parameter DWOP 0804 DWOP0807 tN tP CHLFa Cl ZICHT
1,17 0,11 31,24 91,67 0,5
1,26 0,17 48,5 90,67 0,6
Tabel 2: Waterkwaliteit binnen verzorgingsgebied Waterkwaliteit Waterkwaliteit Rijkswater (meetpunt Dordrecht landelijk Hollandsch Diep) gebied Parameter RWS0102 DWOP0806 tN tP CHLFa Cl ZICHT
2,72 0,11 7 92
1,28 0,11 89,17
Tabel 3: Waterkwaliteit overig gebied Parameter DWOP0104 DWOP0105 DWOP0901 DWOP0903 DWOP1102 DWOP1103 DWOP1202 DWOP1301 DWOP1302 DWOP1303 tN 1,9 2,27 2,01 1,38 1,78 1,14 1,12 1,38 1,75 1,09 tP 0,14 0,21 0,11 0,07 0,3 0,23 0,15 0,09 0,23 0,09 CHLFa 37,33 17,08 20,5 38,88 Cl 87,17 86 143,67 140 79 65,5 85,33 74,5 64,83 83,33 ZICHT 0,53 0,57 0,61 Tabel 4: klasse-indeling Klassen zeer goed goed matig slecht zeer slecht tN1 1 2.2 4.4 11 >11 tP1 0,05 0,15 0,3 0,75 >0,75 CHLFa1 50 100 150 200 >200 Cl2 200 300 600 1000 >1000 ZICHT1 0,5 0,4 0,3 0,25 <0,25 1 ≤ streefwaarde ≤ MTR ≤ 2xMTR ≤ 5xMTR > 5xMTR 2 MTR zoetwatergrens Streefwaarde akkerbouw Streefwaarde veeteelt Brakwatergrens
tN: totaal stikstof in mg/l tP: totaal fosfor in mg/l CHLFa: Chlorofyl a in ug/l Cl: Chloride in mg/l ZICHT: Zicht in m
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 Chemische toestand prioritaire stoffen (DWOP0807 – waterlichaam Kwalgat) Tabel 5: meetgegevens prioritaire stoffen met FHI-norm op meetpunt DWOP 0807 (in 2005) Priotitaire stoffen KRW
Afkorting tabel
zhjg (ug/l)*
FHI-norm (ug/l)
1,2,4-trichloorbenzeen
124TCB
1,2-dichloorethaan
12DCEa
0,05
1080
Alachloor
ALCl
0,02
0,035
Alfa-endosulfan
aENDO
Atrazine
Atr
Anthraceen
Ant
Benzeen
Ben
Benz(a)pyreen
BaP
Benzo(b)fluorantheen
BbF
0,01
Benzo(g,h,i)peryleen
BghiPe
0,01
Benzo(k)fluorantheen
BkF
4-(para)-nonylfenol
0,01
0,34 0,063
0,05
16 0,05
0,0054
Bis(2-ethylhexyl)ftalaat(DEHP)
0,33
C10-13-chlooralkanen
0,41
Cadmium
Cd
0,04
Chloorenvinfos
CFVP
0,01
0,72
Chloorpyrifos
CpyrP
Dichloormethaan
DCMa
0,05
8,2
Diuron
DIURN
0,01
0,046
Fluorantheen
Flu
0,01
Gamma-HCH (lindaan)
cHcH
0,01 0,00046
Endosulfan
0,004 0,12 0,02
Gebromeerde difenylethers
0,0005
Hexachloorbenzeen
HCB
Hexachloorbutadieen
HCCButa
0,003
Hexachloorcyclohexaan
0,042
Indeno(1,2,3-cd)pyreen
InP
Isoproturon
IPTRN
0,05
Kwik
Hg
0,05
Lood
Pb
2,17
Naftaleen
Naf
0,03
2,4
Nikkel
Ni
1
1,5
0,32 25,7
Nonylfenolen
0,33
Octylfenolen
0,1
Para-tert-octylfenol Pentachloorbenzeen
QCB
Pentachloorfenol (PCP)
PcP
0,03
0,05 0,1
Sim
0,01
1
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) Simazine Tributyltin(kation) Tributyltin
TBySN
Trichloorbenzenen
TCB
Trichloormethaan (chloroform)
TCM
0,05
3,85
Trifluraline
TFALNE
0,01
0,03
*zhjg: zomerhalfjaargemiddelde
0,0001 1,8
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 Toestand zware metalen in waterlichaam de Viersprong (DWOP0804) Tabel 6: getoetste gegevens zware metalen op meetpunt DWOP 0804 parameter jaar klasse Cd 2003 1 Cr 2003 2 Cu 2003 3 Hg 2003 2 Ni 2003 2 Pb 2003 2 Zn 2003 3
