Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Sociale Geografie – Master Begeleider 1: dr. J.M.J. Doomernik Begeleider 2: dr. J.C. Droogleever Fortuijn Eindscriptie
DE INTEGRATIE VAN SOMALISCHE VLUCHTELINGEN IN LANDELIJK EN STEDELIJK GEBIED
Marlies Franssens Nieuwezijds Voorburgwal 329C 1012 RM Amsterdam 06-43024049 Collegekaartnummer: 5631084 Datum: 11-05-2012
INHOUDSOPGAVE Lijst met grafieken en tabellen…………………………………………..
p. 3
Hoofdstuk 1: Theoretisch gedeelte……………………………………… 1.1. Globale thema 1.2. Theoretisch kader 1.3. Probleemstelling 1.4. Definities belangrijkste begrippen
p. 4 p. 4 p. 5 p. 9 p. 9
Hoofdstuk 2: Methodologische verantwoording ………………………. 2.1. Dataverzameling 2.2. Validiteit en betrouwbaarheid 2.3. Analyse van de resultaten 2.4. Etnische verantwoording
p. 11 p. 11 p. 13 p. 14 p. 15
Hoofdstuk 3: Geschiedenis……………………………………………. 3.1. Vluchtelingenverdrag 3.2. Nederlands vluchtelingenbeleid 3.3. Beknopte geschiedenis van de Somalische migrantenstroom
p. 16 p 16 p. 16 p. 19
Hoofdstuk 4: Perspectieven op integratie van Somalische vluchtelingen.. 4.1 Achtergrondinformatie respondenten 4.2 Sociaaleconomische integratie 4.3 Politieke integratie 4.4 Sociaal culturele integratie 4.5 Visies van respondenten op (hun eigen) integratie 4.6 Conclusies
p. 25 p. 25 p. 27 p. 28 p. 30 p. 33 p. 35
Hoofdstuk 5: Conclusies: Is de grootte van de woonplek van belang voor succesvolle integratie? ……………..……………………………............................. p. 37 5.1 Integratie in landelijk en stedelijk gebied p. 37 5.2 Vragen voor vervolgonderzoek p. 38 5.3 Toekomstvisie p. 39 5.4 Onderzoeksbeperkingen p. 40 5.5 Reflectie p. 40 Bijlage: Standaard vragenformulier………………….…………………
p. 41
Literatuurlijst………..…………………………………………………..
p. 42
2
LIJST MET GRAFIEKEN EN TABELLEN Tabel 2.1: Kenmerken woonplek respondenten ………………………… Tabel 4.1: Kenmerken respondenten ……………………………………. Tabel 4.2: Sociaaleconomische integratie ……………………………….. Tabel 4.3: Politieke integratie …………………………………………… Tabel 4.4: Sociaal-culturele integratie …………………………………… Tabel 4.5: Visies op integratie …………………………………………...
p. 12 p. 25 p. 27 p. 29 p. 30 p. 34
Figuur 3.3.1: Somalische clans verdeeld over afstammelingen Mohammed p. 19 Figuur 3.3.2: Kaart van Somalië…………………………………………… p. 23
3
HOODSTUK 1: THEORETISCH GEDEELTE 1.1 Globale thema van het onderzoek Sinds de tweede helft van de twintigste eeuw heeft Nederland te maken gehad met grote stromen van immigratie. In het laatste decennium van de vorige eeuw werd multiculturalisme gezien als een te behalen doel waarin diversiteit als een belangrijke waarde werd gezien. Maar langzamerhand werd multiculturalisme als een beleidsdoelstelling steeds meer in een negatief daglicht gezet. Cultureel separatisme en segregatie zouden gevaarlijk zijn (Roggeband en Verloo, 2007). Daarbij is er steeds meer een negatieve houding ontstaan tegenover immigranten en hun integratieproces. 1 Vooral in het afgelopen decennium lijkt het negatieve gevoel de rode draad van het immigratieverhaal in Nederland te zijn. Sinds ‘9/11’ en de moord op Theo van Gogh lijkt Nederland een intolerante en gesloten samenleving te zijn geworden. Dit leidde tot vragen of we te maken hadden met een ‘clash of civilizations’ en tot vragen die de kansen en de bereidheid van moslims om te integreren in een Westerse samenleving in twijfel trokken. Reacties hierop leidden tot de herbevestiging van ‘de’ nationale identiteit en strengere integratie-eisen (Ghorashi, 2006; Roggeband en Verloo, 2007). Immigratie- en integratiebeleid zijn mede hierom al lange tijd en constant onderhevig aan veranderingen. Omdat cultureel separatisme en segregatie gevaarlijk zouden zijn, is het huidige integratiebeleid onder andere gebaseerd op geografische spreiding. Als een vluchteling wordt erkend, krijgt deze een huis toegewezen in een gemeente en ligt (lag) 2 de verantwoordelijkheid van inburgering bij zowel de gemeente als bij de vluchteling. In het integratietraject krijgen vluchtelingen te maken met zowel Nederlandse (taal-)lessen als inburgeringslessen om zo de Nederlandse cultuur beter te begrijpen.3 Interessant is dat vluchtelingen – zonder daar zelf veel zeggenschap in te hebben – verspreid over heel Nederland wonen. Met deze spreiding hoopt de overheid dat nieuwkomers sneller contact zullen krijgen met autochtone Nederlanders. Een culturele spreiding heeft volgens de overheid dus invloed op de integratie. In deze scriptie vraag ik me af of het type woonplaats ook invloed heeft op integratie. In dit onderzoek zullen Somalische vluchtelingen die in verschillende plaatsen wonen gevraagd worden naar hun ervaring met integratie en zal er gekeken worden of hun woonplaats daarin een rol speelt. 1
Zoals, bijvoorbeeld, vanuit een feministisch perspectief: ‘From a feminist perspective it has been argued that there is a tension between multiculturalism and gender equality. According to feminist political theorist Susan Moller Okin, the multicultural exhortation to respect all cultures often conflicts with the liberal values of freedom and gender equality, because some practices and values of cultural minorities are reinforcing inequality and violating the rights of women. According to Okin, granting multicultural rights to these minorities will perpetuate patriarchal cultures that subjugate women. Okin’s position has triggered many reactions opposing the idea of an intrinsic opposition between multiculturalism and feminism.’ (Roggeband en Verloo, 2007, pp. 271-272) 2 In hoofdstuk 3.2 wordt dit nader toegelicht. Het integratiebeleid is sinds 2011 veranderd, maar de vluchtelingen in dit onderzoek hebben nog met het beleid van vóór 2011 te maken gehad. 3 In de integratienota van juni 2011 wordt er het volgende over gezegd: ‘Het integratiebeleid is in de afgelopen jaren ontwikkeld in wisselwerking met veranderende maatschappelijke en politieke percepties en met oog voor de zorgen en behoeften van burgers. Het resultaat is een integratiebeleid waarin meer nadruk is komen te liggen op het belang van een gemeenschappelijke basis en herkenbaar fundament. In het verlengde daarvan zijn meer verplichtende elementen voor nieuwkomers geïntroduceerd, zoals inburgering, toetsing van kennis van de Nederlandse taal en samenleving bij toelating en afstand van de niet-Nederlandse nationaliteit bij naturalisatie. Integratie en maatschappelijke samenhang staan nog altijd onder druk, en verdere stappen zijn nodig in het belang van de continuïteit en stabiliteit van de samenleving.’ (Rijksoverheid, 16-06-2011).
4
In dit hoofdstuk zal de bestaande literatuur rondom het thema van deze scriptie kort beschreven worden en vervolgens zal de probleemstelling van deze scriptie geïntroduceerd worden. In hoofdstuk 2 zal de methodologische verantwoording van deze scriptie worden besproken. Er zal onder andere worden ingegaan op de wijze van dataverzameling en de selectiecriteria voor de respondenten en er zal uitgelegd worden hoe de werving van respondenten is verlopen. In hoofdstuk 3 zal er worden ingegaan op de geschiedenis van het vluchtelingenbeleid in Nederland en de geschiedenis van de opkomst van de migrantenstroom in Somalië. Dit is van belang om de vluchtelingenstroom naar Nederland vanuit Somalië beter te begrijpen. In hoofdstuk 4 zullen de bevindingen van dit onderzoek uiteengezet worden. Er zal tevens geprobeerd worden om in dit hoofdstuk een antwoord te geven op de deelvragen die in hoofdstuk 1 zijn gesteld. Tenslotte zal, in hoofdstuk 5, een antwoord gegeven worden op de hoofdvraag van deze scriptie. 1.2 Theoretisch Kader De vraag wat integratie precies is en wat het doel van integratiebeleid moet zijn, is begin jaren tachtig van de vorige eeuw ontstaan, maar werd pas veel gebruikt in beleidsplannen aan het begin van de jaren negentig. In eerste instantie was het doel van integratie uitgedrukt in sociaaleconomische begrippen. Minderheidsgroepen moesten betere sociaaleconomische posities krijgen. In 1994 kreeg integratie ook een link met burgerschap. Vanaf dat moment werd een volledig en actief burgerschap het doel van het integratiebeleid. Hoe dit en in hoeverre dit moest gebeuren was niet duidelijk (Vermeulen en Penninx, 2000). Één alomvattende definitie van integratie is er nooit echt geweest. Hoe zeer interpretaties over integratie kunnen verschillen in de loop der tijd en tussen verschillende politieke partijen geeft Van Meeteren (2005) goed weer in haar onderzoek naar het politieke debat over integratie. Van Craen et al. (2007) beschrijven waarom integratie een moeilijk concept is. In eerste instantie impliceert het concept ‘integratie’ een waardeoordeel en een evaluatief karakter. Dit betekent dat het concept op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden en dat er door verschillende mensen een ander belang aan kan worden gehecht. Integratie zal in dit onderzoek onderzocht worden aan de hand van drie kenmerken die Vermeulen en Penninx (2000) onderscheiden. Ten eerste zal er gevraagd worden naar de sociaaleconomische integratie, vervolgens naar de sociaal-culturele integratie en ten slotte naar de politieke integratie. Er is in de loop der tijd veel onderzoek gedaan naar migratie- en integratieprocessen. Het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) heeft door de jaren heen veel gegevens verzameld. Zo zijn bijvoorbeeld onderwijsgegevens en werkloosheidscijfers van allochtonen weergegeven in tabellen en rapporten. Deze zijn vaak naast de cijfers van autochtone Nederlanders weergegeven. Ook heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau in Den Haag al meerdere rapporten gepubliceerd over de mate van integratie van minderheidsgroepen in Nederland (SCP, d.o). Tevens is er veel geschreven in wetenschappelijke werken. Zo schrijven Guiraudon et al. (2005) over het niveau van scholing van minderheidsgroepen in Nederland en beschrijven Bevelander en Veenman (2004) het succes van minderheden op de arbeidsmarkt. Duidelijk negatieve geluiden over integratieprocessen van allochtonen zijn er ook, zowel op wetenschappelijk als op politiek gebied. Scheffer (2000) constateert dat de islamitische wet niet past in de Nederlandse maatschappij en Wilders zegt in zijn verkiezingsprogramma dat alle problemen veroorzaakt worden door een open grensbeleid dat te veel Moslims heeft binnengelaten (PVV, d.o.). Roggeband en 5
Verloo (2007) hebben onderzoek gedaan naar het discours van beleid van de overheid. Zij bespreken de rol van vrouwen in het integratieproces en beleidsproces van 1995 tot 2005. Ook McDowell (2003) merkt op dat er in eerdere onderzoeken in andere delen van de wereld ‘… attention has been directed towards the politics of identity in a range of locations and states. […] In the former area, new work has focused on the ways in which the state portrays citizens and those unsuitable for citizenship through the variety of official documents, white papers, legislation, politicians and other documents, texts and forms of representations’ (McDowell, 2003, p. 864). Een beleidsproces is vaak een ‘wedstrijd’ waarin betrokken actoren met elkaar strijden over verschillende definities van een probleem. Hierin gaat het om het gestelde probleem, voor wie het een probleem vormt en om de verschillende veronderstellingen die het probleem onderbouwen. Daarbij worden bepaalde zaken wel of niet belicht en sommige aspecten van de sociale realiteit worden wel of niet besproken, al naar gelang van de belanghebbenden bij het probleem. Sociale problemen kunnen wat worden vervormd door actoren die het probleem op een bepaalde manier belichten (Roggeband&Verloo, 2007). In dit onderzoek zal worden uitgegaan van de subjectivist epistemology. Deze epistemologie gaat uit van het feit dat de realiteit van de wereld alleen vanuit de ogen van een individu gezien moet worden en dat dit de enige realiteit is. Het gaat ervanuit dat de realiteit niet los kan staan van onze ervaringen. Daarom zijn er meerdere realiteiten die verweven zijn met mentale constructies, deze zijn gebaseerd op sociale ervaringen en zijn lokaal en specifiek. Hierin vormen mensen de wereld in het gebied van hun eigen directe ervaringen (Summer en Tribe, 2008; Morgan en Smircich, 1980). In deze scriptie wil ik daarom de minderheden, waarover al zo veel geschreven is, zelf een woord geven en hun mening over hun eigen integratieproces onderzoeken. McDowell (2003) merkt dat dit type onderzoek de laatste tijd vaker wordt toegepast: ‘…new types of predominantly qualitative research have begun to listen to and represent the voices of the previously unheard, exploring the social construction and the complexity and fluidity of migrants’ sense of themselves in different places, circumstances and times’ (McDowell, 2003, p. 864)4. Hij merkt hierbij op dat deze nieuwe manier van kijken: ‘… challenges some of the more optimistic theorisations of diasporic identity, […] and disrupts the current emphasis in work on migration and transnational identity on the mobility and indeterminacy of identities’ (McDowell, 2003, p. 866). Van Craen et al. (2007) zagen het belang van onderzoek naar de verschillende waardes die allochtonen en autochtonen hechten in. Ze hebben een onderzoek gedaan naar de sociaal-culturele afstand tussen autochtonen en allochtonen. Zij concludeerden dat integratie niet zwart-wit is, maar dat Turken, Marokkanen en autochtonen totaal verschillende waardes hechtten aan bijvoorbeeld sociaal kapitaal, taalkennis, waardeoriëntaties, identiteitsbeleving, beeldvorming, discriminatie en vertrouwen. In deze scriptie zal een soortgelijk onderzoek gedaan worden naar integratie. Het onderzoek zal zich echter niet richten op Turken, Marokkanen en autochtonen, maar alleen op Somalische vluchtelingen. Er zal gekeken worden naar de waardes die 4
‘This recent theorizing thus challenges traditional conceptions of migrant communities as enclaves as well as simplistic notions of assimilation by insisting on the ways in which migration affects and alters concepts of nationality and identity for all co-residents in a locality or in a national territory, producing new forms of contested identities connected to place in complex ways’. (McDowell, 2003, p. 864)
6
gehecht worden aan integratie en er zal gekeken worden of de woonomgeving (stedelijk/landelijk) van invloed is op de ervaren integratie. De eerste stroom Somalische vluchtelingen arriveerde eind jaren tachtig in Nederland. In het begin van de jaren negentig groeide deze stroom als gevolg van de burgeroorlog, de afzetting van de dictator Barre en het toenemende geweld in Somalië. De laatste jaren is de stroom alleen maar toegenomen (Klaver et al., 2010). Een uitgebreidere geschiedenis van de Somalische vluchtelingenstroom is te vinden in hoofdstuk 3. Onderzoek naar de integratie van Somalische vluchtelingen is volop gedaan. Vooral in vergelijking met andere bevolkingsgroepen verloopt de integratie van Somaliërs erg traag (van Heelsum, 2005; Klaver et al., 2010; Dourleijn en Dagevos , 2011). De keuze voor een groep vluchtelingen ligt bij het feit dat de Nederlandse overheid bepaalt waar een vluchteling gaat wonen. De vluchteling zal de keuze voor de stad of het platteland niet zelf kunnen maken en daarom kan het voorkomen dat een vluchteling als enige buitenlander in een klein dorpje terecht komt. Dit is interessant voor dit onderzoek, omdat ik juist wil weten of de integratie in een grote gemeenschap in de stad makkelijker verloopt dan in een kleine gemeenschap in een dorp. Er is veel onderzoek gedaan naar de effecten van een buurt op het integratieproces van migranten. Zo is er, ten eerste, onderzoek gedaan naar het integratieproces van migranten op basis van hun keuze van huisvesting. Hierin wordt integratie uitgedrukt in ruimtelijke assimilatie, waarbij het type wijk, sociaal-culturele middelen en duur van het verblijf in het gastland een direct verband vertonen met ruimtelijke assimilatie en dus op de mate van integratie van de migrant (Allen en Turner, 2010; Fong en Wilkes, 1999; Murdie en Teixeira, 2003). Ten tweede is er onderzoek gedaan naar de wijk in de stad die invloed heeft op het individu. Uit de studie van Van der Laan Bouma-Doff (2007) blijkt dat: ‘The findings support this part of the isolation thesis; spatial segregation hampers the social inclusion of ethnic minorities, as it stands in the way of contacts between ethnic minorities and native Dutch’. Maar Murdie en Teixeira (2003) beschrijven dat er niet één vaste conclusie te trekken valt. Sommige wetenschappers, vooral wetenschappers uit Canada, beweren dat etnische enclaves een belangrijke rol spelen om sociale uitsluiting te minimaliseren en dat deze de integratie van nieuwkomers bevorderen. Anderen daarentegen, vooral wetenschappers afkomstig uit de Verenigde Staten en Europa, beweren dat etnische enclaves juist sociale ongelijkheden doen versterken. Ruimtelijke concentratie van migrantenminderheden zou het leren van de taal van het land van aankomst, onderwijsprestaties en de integratie op de arbeidsmarkt doen belemmeren. Vervolgens merkt ook Schönwälder (2007) op dat er op verschillende manieren naar de invloed van een wijk op een individu wordt gekeken: ‘The residential environment [is seen] as opportunity structure’ (pp. 92), zo kan de invloed van de wijk onder andere invloed hebben op de positieve economische vooruitgang van de migrant, ‘The neighbourhood is seen as a context that serves to structure social processes in a number of respects’ zoals sociale contacten en netwerken, dit kan zowel op een negatieve (criminaliteit, bendes) als positieve manier gezien worden en ‘neighbourhood effects are assumed to arise from interactions with external environments’ (Schönwälder, 2007, pp. 92-93). Ze concludeert hierbij dat: ‘Methodologically it is certainly not easy, and may well be impossible, to separate the aforementioned sets of interactions from one another and from other, individual factors’ (Schönwälder, 2007, p. 93). Maar, net als Murdie en Teixeira (2003), concludeert ook Schönwälder (2007) uit onderzoeken in Groot-Brittannië, Nederland, 7
Zweden en Duitsland dat het moeilijk is om één conclusie te trekken over de invloed van de wijk op de individu.5 Niet alleen de invloed van grote etnische minderheden in een wijk hebben invloed op de integratie van de migrant, ook het bestaan van verschillende etnische organisaties hebben hier invloed op. Volgens Breton (1994) moet er meer gekeken naar de aanwezigheid van deze organisaties dan naar de individuele kenmerken van de migrant voor de mate van integratie om het integratieproces te begrijpen. Ook van Heelsum (2005) ziet het belang hiervan in: ‘Zelforganisaties kunnen hun eigen doelen bereiken en tegelijkertijd bijdragen aan de integratie van migranten in de Nederlandse samenleving […] Het omgekeerde proces is evenwel eveneens denkbaar: als zo’n situatie van acceptatie en onderhandeling tussen organisaties en de gevestigde samenleving ontbreekt, kan dit het isolement versterken. Negatieve verwachtingen en houdingen van de samenleving kunnen dan een proces in werking stellen van een selffulfilling prophecy’ (pp. 34-35). Over de relatie tussen migranten en het platteland is een stuk minder onderzoek gedaan. Dit wordt door verschillende auteurs opgemerkt (Hoggart en Mendoza, 1999; Kasimis en Papadopoulos, 2005; Mancilla Mancilla, 2009). In hun artikelen wordt beschreven dat er in de Verenigde Staten wel enig onderzoek gedaan is, maar dat het voor Europa zeer schaars is. Het onderzoek dat in Europa is gedaan betreft over het algemeen de invloed van de migrant op de rurale omgeving. 6 Kasimis en Papadopoulos (2005) concluderen dat migranten op het Griekse platteland een economische, sociale en demografische stabiliserende rol spelen p. 117), maar dat dit niet erkend wordt door alle delen van de bevolking. Ook Roquer en Blay (2008) concluderen in hun onderzoek dat migranten, vooral op de grootste rurale gemeentes, vooral een positieve demografische invloed hebben. En tenslotte concludeert ook Mancilla Mancilla (2009) dat migranten een positieve impact hebben op het rurale gebied. Dat er ook hier tegenstrijdige geluiden te horen zijn blijkt uit de onderzoeken die zijn gedaan in de Verenigde Staten. In een studie van Jensen (2006) wordt geconcludeerd dat tachtig procent van de autochtone inwoners in Marshalltown onverschillig of open was tegenover de komst van immigranten, maar in een ander dorp, in Hezleton, was de reactie op nieuwe immigranten precies het tegenovergestelde. García (2006) heeft onderzoek gedaan in Spanje naar de integratie van de migranten zelf. Hij geeft aan dat de integratie op het platteland nog moeilijker verloopt dan in de stad. Tevens geeft hij aan dat de groei van immigranten in Spaanse rurale zones een serieus probleem kan vormen voor de integratie in de toekomst als er geen passende integratieprogramma’s worden opgezet. Over het algemeen lijkt de invloed van de migrant op het rurale gebied een positieve invloed te hebben, maar lijkt de sociaal-culturele integratie van de migrant veel moeilijker te gaan. Zelfs rijkere Britten die verhuisd zijn naar het Franse platteland geven aan dat integreren in de Franse samenleving moeilijk gaat. En ook hier wordt geconcludeerd dat: ‘none of these British groups have socially disturbed their 5
‘With regard to the consequences of residential environments shaped by the presence of large numbers of co-ethnics and/or by unemployment and poverty, there is less agreement. While Musterd and Ostendorf (for the Netherlands) retain optimistic views, Peach (for Britain) and Andersson (for Sweden) assume that, under certain conditions, individual educational and labour market opportunities may be negatively affected by living in specific environments’ (Schönwälder, 2007, p. 6). 6 ‘Por otra parte, Morén-Alegret (2008) señala que gran parte de las investigaciones sobre inmigrantes extranjeros sólo están focalizadas en la llegada de estos individuos a capitales o áreas metropolitanas’ (Mancilla Mancilla, 2009, p. 15).
