CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
WATEROPGAVE WATERKWALITEIT CLUSTER 5: OOSTFLAKKEE
Uitwerking van doelen, maatregelen en kosten in het gebied Hollandse Delta (KRW Fase 3)
CONCEPT
Versie: 21 november 2007
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Inhoudsopgave 1
INLEIDING 1.1 Aanleiding 1.2 De Kaderrichtlijn Water 1.3 Doelstellingen van fase 3: detailanalyse 1.4 Bestuurlijk vervolg 1.5 Deelgebied Oostflakkee
1 1 1 2 3 4
2
AFBAKENING GEBIEDSPROCES EN RAPPORTAGE
5
3
WERKWIJZE 3.1 Werkproces en activiteiten op hoofdlijnen 3.2 Algemene uitgangspunten 3.3 Gebiedsproces Oostflakkee
7 7 7 8
4
HUIDIGE TOESTAND 4.1 Algemene beschrijving Oostflakkee 4.2 Waterlichamen 4.2.1 Beschrijving waterlichamen 4.2.2 Huidige waterkwaliteit waterlichamen 4.3 Verzorgingsgebied 4.3.1 Beschrijving verzorgingsgebieden 4.3.2 Huidige waterkwaliteit verzorgingsgebieden 4.4 Overige wateren 4.4.1 Beschrijving overige wateren 4.4.2 Huidige waterkwaliteit overige wateren
11 11 12 12 14 16 16 19 21 21 21
5
DOELSTELLINGEN 5.1 Totstandkoming doelen 5.2 Ecologisch doel in het waterlichaam Boezem van Oude-Tonge (NL19_45) 5.2.1 Hydromorfologische situatie/toestand 5.2.2 Ecologische doelen 5.3 Ecologisch doel in het waterlichaam Afwatering Den Bommel (NL19_46) 5.3.1 Hydromorfologische situatie/toestand 5.3.2 Ecologische doelen 5.4 Ecologisch doel in het waterlichaam Afwatering Galathee (NL19_47) 5.4.1 Hydromorfologische situatie/toestand 5.4.2 Ecologische doelen 5.5 Ecologisch doel in het waterlichaam De Groote Kreek (NL19_48) 5.5.1 Hydromorfologische situatie/toestand 5.5.2 Ecologische doelen 5.6 Ecologisch doel in het waterlichaam Afwatering Oudeland van Oude-Tonge (NL19_49) 5.6.1 Hydromorfologische situatie/toestand 5.6.2 Ecologische doelen 5.7 Ecologisch doel in de verzorgingsgebieden 5.8 Ecologisch doel in overige wateren
23 23 25 25 26 26 26 27 27 27 28 28 28 29 29 29 30 30 30
6
DOELAFWIJKING EN MOGELIJKE OORZAKEN 6.1 Doelafwijking waterlichamen en mogelijke oorzaken 6.1.1 Ecologie 6.1.2 Chemie 6.2 Doelafwijking verzorgingsgebied/overig water en mogelijke oorzaken 6.2.1 Ecologie 6.2.2 Chemie
31 31 31 33 33 33 33
7
MAATREGELEN EN SELECTIE 7.1 Waterlichamen 7.1.1 Mogelijke maatregelen en afweging 7.1.2 Voorgestelde maatregelen voor de periode 2010-2015
35 35 35 36
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 7.2 7.2.1 7.2.2 7.3 7.4 7.5 7.6
Verzorgingsgebied Mogelijke maatregelen en afweging Voorgestelde maatregelen voor de periode 2010-2015 Overige wateren Samenvatting maatregelen en kosten Doelbereik met maatregelenpakket 2010-2015 Relatie met opgaven voor wateroverlast (WB21)
39 39 40 41 42 43 45
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
1
INLEIDING
1.1
Aanleiding
Vanaf 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. In 2005 is de KRW opgenomen in de Nederlandse wetgeving (Implementatiewet). Met deze richtlijn wil Europa het oppervlakte- en grondwater verder beschermen en verbeteren en een duurzaam gebruik van water bevorderen. Met de KRW zet de Europese Commissie ook de eerste stap in het integratieproces van verschillende Europese richtlijnen over waterkwaliteit, ecologie en natuurbeheer. De uitwerking vindt plaats in een stroomgebiedsgerichte aanpak. In het gebied van de Hollandse Delta werkt het waterschap al tientallen jaren samen met de andere overheden aan een goede oppervlaktewaterkwaliteit. De invoering van de Wet verontreiniging oppervlaktewater, uitvoering richtlijn stedelijk afvalwater, uitwerking integrale waterbeheersplannen in gebiedsgerichte plannen en de laatste jaren ook in toenemende mate de riolerings- en waterplannen van de gemeenten zijn markante mijlpalen die een verbetering van de waterkwaliteit hebben opgeleverd. Tegelijkertijd zijn de watersystemen meer onder druk gekomen door een toenemende bevolking en intensivering van het gebruik (zoals recreatie, scheepvaart, landbouw en verkeer). Alles bij elkaar genomen blijkt dat de verbetering van de waterkwaliteit de laatste jaren steeds langzamer verloopt. Hierdoor blijft een aantal problemen bestaan: specifieke natuurwaarden gaan verloren, vee kan niet altijd worden gedrenkt met slootwater, mensen krijgen gezondheidsklachten na het zwemmen (blauwalgen) en het zuiveren van water voor onder meer drinkwaterproductie wordt alsmaar duurder. Ook in het gebied Hollandse Delta komen dit soort problemen voor. In 2004 is in de karakteriseringsrapporten van de stroomgebieden Rijndelta en Maas (KRW art. 5 rapportage) vastgesteld dat zonder aanvullende maatregelen de meeste wateren voor één of meerdere chemische en/of ecologische parameters in 2015 niet aan de doelen zullen voldoen. De belangrijkste oorzaken zijn een niet optimale inrichting van het watersysteem en te hoge concentraties van verontreinigende stoffen en nutriënten in oppervlakte- en grondwater. In de rapportage worden verschillende begrippen uit het Nederlandse en Europese waterbeheer gehanteerd. In bijlage 23 is een verklarende lijst van dergelijke begrippen opgenomen. 1.2
De Kaderrichtlijn Water
Het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water is een gedeelde verantwoordelijkheid van alle overheden in Nederland. Voor de te formuleren doelen en maatregelpakketten geldt een resultaatverplichting. Op landelijk niveau (Landelijk Bestuurlijk Overleg Water, Kabinet en Tweede Kamer) is overeenstemming over een pragmatische invulling van de KRW. Fasering van maatregelen (tot 2027) zal vaak nodig zijn om doelen te halen en de aanpak binnen de beschikbare middelen mogelijk te maken. Ook meekoppeling met andere ruimtelijke ontwikkelingen (zoals WB21, ILG, specifieke regionale ontwikkelingen) en innovatie (zoals mestbeleid, waterketen) is nodig om kosten te beperken. Dit betekent een bestuurlijke uitdaging voor de samenwerkende partijen om doelen en maatregelen vast te stellen met een gezonde balans tussen ambitie en haalbaarheid. De doelen en maatregelen worden uiteindelijk vastgelegd in een stroomgebiedbeheersplan (SGBP) en opgenomen in de plannen van de regionale overheden en het rijk. De • • • •
Europese Commissie beoordeelt een SGBP op: KRW vereisten uit de richtlijn; wettelijk vastleggen van doelstellingen; afdwingbaarheid van de maatregelen; transparante besluitvorming.
-1-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 In voorgaand genoemde context werken momenteel alle waterbeheerders, provincies, gemeenten en het rijk aan de uitwerking van de doelen en haalbare en betaalbare maatregelen om in 2009 op te nemen in de eerste cyclus stroomgebiedsbeheersplannen (planperiode 2009-2015). In het gebied Hollandse Delta heeft het waterschap in 2006 een eerste globale verkenning uitgevoerd in goede samenwerking met alle gemeenten, de provincie Zuid-Holland en Rijkswaterstaat Zuid-Holland (fase 2). In 2007 wordt deze analyse van mogelijke doelen en maatregelen verfijnd tot op het niveau van de afzonderlijke wateren en deelgebieden van de vijf eilanden in het beheersgebied (fase 3). In totaal vinden hiervoor 13 gebiedsprocessen plaats (zie hoofdstuk 2). Voor nadere informatie over de KRW, de regionale en nationale samenwerkingsverbanden en de fasen in de uitwerking wordt verwezen naar bijlage 1. 1.3
Doelstellingen van fase 3: detailanalyse
De samenwerkende overheden van de stroomgebieden Rijn-West en Maas hebben in hun werkplannen de volgende doelstellingen geformuleerd voor fase 3, de gedetailleerde uitwerking: 1.
per waterlichaam is het einddoel voor de waterkwaliteit bepaald. De regionaal te nemen maatregelen als bijdrage aan het overbruggen van het verschil tussen de huidige situatie en de einddoelen zijn bekend en getoetst op kosteneffectiviteit en maatschappelijke haalbaarheid;
2.
de regionaal te treffen maatregelen en kosten om de instandhoudingsdoelen c.q. de bijbehorende (grond)watervereisten voor de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (VHR) te realiseren zijn in beeld gebracht en getoetst op kosteneffectiviteit en maatschappelijke haalbaarheid;
3.
zwemwateren zijn beschreven in een zwemwaterprofiel en de regionaal te treffen maatregelen en kosten om deze doelen te realiseren zijn verkend en getoetst op kosteneffectiviteit en maatschappelijke haalbaarheid.
De KRW vereist dat de waterdoelen en maatregelen voor waterlichamen en beschermde gebieden worden opgenomen in het Stroomgebiedsbeheersplan. De uitwerking van beheersplannen c.q. maatregelenprogramma’s voor de beschermde gebieden van de Vogel en Habitat richtlijnen en de Zwemwaterrichtlijn kent net iets andere termijnen dan de KRW. Landelijk en binnen de samenwerkingsverbanden Rijn-West en Maas is uit oogpunt van transparantie afgesproken om de planvorming zoveel mogelijk gelijk te laten lopen met het KRW-proces. Daarnaast geldt dat ook het huidige waterbeheer in de andere wateren en waterparels moet worden voortgezet. Dit is verwoord in doelstellingen 4 en 5: 4.
Voor water anders dan een waterlichaam of beschermd gebied (1, 2 of 3) is het doel voor de waterkwaliteit bepaald. De regionaal te nemen maatregelen als bijdrage aan het overbruggen van het verschil tussen de doelen en de huidige situatie zijn bekend en getoetst op kosteneffectiviteit en maatschappelijke haalbaarheid. Wateren die de waterlichamen voeden worden het ‘verzorgingsgebied’ genoemd. Daarbuiten gelegen wateren is ‘overig water’.
5.
Voor de waterparels (wateren met een goede huidige waterkwaliteit en een – nog te bepalen – regionale status) zijn de doelen voor de waterkwaliteit bepaald. De regionaal te nemen maatregelen om deze gebieden en wateren blijvend te beschermen en waar mogelijk te verbeteren zijn bekend en getoetst op kosteneffectiviteit en maatschappelijke haalbaarheid.
-2-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 1.4
Bestuurlijk vervolg
Algemeen Het voorliggende rapport betreft een gedetailleerde analyse van de doelen en toestand van de wateren alsmede de benodigde maatregelen en kosten voor één van de 13 deelgebieden (zie paragraaf 1.5). Met het gebiedsrapport en de resultaten van eventueel bestuurlijk vooroverleg werken de betrokken partijen voor hun eigen bestuur een definitief voorstel uit. Dit voorstel bevat een overzicht van doelen en - in ieder geval maatregelen die opgenomen worden in het eerste KRW-Stroomgebiedsbeheersplan 2010-2015 (resultaatverplichting) en doelen en maatregelen die alleen in de regionale plannen worden vastgelegd (inspanningsverplichting). Inzichtelijk wordt gemaakt hoe de maatregelen over de samenwerkende partijen zijn verdeeld (trekkerschap en kosten). Het verdient aanbeveling dat elke partij bij de eigen bestuurlijke besluitvorming naast het programma 2010-2015 ook de reguliere inspanningen toevoegt. Voor het waterschap betreft dit bijvoorbeeld de kosten voor afvalwaterzuivering en voor beheer en onderhoud van watergangen. Voor de gemeente betreft dit bijvoorbeeld beheer/onderhoud van de riolering en meerkosten voor milieuvriendelijke onkruidbestrijding. Verder wordt aanbevolen om het resulterende kostenniveau voor de periode 2010-2015 te vergelijken met de overeenkomstige inspanningen vóór 2010 (bijvoorbeeld periode 2000-2009). De bovenbedoelde voorstellen dienen samen met de gebiedsrapportages uiterlijk voorjaar 2008 te worden voorgelegd aan de besturen Kader 1. Vastlegging maatregelen in plannen gemeenten van de betrokken overheden (waterschap, Provincie Zuid-Holland, gemeenten) en Landelijk is bepaald dat een Stroomgebiedsbeheersplan (SGBP) overige uitvoerende partijen. Definitieve zoals dat in 2009 aan Brussel wordt gerapporteerd, wordt vaststelling van de maatregelen vindt per opgebouwd uit maatregelen in de plannen van de waterschappen, provincies en in de gemeentelijke plannen of overheid uiterlijk in 2009 plaats in de eigen besluiten. In principe bevat een SGBP dus geen zelfstandige wettelijke plannen of besluiten (zie ook maatregelen die niet in de onderliggende besluiten of plannen Kader 1). De uitkomst van de bestuurlijke staan. Gemeenten zijn niet verplicht hiervoor hun plannen besluitvorming vindt zijn weerslag in de (rioleringsplan, bestemmingsplannen) vóór 2009 aan te passen. Dit omdat gemeentelijke plannen geen onderdeel zijn van de definitieve digitale aanlevering van KRWimplementatiewet waarmee de KRW in Nederlandse wetgeving maatregelen aan het Ministerie van Verkeer is vertaald. Gemeentelijke maatregelen hoeven dus niet per se en Waterstaat. Het ministerie start via bovengenoemde plannen of een gemeentelijk waterplan te vervolgens met het opstellen van de worden vastgesteld, maar kunnen ook via een separaat raadsof collegebesluit bestuurlijk worden verankerd. Stroomgebiedsbeheersplannen. Waterschap Hollandse Delta Na afronding van de 13 gebiedsprocessen wordt de informatie digitaal aangeleverd aan RBO Rijn-West en RBO Maas. De informatie wordt gebruikt voor het opstellen van regionale nota's met als doel afstemming binnen de betreffende regio's. Tevens bewerkt Waterschap Hollandse Delta de informatie uit de 13 gebiedsprocessen tot een integratiedocument c.q. voorstel voor het eigen bestuur. Bij de samenstelling hiervan kunnen nog aanbevelingen uit de RBO-en Rijn-West en Maas worden meegenomen. Dit integratiedocument heeft een drieledig doel: 1. het biedt een heldere context voor de besluitvorming door inzicht te verschaffen over het doorlopen proces, het draagvlak, het maatregelenpakket van andere partijen dan het waterschap alsmede de monitoring en de personele consequenties voor het waterschap zelf. Tevens wordt het vervolg van het proces aangegeven inclusief de besluitvorming in het kader van het nieuwe waterbeheersplan Hollandse Delta. 2. het dient ter voorbereiding van bestuurlijke besluitvorming binnen het waterschap over de aanwijzing en begrenzing van waterlichamen, de doelen en de maatregelen van het waterschap. Dit laatste in samenhang met de kosten. 3. het integratiedocument kan ook worden gebruikt voor de toetsing door Provincie Noord-Holland in hoeverre bij de uitwerking is de gebiedsprocessen tegemoet is gekomen aan de provinciale kaders én ter vaststelling door de provincie van de waterlichamen en de doelen.
-3-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 1.5
Deelgebied Oostflakkee
Dit rapport betreft de gedetailleerde uitwerking voor Oostflakkee. Binnen dit gebied bevinden zich geen VHR-gebieden, waterparels en zwemwateren. Er zijn vijf waterlichamen en een verzorgingsgebied onderscheiden en verder is ook sprake van overige wateren (tabel 1). Tabel 1. Overzicht watergebieden Oostflakkee
Watergebieden
Aantal
Waterlichaam Verzorgingsgebied VHR-gebied Zwemwater Waterparel Overig water
5 4 0 0 0 1
-4-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
2
AFBAKENING GEBIEDSPROCES EN RAPPORTAGE
Uitgegaan is van de volgende afbakening van het gebiedsproces en de rapportage. Rijkswater en grondwater De beschrijving van doelen en toestand van rijkswateren en - regionale en landelijke – grondwaterlichamen zijn niet in de rapportage meegenomen. Rijkswaterstaat ZuidHolland respectievelijk de Provincie Zuid-Holland nemen hiervoor in een eigen analysetraject het voortouw. Als hieruit mogelijke maatregelen voortkomen voor andere overheden, wordt deze informatie door rijkswaterstaat en de provincie ingebracht in het gebiedsproces. Voor afstemming en verwerking is een tijdige inbreng noodzakelijk. Rijkswaterstaat heeft al aangegeven dat niet wordt verwacht dat in de gebiedsprocessen specifieke regionale maatregelen ontwikkeld hoeven te worden om problemen met verontreiniging in haar rijkswateren aan te pakken. Veelal zal Europees of landelijk beleid voor de aanpak van bronnen nodig zijn (zie verder onderstaande punten). Generieke maatregelen diffuse bronnen Voor de prioritair gevaarlijke en prioritaire stoffen zet Nederland in op in Europees verband af te spreken maatregelen (Decembernota 2006, Ministerie van VenW). Voor de overige chemische stoffen richt de aanpak zich op een emissiereductie via rijksbeleid. Momenteel vindt heroriëntatie plaats op probleemstoffen waarvoor daadwerkelijk een reductieopgave noodzakelijk is en welke partijen hiervoor initiatief dienen te nemen. In 2007 komt hierover vanuit het Ministerie van VROM meer duidelijkheid (zie toelichting in Kader 2). Alleen als er specifieke lokale oorzaken van normoverschrijding zijn, kan aanvullend op deze landelijke aanpak sprake zijn van een lokale/regionale aanpak. In het gebiedsproces wordt geïnventariseerd wat aan de orde zou kunnen zijn. Daar waar de regionale partijen onderling of samen met het rijk – financieel - overeenstemming vinden over kosteneffectieve maatregelen worden deze opgenomen in het maatregelenprogramma (2010-2015) van het gebiedsproces. Aanpak nutriëntenproblematiek Ook voor nutriënten wordt de aanpak gehanteerd die is opgenomen in de Decembernota 2006 van het Ministerie van VenW, 2006. Concreet voor het gebiedsproces betekent dit, dat wordt geïnventariseerd wat mogelijke kosteneffectieve maatregelen in de regio zijn. Daar waar de regionale partijen onderling of samen met het rijk – financieel overeenstemming vinden over maatregelen, worden deze opgenomen in het maatregelenprogramma (2010-2015) van het gebiedsproces (zie toelichting in Kader 3). Raakvlak met WB21 Uitvoering van WB21-maatregelen kan bijdragen aan het realiseren van KRWdoelstellingen. De waterschappen en gemeenten zijn van mening dat deze synergie in de uitvoeringspraktijk van WB21 moet worden gerealiseerd. In het gebiedsproces wordt nagegaan welke afstemming in de praktijk in het gebied mogelijk is. Op deze manier wordt een beeld verkregen van de feitelijke bijdrage aan de KRW-doelstellingen (doelbereik) en eventuele financiële winst bij een gecombineerde uitvoering (zie paragraaf 7.8). Raakvlak met ruimtelijke ontwikkelingen De Provincie Zuid-Holland hanteert het (landelijke) uitgangspunt dat uitgegaan moet worden van de huidige functies, tenzij er sprake is van ruimtelijke dynamiek. Gebieden waar sprake is van ruimtelijke dynamiek volgen uit het streekplan, de provinciale Ruimtelijke structuurvisie 2020 en het investeringsprogramma ILG. De Provincie ZuidHolland geeft voor de gebiedsprocessen aan waar relevante ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden en afstemming mee dient te worden gezocht. In alle andere situaties wordt uitgegaan van de bestaande situatie en projecten die in de uitvoeringsfase verkeren.
-5-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Kader 2. Aanpak chemische stoffen Onder voorzitterschap van het Ministerie van VROM is een projectgroep met daarin ook het Ministerie van VenW, Ministerie van LNV, IPO, UvW en VNG bezig met het opstellen van een uitvoeringsprogramma voor de aanpak van diffuse bronnen. Hierbij wordt duidelijk welke stoffen (en in welke mate) met bijbehorende (diffuse) bronnen aangepakt moeten worden, de haalbaarheid hiervan en voor zover haalbaar: wie waarvoor wanneer aan de lat staat (maatregelen op EU-niveau, nationaal en/of regionaal niveau). Dit programma komt medio 2007 beschikbaar en vormt voor de diffuse bronnenaanpak de input voor de decembernota 2007. Bij besluitvorming over maatregelen worden deze opgenomen in de Stroomgebiedsbeheersplannen.
Kader 3. Aanpak nutriënten Voor nutriënten geldt in de KRW het uitgangspunt: ecologie is leidend, stikstof en fosfaat zijn afgeleide parameters. Bij de aanpak van eutrofiering hebben brongerichte maatregelen prioriteit. Het gaat daarbij om het generieke mestbeleid en aanpassingen in de waterketen (riolering, riooloverstorten en RWZI’s ). Onderstaand een samenvatting aanpak van nutriënten die het rijk aangeeft in de Decembernota 2006 (Ministerie van VenW, 2006). 1)
Aanscherping van het huidige – nieuwe – generieke mestbeleid conform de EUnitraatrichtlijn is tot 2009 niet aan de orde. De wettelijke evaluatie van het mestbeleid geeft in 2007 uitsluitsel of hiermee aan de nitraatrichtlijn wordt voldaan. Waterschappen worden uitgenodigd aan deze evaluatie bij te dragen door monitoringsgegevens van stikstof en fosfaat in landbouwbeïnvloede wateren beschikbaar te stellen.
2)
Op basis van het thans beschikbare inzicht is de inzet om de huidige generieke aanpak ook ná 2009 te handhaven. De landelijke MKBA in het kader van de Decembernota 2006 toont aan dat er – mede gezien onzekerheden over maatregel-effect relaties – op korte termijn nog geen aanvullende kosteneffectieve aanvullende maatregelen beschikbaar zijn.
3)
Het rijk neemt het initiatief voor een nadere verkenning naar innovatieve en kosteneffectieve maatregelen in het landelijk gebied en de waterketen om nutriëntendoelen tussen 2015 en 2027 te kunnen halen. Concreet betekent dit het opstellen en uitvoeren van een programma van innovatieve pilots (periode 2010-2015). Pilots voor het halen van doelen in Natura-2000-gebieden krijgen extra aandacht. De vraag aan de regionale overheden is om – mede via de KRW-gebiedsprocessen in 2007 - te komen met voorstellen voor pilots
4)
Verder wordt aan de KRW-gebiedsprocessen in 2007 gevraagd te inventariseren wat specifieke kosteneffectieve maatregelen in de regio kunnen zijn, die reeds in de periode 2010-2015 zijn te nemen. Te denken valt aan inrichtingsmaatregelen die verwijdering van nutriënten bevorderen (vasthouden gebiedseigen water, helofytenfilters, vloeivelden), baggeren, (versnelde) uitmijning van fosfaatverzadigde gronden, vistandbeheer, alsmede aanpassingen in de waterketen (RWZI, riooloverstorten). Indien de betrokken regionale partijen onderling of samen met het rijk hierover - financieel overeenstemming bereiken, dan zijn die maatregelen in 2009 op te nemen in het SGBP en de regionale plannen. Afweging van zulke aanvullende maatregelen vindt plaats op basis van zowel de baten voor ecologie, alsook de baten voor drinkwater- en zwem- en recreatiewater.
5)
Voor de glastuinbouw wordt in het kader van het convenant Glastuinbouw en Milieu (GlaMi) overgeschakeld naar een emissieaanpak (voorgenomen ingang per 1 januari 2010). Het Besluit glastuinbouw wordt hiertoe gewijzigd.
-6-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
3
WERKWIJZE
3.1
Werkproces en activiteiten op hoofdlijnen
Waterschap Hollandse Delta heeft er voor gekozen om de doelen en maatregelen uit te werken in een gebiedsproces voor 13 verschillende deelgebieden. Elk deelgebied omvat één of meerdere KRW-waterlichamen en andere categorieën wateren (zie paragraaf 1.3). Met de gekozen indeling van de 13 gebieden hoeft iedere gemeente in principe maar één keer aan een gebiedsproces mee te doen. Voor het doorlopen van ieder gebiedsproces is een werkgroep samengesteld (bijlage 2). In de werkgroep zijn vertegenwoordigd alle regionale overheden en maatschappelijke organisaties die maatregelen kunnen nemen in de wateren in het deelgebied. Daarnaast worden alle overige maatschappelijke organisaties die in het gebied Hollandse Delta betrokken zijn en/of raakvlakken hebben bij water- en milieubeleid, in 2007 uitgenodigd om een aantal keer in een breed overleg de voortgang en de resultaten te bespreken. Burgers worden uiteindelijk via de reguliere inspraakprocedures in 2009 betrokken bij de besluitvorming over de Stroomgebiedsbeheersplannen en de plannen van rijk en regionale overheden waar de KRW-maatregelen in worden vastgelegd. Een gebiedsproces omvat de volgende activiteiten: 1. indelen wateren in waterlichamen, verzorgingsgebied waterlichamen, VHR-gebied, zwemwater, waterparels en overig water; 2. beschrijven huidige situatie (waterkwaliteit, menselijke beïnvloeding, huidige aanpak voor verbetering waterkwaliteit en autonome ontwikkeling); 3. aangeven einddoelen en bepalen verschil met huidige toestand (doelafwijking); 4. opstellen totaallijst van mogelijke maatregelen (generiek en specifiek); 5. bepalen kosten en baten van mogelijke maatregelen; 6. selecteren maatregelen voor de periode 2010-2015; 7. aangeven mate doelbereik met het maatregelenpakket 2010-2015; 8. opstellen gebiedsrapportage (incl. voorstel maatregelenpakket 2010-2015); 9. besluitvorming maatregelenpakket 2010-2015 (actoren en kostenverdeling); 10. opnemen maatregelen in ontwerpplannen/raadsbesluiten partijen (2008). 3.2
Algemene uitgangspunten
In deze paragraaf staan enkele algemene uitgangspunten vermeld voor de activiteiten in het werkproces. Voor specifieke – Kader 4. Hoe zijn oppervlaktewaterlichamen methodische – vertrekpunten wordt verwezen begrensd en aangewezen? naar de desbetreffende hoofdstukken en Gebruikt zijn de volgende KRW-vereisten en bijlagen. landelijke criteria voor poldersystemen: De algemene uitgangspunten zijn: •
•
•
Wateren in het gebied zijn als waterlichamen begrensd en aangewezen volgens de KRW-vereisten en landelijk geschreven criteria voor poldersystemen (zie Kader 4); De doelen zijn als volgt bepaald: ¾ Voor de normen van de chemische doelen (prioritaire stoffen, Maasrelevante stoffen en overige chemische stoffen) voor alle wateren aangesloten bij de actuele
-7-
•
Een rivier, kanaal of andere (polder)watergang met een achterliggend stroomgebied van 1000 hectare of meer wordt gezien als een waterlichaam Een meer wordt als waterlichaam aangemerkt als de oppervlakte 50 hectare of meer beslaat
Daarbij geldt een indeling in drie statussen: • • •
kunstmatig voor gegraven waterlichamen, sterk veranderd voor waterlichamen die rechtgetrokken, verdiept of anderszins hydromorfologisch gewijzigd zijn natuurlijk voor hydromorfologisch - vrijwel ongewijzigde waterlichamen
Aan ieder waterlichaam wordt ook een watertype toegekend volgens Alterra (2003).
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 (concept)normstellingen op internationaal en nationaal niveau; ¾ Voor de toetsing van de ecologische toestand van een KRW-waterlichaam is eerst zelf het ecologische einddoel bepaald voor het toegekende watertype en zijn de bijbehorende normen voor ecologie ondersteunende stoffen en fysisch-chemische parameters afgeleid (methodiek volgens handboek Ecologische doelstellingen voor niet natuurlijke wateren); ¾ Voor het verzorgingsgebied en het overige water is als ecologische doelstelling STOWA-klasse III aangehouden (conform waterbeheersplan). •
Gegevens over de huidige situatie zijn ontleend aan bestaande bronnen en deskundigenoordeel. Er is geen aanvullend onderzoek verricht.
•
Voor de beschrijving van de huidige situatie is gebruikt gemaakt van meetgegevens uit de periode 2002-2006 (zie paragraaf 3.3). De geïnventariseerde maatregelen en de bijdrage aan de doelen hebben betrekking op de periode vanaf deze toestandbeschrijving. Onderscheid is gemaakt tussen - uitgevoerde - maatregelen tot en met 2009 én mogelijke maatregelen vanaf 2010.
•
Bij het bepalen van effecten van - mogelijke - maatregelen voor het verkleinen c.q. opheffen van verschillen tussen de huidige waterkwaliteit en de ecologische en chemische doelen (doelafwijking in hoofdstuk 6), is gebruik gemaakt van inschattingen door deskundigen. Dit betekent dat ook voor het bepalen van het doelbereik van maatregelen tot 2015 geen berekeningen c.q. modelleringen zijn uitgevoerd (paragraaf 7.5). De landelijk beschikbaar gestelde KRW-verkenner is niet toegepast vanwege de benodigde - omvangrijke - voorbereiding (invoer hydrologisch systeem en te ontwikkelen kennisregels voor brakke wateren). Verder bleken de uitvoerresultaten nog niet betrouwbaar voor laag Nederland (pilot Waterschap Rivierenland). Het waterschap heeft hieruit de conclusie getrokken dat voor het beheersgebied Hollandse Delta een goed effect-beoordelingssysteem, zoals de KRWverkenner, niet tijdig gereed kan zijn in deze detailanalyse (2007) voor het eerste Stroomgebiedsbeheersplan.
•
Bij de indeling en naamgeving van maatregelen in categorieën (type maatregelen) is zoveel mogelijk aangesloten bij de lijst zoals opgenomen in de uitwerking van de inhoudsopgave van het Stroomgebiedsbeheersplan (Op weg naar een stroomgebiedsbeheersplan, concepteindrapport februari 2007, Ministerie van Verkeer en Waterstaat). Op deze manier is gezorgd dat het materiaal relatief gemakkelijk op (deel)stroomgebiedsniveau (Rijn-West/Rijndelta en Maas) is samen te voegen met informatie uit de gebiedsprocessen van andere waterschappen en rijkswaterstaat.
•
Voor het kaartmateriaal (grondgebruik en achtergronden) is gebruik gemaakt van de Topografische kaart 1:50.000 van de Topografische Dienst Kadaster Emmen. Er is geen gebruik gemaakt van de nieuwe Grootschalige Basiskaart Nederland. Hierdoor kan genoemde informatie op de kaarten enigszins afwijken van de actuele situatie.