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 9:
Ecologische toestand (fysisch/chemisch, biologisch)
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 10:
Rioleringssituatie (kaart 6)
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 11:
STOWA-beoordeling
Tabel 1. STOWA-beoordeling in verzorgingsgebied Brak Zuur Meetpunt Permanentie karakter karakter Waterchemie Toxiciteit Saprobie Structuur Trofie Kenmerkendheid DWOP0806 5 5 5 4 5 3 2 3 2
Tabel 2. STOWA-beoordeling in overig water Brak Meetpunt Permanentie karakter DWOP0105 5 DWOP0903 5 DWOP1102 5 DWOP1103 5 DWOP1202 5 DWOP1302 5 DWOP1303 5
Zuur karakter 5 5 5 5 4 5 5
5 3 5 5 3 3 5
Waterchemie Toxiciteit Saprobie Structuur Trofie Kenmerkendheid 4 2 3 2 2 2 2 5 3 2 3 2 4 5 2 2 2 2 4 5 3 2 2 3 4 5 3 3 2 2 4 5 3 2 3 2 4 5 3 3 4 2
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 12:
Stappenschema MEP/GEP-afleiding
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 Uitkomsten stappenschema MEP/GEP-afleiding STAP 1 – begrenzen en typeren van waterlichaam Criteria begrenzing: Begrenzing op basis van het criterium achterliggend stroomgebied (=bemalingsgebied) is > 10 km2 Er is geen criterium om het waterlichaam exact te begrenzen binnen het bemalingsgebied In overleg hebben we als begrenzing voor de waterlichamen het natuurgebied aangehouden. Voetnoot: Volgens Brussel zijn geen criteria opgesteld voor de omvang van een waterlichaam binnen afwateringseenheid. In beide waterlichamen ligt een meetpunt. STAP 2 – toets op kunstmatig of niet Vanwege het ontstaan van een geheel nieuwe situatie door menselijk ingrijpen is aan de waterlichamen de status kunstmatig toegekend. Huidige type: M6 – groot ondiep kanaal – voor de Viersprong. Huidige type: M3 – gebufferd kanaal – voor Kwalgat/Midden Els Best gelijkende natuurlijk watertype: Hydromorfologisch: komt dicht bij geïsoleerde nevenarm van een rivier (M5) Biologisch: gebufferd meer/diep meer (M11/M14/M20) (DHV oktober 2006) STAP 3 – toets op belangrijke verandering in hydromorfologie Waterlichaam is kunstmatig, dus nvt. STAP 4 – beschrijf hydromorfologische ingrepen Waterlichaam is kunstmatig, dus nvt. STAP 5 – bepaal effecten van hydromorfologische ingrepen Waterlichaam is kunstmatig, dus nvt. STAP 6 – toets of waterlichaam substantieel van aard is veranderd Waterlichaam is kunstmatig, dus nvt. STAP 7 – inventariseer gebruiksfuncties/bestemmingen Waterlichaam is kunstmatig, dus nvt. STAP 8 – identificeer andere middelen om het nuttig doel te dienen zodat waterlichaam weer natuurlijk kan functioneren Er is geen functie toegekend. In de praktijk wordt een gedeelte van een van de waterlichamen gebruikt als zwemwater.