8
recipient French communities’ en ‘Very commonly questionnaire responses placed great stress on the friendliness of the people and the great satisfaction that was derived from living in France. As a second qualifier, it is pertinent to note that some British respondents, despite feeling that their French neighbours are very friendly towards them, have found it difficult to feel accepted’ (Buller&Hoggart, 1994, p. 208). Mijn onderzoek zal zich richten op de mate van integratie van de migrant in de stad en op het platteland. Ik wil bijdragen aan de bestaande literatuur over de integratie van minderheidsgroepen op de integratie van de immigrant. Met dit onderzoek wordt er geprobeerd een nieuwe dimensie te geven aan de discussie rondom ‘succesvolle’ integratie, de invloed van de woonomgeving op integratie en de belangen van verschillende kenmerken van integratie voor buitenlanders. Mijn verwachting hierbij is dat er een verschil is met de ervaring van integratie van mensen die in een landelijk ofwel stedelijk gebied wonen. In lijn met de onderzoeken waarin integratie wordt uitgedrukt in ruimtelijke assimilatie7 (p. 6) verwacht ik ook dat er een direct verband bestaat tussen de woonomgeving en de ervaren integratie. Ten slotte verwacht ik dat de sociaal-culturele integratie van de migrant in rurale gebieden langzamer verloopt dan de integratie in stedelijke gebieden. Met dit onderzoek hoop ik bij te dragen aan een beter en doelgerichter integratiebeleid. Het verwerven van inzichten van de ervaren integratie en de belangen die minderheidsgroepen daaraan hechten, zouden hier ook aan kunnen bijdragen. 1.3 Probleemstelling In hoeverre verschillen de ervaringen met integratie van Somalische vluchtelingen in een grote stad met de ervaringen van Somalische vluchtelingen in een kleinere stad? Waarom verschillen de ervaringen? - Hoe wordt het belang van sociaaleconomische integratie ervaren? - Hoe wordt het belang van sociaal-culturele integratie ervaren? - Hoe wordt het belang van politieke integratie ervaren? - Hoe wordt hun eigen integratie ervaren? 1.4 Definitie van de belangrijkste begrippen Hieronder zullen kort de belangrijkste begrippen van dit onderzoek beschreven worden. - Ervaringen: Hoe wordt integratie van allochtonen zelf ondervonden? - Integratie: De Van Dale geeft de volgende definitie van ‘integratie’: ‘in·te·gra·tie (dev; meervoud: integraties): 1. het maken tot een harmonisch geheel of opname in een geheel, voorbeelden: de integratie van allochtonen: hun opname in en gedeeltelijke aanpassing aan het ontvangende land.’ (Van Dale, d.o.). In deze scriptie gaat het om integratie als proces. Met succesvolle integratie wordt integratie als eindstadium bedoeld. - Vluchtelingen: Kort na de Tweede Wereldoorlog is het vluchtelingenverdrag tot stand gekomen. Oorspronkelijk was het bedoeld voor mensen die waren gevlucht door gebeurtenissen tijdens en direct na de oorlog. In 1967 werd het verdrag ook op mondiale schaal toegepast. De definitie van een vluchteling in het vluchtelingenverdrag is: ‘[iemand] die, ten gevolge van gebeurtenissen welke vóór 1 januari 1951 hebben plaats gevonden, en uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een 7
Dit onderzoek is onder andere anders omdat de vluchtelingen hun woonomgeving niet voor het uitzoeken hebben, maar deze krijgen toegewezen. Hierdoor kiezen ze niet een omgeving die past bij hun stijl, sociaaleconomische en sociaal-culturele positie.
9
-
-
-
bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren.’ (UNHCR, 1951). In 1967 werd het eerste deel geschrapt (vóór 1 januari 1951) en kreeg het verdrag een bredere betekenis (Obdeij en Schrover, 2008). Bovenstaande definitie van vluchteling zal ook in dit onderzoek gebruikt worden. Specifiek zal het zich richten op Somaliërs die als vluchteling in Nederland zijn erkend. Leefomgeving: de directe omgeving waarin men woont. Sociaaleconomische integratie: Musterd en Ostendorf (2007) meten dit aan de hand van de participatie op de arbeidsmarkt en de participatie in het onderwijs. Ook in dit onderzoek zal deze interpretatie van sociaaleconomische integratie gehanteerd worden. Sociaal-culturele integratie: Net als de sociaaleconomische integratie zal ook de interpretatie die Musterd en Ostendorf (2007) gebruiken in dit onderzoek worden gehanteerd. Zij leggen hierbij de nadruk op contacten met buurtgenoten en vrienden, taalvaardigheid en rolpatronen waarbij onder ander ook de verschillen tussen de rollen van beide geslachten van belang is. Politieke integratie: Het deelnemen en volgen van de politiek op zowel gemeentelijk als landelijk niveau.
10
HOOFDSTUK 2: METHODOLOGISCHE VERANTWOORDING 2.1 Dataverzameling De informatie voor deze scriptie is verkregen door middel van kwalitatief onderzoek. Ik was me er in het gehele scriptieproces van bewust dat de rol van de onderzoeker in het gehele onderzoeksproces cruciaal is, dit is in lijn met het interpretivisme als een theoretisch perspectief. Het onderzoeken van relaties tussen allochtonen en het perspectief van de Nederlandse maatschappij zijn, voor een groot gedeelte, producten van interpretatie (van Dijk, 2009). Dit betekent dat de waarheid in deze scriptie de mening van de respondent is. Als de respondent iemand beschouwt als vriend of kennis, dan zal deze als zodanig beschreven worden. Ook was ik me er in het gehele onderzoek van bewust dat ‘integratie’ voor alle betrokken partijen een andere definitie kan hebben. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden is er gebruik gemaakt van een combinatie van verschillende kwalitatieve methoden. Er is begonnen met het verzamelen van informatie in geschreven bronnen. Hieruit is veel interessante informatie gevonden en hieruit zijn de definitieve vragen gevormd voor de semi-gestructureerde interviews die met Somalische vluchtelingen afgelegd zijn. Ik heb geprobeerd gegevens te verzamelen die betrekking hebben tot de oordelen, voorkeuren, prioriteiten en/of waarnemingen van mensen over hun integratie. Tijdens het interviewen is er een taperecorder gebruikt om de gesprekken met de respondenten opnieuw te kunnen beluisteren. Ook zijn de interviews voor een groot gedeelte uitgetypt en zo was het mogelijk om alle informatie nauwkeurig te onderzoeken. Er is een inhoudelijke analyse van de gegevens gemaakt, omdat de meeste data van kwalitatieve aard waren. Op deze manier konden de interviews per vraag gecategoriseerd worden en op die manier verwerkt worden. Zo konden de verkregen gegevens gebruikt worden om algemene patronen te vinden en konden er op die manier algemene uitspraken uit geleid worden. De gegevens zijn gecodeerd. Dit was over het algemeen niet heel lastig omdat ik geprobeerd heb mijn vragen van te voren in te delen per thema. Het was tijdens een interview erg belangrijk dat daarom alle thema’s die bedacht waren, behandeld werden. Alleen op die manier kon er een goede vergelijking tussen de antwoorden van de respondenten gemaakt worden. Hoewel dit onderzoek voor een groot gedeelte van kwalitatieve aard was, is het belangrijk op te merken dat kwalitatieve methodes ook gebruikt kunnen worden om kwantitatieve data te genereren (Summer en Tribe, 2008). De data die hierbij gegenereerd worden, kunnen in tabellen weergegeven worden om zo conclusies duidelijk te kunnen weergeven. Op deze manier zijn de tabellen 4.1 tot en met 4.5 tot stand gekomen. Tijdens het gehele onderzoeksproces is er een onderzoekslogboek bijgehouden waarin alle indrukken, inzichten en persoonlijke reflecties van de omstandigheden waarin mensen van dit onderzoek leven, zijn beschreven. Selectiecriteria respondenten De keuze voor respondenten moet onderbouwd zijn (Baarda et al., 2005). De respondenten in dit onderzoek zijn Somalische vluchtelingen die in Nederland wonen en voldoende Nederlands spreken om mij te woord te staan. Er is gezocht naar allerlei ‘soorten’ mensen (zowel mannen als vrouwen, personen met als zonder kind, zowel oude als jonge respondenten en koppels en alleenwonenden). Het belangrijkste was om een gelijk aantal respondenten in een landelijk als in een stedelijk gebied te spreken.
11
Een van de problemen om toegang te krijgen tot een zo groot mogelijke respondentengroep was de taalbarrière. Ik was me ervan bewust dat ik niet alle Somaliërs in Nederland zou kunnen spreken. Ook was ik me ervan bewust dat er zich ook andere problemen met betrekking tot kwalitatief onderzoek in het algemeen konden voordoen. Respondenten kunnen liegen of overdrijven over hun situatie, ze kunnen verlegen zijn, hun zelfbeeld kan niet overeenkomen met hun werkelijke persoonlijkheid, ze kunnen te opschepperig of bescheiden zijn en ten slotte kunnen respondenten alleen logische verklaringen geven en emotionele of evaluatieve redenen weglaten (Ronald, d.o). Door af en toe door te vragen naar de algemene situatie en door zo min mogelijk mijn oordeel op een situatie te hebben gegeven, hoop ik dit zo veel mogelijk te hebben kunnen vermijden. Belangrijk voor mijn onderzoek was dat er voldoende respondenten in zowel een grotere stad als in kleinere steden/dorpen zou spreken. Uiteindelijk is er een evenredig aantal respondenten ondervraagd in elk type plaats. De respondenten (4) uit Groningen en Amsterdam behoren tot de respondenten uit de ‘grote’ plaatsen. De respondenten (4) uit Lelystad en Heerenveen behoren tot die uit de middelgrote plaatsen en de respondenten (6) uit Druten, Haren en Dalfsen behoren tot de geïnterviewden uit de kleine plaatsen. Aan de hand van de inwoneraantallen (zie tabel 2.1) zijn de type plaatsen ingedeeld. In eerste instantie was het de bedoeling om alleen mensen in grote als in zeer kleine plaatsen te spreken. Door toeval, zijn er ook mensen geïnterviewd die in middelgrote plaatsen wonen. Dit bleek achteraf erg waardevol voor dit onderzoek. Tabel 2.1: Kenmerken woonplek respondenten Woonplek Provincie Nederland x Druten Gelderland Groningen Groningen Haren Groningen Heerenveen Friesland Dalfsen Overijssel Lelystad Flevoland Amsterdam Noord-Holland Bron: CBS Statline, 2010
Aantal inwoners Aantal allochtonen 16.574.989 20,3% 18.084 11,1% 187.298 20,2% 18.516 10,7% 43.418 11,2% 27.259 4,1% 74.628 27,7% 767.467 49,9%
Werving respondenten Toegang tot de onderzoeksgroep is op meerdere manieren verkregen. Ten eerste is er contact opgenomen met verschillende decentrale kantoren van Vluchtelingenwerk Nederland. Dit om de respondenten in zowel landelijke als stedelijke gebieden te spreken. In eerste instantie dacht ik dat het moeilijk zou zijn om respondenten via deze weg te spreken, maar Vluchtelingenwerk werkte snel en graag mee en op deze manier heb ik verschillende respondenten gevonden. Een paar hiervan woonden nog maar een aantal jaar in Nederland en spraken de Nederlandse taal redelijk. Ook heb ik Somaliërs kunnen spreken die bijna perfect Nederlands spraken en al lange tijd in Nederland wonen. Ook heb ik via respondenten andere respondenten kunnen spreken. Ik heb hier een sneeuwbalsteekproef toegepast. Met een sneeuwbalsteekproef wordt geprobeerd relevante en weinig zichtbare eenheden die de gewenste informatie 12
bezitten, te vinden (Billiet en Waege, 2005). Zo heb ik uiteindelijk voldoende mensen kunnen interviewen. Ik ben voor het grootste gedeelte in contact gekomen met mijn respondenten via vluchtelingenwerk. Ik heb naar verschillende decentrale kantoren in het land gebeld. Dalfsen, in Overijssel, was het eerste kantoor waarmee ik in contact kwam. Ik werd uitgenodigd voor een gesprek met het kantoor aldaar en heb hier een interessant gesprek gehad met een maatschappelijk begeleider van de regio. 2.2 Validiteit en betrouwbaarheid Twee belangrijke factoren voor de kwaliteit van onderzoek zijn validiteit en betrouwbaarheid (Boeije, 2008). De interne validiteit van een onderzoek heeft betrekking op de juistheid van de bevindingen van het onderzoek. Dit betekent dat de bevindingen een goede weergave moeten zijn van wat er zich feitelijk in de praktijk voordoet. Er zijn meerdere manieren waarop de validiteit van het onderzoek niet goed is. Soms kan het zijn dat de dataverzamelingsmethode geen juiste informatie verschaft over het onderwerp. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als de onderzoeker de verkregen data al dan niet onbedoeld in één bepaalde richting interpreteert (Boeije, 2008). Om de onderzoeksvraag zo volledig mogelijk te beantwoorden is naast de gegevens uit de interviews daarom ook literatuur geraadpleegd. Men kan een onderscheid maken tussen de validiteit van het onderzoek en de validiteit van de onderzoeksstrategie. Bij de validiteit van het onderzoek gaat het om de geldigheid van de analyse en de interpretatie. Bij de validiteit van de onderzoeksstrategie gaat het om het gebruik van geschikte methoden en technieken van onderzoek met betrekking tot de onderzoeksvragen (Boeije, 2008). Een groot deel van de interviewvragen zijn geformuleerd met behulp van de definitie van integratie van Vermeulen en Penninx (2001). Vermeulen en Penninx (2001) delen integratie in over verschillende dimensies. Zij maken een onderscheid tussen de sociaaleconomische integratie, politieke integratie en sociaal-culturele integratie. Deze indeling is ook gebruikt voor de vragen in dit onderzoek. Sociaaleconomische integratie is ingedeeld over de variabelen arbeidsmarkt en onderwijs. Hier zijn ook verschillende indicators gebruikt zoals discriminatie op de werkvloer of bij het vinden van werk, het inkomen en het werkloosheidspercentage. Bij onderwijs zijn de indicators opleidingsniveau, het niveau van het Nederlands en welke waarde ze daaraan hechten voor integratie alsmede de mate van discriminatie in het onderwijs er aan toegevoegd. Bij de politieke integratie is gekeken naar het stemgedrag. Daarbij is gekeken naar de opkomst bij het stemmen en naar de interesse voor een politieke partij. Ten slotte is voor de sociaal-culturele integratie gekeken naar het dagelijks leven van de mensen. Daarbij is gevraagd naar de omgang met buurtgenoten, naar de interetnische relaties en naar de mate van discriminatie in het dagelijks leven. Ten slotte is er nog een dimensie aan toegevoegd. Hun eigen ervaring en welke mate van belang ze daaraan hechten. Zo is hen bijvoorbeeld gevraagd of ze het zelf belangrijk vinden om buurtbewoners te kennen en bijvoorbeeld of ze het zelf belangrijk vinden om te stemmen. Voor een overzicht van de vragen kunt u kijken naar de bijlage op pagina 41. Voor dit onderzoek was het interessant om te zien of er verschillen zijn tussen de antwoorden van de mensen die op verschillende plekken wonen.