3.3
Gebiedsproces Oostflakkee
De begrenzing van het gebied Oostflakkee is weergegeven in bijlage 3 (kaart 1). Het gebiedsproces is in het najaar 2007 gestart. De beschrijving en het opstellen van doelen en maatregelen is in samenwerking gedaan met de gemeente Oostflakkee. In totaal zijn er drie ambtelijke overleggen geweest (Werkgroep Oostflakkee). In deze overleggen zijn de begrenzing en statustoekenning van de waterlichamen besproken én zijn de ecologische doelen en mogelijke maatregelen voorgelegd.
-8-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Voor de beschrijving van de huidige situatie zijn de volgende bronnen geraadpleegd: ¾ Waterkwaliteitsgegegevens uit WKI-bestand waterschap (2003-2006) ¾ Ecologische beoordeling klein water systeem (2004) ¾ STOWA-beoordeling (2005) ¾ Ecologische beoordelingen uit Ecolims (fytoplankton(inclusief chlorofyl), macrofyten, macrofauna (2003-2006) In aanvulling op de bovenstaande gegevens is in 2007 een locatie-inspectie gehouden, met name voor inventarisatie van de hydromorfologische situatie van het waterlichaam en bevestiging van de begrenzing van het waterlichaam. De biologische situatie van het waterlichaam is beschreven in hoofdstuk 4 en is ook gebaseerd op de locatie-inspectie.
-9-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
-10-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
4
HUIDIGE TOESTAND
4.1
Algemene beschrijving Oostflakkee
Het gebied Hollandse Delta kent vijf eilanden. Het deelgebied Oostflakkee ligt op het eiland Goeree-Overflakkee (zie figuur 1; gearceerde deel). Het eiland wordt omringd door de Noordzee, het Haringvliet, het Volkerak, het Krammer en het Grevelingenmeer. De Noordzee en het Grevelingenmeer zijn zoutwatersystemen, de overige watersystemen zijn zoet.
Figuur 1. Overzicht eilanden in beheersgebied van Waterschap Hollandse Delta.
Het deelgebied Oostflakkee beslaat de gemeente Oostflakkee en een klein gedeelte van de gemeente Middelharnis (zie kaart 1.1 in bijlage 3). Enkele kengetallen van het deelgebied Kader 5. Oostflakkee in kengetallen Oostflakkee zijn weergegeven in kader Totale oppervlakte gebied 7.183 ha 4. Het grondgebruik in het landelijk Aantal gemeenten 2 gebied is weergegeven op kaart 2.1 Aantal inwoners circa 12.000 (bijlage 4). Het gebied bestaat voor het Rioolwaterzuiveringinrichtingen 3 grootste deel uit agrarisch gebied, met Bergbezinkbassins 4 name akkerbouw en tuinbouw. Peilgebieden 29 Riooloverstorten 61 Verspreid in het gebied liggen een Ongerioleerde panden (1-1-2007) 302 aantal woonkernen en lintbebouwing Nog te rioleren panden 302 langs oude dijken en hoofdwegen. De Kwantiteitsgemalen 14 Gemeente Oosflakkee is momenteel bezig om - het merendeel van - de nog ongerioleerde panden in het buitengebied (302 op peildatum 1 januari 2007) op korte termijn aangesloten te krijgen op de riolering. De bodemkundige opbouw van Flakkee is voornamelijk bepaald door invloeden van de zee en de mens. Een aantal polders zijn de zogenaamde opwassen (vroeg ingepolderde
-11-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 gebieden) en andere de aanwassen (nieuw aangeslibd land tegen de opwassen). De bodem in het deelgebied Oostflakkee bestaat voor het grootste deel uit (zware) zavel met hier en daar (lichte) klei (kaart 7, bijlage 6). In het hele gebied komt kwel voor, variërend van 0,25 tot 0,75 mm per etmaal. Het deelgebied Oostflakkee bevat vijf waterlichamen en zeven bemalingsgebieden. In het gebied liggen geen zwemwatergebieden of waterparels. Het gebied grenst aan de noordkant aan het Vogel- en Habitatrichtlijngebied Haringvliet en aan de zuidkant aan het Vogel- en Habitatrichtlijngebied Krammer Volkerak. De waterhuishoudkundige situatie is weergegeven op kaart 3.1 en 3.2 in bijlage 5. 4.2
Waterlichamen
De watergangen die tot waterlichamen zijn benoemd, zijn de Boezem van Oude-Tonge (NL19_45), Afwatering Den Bommel (NL19_46), Afwatering Galathee (NL19_47), Groote Kreek (NL19_48) en Afwatering Het Oudeland van Oude-Tonge (NL19_49). Op kaart 1.1 t/m 1.5 (bijlage 3) zijn de begrenzingen van de waterlichamen weergegeven. 4.2.1
Beschrijving waterlichamen
De beschrijvingen van de waterlichamen is gebaseerd op leggerinformatie en waarnemingen tijdens een veldbezoek (juli 2007). In bijlage 6 zijn foto’s van de waterlichamen opgenomen. Waterlichaam Boezem van Oude-Tonge (NL19_45) Het waterlichaam Boezem van Oude-Tonge ligt aan de zuidoostkant van Oude-Tonge. Aan de noordkant wordt het waterlichaam begrensd door het gemaal De Haas van Dorsser en aan de zuidkant door de sluis ten zuiden van de haven. Tijdens het veldbezoek stond deze sluis open, waardoor het waterlichaam in open verbinding staat met het Havenkanaal Oude-Tonge. Het havenkanaal valt buiten het cluster; valt onder Besluit aanwijzing zijwateren. Het waterlichaam heeft een lengte van ongeveer 1,8 km en een oppervlakte van 4,1 ha. Het zuidelijke deel van het waterlichaam betreft de (jacht)haven van Oude-Tonge en wordt gebruikt voor de recreatievaart. De jachthaven ligt in het landelijk gebied evenals het noordelijke deel van het waterlichaam. Het middelste deel van het waterlichaam vormt de grens van het bebouwd gebied en het landelijk gebied. Het waterlichaam kruist drie maal een weg en/of (nood)waterkering, hier liggen (afsluitbare) duikers in het waterlichaam. Het waterpeil in het waterlichaam is niet bekend, omdat dit niet is vastgelegd. Hierdoor is de waterdiepte ook niet bekend. In de haven bestaat de westelijke oever uit een kademuur van hout en beton. Aan de oostkant van de haven ligt een steiger boven het water. De oostelijke oever ligt ten oosten van de steiger en is begroeid met diverse oeverplanten en kruiden. Deze oever heeft een flauw talud en er is geen beschoeiing aanwezig. Langs de oevers van het overige deel van het waterlichaam is eveneens geen beschoeiing aanwezig. Deze oevers hebben voor het grootste deel een steil talud en zijn voorzien van een rietkraag. De noordelijke oever tussen de haven en de Oudelandsedijk bestaat uit gras en oeverplanten. Waterlichaam Afwatering Den Bommel (NL19_46) Het waterlichaam Afwatering Den Bommel bestaat uit de Kleine Kreek en de Groote Kreek. Aan de noordkant wordt het waterlichaam begrensd door het gemaal in Den Bommel en aan de zuidkant door de Lage Weg (Kleine Kreek) en de splitsing van de Groote Kreek ongeveer tweehonderd meter ten noorden van de N59. De totale lengte van het waterlichaam is ongeveer 3,8 km en de oppervlakte 5,3 ha. Het waterlichaam ligt voor het grootste deel in het landelijk gebied. Het noordelijk deel ligt in of grenst aan het bebouwd gebied van Den Bommel.
-12-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Het waterpeil in Afwatering Den Bommel is in de zomer NAP –1,10 m en in de winter NAP –1,40 m. In de zomer ligt de waterdiepte in de Kleine Kreek tussen 0,5 en 1,0 m en in de Groote Kreek tussen 1,0 en 1,5 m (kaart 3.2 in bijlage 5). De oevers van de gedeelten van het waterlichaam in het landelijk gebied bestaan uit een rietkraag zonder beschoeiing. Aan de rand van en in het bebouwd gebied bestaan de oevers voornamelijk uit gras, deze oevers zijn voorzien van een houten beschoeiing. Zowel in het landelijk gebied als in het bebouwd gebied hebben de oevers een steil talud. De baggerspecie in het grootste deel van het waterlichaam is geclassificeerd als klasse 0 en 1, dit houdt in dat de kwaliteit van de waterbodem (zeer) goed is (zie kaart 8). In het noordelijke deel is de kwaliteit van de waterbodem voldoende (baggerspecie klasse 2). Waterlichaam Afwatering Galathee (NL19_47) Het waterlichaam Afwatering Galathee ligt tussen de Galathese Dijk en het gemaal Galathee. Het waterlichaam heeft een lengte van ongeveer 800 m en een oppervlakte van 1,2 ha. De Afwatering Galathee ligt in zijn geheel in het landelijk gebied. In het waterlichaam wordt een zomerpeil gehandhaafd van NAP –1,10 m en een winterpeil van NAP –1,40 m. De waterdiepte ligt in de zomer tussen 1,0 en 1,5 m (zie kaart 3.2 in bijlage 5). De oevers langs het waterlichaam hebben een steil talud en zijn voorzien van een houten beschoeiing. Langs de oevers zijn rietkragen aanwezig. De kwaliteit van de waterbodem in het waterlichaam is voldoende tot goed, de baggerspecie is geclassificeerd als klasse 1 en 2 (zie kaart 8). Waterlichaam Groote Kreek (NL19_48) Het waterlichaam Groote Kreek ligt ten zuidoosten van Oude-Tonge en wordt begrensd door gemaal De Eendracht in het westen en de Kranendijk in het oosten. De lengte van het waterlichaam is ongeveer 3,5 km en de oppervlakte 5,3 ha. Het waterlichaam ligt in zijn geheel in het landelijk gebied. In de zomer wordt een waterpeil van NAP –0,95 m gehandhaafd en in de winter ligt het waterpeil op NAP –1,25 m. Het westen van het waterlichaam heeft in de zomer een waterdiepte tussen 1,5 en 2,0 m en het oosten tussen 1,0 en 1,5 m (zie kaart 3.2 in bijlage 5). De oevers van het waterlichaam zijn steil en zijn voor het grootste deel voorzien van een rietkraag. Waar geen rietkraag aanwezig is, bestaat de oever voornamelijk uit gras. In het grootste deel van het waterlichaam is geen beschoeiing aanwezig. Aan de oostkant van het waterlichaam is aan beide zijden wel een beschoeiing aanwezig die bestaat uit hout. Bij het gemaal aan de westkant van het waterlichaam is eveneens een houten beschoeiing aanwezig ter bescherming van de rietkraag. De baggerspecie in het middendeel van het waterlichaam is geclassificeerd als klasse 2, dit houdt in dat de kwaliteit van de waterbodem voldoende is (zie kaart 8). In het oostelijke en westelijke deel is de kwaliteit van de waterbodem zeer goed: klasse 0. Waterlichaam Afwatering Het Oudeland van Oude-Tonge (NL19_49) Waterlichaam Afwatering Het Oudeland van Oude-Tonge ligt langs de Oude Landsedijk ten noorden van waterlichaam Boezem van Oude-Tonge. Het waterlichaam begint bij de kruising met de Noordlandse Dijk en eindigt bij het gemaal De Haas van Dorsser ten oosten van Oude-Tonge. De lengte is ongeveer 1,7 km en de oppervlakte 2,6 ha. Het waterlichaam ligt in het landelijk gebied. Het waterpeil is in de zomer NAP –1,40 m en in de winter NAP –1,70 m (zie kaart 3.2 in bijlage 5). Van noord naar zuid neemt de waterdiepte toe van minimaal 1,0 m tot maximaal 2,5 m (bij zomerpeil). De oevers hebben voor het grootste deel een steil talud en langs deze oevers staat een houten beschoeiing. In het midden van het waterlichaam heeft de westelijke oever gedeeltelijk een flauw talud, hier is geen beschoeiing aanwezig. Ten noorden van de provinciale weg N59 ligt een (natuur)eilandje in het waterlichaam. De oevers van het waterlichaam zijn voorzien van een rietkraag met diverse oeverplanten. De kwaliteit van de waterbodem is voldoende, de baggerspecie is geclassificeerd als klasse 2 (kaart 8).
-13-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 4.2.2
Huidige waterkwaliteit waterlichamen
Ecologische toestand Boezem van Oude-Tonge (NL19_45) Biologische parameters De oever ten oosten van de haven is begroeid met diverse oeverplanten en kruiden, zoals watermunt, zevenblad, gele lis, Kader 6: Beoordelingssystemen ecologische toestand waterzuring, harig wilgenroosje, kattenstaart, heelblaadjes, bitterzoet, Voor de bepaling van de huidige ecologische toestand is in wolfspoot, zwanenbloem en grote hoofdstuk 4 gebruik gemaakt van verschillende beoordelingssystemen. Indien aanwezig is gebruik gemaakt egelskop. De noordelijke oever tussen de van het regionale ecologische beoordelingssystemen van haven en de Oudelandsedijk bestaat uit kleine en grote wateren, STOWA-beoordelingssysteem of diverse grassoorten en oeverplanten en vlakdekkende vegetatie analyses. hier en daar wat rietplanten. Enkele Het kleine wateren-beoordelingssysteem bepaalt de ecologische toestand op basis van chemische en biologische aangetroffen oeverplanten zijn: harig parameters. De STOWA-beoordeling baseert zich op wilgenroosje, akkerwinde, melkdistel, hydromorfologische en biologische parameters. gele lis, heen en waterzuring. Langs de De KRW heeft een eigen beoordelingssystematiek: In overige oevers staan rietkragen met hoofdstuk 6 wordt echter het beoordelingssysteem van de KRW toegepast bij het bepalen van het doelafwijking en het onder andere harig wilgenroosje, definitief vaststellen van doelen en maatregelen. Dit akkerwinde en berenklauw. In het systeem beoordeelt doorgaans strenger dan de eerder waterlichaam komen (nagenoeg) geen gebruikte systemen. Voor vis is alleen de KRW systematiek waterplanten voor. beschikbaar en gebruikt in zowel hoofdstuk 4 als 6. Fysisch-chemische parameters ondersteunend aan de biologie In de Boezem van Oude-Tonge bevindt zich het meetpunt FO 03 (kaart 4.1, bijlage 11). De zomerhalfjaargemiddelden van de verschillende parameters gemeten in 2004 zijn weergegeven in de tabel in bijlage 12 en op kaart 5.1 t/m kaart 5.4 in bijlage 13. Hieruit blijkt dat het water redelijk voedselrijk is, want het gehalte totaal-stikstof overschrijdt de MTR-norm en het gehalte totaal-fosfor ligt net onder de MTR-norm. De parameter chlorofyl-a scoort goed, maar het doorzicht is slecht (0,27 m). Het chloridegehalte ligt onder de zoetwatergrens van 300 mg Cl/l. Chemische toestand Boezem van Oude-Tonge (NL 19_45): prioritaire stoffen, Maasrelevante stoffen en overige stoffen Op dit moment zijn van deze stoffen (zoals bestrijdingsmiddelen, PAK) geen getoetste metingen volgens de KRW-vereisten. Deze zullen voor de waterlichamen bekend zijn in 2008 (nulmeting in 2007). Ecologische toestand Afwatering Den Bommel (NL19_46) Biologische parameters In de rietkragen langs de oevers in het landelijk gebied groeien naast riet onder andere ook wikke, harig wilgenroosje, lisdodde, duizendblad en akkerwinde. In de grasoevers aan de rand van en in het bebouwd gebied komen voornamelijk diverse grassoorten voor met hier en daar pollen met riet, gele lis, lisdodde, harig wilgenroosje en akkerwinde. In het water komen weinig waterplanten voor, aanwezig zijn diverse soorten kroos en darmwier. In bijlage 15 is de STOWA-beoordeling van het meetpunt FOP 1401 opgenomen. De karakteristieken kenmerkendheid en zouthuishouding scoren matig en de saprobie, structuur, troebelheid en trofie scoren slecht. Dit houdt in dat de nutriënten- en zuurstofhuishouding verstoord zijn en weinig (vestigingsplaatsen voor) kenmerkende soorten aanwezig zijn. Fysisch-chemische parameters ondersteunend aan de biologie In de Afwatering Den Bommel bevinden zich de meetpunten FOP 1401 en FOP 1403 (kaart 4.1, bijlage 11). De zomerhalfjaargemiddelden van de verschillende parameters gemeten in 2004 zijn weergegeven in de tabel in bijlage 12 en op kaart 5.1 t/m kaart 5.4 in bijlage 13. Bij beide meetpunten overschrijdt het gehalte totaal-stikstof de MTR-norm en ligt het gehalte totaal-fosfor onder de MTR-norm. Het water in het waterlichaam is
-14-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 dus redelijk voedselrijk. De parameter chlorofyl-a scoort (zeer) goed. Het doorzicht is bij het ene meetpunt slecht (0,28 m), maar bij het andere meetpunt goed (0,42 m). Het chloridegehalte ligt bij beide meetpunten onder de zoetwatergrens van 300 mg Cl/l. Chemische toestand Afwatering Den Bommel (NL19_46): prioritaire stoffen, Maasrelevante stoffen en overige stoffen Op dit moment zijn van deze stoffen (zoals bestrijdingsmiddelen, PAK) geen getoetste metingen volgens de KRW-vereisten. Deze zullen voor de waterlichamen bekend zijn in 2008 (nulmeting in 2007). Ecologische toestand Afwatering Galathee (NL19_47) Biologische parameters Langs de oevers zijn rietkragen aanwezig, behalve riet groeien hier ook harig wilgenroosje, wolfspoot, zeebies, groot kaasjeskruid, smeerwortel en melkdistel. In het water zijn nauwelijks waterplanten aanwezig. In bijlage 15 is de STOWA-beoordeling van het meetpunt FOP 1301 opgenomen. De karakteristieken kenmerkendheid, structuur, trofie en zouthuishouding scoren matig en de saprobie en troebelheid scoren slecht. Dit houdt in dat de nutriënten- en zuurstofhuishouding (licht) verstoord zijn en weinig (vestigingsplaatsen voor) kenmerkende soorten aanwezig zijn. Fysisch-chemische parameters ondersteunend aan de biologie In de Afwatering Galathee bevindt zich het meetpunt FOP 1301 (kaart 4.1, bijlage 11). De zomerhalfjaargemiddelden van de verschillende parameters gemeten in 2004 zijn weergegeven in de tabel in bijlage 12 en op kaart 5.1 t/m kaart 5.4 in bijlage 13. Hieruit blijkt dat het water in het waterlichaam voedselrijk is: de MTR-normen voor totaalstikstof en totaal fosfor worden overschreden. Het doorzicht is slecht (0,27 m), de parameter chlorofyl-a scoort echter wel goed. Het chloridegehalte ligt rond de zoetwatergrens. Chemische toestand Afwatering Galathee (NL19_47): prioritaire stoffen, Maasrelevante stoffen en overige stoffen Op dit moment zijn van deze stoffen (zoals bestrijdingsmiddelen, PAK) geen getoetste metingen volgens de KRW-vereisten. Deze zullen voor de waterlichamen bekend zijn in 2008 (nulmeting in 2007). Ecologische toestand Groote Kreek (NL19_48) Biologische parameters Het grootste deel van de oevers is voorzien van een rietkraag. Naast riet komen hier ook andere soorten voor zoals harig wilgenroosje, duizendblad en jacobskruiskruid. Langs de overige delen van de oevers komen voornamelijk diverse grassoorten voor. In het waterlichaam zijn nauwelijks waterplanten aanwezig. Fysisch-chemische parameters ondersteunend aan de biologie In de Groote Kreek bevindt zich het meetpunt FOP 1101 (kaart 4.1, bijlage 11). De zomerhalfjaargemiddelden van de verschillende parameters gemeten in 2004 zijn weergegeven in de tabel in bijlage 12 en op kaart 5.1 t/m kaart 5.4 in bijlage 13. De MTR-normen voor totaal-stikstof en totaal-fosfor worden overschreden, het water is dus voedselrijk. De parameter chlorofyl-a scoort matig en het doorzicht is zeer slecht (0,17 m). Het chloridegehalte ligt boven de zoetwatergrens, maar onder de streefwaarde voor akkerbouw.
-15-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Chemische toestand Groote Kreek (NL19_48): prioritaire stoffen, Maasrelevante stoffen en overige stoffen Op dit moment zijn van deze stoffen (zoals bestrijdingsmiddelen, PAK) weinig gegevens bekend. Bijlage 12 geeft een overzicht van de getoetste metingen van zware metalen in 2005. De concentraties van de zware metalen liggen allemaal onder de MTR-normen en voor cadmium zelfs onder de streefwaarde. De getoetste metingen voldoen niet aan de KRW-vereisten. In 2008 zullen getoetste metingen volgens de KRW-vereisten bekend zijn (nulmeting in 2007). Ecologische toestand Afwatering Het Oudeland van Oude-Tonge (NL19_49) Biologische parameters De oevers van het waterlichaam zijn voorzien van een rietkraag met diverse oeverplanten. Soorten die hier voorkomen zijn: riet, lisdodde, harig wilgenroosje, akkerwinde, waterzuring, duizendblad, pastinaak, honingklaver, koninginnekruid, guldenroede en heelblaadjes. In het water zijn nauwelijks waterplanten aanwezig. In bijlage 15 is de STOWA-beoordeling van het meetpunt FOP 1001 opgenomen. De karakteristieken kenmerkendheid, trofie en zouthuishouding scoren matig en saprobie, structuur en troebelheid scoren slecht. Dit houdt in dat de nutriënten- en zuurstofhuishouding (licht) verstoord zijn en weinig vestigingsplaatsen voor kenmerkende soorten aanwezig zijn. Fysisch-chemische parameters ondersteunend aan de biologie In Afwatering Het Oudeland van Oude-Tonge bevindt zich het meetpunt FOP 1001 (kaart 4.1, bijlage 11). De zomerhalfjaargemiddelden van de verschillende parameters gemeten in 2004 zijn weergegeven in de tabel in bijlage 12 en op kaart 5.1 t/m kaart 5.4 in bijlage 13. De MTR-normen voor totaal-stikstof en totaal-fosfor worden overschreden, het water in het waterlichaam is dus voedselrijk. De parameter chlorofyl-a scoort matig en het doorzicht is zeer slecht (0,20 m). Het chloridegehalte ligt rond de zoetwatergrens. Chemische toestand Afwatering Het Oudeland van Oude-Tonge (NL19_49): prioritaire stoffen, Maasrelevante stoffen en overige stoffen Op dit moment zijn van deze stoffen (zoals bestrijdingsmiddelen, PAK) geen getoetste metingen volgens de KRW-vereisten. Deze zullen voor de waterlichamen bekend zijn in 2008 (nulmeting in 2007). 4.3
Verzorgingsgebied
Het gebied waarbinnen alle wateren liggen die uitkomen op een waterlichaam wordt het verzorgingsgebied genoemd. De verzorgingsgebieden van de vijf waterlichamen zijn weergegeven op kaart 1.1 t/m 1.5 (bijlage 3). Tevens zijn de secundaire verzorgingsgebieden aangegeven bij waterinlaat (zomersituatie). 4.3.1
Beschrijving verzorgingsgebieden
Verzorgingsgebied waterlichamen Boezem van Oude-Tonge (NL19_45) en Afwatering Het Oudeland van Oude-Tonge (NL19_49) Het verzorgingsgebied van de waterlichamen Boezem van Oude-Tonge en Afwatering Het Oudeland van Oude-Tonge bestaat uit het bemalingsgebied De Haas van Dorsser (RNMS_1907). Het overtollige water uit het bemalingsgebied wordt via het waterlichaam Afwatering Het Oudeland van Oude-Tonge uitgeslagen door het gemaal De Haas van Dorsser op het waterlichaam Boezem van Oude-Tonge. Het waterpeil in de Boezem van Oude-Tonge wordt gereguleerd via een sluis aan de zuidkant van het waterlichaam. Tijdens het veldbezoek stond deze sluis open, waardoor het waterlichaam in open verbinding staat met bemalingsgebied Havenkanaal Oude-Tonge. In principe is dit bemalingsgebied een overig water en is beschreven in paragraaf 4.4. De totale oppervlakte van het verzorgingsgebied is 2.311 ha. Het verzorgingsgebied bestaat voor een groot deel uit landbouwgebied, met name akkerbouw en tuinbouw
-16-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 (kaart 2.1, bijlage 4). De waterbodemkwaliteit in het verzorgingsgebied is zeer goed tot voldoende: klasse 0 t/m 2 (zie kaart 8). Aan de rand van het bebouwd gebied van Nieuwe-Tonge en Oude-Tonge liggen twee watergangen met klasse 3 en 4 baggerspecie, hier is de waterbodemkwaliteit (zeer) slecht. Voor een deel van het bebouwd gebied van Oude-Tonge en Nieuwe-Tonge zijn gegevens over de bodemkwaliteit bekend (kaart 2.2). In deze gebieden is de bodem licht (> streefwaarde) tot sterk (> interventiewaarde) verontreinigd. In het bebouwd gebied van Oude-Tonge en Nieuwe-Tonge ligt een gemengd of verbeterd gescheiden rioolstelsel met diverse riooloverstorten (kaart 6 in bijlage 10). In OudeTonge liggen tevens twee bergbezinkbassins. Het bungalowpark ten zuiden van OudeTonge heeft een gescheiden rioolstelsel. Ten westen van Oude-Tonge ligt een klein gedeelte met drukriolering dat in principe ook een gescheiden rioolstelsel betreft. Het overige deel van het buitengebied is ongerioleerd. Aan de zuidkant van het verzorgingsgebied ligt een rioolwaterzuiveringinrichting die het gezuiverde afvalwater loost op het Krammer. Binnen het verzorgingsgebied liggen acht peilgebieden (zie kaart 3.2 in bijlage 5). In het midden ligt een groot peilgebied met een zomerpeil van NAP –1,40 m en een winterpeil van NAP –1,70 m. In dit peilgebied liggen twee kleinere peilgebieden met waterpeilen die ongeveer 0,40 m lager liggen. De overige peilgebieden hebben een hoger waterpeil: het zomerpeil ligt tussen NAP –0,80 m en –1,30 m en in de winter ligt het peil 0,00 tot 0,30 m lager. Het grootste deel van de hoofdwatergangen in het verzorgingsgebied heeft in de zomer een waterdiepte tussen 0,5 m en 1,5 m. Bij droogte (in de zomerperiode) kan water ingelaten worden uit de aangrenzende bemalingsgebieden Battenoord (RNMS_1905), Joh. Koert (RNMS_1910), Nieuwe Stad (RNMS_1909) en De Bommelse Polders (RNMS_1906). De hoofdaanvoer vindt plaats vanaf gemaal Koert. Het bemalingsgebied De Bommelse Polders is beschreven bij het verzorgingsgebied van waterlichaam Afwatering Den Bommel, de andere drie bemalingsgebieden zijn beschreven in de deelstroomgebiedsrapportage van de wateropgave waterkwaliteit Middelharnis (cluster 9). Verzorgingsgebied waterlichaam Afwatering Den Bommel (NL19_46) Het verzorgingsgebied van waterlichaam Afwatering Den Bommel bestaat uit bemalingsgebied De Bommelse Polders (RNMS_1906). Het overtollige water uit het gebied wordt afgevoerd door het waterlichaam en uitgeslagen via het gemaal bij Den Bommel op het Haringvliet. Het verzorgingsgebied heeft een oppervlakte van 1.193 ha en bestaat voor het grootste deel uit landbouwgebied (akkerbouw en tuinbouw) (zie kaart 2.1, bijlage 4). De waterbodemkwaliteit in het verzorgingsgebied is zeer goed tot voldoende: klasse 0 t/m 2 (zie kaart 8, bijlage 7). In het bebouwd gebied van Den Bommel, Zuidzijde en Achthuizen zijn gegevens over de bodemkwaliteit bekend (kaart 2.2, bijlage 4). In deze gebieden is de bodem licht (> streefwaarde) verontreinigd. In de bebouwde gebieden in het verzorgingsgebied ligt een gemengd rioolstelsel met een bergbezinkbassin en diverse overstorten (kaart 6 in bijlage 14). In het buitengebied zijn een aantal kleine gebieden voorzien van drukriolering, het overige deel van het buitengebied is ongerioleerd. Aan de noordkant van het verzorgingsgebied ligt een rioolwaterzuiveringsinrichting die het gezuiverde afvalwater loost op het Haringvliet. Het verzorgingsgebied bestaat nagenoeg uit één groot peilgebied met een zomerpeil van NAP –1,10 m en een winterpeil van NAP –1,40 m. Bij het begin van de Kleine Kreek, ten zuiden van het waterlichaam, ligt een klein geïsoleerd peilgebied met de functie natuur. Hier wordt een dynamisch peilbeheer toegepast met een minimum peil van NAP –1,40 m en een maximum peil van NAP –1,10 m. De hoofdwatergangen hebben in de zomer een waterdiepte tussen 0,5 en 1,5 m (zie kaart 3.2 in bijlage 5). Verzorgingsgebied waterlichaam Afwatering Galathee (NL19_47) Het verzorgingsgebied van waterlichaam Afwatering Galathee bestaat uit bemalingsgebied Galathee. Het gemaal Galathee slaat het overtollige water uit op de Galathese Haven dat in open verbinding staat met het Volkerak. Het verzorgingsgebied heeft een oppervlakte van 1.312 ha en bestaat uit agrarisch gebied. Het grootste deel van het
-17-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 gebied wordt gebruikt voor de akkerbouw en tuinbouw. Aan de zuidkant zijn daarnaast ook weilanden aanwezig (zie kaart 2.1, bijlage 4) en langs een gedeelte van het waterlichaam wordt fruit geteeld. De baggerspecie in het verzorgingsgebied is beoordeeld als klasse 0 t/m 2, dit houdt in dat de kwaliteit van de waterbodem zeer goed tot voldoende is (kaart 8, bijlage 7). De landbodem in het bebouwd gebied van Achthuizen, Langstraat en ten zuiden van Ooltgensplaat is licht (> streefwaarde) verontreinigd (kaart 2.2, bijlage 4). De bodem bij het Voormalig Fort Prins Hendrik is sterk (> interventiewaarde) verontreinigd. Het bebouwd gebied van Achthuizen en Langstraat heeft een gemengd rioolstelsel en het gebied ten zuiden van Ooltgensplaat een gescheiden stelsel (kaart 6 in bijlage 14). In deze gebieden liggen meerdere riooloverstorten. Bij de lintbebouwing ten westen en oosten van Ooltgensplaat ligt drukriolering, het overige deel van het landelijk gebied is ongerioleerd. Aan de oostkant van het verzorgingsgebied ligt een rioolwaterzuiveringsinrichting die het gezuiverde afvalwater loost op het Volkerak. Het verzorgingsgebied bestaat uit zes peilgebieden (zie kaart 3.2 in bijlage 5). Het noordelijke deel vormt een groot peilgebied waar een zomerpeil van NAP –1,10 m gehandhaafd wordt en een winterpeil van NAP –1,4 m. Aan de zuidkant liggen vijf kleine peilgebieden met zomerpeilen tussen NAP –0,10 m en 1,00 m, de winterpeilen liggen 0,00 tot 0,30 m lager. In de zomer ligt de waterdiepte in het grootste deel van de hoofdwatergangen in het verzorgingsgebied tussen 0,5 en 1,5 m. Bij droogte (in de zomerperiode) kan water ingelaten worden uit het aangrenzende bemalingsgebied De Bommelse Polders (RNMS_1906). Bemalingsgebied De Bommelse Polders is beschreven bij het verzorgingsgebied van waterlichaam Afwatering Den Bommel. Verzorgingsgebied waterlichaam Groote Kreek (NL19_48) Het verzorgingsgebied van waterlichaam Groote Kreek bestaat uit bemalingsgebied De Eendracht. Het overtollige water uit het bemalingsgebied wordt via het waterlichaam afgevoerd en door het gemaal De Eendracht uitgeslagen op het Havenkanaal OudeTonge. Het verzorgingsgebied heeft een oppervlakte van 1.579 ha en wordt voor het grootste deel gebruikt voor de akkerbouw en tuinbouw (kaart 2.1, bijlage 4). De waterbodemkwaliteit in het verzorgingsgebied is zeer goed tot voldoende: klasse 0 t/m 2 (kaart 8, bijlage 7). In het bebouwd gebied van Oude-Tonge, Achthuizen en Langstraat zijn gegevens bekend van de bodemkwaliteit (kaart 2.2, bijlage 4). De bodem is over het algemeen licht (> streefwaarde) verontreinigd en bij Oude-Tonge plaatselijk sterk (> interventiewaarde) verontreinigd. In het grootste deel van het verzorgingsgebied is geen rioolstelsel aanwezig (kaart 6 in bijlage 14). Ten oosten van Oude-Tonge ligt een klein gebied met drukriolering en in het bebouwd gebied van Zuidzijde, Langstraat en Achthuizen ligt een gemengd rioolstelsel met enkele riooloverstorten. Het verzorgingsgebied bestaat uit negen peilgebieden (zie kaart 3.2 in bijlage 5). De twee grote peilgebieden aan de noordkant hebben een zomerpeil van NAP –0,75 m en – 0,95 m. De peilgebieden aan de zuidkant hebben een hoger zomerpeil dat ligt tussen NAP –0,60 m en +0,15 m. In de winter liggen de peilen 0,25 tot 0,30 m lager. Langs de Groote Kreek en de Magdalenakreek liggen twee kleine geïsoleerde peilgebieden. De peilen fluctueren tussen NAP –1,25 m en –0,95 m respectievelijk NAP –1,00 m en –0,70 m. Ten oosten van de Groote Kreek ligt een onderbemaling, hiervan is het waterpeil niet bekend. De waterdiepte in de hoofdwatergangen ligt in de zomer over het algemeen tussen 0,5 en 1,5 m. Een aantal hoofdwatergangen hebben een waterdiepte tussen 1,5 en 2,0 m. Bij droogte (in de zomerperiode) kan water ingelaten worden uit het aangrenzende bemalingsgebied De Bommelse Polders (RNMS_1906). Het bemalingsgebied De Bommelse Polders is beschreven bij het verzorgingsgebied van waterlichaam Afwatering Den Bommel.