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
STAP 9 – wijs definitief aan als sterk veranderd of kunstmatig Status van waterlichaam blijft kunstmatig. Te zijner tijd wordt dit expliciet voorgelegd aan bestuur voor instemming. STAP 10 – inventariseer mitigerende maatregelen Zie bijlage maatregelen. Pragmatische methode wordt hier gevolgd: andere waterlichamen hebben geen invloed. Huidige situatie moet goed beschreven zijn: hydromorfologie (beschoeiing) in huidige waterlichaam – foto’s en beschrijvend. STAP 11 – leid GEP-biologie af STAP 12 – stel beleidsvarianten samen STAP 13 – weeg de beleidsvarianten af STAP 14 – stem operationele monitoring af op gekozen beleidsvariant
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 13:
MEP/GEP-afleiding
Status en type Vanwege het ontstaan van een geheel nieuwe situatie door menselijk ingrijpen is aan de waterlichamen de status kunstmatig toegekend. - De waterlichamen NL 19-10 en NL19-11 liggen in een gebied dat voor de inpoldering (bedijking) bij hoog water onder water kon lopen. De Viersprong en Kwalgat/Midden Els vormden oorspronkelijk de geulen waardoor de vloed opkwam. Het zijn dus oorspronkelijk kreken waarin het waterpeil sterk fluctueerde met het getij. Kreken hebben geen plaats gekregen in de typologie van Nederlandse Oppervlaktewateren (Alterra, 2003). Na bedijking is de waterhuishouding omgekeerd en voeren de voormalige kreken nu het overtollig polderwater af richting het poldergemaal Johannes Vis. Om deze afwaterende functie goed te kunnen vervullen zijn de voormalige kreken vergraven.(verdiept). Tevens is er een verbinding gegraven tussen Zuidgat en Noorderdiep/kwalgat. De oeverwallen van de kreken zijn geëgaliseerd. Bij hoog water ging de structuur van de waterlopen verloren en het gebied maakte dan onderdeel uit van het riviersysteem. Door de inpoldering is feitelijk een geheel nieuwe situatie ontstaan waarbij de getijdegeulen nog wel herkenbaar zijn maar waarbij er ook vergraving heeft plaatsgevonden en er nieuwe delen aan toegevoegd zijn. De beide waterlichamen zijn volgens de typologie van Alterra (2003) ingedeeld als kanalen. Hierbij valt de Viersprong vanwege de breedte onder de grote ondiepe kanalen (M6) en is Kwalgat/Midden Els ingedeeld als gebufferd regionaal kanaal (M3). DHV(2006) stelt een andere indeling voor waarbij onderscheid wordt gemaakt op basis van wel of geen scheepvaart in combinatie met breedte en de mate van natuurvriendelijke oeverinrichting. Voor beide kanalen geldt dat er geen scheepvaart plaatsvindt en de oevers redelijk natuurlijk zijn. Natuurlijke referentie Voor de bepaling van MEP en GEP (stap 10 van de handleiding MEP/GEP) en voor het toetsen van de actuele situatie aan een maatlat geldt dat gebruik moet worden gemaakt van een referentiesituatie. Hiervoor is het nodig om een bepaald referentietype te kiezen van een natuurlijk water dat het dichtst staat bij de actuele situatie in het waterlichaam. Als natuurlijk referentietype komen de ondiepe meren (M14) het meest in aanmerking. Vanzelfsprekend zal echter in een kunstmatig waterlichaam de hydromorfologische situatie verschillen vertonen met de referentie. Via bepaalde inrichtingsmaatregelen is het wellicht mogelijk om de hydromorfologische situatie in het waterlichaam dichter bij de referentiesituatie te brengen. We spreken dan van mitigerende (verbeterende) maatregelen. De mitigerende maatregelen zijn opgenomen in bijlage 14. Vanuit het maatregelenpakket is een beschrijving