13
Betrouwbaarheid van het onderzoek Het is belangrijk in acht te nemen dat de onderzoeker zijn gegevens en conclusies niet inkleurt met subjectieve ervaringen en overwegingen (Baarda et al., 2005). Baarda et al. (2005) stellen dat de onderzoeker bij kwalitatief onderzoek voor een deel afhankelijk is van toeval. Ze stellen ook dat de conclusies inzichtelijk en controleerbaar moeten zijn. Alle interviews zijn opgenomen met een taperecorder. De meeste interviews zijn na het interview nogmaals beluisterd en uitgetypt. Ook zijn er tijdens de interviews aantekeningen gemaakt en zijn ze ten slotte samengevat in een interviewverslag (Gilbert, 2008). Dit om zo veel mogelijk subjectieve interpretaties te doen wegvallen waardoor de betrouwbaarheid van de conclusies is verhoogd. In dit onderzoek is een aantal keren een kans geweest op onbetrouwbaarheid van het onderzoek. Ten eerste omdat veel Somaliërs met wie er contact op is genomen om eventueel mee te doen aan het onderzoek antwoordden dat ze het heel goed en heel belangrijk vonden dat er onderzoek werd gedaan naar de integratie van Somaliërs. Velen voelden het als hun plicht te vertellen hoe het werkelijk was en dat het voor vele Somaliërs positiever is gesteld dan dat het nieuws doet vermoeden. Het kan zijn dat hierdoor de conclusies niet helemaal betrouwbaar zijn en dat de respondenten positiever over probeerden te komen dan dat ze eigenlijk waren. Toch is er geprobeerd dit zo veel mogelijk te vermijden door de vragen op zo een manier te stellen dat het meteen duidelijk was wat een ‘positief’ en wat een ‘negatief’ antwoord zou zijn. Ten tweede is er een kans op onbetrouwbaarheid van het onderzoek omdat er twee interviews zijn afgelegd met andere mensen eromheen. Toch denk ik niet dat dit veel invloed heeft gehad op de betrouwbaarheid van de antwoorden op de vragen, in beide gevallen konden de mensen die erbij zaten nauwelijks tot geen Nederlands. Ten slotte begrepen sommige mensen niet wat het woord ‘integratie’ betekende. Er is in eerste instantie geprobeerd het woord ‘integratie’ aan het begin van het interview te vermijden. Zo werden antwoorden op de vragen die betrekking hadden op bijvoorbeeld stemgedrag, onderwijs en het dagelijks leven niet gelijk geassocieerd met integratie en was er minder kans dat de respondent een sociaal gewenst, positiever antwoord gaf. Pas op het einde werd hen gevraagd wat zij belangrijk vonden aan hun eigen integratie. De vraag wat het woord ‘integratie’ is, is zo neutraal mogelijk geprobeerd te beantwoorden. Achteraf is gekeken of het antwoord op deze vraag overeenstemde met de eerder gegeven antwoorden. Aan de hand daarvan is vastgelegd of de vraag betrouwbaar was beantwoord. Een voordeel van kwalitatief onderzoek is dat men kan doorvragen als men denkt dat de geïnterviewde de vraag niet begrijpt of als hij of zij informatie weglaat van zijn antwoord. Dit is meerdere keren tijdens een interview gebeurd. Toch werd er zoveel mogelijk aan de vooraf bepaalde vraagvolgorde vastgehouden. Hierdoor waren de onvoorbewerkte antwoorden al redelijk gestructureerd. 2.3 Analyse van de resultaten Een onderzoeker kan stoppen met de dataverzameling indien bij de analyse geen nieuwe informatie meer wordt verkregen ten aanzien van de onderzoeksonderwerpen (Boeije, 2008). Na ongeveer de helft van de afgelegde interviews kon er al een idee gegeven worden van de conclusies van dit onderzoek en langzamerhand werd er steeds minder nieuwe informatie vergaard. Het aantonen van de validiteit is gedaan door te kijken naar de overeenkomsten, thema’s die steeds terugkeren, en de verschillen en afwijkingen tussen de antwoorden. Er is gezocht naar de belangrijkste boodschap met betrekking tot de onderzoeksvraag 14
(Boeije, 2008). Een deel van de antwoorden op de interviewvragen is niet opgenomen in dit onderzoek, omdat deze niet bijdroegen aan de beantwoording van de onderzoeksvraag. Soms zijn sommige citaten aangepast, om deze leesbaarder te maken voor de lezer. De kern van de boodschap is geprobeerd te behouden. 2.4 Ethische verantwoording Het is belangrijk om de ethische kwesties niet te vergeten tijdens het doen van het onderzoek. In eerste instantie was het belangrijk om de respondent op de hoogte te stellen van het doel van het onderzoek en van de mogelijke risico’s en voordelen van de participatie aan het onderzoek. Het was van belang de respondent te informeren dat deze zich te allen tijde kon terugtrekken uit het onderzoek. Een ander ethisch aspect was vertrouwen. Er is de respondenten beloofd dat hun privacy te allen tijde beschermd zou worden. Daarom was bij het citeren van een respondent in deze scriptie belangrijk dat deze niet herkend zou kunnen worden door derden. Was dit wel het geval dan werd de respondent via de telefoon of e-mail naar zijn goedkeuring gevraagd. Alle namen zijn in deze scriptie weggelaten. De namen van de respondenten zijn niet van belang voor dit onderzoek, alleen bepaalde kenmerken van de persoon zijn in de scriptie opgenomen. Ten slotte was het van belang om als onderzoeker gevoelig te zijn voor morele aspecten en acties: ‘They [researchers] need two attributes: the sensitivity to identify an ethical issue and the responsibility to feel committed to acting appropriately in regard to such issues’ (Kvale, 1996, p.117). Specifiek in dit onderzoek is er nog een ander aspect dat belangrijk is om te noemen. Een van de problemen bij het doen van onderzoek naar een groep die zich misschien al anders voelt, is het probleem dat respondenten zich na het interview nog verschillender voelen van de maatschappij waarin zij leven. Of misschien was er helemaal niet het gevoel van het anders zijn, maar worden ze door het onderzoek zich nu juist van bewust van de verschillen. Dit probleem heeft zich, naar mijn weten, gelukkig niet voorgedaan.
15
HOOFDSTUK 3: GESCHIEDENIS VAN DE VLUCHTELING In dit hoofdstuk zal er worden ingegaan op de internationale vluchtelingenverdragen, de rechten van de mens, de geschiedenis van het Nederlandse vluchtelingenbeleid en de geschiedenis van de Somalische migrantenstroom naar Nederland. Dit hoofdstuk is bedoeld om meer inzichten te verwerven over de verschillende trajecten die de Somalische vluchtelingen hebben moeten doorlopen. 3.1 Vluchtelingenverdrag/rechten van de mens In deze paragraaf zal er dieper worden ingegaan op de geschiedenis van de vluchtelingenverdragen en hoe deze met de globalisering steeds ingewikkelder zijn geworden. Voordat er op het nationale vluchtelingenbeleid wordt ingegaan, zal er eerst gekeken worden naar de internationale verdragen. Deze zijn belangrijk aangezien het Nederlandse vluchtelingenbeleid mede hierop zijn gebaseerd. Zes jaar na de Tweede Wereldoorlog, in 1951, werd het Internationale Vluchtelingenverdrag opgesteld. De aanleiding hiervan was het aanhoudende probleem met vluchtelingen die door de oorlog ontheemd waren. Dit waren de zogenaamde displaced persons. Vluchtelingen zijn mensen die hun land zijn ontvlucht in de angst voor de onzekerheden in eigen land. Displaced persons zijn mensen die onder dwang van het regime hun woonplaats/land moesten verlaten. Dit is vooral veel gebeurd ten tijde van het naziregime in Duitsland. Naast de vluchtelingen en displaced persons van de Tweede Wereldoorlog bleef de vluchtelingenstroom binnen Europa doorgaanIn Jalta in 1945 was afgesproken dat alle displaced persons gerepratieerd zouden worden. Dit bleek echter niet altijd mogelijk en lang niet alle vluchtelingen wilden terug naar eigen land.8 Er ontstond een conflict tussen Oost en West over de vraag of ontheemden repatriëring mochten weigeren. In 1951 onstond, zoals eerder gezegd, het nieuwe vluchtelingenverdrag, zonder ondertekening van het Communistische Oosten. Voor het eerst werd het begrip vluchteling gedefinieerd (voor de definitie zie 1.4). Ook kwam erin te staan dat vluchtelingen niet teruggestuurd mochten worden naar een land waarin ze vervolgd zouden worden (Obdeij en Schrover, 2008). 3.2 Nederlandse Vluchtelingenbeleid In deze paragraaf zal kort beschreven worden in welk proces de Somalische vluchtelingen terecht kwamen toen men asiel aanvroeg in Nederland. Het Nederlandse integratiebeleid bestaat nog niet heel lang en is in de loop der jaren veel veranderd. In deze scriptie wordt het Nederlandse vluchtelingenbeleid kort vanaf de jaren negentig beschreven. In deze periode kwamen de eerste Somalische vluchtelingen naar Nederland. In 1987 lanceerde de overheid zijn eerste centrale Regeling Opvang Asielzoekers (ROA). Voor die tijd waren het vooral de gemeentes die de verantwoordelijkheid over de opvang voor asielzoekers op zich namen. In dit jaar werden de eerste asielzoekerscentra geopend (Obdeijn en Schrover, 2008). Zodra het mogelijk was, zouden de gemeenten de opvang verder op zich nemen. De omvang van de migratie steeg snel en opvang van asielzoekers in centra werd steeds meer een standaardsituatie. De functie van deze centra was vooral gericht op de beperking van integratie in Nederland (Mattheijer, 2000). Tot de dag van vandaag bestaan er asielzoekerscentra. Alle respondenten die zijn geïnterviewd voor dit onderzoek hebben een tijd in zo’n centrum gezeten. 8
vaak richting Oost-Europa (Obdeij en Schrover, 2008).
16
Begin jaren negentig kwamen er tal van centrums en statussen bij. In 1992 werd het opvangcentrum geopend, hier moest het grootste gedeelte van de juridische procedures worden afgerond. Het AZC had de functie om een vluchteling op een langer verblijf in Nederland voor te bereiden. In 1994 kwam hier nog een aanmeldcentrum bij.9 Hier moest binnen 24 uur worden besloten of een verzoek tot asiel een grote of kleine kans had. Zo werd geprobeerd om ‘echte’ vluchtelingen te scheiden van diegenen die met economische motieven naar Nederland waren gekomen (Mattheijer, 2000). Mensen die om politieke redenen niet meer terug konden naar eigen land kregen de gedoogdenstatus (Mattheijer, 2000). Dit was een tijdelijk status waarin ze werden toegelaten om geleidelijk te integreren in de Nederlandse samenleving. Was het land van herkomst nog steeds te gevaarlijk om naar terug te keren dan mochten deze statushouders na twee jaar in Nederland werken. Na drie jaar kregen deze vluchtelingen een permanente verblijfsvergunning in Nederland (Mattheijer, 2000). De Somalische vluchtelingen die in deze periode naar Nederland waren gekomen kregen vrij gemakkelijk een verblijfsvergunning. De respondenten die zijn geïnterviewd voor deze scriptie vertellen dan ook dat het aanvragen van asiel voor hen heel snel is gegaan. In 2000 werd er een nieuwe Vreemdelingenwet aangenomen. Het doel van deze vreemdelingenwet was om asielverzoeken sneller af te kunnen handelen. Procedures werden vereenvoudigd en er werden verschillende type procedures ontwikkeld voor verschillende verblijfsvergunningen.10 De AC-procedure bleef bestaan en de andere asielverzoekprocedures werden nog meer verkort. Werd een eerste verzoek (dat bij het aanmeldcentrum werd ingediend) afgewezen dan mocht een asielzoeker nog wel in hoger beroep gaan, maar kon deze niet meer in Nederland op de uitslag wachten. Volgens de nieuwe vluchtelingenwet moet de IND binnen zes maanden een besluit hebben genomen. Wordt een asielzoeker eenmaal als vluchteling erkent dan krijgt hij een tijdelijke verblijfsvergunning waarbij hij ook betaald werk mag verrichten. Als na drie jaar blijkt dat de vluchteling nog steeds niet terug kan naar eigen land dan komt de vluchteling in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (Obdeijn en Schrover, 2008). De nieuwe Vreemdelingenwet werd in 2004 herzien door Rita Verdonk. 11 De tijdelijke vergunning van een erkende vluchteling werd verlengd van drie tot vijf jaar. Toen pas, na vijf jaar, kon een vergunning voor onbepaalde tijd worden afgegeven (Obdeijn en Schrover, 2008). In 2001 daalden de asielverzoeken ten opzichte van de voorgaande jaren. Maar in 2005 namen deze asielverzoeken weer snel toe door problemen in Irak, Iran en Servië. In 2005 waren er nog ongeveer 30.000 mensen die hun verzoek tot asiel voor 2001 hadden ingewilligd. Meerdere malen werd er aan Rita Verdonk verzocht een Generaal Pardon uit te spreken. Zij weigerde keer op keer, omdat volgens haar daardoor nog meer migranten naar Nederland zouden komen (Obdeijn&Schrover, 2008). Na de verkiezingen in 2006 werd minister Rita Verdonk weer opgeroepen om een Generaal Pardon uit te spreken. Weer weigerde zij volhardend. De portefeuille ‘Immigratie en Integratie’ werd overgenomen door minister Hirsch Ballin van Justitie. Het Generaal Pardon werd uitgesteld tot de onderhandelingen van een nieuw kabinet. In mei 2007 werd in deze onderhandelingen uiteindelijk besloten het Generaal Pardon 9
In eerste instantie alleen in Rijsbergen en Zevenaar, later ook bij Schiphol en in Ter Apel (Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten, 2003). 10 Eén voor asielverzoeken en de ander voor een reguliere verblijfsvergunning (voor werk- en studentverblijfsvergunningen (Obdeijn en Schrover, 2008)). 11 Rita verdonk was de nieuwe minister onder Balkenende II die de portefeuille Immigratie en Integratie beheerde (Obdeijn&Schrover, 2008).