-18-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 4.3.2
Huidige waterkwaliteit verzorgingsgebieden
Ecologische toestand verzorgingsgebied waterlichamen Boezem van OudeTonge (NL19_45) en Afwatering Het Oudeland van Oude-Tonge (NL19_49) Biologische parameters In bijlage 13 (kaart 5.5) is de ecologische toestand van de macrofyten weergegeven. In de watergangen in en rondom het bebouwd gebied van Oude-Tonge en Nieuwe-Tonge is de ecologische toestand van de vegetatie over het algemeen slecht. Bij een derde van de meetpunten in het landelijk gebied is geen vegetatie aangetroffen. Bij de meetpunten waar wel vegetatie aanwezig is, varieert de ecologische toestand van slecht tot goed. Van drie meetpunten is de ecologische toestand volgens de beoordeling kleine wateren weergegeven (kaart 5.6 in bijlage 13), deze is (zeer) matig. Fysisch-chemische parameters ondersteunend aan de biologie De zomerhalfjaargemiddelden (2004) van een aantal parameters op drie verschillende meetpunten in het verzorgingsgebied zijn weergegeven in de tabel in bijlage 12 en op kaart 5.1 t/m 5.4 in bijlage 13. Het water in het verzorgingsgebied is voedselrijk: de MTR-normen voor totaal-stikstof en totaal-fosfor worden bij alle meetpunten overschreden. Bij één meetpunt wordt de MTR-norm voor totaal-stikstof zelfs zeven keer overschreden. Het doorzicht van het water is slecht (< 0,25 m). De parameters chlorofyla en chloride scoren over het algemeen matig tot goed. Bij één meetpunt ligt het chloridegehalte boven de streefwaarde voor akkerbouw, dit is hetzelfde meetpunt waar het zeer hoge gehalte totaal-stikstof is gemeten. Chemische toestand verzorgingsgebied waterlichamen Boezem van Oude-Tonge (NL19_45) en Afwatering Het Oudeland van Oude-Tonge (NL19_49): prioritaire stoffen, Maasrelevante stoffen en overige stoffen. Op dit moment zijn van deze stoffen (zoals bestrijdingsmiddelen, zware metalen, PAK) weinig gegevens bekend. Voor bestrijdingsmiddelen zijn gegevens van metingen in 2006 bekend, het betreffende meetpunt is weergegeven op kaart 4.2 (bijlage 11). In bijlage 8 zijn de normoverschrijdende stoffen weergegeven. Bij alle metingen is de norm voor de stof imidacloprid overschreden. Daarnaast zijn eenmalig de (ad-hoc) MTR-normen voor carbendazim, ETU, iprodion, kresoxim-methyl en prosulfocarb overschreden. Voor de meeste stoffen wordt de norm meer dan vijf keer overschreden. De getoetste metingen voldoen niet aan de KRW-vereisten. In 2008 zullen getoetste metingen volgens de KRWvereisten bekend zijn (nulmeting in 2007). Ecologische toestand verzorgingsgebied waterlichaam Afwatering Den Bommel (NL19_46) Biologische parameters In bijlage 13 (kaart 5.5) is de ecologische toestand van de macrofyten weergegeven. In de helft van de watergangen in en rondom het bebouwd gebied van Den Bommel, Zuidzijde en Achthuizen is de ecologische toestand van de vegetatie matig tot goed, de andere watergangen scoren (zeer) slecht. Bij de meetpunten in het landelijk gebied is de ecologische toestand van de vegetatie matig tot slecht. Bij twee meetpunten is geen vegetatie aangetroffen. Fysisch-chemische parameters ondersteunend aan de biologie In het verzorgingsgebied van waterlichaam Afwatering Den Bommel liggen geen meetpunten waar fysisch-chemische parameters zijn gemeten. Chemische toestand verzorgingsgebied waterlichaam Afwatering Den Bommel (NL19_46): prioritaire stoffen, Maasrelevante stoffen en overige stoffen. Op dit moment zijn van deze stoffen (zoals bestrijdingsmiddelen, zware metalen, PAK) weinig gegevens bekend. Voor bestrijdingsmiddelen zijn gegevens van metingen in 2006 bekend, het betreffende meetpunt is weergegeven op kaart 4.2 (bijlage 11). In bijlage 12 zijn de normoverschrijdende stoffen weergegeven, het betreft de stoffen
-19-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 azoxystrobine en imidacloprid. De getoetste metingen voldoen niet aan de KRWvereisten. In 2008 zullen getoetste metingen volgens de KRW-vereisten bekend zijn (nulmeting in 2007). Ecologische toestand verzorgingsgebied waterlichaam Afwatering Galathee (NL19_47) Biologische parameters In bijlage 13 (kaart 5.5) is de ecologische toestand van de macrofyten weergegeven. De ecologische toestand van de vegetatie in de watergangen bij Ooltgensplaat en Achthuizen is (zeer) slecht. De vegetatie bij de meetpunten in het landelijk gebied heeft over het algemeen een matige ecologische kwaliteit. In bijlage 15 is de STOWA-beoordeling van meetpunt FOP 1313 opgenomen. Het brakkarakter scoort goed en de waterchemie is matig. De karakteristieken saprobie, trofie en habitatdiversiteit scoren slecht en het variant-eigen karakter zelfs zeer slecht. Dit houdt in dat de zuurstof- en nutriëntenhuishouding verstoord zijn en er weinig geschikte vestigingsplaatsen zijn voor water- en oeverplanten. Fysisch-chemische parameters ondersteunend aan de biologie De zomerhalfjaargemiddelden (2004) van een aantal parameters op een meetpunt in het verzorgingsgebied zijn weergegeven in de tabel in bijlage 12 en op kaart 5.1 t/m 5.4 in bijlage 13. De MTR-normen voor totaal-stikstof en totaal-fosfor worden overschreden, dit houdt in dat het water voedselrijk is. De parameter chlorofyl-a scoort zeer goed en het chloridegehalte ligt onder de zoetwatergrens. Het doorzicht is slecht (0,25 m). Chemische toestand verzorgingsgebied waterlichaam Afwatering Galathee (NL19_47): prioritaire stoffen, Maasrelevante stoffen en overige stoffen. Op dit moment zijn van deze stoffen (zoals bestrijdingsmiddelen, PAK) geen getoetste metingen volgens de KRW-vereisten beschikbaar, deze zullen bekend zijn in 2008 (nulmeting in 2007). Ecologische toestand verzorgingsgebied waterlichaam Groote Kreek (NL19_48) Biologische parameters In bijlage 13 (kaart 5.5) is de ecologische toestand van de macrofyten weergegeven. In de watergangen rondom het bebouwd gebied van Zuidzijde is de ecologische kwaliteit van de vegetatie matig tot goed. Bij de meetpunten in het landelijk gebied is de ecologische kwaliteit deels matig en deels slecht. Bij drie meetpunten is geen vegetatie aangetroffen. Van één meetpunt is de ecologische toestand volgens het beoordelingssysteem kleine wateren weergegeven (kaart 5.6 in bijlage 13), deze is goed. In bijlage 15 is de STOWA-beoordeling van meetpunt FOP 1107 opgenomen. De kenmerkendheid is goed en de zouthuishouding en de structuur zijn matig. De karakteristieken troebelheid, saprobie en trofie scoren slecht, wat betekent dat de zuurstof- en nutriëntenhuishouding verstoord zijn. Fysisch-chemische parameters ondersteunend aan de biologie De zomerhalfjaargemiddelden (2004) van een aantal parameters op twee verschillende meetpunten in het verzorgingsgebied zijn weergegeven in de tabel in bijlage 12 en op kaart 5.1 t/m 5.4 in bijlage 13. Bij het meetpunt ten westen van het waterlichaam is het doorzicht minimaal (0,08 m) en overschrijden zowel het gehalte totaal-stikstof als totaalfosfor de MTR-normen. Het water is op deze locatie dus voedselrijk. De parameters chlorofyl-a en chloride scoren goed. Het meetpunt aan de zuidkant van het verzorgingsgebied scoort op een aantal parameters beter. Het doorzicht is goed (0,40 m), het gehalte totaal-stikstof ligt onder de MTR-norm en de parameter chlorofyl-a scoort zeer goed.
-20-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Chemische toestand verzorgingsgebied waterlichaam Groote Kreek (NL19_48): prioritaire stoffen, Maasrelevante stoffen en overige stoffen. Op dit moment zijn van deze stoffen (zoals bestrijdingsmiddelen, zware metalen, PAK) weinig gegevens bekend. Voor bestrijdingsmiddelen zijn gegevens van metingen in 2006 bekend, het betreffende meetpunt is weergegeven op kaart 4.2 (bijlage 11). In bijlage 12 zijn de normoverschrijdende stoffen weergegeven. Voor de stof ETU wordt de MTRnorm ruim (22 keer) overschreden. De getoetste metingen voldoen niet aan de KRWvereisten. In 2008 zullen getoetste metingen volgens de KRW-vereisten bekend zijn (nulmeting in 2007). 4.4
Overige wateren
Al het water dat geen waterlichaam of verzorgingsgebied is, wordt overig water genoemd. Deze overige wateren voeren het overtollige water rechtstreeks – dat wil zeggen niet via een waterlichaam - af op rijkswater. De overige wateren betreffen de wateren in bemalingsgebied Het Oudeland en havenkanaal van Ooltgensplaat (RNMS_1916). 4.4.1
Beschrijving overige wateren
Bemalingsgebied Het Oudeland en havenkanaal van Ooltgensplaat (RNMS_1916) Dit bemalingsgebied heeft een oppervlakte van 763 ha en wordt voor het grootste deel gebruikt voor de akkerbouw en tuinbouw. Het overtollige water uit het gebied wordt via een gemaal afgevoerd naar de haven en vervolgens via een sluis naar het Volkerak. De waterbodemkwaliteit is zeer goed tot voldoende: klasse 0 t/m 2 (kaart 12). In het bebouwd gebied van Ooltgensplaat zijn gegevens bekend van de bodemkwaliteit (kaart 2.2, bijlage 4). De bodem is voor een deel sterk (> interventiewaarde) verontreinigd en voor een deel licht (> streefwaarde) verontreinigd. In het bebouwd gebied van Ooltgensplaat ligt een gemengd rioolstelsel met een bergbezinkbassin en enkele riooloverstorten (kaart 6 in bijlage 14). Het gedeelte ten oosten van Ooltgensplaat heeft een gescheiden rioolstelsel. De bebouwing in het buitengebied is gedeeltelijk voorzien van drukriolering, in het overige deel van het buitengebied is geen rioolstelsel aanwezig. Het bemalingsgebied bestaat uit vier peilgebieden (zie kaart 3.2 in bijlage 5). Het grootste peilgebied heeft een zomerpiel van NAP –1,40 m en een winterpeil van –1,70 m. Het peilgebied aan de noordkant van het bemalingsgebied heeft een hoger waterpeil: NAP –0,85 m in de zomer en NAP -1,05 m in de winter. Daarnaast zijn er twee kleine geïsoleerde peilgebieden met de functie natuur. Natuurgebied De Weel heeft een dynamisch peilbeheer met een minimum peil van NAP –1,30 m en een maximum van NAP –1,05 m. Natuurgebied Het Groote Gat heeft een streefpeil van NAP –1,10 m. In de zomer ligt de waterdiepte in de meeste hoofdwatergangen tussen 0,5 en 1,5 m. Bij droogte (in de zomerperiode) kan water ingelaten worden uit het aangrenzende bemalingsgebied De Bommelse Polders (RNMS_1906). Het bemalingsgebied De Bommelse Polders is beschreven bij het verzorgingsgebied van waterlichaam Afwatering Den Bommel. 4.4.2
Huidige waterkwaliteit overige wateren
Ecologische toestand bemalingsgebied Het Oudeland en havenkanaal van Ooltgensplaat (RNMS_1916) Biologische parameters In bijlage 13 (kaart 5.5) is de ecologische toestand van de macrofyten weergegeven. In de watergangen in en rondom het bebouwd gebied van Ooltgensplaat is de ecologische toestand van de vegetatie over het algemeen matig of slecht. De meetpunten in het landelijk gebied scoren eveneens matig tot slecht. Bij één meetpunt in het landelijk gebied is de ecologische toestand volgens het beoordelingssysteem kleine wateren weergegeven (kaart 5.6 in bijlage 13), deze is zeer matig.
-21-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 In bijlage 15 is de STOWA-beoordeling van meetpunt FOP 1302 opgenomen. De zouthuishouding is goed en kenmerkendheid en structuur zijn matig. De karakteristieken troebelheid, trofie en saprobie scoren slecht, dit houdt in dat de nutriënten- en zuurstofhuishouding verstoord zijn. Fysisch-chemische parameters ondersteunend aan de biologie De zomerhalfjaargemiddelden (2004) van een aantal parameters op vijf verschillende meetpunten in het bemalingsgebied zijn weergegeven in de tabel in bijlage 12 en op kaart 5.1 t/m 5.4 in bijlage 13. Over het algemeen is het water in het bemalingsgebied voedselrijk: bij vier van de vijf meetpunten worden de MTR-normen voor totaal-stikstof en totaal-fosfor overschreden. Het meetpunt waar deze MTR-normen niet worden overschreden ligt in een geïsoleerd peilgebied, bij dit meetpunt is het doorzicht matig. Bij de andere meetpunten waar het doorzicht is gemeten, is deze zeer slecht. De parameter chlorofyl-a scoort goed tot zeer goed. Het chloridegehalte ligt bij alle meetpunten onder of nabij van de zoetwatergrens. Chemische toestand bemalingsgebied Het Oudeland en havenkanaal van Ooltgensplaat (RNMS_1916): prioritaire stoffen, Maasrelevante stoffen en overige stoffen Op dit moment zijn van deze stoffen (zoals bestrijdingsmiddelen, PAK) geen getoetste metingen volgens de KRW-vereisten beschikbaar, deze zullen bekend zijn in 2008 (nulmeting in 2007).
-22-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
5
DOELSTELLINGEN
5.1
Totstandkoming doelen
Twee soorten doelen: chemie en ecologie Bij chemie gaat het om normen voor prioritaire stoffen, Maasrelevante stoffen en overige chemische stoffen. Deze gelden volgens de Kaderrichtlijn Water voor alle wateren en moeten in 2015 zijn gerealiseerd. Voor de hoogte van de normen is aangesloten bij de actuele (concept)normstelling op internationaal en nationaal niveau (bijlage 9) De ecologische normen voor – in ieder geval - de KRW-waterlichamen dient elk land zelf af te leiden binnen de hiervoor geldende Europese richtsnoeren. Het gaat om biologische parameters (planten en dieren) alsook fysisch-chemische parameters die belangrijk zijn voor het goed ecologisch functioneren van een watersysteem. In Nederland is bij de keuze van de fysisch-chemische parameters naast de ecologische relevantie ook meegewogen dat de parameters moeten aansluiten bij bestaande meetprogramma’s. Het gaat om stikstof, fosfor, temperatuur, zuurgraad, doorzicht, chloride en zuurstof. Voor het afleiden van de ecologische doelen is op landelijk niveau een schema uitgewerkt van de te doorlopen stappen (bijlage 16). Het bepalen van de ecologische doelen Voor het afleiden van de biologische en fysisch-chemische component van een ecologische norm heeft het Rijk per watertype referentiewaarden opgesteld voor natuurlijke wateren. Deze referenties worden als vertrekpunt gebruikt bij het afleiden van de ecologische normen voor de NIET natuurlijke wateren (sterk veranderde en kunstmatige wateren: zie pagina 9, Kader 4). Uitgegaan wordt van de referentie voor het meest gelijkende natuurlijke watertype. De mate van onomkeerbare en niet mitigeerbare afwijking van de natuurlijke situatie door inrichting en/of beheer bepaalt de hoogte van het maximaal bereikbare biologische doel1 in het niet natuurlijk waterlichaam. Of een maatregel als mitigerende maatregel kan worden ingezet, wordt bepaald door eventuele significante schade aan functies en/of milieu in brede zin. Vervolgens worden voor de fysisch-chemische parameters de daarbij passende normen bepaald. Samen is hiermee het zogenaamde Maximaal Ecologisch Potentieel (MEP) van het waterlichaam vastgelegd. Een niet natuurlijk water verkeert nog in een goede ecologische toestand als de biologische en fysisch-chemische parameters beperkt (circa 10-20%) afwijken van het MEP. Dit kwaliteitsniveau wordt in KRW-termen het Goede Ecologische Potentieel (GEP) genoemd. Dit is het na te streven doel dat in principe in 2015 en uiterlijk in 2027 moet worden bereikt. Voor een nadere toelichting op bovenstaande werkwijze wordt verwezen naar schema 1 en de toelichting in bijlage 16. Het faseren en verlagen van doelen De KRW gaat uit van doelbereik in 2015. Het gefaseerd realiseren van doelen is echter mogelijk indien bijvoorbeeld de maatschappelijke kosten te hoog zijn om alle benodigde maatregelen vóór 2015 te realiseren. Ook voor het verlagen van doelen biedt de KRW ruimte (schema 1). Bijvoorbeeld als natuurlijke omstandigheden het halen van doelen onvermijdelijk in de weg staat. Echter zowel het faseren en - in sterkere mate - het verlagen van doelen moet transparant zijn en met goede argumenten worden onderbouwd. De betreffende artikelen in de Kaderrichtlijn Water geven de vereisten (zie Kader 7) . In de Decembernota 2006 stelt het Rijk vast dat de route van fasering in veel gebieden nodig zal zijn om de realisatie van doelen haalbaar en betaalbaar te houden. Voor doelverlaging pleit het Rijk te wachten tot 2027. 1
Het is niet het doel van de KRW om het ideaalbeeld van een onverstoorde toestand overal terug te krijgen. Die volledig natuurlijke toestand dient slechts als kapstok (referentie) waaraan kan worden afgemeten wat het hoogst haalbare biologische doel is, aangenomen dat de waterkwaliteit geen beperkingen geeft.
-23-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Schema 1. Afleiding ecologisch doel niet natuurlijke wateren
Referentie MEP (bandbreedte)
o n
p q
GEP GEP
“significante schade” Na mitigeren
Lichte afwijking Lichte afwijking Ontheffing (fasering/verlaging)
r
Beleidsdoelstelling 2015 2010-2015 Maatregelen tot Pakket aan maatregelen tot 2007-2009 2015 Huidige situatie
Gerealiseerde maatregelen t l Situatie 2000 1995
m
Kader 7. Criteria voor fasering en verlaging van doelen Fasering (KRW art. 4, lid 4) De termijn van doelrealisatie in 2015 kan twee maal met zes jaar worden verlengd, mits de toestand van het waterlichaam niet verder verslechtert en aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. De noodzakelijke verbeteringen moeten allereerst redelijkerwijs niet in 2015 kunnen worden bereikt vanwege één van de volgende redenen: - Vereiste verbeteringen zijn technisch niet haalbaar binnen de termijn; - Realisatie van de doelen binnen de termijn zou onevenredig kostbaar zijn; - Natuurlijke omstandigheden beletten tijdige verbetering. Het is voldoende wanneer één van deze drie redenen kan worden onderbouwd. Bovendien moet elk beroep op een verlenging van de termijn in het SGBP per waterlichaam worden verantwoord. Tevens moet daarbij het vermoedelijke tijdschema voor uitvoering worden aangegeven. Doelverlaging (KRW art. 4, lid 5) Voor specifieke waterlichamen kunnen lidstaten minder strenge doelen vaststellen. Dit mag wanneer die lichamen zodanig door menselijke activiteiten zijn aangetast of hun natuurlijke gesteldheid van dien aard is dat het bereiken van die doelen niet haalbaar of onevenredig kostbaar zou zijn. Daarbij moet worden voldaan aan alle volgende voorwaarden: - Betreffende menselijke activiteiten dienen ecologische en sociaal-economische behoeften, waaraan niet kan worden voldaan met andere, voor het milieu aanmerkelijk gunstigere middelen die geen onevenredig hoge kosten met zich brengen. - De lid-staten zorgen ervoor dat: * Voor oppervlaktewateren de best mogelijke ecologische en chemische toestand wordt bereikt, gezien de redelijkerwijs niet te vermijden effecten van de aard van de menselijke activiteiten of verontreiniging. * Voor grondwateren zo gering mogelijke veranderingen in de goede grondwatertoestand optreden, gezien de redelijkerwijs niet te vermijden effecten vanwege de aard van de menselijke activiteiten of verontreiniging. - Er treedt geen verdere achteruitgang op in de toestand van het waterlichaam. - Vaststelling van minder strenge doelen en redenen daarvoor worden in het SGBP specifiek vermeld en om de zes jaar getoetst.
-24-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 5.2
Ecologisch doel in het waterlichaam Boezem van Oude-Tonge (NL19_45)
Het waterlichaam NL19_45 is een gegraven waterlichaam en heeft daarom de status kunstmatig. Dit waterlichaam is de boezem waarop het gemaal De Haas van Dorsser en het gemaal de Eendracht uitslaan. Het water staat normaliter in open verbinding met het Volkerak-Zoommeer. Wanneer er sprake is van algenproblemen op het VolkerakZoommeer kan het waterlichaam door middel van sluisdeuren worden afgesloten. In de regel gebeurt dit echter niet vanwege de scheepvaart. Het vertrekpunt voor het afleiden van de ecologische doelen bestaat uit het natuurlijk watertype waar het waterlichaam het meest mee overeenkomt. Als referentietype voor het waterlichaam is gekozen voor een ‘zwak brakke wateren’ (watertype M30). De vorm c.q. inrichting alsmede de soortensamenstelling in het waterlichaam lijkt het meest op dit watertype (zie bijlage 17) 5.2.1
Hydromorfologische situatie/toestand
Voor het bepalen van het ecologische doel is de eerste stap om na te gaan welke ongunstige inrichtingsaspecten (inclusief peilbeheer) te wijzingen c.q. te mitigeren zijn (bijlage 19). Het gaat in dit geval om de volgende aspecten: Peilbeheer Het waterpeil hangt samen met het waterpeil in het Havenkanaal Oude-Tonge wat in open verbinding staat met het Volkerak-Zoommeer. Het instellen van een ander peil dan het havenkanaal hindert de vaarbewegingen c.q. de watersportfunctie (recreatiehaven) in het waterlichaam. Verder heeft het waterlichaam een afwateringsfunctie en bevindt het zich in stedelijk gebied. Vanwege het voorgaande wordt het huidige peilbeheer als onomkeerbaar beschouwd. Dimensionering Aanbrengen van ondiepe verbredingen in de watergang, dit geeft meer variatie en ruimte voor vegetatie. Echter een belangrijk gedeelte van het waterlichaam loopt langs bebouwing en wegen. Het aantal locaties waar genoemde verbredingen hier eventueel aan de orde kunnen zijn, is zeer beperkt. Verder is ook een gedeelte van het waterlichaam in gebruik als (recreatie)haven. De inrichting van dit gedeelte als haven met kades en steigers wordt als onomkeerbaar beschouwd. Oeververdediging De harde oevers zijn hier noodzakelijk gezien de aanwezige functies (bebouwing, wegen, haven) in samenhang met de afwaterende functie van het waterlichaam. Deze inrichting wordt als onomkeerbaar beschouwd. Bemaling Door bemaling en inlaat van water is er incidenteel (sterke) stroming. Dit kan extra troebelheid geven door opwerveling van slib. Voor zover mogelijk, kan de inlaat van water beperkt worden. In de praktijk van de laatste jaren gebeurt dit al omdat inlaat van water uit het Volkerak-Zoommeer ’s zomers wordt vermeden vanwege de daar aanwezige blauwalgenbloei. Kwel Het ecologisch doel is een licht brak watersysteem vanwege de afvoer van water uit een achterliggend gebied met zoute kwel. De chloride gehalten fluctueren echter te sterk voor een stabiel ecosysteem (invloed zoet water bij veel neerslag en zoet VolkerakZoommeer). Een toekomstig zout Volkerak-Zoommeer biedt wellicht meer kansen op een stabiel brak ecosysteem.
-25-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Schoning watergang Mogelijk kan een iets natuurvriendelijker (maai)beheer en onderhoud plaatsvinden. De watersport en de waterafvoerende functie van het waterlichaam geven wellicht beperkingen. 5.2.2
Ecologische doelen
Voor de afleiding van het ecologisch doel is als referentie gebruik gemaakt van het natuurlijke watertype M30 (zwak brakke wateren). Afgeleid zijn zowel de biologische als fysisch-chemische componenten van het ecologisch doel. Wat betreft de biologie gaat het om zwevende algen (fytoplankton), waterplanten (macrofyten), bodemdieren (macrofauna) en vissen. Het maximaal te bereiken niveau (MEP) en bijbehorende grens voor een goede toestand (GEP) alsmede de onderbouwing zijn opgenomen in bijlage 17. Vergeleken met de gebruikte natuurlijke referentie treden er enig afwijkingen in de hydromorfologische situatie op. Afhankelijk van het al of niet succesvol kunnen uitvoeren van mitigerende maatregelen kan dit aanleiding vormen om enkele biologische doelen op een lager niveau te plaatsen. Wat betreft fosfor en stikstof is geen afwijking van de natuurlijke referentie doorgevoerd. Het einddoel (GEP) is gesteld op: 0,11 mg/l totaal-fosfor en 1,8 mg/l totaal-stikstof. 5.3
Ecologisch doel in het waterlichaam Afwatering Den Bommel (NL19_46)
Het waterlichaam NL19_46 heeft twee takken, De Groote Kreek en De Kleine Kreek. Dit zijn van oorsprong oude kreken die zijn afgesloten van het buitenwater door dijken. Deze situatie beschouwen we als onomkeerbaar omdat de dijken bescherming moeten bieden tegen overstroming. In de tegenwoordige situatie wordt het peil kunstmatig bepaald door inlaat en bemaling van gemaal De Bommelse polders. Het watertype kreek is niet landelijk uitgewerkt als natuurlijk watertype. Aangezien het water vergraven (verdiept) is voor de water aan- en afvoer beschouwen we dit waterlichaam als kunstmatig. Het vertrekpunt voor het afleiden van de ecologische doelen bestaat uit het natuurlijk watertype waar het waterlichaam het meest mee overeenkomt. Als referentietype voor het waterlichaam is gekozen voor een ‘gebufferde (regionale) kanalen’ (watertype M3). De vorm c.q. inrichting alsmede de soortensamenstelling in het waterlichaam lijkt het meest op dit watertype (zie bijlage 17) 5.3.1
Hydromorfologische situatie/toestand
Voor het bepalen van het ecologische doel is de eerste stap om na te gaan welke ongunstige inrichtingsaspecten (inclusief peilbeheer) te wijzingen c.q. te mitigeren zijn (bijlage 19). Het gaat in dit geval om de volgende aspecten: Peilbeheer Het waterpeil is niet natuurlijk maar vast (’s zomers hoog (–1,1m NAP) en ’s winters laag (-1,4m NAP), door inlaat dan wel bemaling). Als het waterlichaam op termijn een begintraject vormt van een wateraanvoercircuit ontstaan kansen voor een vast peil met minder verschil tussen zomer en winter. De aangrenzende landbouwfunctie en belangrijke afwateringsfunctie van het waterlichaam kan dit mitigeren beperken. Dimensionering en oeververdeding De oevers zijn vrij strak, steil en met weinig variatie. Er is op een aantal plaatsen een beschoeiing aangebracht van bewerkt hout. Door aanleg van natuurvriendelijke oevers met plas-drasbermen (verbreding) is deze inrichting te mitigeren.