te geven van de maximaal mogelijke hydromorfologische inrichting van het waterlichaam. Met dit beeld is het vervolgens mogelijk om te bepalen wat de maximale ecologische kwaliteit kan zijn voor de parameters fytoplankton, macrofyten, macrofauna en vis. De zo beschreven afleiding kent elementen van de koninklijke weg van afleiden van MEP en GEP (vanuit natuurlijke referentie terug redeneren), zowel als van de Praagse methode (huidige situatie maximaal verbeterd met maatregelen). Waarin wijken de waterlichamen af van de referentie? Als referentie kan het best gebruik worden gemaakt van het natuurlijke type M14. Toch wijken de waterlichamen NL19-10 en NL19-11 op een aantal punten af van de referentie: • Het peilverloop is niet meer natuurlijk maar als vast peil ingesteld waarbij het zomerpeil hoger is dan het winterpeil(ZP = -0,7 NAP; WP-1.0 NAP) De situatie is daarmee omgekeerd ten opzichte van de referentie waarbij juist het winterpeil hoger is dan het zomerpeil ;
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 • • • •
De oevers zijn kunstmatig gevormd en plaatselijk beschoeid . De natuurlijke inundatiezones ontbreken. Wel is over grote afstanden een natuurvriendelijke oever aangelegd; Bij werking van het gemaal treedt onnatuurlijk sterke stroming op. Hierbij wordt water aangezogen uit de landbouwpolder de Biesbosch (akkerbouw). De stroming kan tijdelijk grotere troebelheid veroorzaken; Er is sprake van kwel; De verblijftijd is korter dan bij een natuurlijk meer.
Afleiding van MEP/GEP chemie ten behoeve van de ecologie We hebben het hier oever de stappen 10E(MEP) en 11B(GEP) die hier gecombineerd worden. DHV(2006) heeft voor Rijn-West een poging gedaan om tot uniforme maatlatten te komen. Voor het referentietype M14 worden als richtwaarden 0,1 mg/l totaal-P en 1 mg/l totaal-N opgegeven (Van der Molen en Pot, 2006). Op grond van de best sites (locaties die door de waterschappen in Rijn-West als goed zijn aangemerkt) worden door DHV bandbreedten gegeven van 0,19-0,42 mg/l totaal-P en 1,3-3,3 mg/l totaal-N. De gemeten concentraties in de Viersprong (meetpunt DWOP0804) bedragen in het zomerhalfjaar gemiddeld 0,11 mg/l totaal-P en 1,17 mg/l totaal-N. Bij gemaal de Biesbosch (meetpunt DWOP0807) is dit respectievelijk 0,17 mg/l voor totaal-P en 1,26 voor totaal-N. Deze waarden liggen zeer dicht bij de opgegeven richtwaarden voor de goede ecologische toestand van de referentie. Wat betreft fosfor en stikstof in beide waterlichamen wordt daarom geen afwijking van de natuurlijke referentie doorgevoerd. Het einddoel (GEP) is gesteld op: 0,1 mg/l totaal-fosfor en 1 mg/l totaal-stikstof. Afleiding MEP/GEP voor biologische parameters We hebben het hier over de stappen 10F(MEP) en 11A(GEP) van de handleiding. Voor parameters (fytoplankton (algen), macrofyten (waterplanten), macrofauna en vissen) zijn door DHV maatlatten voor kanalen uitgewerkt. De scores voor de ecologische kwaliteitsratio (maat tussen 0 en 1 om de ecologische kwaliteit in uit te drukken) verschillen per type kanaal . Hierbij zijn scheepvaart, breedte en het percentage natuurvriendelijke oevers als criterium gebruikt. Waterlichaam NL19_10 (Viersprong) is een groot kanaal zonder scheepvaart. NL19_11 (Kwalgat/Midden Els) is minder dan 15 m breed en heeft eveneens geen scheepvaart. Dit bepaalt welke maatlat moet worden gebruikt. Als natuurlijke referentie is gekozen voor M14. MEP fytoplankton De maatlat voor fytoplankton bestaat uit een deelmaatlat voor abundantie (gemeten