17
in te willigen (Obdeijn en Schrover, 2008; Kuilder, 2009). Het Generaal Pardon betekende dat alle mensen die voor 2001 hun eerste asielaanvraag hadden gedaan, die onafgebroken in Nederland waren gebleven en die geen gevaar vormden voor de nationale veiligheid, een verblijfsvergunning kregen en een eigen woonruimte kregen toegewezen. Ongeveer 25 duizend mensen hebben toen een verblijfsvergunning gekregen. Vijfduizend mensen niet, zij werden teruggestuurd naar het land van herkomst (Rijksoverheid 2, d.o). Eén van de respondenten heeft ook ervaring met het Generaal Pardon. Zij vroeg in 1999 asiel aan en kreeg pas in 2007 een permanente verblijfsvergunning. Door de jaren heen en vanaf ongeveer de Tweede Wereldoorlog zijn er veel vernieuwingen wat betreft het asielbeleid geweest. De doelen van deze veranderingen waren keer op keer het versnellen van asielprocedures en daarmee de druk op overvolle asielzoekerscentra te verminderen en om zo veel mogelijk onrechtmatige asielverzoeken af te slaan. Een integratiebeleid voor vluchtelingen is pas veel later tot stand gekomen. Men zag in dat veel vluchtelingen niet snel weer terug zouden keren naar eigen land. Het beleid waar de Somalische vluchtelingen in dit onderzoek mee te maken hebben gehad, was dat gemeenten de wettelijke verplichting droegen om vluchtelingen huisvesting, inburgering en maatschappelijke begeleiding te bieden. Dit betekende dat migranten actief door de gemeenten benaderd werden en een passend inburgeringstraject kregen aangeboden. Gemeenten konden tot voor kort zowel aan inburgeringsplichtigen als aan mensen die zich vrijwillig inburgerden een traject aanbieden. Vaak ging het om duale trajecten waarbij inburgeringsvoorzieningen werden gecombineerd met activiteiten die gericht waren op een actieve deelname aan de Nederlandse samenleving (zoals vrijwilligerswerk, stages, re-integratie, werk, beroepsopleiding) (Klaver et al., 2012). Veel van de respondenten die vanaf 2007 naar Nederland zijn gekomen zijn nog in contact met Vluchtelingenwerk Nederland. Niet alleen volgen ze vaak intensief Nederlandse lessen, ook staan ze in contact met een maatschappelijk werkster. Alles staat in het teken van inburgeren. Om volledig te kunnen integreren moet er onder andere een inburgeringsdiploma, een certificaat naturalisatietoets of een vergelijkbaar diploma worden overhandigd (Immigratie- en Naturalisatiedienst, 2012). Sommige van de respondenten zijn daar nu nog mee bezig. Sinds 2011 echter zijn er, door het huidige kabinet Rutte, forse bezuinigingen gemaakt op het inburgeringsbudget en op re-integratie en educatiemiddelen en is het doelgroepenbeleid afgeschaft (het rijk zet in op een algemeen beleid, met een veel grotere nadruk op eigen verantwoordelijkheid voor de vluchteling). De inburgeringsplicht blijft nog steeds gelden, maar vluchtelingen moeten hier zelf voor gaan betalen. De verantwoordelijkheid van gemeenten ten aanzien van handhaving, informatievoorziening en een goed en passend aanbod is volledig komen te vervallen. Om hun inburgeringstraject te kunnen bekostigen kunnen nieuwkomers wel een lening krijgen (Klaver et al., 2012). De achtergrond achter deze veranderingen in het integratiebeleid wordt door de overheid als volgt beschreven: ‘Het integratiebeleid wordt strenger. Mensen die in Nederland komen wonen, moeten een zelfstandig bestaan opbouwen en betrokkenheid bij de samenleving laten zien. De samenleving verandert door migranten, maar het is de bedoeling van het nieuwe beleid dat de samenleving wel herkenbaar Nederlands blijft. Doel van het integratiebeleid is een samenleving waarin zowel autochtone Nederlanders als migranten zich thuis voelen. Migranten kunnen verplicht worden hier aan mee te werken omdat de Nederlandse burgers ook bepaalde verplichtingen hebben, vindt het kabinet’ (Rijksoverheid 3, d.o.). 18
3.3 Beknopte Geschiedenis van de Somalische Migrantenstroom Voordat er ingegaan wordt op de geschiedenis van de Somalische migrantenstroom, wordt er eerst kort ingegaan op de geografische ligging, een aantal demografische gegevens en enkele culturele kenmerken van Somalië. Demografische en culturele kenmerken Somalië ligt in de Hoorn van Afrika. Het land ligt naast Djibouti, Ethiopië en Kenia en het grenst aan de Indische Oceaan en de Golf van Aden. Somalië heeft de langste kustlijn van Afrika. Het land is bijna zestien keer zo groot als Nederland en heeft ongeveer 7 à 9 miljoen inwoners (men weet het precieze aantal niet, omdat een exacte bevolkinstelling ontbreekt) (van den Reek, 2001, p. 15). Oorspronkelijk kent het land een nomadische cultuur, ruim de helft van de Somalische bevolking leidt een nomadisch bestaan. Dit is met name in het noorden van het land. In het zuiden van het land bestaat de bevolking voornamelijk uit boeren. Ongeveer 35% van de Somaliërs leeft van de landbouw. Verstedelijking is pas recent op gang gekomen, een kleine minderheid leeft nu in de steden en zelfs hier leeft men vaak als Nomaden. Mogadishu, de hoofdstad van Somalië, telt ongeveer anderhalf miljoen inwoners. Het is een van de armste landen ter wereld en de industrie is nauwelijks op gang gekomen de afgelopen decennia. De belangrijkste producten die verbouwd worden zijn maïs, katoen, gierst, bananen en suikerriet, maar de handel in deze producten levert maar een kleine bijdrage aan de groei van de nationale economie. De nationale economie is met name afhankelijk van de veestapel van de Nomaden. Bijzonder aan Somalië is dat, in tegenstelling tot andere Afrikaanse landen, de bevolking etnisch gezien homogeen is. Er is één gemeenschappelijke taal (het Somalisch), er is één godsdienst (Moslims) en men is er van overtuigd dat alle inwoners afstammen van dezelfde voorouder: Mohammed. Ook is er eenzelfde manier van leven. Het land wordt echter verdeeld door clans, die in Somalië een zeer belangrijke rol spelen (van den Reek, 2001). Elke Somaliër behoort tot een clan. Deze clans zijn gebaseerd op familiebanden. Er wordt verondersteld dat elke Somaliër afstamt van nakomelingen van de profeet Mohammed. Hieronder is in een klein schema weergegeven waarin is afgebeeld tot welke clans een Somaliër kan behoren. Figuur: 3.3.1 Somalische Clans verdeeld over afstammelingen Mohammed Mohammed Samaal (Nomadisch en 75% vd bevolking)
Sab (Landbouwers)
Dir Daros Isaaq Hawiye
Rahanwayn Digil
Bron: van den Reek, 2001, p. 16 Een van de belangrijkste verschillen tussen de nomaden- en de landbouwclans is het belang van gelijkwaardigheid. Binnen de nomadische clans is gelijkheid tussen de leden erg belangrijk, in de landbouwclans zijn rangen en standen veel meer van 19
belang. De nomadische clans zijn oorlogszuchtiger dan de landbouwclans en beschouwen zichzelf als superieur. Elke clan, of het nu een nomadische of een landbouwclan is, bestaat uit verschillende subclans, families, waarvan de kleinste het gezin is. Dit gezin deelt alles met elkaar. Het behoren tot een bepaalde clan is een van de belangrijkste waarden in Somalië, het kan een bepaalde status verschaffen en het biedt zekerheid en geborgenheid (van den Reek, 2001). Voor de Somaliërs is het geloof erg belangrijk. Bijna allen geloven in de islamitische geloofsbelijdenis (‘Er is geen god behalve Allah, en Mohammed is zijn profeet’), er moet vijf keer per dag worden gebeden, er moet worden gevast tijdens de Ramadan, elke gelovige dient een deel van zijn inkomsten te delen met de armen en ten slotte wil bijna elke Somaliër minstens één keer in zijn leven naar Mekka. Hoewel gelovige Somaliërs sommige voorschriften streng naleven (zoals het verbod op alcohol, het niet eten van varkensvlees en het niet schudden van de hand van het andere geslacht) is het Somalische Islam minder streng dan in andere delen van de Arabische wereld. De nomadische levensstijl van de meeste Somaliërs speelt hier een belangrijke rol in. Volgens Mohammed hoeven reizigers de regels van de Islam minder strak na te leven en door het principe van gelijkwaardigheid kunnen religieuze leiders minder invloed uitoefenen op de gemeenschap (van den Reek, 2001). Voor de onafhankelijkheid van 1960 bezocht maar een kleine minderheid van de jongeren een lagere school. Na de onafhankelijkheid bleef het bestaan van één nationaal onderwijssysteem weg. Zo was er in Brits Somaliland sprake van drie jaar primair onderwijs in het Arabisch, vier jaar lager secundair onderwijs in het Engels en vier jaar hoger secundair onderwijs, ook in het Engels. In het zuiden bestond het onderwijssysteem uit twaalf jaar. Ook hier bestonden er drie niveaus, de eerste uit vijf jaar primair onderwijs in het Arabisch, en de daaropvolgende twee niveaus in het Italiaans. Het duurde vijf jaar na de onafhankelijkheid voordat er één systeem kwam en pas twaalf jaar later in 1972 werd de voertaal op school Somalisch. Pas in 1975 werd het basisonderwijs verplicht gesteld. Controle was er echter nauwelijks. In 1986 ging nog maar 11% van de kinderen naar de lagere school. De hogere niveaus werden nog minder bezocht. Aan het begin van de jaren tachtig ging de kwaliteit van het onderwijs sterk achteruit als gevolg van de burgeroorlog en de hongersnood en sinds 1991 is er nauwelijks nog sprake van een centraal onderwijsstelsel. Hoewel het nu in sommige delen weer beter gaat bezoekt nog maar een klein percentage van de Somalische kinderen goed onderwijs (van den Reek, 2001). Sinds de val van Siad Barre in 1991 is het schoolsysteem niet meer in werking (Obdeijn en Schrover, 2008). Het onderzoek dat UNICEF uitvoerde in de periode van 2003-2004 wees uit: ‘According to the survey report, there are 1,172 operating schools with a total enrolment of over 285,574 children representing an 19.9 per cent gross enrolment ratio’ (UNICEF, d.o.). Vrouwen in Somalië dragen meestal geen sluier en dragen alleen buitenshuis een hoofddoek. Binnen een huwelijk heeft de man al het gezag. Dit dient zowel door zijn vrouw als door zijn kinderen volledig gerespecteerd te worden. Vrouwen zorgen voor de kinderen, het kleine vee en de behuizing van de familie of in landbouwgebieden verantwoordelijk voor het verbouwen van de voedingsgewassen. De status van de mannen is hoger, zij hebben de verantwoordelijkheid over de financiële situatie van het gezin (verhandelen het vee). Kinderen hebben ook hun taken. Jongens worden aangemoedigd buiten te spelen, de meisjes moeten thuis blijven om hun moeder te helpen. Het opvoeden van kinderen in Somalië is de verantwoordelijkheid van het hele gezin en niet alleen van de directe biologische ouders. Gehoorzaamheid en 20
respect aan ouderen en ouders is een belangrijke waarde binnen een gezin (van den Reek, 2001). Geschiedenis Burgeroorlog Somalië is eeuwenlang door verschillende volken overheerst geweest. Toen in 1869 het Suez kanaal werd geopend werd Somalië opeens ook voor Europese machthebbers een belangrijk land. Een aantal jaren later, in 1885, werd Somalië daarom in vijf stukken opgedeeld. De Britten vestigden zich in het noorden (Brits Somaliland), de Italianen in het zuiden, waaronder ook de hoofdstad Mogadishu viel, het meest noordelijke deel (nu Djibouti) was in handen van de Fransen, ten slotte was er ook Ethiopisch Somaliland en het Noordelijke Grensdistrict van Brits Kenya (van den Reek, 2001). Doordat de grenzen willekeurig getrokken waren, werden aan elkaar verwante clans uit elkaar getrokken en waren belangrijke graasgebieden en waterbronnen opeens niet meer toegankelijk voor de Somalische nomaden. Dit veroorzaakte hongersnood en andere problemen (van den Reek, 2001). In 1960 werd Somalië onafhankelijk en de Britse en Italiaanse delen werden samengevoegd. Al gauw ontstonden de eerste problemen. Niet alleen was de clancultuur niet gewend aan een meerpartijdige democratie, ook had de politieke elite de ambitie om alle delen (het Franse, Ethiopische en Kenyaanse deel) van Somalië weer terug te krijgen en om zo alle Somaliërs in één land te hebben wonen. Al gauw ontstond er een oorlog met Ehiopië en Kenya (van den Reek, 2001). In 1969 pleegde Siad Barre een staatsgreep. Siad Barre verbeterde het onderwijs in het hele land en startte een alfabetiseringscampagne en de medische voorzieningen en infrastructuur werden verbeterd. Maar langzamerhand veranderde zijn bewind in een dictatuur. Er heerste vooral in het noorden onvrede over zijn bewind, de belangrijkste posities werden allemaal ingenomen door de clan van Siad Barre en de belangen van het noorden werden niet of nauwelijks behartigd (van den Reek, 2001). In 1976 verklaarde Somalië weer de oorlog aan Ethiopië. Somalië verloor deze en de oorlog zorgde ervoor dat ruim een miljoen etnische Somaliërs vanuit Ethiopië naar Somalië vluchtten. Door de komst van deze nieuwe massa mensen en de droogte brak er in 1978 weer een hongersnood uit (van den Reek, 2001). Door onderdrukking en corruptie belandde Somalië steeds meer in een staat van chaos. In 1990 ging het zo ver dat er een burgeroorlog uit brak. Ruim 800.000 Somaliërs sloegen op de vlucht. 300.000 Mensen vluchtten naar Ethiopië, mensen met iets meer geld vluchtten naar Europa. In deze periode kwamen dan ook de eerste vluchtelingen naar Nederland (van den Reek, 2001; Obdeijn&Schrover, 2008). In 1991 werd Siad Barre eindelijk verdreven. Helaas betekende dit niet het einde aan de ellende. Het centrale gezag stortte in. Tot de dag van vandaag heeft Somalië geen werkend centraal gezag. Er zijn, sinds 1991, meer dan 12 vredesbesprekingen geweest, maar geen van allen hebben succes gehad (Menkhaus, 2007). Siad Barre liet de staat achter in chaos en zorgde ervoor dat niemand meer in een centrale overheid geloofde. Het regime van Barre had diepgewortelde haat en een groot wantrouwen tussen clans veroorzaakt. Deze haat wordt dan ook voor een deel als oorzaak gezien voor het falen van verschillende pogingen om één natiestaat te creëren in een post-Barre regering (Menkhaus, 2007). Ook had Somalië tijdens de Koude Oorlog veel steun gekregen van de Westerse landen. Na de Koude Oorlog werd de hulp volledig stilgelegd. Somalië was op dat moment helemaal afhankelijk van deze steun. Menkhaus (2007) beschrijft de staat van Somalië op dat moment als: ‘..A castle build on sand’ (p. 80).
21
Somaliland in het noordwesten verklaarde zich in 1991 onafhankelijk, maar dit werd internationaal niet erkend. Ontwikkelingshulp van Europese landen krijgen ze dan ook om deze reden nauwelijks. In 1992 verklaarde het Ethiopische deel van Somaliland zich onafhankelijk. In 1998 riep ook het noordoostelijke deel van Somalië, Puntland (zie figuur 3.3.2), een ‘tijdelijke’ onafhankelijkheid uit. Ten slotte, in 1998 verklaarde ook het zuidelijke deel van Somalië de onafhankelijkheid (zie weer figuur 3.3.2). Haar status is nog altijd onduidelijk en een lange tijd bleef deze regio in staat van oorlog (Hagmann en Hoehne, 2009). Door de jaren zijn er allerlei verschillende vormen van overheden ontstaan: ‘The most visible manifestations of subnational governance in Somalia are the formal, selfdeclared administrations. A brief inventory reveals four levels of such politics— transregional, regional, district, and municipal’ (Menkhaus, 2007, p. 83). Somaliland en Puntland zijn de enige twee regio’s die een min of meer werkende regering hebben gecreëerd. Andere regio’s (Bay, Bakoon, Benadir) zijn minder succesvol geweest. De grenzen van deze regio’s zijn getrokken langs de gebieden van een clan: ‘Puntland’s borders, for instance, are explicitly drawn along clan lines, encompassing the territory of the Harti clans in the northeast and contested sections of Somaliland. Even authorities that appear to be based on a pre-war regional unit are often thinly disguised clan polities’ (Menkhaus, 2007, p. 83). In 1999 leken, vooral in de regio’s Somaliland12 en Puntland, deze regeringen goed te werken. Hoewel Somaliland praktisch functioneerde als een zelfstandige staat, werd deze niet als zodanig erkend door de internationale gemeenschap (Menkhaus, 2007; Hagmann en Hoehne, 2009). Tussen 1995 en 2006 heerste er door het hele land verschillende oorlogen. In 2006 werden er vredesbesprekingen gestart in Kenia. Hieruit ontstond de TFG (Transitional Federal Government). Deze overgangsregering wordt gesteund door de internationale gemeenschap. De toekomst van de TFG is echter nog steeds lang niet zeker. In 2007 zei Menkhaus er het volgende over: ‘The TFG took seven months to relocate from Kenya to Somalia, has yet to become operational as a government, has suffered serious internal splits and widespread defections, and faces an ascendant Islamist movement that wields far more power than the TFG. While diplomats attempt to facilitate political dialogue between the TFG and the Supreme Council of Islamic Courts (SCIC) to produce a power-sharing accord and a government of national unity, the much more likely outcome is that the TFG will soon join the long list of failed state building initiatives in Somalia’(Menkhaus, 2007, p. 74). Tot de dag van vandaag is de regering zwak en heeft het slechts gedeeltelijk controle over het grondgebied van Somalië. Het is er nog steeds onveilig. Meerdere islamitische rebellengroeperingen zijn in strijd met elkaar en met het regeringsleger. Nog altijd vallen er vele doden onder de bevolking en zijn er honderdduizenden mensen op de vlucht. De meerderheid van alle vluchtelingen zijn naar de buurlanden van Somalië gevlucht (Vluchtelingenwerk, 2012).