-26-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Bemaling Door bemaling en inlaat van water is er incidenteel (sterke) stroming. Dit kan extra troebelheid geven door opwerveling van slib. Als op de lange termijn waterinlaat slechts vanuit het Haringvliet zou plaatsvinden en waterafvoer alleen naar het VolkerakZoommeer, kan het effect in de bemalingssituatie worden gemitigeerd (weggenomen). Kwel Er is sprake van zoute kwel. Meer doorspoelen met zoet water (ook in de winter). Schoning watergang Mogelijk kan een iets natuurvriendelijker (maai)beheer en onderhoud plaatsvinden. 5.3.2
Ecologische doelen
Voor de afleiding van het ecologisch doel is als referentie gebruik gemaakt van het natuurlijke watertype M14 (ondiep meer). Afgeleid zijn zowel de biologische als fysischchemische componenten van het ecologisch doel. Wat betreft de biologie gaat het om zwevende algen (fytoplankton), waterplanten (macrofyten), bodemdieren (macrofauna) en vissen. Het maximaal te bereiken niveau (MEP) en bijbehorende grens voor een goede toestand (GEP) alsmede de onderbouwing zijn opgenomen in bijlage 17. Vergeleken met de gebruikte natuurlijke referentie treden er enig afwijkingen in de hydromorfologische situatie op. Afhankelijk van het al of niet succesvol kunnen uitvoeren van mitigerende maatregelen kan dit aanleiding vormen om enkele biologische doelen op een lager niveau te plaatsen. Wat betreft fosfor en stikstof is geen afwijking van de natuurlijke referentie doorgevoerd. Het einddoel (GEP) is gesteld op: 0,08 mg/l totaal-fosfor en 1,5 mg/l totaal-stikstof. 5.4
Ecologisch doel in het waterlichaam Afwatering Galathee (NL19_47)
Het waterlichaam NL 19-47 is van oorsprong een kreek. Het watertype kreek is landelijk niet uitgewerkt als natuurlijk watertype. In de huidige situatie is het kreek karakter niet meer aan de orde. Door dijken is de oorspronkelijke kreek afgesloten van het buitenwater. Deze situatie is onomkeerbaar omdat de dijken het land en de mensen moeten beschermen tegen overstroming. In de tegenwoordige situatie wordt het peil bepaald door inlaat en bemaling van gemaal Galathee. Omdat het water ook vergraven (verdiept) is ten behoeve van de af- en aanvoer van water is de status kunstmatig toegekend. Het vertrekpunt voor het afleiden van de ecologische doelen bestaat uit het natuurlijk watertype waar het waterlichaam het meest mee overeenkomt. Als referentietype voor het waterlichaam is gekozen voor een ‘zwak brakke wateren’ (watertype M30). De vorm c.q. inrichting alsmede de soortensamenstelling in het waterlichaam lijkt het meest op dit watertype (zie bijlage 17). Sturing op een stabielere brakke situatie is hier echter niet mogelijk omdat het noodzakelijk blijft om voor het peilbeheer zoet water in te laten. 5.4.1
Hydromorfologische situatie/toestand
Voor het bepalen van het ecologische doel is de eerste stap om na te gaan welke ongunstige inrichtingsaspecten (inclusief peilbeheer) te wijzingen c.q. te mitigeren zijn (bijlage 19). Het gaat in dit geval om de volgende aspecten: Peilbeheer Het waterpeil is niet natuurlijk maar vast (’s zomers hoog (–1,1 m NAP) en ’s winters laag (-1,4 m NAP). Als ’s zomers in de toekomst meer doorspoeling van het
-27-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 achterliggende gebied plaatsvindt, biedt dit mogelijk kansen om het peilverschil tussen zomer en winter iets te verkleinen. Echter de waterafvoerende functie en aangrenzende agrarische functie maken de haalbaarheid van deze mitigatie onzeker. Dimensionering en oeververdeding De oevers zijn vrij strak, steil en zijn voorzien van een beschoeiing. De beschoeiing zou verwijderd kunnen worden en plaatsmaken voor meer natuurvriendelijke oevers met een plas-dras berm (verbreding). Bemaling Door bemaling en inlaat van water is er incidenteel (sterke) stroming. Dit kan extra troebelheid geven door opwerveling van slib. Voor zover mogelijk, kan de inlaat van water beperkt worden. In de praktijk van de laatste jaren gebeurt dit al omdat inlaat van water uit het Volkerak-Zoommeer ’s zomers wordt vermeden vanwege de daar aanwezige blauwalgenbloei. Schoning watergang Mogelijk kan een iets natuurvriendelijker (maai)beheer en onderhoud plaatsvinden. 5.4.2
Ecologische doelen
Voor de afleiding van het ecologisch doel is als referentie gebruik gemaakt van het natuurlijke watertype M30 (zwak brakke wateren). Afgeleid zijn zowel de biologische als fysisch-chemische componenten van het ecologisch doel. Wat betreft de biologie gaat het om zwevende algen (fytoplankton), waterplanten (macrofyten), bodemdieren (macrofauna) en vissen. Het maximaal te bereiken niveau (MEP) en bijbehorende grens voor een goede toestand (GEP) alsmede de onderbouwing zijn opgenomen in bijlage 17. Vergeleken met de gebruikte natuurlijke referentie treden er enig afwijkingen in de hydromorfologische situatie op. Afhankelijk van het al of niet succesvol kunnen uitvoeren van mitigerende maatregelen kan dit aanleiding vormen om enkele biologische doelen op een lager niveau te plaatsen. Wat betreft fosfor en stikstof is geen afwijking van de natuurlijke referentie doorgevoerd. Het einddoel (GEP) is gesteld op: 0,11 mg/l totaal-fosfor en 1,8 mg/l totaal-stikstof. 5.5
Ecologisch doel in het waterlichaam De Groote Kreek (NL19_48)
Het waterlichaam NL19-48 (Groote kreek) is oorspronkelijk een oude kreek geweest. In de tegenwoordige situatie is er geen open verbinding meer met het buitenwater (dijken) en wordt het peil bepaald door inlaat en bemaling van gemaal De Eendracht. Het water is ook verdiept ten behoeve van de af- of aanvoer van water. Vanwege deze verandering krijgt dit waterlichaam de status kunstmatig. Het vertrekpunt voor het afleiden van de ecologische doelen bestaat uit het natuurlijk watertype waar het waterlichaam het meest mee overeenkomt. Als referentietype voor het waterlichaam is gekozen voor een ‘zwak brakke wateren’ (watertype M30). De vorm c.q. inrichting alsmede de soortensamenstelling in het waterlichaam lijkt het meest op dit watertype (zie bijlage 17). 5.5.1
Hydromorfologische situatie/toestand
Voor het bepalen van het ecologische doel is de eerste stap om na te gaan welke ongunstige inrichtingsaspecten (inclusief peilbeheer) te wijzingen c.q. te mitigeren zijn (bijlage 19).
-28-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Het gaat in dit geval om de volgende aspecten: Peilbeheer Het waterpeil is niet natuurlijk maar vast (’s zomers hoog (–0,95m NAP) en ’s winters laag (-1,25m NAP), door inlaat dan wel bemaling). Als ’s zomers in de toekomst meer doorspoeling van het achterliggende gebied plaatsvindt, biedt dit mogelijk kansen om het peilverschil tussen zomer en winter iets te verkleinen. De haalbaarheid hangt mede af van mogelijke toekomstige functieverandering van de aangrenzende gronden (landgoedontwikkeling particuliere grondeigenaar). Dimensionering en oeververdeding Sommige oevers zijn vrij strak, steil en zijn voorzien van een beschoeiing. Met de aanleg van natuurvriendelijke oevers met een plas-dras berm (verbreding) is deze situatie te mitigeren. Bemaling Door bemaling en inlaat van water is er incidenteel (sterke) stroming. Dit kan extra troebelheid geven door opwerveling van slib. Voor zover mogelijk, kan de inlaat van water beperkt worden. In de praktijk van de laatste jaren gebeurt dit al omdat inlaat van water uit het Volkerak-Zoommeer ’s zomers wordt vermeden vanwege de daar aanwezige blauwalgenbloei. Schoning watergang Mogelijk kan een iets natuurvriendelijker (maai)beheer en onderhoud plaatsvinden. 5.5.2
Ecologische doelen
Voor de afleiding van het ecologisch doel is als referentie gebruik gemaakt van het natuurlijke watertype M30 (zwak brakke wateren). Afgeleid zijn zowel de biologische als fysisch-chemische componenten van het ecologisch doel. Wat betreft de biologie gaat het om zwevende algen (fytoplankton), waterplanten (macrofyten), bodemdieren (macrofauna) en vissen. Het maximaal te bereiken niveau (MEP) en bijbehorende grens voor een goede toestand (GEP) alsmede de onderbouwing zijn opgenomen in bijlage 17. Vergeleken met de gebruikte natuurlijke referentie treden er enig afwijkingen in de hydromorfologische situatie op. Afhankelijk van het al of niet succesvol kunnen uitvoeren van mitigerende maatregelen kan dit aanleiding vormen om enkele biologische doelen op een lager niveau te plaatsen. Wat betreft fosfor en stikstof is geen afwijking van de natuurlijke referentie doorgevoerd. Het einddoel (GEP) is gesteld op: 0,11 mg/l totaal-fosfor en 1,8 mg/l totaal-stikstof. 5.6
Ecologisch doel in het waterlichaam Afwatering Oudeland van OudeTonge (NL19_49)
Het waterlichaam NL 19-49 is een gegraven en heeft daarom de status kunstmatig. Het vertrekpunt voor het afleiden van de ecologische doelen bestaat uit het natuurlijk watertype waar het waterlichaam het meest mee overeenkomt. Als referentietype voor het waterlichaam is gekozen voor een ‘zwak brakke wateren’ (watertype M30). De vorm c.q. inrichting alsmede de soortensamenstelling in het waterlichaam lijkt het meest op dit watertype (zie bijlage 17) 5.6.1
Hydromorfologische situatie/toestand
Voor het bepalen van het ecologische doel is de eerste stap om na te gaan welke ongunstige inrichtingsaspecten (inclusief peilbeheer) te wijzingen c.q. te mitigeren zijn (bijlage 19).
-29-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Het gaat in dit geval om de volgende aspecten: Peilbeheer Het waterpeil is niet natuurlijk maar vast (’s zomers hoog (–1,4 m NAP) en ’s winters laag (-1,7 m NAP). Als ’s zomers in de toekomst meer doorspoeling van het achterliggende gebied plaatsvindt, biedt dit mogelijk kansen om het peilverschil tussen zomer en winter iets te verkleinen. Echter de waterafvoerende functie en aangrenzende agrarische functie maken de haalbaarheid van deze mitigatie onzeker. Dimensionering en oeververdediging De oevers zijn vrij strak, steil en zijn voorzien van een beschoeiing van bewerkte houten palen met doek. Met de aanleg van natuurvriendelijke oevers met een plas-dras berm (verbreding) is deze situatie te mitigeren. Bemaling Door bemaling en inlaat van water is er incidenteel (sterke) stroming. Dit kan extra troebelheid geven door opwerveling van slib. Voor zover mogelijk, kan de inlaat van water beperkt worden. In de praktijk van de laatste jaren gebeurt dit al omdat inlaat van water uit het Volkerak-Zoommeer ’s zomers wordt vermeden vanwege de daar aanwezige blauwalgenbloei. Schoning watergang Mogelijk kan een iets natuurvriendelijker (maai)beheer en onderhoud plaatsvinden. 5.6.2
Ecologische doelen
Voor de afleiding van het ecologisch doel is als referentie gebruik gemaakt van het natuurlijke watertype M30 (zwak brakke wateren). Afgeleid zijn zowel de biologische als fysisch-chemische componenten van het ecologisch doel. Wat betreft de biologie gaat het om zwevende algen (fytoplankton), waterplanten (macrofyten), bodemdieren (macrofauna) en vissen. Het maximaal te bereiken niveau (MEP) en bijbehorende grens voor een goede toestand (GEP) alsmede de onderbouwing zijn opgenomen in bijlage 17. Vergeleken met de gebruikte natuurlijke referentie treden er enig afwijkingen in de hydromorfologische situatie op. Afhankelijk van het al of niet succesvol kunnen uitvoeren van mitigerende maatregelen kan dit aanleiding vormen om enkele biologische doelen op een lager niveau te plaatsen. Wat betreft fosfor en stikstof is geen afwijking van de natuurlijke referentie doorgevoerd. Het einddoel (GEP) is gesteld op: 0,11 mg/l totaal-fosfor en 1,8 mg/l totaal-stikstof. 5.7
Ecologisch doel in de verzorgingsgebieden
Voor de ecologische doelstelling van de wateren in het verzorgingsgebied is aangesloten bij de doelen in het waterbeheersplan van het waterschap (STOWA-klasse III). Net als voor het overige water maakt de ecologische doelstelling voor de wateren in het verzorgingsgebied geen onderdeel uit van de KRW-rapportage aan Brussel. Wel dienen waar nodig en mogelijk in dit gebied maatregelen te worden genomen om de waterkwaliteit van het bijbehorende waterlichaam te verbeteren. 5.8
Ecologisch doel in overige wateren
Voor de ecologische doelstelling van de wateren in overig gebied is aangesloten bij de doelen in het vigerende waterbeheersplan van het waterschap (STOWA-klasse III). De ecologische doelstelling voor deze wateren maakt geen onderdeel uit van de KRWrapportage aan Brussel.
-30-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
6
DOELAFWIJKING EN MOGELIJKE OORZAKEN
6.1
Doelafwijking waterlichamen en mogelijke oorzaken
6.1.1
Ecologie
Biologische problemen In tabel 2 is aangegeven of de biologische doelstellingen in de huidige situatie gehaald zijn. Getoetst is aan de waarde voor de goede ecologische waterkwaliteit (GEP). Waar het doel niet is gehaald (doelafwijking) staan tevens de belangrijkste mogelijke oorzaken vermeld. De feitelijke toetsing aan de hand van meetwaarden van de gegevens is opgenomen in bijlage 13. Tabel 2a. Beoordeling biologische parameters: waterlichaam Boezem van Oude-Tonge (NL19_45)
Soort
Waterlichaam
Belangrijkste oorzaken
Algen (fytoplankton): - chlorofyl a
matig
verhoogde nutriëntgehalten
geen gegevens1
-
- aanwezigheid onderwaterplanten
geen gegevens1
-
- aanwezigheid oeverplanten
geen gegevens1
-
- aantal soorten
geen gegevens1
-
geen gegevens1
-
1
-
- soorten Waterplanten (macrofyten):
Bodemdieren (macrofauna): - aantal soorten Vissen 1
geen gegevens
Recent is in dit waterlichaam een speciaal meetpunt ingericht voor de Kaderrichtlijn Water (bijlage 11, kaart 4.1)
Tabel 2b. Beoordeling biologische parameters: waterlichaam Afwatering Den Bommel (NL19_46)
Soort
Waterlichaam
Belangrijkste oorzaken
Algen (fytoplankton): - chlorofyl a
matig
verhoogde nutriëntgehalten
- soorten
matig
wisselingen zoet-zout, verhoogde nutriëntgehalten
slecht
wisselingen zoet-zout, verhoogde nutriëntgehalten
Waterplanten (macrofyten): - aanwezigheid onderwaterplanten - aanwezigheid oeverplanten - aantal soorten
slecht
wisselingen zoet-zout, steile/beschoeide oevers
ontoereikend
wisselingen zoet-zout, onnatuurlijk peilbeheer
ontoereikend
wisselingen zoet-zout, ontbreken water- en oevervegetatie
geen gegevens
-
Bodemdieren (macrofauna): - aantal soorten Vissen
Tabel 2c. Beoordeling biologische parameters: waterlichaam Afwatering Galathee (NL19_47)
Soort
Waterlichaam
Belangrijkste oorzaken
Algen (fytoplankton): - chlorofyl a
ontoereikend
hoge nutriëntgehalten
- soorten
ontoereikend
wisselingen zoet-zout, hoge nutriëntgehalten
Waterplanten (macrofyten): - aanwezigheid onderwaterplanten
slecht
wisselingen zoet-zout, hoge nutriëntgehalten
- aanwezigheid oeverplanten
slecht
wisselingen zoet-zout, steil/beschoeide oevers
- aantal soorten
slecht
wisselingen zoet-zout, onnatuurlijk peilbeheer
ontoereikend
wisselingen zoet-zout, ontbreken water- en oevervegetatie
geen gegevens
-
Bodemdieren (macrofauna): - aantal soorten Vissen
-31-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Tabel 2d. Beoordeling biologische parameters: waterlichaam De Groote Kreek (NL19_48)
Soort
Waterlichaam
Belangrijkste oorzaken
Algen (fytoplankton): - chlorofyl a
matig
hoge nutriëntgehalten
- soorten
matig
wisselingen zoet-zout, hoge nutriëntgehalten
- aanwezigheid onderwaterplanten
slecht
wisselingen zoet-zout, hoge nutriëntgehalten
- aanwezigheid oeverplanten
slecht
wisselingen zoet-zout, deels beschoeide oevers
- aantal soorten
slecht
wisselingen zoet-zout, onnatuurlijk peilbeheer
ontoereikend
wisselingen zoet-zout, ontbreken water- en oevervegetatie
geen gegevens
-
Waterplanten (macrofyten):
Bodemdieren (macrofauna): - aantal soorten Vissen
Tabel 2e. Beoordeling biologische parameters: waterlichaam Afwatering Oudeland van Oude-Tonge (NL19_49)
Soort
Waterlichaam
Belangrijkste oorzaken
Algen (fytoplankton): - chlorofyl a
matig
hoge nutriëntgehalten
- soorten
matig
wisselingen zoet-zout, hoge nutriëntgehalten
- aanwezigheid onderwaterplanten
slecht
wisselingen zoet-zout, hoge nutriëntgehalten
- aanwezigheid oeverplanten
slecht
wisselingen zoet-zout, steil/beschoeide oevers
- aantal soorten
slecht
wisselingen zoet-zout, onnatuurlijk peilbeheer
slecht
wisselingen zoet-zout, ontbreken water- en oevervegetatie
geen gegevens
-
Waterplanten (macrofyten):
Bodemdieren (macrofauna): - aantal soorten Vissen
Fysisch/chemische problemen In tabel 3 is aangegeven of de fysisch-chemische doelen in de huidige situatie gehaald zijn. Getoetst is aan de waarden voor de goede ecologische waterkwaliteit (GEP). Waar het doel niet is gehaald (doelafwijking) staan tevens de belangrijkste mogelijke oorzaken vermeld. Tabel 3a. Beoordeling fysisch/chemische parameters: waterlichaam Boezem van Oude-Tonge (NL19_45)
Parameter
Waterlichaam
Belangrijkste oorzaken
Stikstof
matig
uit- en afspoeling landbouwgronden, kwel
Fosfor
matig
uit- en afspoeling landbouwgronden, kwel
Chloride
ontoereikend
kwel
Doorzicht
slecht
hoge nutriëntgehalten, invloed gemaal, recreatievaart
Tabel 3b. Beoordeling fysisch/chemische parameters: waterlichaam Afwatering Den Bommel (NL19_46)
Parameter
Waterlichaam
Belangrijkste oorzaken
Stikstof
ontoereikend
uit- en afspoeling landbouwgronden, kwel
Fosfor
matig
uit- en afspoeling landbouwgronden, kwel
Chloride
matig
kwel
Doorzicht
ontoereikend
hoge nutriëntgehalten, invloed gemaal
Tabel 3c. Beoordeling fysisch/chemische parameters: waterlichaam Afwatering Galathee (NL19_47)
Parameter
Waterlichaam
Belangrijkste oorzaken
Stikstof
ontoereikend
uit- en afspoeling landbouwgronden, kwel
Fosfor
ontoereikend
uit- en afspoeling landbouwgronden, kwel
Chloride
matig
kwel
Doorzicht
slecht
hoge nutriëntgehalten, invloed gemaal
-32-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Tabel 3d. Beoordeling fysisch/chemische parameters: waterlichaam De Groote Kreek (NL19_48)
Parameter
Waterlichaam
Belangrijkste oorzaken
Stikstof
ontoereikend
uit- en afspoeling landbouwgronden, kwel
Fosfor
ontoereikend
uit- en afspoeling landbouwgronden, kwel
Chloride
matig
kwel
Doorzicht
slecht
hoge nutriëntgehalten, invloed gemaal
Tabel 3e. Beoordeling fysisch/chemische parameters: waterlichaam Afwatering Oudeland Oude-Tonge (NL19_49)
Parameter
6.1.2
Waterlichaam
Belangrijkste oorzaken
Stikstof
ontoereikend
uit- en afspoeling landbouwgronden, kwel uit- en afspoeling landbouwgronden, kwel
Fosfor
ontoereikend
Chloride
matig
kwel
Doorzicht
slecht
hoge nutriëntgehalten, invloed gemaal
Chemie
Op basis van de beschikbare informatie is het beeld dat de prioritaire stoffen niet boven de normen liggen (zomerhalfjaargemiddelde: zie tabel bijlage 12). In 2007 wordt met de KRW-nulmeting in de waterlichamen een compleet beeld verkregen. 6.2
Doelafwijking verzorgingsgebied/overig water en mogelijke oorzaken
6.2.1
Ecologie
Biologische problemen Op basis van de beschikbare gegevens is de biologische toestand in het verzorgingsgebied en in de overige wateren overwegend matig en op meerdere plekken ook slecht. Fysisch/chemische problemen Op basis van de beschikbare gegevens zijn de fysisch/chemische problemen in het verzorgingsgebied matig. Voor chloride is de variatie in concentraties erg groot (kaart 5.7 in bijlage 13). Voor de mogelijke oorzaken wordt verwezen naar tabellen 2 en 3. Ook in deze wateren geldt dat de sterke wisselingen van zoete en brakke situaties, hoge nutriëntgehalten en het ontbreken van natuurvriendelijke oevers bepalend zijn voor de matige tot slechte ecologische toestand. Voor de hoofdwatergangen en kavelsloten geldt bovendien dat in de zomersituatie vaak een te geringe waterdiepte aanwezig voor een ecologisch gezond watersysteem. Verder treden in de watergangen grote fluctuaties op in waterstanden. Dit heeft tot gevolg dat de oevers zich slecht ontwikkelen. Riet is een van de weinige plantensoorten die bestand is tegen grote verschillen in waterstand en hogere chloridegehalten en is daarom dominant aanwezig. 6.2.2
Chemie
Op basis van de beschikbare informatie is het beeld voor het verzorgingsgebied en overige water dat imidacloprid en ETU als probleemstoffen naar voren komen. Verder zijn carbendazim, iprodion, kresoxim-methyl en prosulfocarb als mogelijke probleemstof aangetroffen. In 2007 uitgevoerde metingen zullen moeten bevestigen of bovengenoemde stoffen of andere stoffen - inderdaad - als probleemstof kunnen worden beschouwd
-33-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
-34-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
7
MAATREGELEN EN SELECTIE
Medewerkers van het Waterschap Hollandse Delta, Gemeente Oostflakkee, Provincie Zuid-Holland en Rijkswaterstaat Zeeland hebben de maatregelen geïnventariseerd die nodig zijn om de vastgestelde verschillen tussen de actuele situatie en de ecologisch en chemische normen op te heffen. Op basis van beschikbare expertkennis van effecten en kosten is afgewogen welke maatregelen in de periode 2010-2015 uit te voeren zijn en welke maatregelen eerst nader onderzoek vereisen. De werkwijze en de resultaten staan in onderstaande paragrafen nader toegelicht voor zowel het waterlichaam, het verzorgingsgebied, het overige water, de beschermde gebieden en het gebied dat als waterparel is aangemerkt. 7.1
Waterlichamen
7.1.1
Mogelijke maatregelen en afweging
De totaallijsten van mogelijke maatregelen in de waterlichamen Boezem Oude-Tonge, Afwatering Den Bommel, Afwatering Galathee, De Groote Kreek en Oude Land van OudeTonge zijn opgenomen in bijlagen 20a t/m 20e. De strategie voor deze vijf waterlichamen is om allereerst de inrichting van de oevers te realiseren. In een enkel waterlichaam (De Groote Kreek) is recent al een aantal natuurvriendelijke oevers aangelegd. Lopende en voorgenomen oeverinrichtingen zijn hier deels te combineren met het realiseren van voldoende waterberging (WB21) en van de Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Aangezien een relatief grote lengte aan natuurvriendelijke oevers nodig is, is voorzien in een gefaseerde aanleg. Daar waar sprake is van overlap van - delen van – een waterlichaam met de natte PEHS (inclusief beschikbare ILG-budgetten) én eventueel benodigde waterberging is uitvoering voorzien in de periode 2010-2015. Voor de overige trajecten is aanleg van natuurvriendelijke oevers gedacht ná 2015 (2016-2021 of zelfs 2022-2027). Het aanleggen van vispaaiplaatsen kan met deze inrichting worden meegenomen. Als vervolg op de oeverinrichting is voor een gezonde ecologische ontwikkeling noodzakelijk dat de extreme (seizoens)schommelingen in chloridegehalten (zoet tot zeer brak) aanzienlijk verminderen. Voor de korte termijn (2010-2015) zijn enkele wateraanvoercircuits voorzien. Hiermee worden waterkwaliteitsproblemen in zowel de stedelijke kernen (Oude-Tonge en Ooltgensplaat) als in enkele waterlichamen aangepakt (afname zoet-zout schommelingen). Met name geldt dit voor Afwatering Den Bommel en in mindere mate ook voor Afwatering Galathee en Boezem Oude-Tonge. Op de lange(re) termijn is de verwachting dat aanvoer van zoet water definitief niet meer mogelijk is vanuit het Volkerak-Zoommeer. In de huidige praktijk vindt ’s zomers al geen inlaat van water vanuit het Volkerak-Zoommeer meer plaats vanwege de jaarlijks terugkerende blauwalgenbloei in dit meer. Rijkswaterstaat verkent samen met de gemeenten en andere partijen mogelijke oplossingen voor dit probleem. Aangezien er geen andere structurele oplossing binnen beperkte termijn mogelijk zijn gebleken, betreft die verkenning uitsluitend varianten op een toekomstig brak-zout Volkerak-Zoommeer (>10.000 mg Cl/l). Gezien het voorgaande en gezien de waterkwaliteitsproblemen in Oostflakkee zelf ligt de oplossing voor de lange(re) termijn in het omleiden c.q. scheiden van zoet- en brakwaterstromen (gradiënt van noord naar zuid). Deze conclusie komt overeen met de toekomstvisie in het Waterstructuurplan Goeree-Overflakkee. Het vereist wel een ingrijpende herstructurering van het waterhuishoudkundige systeem. Daarom is eerst nader onderzoek nodig naar de mogelijke oplossingen en haalbaarheid (tracés en kunstwerken). Eventuele uitvoering is pas ná 2015 aan de orde. Naast inrichting en zoet-zout schommelingen staat in Oostflakkee nog een knelpunt een ontwikkeling van ecologische gezonde wateren in de weg, namelijk het peilbeheer.
-35-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Verkend dient te worden waar er mogelijkheden liggen voor een natuurlijker peilregime c.q. water van voldoende diepte. Het gaat hierbij om het optimaliseren van het peilbeheer waarbij zowel natuur als landbouw worden gediend. Deze verkenning van het peilbeheer al dan niet in combinatie met verdiepen/verbreden van watergangen is voorzien in de periode 2010-2015. Eventuele maatregelen zijn echter ook hier niet eerder aan de orde dan ná 2015. De eerste kansen voor een ander peilbeheer liggen mogelijk in de tracés van de twee voorgenomen zoetwateraanvoercircuits. Ook de relatief hoge nutriëntgehalten dragen bij aan het niet halen van de ecologische doelen. Naast de aanwezige kwel speelt ook de uit- en afspoeling van stikstof en fosfaat vanuit landbouwgronden een belangrijke bron. Akkerrandenbeheer op locale schaal draagt –beperkt bij aan vermindering van de belasting van water met nutriënten. Echter om uiteindelijk de nutriëntdoelen te kunnen halen zal aanvullend landelijk mestbeleid nodig zijn. Voor de problemen met chemische stoffen (bestrijdingsmiddelen, zware metalen) is ervan uitgegaan dat in eerste instantie – aanvullend - generiek beleid een verbetering moet opleveren. 7.1.2
Voorgestelde maatregelen voor de periode 2010-2015
Met inrichtings- en beheersmaatregelen is op korte termijn de ecologische kwaliteit van de waterlichamen te verbeteren (tabellen 4 t/m 8). Voor een aantal – eventuele maatregelen ná 2015 is eerst onderzoek nodig. Voor de inrichtings-, beheers- en onderzoeksmaatregelen in het verzorgingsgebied wordt verwezen naar paragraaf 7.2. Boezem van Oude-Tonge Gezien de ligging in stedelijk gebied (bebouwing, wegen, stabiliteit kades) en het deels in gebruik zijn van het waterlichaam als recreatiehaven zijn de mogelijkheden voor aanpassing van de (oever)inrichting en het beheer- en onderhoudsregiem zeer beperkt of afwezig. Ook de functie van waterafvoerende hoofdwatergang en de open verbinding met het VolkerakZoommeer stelt beperkingen aan veranderingen in de inrichting en (peil)beheer. In de periode 2010-2015 wordt onderzocht wat ondanks de beperkingen eventuele mogelijkheden zijn voor één of enkele locale verbredingen van het waterlichaam (zones voor ontwikkeling waterplanten en vispaaiplaatsen). Verder wordt onderzocht of de noodzaak bestaat en, zo ja, welke mogelijkheden voorhanden zijn om op korte termijn blauwalgenoverlast in het waterlichaam aan te pakken. Dit dient dan een tussentijdse oplossing te zijn voor een definitieve oplossing met een zout Volkerak-Zoommeer. Enige verbetering van de nutriëntgehalten wordt mogelijk bereikt door meer doorspoeling van het verzorgingsgebied (zie tabel 9), het nieuwe landelijke mestbeleid en het op de riolering aansluiten van alle panden in het buitengebied. In de periode tot 2015 wordt nog onderzocht of een verdere emissiereductie vanuit de riolering van OudeTonge bijdraagt aan lagere nutriëntgehalten en, zo ja, of dit ook - kosteneffectief is. Tabel 4. Maatregelen in het waterlichaam Boezem van Oude-Tonge (NL_1945).
Nr.