als chlorofyl a zhjg in ug/l) en een deelmaatlat soortensamenstelling (gemeten aan de hand van bloeivormende algen). Deze maatlat wijkt niet af van de landelijke maatlat voor de meren. De grens voor het MEP ligt op 9,4 ug/l en de grens voor het GEP ligt op 30 ug/l. Er is geen reden om deze maatlat voor de waterlichamen NL19-10 en NL19-11 aan te passen. De huidige toestand is (meetjaar 2003) voor de Viersprong 37,2 ug/l en voor Gemaal Biesbosch 48,5 ug/l. Het oordeel over de huidige kwaliteit is daarmee matig. De huidige waarden zijn echter niet ver van het door DHV voorgestelde GEP niveau verwijderd. MEP macrofyten DHV heeft gekozen voor deelmaatlat abundantie (bedekkingsgraad van ondergedoken waterplanten en van oeverplanten) met als referentie type M20. De waarden van de referentie zijn als basis gebruikt om voor verschillende typen kanalen waarden af te leiden. Bij kanaaltype c (geen tot weinig schepen, breedte >10 m, natuurvriendelijke oevers >15%) wordt alleen op oevervegetatie gescoord. Het MEP ligt
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 bij 80% bedekking en het GEP op 60% bedekking van het oppervlak waar planten kunnen groeien. In de huidige situatie zijn geen gegevens beschikbaar bij Gemaal Biesbosch (waterlichaam NL19_11). Bij de Viersprong (waterlichaam NL19_10) zijn de oeversoorten bedekkingen geschat over het totale oppervlak. Dit geeft lage percentages oeversoorten en submerse soorten. Dit leidt tot score <0,2 met als oordeel slecht. Bij veldbezoek is gebleken dat er wel over aanzienlijke lengte sprake is van een goed ontwikkelde oevervegetatie. Betrokken op het begroeibaar oppervlak is de bedekking aan oevervegetatie > 40%. Dit leidt tot het oordeel matig. MEP macrofauna Voorstellen voor MEP en GEP zijn afhankelijk van het type kanaal. Bij kanaaltype c (geen tot weinig schepen, breedte >10 m,natuurvriendelijke oevers >15%) is door DHV op basis van het aantal kenmerkende en positief scorende soorten het MEP op de maatlat op 30 soorten bepaald en het GEP op 254. Voor de grenswaarde voor GEP wordt door ons uitgegaan van 25 kenmerkende en positieve soorten maar deze soorten worden gescoord aan de hand van de soortenlijst behorend bij referentietype M14. Voor de huidige situatie zijn geen gegevens bekend van de Viersprong (NL19_10). Wel is er een macrofauna monster genomen bij het gemaal de Biesbosch (NL19_11). De EKR score voor macrofauna is 0,4 ofwel matig. We stellen de uitkomst representatief voor beide waterlichamen. MEP/GEP vissen De voorstellen voor het GEP niveau uit het DHV rapport zijn door ons te gebruiken. Omdat we aanvankelijk alleen de beschikking hadden over verouderde gegevens (Natuur - en Vogelwacht, periode 1990-1992) is i 2007 een nieuw onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van de verschillende vissoorten. Gebleken is dat er geen dominantie van Brasem optreedt en dat er vele soorten aanwezig zijn. Getoetst is aan de hand van de DHV maatlat voor laagveenvaarten en kanalen. Het resultaat is als goed tot zeer goed te beoordelen.
4 Als in alle monsters op het eiland (50) de kenmerkende en positieve soorten gescoord worden voor M20 dan zijn er slechts 39. Dit betekent dat het referentietype M20 minder geschikt is en dat op basis hiervan de eis van 25 soorten in het GEP erg hoog gegrepen is. Als M14 als referentie genomen wordt dan zijn in totaal (in 50 monsters) 75 soorten vinden. Ten opzichte hiervan is een GEP van 25 voor een individueel monster een redelijke eis.