12
‘Puntland, Somalialand’s neighbour to the east, has emerged as an embryonic public administration supported by an alliance of different Darood/Harti clans. According to its constitutional charter it remains a part of Somalia’ (Hagmann en Hoehne, 2009, p. 47).
22
Figuur: 3.3.2: Kaart van Somalië
Bron: Mapsof, 2011
Geschiedenis migrantenstroom Het regime van Siad Barre leidde er toe dat er in 1984 de eerste tien vluchtelingen in Nederland aankwamen. Met het uitbreken van de burgeroorlog, de hongersnood en de chaotische situatie waarin het land steeds meer verkeerde kwamen er steeds meer Somalische vluchtelingen richting Europa. Tussen 1989 en 1998 werden er in Nederland ongeveer 18.000 asielaanvragen gedaan. Dit waren vooral mensen met geld en met genoeg middelen om de oversteek naar West-Europa te maken (Obdeijn en Schrover, 2008). In 1990 kwam een klein aantal naar Nederland op uitnodiging van de Nederlandse overheid. Enkele honderden vluchtelingen die in vluchtelingenkampen in Kenia zaten werden geselecteerd en kwamen naar Nederland (van den Reek, 2001; Obdeijn en Schrover, 2008). De herkomst van de Somalische vluchtelingen komt uit het noordelijke stedelijke deel van Somalië (van den Reek, 2001). Door gezinshereniging en natuurlijke groei waren er in 2007 ruim 30.000 Somaliërs in Nederland. In eerste instantie kwamen vluchtelingen verspreid over heel Nederland 23
terecht. Toch concentreerden ze zich langzamerhand in de grote steden. In 2008 woonde tien procent van de Somalische vluchtelingen in Nederland in Tilburg (Obdeijn en Schrover, 2008). Een groot deel van de Somalische vluchtelingen is na het krijgen van een Nederlands paspoort naar Groot-Brittannië vertrokken. In het Vernigd Koninkrijk zijn grotere Somalische gemeenschappen dan in Nederland, de taal is er een minder groot probleem en er is minder dwang tot aanpassing in religieus en cultureel opzicht. Deze Nederlandse Somaliërs verlieten Nederland tussen 1999 en 2005 en vestigden zich vooral in Londen, Birmingham en Leicester. Hierdoor was er een duidelijke krimp van Somalische migranten in Nederland te zien. Met het uitbreken van een nieuwe burgeroorlog nam de migratie van Somaliërs naar Nederland in 2005 weer toe (Dourleijn en Dagevos, 2011; Obdeijn en Schrover, 2008). Begin 2010 woonden er 27.000 mensen van Somalische afkomst in Nederland (Dourleijn en Dagevos, 2011). Bijna de helft van deze groep zijn jongeren onder de 25 jaar. In vergelijking met de rest van de bevolking in Nederland is dat erg veel. Van de totale bevolking is maar 30 procent van de mensen onder de 25 jaar. De reden hiervoor is grotendeels te wijten aan het feit dat veel Somaliërs op jonge leeftijd, vaak op minderjarige leeftijd, naar Nederland zijn gekomen. De gemiddelde leeftijd van Somaliërs op het moment van binnenkomst in Nederland is 20 jaar, de gemiddelde leeftijd waarop migranten algemeen gezien emigreren is 24 jaar (Dourleijn en Dagevos, 2011). In Nederland zijn er op het moment ongeveer 22 duizend mensen van Somalische afkomst en nog elk jaar vragen Somalische vluchtelingen asiel in Nederland aan. In 2011 waren dit net iets meer dan 1000 mensen, 22 procent van het totale aantal asielaanvragen in Nederland in dat jaar. Op het moment is het de grootste groep asielzoekers in Nederland (Vluchtelingenwerk, 2012).
24
HOODSTUK 4: PERSPECTIEVEN OP INTEGRATIE VAN SOMALISCHE VLUCHTELINGEN Dit hoofdstuk geeft allereerst de perspectieven van de respondenten op de integratie van Somalische vluchtelingen in Nederland op basis van de verschillende kenmerken van integratie van Vermeulen en Penninx (2000). In dit hoofdstuk zal een antwoord worden gegeven op de deelvragen die in hoofdstuk 1, op pagina 9, zijn weergegeven. 4.1 Achtergrondinformatie respondenten In totaal zijn er veertien respondenten geïnterviewd. Deze staan in tabel 4.1 geanonimiseerd afgebeeld. In het vervolg van het hoofdstuk wordt de letter die voor de kenmerken van de respondent staat gebruikt om te refereren naar de desbetreffende respondent. Tabel 4.1: Kenmerken Respondenten Geslacht Woonplek Leeftijd In NL sinds Generatie A v Druten 35 1994 B v Druten 44 1999 C v Druten 33 1996 D m Haren 23 1990 E m Groningen 20 1992 F m Heerenveen 23 1992 G m Heerenveen 25 1991 H v Heerenveen 34 1996 I v Dalfsen 26 2008 J v Dalfsen 25 2008 K v Lelystad 19 2008 L m Amsterdam 27 2007 M m Amsterdam 25 2008 N m Amsterdam 28 2007 Bron: eigen bevindingen, 2011
1e 1e 1e 2e 2e 2e 2e 1e 1e 1e 1e 1e 1e 1e
Bijna alle respondenten zijn tussen de twintig en dertig jaar oud. Vier respondenten zijn ouder. Vrijwel de meeste respondenten behoren tot de eerste generatie die naar Nederland zijn gekomen. Hoewel geen van de respondenten in Nederland is geboren, kunnen vier van hen toch gerekend worden tot de tweede generatie. Ze zijn alle vier op zeer jonge leeftijd naar Nederland gekomen (tussen de één en zeven jaar oud). Een van de respondenten, een vrouw uit Druten, is pas sinds 1994 in Nederland, maar heeft daarvoor in Italië en in Libië gewoond. Zij is als enige niet in Somalië geboren. Van de veertien respondenten hebben de mannen van de tweede generatie de hoogst genoten opleiding. Een van hen heeft (bijna) zijn masterdiploma, twee van hen genieten een opleiding aan een HBO-instelling en een van hen heeft een MBO afgerond en heeft een eigen kapperszaak. Zeven van de veertien respondenten zijn nog cliënt bij vluchtelingenwerk. Vijf van hen volgen nog intensieve begeleiding met onder andere Nederlandse lessen. De andere twee krijgen soms nog begeleiding als ze met bepaalde vragen zitten. Mevrouw Kol van vluchtelingenwerk in Dalfsen vertelt om wat voor soort begeleiding het gaat: ‘Cliënten die een erkende vluchtelingenstatus hebben gekregen, krijgen een huis toegewezen. Is dit in Dalfsen of in Lemelenveld dan komen ze bij ons onder begeleiding voor twee jaar. Wij helpen met praktische zaken, 25
zoals uitkering, bijstand, ze gaan hier naar school bij ons in het gebouw, taal, ondersteuning met de post en bij alles wat er in deze maatschappij bij komt kijken wat ze niet kennen. Zo ook hulp met contact met de gemeente en met de zorgverzekering. We begeleiden de migranten intensief bij hun integratie. En na twee jaar stopt dat dan. Ze lopen hier heel gemakkelijk binnen.’ Alle respondenten zijn erg te spreken over de begeleiding die ze bij hun integratie krijgen of hebben gehad. Tien van de ondervraagden hebben kinderen en/of zijn getrouwd. Twee van de respondenten wonen nog bij hun ouders en twee van hen wonen op zichzelf. Maar zes van de veertien respondenten hebben betaald werk. Twee werken bij Ikea en een van hen heeft, zoals eerder genoemd, een eigen kapperszaak. Een jongen uit Heerenveen van 23 werkt deeltijd bij de belastingdienst en werkt op vrijwilligersbasis bij vluchtelingenwerk als juridisch medewerker. Eén jongen werkt naast zijn studie bij een callcenter. En tenslotte is van één respondent onbekend waar hij werkt. In hoofdstuk 3.3 werd de geschiedenis van de Somalische migrantenstroom verteld. Hier werd beschreven dat de eerste Somalische migranten tussen 1984 en 1998 naar Nederland kwamen. De eerste mensen die naar Nederland zijn gekomen, waren meestal mensen met meer geld en met net iets meer middelen. Het is duidelijk dat de vier respondenten, die gerekend kunnen worden tot de tweede generatie allochtonen, ook tot deze groep behoren. Ze zijn alle vier tussen 1990 en 1992 gekomen. Alle vier vertelden ze dat hun ouders een hoge opleiding hebben genoten en dat hun vaders vaak ook een goede baan hebben gehad. Zo had de vader van ‘D’ uit Haren een eigen bedrijf. De vader was al eens voor zaken in Nederland geweest en doordat zijn zaak failliet ging door de burgeroorlog werd er besloten naar Nederland te komen. De vader van ‘E’ had zelfs een hoge functie bij de overheid ten tijde van de dictatuur voordat de burgeroorlog uitbrak. Toen de burgeroorlog uitbrak was de hele familie in Duitsland. Omdat de vader bij terugkomst waarschijnlijk geen baan meer zou hebben zijn ze naar Nederland gegaan en hebben ze daar asiel aangevraagd. De asielverzoeken werden vrij snel ingediend, alle familieleden hadden een paspoort en alle papieren waren op orde. Ook zijn ze alle vier met het hele gezin tegelijk naar Nederland gekomen en voor alle vier zijn onderwijs, het leren van de Nederlandse taal en een goede economische positie erg belangrijk. De respondenten die later zijn gekomen zijn vaak op jonge leeftijd en alleen naar Nederland gekomen. Veel van hen hebben nog ouders, broers en zussen en zelfs kinderen in Somalië wonen. Ook hebben de meeste van deze respondenten een lage of geen opleiding genoten in Somalië en hebben ze vaak (niet allemaal) nog heel veel moeite met de Nederlandse taal. In de volgende paragrafen wordt geprobeerd een antwoord te geven op de deelvragen van deze scriptie. Paragraaf 4.2 gaat over het belang van sociaaleconomische integratie, paragraaf 4.3 behandelt de visie op politieke integratie, vervolgens gaat paragraaf 4.4 over het belang van de sociaal-culturele integratie en ten slotte wordt in 4.5 de visie op integratie in het algemeen beschreven. In de laatste paragraaf, paragraaf 4.6, wordt dit hoofdstuk kort samengevat. Ook zal er aan het einde van elke paragraaf gekeken worden of er duidelijke verschillen zijn met de antwoorden en de woonomgeving van de respondenten.
26
4.2 Sociaaleconomische integratie Een van de deelvragen van deze scriptie is: hoe wordt het belang van sociaaleconomische integratie ervaren? In deze paragraaf wordt geprobeerd een antwoord hierop te geven. Hieronder, in tabel 4.2, worden de bevindingen kort weergegeven. Tabel 4.2: Sociaaleconomische integratie Woonplek Werk Onderwijs A Druten nee, uitkering Zeer belangrijk, ik niet, kinderen Moeten wel B Druten nee, man ook niet Zeer belangrijk, ik niet, kinderen Moeten wel C Druten nee, uitkering Zeer belangrijk, ik niet, kinderen Moeten wel D Haren ja, callcenter Zeer belangrijk, HBO E Groningen nee, Zeer belangrijk, HBO Business & Language F Heerenveen ja, VW en Belasting Zeer belangrijk, Master G H
Heerenveen ja, eigen kapperszaak Heerenveen nee, man wel, uitkering Dalfsen Nee
Belangrijk, voor kinderen ook Zeer belangrijk, ik niet, kinderen Moeten wel I Zeer belangrijk, ik niet. Wil goed Nederlands leren J Dalfsen nee, Nederlandse les Zeer belangrijk, ik niet. Wil goed Nederlands leren K Lelystad nee, Nederlandse les, Ja belangrijk, ik wil ook nog man stage onderwijs volgen. L Amsterdam ja, Ikea Zeer belangrijk, ik niet. Nederlands is belangrijk. Zou meer onderwijs willen volgen, maar door werk moeilijk M Amsterdam ja, Ikea Belangrijk, kinderen moeten goed onderwijs volgen N Amsterdam Ja Zeer belangrijk. Bron: Eigen bevindingen, 2011
Taal goed slecht slecht goed goed goed goed slecht slecht slecht matig goed
goed matig
Het gemiddelde opleidingsniveau van de respondenten is niet hoog, toch hechten ze er wel een grote waarde aan. Opleiding en het leren van de taal wordt gezien als essentieel om goed te kunnen integreren in een land. Zowel de jongens die tot de tweede generatie gerekend kunnen worden als de andere respondenten geven aan dat het leren van de Nederlandse taal essentieel is. De 23-jarige jongen uit Haren (D): ‘Onderwijs is heel belangrijk. We zijn hier gekomen omdat onze ouders willen dat hun kinderen hoog opgeleid zijn en terug kunnen gaan naar eigen land om het land op te knappen. Zodat de nieuwe generatie niet naar het buitenland hoeft. Hoge opleiding is belangrijk. Mijn broers en zussen zijn allemaal hoogopgeleid. Ik ben de enige die nog studeert. Ze hebben allemaal een carrière’. Respondenten met een lage of geen opleiding benadrukken ook dat hun kinderen het goed moeten doen op school. Mevrouw ‘B’ van 44 uit Druten: ‘Het is belangrijk om een goede opleiding te hebben. […] Vroeger ben ik niet naar school geweest, ik wil mijn kinderen het goede leren’. 27
Mevrouw ‘J’ van 25 uit Dalfsen: ‘Voor mij is het belangrijk om Nederlands te praten. Ik leef in Nederland. Als je niet Nederlands praat. Niet goed. Het is erg belangrijk dat mijn kinderen daarom ook goede cijfers halen op school’. Helaas is het voor de oudere respondenten moeilijk om nog goed Nederlands te leren praten en om vervolgens nog een opleiding te volgen. Sommigen volgen al heel lang Nederlandse les, maar spreken het nog onvoldoende om een vervolgopleiding te doen. Anderen, zoals ‘L’ en ‘M’ uit Amsterdam, geven aan dat ze moeten werken en geen tijd hebben om naar school te gaan. Vooral ‘N’ zegt dat hij zijn gezin moet onderhouden: ‘Ik zou nog wel willen studeren, maar is moeilijk. Met kinderen je moet hier wonen, alles moet gebeuren, er moet gewerkt worden’. Het belang van arbeid voor integratie ziet men minder in. Alleen de jongens van de tweede generatie geven aan dat het hebben van een goede baan belangrijk is. De meerderheid van de overige respondenten ziet werk meer als iets noodzakelijks om geld te verdienen en om iets buiten het huis te doen. Sommige vrouwen geven aan dat ze graag in de toekomst in de zorg zouden willen werken. De werkloze respondenten gaven vooral aan dat het niet hebben van werk de oorzaak was van gebrekkig Nederlands en/of een minimale opleiding. Het hebben van een hoge opleiding en het spreken van de Nederlandse taal draagt bij aan zowel integratie als aan het krijgen van werk. Tussen het hebben van werk en een goede integratie bestaat, volgens de respondenten, geen causaal verband. De vraag of men binnen het onderwijs of op het werk wel eens discriminatie had meegemaakt, werd wisselend beantwoord. De respondenten gaven vaak aan dat ze op school vrijwel nooit ervaringen met discriminatie hebben gehad. Op de werkvloer hadden twee respondenten die in de zorg hebben gewerkt, te maken gehad met discriminatie. Mevrouw ‘I’ uit Dalfsen gaf aan dat ze hiermee te maken had gehad tijdens haar stage in een verzorgingstehuis. Hier heeft ze te maken gehad met discriminatie van oudere patiënten. Ze vertelt: ‘Ik heb een stage gelopen in een bejaardentehuis. Daar was racisme. Een oudere man vertelde me dat ik de kamer niet mocht binnen komen omdat ik moslim was, en hij vertrouwde moslims niet. “Jullie moslims stelen”’. Ook mevrouw ‘A’ uit Druten vertelde iets soort gelijks. Een verschil tussen stedelijk en landelijk gebied is er niet echt. Iedereen vindt onderwijs belangrijk en arbeid vinden vooral de jongens van de tweede generatie belangrijk (D, E, F & G). De reden hiervan is niet onderzocht. Het kan komen omdat hun eigen ouders een goede economische positie zeer belangrijk vinden of misschien omdat ze gerekend kunnen worden tot de tweede generatie. Twee mensen hebben op de arbeidsvloer weleens te maken gehad met discriminatie. Deze twee mensen wonen beiden in een klein dorp. Of dit toeval is of dat dit in heel Nederland gebeurd kan niet gezegd worden. Daarvoor zijn er te weinig mensen geïnterviewd. 4.3 Politieke integratie In deze paragraaf zal de volgende vraag worden beantwoord: hoe wordt het belang van politieke integratie ervaren? In tabel 4.3 is een korte samenvatting weergegeven. Interessant is dat sommige mensen wel mogen stemmen, maar dit niet willen. Het feit dat een migrant genaturaliseerd is, wil daarom, in ieder geval in dit onderzoek, dus niet zeggen dat iemand ook daadwerkelijk geïntegreerd is.
28
Tabe 4.3: Politieke integratie Woonplek Stemmen?