Reeds voorzien
Maatregel
Kosten (x 1000 Euro) Eenmalig
Trekker
Jaarlijks
Uitvoering 1*
nieuw
Doorspoelen (zie verzorgingsgebied c.q. bemalingsgebied Oude-Tonge) zie tabel 9 zie tabel 9
2*
nieuw
Mogelijkheden aanleg natuurvriendelijke verbredingen/vispaaiplaatsen
5
3*
nieuw
Noodzaak en mogelijkheden van weren blauwalgen haven Oude-Tonge
10
-
gemeente
4*
nieuw
Noodzaak/mogelijkheden emissiereductie riooloverstorten Oude-Tonge
20
-
waterschap
waterschap
Onderzoek -
waterschap
* Uitvoerings- en/of onderzoeksmaatregel te rapporteren als KRW-maatregel
Afwatering Den Bommel Op de korte termijn (2010-2015) is voorzien in de aanleg van natuurvriendelijke oevers met plas-drasbermen en vispaaiplaatsen langs De Groote Kreek (4 ha). Dit is de oostelijk gelegen tak van het waterlichaam Afwatering Den Bommel. Het traject maakt onderdeel uit van het
-36-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Krekenplan en van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (in provinciaal meerjarenplan als ILG-project opgenomen voor 2007-2013). In het kader van het op te stellen Waterplan Goeree-Overflakkee is een zoetwateraanvoercircuit naar Ooltgensplaat voorgesteld met als aanvoerwater De Groote Kreek (inlaat bij Den Bommel). Bij de uitwerking van dit wateraanvoerplan dient te worden nagegaan of hiermee de chloride-schommelingen (zomerwinter) in voldoende mate zijn te bestrijden voor het gewenste stabiele zoetwaterecosysteem in De Groote Kreek. Mocht dit niet het geval zijn dan is wellicht een realisatie van een nieuw inlaatpunt (hevel) ter hoogte van de Oudelandseweg een goed alternatief. Naast kwaliteitsverbetering betekent het zoetwatercircuit op termijn ook een kans om het peilbeheer in De Groote Kreek aan te passen. Het winterpeil zou wellicht wat minder laag hoeven te zijn aangezien een deel van de waterafvoer - via het verbrede aanvoertraject - ook via het gemaal Oudeland bij Ooltgensplaat of Galathee kan plaatsvinden. Bij hevige neerslag echter zal waterafvoer via gemaal De Bommelse Polders nodig blijven om wateroverlast in het relatief laaggelegen Den Dommel en omliggende gebied te voorkomen. Een peilbeheer met een kleiner verschil tussen zomer en winter biedt meer kansen voor een stabiele en ecologische waardevolle ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers. De mogelijkheden voor een nieuw peilbeheer, mede in relatie tot de omliggende landbouwgronden, worden onderzocht. Een eventueel nieuw peilbeheer is pas aan de orde ná 2015. In de periode 2010-2015 is verder nog een natuurvriendelijker onderhoud c.q. maaibeheer van de watergang en oevers voorzien. Op de langere termijn (ná 2015) is ook langs De Kleine Kreek (westelijke tak van het waterlichaam Afwatering Den Bommel) de aanleg van natuurvriendelijke oevers voorzien. Dit traject maakt onderdeel uit van het Krekenplan, maar is geen onderdeel van de natte Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur. Voor andere maatregelen op de langere termijn (ná 2015) is eerst onderzoek nodig. Het gaat hierbij om het in beeld brengen van de noodzaak en mogelijkheden voor de visstand, actief vegetatiebeheer en verdergaande emissiereductie vanuit de riolering (Den Bommel). Tabel 5. Maatregelen in het waterlichaam Afwatering Den Bommel (NL_1946).
Nr.
Kosten
Reeds
Maatregel
voorzien
(x 1000 Euro)
Trekker
Eenmalig Jaarlijks
Uitvoering 1* 2* 3* 4*
nieuw
Aanleg vispaaiplaatsen samen met aanleg natuurvriendelijke oevers
2007-2015 Aanleg natuurvriendelijke oevers met plas-dras berm (>2m breed): 0,04 km nieuw nieuw
zie mtr. 2 zie mtr. 2 2
Invoeren/wijzigen doorspoelen: wateraanvoer Den Bommel-Ooltgensplaat Natuurvriendelijker onderhoud / maaibeheer
1.100 250
2
-
20
waterschap
p.m.
waterschap
waterschap 1
waterschap
Onderzoek
1 2
5*
nieuw
Opstellen plan voor wateraanvoercircuit Den Bommel-Ooltgensplaat
6*
nieuw
Noodzaak en mogelijkheden maatregelen visbeheer
7*
nieuw
Noodzaak en mogelijkheden actief vegetatiebeheer (uitzetten/zaaien/enten)
8*
nieuw
Mogelijkheden aanpassen peilbeheer (minder verschil zomer - winter)
9*
nieuw
Noodzaak/mogelijkheden emissiereductie riooloverstorten Den Bommel
20
100
-
waterschap
5
-
waterschap
5
-
waterschap
10
-
waterschap
-
waterschap
Wordt bepaald voor het beheersgebied van het waterschap als geheel Globale schatting
* Uitvoerings- en/of onderzoeksmaatregel te rapporteren als KRW-maatregel
Afwatering Galathee Dit traject maakt geen onderdeel uit van de natte Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur, maar is wel opgenomen in het Krekenplan. Op korte termijn (2010-2015) wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn om in dit waterlichaam natuurvriendelijke oevers met plasdras berm en vispaaiplaatsen aan te leggen. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de afwaterings-
-37-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 functie en eventuele beperkingen die het hiervoor benodigde peilbeheer stelt aan de ecologische ontwikkeling en stabiliteit van de aan te leggen natuurvriendelijke oevers. Realisatie vindt plaats ná 2015. Daarnaast wordt mogelijk enige verbetering van de nutriëntgehalten bereikt door meer doorspoeling van het verzorgingsgebied, het nieuwe landelijke mestbeleid en het op de riolering aansluiten van alle panden in het buitengebied. In de periode 2010-2015 is verder nog een natuurvriendelijker onderhoud c.q. maaibeheer van de watergang en oevers voorzien. Voor aanvullende maatregelen (ná 2015) is eerst onderzoek nodig. Het gaat hierbij om het in beeld brengen van de noodzaak en mogelijkheden voor de visstand, actief vegetatiebeheer en mogelijkheden voor een ander peilbeheer (minder verschil zomer en winter). Tabel 6. Maatregelen in het waterlichaam Afwatering Galathee (NL_1947).
Nr.
Reeds voorzien
Kosten (x 1000 Euro)
Maatregel
Trekker
Eenmalig Jaarlijks
Uitvoering 1*
nieuw
Doorspoelen (zie waterlichaam Afwatering Den Bommel)
2*
nieuw
Natuurvriendelijker onderhoud / maaibeheer
3*
nieuw
Noodzaak en mogelijkheden maatregelen visbeheer
5
-
waterschap
4*
nieuw
Noodzaak en mogelijkheden actief vegetatiebeheer (uitzetten/zaaien/enten)
5
-
waterschap
5*
nieuw
Mogelijkheden aanpassen peilbeheer (minder verschil zomer en winter)
10
-
waterschap
6*
nieuw
Mogelijkheden aanleg natuurvriendelijke oevers+plas-dras berm (>2m breed)
20
-
waterschap
zie tabel 5 zie tabel 5 -
p.m.
1
waterschap waterschap
Onderzoek
1
Wordt bepaald voor het beheersgebied van het waterschap als geheel
* Uitvoerings- en/of onderzoeksmaatregel te rapporteren als KRW-maatregel
De Groote Kreek Recent zijn in dit waterlichaam al enkele natuurvriendelijke oevers aangelegd. Op de korte termijn (2010-2015) is in dit waterlichaam voorzien in de verdere aanleg van natuurvriendelijke oevers met plas-drasbermen en vispaaiplaatsen (3 ha). Het traject maakt onderdeel uit van het Krekenplan en van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (in provinciaal meerjarenplan als ILG-project opgenomen voor 2007-2013). Voor de uitvoering kan tevens gebruik worden gemaakt van NBW-gelden (Nationaal Bestuursakkoord Water) voor het realiseren van waterberging. Daarnaast wordt mogelijk enige verbetering van de nutriëntgehalten bereikt door meer doorspoeling van het verzorgingsgebied, het nieuwe landelijke mestbeleid en het op de riolering aansluiten van alle panden in het buitengebied. In de periode 2010-2015 is verder nog een natuurvriendelijker onderhoud c.q. maaibeheer van de watergang en oevers voorzien. Voor aanvullende maatregelen (ná 2015) is eerst onderzoek nodig. Het gaat hierbij om het in beeld brengen van de noodzaak en mogelijkheden voor de visstand, actief vegetatiebeheer en mogelijkheden voor een ander peilbeheer (minder verschil zomer en winter). Tabel 7. Maatregelen in het waterlichaam De Groote Kreek (NL_1948).
Nr.
Reeds voorzien
Kosten (x 1000 Euro)
Maatregel
Eenmalig
Trekker
Jaarlijks
Uitvoering 1* 2*
nieuw
Aanleg vispaaiplaatsen samen met aanleg natuurvriendelijke oevers
2007-2015 Aanleg natuurvriendelijke oevers met plas-dras berm (>2m breed): 0,03 km
3*
nieuw
Doorspoelen (zie waterlichaam Afwatering Den Bommel)
4*
nieuw
Natuurvriendelijker onderhoud / maaibeheer
zie mtr. 2 zie mtr. 2 2
830
180
zie tabel 5 zie tabel 5 1
waterschap waterschap waterschap
-
p.m.
5
-
waterschap
waterschap
Onderzoek
1
5*
nieuw
6*
nieuw
Noodzaak en mogelijkheden actief vegetatiebeheer (uitzetten/zaaien/enten)
5
-
waterschap
7*
nieuw
Mogelijkheden aanpassen peilbeheer
10
-
waterschap
8*
nieuw
Verdere aanleg natuurvriendelijke oevers+plas-dras berm (>2m breed)
20
-
waterschap
Noodzaak en mogelijkheden maatregelen visbeheer
Wordt bepaald voor het beheersgebied van het waterschap als geheel
* Uitvoerings- en/of onderzoeksmaatregel te rapporteren als KRW-maatregel
-38-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Afwatering Oudeland van Oude-Tonge Dit traject maakt geen onderdeel uit van de natte Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur, maar is wel opgenomen in het Krekenplan. Op korte termijn (2010-2015) wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn om langs dit waterlichaam natuurvriendelijke oevers met plasdras berm en vispaaiplaatsen aan te leggen. Beperkingen zijn hier de naastgelegen dijk (stabiliteit), bebouwing en voorgenomen bebouwing (industrieterrein). Waterschap en gemeente betrekken de resultaten van deze verkenning in de planuitwerking voor het industrieterrein. Daarnaast wordt mogelijk enige verbetering van de nutriëntgehalten bereikt door meer doorspoeling van het verzorgingsgebied, het nieuwe landelijke mestbeleid en het op de riolering aansluiten van alle panden in het buitengebied. In de periode 2010-2015 is verder nog een natuurvriendelijker onderhoud c.q. maaibeheer van de watergang en oevers voorzien. Voor aanvullende maatregelen (ná 2015) is eerst onderzoek nodig. Het gaat hierbij om het in beeld brengen van de noodzaak en mogelijkheden voor de visstand, actief vegetatiebeheer en mogelijkheden voor een ander peilbeheer (minder verschil zomer en winter). Tabel 8. Maatregelen in het waterlichaam Afwatering Oudeland van Oude-Tonge (NL_1949).
Nr.
Reeds voorzien
Maatregel
Kosten (x 1000 Euro) Eenmalig
Trekker
Jaarlijks
Uitvoering 1*
nieuw
Doorspoelen: effect wateraanvoer Middelharnis (zie rapport Middelharnis)
2*
nieuw
Natuurvriendelijker onderhoud / maaibeheer
n.v.t. -
n.v.t. p.m.
1
waterschap waterschap
Onderzoek
1
3*
nieuw
Noodzaak en mogelijkheden maatregelen visbeheer
5
-
waterschap
4*
nieuw
Noodzaak en mogelijkheden actief vegetatiebeheer (uitzetten/zaaien/enten)
5
-
waterschap
5*
nieuw
Mogelijkheden aanpassen peilbeheer
10
-
waterschap
6*
nieuw
Mogelijkheden aanleg natuurvriendelijke oevers+plas-dras berm (>2m breed)
20
-
waterschap
Wordt bepaald voor het beheersgebied van het waterschap als geheel
* Uitvoerings- en/of onderzoeksmaatregel te rapporteren als KRW-maatregel
Stroomgebiedsbeheersplan De uitvoerings- en onderzoeksmaatregelen opgenomen in tabellen 4 t/m 8 hebben direct of indirect effect op de ecologische en/of chemische toestand van een KRWwaterlichaam. Ze maken daarom deel uit van het maatregelenprogramma 2010-2015 in het Stroomgebiedsbeheersplan Maas (resultaatsverplichting) dat Nederland eind 2009 aan de Europese Commissie rapporteert. 7.2
Verzorgingsgebied
7.2.1
Mogelijke maatregelen en afweging
De totaallijsten van mogelijke maatregelen in de verzorgingsgebieden van de waterlichamen zijn opgenomen in de bijlagen 21a t/m 21d. De strategie voor de verzorgingsgebieden is grotendeels hetzelfde als voor de waterlichamen. Het accent voor de korte termijn (2010-2015) ligt op aanleg van natuurvriendelijke oevers in hoofdwatergangen die onderdeel vormen van de Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) en waarvoor de Provincie Zuid-Holland ILG-budgetten heeft gereserveerd. Deze trajecten maken ook onderdeel uit van het Krekenplan van het waterschap. Voor hoofdwatergangen die alleen deel uitmaken van het Krekenplan is realisatie van natuurvriendelijke oevers voorzien met een langere realisatietermijn (maximaal tot 2027). Op korte termijn is verder voorzien in de twee wateraanvoercircuits (paragraaf 7.1.1). Voor de langere termijn zijn ook hier het omleiden c.q. scheiden van zoet- en brakwaterstromen (gradiënt van noord naar zuid), optimalisatie van het peilbeheer (inclusief verdiepen/verbreden van wateren) en vermindering van emissies van nutriënten van landbouwgronden (landelijk mestbeleid) de noodzakelijke oplossingsrichtingen voor het realiseren van ecologische gezonde wateren.
-39-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 7.2.2
Voorgestelde maatregelen voor de periode 2010-2015
Aangezien de verzorgingsgebieden – zeker in de zomerperiode (waterinlaat) – overlappen is uitgegaan van een indeling en bespreking aan de hand van bemalingsgebieden. Daar waar relevant is rekening gehouden met de zomersituatie en daarmee een groter verzorgingsgebied tijdens een afvoerende situatie (winterperiode). Voor de waterlichamen Boezem van OudeTonge en Afwatering Oude Land van Oude-Tonge is sprake van hetzelfde verzorgingsgebied (Oude-Tonge). Dit maakt dat onderstaand vier in plaats van vijf gebieden zijn behandeld. Met de voorgestelde inrichtings- en beheersmaatregelen is op korte termijn de ecologische kwaliteit van de wateren in de verzorgingsgebieden en de bijbehorende waterlichamen te verbeteren (tabel 9). Daarnaast wordt mogelijk nog enige verbetering van de nutriëntgehalten bereikt door het op de riolering aansluiten van 272 nog ongerioleerde panden (voorjaar 2008) en het nieuwe landelijke mestbeleid. Voor een aantal belangrijke maatregelen die eventueel ná 2015 zijn te nemen is eerst onderzoek nodig naar de mogelijkheden en haalbaarheid. Het gaat hierbij vooral om aanpassing van het peilbeheer, verdiepen/verbreden hoofdwatergangen en omleiden c.q. scheiden van zoete en brakke waterstromen (ontwikkelen noord-zuid gradiënt). Verder wordt voor alle verzorgingsgebieden ook onderzoek gedaan naar de noodzaak en mogelijkheden van maatregelen voor de visfauna en een eventuele uitbreiding van het huidige akkerrandenbeheer. De specifieke uitvoerings- en beheersmaatregelen per bemalingsgebied zijn als volgt. Bemalingsgebied Den Bommel In dit bemalingsgebied ligt een deel van de Vroonkreek dat onderdeel uitmaakt van het Krekenplan en de natte Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (in provinciaal meerjarenplan als ILG-project opgenomen voor 2007-2013). Hier is op de korte termijn voorzien in de aanleg van natuurvriendelijke oevers met vispaaiplaatsen (1 ha). Daarnaast wordt in dit verzorgingsgebied (met name de Voorkreek) mogelijk enige verbetering van de nutriëntgehalten bereikt door meer doorspoeling (invloed watercircuit Den Bommel-Ooltgensplaat). Bemalingsgebied Galathee In dit bemalingsgebied maakt de hoofdwatergang langs de Sluisweg onderdeel uit van het Krekenplan en de natte Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (in provinciaal meerjarenplan als ILG-project voor 2007-2013). Hier is op de korte termijn voorzien in de aanleg van natuurvriendelijke oevers met vispaaiplaatsen (3 ha). Bij de kernen Langstraat en Achthuizen worden nog enkele natuurvriendelijke oevers aangelegd in combinatie met het verbreden van watergangen om de waterkwaliteit te verbeteren (meer verversing). Daarnaast wordt in dit verzorgingsgebied mogelijk enige verbetering van de nutriëntgehalten bereikt door meer doorspoeling (invloed watercircuit Den Bommel-Ooltgensplaat). Bemalingsgebied De Groote Kreek In dit gebied bevinden zich – behalve het waterlichaam – een aantal hoofdwatergangen die onderdeel uitmaken van het Krekenplan en de natte Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur. Op de trajecten Bierkreek/Deur ten Tille en Oude-Tonge/Het Grote Gat worden natuurvriendelijke oevers met plas-dras bermen en vispaaiplaatsen aangelegd (16 ha en 2,5 ha). Beide trajecten zijn in het provinciaal meerjarenplan als ILG-project opgenomen (2007-2013). Bij watergangen die alleen in het Krekenplan zijn opgenomen is een langere realisatietermijn voorzien voor de natuurvriendelijke oevers. Uitgegaan is van een realisatie van 50% tot 2015 (1,5 ha). Bemalingsgebied Oude-Tonge In dit gebied bevinden zich hoofdwatergangen uit het Krekenplan (géén natte Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur). De realisatie van natuurvriendelijke oevers op deze trajecten loopt door tot ná 2015. Uitgegaan is van een realisatie van 50% tot 2015 (9 ha). Het te ontwikkelen doorspoelcircuit (Den Bommel/Oude-Tonge) verbetert de ecologische waterkwaliteit in het landelijk en met name het bestaande en nieuwe stedelijk gebied van Oude-Tonge. Verder wordt de emissie vanuit riooloverstorten verminderd door afkoppeling van verhard oppervlak (8,8 ha).
-40-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Tabel 9. Maatregelen in de verzorgingsgebieden
Nr.
Reeds voorzien
Kosten (x 1000 Euro)
Maatregel
Eenmalig
Jaarlijks
280
5
Trekker
Uitvoering: bemalingsgebied Den Bommel 2
1
2007-2015 Natuurvriendelijke oevers met plas-dras berm (0,01 km ): PEHS traject Vroonkreek
2*
nieuw
Invoeren/wijzigen doorspoelen (zie waterlichaam Afwatering Den Bommel)
waterschap
zie tabel 5 zie tabel 5
waterschap
Uitvoering: bemalingsgebied Galathee 2
3
2007-2015 Natuurvriendelijke oevers met plas-dras berm (0,01 km ): PEHS traject langs Sluisweg
4
nieuw
Natuurvriendelijke oevers (500 m)/verbreden:Achthuizen/Langstraat (waterkwaliteitsspoor)
5*
nieuw
Invoeren/wijzigen doorspoelen (zie waterlichaam Afwatering Den Bommel)
280
5
waterschap
70
1
waterschap
zie tabel 5 zie tabel 5
waterschap
Uitvoering: bemalingsgebied De Groote Kreek 2
6
2007-2015 Natuurvriendelijke oevers met plas-dras berm (0,064 km ):traject Bierkreek-Deur ten Tille
2.600
30
waterschap
280
5
waterschap
420
10
waterschap
2
7
2007-2015
8
2010-2015
9*
nieuw
Aanleg natuurvriendelijke oevers met plas-dras berm (0,01 km ): traject Oude-Tonge / Het Grote Gat (verbinding kreektrajecten) 2
Aanleg natuurvriendelijke oevers met plas-dras berm (0,015 km ): overige hoofdwatergangen Krekenplan (betreft 50% in periode 2010-2015) Invoeren/wijzigen doorspoelen (zie waterlichaam Afwatering Den Bommel)
zie tabel 5 zie tabel 5 waterschap
Uitvoering: bemalingsgebied Oude-Tonge 2
10
2010-2015
Aanleg natuurvriendelijke oevers met plas-dras berm (0,09 km ): overige hoofdwatergangen Krekenplan (betreft 50% in periode 2010-2015)
2.500 2
waterschap
45
11*
nieuw
Invoeren/wijzigen doorspoelen: wateraanvoer Oostflakkee West / Oude-Tonge
500
-
waterschap
3
nieuw
Aanpakken overstorten: afkoppelen 8,8 ha in Oude-Tonge (waterkwaliteitsspoor)
1.900
-
gemeente
-
p.m.
3.000
-
gemeente
12
Uitvoering: alle bemalingsgebieden 13 14*
nieuw
Natuurvriendelijker onderhoud en (maai)beheer
2007-2009 Aansluiten op riolering van - vrijwel - alle nog ongerioleerde panden (272)
1
waterschap
Onderzoek: alle vier bemalingsgebieden gezamenlijk
1 2 3
15*
nieuw
Opstellen zoetwateraanvoerplan Oostflakkee West / Oude-Tonge
100
-
waterschap
16*
nieuw
Omleiden c.q. scheiden zoete en brakke waterstromen (noord-zuid gradiënt)
100
-
waterschap
17
nieuw
Optimaliseren peilbeheer c.q. verbreden/verdiepen hoofdwatergangen
60
-
waterschap
18*
nieuw
Noodzaak en mogelijkheden bufferstroken: uitbreiding akkerrandenbeheer
40
-
waterschap
19
nieuw
Noodzaak en mogelijkheden maatregelen visbeheer
20
-
waterschap
Wordt bepaald voor het beheersgebied van het waterschap als geheel Globale schatting Voorlopig opgevoerd (besluitvorming in kader Waterplan Goeree-Overflakkee)
* Uitvoerings- en/of onderzoeksmaatregel te rapporteren als KRW-maatregel
Stroomgebiedbeheersplan Met de maatregelen opgenomen in tabel 9 verbetert de kwaliteit van het water in het verzorgingsgebied. Maatregelen die leiden tot lagere nutriëntengehalten zijn belangrijk voor het bereiken van een goede ecologische toestand van de KRW-waterlichamen. Deze maatregelen maken daarom deel uit van het maatregelenprogramma 2009-2015 in het Stroomgebiedbeheersplan Rijndelta (resultaatsverplichting) dat Nederland eind 2009 aan de Europese Commissie rapporteert. 7.3
Overige wateren
De totaallijst van mogelijke maatregelen in de overige wateren is opgenomen in bijlage 22. Het betreft hier het bemalingsgebied Oudeland – Haven Ooltgensplaat. Met de voorgestelde inrichtings- en beheersmaatregelen is op korte termijn de ecologische kwaliteit van de wateren in het overige gebied te verbeteren (tabel 10). Zo zal het doorspoelcircuit vanaf Den Bommel naar Ooltgensplaat een verbetering opleveren van de ecologische waterkwaliteit in het landelijk en met name ook het stedelijk gebied van Ooltgensplaat. Verder wordt de emissie vanuit riooloverstorten verminderd door afkoppeling van verhard oppervlak (1,3 ha).
-41-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Op de langere termijn (2015-2027) is voorzien in de aanleg van natuurvriendelijke oevers met plas-drasbermen langs de Eerste en Tweede Hamert. Deze trajecten maken onderdeel uit van het Krekenplan en van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (in provinciaal meerjarenplan als ILG-project opgenomen voor 2014-2018 of later). Voor een aantal andere maatregelen die eventueel ná 2015 zijn te nemen is eerst onderzoek nodig naar de mogelijkheden en haalbaarheid. Het gaat hierbij vooral om aanpassing van het peilbeheer c.q. verdiepen/verbreden hoofdwatergangen. Verder wordt voor alle verzorgingsgebieden ook onderzoek gedaan naar de noodzaak en mogelijkheden van maatregelen voor de visfauna en een eventuele uitbreiding van het huidige akkerrandenbeheer. Tabel 10. Maatregelen in overig gebied (periode tot 2015): bemalingsgebied Oudeland-Haven Ooltgensplaat
Nr.
Kosten
Reeds
Maatregel
voorzien
(x 1000 Euro) Eenmalig
Trekker
Jaarlijks
Uitvoering 1
nieuw
Natuurvriendelijke oevers in Ooltgensplaat (>2m breed): 700 m
2*
nieuw
Invoeren/wijzigen doorspoelen (zie waterlichaam Afwatering Den Bommel) zie tabel 5 zie tabel 5 waterschap/gemeente
3
nieuw
Natuurvriendelijk beheer en onderhoud
nieuw
Aanpakken overstorten: afkoppelen 1,3 ha in Ooltgensplaat (waterkwaliteitsspoor)
4
2
98
2
p.m.1
WSHD
WSHD
280
-
gemeente
Plannen en onderzoek
1 2
5
nieuw
Noodzaak en mogelijkheden maatregelen visbeheer
5
-
waterschap
6
nieuw
Mogelijkheden aanpassen peilbeheer / verbreden-verdiepen hoofdwateren
15
-
waterschap
7
nieuw
Noodzaak en mogelijkheden bufferstroken: uitbreiding akkerrandenbeheer
10
-
waterschap
Wordt bepaald voor het beheersgebied van het waterschap als geheel Voorlopig opgevoerd (besluitvorming in kader Waterplan Goeree-Overflakkee)
Stroomgebiedbeheersplan Met de maatregelen opgenomen in tabel 10 verbetert de kwaliteit van de overige wateren. De maatregelen hebben geen effect op de regionale KRW-waterlichamen en/of op het waterlichaam (rijkswater) waarop wordt afgewaterd. Deze maatregelen (inrichting en beheer) worden daarom niet in het Stroomgebiedsbeheersplan opgenomen. Vastlegging van deze maatregelen vindt – net zoals voor het verzorgingsgebied - uitsluitend plaats in de betreffende plannen van het Waterschap Hollandse Delta (waterbeheersplan) en de Gemeente Oostflakkee (rioleringsplan en/of stedelijk waterplan). 7.4
Samenvatting maatregelen en kosten
In tabel 11 staat een samenvatting van de geselecteerde maatregelen voor de waterlichamen, het verzorgingsgebied en het overige water voor de periode 2010-2015. De volgende indeling is gehanteerd: ‘aanpak emissies en effectgerichte maatregelen’, ‘inrichting en beheer’ en ‘onderzoek’. Tevens zijn per uitvoerende organisatie de kosten aangegeven in eenmalige en jaarlijkse kosten. Het gaat om aanvullende maatregelen op de in voorbereiding c.q. uitvoering zijnde waterbergingsprojecten (WB21), aanleg ecologische verbindingen en reeds voorziene maatregelen in het vigerende Rioleringsplan. Dit betekent dat de reeds voorgenomen én financieel gedekte maatregelen (zie tabellen 4 t/m 10) niet zijn opgenomen in het samenvattende overzicht (tabel 11). Bij de – voorlopige – verdeling van kosten in tabel 11 is voor de maatregelen (onderzoek/uitvoering) in relatie tot stedelijk gebied - conform Handreiking Stedelijke Waterplannen - ervan uitgegaan dat de gemeente en het waterschap de kosten gezamenlijk dragen (50%-50%). Dit geldt bijvoorbeeld voor de planvorming en realisatie
-42-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 van de twee voorgestelde zoetwateraanvoerplannen (Ooltgensplaat en Oude-Tonge). Een uitzondering betreft het afkoppelen van verhard oppervlak (voorlopig opgevoerde maatregelen). Hierbij is uitgegaan van een verdeling tussen gemeente en waterschap van respectievelijk 75% en 25%. De kosten voor de zoetwatercircuits en het afkoppen betreffen globale kostenschattingen. De definitieve verdeling van kosten tussen Waterschap Hollandse Delta en Gemeente Oostflakkee zal plaatsvinden in het kader van het maatregelenprogramma van het nieuwe Waterplan Goeree-Overflakkee c.q. op projectniveau. Wat betreft de aanleg van natuurvriendelijke oevers in watergangen die onderdeel uitmaken van zowel de Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) als Krekenplan is uitgegaan van een gelijke verdeling van de kosten tussen waterschap en provincie (50%50%). De kosten zijn echter niet opgenomen in tabel 11 aangezien zowel de provincie als het waterschap de gelden hiervoor reeds heeft gereserveerd in de meerjarenbegrotingen (provincie in kader ILG en waterschap in kader Krekenplan). Voor onderzoek naar het scheiden van waterstromen in het gehele landelijke gebied van Oostflakkee is vooralsnog uitgegaan van een bekostiging door het waterschap. De openstaande posten voor het waterschap (tabel 11) hebben vooral betrekking op eventuele extra inspanningen die nog nodig zijn voor een natuurvriendelijker beheer en onderhoud van watergangen (tabellen 4 t/m 10). Tabel 11. Samenvatting aanvullende maatregelen en kosten (2010-2015)
Kosten (x 1000 Euro)
Maatregel Gemeente
Waterschap
Eenmalig
Jaarlijks
Eenmalig
Provincie
Jaarlijks
Eenmalig Jaarlijks
Waterlichamen Aanpak emissies
-
-
-
-
-
-
Inrichting en beheer
125
-
125
p.m.
-
-
Plannen en onderzoek
60
-
235
-
-
-
-
475
Verzorgingsgebied 1
Aanpak emissies
1.425
1
1
-
-
-
Inrichting en beheer
285
-
285
1 + p.m.
-
-
Plannen en onderzoek (excl. waterlichamen)
50
-
270
-
-
-
Aanpak emissies
210
-
70
-
-
-
Inrichting en beheer
49
-
49
2 + p.m.
-
-
-
-
30
-
-
-
2.204
-
1.539
3 + p.m.
-
-
Overig gebied
Plannen en onderzoek (excl. waterlichamen en overig gebied)
Totaal 1
De betreffende afkoppelingsmaatregelen zijn voorlopig opgevoerd. Besluitvorming vindt voorjaar 2008 plaats in het kader van het Waterplan Goeree-Overflakkee
7.5
Doelbereik met maatregelenpakket 2010-2015
Boezem van Oude-Tonge Met het voorgestelde pakket van inrichtings- en beheersmaatregelen in dit waterlichaam wordt niet verwacht dat een parameter bij de ecologische beoordeling één of meerdere klassen verschuift naar een goede ecologische toestand in 2015. Mogelijk geeft op de langere termijn een zout Volkerak-Zoommeer meer mogelijkheden voor een stabieler brak-zout ecosysteem. Binnen de beperkingen voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers en een natuurvriendelijker beheer (functies wonen, waterrecreatie en waterafvoer) wordt in de periode 2010-2015 bezien wat mogelijk is om de doelen voor dit waterlichaam in 2027 te halen.