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 Overzicht score ecologie (doelgat) Overzicht waterlichaam Viersprong (NL19_10) met meetpunt DWOP0804 Fytoplankton EKR Maatlat 1 0,6 0,4 0,2 0
MEP GEP Matig ontoereikend Slecht
Macrofyten EKR Maatlat 1 MEP 0,6 GEP 0,4 Matig 0,2 Ontoereikend 0 Slecht
Norm Chlorofyl (ug/l) Norm 9,4 30 60 120 240
subm% 65 50 25 5 0
soorten norm geen bloei geen bloei
Norm oever% 80 60 40 20 0
Huidige situatie Chlorofyl (ug/l) Soorten
geen bloei 37,2
soorten 1) 24 (60%) 8(20%) 4 (10%) 2(5%) 0
Huidige situatie subm. Oever soorten
>40 <0,2
1) deze maatlat is door DHV al naar beneden bijgesteld t.o.v. de referentie Macrofauna Norm Huidige situatie EKR Maatlat2) Soorten K+P Soorten K+P 1 MEP 30 0,6 GEP 25 0,4 Matig 12 20 0,2 ontoereikend 6 0 Slecht 0 Macrofauna WLNL19-10 geen gegevens maar gegevens van WLNL19-11 is representatief 2) Deze maatlat is door DHV al naar beneden bijgesteld t.o.v. de referentie Vissen EKR Maatlat brasem en karper 1 MEP 10 0,6 GEP 25 0,4 Matig 50 0,2 Ontoer 75 0 Slecht 100
Norm (aandeel) plantminnende zuurstoftolerante vis vis 80 20 50 10 25 5 10 2 0 0
brasem en karper
Huidige situatie (aandeel) plantminnende zuurstoftolerante vis vis
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007 Overzicht waterlichaam Kwalgat/Midden Els (NL19_11) met meet punt DWOP0807 Fytoplankton EKR Maatlat 1 0,6 0,4 0,2 0
MEP GEP Matig ontoereikend Slecht
Macrofyten EKR Maatlat 1 MEP 0,6 GEP 0,4 Matig 0,2 Ontoereikend 0 Slecht
norm Chlorofyl (ug/l) Norm 9,4 30 60 120 240
subm% 65 50 25 5 0
soorten norm geen bloei geen bloei
Norm oever% 80 60 40 20 0
Huidige situatie Chlorofyl (ug/l) Soorten
Geen bloei 48,5
soorten 1) 24 (60%) 8(20%) 4 (10%) 2(5%) 0
subm. geen gegevens
Huidige situatie Oever geen gegevens
soorten geen gegevens
1) deze maatlat is door DHV al naar beneden bijgesteld t.o.v. de referentie Macrofauna Norm Huidige situatie EKR Maatlat2) Soorten K+P Soorten K+P 1 MEP 30 0,6 GEP 25 0,4 Matig 12 20 0,2 ontoereikend 6 0 Slecht 0 3) Deze maatlat is door DHV al naar beneden bijgesteld t.o.v. de referentie Vissen EKR Maatlat brasem en karper 1 MEP 10 0,6 GEP 25 0,4 Matig 50 0,2 ontoer. 75 0 Slecht 100
Norm (aandeel) plantminnende zuurstoftolerante vis vis 80 20 50 10 25 5 10 2 0 0
brasem en karper
Huidige situatie (aandeel) plantminnende zuurstoftolerante vis vis
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 14:
Totaallijst mitigerende maatregelen in waterlichamen
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 15:
Totaallijst mogelijke maatregelen in waterlichaam Viersprong
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 16:
Totaallijst mogelijke maatregelen in waterlichaam Kwalgat-Midden Els
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 17:
Totaallijst mogelijke maatregelen in verzorgingsgebied
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 18:
Totaallijst mogelijk maatregelen in overige wateren
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 19:
Grondsoorten
CONCEPTRAPPORT 10 april 2007
Bijlage 20:
Kwelsituatie