Politieke Interesse op Nieuws landelijk niveau
A Druten Mag niet, wil niet B Druten Mag niet, wil wel C Druten Mag wel, doet wel D Haren Mag wel, doet niet E Groningen Mag wel, doet wel F Heerenveen Mag wel, doet niet G Heerenveen Mag wel, doet niet H Heerenveen Mag wel, doet niet I Dalfsen Mag niet, wil wel J Dalfsen Mag niet, wil wel K Lelystad Mag niet, wil wel L Amsterdam Mag niet, wil wel M Amsterdam Mag niet, wil wel N Amsterdam Mag niet, wil wel Bron: Eigen bevindingen, 2011
Nee Belangrijk Belangrijk Weet ik niet, nee Ja Nee, alles is nep Niet belangrijk Niet belangrijk Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Nee Ja Ja Niet bekend Niet bekend Ja Ja Soms Ja Ja Soms Ja Ja Soms
Vijf van de respondenten vinden politiek niet zo belangrijk. Alle vijf geven ze aan dat ze bij verkiezingen niet hebben gestemd of dat ze niet zouden willen stemmen (een aantal van hen mag niet stemmen). Een van hen (F) heeft hier een duidelijke mening over: ‘Ik vind het niet belangrijk om me voor politieke dingen te interesseren. Het is allemaal nep. Ze weten allemaal al wat er gaat gebeuren. Ik heb geleerd op de universiteit van een professor dat de politiek mensen dom houdt. Het is één grote poppenkast. Het interesseert me niet. Ik stem ook niet. Ik kijk wel veel nieuws, van alles. Internationaal, nationaal. En ik volg ook nog wel de zaken in Somalië’. De rest van de respondenten is hier niet zo stellig over. Negen van de respondenten zegt wel te stemmen of wel te willen stemmen (maar zes van de veertien respondenten mogen stemmen). Bijna alle respondenten geven aan dat het volgen van het nieuws belangrijk is. Zelfs degenen van wie het Nederlands niet zo goed is, zeggen elke dag te proberen om het nieuws te kijken. Wat betreft politieke integratie is er niet echt een bepaalde groep die wel of niet stemt. Het lijkt erop dat ieder daar een eigen mening over heeft. Wel hebben de mannen die gerekend kunnen worden tot de tweede generatie Somalische vluchtelingen een meer gegronde mening, er lijkt meer te zijn nagedacht over waarom de politiek wel of niet belangrijk is. Dit kwam in het citaat van ‘F’ hierboven al naar voren, maar ‘E’ uit Groningen heeft hier ook een duidelijke mening over: ‘Het is wel belangrijk dat je je stem uitbrengt. Straks komt iemand aan de macht die je niet wil. En jouw ene stem maakt niets uit, maar als iedereen zo denkt, komt het uiteindelijk wel eerlijk uit. Dus wel belangrijk.’ Uit bovenstaande resultaten zou geconcludeerd kunnen worden dat iedereen die in Amsterdam woont stemmen wel belangrijk vindt. Wordt er gekeken naar alle respondenten die in een grote stad wonen dan kan er niet één conclusie getrokken worden. De respondenten in Druten, Haren en Dalfsen willen over het algemeen wel stemmen, slechts één respondent vindt stemmen niet belangrijk. De respondenten uit
29
de middelgrote steden zijn ook verdeeld. Geen van de respondenten uit Heerenveen willen stemmen. De respondent uit Lelystad wel. 4.4 Sociaal culturele integratie In deze paragraaf zal de volgende deelvraag worden beantwoord: Hoe wordt het belang van sociaal-culturele integratie ervaren. Deze vraag kan in verschillende thema’s worden opgedeeld, het komt in principe neer op de integratie in het dagelijks leven; hoe is het contact met buurtbewoners en zijn interetnische relaties belangrijk? Ook wordt de discriminatie in het dagelijks leven die de respondenten ervaren beschreven. Contact met buurtbewoners en interetnische relaties Opvallend is dat alle respondenten interetnische relaties en het hebben van contact met de buren zien als iets positiefs. De mate van belang verschilt wel. Hieronder, in tabel 4.4, zijn de resultaten op deze vragen duidelijk zichtbaar. Tabel 4.4: Sociaal-culturele integratie Woonplek Interetnische relaties, belangrijk?
Moeite hand geven? Nee, helemaal niet Nee
A
Druten
Ja, vrienden zowel buren.
B
Druten
Ja, vrienden zowel buren.
C
Druten
Maakt niet uit, van alle soorten is goed, waar je je Ja prettig voelt. Contact met buren belangrijk.
D
Groningen
Ja, vrienden zowel buren.
Nee
E F G
Haren Ja, vrienden zowel buren. Heerenveen Ja, vrienden zowel buren Heerenveen Maakt niet uit, vrienden zowel buren.
Nee Nee Nee
H
Heerenveen Vrienden niet belangrijk, met buren goed contact is goed. Dalfsen Belangrijk om buren te kennen, vrienden maakt niet uit. Dalfsen Weinig contact met buren. Maakt niet uit. Lelystad Goed contact met buren leuk, vrienden maakt niet uit. Wel belangrijk Nederlanders te kennen. Amsterdam Mens is mens, vrienden maakt niet uit. Contact met buren is moeilijk. Niet zo belangrijk contact.
Ja
I J K L
M Amsterdam Contact met buren niet zo belangrijk, maakt niet uit wat voor vrienden, heeft geen Nederlandse vrienden. N Amsterdam Contact met buren niet zo belangrijk, maakt niet uit wat voor vrienden, heeft geen Nederlandse vrienden. Bron: Eigen bevindingen, 2011
30
Ja Ja Ja Ja Nee
Nee
Tien respondenten vinden het hebben van contact met de buren belangrijk. De meesten hebben dan ook goed contact, een enkeling geeft aan wel contact met de buren te willen, maar dat ze het moeilijk vinden om het contact te leggen.13 Vooral de respondenten met kinderen geven aan dat contact met de buren niet alleen leuk of belangrijk is, maar dat het ook nuttig kan zijn. Zo zegt een 35-jarige vrouw uit Druten dat haar kinderen heel vaak bij de buren zijn. Zelfs op het moment van het interview is haar zoontje van drie bij de buren. Ze had de buren gevraagd op hem te letten, omdat ze wat dingen moest doen en zodat ze tijdens het interview niet op haar zoon hoefde te letten. Een ander geeft aan dat contact met de buren belangrijk is voor begrip en zo makkelijker is om conflicten te voorkomen: ‘Ik ken de mensen uit mijn buurt, dat is belangrijk. Zoals ik al zei, het zorgt voor heel veel begrip. Als je wat vergeten bent, of als je buurman iets doet. En als je elkaar kent kan je dat op een rustige manier, of in een grapvorm tegen elkaar zeggen. Als je elkaar niet kent kan het frictie creëren. Maar als je elkaar kent hoeft dat niet te gebeuren.’ (‘F’). Interetnische vrienden of goede kennissen zijn voor de respondenten minder van belang. Maar zes van de veertien respondenten antwoordden dat contact met mensen van een andere afkomst belangrijk is. De rest gaf aan dat het niet uitmaakt met wie men omgaat, als men zich er maar prettig bij voelt. Op de specifieke vraag of het belangrijk is om Nederlandse vrienden te hebben werd vaak ongeveer hetzelfde geantwoord. Zo antwoord ‘E’ uit Haren: ‘Ik ben wel het liefst bevriend met multiculturele mensen. Zowel Nederlanders als Somaliërs, eigenlijk van alles. Ik ben ook bevriend met een Chinees, Iranees, Duitser, een Fries, echt van alles’. En ‘G’ uit Heerenveen antwoord: ‘Ja, maar maakt niet uit. Door mijn kapperszaak ben ik bevriend met en ken ik heel veel verschillende mensen. Dat is leuk en belangrijk. Het gaat niet om waar je vandaan komt of wie je bent of wat je gelooft’. Ook mevrouw ‘H’ uit Heerenveen antwoord dat: ‘Mens is mens, maakt niet uit’. Toch gaven een aantal wel aan dat het makkelijker is om bevriend te raken met iemand die hetzelfde meegemaakt heeft als zij. Daardoor is het makkelijker om bevriend te raken met een andere immigrant dan met een autochtoon. ‘D’ uit Haren zegt: ‘Toen we hier kwamen wonen waren er überhaupt weinig buitenlanders, er waren alleen een paar Bosniërs. Daar kon ik wel goed mee opschieten, omdat we wel bepaalde overeenkomsten hadden. Je zoekt elkaar op. Dat verliep wel goed, naarmate je ouder wordt kwamen er meer allochtonen in de buurt en je zoekt elkaar wel op. Het zijn mensen die in dezelfde situatie zitten en die wel begrip hebben voor waar je vandaan komt en wat je hebt meegemaakt. Ook mijn ouders hebben dat’. Contact met andere culturen is voor geen van de respondenten een probleem. Men heeft meer moeite met het bevriend raken met mensen van het andere geslacht. Zes van de veertien respondenten geeft aan dat ze zelfs liever geen hand geven aan iemand van het andere geslacht. Dit wordt zowel gezegd door mannelijke als vrouwelijke respondenten. Over een vriendschap met een vrouw wordt door ‘J’ het volgende gezegd: ‘Je mag geen mannelijke vrienden hebben als je niet getrouwd bent, pas als je getrouwd bent mag je mannelijke vrienden hebben die ook getrouwd zijn’. Opvallend, omdat hij zijn hele leven in Nederland is opgegroeid, heeft ook ‘F’ er moeite mee: ‘Sommige mensen hebben moeite met het geven van een hand aan het andere geslacht. Ik heb daar ook problemen mee. Het heeft te maken met geloof. Je volgt het voorbeeld van de profeet. Het heeft er niets mee te maken dat vrouwen lager zijn of zo. Je volgt gewoon het voorbeeld van de profeet. Maar het is ook raar als je 13
Dit werd verteld door een respondent uit Amsterdam, in het volgende hoofdstuk, hoofdstuk 5, wordt hier uitgebreider op in gegaan.
31
mensen dat soort dingen niet ziet doen, het niet willen doen, maar ondertussen wel heel veel roddelen over andere mensen. Het is gewoon slecht. Het heeft niets met cultuur te maken’. Ook vertelt ‘F’ hoe het huwelijk tussen hem en zijn vrouw is geregeld. Hieruit blijkt ook dat het hebben van een relatie met een vrouw pas is toegestaan als men getrouwd is: ‘Ik heb mijn vrouw wel zelf ontmoet. Mijn ouders hebben daar geen rol in gespeeld. Het was in het begin wel heel oppervlakkig en onze ouders hebben het helemaal verder afgehandeld. Zij en haar familie hebben natuurlijk ook gewoon hun eer te verdedigen. Als iemand dan ziet dat je met haar spreekt, ook voor het geloof, dat kan gewoon niet. Dat je gewoon in het openbaar stiekem gaat afspreken, daarmee tast je haar eer aan’. Alle respondenten geven aan dat ze het belangrijk vinden, zowel voor henzelf als voor hun kinderen, dat hun partner ook moslim is, cultuur of afkomst maken verder niets uit. Dit geldt voor iedereen, of het nu gaat om iemand die gerekend kan worden tot de eerste of tot de tweede generatie immigranten, iemand die wat jonger is of wat ouder of om iemand die in de hoofdstad of in een klein dorp woont. De respondent die hier het minst orthodox over is, is de 20-jarige jongen uit Groningen (E). Hij zegt: ‘Ik hoef niet per se met een Somalisch meisje te trouwen, maar ik zou wel met een moslimmeisje willen trouwen, dan begrijp je elkaar beter. Als je een meisje vindt dat respect heeft voor jouw geloof, ja, dan zou je ook met haar kunnen trouwen. Want dan heb je ook respect voor haar geloof. Want het is voor mij niet verboden om met een christen te trouwen. Het belangrijkste is respect en dat er geen ruzie komt. Mijn ouders willen het liever wel, maar die kunnen het niet dwingen. Mijn oudste broer heeft zijn niet-moslim vriendin na drie jaar voorgesteld, en natuurlijk waren mijn ouders teleurgesteld maar ja, hij is oud en wijs om het zelf te kiezen’. Voor het belang van het hebben van interetnische relaties is er verder niet één groep te noemen die het wel of niet belangrijk vindt om multiculturele vriendschappen te onderhouden. Ook is er niet één groep te noemen die het hebben van contact met de buren wel of niet belangrijk vindt. Wel geeft één iemand in Amsterdam aan dat het moeilijk is om in contact te komen met de buren. De andere twee mannen uit Amsterdam geven aan dat contact met de buren überhaupt niet zo belangrijk is. Discriminatie In deze scriptie is niet alleen het belang dat respondenten hechten aan bepaalde onderwerpen onderzocht, ook is er onderzocht of de plaats waarin ze wonen van invloed is op de integratie van vreemdelingen. Zoals al eerder gezegd in hoofdstuk 1 is dit onderzoek gedaan in lijn van ‘subjectivist epistemology’. Dit concept gaat ervanuit dat de realiteit van de respondenten gebaseerd is op sociale ervaringen en dat ze lokaal en specifiek zijn. Hierin vormen mensen de wereld in het gebied van hun eigen directe ervaringen (Summer en Tribe, 2008; Morgan en Smircich, 1980). Aan de respondenten is daarom gevraagd naar hun ervaringen in de buurt. Er is hen onder andere gevraagd naar de discriminatie die zij mogelijk ervaren (of hebben ervaard) en wat deze discriminatie dan inhoudt. Is de ervaren discriminatie van invloed op hun integratieproces? Vijf respondenten hebben aangegeven dat ze weleens te maken hebben gehad met discriminatie in het dagelijks leven. Zoals is vermeld in hoofdstuk 4.2 hebben twee van hen op de werkvloer vooral met ouderen te maken gehad met discriminatie. Zowel, Mevrouw ‘A’, mevrouw ‘C’ als mevrouw ‘J’ vertelden dat hun kinderen ook weleens te maken krijgen met discriminatie. Dit is zowel op school gebeurd als in speeltuinen en gewoon op straat. Mevrouw ‘A’ vertelt: ‘Maar af en toe hebben de 32
kinderen gewoon een discussie met elkaar en dan zeggen de kinderen van: “waarom ben je bruin?” Ja, waarom ben ik bruin, wat moet je dan als kind tegen een ander kind zeggen? Maar dat is af en toe lastig, hè, of met speeltuinen, kinderen gaan naar andere speeltuinen, daar wordt ook af en toe een opmerking gemaakt. Ja, vooral kinderen onder elkaar, weet je wel, uhm poep, zwart, weet je wel, of dit land is niet van jou, zulke dingen’. Zowel mevrouw ‘C’ uit Druten en mevrouw ‘J’ uit Dalfsen vertellen over discriminatie omwille van het geloof. Ze hebben al vaak de vraag gekregen over waarom hun jonge dochters een hoofddoek dragen. Dit ervaren zij als kwetsend. Zowel ‘D’, ‘E’, ‘F’ en ‘G’ geven aan dat er in het begin van hun verblijf in Nederland wel wat sprake was van discriminatie, maar dat dat nu verdwenen is. Dat er nu geen discriminatie is ligt volgens hen aan het feit dat er meer allochtone mensen zijn bijgekomen. ‘E’ uit Groningen zei: ‘Er is wel wat discriminatie geweest. De mensen waren bang en begrepen ons niet. Vooral de ouderen begrepen ons niet. Nu is er helemaal geen discriminatie bij. Er zijn ondertussen ook heel veel nieuwe buitenlandse families bijgekomen. Wij waren een van de eerste’. En ‘G’ uit Heerenveen: ‘Je werd hier vroeger wel aangekeken. Maar nu niet meer, nu wonen er ook veel meer niet-Nederlanders’. Vrijwel alle respondenten gaven aan dat ze zich op hun gemak voelden in hun buurt. Alleen twee mannen in Amsterdam gaven aan zich minder prettig te voelen in hun woonomgeving. Hier wordt in hoofdstuk 5 verder op ingegaan. 4.5 Visies van respondenten op (hun eigen) integratie Ten slotte de laatste deelvraag van deze scriptie: Hoe wordt de eigen integratie ervaren? Hiervoor werd aan het einde van het interview aan de respondenten gevraagd of ze zelf vonden dat ze geïntegreerd waren. Ten eerste gaven de meesten aan dat ze integratie als zeer belangrijk beschouwden. Integreren is belangrijk, ondanks dat ze misschien later toch terug willen naar eigen land als het daar veilig is. Ook zien ze integratie als een wisselwerking tussen het ontvangende land en de vluchtelingen. Een 26-jarige respondent uit Dalfsen (I): ‘Integratie is belangrijk, maar de ander moet je ook in zekere mate accepteren zoals je bent. Je moet je ook belangrijk kunnen voelen, anders kun je je nooit thuis voelen. Succesvolle integratie is je thuis voelen’. En Mevrouw ‘A’ uit Druten zei hierover: ‘Het is belangrijk om je aan te passen, je moet bijvoorbeeld de taal leren. We leven samen in deze maatschappij en je moet jezelf ook een beetje aanpassen voor de anderen ook, dan kunnen zij jou ook begrijpen’. Een andere jongen uit Haren (D) geeft aan dat er drie factoren zijn die van belang zijn bij integratie: ‘Er zijn drie factoren die een rol spelen bij integratie: één: wat je gewend bent geweest (wie je was), twee: het moment dat je hier komt en drie: hoe je begeleidt wordt hier. Het is belangrijk dat je een goede basis hebt meegekregen bijvoorbeeld van hoe je met elkaar omgaat en wat er belangrijk is in het leven. Het is heel moeilijk als je alleen komt en je wordt gewoon geplaatst. Er is wel wat begeleiding hier, maar het is toch moeilijk. Als je heel veel dingen niet gewend bent en je bent jong en alleen, is de kans heel groot dat je in de problemen komt.’ Ondanks het feit dat alle respondenten aangeven dat ze integratie heel belangrijk vinden, zeggen de meesten ook dat ze later weer terug zouden willen naar Somalië; als de situatie daar weer beter is. Er is soms zelfs al nagedacht over wat ze in Somalië zouden willen doen. Weer dezelfde 26-jarige respondent uit Dalfsen (I): ‘Ik zou graag terugkeren naar Somalië als de situatie dat toelaat. Dan zou ik graag met weeskinderen willen werken. Als dat niet kan wil ik graag werken als maatschappelijk werkster’. 33
Een echte lijn in wie zich geïntegreerd voelt en wie niet valt niet echt te trekken. De vier jongens die gerekend kunnen worden tot de tweede generatie immigranten, antwoordden volmondig ‘ja’ toen ze gevraagd werd of ze geïntegreerd waren. ‘D’ uit Haren vindt dat iemand die goed kan functioneren in de samenleving waarin hij woont, de taal goed spreekt en contact heeft met Nederlanders, goed geïntegreerd is. Ook twee mannen uit Amsterdam vinden dat ze goed geïntegreerd zijn. Sommige respondenten antwoordden verrassend op de vraag of ze zichzelf goed geïntegreerd vonden. Mevrouw ‘A’ uit Druten, bijvoorbeeld, spreekt goed Nederlands, kent de buren, heeft veel vrienden en (als enige van de respondenten) is bevriend met een homostel, vindt zichzelf niet goed geïntegreerd. Ze zegt dat ze nooit in haar eigen land is geweest, maar: ‘Ik voel me als iemand die geen land heeft. Sinds mijn geboorte ben ik aan het vluchten. Misschien dat ik me over een paar jaar meer geïntegreerd voel, maar dat gevoel heb ik nog lang niet. Ik heb ook gewoon de Somalische cultuur. Net als mijn familie’. Een andere vrouw, ‘I’, waarmee het interview in het Engels is gedaan, antwoordde: ‘Ja, ik ben best goed geïntegreerd. Hoewel het spreken van de taal ook belangrijk is, zijn er ook andere dingen belangrijk voor integratie. Het thuis voelen in een land is voor mij het belangrijkst. En dat doe ik. Ik heb een goede band met de buren en heb hier veel vrienden en familie. Ik weet waar ik alles moet kopen. Ik ken de weg hier. Ik weet wat ik moet doen’. Niet alle respondenten wisten wat integratie betekende. Er is gepoogd hen kort uit te leggen wat de term betekent, als men het dan nog steeds niet begreep, is de vraag overgeslagen. In tabel 4.5 kunt u zien welke respondenten de vraag niet hebben kunnen beantwoorden. Tabel 4.5: Visies op integratie Geslacht Woonplek Gene ratie 1A v Druten 1e/2e 2B v Druten 1e 3C v Druten 1e 4D m Haren 2e
Geintegreerd?