-43-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Afwatering Den Bommel Met het voorgestelde pakket van inrichtings- en beheersmaatregelen in dit waterlichaam wordt verwacht dat de ecologische beoordeling voor de meeste parameters in 2015 minimaal één klasse zal zijn verschoven. Dit geldt met name voor het gedeelte Groote Kreek. Voor de oever- en waterplanten en macrofauna is het de vraag of reeds een stabiel zoet watersysteem ontstaat of dat de chloride-wisselingen nog te groot blijken. Als een stabiel zoet ecosysteem ontstaat verloopt het herstel van planten en macrofauna wellicht wat beter (van ‘slecht/ontoereikend’ naar ‘matig/goed’). Ná 2015 zullen nog aanvullende maatregelen nodig zijn voor het bereiken van de doelen. Dit geldt zeker ook voor het gedeelte Kleine Kreek (aanleg natuurvriendelijke oevers). Verder bieden de uit te voeren onderzoeksmaatregelen in de periode 2010-2015 nog aanknopingspunten voor aanvullende maatregelen om de doelen in 2027 te halen. Het gaat hierbij om de mogelijkheden en haalbaarheid van het optimaliseren van het peilbeheer, actief vegetatiebeheer, actief visstandsbeheer en het - verder - ontwikkelen van de noord-zuid gradiënt in zoete naar brakke condities (doorspoelen). Afwatering Galathee Met het voorgestelde pakket van inrichtings- en beheersmaatregelen in dit waterlichaam wordt verwacht dat de beoordeling van de parameters voor water- en oeverplanten maximaal één klasse verschuiven (van ‘slecht naar ‘ontoereikend’). Dit moet dan plaatsvinden door een natuurvriendelijker (maai)beheer. Mogelijk verschuiven ook de nutriëntgehalten, doorzicht en chlorofyl één klasse (van ‘slecht/ontoereikend’ naar ‘ontoereikend/matig’). Dit hangt onder meer af van wat precies de optelsom wordt van de effecten van het nieuwe mestbeleid, rioleren alle panden in het buitengebied en het extra doorspoelen vanuit Den Bommel. Ná 2015 zullen dus nog zeker aanvullende maatregelen nodig zijn voor het bereiken van de doelen. Het gaat dan in ieder geval om de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Ook de uit te voeren onderzoeksmaatregelen in de periode 2010-2015 leveren nog aanknopingspunten op voor aanvullende maatregelen om de doelen in 2027 te halen. Het gaat hierbij om de mogelijkheden en haalbaarheid van het optimaliseren van het peilbeheer, actief vegetatiebeheer, actief visstandsbeheer en het - verder - ontwikkelen van de noord-zuid gradiënt in zoete naar brakke condities (doorspoelen). De Groote Kreek Met het voorgestelde pakket van inrichtings- en beheersmaatregelen in dit waterlichaam wordt verwacht dat de beoordeling van de parameters voor water- en oeverplanten maximaal één of zelfs twee klassen verschuiven (van ‘slecht naar ‘ontoereikend’ of ‘matig). Dit is het effect van de aanleg van natuurvriendelijke oevers en een natuurvriendelijker (maai)beheer. Mogelijk verschuiven ook de nutriëntgehalten, doorzicht en chlorofyl één klasse (van ‘slecht/ontoereikend’ naar ‘ontoereikend/matig’). Dit hangt onder meer af van wat precies de optelsom wordt van de effecten van het nieuwe mestbeleid, rioleren alle panden in het buitengebied en het extra doorspoelen vanuit Den Bommel. Ná 2015 zullen dus ook hier nog maatregelen nodig zijn voor het bereiken van de doelen. Ook de uit te voeren onderzoeksmaatregelen in de periode 2010-2015 leveren nog aanknopingspunten op voor aanvullende maatregelen om de doelen in 2027 te halen. Het gaat hierbij om de mogelijkheden en haalbaarheid van het optimaliseren van het peilbeheer, actief vegetatiebeheer, actief visstandsbeheer en het verder - ontwikkelen van de noord-zuid gradiënt in zoete naar brakke condities (doorspoelen). Afwatering Oudeland van Oude-Tonge Met het voorgestelde pakket van inrichtings- en beheersmaatregelen in dit waterlichaam wordt verwacht dat de beoordeling van de parameters voor water- en oeverplanten maximaal één klasse verschuiven (van ‘slecht naar ‘ontoereikend’). Dit moet dan plaatsvinden door een natuurvriendelijker (maai)beheer. Mogelijk verschuiven ook de nutriëntgehalten en doorzicht één klasse (van ‘slecht/ontoereikend’ naar ‘ontoereikend/matig’). Dit hangt onder meer af van wat precies de optelsom wordt van
-44-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 de effecten van het nieuwe mestbeleid, rioleren alle panden in het buitengebied en het extra doorspoelen vanuit Den Bommel. Ná 2015 zullen dus nog zeker aanvullende maatregelen nodig zijn voor het bereiken van de doelen. Het gaat dan in ieder geval om – daar waar mogelijk - de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Ook de uit te voeren onderzoeksmaatregelen in de periode 2010-2015 leveren nog aanknopingspunten op voor aanvullende maatregelen om de doelen in 2027 te halen. Het gaat hierbij om de mogelijkheden en haalbaarheid van het optimaliseren van het peilbeheer, actief vegetatiebeheer, actief visstandsbeheer en het - verder - ontwikkelen van de noord-zuid gradiënt in zoete naar brakke condities (doorspoelen). 7.6
Relatie met opgaven voor wateroverlast (WB21)
Op een aantal locaties gaat realisatie van de doelen in de waterlichamen samen met het realiseren van doelen voor waterberging. Het betreft het waterlichaam Afwatering Den Bommel (tak Groote Kreek) en het waterlichaam De Groote Kreek.
-45-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
-46-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
BIJLAGEN
-47-
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 1:
KRW in kort bestek
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 KRW in kort bestek Algemeen kader
De Kaderrichtlijn Water is in 2005 opgenomen in de Nederlandse Wetgeving. De Kaderrichtlijn heeft als doel dat in 2015 het oppervlaktewater in een goede toestand verkeert. De goede toestand is voor natuurlijke wateren nauw omschreven. Bij kunstmatige en sterk veranderde wateren is er een beperkte vrijheid in het afleiden van het doel. Daarnaast bestaat er enige bestuurlijke ruimte in de te nemen maatregelen om bovenstaand doel te bereiken. Maatregelen waarvan de kosten disproportioneel c.q. de maatschappelijke gevolgen onacceptabel zijn, kunnen gemotiveerd afvallen. Tenslotte bestaat er een bestuurlijke mogelijkheid om het halen van het doel uit te stellen tot uiterlijk 2027. Ook dit moet echter wel goed gemotiveerd worden. Het halen van het doel, of ten minste het uitvoeren van de daartoe geëigende maatregelen, is een resultaatverplichting.
Stroomgebied De doelen, maatregelen en effecten en de eventuele fasering beheersplan dienen vastgelegd te worden in een stroomgebiedbeheersplan per stroomgebied. Volgens de Europese richtlijn dient het eerste stroomgebiedbeheersplan van elk stroomgebied in 2009 vastgesteld te worden. In dit stroomgebiedbeheersplan moeten de basiseenheden voor de Kaderrichtlijn, de waterlichamen, definitief zijn begrensd en de huidige situatie moet zijn gekarakteriseerd. De doelen moeten per waterlichaam zijn beschreven alsmede de maatregelen die de afzonderlijke partijen moeten nemen om de doelen te bereiken. Ook de uitwerking van doelen en maatregelen voor beschermde gebieden, waterparels en zwemwateren hoort tot de opgave die in KRW-verband wordt uitgewerkt, deels omdat het van Brussel moet (beschermde gebieden) of omdat het zo binnen het stroomgebied is afgesproken (waterparels en zwemwateren).
Ingewikkeld proces
Bij de invoering van de Kaderrichtlijn Water zijn veel organisaties betrokken. Elke organisatie heeft een eigen rol, taak en bevoegdheid. De waterschappen hebben als waterkwaliteitsbeheerder een centrale rol bij de invoering van de Kaderrichtlijn voor de regionale wateren. De waterschappen kunnen deze opgave echter niet alleen uitvoeren. Gemeenten, provincies, Rijkswaterstaat en niet te vergeten verschillende ministeries (VROM, LNV en V&W) zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van een deel van de maatregelen en geven het proces mede vorm. Doordat er op allerlei niveaus afstemming plaatsvindt en overeenstemming nodig is, is het proces bijzonder ingewikkeld. Tevens is de beschikbare tijd om het benodigde werk uit te voeren beperkt.
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Alle partijen stemmen bestuurlijk in
Uiteindelijk moeten alle partijen bestuurlijk instemmen met het deel van de opgave waartoe iedere partij zich verplicht. De maatregelen van iedere partij moeten worden vastgelegd in het eigen beheersplan of milieubeleidsplan en krijgen daarmee een heldere status en een afdwingbaar karakter. Vervolgens worden de maatregelen opgenomen in het stroomgebiedbeheersplan.
Nationale/ regionale afstemming
De afstemming op landelijk en regionaal niveau komt tot stand in een landelijke en een regionale kolom. De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat is eindverantwoordelijk. Landelijk is er het Landelijke Bestuurlijk Overleg Water (LBOW) met daaronder een aantal inhoudelijke werkgroepen. Regionaal zijn er voor de deelstroomgebieden de Regionale Bestuurlijke Overleggen (RBO’s). Deze werkorganisatie doet niets af aan de bestaande bevoegdheden en verantwoordelijkheden in het huis van Thorbecke. Genoemde organen hebben slechts een adviserende functie ten behoeve van de besluitvorming.
Decembernota’s
Het Rijk voert een landelijke regie op het proces. De uitwerking van de KRW-opgave vindt plaats via een proces dat van grof naar fijn werkt. De Tweede Kamer wordt door de staatssecretaris geïnformeerd via drie achtereenvolgende decembernota’s. De input voor deze decembernota’s komt uit de regio.
Fasen in het werkproces
In het landelijk werkproces zijn de volgende fasen te onderscheiden: Fase 1: inventariseren/categoriseren (in concept afgerond) Fase 2: globale verkenning van de opgave: eigen analyse in beheersgebied Hollandse Delta(afgerond) opgeboste versie per (deel)stroomgebied (gedeeltelijk afgerond) Fase 3: detailanalyse (vanaf najaar 2006) Fase 4: stroomgebiedsbeheersplan (in concept gereed eind 2008)
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Waar staan we nu?
Voorliggende rapportage maakt onderdeel uit van de detailanalyse (fase 3). WSHD maakt in totaal voor 13 clusters van waterlichamen een detailanalyse. De 13 clusterrapportages worden samen met rapportages van de andere waterschappen en Rijkswaterstaat zowel in het Maasstroomgebied als in RijnWest samengevoegd tot de stroomgebiedsbeheersplannen (fase 4).
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 2:
Samenstelling werkgroep Oostflakkee
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Samenstelling werkgroep Oostflakkee Deelnemers: Pieter Lak Astrid Bleijenberg Ed de Meijer Loes de Jong Kees van der Horst Gerrit Slijkhuis Henk van Wezel Fiona Smith
Gemeente Oostflakkee ISGO Provincie Zuid-Holland Rijkswaterstaat Zeeland Waterschap Hollandse Delta Waterschap Hollandse Delta Waterschap Hollandse Delta Waterschap Hollandse Delta
coördinator KRW Maas projectleider secretaris
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 3:
Indeling werkgebied (kaart 1.1 t/m kaart 1.5)
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 4:
Grondgebruik (kaart 2.1 en kaart 2.2)
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 5:
Waterhuishouding (kaart 3.1 en kaart 3.2)
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 6:
Grondsoort en kwelsituatie (kaart 7)
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 7:
Waterbodemkwaliteit (kaart 8)
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 8:
Foto's inspectie-locatie waterlichamen
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Boezem van Oude-Tonge (NL19_45)
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Afwatering Den Bommel (19_46)
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Afwatering Galathee (NL19_47)
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 De Groote Kreek (NL19_48)
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Afwatering Het Oudeland van Oude-Tonge (NL19_49)
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 9:
Chemische normstelling
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 10:
Normstelling Europese Zwemwaterrichtlijn
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Doelstellingen voor zwemwater in binnenwater (EU Zwemwaterrichtlijn 2006) Parameter Intestinale enterokokken (kve/100 ml) Escherichia coli (kve/100 ml)
Uitstekende kwaliteit 200 (*)
Goede kwaliteit 400 (*)
Aanvaardbare kwaliteit 330 (**)
Referentiemethoden voor de analyse ISO 7899-1 of ISO 7899-2
500 (*)
1000 (*)
900 (**)
ISO 9308-3 of ISO 9308-1
(*) Gebaseerd op een beoordeling van het 95-percentiel. Zie bijlage II EU-Zwemwaterrichtlijn 2006 (**) Gebaseerd op een beoordeling van het 90-percentiel. Zie bijlage II EU-Zwemwaterrichtlijn 2006
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 11:
Meetpuntennet monitoring (kaart 4.1 en kaart 4.2)
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 12:
Overzicht chemische toestand
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Fysisch/chemische toestand (2004) Bemalingsgebied De Bommelse Polders
Bemgeb code RNMS_1906
De Eendracht
RNMS_1904
De Haas van Dorsser
RNMS_1907
Waterlichaam NL19_46 NL19_46 NL19_48
NL19_49
Galathee Boezem en Haven OudeTonge Het Oudeland en havenkanaal van Ooltgensplaat
RNMS_1903
NL19_47
RNMS_1901
NL19_45
RNMS_1916
Meetpunt FOP 1401 FOP 1403 FOP 1101 FOP 1107 FOP 1109 FOP 0916 FOP 1001 FOP 1006 FOP 1008 FOP 1301 FOP 1313
Max CHLFa ZICHT Cl 32 0.42 590 56 0.28 375 133 0.17 1220 75 0.08 378 46 0.40 890 104 0.22 1140 128 0.20 600 84 0.15 920 460 71 0.27 560 26 0.25 319
tP 0.13 0.11 0.27 0.27 0.21 0.26 0.24 0.29 0.28 0.15 0.16
Cl 257 237 441 223 238 541 297 827 250 321 258
FO 03
2.8
0.13
269
75
0.27
540
138
FOP FOP FOP FOP FOP
3.6 2.8 1.7 2.3 2.8
0.21 0.34 0.14 0.15 0.27
278 311 355 265 257
91 97 60 50
0.18 0.08 0.35
379 346 375 328 408
195 249 307 194 166
1302 1306 1310 1311 1314
Klassen zeer goed
tN1 tP1 CHLFa Cl2 ZICHT 1 2
slecht zeer slecht 1 2.2 4.4 11 >11 0.05 0.15 0.3 0.75 >0,75 50 100 150 200 >200 200 300 600 1000 >1000 0.5 0.4 0.3 0.25 <0,25 ≤ streefwaarde ≤ MTR ≤ 2xMTR ≤ 5xMTR > 5xMTR MTR zoetwatergrens streef-waarde akkerbouw streef-waarde veeteelt brakwatergrens
tN: totaal stikstof in mg/l tP: totaal fosfor in mg/l CHLFa: Chlorofyl a in ug/l Cl: Chloride in mg/l ZICHT: Zicht in m
goed
matig
Min Cl 87 81 221 146 132 254 128 520 128 268 178
tN 2.6 2.8 2.7 2.6 1.5 2.6 3.7 15.4 3.3 4.2 2.5
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Toestand bestrijdingsmiddelen (2006) Bemalingsgebied De Bommelse Polders De Haas van Dorsser
De Eendracht
Bemalingsgeb code RNMS_1906 RNMS_1907
RNMS_1904
zeer goed Carbendazim ETU ≤ streefwaarde Azoxystrobine Imidacloprid Iprodion Kresoximmethyl Prosulfocarb ≤ streefwaarde
Meetpunt LGGA5101 LGGA5102
LGGF7308
Meetdatum 28-Aug-06 22-May-06 04-Jul-06 28-Aug-06 15-May-06
Sector Akkerbouw Akkerbouw Akkerbouw Akkerbouw Fruitteelt
Azoxystrobine Carbendazim ETU 0.09
goed 0.5 0.005 ≤ MTR 0.056 0.013 0.1
Klassen matig 1 0.01 ≤ 2xMTR 0.112 0.026 0.2
slecht 2.5 0.025 ≤ 5xMTR 0.28 0.065 0.5
0.015 1.13 ≤ ad-hoc MTR
0.03 2.26 ≤ 2x ad-hoc MTR
0.075 5.65 ≤ 5xad-hoc MTR
4.62 0.51 0.11
zeer slecht 2.5 0.025 > 5xMTR 0.28 0.065 0.5 0.075 5.65 > 5xad-hoc MTR
KresoximImidacloprid Iprodion methyl 0.02 0.02 0.04 0.07 0.52 1.8
Prosulfocarb 2.9
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Bestrijdingsmiddelen per gebruikstype WKI-afkorting 245T 24D 24DB 24DP 26DCBAd 4CFAZ5Y1 aEndo alDcb alDcbFFN AMPA Atr AZACH5 AZOXSTR bENDO BENTZN BITTNL BROMOXNL BrPyt BUPFZN BUPM CARBDZM CARBFRN CARBRL CFVP cHCH ClAZN CLMZO CIOXRN CLPF CPYRH5 CPyrP CTLNL CTLRN CYFLTHR CYPAH5 CYPRH5 DAzN DCFANDE DCHB DCV DEMEH5 DETFCB DEyToAd DFBNZ5Y1 DFNCAZL DFOURN DICAZ5Y1 DISU DIURN DMETHOMF DMSTE5 DMTAT dMTN dsEyAtr dsMTNE ESFVH5 ETDZ ETFMST ETFOZ5Y1 ETOFCB ETPP ETU Z5Y1 EyAzP EyBrP
Werkzame stof 2,4,5-T 2,4-D 2,4-DB dichloorprop BAM 4-chloorfenoxyazijnzuur endosulfan-alpha aldicarb aldicarbsulfon AMPA atrazin azaconazool azoxystrobine endosulfan-beta bentazon bitertanol bromoxynil fenol broompropylaat buprofezin bupirimaat carbendazim carbofuran carbaryl chloorfenvinfos gamma-HCH chloridazon clomazone chloroxuron chloorprofam cis-pyrifenox chloorpyrifos-methyl chloorthalonil chloortoluron cyfluthrin cypermethrin-alfa cyprodinil diazinon dichlofluanide dichlobenil dichloorvos demeton-s-methyl diethofencarb diethyltoluamide diflubenzuron difenoconazool difenoxuron dicamba disulfoton diuron dimethomorf DMST dimethoaat deltamethrin desethylatrazin desmetryn esfenvaleraat etridiazool ethofumesaat ethiofencarb-sulfoxide ethiofencarb ethoprofos ETU azinfos-ethyl bromofos-ethyl
Akkerbouw AWZI Stedelijk Glas Inlaat Referentie Weide Fruit x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 EyCPyrP EyPRTON FENOCB FENPriMF FENTON FFMD FLUAZNM FLURPR FLUTLNL FLZPZ5Y1 GLUFZ5Y1 GLYFST HEPTNP HTI H5 HXFPZ5Y1 IMCPZ5Y1 INDXCB IOXNL IPDON IPTRN LCYH LINRN MALTON MCPA MCPB MCPP METALDH METBMRN METBZNE METC METLXL METML METMTN METXRN MEVP MLNRN MTSNZ5Y1 MTSOZ5Y1 MtzCl MyAzP MyBrP MyKRSXM MyPRTON MyTCP OxAML PALN PENDMTLN PIFM PIRMcb pMTN PROCMDN PROPCl PROPXR PROPZAd PROSFCB PYDBH5 PYMNH5 PYPFH5 PyrAzP Sim T4CVP TADMNL TALLT TAzP TCHLH5 TCPR TEBCNZL
chloorpyrifos-ethyl parathion-ethyl fenoxycarb fenpropimorf fenthion fosfamidon fluazinam fluroxypyr flutolanil fluazifop glufosinaat glyfosaat heptenofos HTI (afbr. Prod. Chloortalonil) haloxyfop imidacloprid indoxacarb ioxynil Iprodion isoproturon lambda-cyhalothrin linuron malathion MCPA MCPB MCPP (mecoprop-p) metaldehyde metobromuron metribuzin methiocarb metalaxyl methomyl metamitron metoxuron mevinfos monolinuron methiocarb-sulfon methiocarb-sulfoxide metazachloor azinfos-methyl bromofos-methyl kresoxim-methyl parathion-methyl tolclofos-methyl oxamyl fosalone pendimethalin pH pirimicarb permethrin procymidon propachloor propoxur propyzamide prosulfocarb pyridaben pyrimethanil pyriproxyfen pyrazofos simazin tetrachloorvinfos triadimenol triallaat triazofos trans-chloorfenvinfos triclopyr tebuconazool
x
x
x x
x x
x x x x x x
x x x x x
x x x x x x x
x
x
x
x x x x x x
x
x x x x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x x x
x x
x x x x
x x x
x x x x
x x
x
x
x
x
x
x
x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x
x
x x
x
x x x x
x
x
x
x
x
x x
x x
x x
x x
x x
x
x x
x x x x x x
x x x x x x
x x x x x x
x x x x x x
x
x
x
x
x
x x x x x x
x x x x x x
x x x x x x
x x x x x x
x x
x x x x x
x x x x x x
x x x x x
x x x x x
x x x x x x
x x x x x x
x x x x x x
x x x x x x
x x x x x x
x x x x x x
x x x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x
x
x
x
x
x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x
x
x
x
x
x
x
x x
x x
x x
x x
x
x x x x
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 TFLUMZL Tfxsbe THIOMTN TOLYFANDE TPYRH5 trBTNE trByAz VINCZLN
triflumizool trifloxystrobine thiometon tolylfluanide trans-pyrifenox terbutryn terbutylazin vinchlozolin
x x x x
x
x x x
x x x
x x
x x x x x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x
x x x
x x x
x x x
x x x
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Toestand zware metalen (2005) Bemalingsgebied De Eendracht
Cd Cr Cu Hg Ni Pb Zn
Bemgeb code RNMS_1904
zeer goed 0.4 2.4 1.1 0.07 4.1 5.3 12 ≤ streefwaarde
goed 2 84 3.8 1.2 6.3 220 40 ≤ MTR
Waterlichaam NL19_48 Klassen matig 4 168 7.6 2.4 12.6 440 80 ≤ 2xMTR
Meetpunt FOP 1101
slecht 10 420 19 6 31.5 1100 200 ≤ 5xMTR
Cd 0.3
zeer slecht > 10 > 420 > 19 >6 > 31,5 >1100 > 200 > 5xMTR
Cr 5.4
Cu 2.6
Hg 0.21
Ni 5.1
Pb 6.9
Zn 20.4
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 13:
Ecologische toestand (kaart 5.1 t/m 5.7)
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 14:
Rioleringssituatie (kaart 6)
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 15:
STOWA-beoordeling
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 STOWA-beoordeling (2005) Kanalen Bemalingsgebied Galathee
Bemgeb code RNMS_1903
Waterlichaam Meetpunt Brakkarakter Habitatdiversiteit Saprobie FOP 1313 4 2 2
Trofie 2
Variant-eigen karakter 1
Waterchemie 3
Brakke wateren Bemalingsgebied De Bommelse Polders De Eendracht De Haas van Dorsser Galathee Het Oudeland en havenkanaal Ooltgensplaat
Toelichting kwaliteitsaspecten: Brakkarakter Permanentie Saprobie Structuur Toxiciteit Trofie Variant-eigen karakter Waterchemie Zuurkarakter Habitatdiversiteit Kenmerkendheid Troebelheid Zouthuishouding Visstand
Bemgeb code RNMS_1906 RNMS_1904 RNMS_1907 RNMS_1903 RNMS_1916
Waterlichaam NL19_46 NL19_49 NL19_47 -
Meetpunt Kenmerkendheid FOP 1401 3 FOP 1107 4 FOP 1001 3 FOP 1301 3 FOP 1302 3
Saprobie 2 2 2 2 2
Structuur Troebelheid 2 2 3 2 2 2 3 2 3 2
mate van ongewenste verzilting mate van droogval mate van verstoring zuurstofhuishouding (afbraak organisch materiaal) mate van aanwezigheid van geschikte vestigingsplaatsen voor water- en oeverplanten mate van beïnvloeding door giftige stoffen mate van verstoring nutriëntenhuishouding (voedselrijkdom) mate waarin soorten aanwezig zijn, kenmerkend voor de bodemsoort verhouding elektrisch geleidingsvermogen en ionenratio en relatieve verhouding bicarbonaat-, chloride- en sulfaationen mate van ongewenste verzuring of alkalisering aantal soorten en abundantie mate van aanwezigheid van kenmerkende soorten voor betreffend watertype mate van troebelheid (doorzicht) mate van aanwezigheid van indicatoren voor brak water relatieve aandeel aan brasem, de verhouding tussen piscivore en planktivore vis en de groeisnelheid
Trofie 2 2 3 3 2
Zouthuishouding 3 3 3 3 4
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 16:
Stappenschema MEP/GEP-afleiding
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Stappenschema MEP/GEP-afleiding
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 17:
MEP/GEP-afleiding
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Waterlichaam Boezem van Oude-Tonge (NL 19-45) Statustoekenning en type Het waterlichaam NL 19-45 is een gegraven waterlichaam en heeft daarom de status kunstmatig. Dit waterlichaam is de boezem waarop het gemaal De Haas van Dorsser en het gemaal de Eendracht uitslaan. Het water staat normaliter in open verbinding met het Volkerak-Zoommeer. Wanneer er sprake is van algenproblemen op het Volkerak-Zoommeer kan het waterlichaam door middel van sluisdeuren worden afgesloten. In de regel gebeurt dit echter niet vanwege de scheepvaart. Het chloridegehalte ligt met 268 mg /l in de zomer rond de typegrens voor zoete ( M6 met chloride gehalte < 200 mg/l) en zwak brakke wateren (M30 met chloride-gehalte van 300-3000mg/l). Winterse uitschieters (tot 550 mg/l) gaan weer meer in de richting van een zwak brak water. Dit maakt het lastig om het waterlichaam in de huidige status te typeren. De kwaliteit van dit water lijkt op dat van waterlichaam NL 19-49. De open verbinding met het Volkerak-Zoommeer is de aanleiding om dit waterlichaam apart van waterlichaam NL 19-49 te onderscheiden. In het aangrenzende waterlichaam is voorlopig gekozen om uit te gaan van een zwak brak referentietype. Omdat veel van het water uit het aangrenzende waterlichaam ook in dit waterlichaam terecht komt ligt het voor de hand om in dit water ook voor een zwak brak watertype te kiezen. Dan krijgt dit waterlichaam het type M30 (zwak brakke wateren) (Alterra, 2003). Indien op termijn gekozen wordt voor een echt brak Volkerak Zoommeer dan moet dit waterlichaam wellicht een andere typetoekenning krijgen. Natuurlijke referentie Watertype M30 handelt over licht brakke wateren met een chloride gehalte tussen de 300 en 3000 mg/l. Dit watertype is opgenomen in de landelijke beschrijving van natuurlijke wateren. Toch vallen onder type M30 ook kunstmatige of sterk veranderde wateren. De maatlat die geldt voor de natuurlijke wateren is al of niet aangepast ook te gebruiken voor de kunstmatige en sterk veranderde wateren. Voor de parameters fytoplankton, vegetatie, macrofauna en vissen zijn referentiewaarden beschreven. In welke opzichten wijkt het waterlichaam af van de natuurlijke referentie De situatie van het waterlichaam wijkt op verschillende punten af van de natuurlijke referentie. Dat zijn (o.a.) de volgende zaken • • • • •
Het waterpeil is niet natuurlijk maar vast; Door bemaling en inlaat van water is er incidenteel (sterke) stroming. Dit kan extra troebelheid geven door opwerveling van slib; Er is sprake van intensief schonen van de watergang. Ook de oevers worden periodiek gemaaid. Een gedeelte van het water is in gebruik als haven De oevers zijn deels voorzien van een harde beschoeiing Er zijn verhoogde zoutgehalten als gevolg van zoute kwel in het achterliggende gebied.
Mitigerende maatregelen De volgende maatregelen zouden ervoor kunnen zorgen dat het waterlichaam dichterbij de situatie van de natuurlijke referentie komt. • Verwijderen van de harde beschoeiing • Aanbrengen van ondiepe verbredingen in de watergang, dit geeft meer variatie en ruimte voor vegetatie. • Als het mogelijk is kan het waterpeil een natuurlijk(er) verloop krijgen • Er zou minder vaak geschoond kunnen worden Het is belangrijk om in de gaten te houden dat het waterlichaam een belangrijke afwateringsfunctie heeft voor dit gebied. Het kan zijn dat door de voorgestelde maatregelen voor het peilverloop en minder vaak schonen deze afvoerfunctie in het geding komt. De inrichting van een gedeelte van het water als haven wordt als onomkeerbaar beschouwd.
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Beschrijving van het MEP hydromorfologie Het plaatje voor het MEP voor de hydromorfologie ziet er als volgt uit. Een water waarin door te variëren in de breedte meer mogelijkheid is voor een grotere ecologische diversiteit. De oevers zijn glooiend en er is voldoende ruimte voor variërende vegetatie. Het chloride gehalte is >300 mg/l.. Het doorspoelen met zoet water voor de landbouw zal echter moeilijk kunnen worden gestopt zonder economische schade. Afleiding MEP/GEP chemie ten behoeve van de ecologie In waterlichaam NL 19-48 ligt 1 meetpunt FO03. De laatste gegevens dateren van 2004. De normen die hier gebruikt zijn, zijn afgeleid van het watertype M30 en tevens worden de landelijke werknormen gebruikt. Het chloride gehalte in het zomerhalfjaar voldoet niet aan de norm van >300 mg/l. Aan de norm voor pH (norm 6,0-9,0), temperatuur (< 25 oC) en voor zuurstof (60%-120%) wordt wel voldaan, hoewel een enkele maal de verzadiging op 129 mg/l uitkwam. De zichtdiepte is gemiddeld 0,39 cm en scoort daarmee slecht. Het P-totaal gehalte in het zomerhalfjaar is 0,13 mg/l en voldoet daarmee bijna aan de norm van 0.11 mg/l Het N-totaal gehalte in het zomerhalfjaar is 2.77 mg/l. De norm van 1,8 mg/l wordt daarmee overschreden. Afleiding MEP/GEP voor biologische parameters Voor de biologische parameters zijn er, met uitzondering van de chlorofyl-a concentratie, geen gegevens beschikbaar MEP/GEP fytoplankton Voor fytoplankton worden twee deelmaatlatten gebruikt, te weten voor de hoeveelheid algen en voor de soorten samenstelling. Bij de hoeveelheid algen wordt gekeken naar het chlorofyl-a gehalte. De deelmaatlat is overgenomen van de referentie M30. DHV (2006) ziet geen reden om deze maatlat aan te passen. De bijbehorende norm voor een goede toestand is als de chlorofyl-a concentratie ligt tussen de 40 en 60 µg/l. De chlorofyl-a concentratie was in 2004 75 µg/l. In deze situatie krijgt het water voor de hoeveelheid algen de beoordeling matig Voor de soortensamenstelling wordt gekeken naar de soorten die een bloei vertonen. De goede toestand wordt bereikt bij een EKR van 0,6 of hoger. Er zijn geen gegevens voor de soortensamenstelling beschikbaar. De totaalscore voor fytoplankton is ontoereikend. MEP/GEP macrofyten Voor de abundantie van macrofyten wordt gekeken naar de bedekkingsgraad van de oever en waterplanten. Apart wordt ook naar draadwier en flab gekeken.. De gegevens voor een beoordeling ontbreken. De soortensamenstelling wordt beoordeeld op basis van een score. De maximaal haalbare score is 56. Door DHV is een maatlat opgesteld. De grens voor de beoordeling goed ligt bij een score van 34. De gegevens voor een beoordeling ontbreken. MEP/GEP macrofauna Voor de macrofauna is door DHV een aangepaste maatlat opgesteld. Er kan op dit moment niet worden getoetst omdat gegevens ontbreken. MEP/GEP vissen Er zijn geen gegevens over de vissen beschikbaar. Indien deze gegevens beschikbaar komen kan worden getoetst met behulp van de uitwerking volgens DHV (2006).