Verhuizen?
Nee, nooit Geen antwoord Jawel Ja
Groningen Heerenveen
2e 2e
ja Ja
m v v v v
Heerenveen Heerenveen Dalfsen Dalfsen Lelystad
2e 1e 1e 1e 1e
Ja Nee Nog niet Geen antwoord Geen antwoord
Ja, naar stad Nee, goed voor kinderen Nee, goed voor kinderen Misschien, middelgroot iets Nee, goed waar hij woont Nee, zeker niet Amsterdam Nee, zeker niet Nee, het is hier goed Ja Nee Nee, het is hier goed
12L m 13M m
Amsterdam Amsterdam
1e 1e
Nee Ja
Nee Onbekend
14N m
Amsterdam
1e
Ja
Misschien wel, voor kinderen
5E m 6F m 7G 8H 9I 10J 11K
Bron: Eigen bevindingen, 2011 Vervolgens werd de respondenten gevraagd of ze gelukkig zijn op de plek waar ze wonen en of ze zouden willen verhuizen. De respondenten uit Druten, Haren en Dalfsen waren er over het algemeen over eens dat ze hun woonplek redelijk saai 34
vonden, maar dat het een goede woonomgeving is voor hun kinderen. Mevrouw ‘C’ uit Druten antwoordde: ‘Druten is saai, maar het is goed voor de kinderen, het is hier rustig. De grote stad is niet rustig, daar wordt meer gevochten en zijn er dieven en zo. Hier is het goed’. Ook mevrouw ‘A’ uit Druten antwoordde: ‘Een grote stad heeft veel voordelen. Er zijn meer scholen en winkels en zo, en de afstanden naar deze voorzieningen zijn kleiner. Je kunt het gewoon lopen of je kan met de fiets gaan. Maar voor kleine kinderen is het beter hier. Het is hier rustiger’. Mevrouw ‘I’ zou wel naar een grote stad willen. Ze vindt het saai in Dalfsen. Toch zegt ze ook: ‘Als we kinderen zouden hebben is het hier misschien wel beter, maar het is hier wel te rustig voor ons [haar man en haarzelf]’. Mevrouw ‘J’ uit Dalfsen is nu tevreden waar ze is. Ze heeft er alles. Een sterke mening over het verschil van een stad met een dorp heeft ze niet: ‘Nederland is Nederland. Alles is hetzelfde’. De mensen in de grote stad geven aan dat contact maken met andere mensen, zelfs op buurtniveau, moeilijk is. Meneer ‘L’ en ‘N’ uit Amsterdam ervaren beiden dat contact maken met andere buurtbewoners lastig is. ‘L’ vertelde dat mensen zelfs helemaal geen contact willen maken. Meneer ‘L’ is verder wel tevreden over zijn buurt. Hij zegt dat het een rustige buurt is. Verder geeft hij aan dat hij nooit heeft nagedacht over het wonen in een andere leefomgeving. Aan ‘M’ is de vraag of hij tevreden is in zijn buurt, helaas, niet gevraagd. ‘D’ uit Haren zegt tevreden te zijn met de plek waar hij woont. Hij zegt dat hij gelukkig is in de buurt waarin hij woont en dat alles, waaronder scholen en winkels, dichtbij is. De enige groep respondenten die tevreden is over hun woonomgeving is de groep die in een groot dorp woont. Zowel de respondenten die in Heerenveen wonen als de respondent die in Lelystad woont, zijn tevreden over hun leefomgeving. Zo zegt ‘F’ uit Heerenveen bijvoorbeeld: ‘Kijk ik groei hier op in Heerenveen, en het is gewoon goed om hier op te groeien. Je hebt hier gewoon rust. Je moet niet mee met de groep of met de rest.’ Ook ‘G’ uit Heerenveen zei: ‘Sinds ik in Nederland woon, woon ik hier. Inmiddels ken ik hier heel veel mensen. Nederlanders en niet-Nederlanders. Als je het goed doet, zoals ik met mijn kapperszaak, dan ben je zeker van klanten. Het is hier rustig en je hebt hier verder alles.’ 4.6 Conclusies In dit hoofdstuk is geprobeerd een beeld te geven van de achtergronden van de respondenten en is er geprobeerd een antwoord te vinden op de deelvragen. Er kan geconstateerd worden dat de meeste respondenten de sociaaleconomische aspecten van integratie als zeer belangrijk beschouwen. Vooral het leren van de Nederlandse taal en een goede opleiding dragen bij aan een goede integratie. De jongens die gerekend kunnen worden tot de tweede generatie immigranten en die nog een studie doen, zien hun toekomst rooskleurig in. Ze spreken de taal goed en hopen, als ze eenmaal hun opleiding afgerond hebben, een goede baan te kunnen krijgen. Ook de respondenten met kinderen hebben goede hoop dat hun kroost door onderwijs een goede toekomst zal hebben. Van het belang van politieke en sociaal-culturele integratie ziet men het belang minder in. Wat betreft de opinie over politieke integratie is er geen duidelijke lijn te trekken. Men is verdeeld over het belang van de politiek, over het belang van stemmen en over het volgen van het nieuws. Over het belang van politiek op gemeentelijke schaal zijn ze het bijna allemaal eens, dat belang is er niet. Sociaal-culturele integratie is er over het algemeen wel, maar het belang voor integratie wordt minder gezien. Veel respondenten vinden het hebben van een goede band met de buren en andere buurtbewoners wel belangrijk. Volgens sommigen is het 35
hebben van deze relaties niet alleen van belang voor het gemak (van bijvoorbeeld oppassen op de kinderen), maar ook voor het begrip tussen elkaar. Wie welke cultuur en geloof heeft, vind men verder niet belangrijk. Dit geldt ook voor vriendschappen met andere mensen. Vriendschappen kunnen met iedereen (van hetzelfde geslacht) ontstaan, zolang er wederzijds respect is. Tenslotte vinden alle respondenten het heel belangrijk dat hun partner, of de partner van hun kinderen, moslim is. Het land van afkomst van de partner is niet belangrijk. Discriminatie hebben de respondenten over het algemeen sporadisch meegemaakt, maar ze ervaren het niet constant. Over het algemeen vonden ze het wel vervelend, maar konden ze hier wel hun begrip voor tonen. Bijna alle respondenten voelen zich prettig en veilig in hun eigen buurt. Wie zich geïntegreerd voelt en wie niet verschilt per respondent. Er is geen concluderende lijn hierin te trekken. Er kan alleen gezegd worden dat de jongens die vanaf hun kinderjaren in Nederland wonen, zich geïntegreerd voelen. De locatie waarin ze zijn opgegroeid speelt hier geen rol. Tenslotte kan er wel geconcludeerd worden dat de groep die in een groot dorp woont het meest tevreden is over hun woonomgeving. De respondenten in de kleine dorpen en in de grote steden gaven wisselende antwoorden. In het volgende hoofdstuk zal de invloed van de woonomgeving op de integratie verder toegelicht worden.
36
HOOFDSTUK 5: CONCLUSIES: IS DE GROOTTE VAN DE WOONPLEK VAN BELANG VOOR SUCCESVOLLE INTEGRATIE? Na de analyse van de onderzoeksresultaten volgt een weergave van de conclusies met betrekking tot de hoofdvraag. In dit onderzoek stond de vraag centraal in hoeverre de ervaringen met integratie van Somalische vluchtelingen in een grote stad verschillen met de ervaringen met integratie van Somalische vluchtelingen in een kleinere stad of kleiner dorp. In paragraaf 5.1 volgen de belangrijkste conclusies van het onderzoek. In paragraaf 5.2 worden de vragen die voor vervolgonderzoek interessant kunnen zijn besproken. Vervolgens worden, in paragraaf 5.3, de onderzoeksbeperkingen besproken en ten slotte, in paragraaf 5.4, wordt een reflectie op het onderzoek uiteengezet. 5.1 Integratie in landelijk en stedelijk gebied In deze scriptie is er onderzoek gedaan naar de integratie van Somalische vluchtelingen in stedelijk en landelijk gebied. Er is een antwoord geprobeerd te geven op de volgende vraag: in hoeverre verschillen de ervaringen met integratie van Somalische vluchtelingen in een grote stad met de ervaringen in een kleinere stad? Waarom verschillen de ervaringen? Om deze hoofdvraag te beantwoorden zijn de volgende deelvragen gebruikt: - Hoe wordt het belang van sociaaleconomische integratie ervaren? - Hoe wordt het belang van sociaal-culturele integratie ervaren? - Hoe wordt het belang van politieke integratie ervaren? - Hoe wordt hun eigen integratie ervaren? In dit onderzoek zijn veertien Somalische vluchtelingen geïnterviewd. Zoals in hoofdstuk 1 is opgemerkt, is er al veel onderzoek naar de integratie van veel minderheidsgroepen in Nederland gedaan. Echter, is er weinig onderzoek gedaan naar de integratie van deze minderheidsgroepen waarbij ze zelf worden geïnterviewd. Net als in het onderzoek van Van Craen et al. (2007),14 kan er ook voor deze scriptie geconcludeerd worden dat mijn onderzoeksgroep verschillende waarden hecht aan verschillende kenmerken van integratie. Zo hechten de respondenten in dit onderzoek een grote waarde aan sociaaleconomische integratie en een kleinere waarde aan sociaal-culturele en politieke integratie.15 In hoofdstuk 1 is de verwachting uitgesproken dat er een verschil is met de ervaring van integratie van mensen die in een landelijk ofwel stedelijk gebied wonen. Ik had verwacht, in lijn met de onderzoeken waarin integratie wordt uitgedrukt in ruimtelijke assimilatie, dat er een direct verband zou bestaan tussen de woonomgeving en de ervaren integratie. Ook is in hoofdstuk 1 de verwachting uitgesproken dat de sociaalculturele integratie van de migrant in kleine rurale gebieden langzamer verloopt dan in grotere woonomgevingen. Uit dit onderzoek is gebleken dat een kleine stad wordt gezien als de beste omgeving om te integreren. Volgens de respondenten is men gewend aan buitenlanders, maar is dit type woonomgeving toch klein genoeg om in de gemeenschap te worden opgenomen. Ook is de aanwezigheid van criminaliteit meestal klein en het contact met de buurt groter. Sociale controle is aanwezig, maar niet verstikkend. De woonomgeving vertoont ook in dit onderzoek een direct verband met de ervaren integratie. Er is gebleken dat een kleine stad een positieve invloed heeft op de integratie. De typen woonomgeving van grote steden en kleine dorpen hebben geen 14 15
Uitleg hierover kunt u terugvinden op pagina 6 van deze scriptie. Drie kenmerken die opgesteld zijn door Vermeulen en Penninx (2000)
37
verband met de ervaren integratie. De verwachting dat de sociaal-culturele integratie van de migrant in kleine rurale gebieden langzamer verloopt dan in grotere woonomgevingen is in dit onderzoek niet uitgekomen. 5.2 Aanbevelingen en vragen voor vervolgonderzoek Hoewel dit onderzoek niet veel respondenten heeft gehad en er voorzichtig moet worden omgegaan met generalisaties (meer hierover in hoofdstuk 5.3), zouden er toch, heel voorzichtig, enkele aanbevelingen gedaan kunnen worden voor verder onderzoek naar de integratie van Somalische vluchtelingen. In hoofdstuk één werden verschillende schrijvers genoemd die de integratie van Somalische vluchtelingen onderzocht hebben. Deze schrijvers waren over het algemeen weinig positief over de integratie van Somaliërs. Van Heelsum (2005) beschrijft dat de intrede op de arbeidsmarkt moeilijk is. Van alle Somalische vluchtelingen die tussen september 1998 en september 1999 naar Nederland kwamen werkte in 2002 nog maar 18 procent. Van Heelsum (2005) schrijft dit toe aan de slechte oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt, aan de lange asielprocedure en aan de oorlogs- en vluchttrauma’s die sommige mensen belemmeren in de participatie op de arbeidsmarkt. Van alle vluchtelingengroepen in haar onderzoek 16 hebben de Somaliërs ook het laagst genoten opleidingsniveau. Hoewel bijna alle Somalische vluchtelingen Nederlandse les volgen, lijken ze daar veel problemen bij te hebben en vinden ze het leren van de taal nog steeds lastig. In dit onderzoek kwam ook naar voren dat veel van hen een laag opleidingsniveau hebben. Na enkele jaren in Nederland en na een aantal jaar van intensieve Nederlandse lessen had ook mijn respondentengroep nog moeite met de Nederlandse taal. Toch hechten alle respondenten een grote waarde aan het leren van de taal en het volgen van onderwijs. Een vraag voor vervolgonderzoek zou kunnen zijn of de ambities op de arbeidsmarkt van invloed zijn op de taalachterstand. Deze scriptie draagt bij aan de bestaande literatuur dat Somaliërs onderwijs wel heel belangrijk vinden en dat ze hun kinderen het beste onderwijs gunnen. Als docenten meer tijd zouden hebben voor deze kinderen, en ze ze vanaf het begin intensiever zouden begeleiden, dan is de kans groot dat ze later, na de middelbare school, nog vervolgonderwijs kunnen en willen volgen. Het gezag van de ouders is groot en over het algemeen kan ouderlijk gezag in dit geval een positieve bijdrage leveren. Ook Klaver et al. (2010) concluderen dat gezinnen meer ondersteuning moeten krijgen bij onder andere opvoedingsondersteuning, (taal)onderwijs, het bevorderen van de arbeidsparticipatie, het voorkomen van schuldenproblematiek en het voorkomen van crimineel gedrag. Klaver et al. (2010) hebben onder andere gekeken naar de positie op de arbeidsmarkt, gezondheid, sociaal-culturele integratie, de criminaliteit en naar de polarisatie en radicalisering. In hun onderzoek is geconstateerd dat de Somalische positie in Nederland zorgwekkend is. Echter, er is niet gekeken naar de verschillen tussen een stedelijke en een landelijke omgeving. Uit deze scriptie is gebleken dat de plek waarin geïntegreerd wordt een verschil kan maken voor integratie. Om de problemen rondom de integratie van Somaliërs te verbeteren zou het, bij vervolgonderzoek, zinvol zijn om een verschil te maken tussen landelijke en stedelijke gebieden. Ook Dourleijn en Dagevos (2011) hebben in opdracht van het Sociaal en Cultureel Planbureau in Den Haag een schets gemaakt van de situatie van de grootste vluchtelingengroepen in Nederland. Ook hun onderzoek zou zinvoller zijn als er werd gekeken naar de woonomgeving van de desbetreffende vluchtelingengroepen. Zo kan 16
Angolezen, Kongolezen, Ethiopiërs, Eritreërs, Nigerianen, Soedanezen en Somaliërs.
38
er een doelgerichter beleid gevormd worden en kan er meer inzicht verworven worden in de problemen waarop nieuwe vluchtelingen stuiten. Vervolgens, blijkt na het schrijven van deze scriptie dat het ook zinvol zou kunnen zijn om de Somalische vluchtelingengroep in tweeën op te delen. Dit zou een interessant onderwerp kunnen zijn voor vervolgonderzoek. Eén groep die in de jaren 90 naar Nederland is gekomen en een andere groep die sinds 2005 naar Nederland zijn gekomen. Beiden groepen hebben een andere achtergrond, een ander opleidingsniveau en de gezinssituatie van veel van deze vluchtelingen is geheel anders. Aansluitend zou het interessant zijn om dit onderzoek uit te breiden naar veel meer Somaliërs, om zo ook mensen in, bijvoorbeeld, Rotterdam, Tilburg en andere plekken in Nederland te spreken. Zo kan er gekeken worden of er ook tussen deze steden een verschil is om vervolgens een nog gerichter en doeltreffender beleid te kunnen vormen. 5.3 Toekomstvisie Ten slotte wil ik nog kort ingaan op de toekomst. In hoofdstuk 3 is kort beschreven dat de verantwoordelijkheid van gemeenten voor het aanbieden van inburgeringscursussen en maatschappelijke begeleidingen weg is gevallen en dat het nu de verantwoordelijkheid van nieuwkomers is om zelfstandig te integreren. Heeft men daar de middelen niet voor dan kan men geld lenen. Na het doen van dit onderzoek durf ik gegrond mijn zorgen over dit nieuwe beleid te uiten. Meerdere respondenten hebben duidelijk aangegeven hoeveel ze aan de begeleiding van vluchtelingenwerk hebben gehad en dat ze er nog steeds af en toe gebruik van maken. Hoe gevaarlijk het is voor nieuwkomers om gelijk in de schulden te zitten is uit dit onderzoek niet duidelijk geworden. Ik sprak hierover met een respondent die bij Vluchtelingenwerk Nederland in Heerenveen vrijwillig vluchtelingen juridisch advies geeft. Hij benadrukte meerdere keren het belang van begeleiding. Nu al, met goede begeleiding en zonder dat ze hun eigen inburgering hoeven te bekostigen, werken veel vluchtelingen zich in de schulden. Als iemand gewend is te overleven en moet leven van de middelen die er voor handen zijn, dan maak je overal gebruik van. Als er opeens geld is, weet men al vrij snel hoe dat uitgegeven moet worden, maar er is niemand die hen leert hoe het weer terugbetaald moet worden, of dat het überhaupt teruggegeven moet worden. Verder is het van grote zorg dat beleid gericht op specifieke etnische groepen volledig zal wegvallen. Hoewel er is aangegeven dat het stigmatiserend zou werken en de onderliggende problematiek vaak niet cultureel bepaald is, denk ik niet dat één algemeen beleid de oplossing is. Gemeenten geven Somaliërs speciale aandacht door de complexe multiproblematiek van de groep. Door de combinatie van het wegvallen van geld voor individuele hulp en het wegvallen van specifieke hulp voor bepaalde groepen zoals Somaliërs zou de kans op succesvolle integratie enorm kunnen afnemen. Iets waar ik stellig van overtuigd ben, zeker na het doen van dit onderzoek, is dat integratie van twee kanten moet komen, de vluchteling moet zeker zijn best doen, maar er moet ook een helpende hand vanuit de ontvangende maatschappij komen. Anders komt integratie er nooit. Als zou blijken dat veel vluchtelingen de eigen verantwoordelijkheid eigenlijk niet blijkt aan te kunnen, dan zou op deze manier het ‘gat’ tussen de allochtoon en ‘autochtoon’ waarschijnlijk alleen maar groter kunnen worden. Vluchtelingenwerk verwoordt dit als volgt in een brief aan woordvoerders Integratiebeleid van de algemene commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 23 juni 2011: ‘Het voorgestelde integratiebeleid kent echter 39
geen maatregelen die stimulerend zijn voor de participatie van nieuwkomers, inclusief vluchtelingen. Het zijn veeleer maatregelen die integratie-eisen als voorwaarde stellen voor immigratie of voor voortzetting van reeds toegestaan verblijf: beperkende maatregelen ten aanzien van gezinshereniging; verzwaring van de naturalisatievereisten; hogere opleidings- en inburgeringsvereisten. Deze voorstellen zullen een averechts effect hebben omdat ze de verblijfszekerheid van erkende vluchtelingen aantasten en zij verder aan hun lot worden overgelaten. Dit vergroot het gevoel ‘niet welkom te zijn’ en lijkt een legitimatie om vluchtelingen te wantrouwen. Vluchtelingenwerk is van mening dat het kabinet de belofte van duurzame bescherming van vluchtelingen niet waarmaakt, door steeds hogere eisen aan hen te stellen’ (Vluchtelingenwerk 2, 2012, p. 3). 5.4 Onderzoeksbeperkingen Als beperking voor het onderzoek geldt dat het niet representatief is voor alle Somaliërs dan wel alle vluchtelingengroepen. Dit onderzoek geeft de visie weer van een beperkte groep van veertien respondenten op hun eigen situatie. Er zijn maar enkele vluchtelingen per woonomgeving geïnterviewd en sommige van deze respondenten kenden elkaar. De kans dat deze onderzoeksgroep niet representatief is voor alle Somaliërs is heel groot. De kans dat er misschien andere uitkomsten uit zouden kunnen komen als er meer mensen geïnterviewd zouden worden is ook groot. Toch kunnen de conclusies die uit dit onderzoek komen wel serieus genomen worden. Er is vaak doorgevraagd naar het waarom, en vaak kwamen de respondenten zelf met redenen die te maken hadden met hun woonomgeving. 5.5 Reflectie Een onderzoek kan niet waardevrij zijn, maar wel proberen om waarderingsvrij te zijn (Boeije, 2008). Dit is onder andere geprobeerd door geen waardeoordelen te geven tijdens interviews en het overige deel van het onderzoeksproces. Het advies van Gilbert (2008, p. 160): ‘The best counsel for the social researcher is to be constantly ethically aware’, is zo veel mogelijk geprobeerd te volgen. Er is zoveel mogelijk geprobeerd om zo zorgvuldig mogelijk met de informatie die gegeven is door de respondenten om te gaan. Daarom zijn de interviews alleen door mij nogmaals beluisterd en alleen door mij uitgetypt. Niemand heeft toegang gehad tot deze uitgetypte verslagen. Tijdens het doen van het onderzoek was ik me ervan bewust dat respondenten mogelijk antwoorden gaven die afweken van hun eigenlijk mening. Ook was ik me er van bewust dat mijn rol als ‘onderzoeker’ niet volledig objectief kon zijn. Toch heb ik geprobeerd om zo onbevooroordeeld mogelijk met de informatie om te gaan. Er is geprobeerd zo min mogelijk een oordeel te vellen over de situatie. Tijdens het interview leken de respondenten zich op hun gemak te voelen. Ze waren over het algemeen open en spraken gemakkelijk over de onderwerpen die aan bod kwamen, terwijl ik ze niet eerder had ontmoet.
40
BIJLAGE: STANDAARD VRAGEN FORMULIER 1. Arbeidsmarkt 1a. Discriminatie 1b. Inkomen 1c. Werkloosheidscijfer 2. Onderwijs 2a. Opleidingsniveau 2b. Discriminatie 3. Stemgedrag 3a. Opkomst bij het stemmen 3b. Interesse voor een politieke partij 4. Dagelijks leven 4a. Boodschappen/buurtbewoners 4c. Wordt er discriminatie ervaren? 4d. Interetnische relaties 4e. Hobbies 5. Sociaaleconomische integratie 5a. Is het belangrijk om een goede baan te hebben? 5b. Is het belangrijk om een hoog opleidingsniveau te hebben? 6. Politieke integratie 6a. Is het belangrijk om te stemmen? 6b. Is het belangrijk om deel uit te maken van een politieke partij? 6c. Is het belangrijk om te weten wie het land bestuurt? 7. Sociaal-culturele integratie 7a. Is het belangrijk om buurtbewoners te kennen? 7b. Is het belangrijk om mensen met een andere nationaliteit te kennen? 7c. Is het belangrijk om een Moslim/Somalische partner te hebben? 8. Teruggaan naar eigen land 9. Vooroordelen 10. Wat vind je zelf belangrijk bij integratie? 11. Extra
41
LITERATUURLIJST Allen, J.P. & E. Turner (2010) Spatial Patterns of Immigrant Assimilation.The Professional Geographer. Vol. 48, No. 2, pp. 140-155. Bevelander, P. & Veenman, J. (2004). Variation in perspective: The employment success of ethnic minority males in the Netherlands, 1988-2002. International Migration. Vol. 42, No. 4, pp. 35-64. Billiet, J. & H. Waege (2005) Een samenleving onderzocht: Methoden van sociaalwetenschappelijk onderzoek. Uitgeverij De Boeck: Antwerpen. Breton, R. (1964) Institutional completeness of ethnic communities and the personal relations of immigrants. American Journal of Sociology. Vol. 70, No. 2., pp. 193-205. Buller, H. & K. Hoggart (1994) The Social Integration of Britisch Home Owners into French Rural Communities. Journal of Rural Studies. Vol. 10, No. 2, pp. 197-210. Craen van, M., K. Vancluysen, J. Ackaert (2007) Voorbij wij en zij? De sociaal-culturele afstand tussen autochtonen en allochtonen tegen de meetlat. Brugge: Vanden Broele. Centraal Bureau voor de Statistiek; Statline (2010) Regionale kerncijfers Nederland. Available at:
[Accessed: 20-02-2012] Dijk v., T (2009) Social Scientific inquiry in IDS, lecture. Universiteit van Amsterdam: Amsterdam.
Dourleijn E.& J. Dagevos (2011) Vluchtelingengroepen in Nederland: Over de integratie van Afghaanse, Iraakse, Iraanse en Somalische migranten. Sociaal en Cultureel Planbureau: Den Haag. Fong, E. & R. Wilkes (1999) An assessment by Canadian data. International Migration Review. Vol. 33, No. 3, pp. 594-620 García, B. (2006). Inmigración Extranjera y Ruralidad. Revista Circunstancia, No. 10, Mayo 2006. Instituto Universitario Ortega y Gasset. [Accessed:28-03-2011]. Gilbert, N. (2008) Researching Social Life. Sage Publications: London Ghorashi, H. (2006) Paradoxen van culturele erkenning: Management van Diversiteit in Nieuw Nederland. Universiteit van Amsterdam: Amsterdam. Guiraudon, V., Phalet, K. & ter Wal, J. (2005). Monitoring ethnic minorities in the Netherlands. International Social Science Journal. Vol. 57, No. 1, pp. 75-87. Hagmann, T. & M. Hoehne (2009) Failures of the state failure debate: Evidence from the
Somali territories. Journal of International Development. Vol. 21, No. 1, pp. 42-57 Heelsum van, A. (2005) Afrikanen in Nederland. CBS: plaats onbekend.
42
Hoggart, K. & C. Mendoza (1999) African Immigrant workers in Spanisch agriculture. Sociologia Ruralis. Vol. 39, No. 4, pp. 538-562. Immigratie- en Naturalisatiedienst (2012) Hoe kunt u Nederlander worden. Ministerie van Buitenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Jensen, L. (2006) New Immigrant Settlements in Rural America: Problems, Prospect, and Policies. Report On Rural America. Vol 1, No. 3. pp. 1-31. Kasimis, C. & A.G. Papadopoulos (2005) The multifunctional role of migrants in the Greek countryside: implications for the rural economy & society. Journal of Ethnic & Migration studies. Vol. 31, No. 1, pp. 99-127. Klaver, J.F.I, P. Poel & J. Stouten (2010) Somaliërs in Nederland: Een verkenning van hun maatschappelijke positie en aanknopingspunten voor het beleid. Eindrapport. Regioplan: Amsterdam. Klaver, J.F.I, E. Tromp, 7 I.C. van der Welle (2012) Vluchtelingenwerk Integratie Barometer 2012; Een onderzoek naar het lokale integratiebeleid voor vluchtelingen. Eindrapport. Regioplan: Amsterdam. Kuilder, A.M. (2009) Het een komt met het ander. De onhoudbare fictie van een sluitend vreemdelingenbeleid in een mondialiserende wereld. Masterscriptie, Universiteit Utrecht: Utrecht. Kvale, S. (1996) Interview: An introduction to Qualitative Research Interviewings. Sage publications: California. Laan Bouma-Doff van der, W. (2007) Confined Contact: Residential Segregation and Ethnic Bridges in the Netherlands. Urban Studies. Vol. 44, No. 5-6, pp. 997-1017. Mancilla Mancilla, C.A. (2009) Trabajo de Investigación “El Impacto de la Inmigración Extranjera y la Ruralidad en el Emprendimiento: el Caso de España”. Universidad Autónoma de Barcelona: Barcelona. Mattheijer, M. (2000) De Toelating van Vluchtelingen in Nederland en hun Integratie op de Arbeidsmarkt. AIAS, Universiteit van Amsterdam: Amsterdam. (http://aiasbase.nl/uploaded_files/publications/RR2.pdf) McDowell, L. (2003) Workers, migrants, aliens or citizens? State constructions and discourses of identity among post-war European labour migrants in Britain. Political Geography. Vol.8, No. 22, pp. 863-886. Meeteren van, M. (2005) Discoursen van integratie: De omslag van het politieke debat over integratie in Nederland. Erasmus Universiteit Rotterdam. Menkhaus, K. (2007) Governance without Government in Somalia: Spoilers, State Building, and the Politics of Coping. International Security. Vol. 31, No. 3, pp. 74–106 Morgan, G. & L. Smircich (1980) The Case for Qualitative Research. The Academy of Management Review. Vol. 5, No. 4, pp. 491-500. Murdie, R.A. & C. Teixeira (2003) Chapter 3: Towards a comfortable neighbourhood andappropriate housing: Immigrant experiences in Toronto. In: P. Anisef & C.M. Lanphier (2003) The world in a city. University of Toronto Press: Toronto.
43
Musterd, S. & W. Ostendorf (2007) Spatial Segregation and Integration in the Netherlands. In: Schönwälder, K. (2007) Residential Segregation and the Integration of Immigrants: Britain, the Netherlands and Sweden. Social Science Research Center Berlin: Berlin Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (2003) De AC-procedure: de achilleshiel van het asielbeleid. Een commentaar van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten op het gebruik van de versnelde asielprocedure in de aanmeldcentra. NJCM: Amsterdam Obdeijn, H.L.M.& M. Schrover (2008) Komen en gaan. Immigratie en emigratie in
Nederland vanaf 1550. Bert Bakker: Leiden Reek van den, E.W.A. (2001) Somaliërs en integratie: een profielschets.Wetenschapswinkel: Katholieke Universiteit Brabant: Tilburg Roggeband, C. & M. Verloo (2007) Dutch Women are Liberated, Migrant Women are a Problem: T-he Evolution of Policy Frames on Gender and Migration in the Netherlands, 1995-2005. Social Policy & Administration. Vol. 41, No. 3, pp. 271-288. Roquer, S. & J. Blay (2008). Del Éxodo Rural A La Inmigración Extranjera: El Papel De La Población Extranjera En La Recuperación Demográfica De Las Zonas Rurales Españolas (1996-2006). X Coloquio Internacional de Neocrítica: Diez Años De Cambios En El Mundo, En La Geografía Y En Las Ciencias Sociales, 1999-2008. Universidad de Barcelona. Scheffer, P. (29 januari 2000) Het Multiculturele Drama. NRC Handelsblad. Schönwälder, K. (2007) Residential Segregation and the Integration of Immigrants: Britain, the Netherlands and Sweden. Social Science Research Center Berlin: Berlin Sumner, A. & Tribe, M (2008) International Development Studies, Theories and Methods in Research and Practice. Sage: London. Vermeulen & Penninx (2000) Immigrant integration: the Dutch case. Het Spinhuis: Amsterdam. Niet wetenschappelijke bronnen Mapsof (2011) Somalia Civil War 2006. Available from: < http://mapsof.net/map/somaliacivil-war-2006> [Accessed: 28-02-2012] PVV (Date Unknown) De agenda van hoop en optimisme Een tijd om te kiezen: PVV 2010-2015. Available at: [Accessed: 26-11-2010]. Rijksoverheid (16-06-2011) Integratienota Integratie, binding, burgerschap. Available from: [Accessed: 21-03-2012] Rijksoverheid 2 (datum onbekend) Asielbeleid. Available from: [Accessed: 19-12-2011].
44
Rijksoverheid 3 (datum onbekend) Vraag en antwoord: Wat is integratie en wat is het integratiebeleid? Available from: [Accessed: 27-02-2012] Ronald, R. (datum onbekend) Qualitative approaches in Geography and the Social Sciences: Part II: Doing qualitative research: Fieldwork and interviews. Slides. SCP (datum onbekend) Jaarrapport Integratie. Available at: [Accessed: 27-02-2012] UNHCR (1951) Verdrag betreffende de status van vluchtelingen. Available at: [ Accessed: 08-12-2011]. UNICEF (datum onbekend) Issue. Available at: [Accessed: 29-02-2012] Van Dale (datum onbekend; checken in hoofdstuk 1) Integratie Vluchtelingenwerk (2012). Available at: [Accessed: 27-04-2012] Vluchtelingenwerk 2 (2012). Available at: [Accessed: 27-04-2012]
45