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Waterlichaam De Groote Kreek en De Kleine Kreek (Goeree-Overflakkee) (NL 19-46) Statustoekenning en type Het waterlichaam NL 19-46 heeft twee takken, De Groote Kreek en De Kleine Kreek. Dit zijn van oorsprong oude kreken die zijn afgesloten van het buitenwater door dijken. Deze situatie beschouwen we als onomkeerbaar omdat de dijken bescherming moeten bieden tegen overstroming. In de tegenwoordige situatie wordt het peil kunstmatig bepaald door inlaat en bemaling van gemaal De Bommelse polders. Het watertype kreek is niet landelijk uitgewerkt als natuurlijk watertype. Aangezien het water vergraven (verdiept) is voor de water aan- en afvoer beschouwen we dit waterlichaam als kunstmatig. Het water lichaam is ongeveer 8 meter breed. De waterdiepte is in de zomer 1,0 m in de winter is de diepte 0,7 m. Chloridegehaltes in waterlichaam NL 19-46 FOP1401 FOP1403 2003 94 2004 257 236 2005 204 2006 117 De chloridegehaltes schommelen in de zomer rond de typegrens voor zoete (M3 met chloride norm < 200 mg/l) en zwak brakke wateren (M30 met chloride norm 300-3000mg/l). De zomerhalfjaargemiddelden wijzen meer richting zoet water, maar de winterse uitschieters (tot 600 mg/l) gaan weer meer in de richting van een zwak brak water. Dit maakt het lastig om het waterlichaam in de huidige status te typeren. Er zal een beleidsmatige keuze gemaakt moeten worden of het water als zwak brak beheerd wordt (waarbij de chloridegehaltes dus hoger moeten worden), of als zoet water (waarvoor de chloridegehaltes juist verlaagd moeten worden). Bij een keuze voor zoet water is het aan te bevelen om ook in de winter door te spoelen. We kiezen (voorlopig?) om dit water als een zoet type uit te werken. Natuurlijke referentie In de studie die DHV in opdracht van de waterschappen voor Rijn-west heeft uitgevoerd (DHV, 2006) wordt als natuurlijke referentie voor kanalen verwezen naar ondiepe en diepe meren. DHV (2006) heeft er verder voor gekozen om kanaaltype M3 te verbijzonderen afhankelijk van de dominantie van de scheepvaart. Voor waterlichaam NL19-46 geldt dat er geen scheepvaart plaatsvindt. Als natuurlijke referentie kan gebruik gemaakt worden van de meren type M14 (ondiepe meren) en M20 (diepe meren). Gelet op de diepte kan het beste gebruikt gemaakt worden van type M14. Hydromorfologisch lijkt dit waterlichaam ook veel op M5 (ondiep lijnvormig water in open verbinding met rivier). In welke opzichten wijkt het waterlichaam af van de natuurlijke referentie De situatie van het waterlichaam wijkt op verschillende punten af van de natuurlijke referentie. Dat zijn (o.a.) de volgende zaken • Het waterpeil is niet natuurlijk maar vast (’s zomers hoog (–1,1m NAP) en ’s winters laag (1,4m NAP), door inlaat dan wel bemaling); • Door bemaling en inlaat van water is er incidenteel (sterke) stroming. Dit kan extra troebelheid geven door opwerveling van slib; • Er is sprake van intensief schonen van de watergang. • De oevers zijn vrij strak en met weinig variatie • Er is op een aantal plaatsen een beschoeiing aangebracht van bewerkt hout • Er is sprake van zoute kwel Mitigerende maatregelen De volgende maatregelen zouden ervoor kunnen zorgen dat het waterlichaam dichterbij de situatie van de natuurlijke referentie komt. • Aanbrengen van verbredingen in de watergang, dit geeft meer variatie en ruimte voor vegetatie. • Verwijderen van de beschoeiing • Als het mogelijk is kan het waterpeil een flexibeler verloop krijgen • Er zou nog minder vaak geschoond kunnen worden
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 •
Meer doorspoelen met zoet water (ook in de winter)
Het is belangrijk om in de gaten te houden dat het waterlichaam een belangrijke afwateringsfunctie heeft voor dit gebied. Het kan zijn dat deze functie het mitigeren beperkt. Beschrijving van het MEP hydromorfologie Het plaatje voor het MEP voor de hydromorfologie ziet er als volgt uit. Een water waarin door te variëren in de breedte meer mogelijkheid is voor een grotere ecologische diversiteit. Er is op de oevers voldoende ruimte voor een gevarieerde vegetatie. Het waterpeil varieert enigszins om de ontwikkeling van oevervegetatie te bevorderen (beperkt door landbouwkundige marges en afvoerende functie). Afleiding MEP/GEP chemie ten behoeve van de ecologie In waterlichaam NL 19-46 liggen 2 meetpunten: FOP1401 en FOP1403. Meetpunt FOP1401 ligt vlakbij het gemaal. Meetpunt FOP1403 ligt in de Groote Kreek. De normen die hier gebruikt zijn, zijn afgeleid van het watertype M14 en tevens worden de landelijke werknormen gebruikt.. Aan de norm voor chloride (< 200 mg/l) werd in de jaren 2004 en 2005 niet voldaan. In 2003 en 2006 wel. Verder dient vermeld te worden dat er wel jaarlijks flinke uitschieters in het chloridegehalte worden waargenomen ( tot maximaal 600 mg/l). Chloridegehalten FOP1401 2003 94 2004 257 2005 204 2006 117
FOP1403 236
De norm voor pH (norm 5,5-8,5), temperatuur (< 25 oC) en voor zuurstof (60%-120%) wordt wel gehaald. Voor de zuurstofconcentraties dient nog te worden opgemerkt dat er incidenteel te hoge concentraties worden waargenomen(oververzadiging). De zichtdiepte is in alle gevallen ontoereikend en soms zelfs slecht. Mogelijk heeft dit een verband met de diepte van het water. Voor de totale P concentraties, (norm < 0,08 mg/l) laat dit waterlichaam het volgende beeld zien.
2003 2004 2005 2006
FOP1401 0.13 0.13 0.13 0.14
FOP1403 0.11
Voor totaal-N concentraties (norm < 1,5 mg/l) krijgen we het volgende beeld te zien op de representatieve meetpunten.
2003 2004 2005 2006
FOP1401 2.7 2.6 2.1 2.9
FOP1403 2.8
Uit deze metingen voor de nutriënten lijkt het dat de norm voor P wel te halen is. De Nconcentratie is bijna het dubbele van de norm. Er worden periodiek ook hoge N-concentraties waargenomen. Mogelijk hangt dit samen met uitspoeling. Het zou daardoor lastig kunnen zijn om de norm voor N te halen. Generiek beleid ter beperking van uitspoeling is nodig. Afleiding MEP/GEP voor biologische parameters Voor de biologische parameters in vaarten en kanalen met weinig of geen scheepvaart zijn een aantal deelmaatlatten ontwikkeld. Hierbij zijn referentiewaarden uitgewerkt voor de zeer goede ecologische toestand en de goede ecologische toestand. Door DHV (2006) zijn in opdracht van de waterschappen in Rijn West voorstellen gedaan om deze maatlatten aan te passen voor de sterk veranderde en kunstmatige vaarten en kanalen met weinig of geen scheepvaart.
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Voor de verschillende parameters fytoplankton, macrofyten, macrofauna en vissen zijn verschillende deelmaatlatten uitgewerkt. DHV (2006) maakt voor kanalen onderscheid op basis van scheepvaart, breedte en natuurvriendelijke oevers. Op basis van deze criteria hebben we hier te maken met kanaaltype C (een kanaal met weinig tot geen scheepvaart, meer dan 10 meter breed en met tenminste 15% natuurvriendelijke oevers). MEP/GEP fytoplankton Voor fytoplankton worden twee deelmaatlatten gebruikt, te weten voor de hoeveelheid algen en voor de soorten samenstelling. Bij de hoeveelheid algen wordt gekeken naar het chlorofyl-a gehalte. De deelmaatlat is overgenomen van de referentie M14. DHV (2006) ziet geen reden om deze maatlat aan te passen. De bijbehorende norm voor een goede toestand is als de chlorofyl-a concentratie ligt tussen de 6,8 en de 23 µg/l. Chlorofyl-a concentratie in µg/l FOP1401 FOP1403 2003 9.8 2004 32.3 55.8 2005 52.7 2006 34.9 In de huidige situatie krijgt de situatie voor de hoeveelheid algen de beoordeling matig. Voor de soortensamenstelling wordt gekeken naar de soorten die een bloei vertonen. De goede toestand wordt bereikt bij een EKR van 0,6 of hoger. Er zijn alleen fytoplankton gegevens bekend voor punt FOP1401. Op dit punt is een bloei waargenomen van Cryptomonas (EKR 0,4) en van Synura (EKR 0,7). Dit geeft een EKR waarde van 0.55. Dit wordt beoordeeld als matig. De totaalscore voor fytoplankton is matig. MEP/GEP macrofyten Voor de macrofyten worden twee deelmaatlatten gebruikt. De een geeft een oordeel voor de abundantie de ander voor de soortensamenstelling. In de natuurlijke situatie zou er uitgegaan kunnen worden van referentie M14. Vanwege de grote variatie binnen deze referentie is er een specifieke deelmaatlat gemaakt voor verschillende kanaaltypen (DHV,2006). We hebben in onze situatie te maken met kanaaltype C. Voor de abundantie van macrofyten wordt gekeken naar de bedekkingsgraad van de oever en de bodem. Op basis hiervan is het oordeel slecht. De soortensamenstelling wordt beoordeeld op basis van een score. Deze score wordt opgebouwd uit het voorkomen van kenmerkende soorten en hun relatieve abundantie. Vervolgens wordt de score vergeleken met de maximumscore behorende bij dit kanaaltype. De score voor de soortensamenstelling is 2 van de 40. Dit geeft als oordeel ontoereikend. Het eindoordeel voor de macrofyten is slecht. MEP/GEP macrofauna Voor de beoordeling van de macrofauna is door DHV (2006) een maatlat opgesteld voor kanaaltype C. De macrofauna wordt beoordeeld op het voorkomen van kenmerkende soorten, positief dominante soorten. De som van het aantal soorten kenmerkende en positief dominante soorten vormt de waarde op basis waarvan beoordeeld wordt. Voor dit kanaaltype ligt de grens van het GEP bij 30 positief dominante en kenmerkende soorten. In 2005 zijn er slechts 6 kenmerkende of dominante soorten aangetroffen. Hiermee scoort het waterlichaam op het gebied van macrofauna ontoereikend. MEP/GEP vissen Er zijn geen gegevens voor de vissen beschikbaar. Indien deze in later stadium beschikbaar komen kan worden getoetst met behulp van de uitwerking volgens DHV (2006).
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Waterlichaam afwatering Galathee (NL19-47) Statustoekenning en type Het waterlichaam NL 19-47 is van oorsprong een kreek. Het watertype kreek is landelijk niet uitgewerkt als natuurlijk watertype. In de huidige situatie is het kreek karakter niet meer aan de orde. Door dijken is de oorspronkelijke kreek afgesloten van het buitenwater. Deze situatie is onomkeerbaar omdat de dijken het land en de mensen moeten beschermen tegen overstroming. In de tegenwoordige situatie wordt het peil bepaald door inlaat en bemaling van gemaal Galathee. Omdat het water ook vergraven (verdiept) is ten behoeve van de af- en aanvoer van water is de status kunstmatig toegekend. De chloridegehalten liggen in de huidige situatie tussen de 200 en 650 mg/l. Ook in de zomer lopen de gehalten soms fors op. Dit is een indirect gevolg van de algenproblematiek op het Volkerak-Zoommeer, waardoor de inlaat van zoet water ernstig beperkt wordt. Door verdamping in de Mariapolder lopen de chloridegehalten op. Het water heeft daarmee een licht brak karakter. De waterdiepte ligt ‘s zomers op 1,35 m en ’s winters op 1,05 m. De waterbreedte ligt rond de 8 meter. Op basis van deze gegevens wordt dit waterlichaam in de huidige situatie geclassificeerd als watertype M30 (zwak brakke wateren) (Alterra 2003). Sturing op een stabielere brakke situatie is hier echter niet mogelijk omdat het noodzakelijk blijft om voor het peilbeheer zoet water in te laten. Alleen bij zeer sterke doorspoeling met zoet water zou van dit water een zoet type gemaakt kunnen worden. De technische mogelijkheden worden sterk beperkt door onduidelijkheid over de chloridegehalten in het Volkerak-Zoommeer op langere termijn. Aanvoer van zoet water over grotere afstand wordt niet als een kansrijke maatregel gezien om het chloride-gehalte onder de 200 mg/l te krijgen. Vooralsnog worden de te maken kosten hiervoor als disproportioneel gezien. Natuurlijke referentie Watertype M30 handelt over licht brakke wateren met een chloride gehalte tussen de 300 en 3000 mg/l. Dit watertype is opgenomen in de landelijke beschrijving van natuurlijke wateren. Toch vallen onder type M30 ook kunstmatige of sterk veranderde wateren. De maatlat die geldt voor de natuurlijke wateren is al of niet aangepast ook te gebruiken voor de kunstmatige en sterk veranderde wateren. Voor de parameters fytoplankton, vegetatie, macrofauna en vissen zijn referentiewaarden beschreven. In welke opzichten wijkt het waterlichaam af van de natuurlijke referentie De situatie van het waterlichaam wijkt op verschillende punten af van de natuurlijke referentie. Dat zijn (o.a.) de volgende zaken • Het waterpeil is niet natuurlijk maar vast (’s zomers hoog (–1,1 m NAP) en ’s winters laag (1,4 m NAP), door inlaat dan wel bemaling); • Door bemaling en inlaat van water is er incidenteel (sterke) stroming. Dit kan extra troebelheid geven door opwerveling van slib; • Er is sprake van intensief schonen van de watergang. • De watergang is voorzien van een beschoeiing Mitigerende maatregelen De volgende maatregelen zouden ervoor kunnen zorgen dat het waterlichaam dichterbij de situatie van de natuurlijke referentie komt. • Als het mogelijk is kan het waterpeil een flexibeler verloop krijgen1. • Er zou nog minder vaak geschoond en gemaaid kunnen worden. • De beschoeiing zou verwijderd kunnen worden en plaatsmaken voor meer natuurvriendelijke oevers 1
Er dient wel opgemerkt te worden dat er met de winterse bemaling veel stikstof verdwijnt uit het waterlichaam. Minder bemaling zou wel eens het effect kunnen hebben dat stikstofgehalten sterk stijgen. Het is belangrijk om in de gaten te houden dat het waterlichaam een belangrijke agrarische functie heeft voor dit gebied. Het kan zijn dat door de voorgestelde maatregelen voor het peilverloop en minder vaak maaien deze functie zodanig in het geding komt dat deze maatregelen eigenlijk weinig realistisch zijn. Beschrijving van het MEP hydromorfologie Het plaatje voor het MEP voor de hydromorfologie ziet er als volgt uit. Het watersysteem is stabiel licht brak van aard. De oevers zijn niet al te steil en er zijn af en toe ondiepere (brede) gedeelten.
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Op die plekken krijgt oevervegetatie meer de ruimte met daaraan verbonden bepaalde macrofauna en vissoorten. Waarschijnlijk zal het peilverloop niet of nauwelijks verschillen van de huidige situatie omdat dit peilbeheer van groot belang is voor de landbouw in het gebied. De waterdiepte is in de huidige situatie groter dan 1,05 m en voldoet daarmee aan de minimale dieptewens vanuit het IWBP. Afleiding MEP/GEP chemie ten behoeve van de ecologie In waterlichaam NL 19-49 ligt 1 meetpunt: FOP1301. Punt FOP1301 ligt dicht bij het gemaal, daarom zal hier merkbare invloed zijn van bemaling of inlaat van water. De normen die hier gebruikt zijn, zijn afgeleid van het watertype M30 en tevens worden de landelijke werknormen gebruikt. Cl- in mg/l (zomerhalfjaar gemiddelden) FOP1301 2003 237 2004 321 2005 410 2006 375 In 2003 werd er nog niet aan de norm voor chloride ( 300-3000 mg/l) voldaan, sindsdien ligt de concentratie binnen de norm. Het is echter wel zo dat de ondergrens jaarlijks onderschreden wordt. Tevens zijn er incidenteel hoge waarnemingen van chloride (tot 650 mg/l). Aan de norm voor pH (norm 6,0-9,0), temperatuur (< 25 oC) wordt voldaan. Voor zuurstof (60%-120%) was er in 2005 een overschrijding van de bovengrens. In andere jaren was de zuurstofverzadiging echter wel goed. De zichtdiepte varieert en is gemiddeld 30 cm en is daarmee slecht. Voor de totale P concentraties, (norm < 0.11 mg/l) laat dit waterlichaam het volgende beeld zien. FOP1301 2003 0.27 2004 0.15 2005 0.29 2006 0.27 Voor totaal-N concentraties (norm < 1.8 mg/l) krijgen we het volgende beeld te zien. FOP1301 2003 2.2 2004 4.2 2005 2.8 2006 3.3 Uit deze metingen voor de nutriënten blijkt dat zowel voor P als voor N de norm flink overschreden wordt. Afleiding MEP/GEP voor biologische parameters Voor de biologische parameters in zwak brakke wateren zijn een aantal deelmaatlatten ontwikkeld. Hierbij zijn referentiewaarden uitgewerkt voor de zeer goede ecologische toestand en de goede ecologische toestand. Door DHV (2006) zijn in opdracht van de waterschappen in Rijn West voorstellen gedaan om deze maatlatten aan te passen voor de sterk veranderde en kunstmatige zwak brakke wateren. Voor de verschillende parameters fytoplankton, macrofyten, macrofauna en vissen zijn verschillende deelmaatlatten uitgewerkt. MEP/GEP fytoplankton Voor fytoplankton worden twee deelmaatlatten gebruikt, te weten voor de hoeveelheid algen en voor de soorten samenstelling. Bij de hoeveelheid algen wordt gekeken naar het chlorofyl-a gehalte. De deelmaatlat is overgenomen van de referentie M30. DHV (2006) ziet geen reden om deze maatlat aan te passen. De bijbehorende norm voor een goede toestand is als de chlorofyl-a concentratie ligt tussen de 30 en de 60 µg/l.
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Chlorofyl-a concentratie in µg/l FOP1301 2003 136 2004 71 2005 140 2006 105 In de huidige situatie krijgt de situatie voor de hoeveelheid algen de beoordeling ontoereikend tot matig. Voor de soortensamenstelling wordt gekeken naar de soorten die een bloei vertonen. De goede toestand wordt bereikt bij een EKR van 0,6 of hoger. In 2005 kwamen Marvania (EKR 0,4), Cryptomonas (EKR0,4) (zeer lang), Merismopedia (EKR 0,5), Planktothrix agardhii (EKR 0,1). Dat levert een EKR van 0,37 op. Op basis van de waargenomen algenbloeien is het oordeel voor de fytoplankton ontoereikend. Het totaal oordeel voor fytoplankton is ontoereikend . MEP/GEP macrofyten Voor de macrofyten worden twee deelmaatlatten gebruikt. De een geeft een oordeel voor de abundantie de ander voor de soortensamenstelling. Er wordt uitgegaan van type M30, DHV (2006) ziet geen reden om de maatlat aan te passen. Voor de abundantie van macrofyten wordt gekeken naar de bedekkingsgraad van de oever en de bodem. In de huidige situatie is er zeer geringe bodemvegetatie. Ook de hoeveelheid oevervegetatie is gering. De situatie voor flab en kroos is wel goed. Op basis hiervan is het oordeel slecht. De soortensamenstelling wordt beoordeeld op basis van een score. Deze score wordt opgebouwd uit het voorkomen van kenmerkende soorten en hun relatieve abundantie. Vervolgens wordt score vergeleken met de maximum score voor type M30. Voor de maximale score is gebruikt gemaakt van het herziene STOWA-rapport (februari 2007, pagina 124) De score voor de soortensamenstelling is 1 van de 18 op punt FOP1301 in 2005. Het oordeel voor de soortensamenstelling voor macrofyten is slecht. Het eindoordeel voor de macrofyten is slecht. MEP/GEP macrofauna In de referentie maatlat worden de klassengrenzen bepaald op een berekende EKR score volgens de formule: EKR={ 200(KM%/Kmmax) + 100 – DN%) + (KM% + DP%)}/400 Waarbij: KM = het percentage kenmerkende taxa Kmmax = 41 DN% = het percentage individuen van negatief dominante indicatoren op basis van abundantieklassen KM% + DP% = het percentage individuen behorende tot de kenmerkende en positief dominante indicatoren op basis van abundantieklassen. DHV(2006) stelt voor om de referentie maatlat bij te schalen omdat een aantal best sites slecht scoorden. De maatlat van DHV voor sterk veranderde en kunstmatige wateren is nu als volgt: GEP=EKR0,4; matig =EKR0,27; ontoereikend =EKR0,14 en slecht =EKR<0,14.
April 2005 Oktober 2005
FOP1301 0,30 0,38
Het waterlichaam scoort op het gebied van macrofauna matig. Er dient wel in gedachten gehouden te worden dat de scores op slechts enkele soorten zijn gebaseerd. Indien getoetst wordt aan de landelijke maatlat dan komen we uit op ontoereikend.
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 MEP/GEP vissen Voorgesteld wordt om de vissenmaatlat voor M30 als basis te gebruiken en deze per lokatie bij te schalen voor de condities die afwijken van de uitgangspunten (verbindingen naar zoet en zout;permanent water met diepe en ondiepe delen). Er wordt gewerkt met soortgroepen: CA soorten die migreren tussen zee en rivier ER soorten die brakwater als habitat hebben MJ+MS soorten die afhankelijk zijn van een verbinding met zee Z1+Z2 zoetwatervissen met een tolerantie voor chloride van 8 mg/l en 4 mg/l Z3 plantminnende zoetwatervissen met een tolerantie voor chloride van 2 mg/l Onderscheid wordt gemaakt in brakke wateren met oorspronkelijk een open verbinding met zee en zwak brakke wateren zonder een dergelijke verbinding. We onderscheiden een deelmaatlat soortensamenstelling en een deelmaatlat abundantie. Er zijn echter geen gegevens voor de vissen beschikbaar.
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Waterlichaam De Groote Kreek (NL19-48) Statustoekenning en type Het waterlichaam NL19-48 (Groote kreek) is oorspronkelijk een oude kreek geweest. In de tegenwoordige situatie is er geen open verbinding meer met het buitenwater (dijken) en wordt het peil bepaald door inlaat en bemaling van gemaal De Eendracht. Het water is ook verdiept ten behoeve van de af- of aanvoer van water. Vanwege deze verandering krijgt dit waterlichaam de status kunstmatig. De chloridegehalten liggen tussen de 200 en 500 mg/l. Dit is een indirect gevolg van de algenproblematiek op het Volkerak-Zoommeer, waardoor de inlaat van zoet water ernstig beperkt wordt. Door verdamping in het gebied lopen de chloridegehalten op. Het water heeft daarmee een licht brak karakter. De waterdiepte ligt ‘s zomers op 1,55 m en ’s winters op 1,25 m. De waterbreedte ligt gemiddeld rond de 7 meter. Op basis van deze gegevens wordt dit waterlichaam in de huidige situatie geclassificeerd als watertype M30 (zwak brakke wateren) (Alterra 2003). Alleen bij zeer sterke doorspoeling met zoet water zou van dit water een zoet type gemaakt kunnen worden. De technische mogelijkheden worden sterk beperkt door onduidelijkheid over de chloridegehalten in het Volkerak-Zoommeer op langere termijn. Aanvoer van zoet water over grotere afstand wordt niet als een kansrijke maatregel gezien. Vooralsnog worden de te maken kosten hier als disproportioneel gezien. Natuurlijke referentie Watertype M30 handelt over licht brakke wateren met een chloride gehalte tussen de 300 en 3000 mg/l. Dit watertype is opgenomen in de landelijke beschrijving van natuurlijke wateren. Toch vallen onder type M30 ook kunstmatige of sterk veranderde wateren. De maatlat die geldt voor de natuurlijke wateren is al of niet aangepast ook te gebruiken voor de kunstmatige en sterk veranderde wateren. Voor de parameters fytoplankton, vegetatie, macrofauna en vissen zijn referentiewaarden beschreven. In welke opzichten wijkt het waterlichaam af van de natuurlijke referentie De situatie van het waterlichaam wijkt op verschillende punten af van de natuurlijke referentie. Dat zijn (o.a.) de volgende zaken • Het waterpeil is niet natuurlijk maar vast (’s zomers hoog (–0,95m NAP) en ’s winters laag (1,25m NAP), door inlaat dan wel bemaling); • Door bemaling en inlaat van water is er incidenteel (sterke) stroming. Dit kan extra troebelheid geven door opwerveling van slib; • Er is sprake van intensief schonen van de watergang; • Er is op sommige plaatsen een harde beschoeiing aangebracht. Mitigerende maatregelen De volgende maatregelen zouden ervoor kunnen zorgen dat het waterlichaam dichterbij de situatie van de natuurlijke referentie komt. • Als het mogelijk is kan het waterpeil een flexibeler verloop krijgen. Er dient wel opgemerkt te worden dat er met de winterse bemaling veel stikstof verdwijnt uit het waterlichaam. Minder bemaling zou wel eens het effect kunnen hebben dat stikstofgehalten sterk stijgen. • Voor zover mogelijk, kan de inlaat van water beperkt worden. • Er zou nog minder vaak geschoond kunnen worden. • Verwijderen van de harde beschoeiing om ruimte te maken voor natuurlijke oevers Het is belangrijk om in de gaten te houden dat het waterlichaam een belangrijke agrarische functie heeft voor dit gebied. Het kan zijn dat mitigeren beperkt wordt door de landgebruikfuncties (significante schade). Beschrijving van het MEP hydromorfologie Het plaatje voor het MEP voor de hydromorfologie ziet er als volgt uit. Het watersysteem is stabiel licht brak van aard. De oevers zijn niet al te steil en er zijn af en toe ondiepere (brede) gedeelten. Op die plekken krijgt oevervegetatie meer de ruimte met daaraan verbonden specifieke macrofauna en vissoorten. Waarschijnlijk zal het peilverloop niet of nauwelijks verschillen van de huidige situatie omdat dit peilbeheer van groot belang is voor de landbouw in het gebied. De waterdiepte is groter dan 1.25 m en voldoet daarmee aan de minimale dieptewens vanuit het IWBP.
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Afleiding MEP/GEP chemie ten behoeve van de ecologie In waterlichaam NL 19-48 liggen 2 meetpunten: FOP1101 en FOP1107. Punt FOP1101 ligt dicht bij het gemaal, daarom zal hier merkbare invloed zijn van bemaling of inlaat van water. Punt FOP1107 ligt aan het andere eind van het waterlichaam. De normen die hier gebruikt zijn, zijn afgeleid van het watertype M30 en tevens worden de landelijke werknormen gebruikt. Cl- in mg/l (zomerhalfjaar gemiddelden) FOP1101 FOP1107 2003 353 162 2004 441 223 2005 490 292 2006 458 313 Aan de norm voor chloride ( 300-3000 mg/l) wordt op punt FOP1107 niet altijd voldaan het lijkt er echter op dat het chloride gehalte verbeterd ( omhoog gaat) in de loop der tijd. Aan de norm voor pH (norm 6,0-9,0), temperatuur (< 25 oC) en voor zuurstof (60%-120%) wordt wel voldaan. De zichtdiepte varieert van 8 tot 30 cm en is daarmee slecht. Voor de totale P concentraties, (norm < 0.11 mg/l) laat dit waterlichaam het volgende beeld zien. FOP1101 FOP1107 2003 0.29 0.33 2004 0.27 0.27 2005 0.24 0.22 2006 0.23 0.23
Voor totaal-N concentraties (norm < 1.8 mg/l) krijgen we het volgende beeld te zien. FOP1101 FOP1107 2003 2.5 2.3 2004 2.7 2.6 2005 2.7 3.0 2006 3.8 2.5 Uit deze metingen voor de nutriënten blijkt dat voor P de norm flink overschreden wordt. Er is echter wel te zien dat de situatie verbetert. De N-concentratie is het laatste jaar sterk verslechterd op punt FOP1101. Waarschijnlijk is het verhoogde N-gehalte veroorzaakt door een combinatie van uitspoeling en verdamping. Afleiding MEP/GEP voor biologische parameters Voor de biologische parameters in zwak brakke wateren zijn een aantal deelmaatlatten ontwikkeld. Hierbij zijn referentiewaarden uitgewerkt voor de zeer goede ecologische toestand en de goede ecologische toestand. Door DHV (2006) zijn in opdracht van de waterschappen in Rijn West voorstellen gedaan om deze maatlatten aan te passen voor de sterk veranderde en kunstmatige zwak brakke wateren. Voor de verschillende parameters fytoplankton, macrofyten, macrofauna en vissen zijn verschillende deelmaatlatten uitgewerkt. MEP/GEP fytoplankton Voor fytoplankton worden twee deelmaatlatten gebruikt, te weten voor de hoeveelheid algen en voor de soorten samenstelling. Bij de hoeveelheid algen wordt gekeken naar het chlorofyl-a gehalte. De deelmaatlat is overgenomen van de referentie M30. DHV (2006) ziet geen reden om deze maatlat aan te passen. De bijbehorende norm voor een goede toestand is als de chlorofyl-a concentratie ligt tussen de 30 en de 60 µg/l.
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Chlorofyl-a concentratie in µg/l FOP1101 FOP1107 2003 100 91 2004 133 75 2005 158 81 2006 98 51 In de huidige situatie krijgt de situatie voor de hoeveelheid algen de beoordeling matig. Meetpunt FOP 1101 ligt dichtbij het punt waar water ingelaten wordt uit het Volkerak-Zoommeer. Meetpunt FOP 1107 is dus het meest representatief voor de waterkwaliteit in de Groote kreek zelf. In 2006 werd zelfs een beoordeling goed toegekend. Voor de soortensamenstelling wordt gekeken naar de soorten die een bloei vertonen. De goede toestand wordt bereikt bij een EKR van 0,6 of hoger. In 2003 kwamen op punt FOP1101 2x Scenedesmus (EKR 0,2), Cyclotella menighiniana (EKR 0,3), Stephanodiscus hantzschii (EKR 0,2), Cryptomonas (EKR 0,4) (zeer lang), Rhodomonas (EKR 0,4), Diplochloris (EKR 0,4) en 2x Merismopedia (EKR 0,5) tot bloei. Dit levert een EKR op van 0,35 voor dit jaar In 2004 kwamen op punt FOP1101 3x Cryptomonas (EKR 0,4), Planktothrix agardhii (EKR 0,3) en Skeletonema (EKR 0,4) dit levert een EKR van 0,39 op. In 2005 kwamen Stephanodiscus hantzschii (EKR 0,2), Cyclotella meneghiniana (EKR 0,3) en 2x Cryptomonas (EKR 0,4) tot bloei. Dit levert een EKR van 0,33 op. Het algemene beeld op meetpunt FOP1101 is daarmee ontoereikend. Op punt FOP1107 zijn in 2005 geen bloeien waargenomen. Dit moet als goed worden aangemerkt. Op basis van de waargenomen algenbloeien is het oordeel voor de fytoplankton op punt FOP1101 ontoereikend en op punt FOP 1107 goed. Het totaal oordeel voor fytoplankton is matig. MEP/GEP macrofyten Voor de macrofyten worden twee deelmaatlatten gebruikt. De een geeft een oordeel voor de abundantie de ander voor de soortensamenstelling. Er wordt uitgegaan van type M30, DHV (2006) ziet geen reden om de maatlat aan te passen. Voor de abundantie van macrofyten wordt gekeken naar de bedekkingsgraad van de oever en de bodem. In de huidige situatie is er zeer geringe bodemvegetatie. Ook de hoeveelheid oevervegetatie is gering. De situatie voor flab en kroos is wel goed. Op basis hiervan is het oordeel slecht. De soortensamenstelling wordt beoordeeld op basis van een score. Deze score wordt opgebouwd uit het voorkomen van kenmerkende soorten en hun relatieve abundantie. Vervolgens wordt score vergeleken met de maximum score voor type M30. De score voor de soortensamenstelling is 2 van de 18 op punt FOP1107 in 2005. Op punt FOP1101 zijn in drie achtereenvolgende jaren geen kenmerkende waterplanten aangetroffen. Dit geeft als oordeel ontoereikend tot slecht. Het eindoordeel voor de macrofyten is slecht. MEP/GEP macrofauna In de referentie maatlat worden de klassengrenzen bepaald op een berekende EKR score volgens de formule: EKR={ 200(KM%/Kmmax) + 100 – DN%) + (KM% + DP%)}/400 Waarbij: KM = het percentage kenmerkende taxa Kmmax = 41 DN% = het percentage individuen van negatief dominante indicatoren op basis van abundantieklassen KM% + DP% = het percentage individuen behorende tot de kenmerkende en positief dominante indicatoren op basis van abundantieklassen. DHV(2006) stelt voor om de referentie maatlat bij te schalen omdat een aantal best sites slecht scoorden. De maatlat van DHV voor sterk veranderde en kunstmatige wateren is nu als volgt:
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 GEP=EKR0,4; matig =EKR0,27;ontoereikend =EKR0,14 en slecht <EKR,0,14.
2003 2004 2005
FOP1101 0,38 0,41 0,41
FOP1107
0,40
Het waterlichaam scoort op het gebied van macrofauna goed. Dit beeld is geflatteerd omdat het gebaseerd is op slechts enkele kenmerkende brakke soorten. Het totaal aantal soorten is erg laag en rechtvaardigt de score goed niet. Getoetst aan de landelijke referentiewaarden scoort de macrofauna ontoereikend MEP/GEP vissen Voorgesteld wordt om de vissenmaatlat voor M30 als basis te gebruiken en deze per lokatie bij te schalen voor de condities die afwijken van de uitgangspunten (verbindingen naar zoet en zout;permanent water met diepe en ondiepe delen). Er wordt gewerkt met soortgroepen: CA soorten die migreren tussen zee en rivier ER soorten die brakwater als habitat hebben MJ+MS soorten die afhankelijk zijn van een verbinding met zee Z1+Z2 zoetwatervissen met een tolerantie voor chloride van 8 mg/l en 4 mg/l Z3 plantminnende zoetwatervissen met een tolerantie voor chloride van 2 mg/l Onderscheid wordt gemaakt in brakke wateren met oorspronkelijk een open verbinding met zee en zwak brakke wateren zonder een dergelijke verbinding. We onderscheiden een deelmaatlat soortensamenstelling en een deelmaatlat abundantie. Er zijn geen gegevens voor de vissen beschikbaar.
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Waterlichaam Afwatering Oudeland van Oude-Tonge (NL 19-49) Statustoekenning en type Het waterlichaam NL 19-49 is een gegraven waterlichaam en heeft daarom de status kunstmatig. Het peil wordt bepaald door bemaling van het gemaal De Haas van Dorsser. De diepte is in de zomer 1,45 m. In de winter is de diepte 1,15 m. Het waterlichaam heeft ongeveer een breedte van 7 m.. Chloridegehaltes (mg/l) in waterlichaam NL 19-49 (zomerhalfjaar gemiddelden) FOP1001 2003 333 2004 297 2005 360 2006 262 De chloridegehaltes schommelen in de zomer rond de typegrens voor zoete (M3 met chloride gehalte < 200 mg/l) en zwak brakke wateren (M30 met chloride gehalte 300-3000mg/l). De zomerhalfjaargemiddelden wijzen meer richting zoet water, maar de winterse uitschieters (tot 600 mg/l) gaan weer meer in de richting van een zwak brak water. Dit maakt het lastig om het waterlichaam in de huidige status te typeren. Er zal dus gekozen moeten worden welke referentiesituatie wordt gebruikt. Vanwege het landgebruik lijkt een keuze voor een zoet type voor de hand te liggen. Om dit te kunnen realiseren moet er zoet water over een grote afstand worden aangevoerd. De verwachting hierbij is dat door brakke kwel dit zoete water met chloride wordt opgeladen zodat het in de praktijk onmogelijk is om het chloride gehalte in het waterlichaam onder de norm van 200 mg/l te krijgen. Dit rechtvaardigt een keuze voor een zwak brak type en sturing op chloride gehalten >300 mg/l Natuurlijke referentie Watertype M30 handelt over licht brakke wateren met een chloride gehalte tussen de 300 en 3000 mg/l. Dit watertype is opgenomen in de landelijke beschrijving van natuurlijke wateren. Toch vallen onder type M30 ook kunstmatige of sterk veranderde wateren. De maatlat die geldt voor de natuurlijke wateren is al of niet aangepast ook te gebruiken voor de kunstmatige en sterk veranderde wateren. Voor de parameters fytoplankton, vegetatie, macrofauna en vissen zijn referentiewaarden beschreven. In welke opzichten wijkt het waterlichaam af van de natuurlijke referentie De situatie van het waterlichaam wijkt op verschillende punten af van de natuurlijke referentie. Dat zijn (o.a.) de volgende zaken • Het waterpeil is niet natuurlijk maar vast (’s zomers hoog (–1,4 m NAP) en ’s winters laag (1,7 m NAP), door inlaat dan wel bemaling); • Door bemaling en inlaat van water is er incidenteel (sterke) stroming. Dit kan extra troebelheid geven door opwerveling van slib; • Er is sprake van intensief schonen van de watergang. • De oevers zijn voorzien van een beschoeiing van bewerkte houten palen met doek. Mitigerende maatregelen De volgende maatregelen zouden ervoor kunnen zorgen dat het waterlichaam dichterbij de situatie van de natuurlijke referentie komt. • Verwijderen van de harde beschoeiing • Aanbrengen van verbredingen in de watergang, dit geeft meer variatie en ruimte voor vegetatie. • Als het mogelijk is kan het waterpeil een natuurlijk(er) verloop krijgen • Voor zover mogelijk, kan de inlaat van water beperkt worden • Er zou minder vaak geschoond kunnen worden Het is belangrijk om in de gaten te houden dat het waterlichaam een belangrijke afwateringsfunctie heeft voor dit gebied. Dit betekent dat mitigeren slechts mogelijk is voor zover dit geen significante schade oplevert aan de afwaterende functie. Beschrijving van het MEP hydromorfologie Het plaatje voor het MEP voor de hydromorfologie ziet er als volgt uit. Een water waarin door te variëren in de breedte meer mogelijkheid is voor een grotere ecologische diversiteit. Er is op de oevers voldoende ruimte voor een gevarieerde vegetatie. Waarschijnlijk zal het peilverloop niet of
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 nauwelijks verschillen van de huidige situatie omdat dit peilbeheer van groot belang is voor de landbouw in het gebied. De waterdiepte voldoet aan de streefdiepte uit het IWBP. Het chloride gehalte is >300 mg/l. Kanttekening hierbij is dat de landbouw vraagt om het chloride gehalte lager te houden. Stoppen met doorspoelen leidt dan dus tot schade aan de landbouw. Afleiding MEP/GEP chemie ten behoeve van de ecologie In waterlichaam NL 19-49 ligt 1 meetpunt: FOP1001. Dit meetpunt ligt vlakbij het gemaal De Haas Van Dorsser De normen die hier gebruikt zijn, zijn afgeleid van het watertype M30 en tevens worden de landelijke werknormen gebruikt.. Aan de norm voor chloride (> 300 mg/l zomerhalfjaargemiddelde) wordt niet altijd voldaan. Chloridegehalten in mg/l FOP1001 2003 333 2004 297 2005 360 2006 262 Aan de norm voor pH (norm 5,5-8,5), temperatuur (< 25 oC) en voor zuurstof (60%-120%) wordt wel voldaan. Voor de zuurstofconcentraties dient nog te worden opgemerkt dat er incidenteel te hoge concentraties ( oververzadiging)worden waargenomen. De zichtdiepte is slecht (<0,3 m). Voor de totale P concentraties, (norm < 0,11 mg/l) laat dit waterlichaam het volgende beeld zien. De norm wordt met een factor 2 overschreden.
2003 2004 2005 2006
FOP1001 0.28 0.24 0.16 0.20
Voor totaal-N concentraties (norm < 1,8 mg/l) krijgen we het volgende beeld te zien.
2003 2004 2005 2006
FOP1001 2.8 3.7 2.2 3.1
Uit deze metingen blijkt dat de nutriënten de norm behoorlijk overschrijden. Er worden periodiek ook zeer hoge N-concentraties (15 mg/l) waargenomen. Waarschijnlijk wordt dit veroorzaakt door uitspoeling uit het omliggende landbouwgebied. Dit probleem moet via generiek mestbeleid aangepakt worden. Afleiding MEP/GEP voor biologische parameters Voor de biologische parameters in zwak brakke wateren zijn landelijk een aantal deelmaatlatten ontwikkeld. Hierbij zijn referentiewaarden uitgewerkt voor de zeer goede ecologische toestand en de goede ecologische toestand. Door DHV (2006) zijn in opdracht van de waterschappen in Rijn West voorstellen gedaan om deze maatlatten aan te passen voor de sterk veranderde en kunstmatige wateren.. MEP/GEP fytoplankton Voor fytoplankton worden twee deelmaatlatten gebruikt, te weten voor de hoeveelheid algen en voor de soorten samenstelling. Bij de hoeveelheid algen wordt gekeken naar het chlorofyl-a gehalte. De deelmaatlat is overgenomen van de referentie M30. DHV (2006) ziet geen reden om deze maatlat aan te passen. De bijbehorende norm voor een goede toestand is als de chlorofyl-a concentratie ligt tussen de 40 en de 60 µg/l.
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Chlorofyl-a concentratie in µg/l FOP1001 2003 128 2004 128 2005 96 2006 110 In de huidige situatie krijgt de situatie voor de hoeveelheid algen de beoordeling ontoereikend tot matig. Voor de soortensamenstelling wordt gekeken naar de soorten die een bloei vertonen. De goede toestand wordt bereikt bij een EKR van 0,6 of hoger. Op dit punt is een bloei waargenomen van Cryptomonas (EKR 0,4), Synura (EKR 0,7) en Skeletonema subsalsum (EKR0,4). Dit geeft een EKR waarde van 0.50. Het oordeel voor de soortensamenstelling is matig. De totaalscore voor fytoplankton is matig MEP/GEP macrofyten Voor de macrofyten zijn twee deelmaatlatten uitgewerkt een voor abundantie en een voor de soortensamenstelling. Voor de abundantie van macrofyten wordt gekeken naar de bedekkingsgraad van de oever en de bodem. Er zijn weinig waterplanten aanwezig en de oever is slechts beperkt begroeid. Op basis hiervan is het oordeel slecht. De soortensamenstelling wordt beoordeeld op basis van een score. Deze score wordt opgebouwd uit het voorkomen van kenmerkende soorten en hun relatieve abundantie. Vervolgens wordt de score vergeleken met de maximumscore behorende bij dit kanaaltype. De score voor de soortensamenstelling is 1 van de 40. Dit geeft als oordeel slecht. Het eindoordeel voor de macrofyten is slecht. MEP/GEP macrofauna Voor de beoordeling van de macrofauna is door DHV (2006) een aangepaste maatlat opgesteld . Er zijn geen kenmerkende en dominant positieve soorten waargenomen. Het oordeel over de macrofauna is daarmee slecht. MEP/GEP vissen Er zijn geen gegevens voor de vissen beschikbaar. Indien deze gegevens later wel beschikbaar komen kan getoetst worden met de uitwerking volgens DHV (2006).
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 18:
Overzicht score ecologie (doelafwijking)
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Waterlichaam Boezem van Oude-Tonge (NL 19-45) Fytoplankton (2006) EKR maatlat chlorofyl (µ/l) soorten chlorofyl norm norm actueel 1 MEP 40 geen bloei 0,6 GEP 60 geen bloei 0,4 matig 120 75 0,2 ontoereikend 240 0 slecht 480 Macrofyten (2005) EKR maatlat submers% oeverpl. soorten norm norm norm 1 MEP 60 80 50(90%) 0,6 GEP 40-80 60 34(60%) 0,4 matig 20-100 40 17(30%) 0,2 Ontoer. 10 20 6(10%) 0 slecht 0 0 0(0%)
soorten actueel
flab norm 0 1 5 10 15
kroos norm 0 1 5 10 20
submers% oeverpl. soorten flab act act act act
kroos act
Macrofauna (2005) EKR EKR maatlat EKR berekend EKR berekend norm DHV norm land actueel DHV actueel landelijk 1 0,8 MEP 0,4 0,6 GEP 0,27 0,4 matig 0,14 0,2 ontoereikend 0 0 slecht Conclusie : het resultaat kan beter worden getoetst met de landelijke maatlat. DHV maatlat scoort te snel goed vissen Soortensamenstelling a.verbinding met zee CA ER MJ+MS Z1 +Z2 aantal aantal aantal aantal 1 MEP 5 5 58 0,6 GEP 3 3 34 0,4 matig 2 2 22 0,2 ontoereikend 1 1 11 0 slecht 0 0 00
EKR maatlat
Z3 aantal 8 4 2 1 0
b. geen verbinding met zee Z1+Z2 Z3 Aantal aantal 8 8 4 4 2 2 1 1 0 0
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Waterlichaam De Groote Kreek en De Kleine Kreek (Goeree-Overflakkee) (NL 19-46) Fytoplankton (2006) EKR maatlat chlorofyl (µ/l) soorten chlorofyl (µ/l) soorten norm norm actueel actueel 1 MEP 10,8 geen bloei 0,6 GEP 23 geen bloei 0,4 matig 46 34,9 0,55 0,2 ontoereikend 95 0 slecht 184 Macrofyten EKR maatlat
submers% oeverplanten soorten1) submers% oeverplanten soorten norm norm norm actueel actueel actueel 1 MEP 65 80 24(60%) 0,6 GEP 50 60 8(20) 0,4 matig 25 40 4(10%) 0,2 ontoereikend 5 20 2(5%) 2 0 slecht 0 0 0(0%) 1% < 20 1) deze maatlat is door DHV al naar beneden bijgesteld t.o.v. de landelijke referentie Macrofauna EKR maatlat
soorten K+P soorten K+P norm actueel 1 MEP 30 0,6 GEP 25 0,4 matig 12 0,2 ontoereikend 6 6 0 slecht 0
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Waterlichaam afwatering Galathee (NL19-47) Fytoplankton (2006) 1301 chlorofyl (µ/l) soorten chlorofyl (µ/l) norm norm actueel(2006) 1 MEP 40 geen bloei 0,6 GEP 60 geen bloei 0,4 matig 120 105 0,2 ontoereikend 240 0 slecht 480
EKR Maatlat
Macrofyten (2005) EKR maatlat submers% oeverpl. soorten norm norm norm 1 MEP 60 80 50(90%) 0,6 GEP 40-80 60 34(60%) 0,4 matig 20-100 40 17(30%) 0,2 ontoereikend 10 20 6(10%) 0 slecht 0 0 0(0%)
Flab norm 0 1 5 10 15
1301 soorten actueel
0.37
Kroos submers% oeverpl. soorten flab kroos norm act act act act act 0 0 1 1 5 10 20 0% <20% 1
Macrofauna (2005) EKR EKR maatlat EKR berekend EKR berekend norm actueel DHV norm land actueel DHV Landelijk 1 O,8 MEP 0,4 0,6 GEP 0,27 0,4 matig 0.38 & 0.30 0,14 0,2 ontoereikend 0.38 & 0.30 0 0 slecht Conclusie : het resultaat kan beter worden getoetst met de landelijke maatlat. DHV maatlat scoort te snel goed vissen Soortensamenstelling a.verbinding met zee CA ER MJ+MS Z1 +Z2 aantal aantal aantal aantal 1 MEP 5 5 58 0,6 GEP 3 3 34 0,4 matig 2 2 22 0,2 ontoereikend 1 1 11 0 slecht 0 0 00
EKR maatlat
Abundantie a.verbinding met zee CA ER MJ+MS Z1 +Z2 % % % % 1 MEP 10 5 5 30 0,6 GEP 6 3 3 20 0,4 matig 4 2 2 10 0,2 ontoereikend 2 1 15 0 slecht 0 0 00
Z3 aantal 8 4 2 1 0
b. geen verbinding met zee Z1+Z2 Z3 Aantal aantal 8 8 4 4 2 2 1 1 0 0
EKR maatlat
Z3 % 10 6 4 2 0
Er zijn geen gegevens beschikbaar van de visbestanden van waterlichaam NL19-47
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Waterlichaam De Groote Kreek (NL19-48) Fytoplankton (2006) 1101 1107 chlorofyl (µ/l) soorten chlorofyl soorten chlorofyl soorten norm norm actueel actueel actueel actueel 1 MEP 40 geen bloei 0,6 GEP 60 geen bloei 51 geen bloei 0,4 matig 120 98 0,2 ontoereikend 240 0,33 0 slecht 480
EKR maatlat
Macrofyten (2005) EKR maatlat submers% oeverpl. soorten norm norm norm 1 MEP 60 80 50(90%) 0,6 GEP 40-80 60 34(60%) 0,4 matig 20-100 40 17(30%) 0,2 ontoereikend 10 20 6(10%) 0 slecht 0 0 0(0%)
flab norm 0 1 5 10 15
kroos submers% oeverpl. soorten flab kroos norm act act act act act 0 0 1 1 5 10 20 0% <20% 2
Macrofauna (2005) 1101 1107 EKR EKR maatlat EKR berekend EKR berekend EKR berekend EKR berekend norm DHV norm land actueel DHV actueel landelijk actueel DHV actueel landelijk 1 0,8 MEP 0,4 0,6 GEP 0.4 0.41 0,27 0,4 matig 0.4 0.41 0,14 0,2 ontoereikend 0 0 slecht Conclusie : het resultaat kan beter worden getoetst met de landelijke maatlat. DHV maatlat scoort te snel goed vissen Soortensamenstelling a.verbinding met zee CA ER MJ+MS Z1 +Z2 aantal aantal aantal aantal 1 MEP 5 5 58 0,6 GEP 3 3 34 0,4 matig 2 2 22 0,2 ontoereikend 1 1 11 0 slecht 0 0 00
EKR maatlat
Abundantie a.verbinding met zee CA ER MJ+MS Z1 +Z2 % % % % 1 MEP 10 5 5 30 0,6 GEP 6 3 3 20 0,4 matig 4 2 2 10 0,2 ontoereikend 2 1 15 0 slecht 0 0 00
Z3 aantal 8 4 2 1 0
b. geen verbinding met zee Z1+Z2 Z3 Aantal aantal 8 8 4 4 2 2 1 1 0 0
EKR maatlat
Z3 % 10 6 4 2 0
Er zijn geen gegevens beschikbaar van de visbestanden van waterlichaam NL19-48
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Waterlichaam Afwatering Oudeland van Oude-Tonge (NL 19-49) Fytoplankton (2006) EKR maatlat chlorofyl (µ/l) soorten chlorofyl (µ/l) soorten norm norm actueel actueel 1 MEP 40 geen bloei 0,6 GEP 60 geen bloei 0,4 matig 120 110 0.5 0,2 ontoereikend 240 0 slecht 480 Macrofyten EKR maatlat
submers% oeverplanten soorten1) submers% oeverplanten soorten norm norm norm actueel actueel actueel 1 MEP 65 80 24(60%) 0,6 GEP 50 60 8(20) 0,4 matig 25 40 4(10%) 0,2 ontoereikend 5 20 2(5%) 1 0 slecht 0 0 0(0%) 1% < 20 1) deze maatlat is door DHV al naar beneden bijgesteld t.o.v. de referentie Macrofauna EKR maatlat
soorten K+P soorten K+P norm actueel 1 MEP 30 0,6 GEP 25 0,4 matig 12 0,2 ontoereikend 6 0 slecht 0 0
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 19:
Totaallijst mitigerende maatregelen in waterlichamen
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 20:
Totaallijst mogelijke maatregelen in waterlichamen
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 21:
Totaallijst mogelijke maatregelen in verzorgingsgebieden
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 22:
Totaallijst mogelijk maatregelen in overige wateren
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Bijlage 23:
Begrippenlijst
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007 Begrippenlijst/ versie 27 september 2007 Afkoppelen Verharde oppervlakken niet meer aansluiten op het riool maar rechtstreeks lozen op oppervlaktewater of in de bodem Afwentelen Maatregelen nemen bovenstrooms, die ten koste gaan van doelrealisatie benedenstrooms Beoordelingssysteem Een systeem dat gebruikt wordt om de ecologische toestand en voor de ecologie relevante chemische toestand van een water te beoordelen. Er zijn verschillende systemen gebruikt. Chemie ten behoeve van de Deze term wordt in KRW verband gebruikt voor verschillende ecologie natuurlijke chemische stoffen die bepalend zijn voor de planten en dieren. Het gaat hier vooral om nutriënten, zoutgehalten en de zuurgraad. Het waterschap gaat uit van de landelijke werknormen. Diffuse bronnen Hierbij gaat het om verontreinigingen die niet via een te controleren werk maar diffuus en via diverse transportroutes het oppervlaktewater verontreinigen (voorbeeld uitspoeling van mest;verontreiniging via neerslag) Doelgat Het verschil tussen de huidige situatie en het ecologische of chemische doel (GET of GEP). Ecologisch doel Het ecologisch doel van de KRW is de Goede Ecologische Toestand (natuurlijke wateren) of het Goed Ecologische Potentieel (kunstmatige en sterk veranderde wateren) in alle wateren. Ecologische KwaliteitsRatio Getal tussen 0 en 1 waarmee de kwaliteit van een ecologische (EKR) parameter wordt aangegeven. 0 is zeer slecht, 1 is zeer goed. De grens voor het GEP wordt gewoonlijk bij een EKR van 0,6 gelegd. Ecologische parameters Een ecologische groep planten of dieren waarmee de situatie van het waterlichaam wordt beoordeeld. Gebruikt worden: fytoplankton en diatomeeën (algen), waterplanten, macrofauna (waterdieren) en vissen Gebiedsproces Proces waarin het waterschap, de provincie, de gemeenten en in sommige gevallen relevante terreineigenaren, de mogelijke doelen en maatregelen analyseren en vaststellen om aan de KRW te voldoen Generieke maatregelen Landelijke maatregelen voor heel Nederland met betrekking tot mest,bouwstoffen, bestrijdingsmiddelen en andere diffuse bronnen. Goed Ecologisch Potentieel De ecologische situatie bij een lichte afwijking van het Maximaal (GEP) Ecologisch Potentieel. Het Goed Ecologisch Potentieel wordt als doel gesteld in sterk veranderde en kunstmatige wateren Goede Ecologische Toestand De Goede Ecologische Toestand is het doel in natuurlijke wateren en (GET) is omschreven als: een lichte afwijking van de onverstoorde referentiesituatie. Deze situatie wordt ook wel aangeduid als de Zeer Goede Ecologische Toestand. Hydromorfologische Ingrepen in de waterhuishoudkundige structuur of de fysieke maatregelen structuur van de waterlichamen (bijvoorbeeld stuwen plaatsen of profielen verrruimen) Investeringsbudget Landelijk Rijkssubsidieregeling waarbij via de provincies gelden worden ingezet Gebied (ILG) voor de ontwikkeling van natuur, recreatie en plattelandsontwikkeling in het landelijk gebied. Kaderrichtlijn Water (KRW) Europese richtlijn die is overgenomen in nationale wetgeving met als doel in 2015 een goede kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater te bereiken. Kleine wateren Een regionaal beoordelingssysteem voor kleine wateren in Zuid- en beoordelingssysteem Noord-Holland. Dit is jarenlang toegepast en hier gebruikt voor een ruimtelijke beschrijving van regionale wateren. KRW- beoordelingssysteem Voor de KRW is het nodig dat voor er voor de verschillende watercategorieën op verschillende ecologische parameters beoordeeld wordt. De reeds bestaande systemen voldoen niet aan de eisen van de KRW omdat deze niet altijd op voor KRW verplichte parameters toetsen. Ook zijn de eisen van huidige beoordelingssystemen soms te laag. KRW Fase 3 Fase in het KRW-proces waarin in detail de huidige situatie geanalyseerd wordt en waarin voor de waterlichamen de doelen en de maatregelen definitief worden vastgesteld.
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Kunstmatig water Maatlat Maatschappelijke KostenBaten Analyse (MKBA) Maximaal Ecologisch Potentieel (MEP) Mitigerende maatregelen
MTR-norm
Natura 2000 Natuurlijk water Natuurlijke referentie Overig gebied Prioritaire stoffen Regionaal Bestuurlijk Overleg (RBO) Riool overstort Rijn-West Status van een waterlichaam
Sterk veranderd water
STOWA-beoordelingssysteem Stroomgebiedbeheersplan (SGBP)
Verzorgingsgebied
Water dat door toedoen van mensen ontstaan is op een plaats waar voorheen geen water was. Een schaal die gebruikt wordt om de situatie van een ecologische parameter te beoordelen. De uitkomst is in een aantal gevallen een EKR-score. Op rijksniveau uitgevoerde analyse op het maatregelenpakket waarbij de meest kosteneffectieve maatregelen prioriteit krijgen. De maximaal haalbare ecologische situatie in een kunstmatig of sterk veranderd waterlichaam. Maatregelen die getroffen kunnen worden in een kunstmatig of sterk veranderd waterlichaam om de huidige situatie dichterbij de situatie van de natuurlijke referentie te brengen. Het gaat hierbij specifiek om hydromorfologische maatregelen Maximaal Toelaatbaar Risico. Dit is een landelijke norm voor concentraties van chemische stoffen. Deze zijn ontleend aan de Vierde Nota Waterhuishouding. In Europees verband zijn deze normen voor een aantal stoffen aangescherpt. De verzameling van Nederlandse natuurgebieden die in Europees verband een beschermde status genieten. (Vogel- en habitatrichtlijngebieden) Water dat hooguit in beperkte mate door mensen is veranderd Beschrijving van de voorkomende dieren- en plantensoorten in onverstoorde natuurlijke voorbeelden van bepaalde watertypen. Gebied dat noch een waterlichaam is, noch hoort bij het verzorgingsgebied van een waterlichaam. Stoffen die door Brussel aangemerkt zijn als gevaarlijk voor de aquatische ecosystemen en de volksgezondheid( bijvoorbeeld zware metalen, Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen) Bestuurlijk regionaal afstemmingsplatform voor KRW- activiteiten Tijdens zware regenbuien kunnen veel rioolstelsels het aangevoerde regenwater niet verwerken. Via zogenaamde riooloverstorten wordt dan het teveel aan rioolwater op het oppervlaktewater geloosd. Het meest westelijke deel van het stroomgebied Rijndelta, waarin de verschillende bestuursorganen gezamenlijk de KRW-opgave bepalen. Indeling van waterlichamen in natuurlijk, sterk veranderd of kunstmatig. De status heeft invloed op de ecologische doelen die gesteld worden. Voor natuurlijke watertypen zijn er referenties opgesteld. Een natuurlijk waterlichaam dient aan de Goede Ecologische Toestand te voldoen zoals deze is aangeduid in de bijbehorende referentie. Voor sterk veranderde en kunstmatige wateren geldt dat wordt getoetst aan het meest gelijkende watertype. Voor deze wateren is er wel de ruimte om op basis van onomkeerbare ingrepen of significante schade aan gebruiksfuncties de ecologische doelen bij te stellen. Voor het beheersgebied van WSHD geldt dat alle waterlichamen de status kunstmatig of sterk veranderd hebben. Water dat van natuurlijke oorsprong is maar in zekere mate door mensen is veranderd. Het is niet mogelijk is of niet wenselijk i.v.m significante schade aan de huidige gebruiksfuncties dat het water weer in de natuurlijke staat hersteld wordt Landelijk in opdracht van STOWA ontwikkeld beoordelingssysteem voor oppervlaktewater waarbij verschillende aspecten afzonderlijk worden beoordeeld. Het plan waarin lidstaten volgens de KRW verplicht zijn om elke zes jaar aan de Europese Commissie te rapporteren wat de huidige toestand is van de waterlichamen en waarin het maatregelenpakket staat opgenomen om de doelen te bereiken. Het eerste stroomgebiedbeheersplan dient Nederland eind 2009 te rapporteren Het gebied van waaruit het water terechtkomt in een waterlichaam.
CONCEPTRAPPORT 21 november 2007
Vogel- en habitatrichtlijngebied Waterlichaam
Waterparel
Watertype (Natuurlijk) (Alterra 2003)
Zwemwater Zwemwaterprofiel
Afkortingen EKR GEP GET ILG KRW MEP MKBA RBO SGBP STOWA VHR-gebied WB21 WSHD ZGET
Gebied met een officiële Europese beschermde status in het kader van de vogelrichtlijn of de habitatrichtlijn. Een waterlichaam is een oppervlaktewater binnen één beschrijvingsgebied dat van eenzelfde type en status is. Het heeft een redelijk uniforme toestand en er geldt eenzelfde doelstelling. De KRW verplicht om een watergang die water afvoert uit een gebied van ten minste 1000 ha of een water dat een oppervlakte heeft van ten minste 50 ha aan te wijzen als waterlichaam. Gebieden die nu al een goede waterkwaliteit hebben zijn in het gebiedsproces aangewezen als waterparels. In deze waterparels wordt in principe gestreefd naar de hoogst haalbare kwaliteit. De status van de waterparels is op dit moment nog onduidelijk. Voor de KRW is het nodig dat alle waterlichamen ingedeeld worden in watertypen. Deze indeling gebeurt op basis van verschillende criteria. Eerst wordt gekeken in welk hoofdtype een waterlichaam valt. Er zijn vier hoofdtypen te weten: Rivieren, Meren, Overgangswateren en Kustwateren. Vervolgens wordt binnen deze hoofdtypen weer een onderverdeling gemaakt op basis van o.a. het zoutgehalte, de diepte en breedte van een water. In het beheersgebied van WSHD vallen de meeste waterlichamen onder het hoofdtype Meren. Een officieel in Brussel aangemelde locatie, waar in oppervlaktewater gezwommen wordt en die moet voldoen aan de Europese zwemwaterrichtlijn Een beschrijving van de huidige toestand van een zwemwater met indien nodig een maatregelenpakket ter verbetering van het zwemwater.
Ecologische KwaliteitsRatio Goed Ecologisch Potentieel Goede Ecologische Toestand Investeringsbudget Landelijk Gebied Kaderrichtlijn Water Maximaal Ecologisch Potentieel Maatschappelijke Kosten-Baten Analyse Regionaal Bestuurlijk Overleg Stroomgebiedsbeheersplan Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer Vogel- en HabitatRichtlijn-gebied Waterbeheer 21e eeuw Waterschap Hollandse Delta Zeer Goede Ecologische Toestand (zie ook Goede Ecologische Toestand)