Programma Drechtstedendinsdag avondgedeelte d.d. 3 april 2012 Locatie: Stadhuis Dordrecht, Stadhuisplein 1 17.00 -18.00 uur
Themabijeenkomsten voor raad- en collegeleden Lezing Europarlementariër Peter van Dalen Peter van Dalen (ChristenUnie) is één van de 26 Nederlandse Europarlementariërs. Hij is geboren in Zwijndrecht en komt spreken over zijn werkzaamheden in Brussel. Hij is vicevoorzitter van de commissie Vervoer en Toerisme, maar ook onder meer actief op het gebied van milieu, sociale zaken en werkgelegenheid. Binnen deze thema’s zal hij aangeven welke kansen hij ziet voor de Drechtsteden.
18.00 -19.00 uur
Gezamenlijke maaltijd
19.00 -19.30 uur
Fractie overleg Wilt u in verband met de logistieke organisatie uiterlijk een week van tevoren doorgeven of u met uw fractie vergadert? Dit kunt u doen via
[email protected]
19.30 -21.30 uur SOCIAAL 1
Carrouselvergaderingen voor raadsleden SOCIAAL 2
Verordening m.b.t. Inburgeringsagenda 2012 (opiniërend) Het wijzigingsbesluit betreft de doorvertaling van de uitgangspunten van de – op 8 maart 2011 door het Drechtstedenbestuur vastgestelde – Inburgeringsagenda 2012 naar de Verordening Inburgering. Hoewel de Inburgeringsagenda 2012 inhoudelijk in lijn ligt met de Inburgeringsagenda 2011 is het wenselijk de Verordening Inburgering Drechtsteden op een aantal onderdelen aan te passen. De aanpassingen betreffen een correctie op het boeten- en maatregelenbeleid alsmede enkele aanpassingen van regeltechnische aard.
WWnV plan van aanpak en tussenrapportage klankbordgroep WWnV (opiniërend) I.v.m. de invoering van de Wet Werken naar Vermogen per 1 januari 2013 biedt het Drechtstedenbestuur de Drechtraad het plan van aanpak Wet Werken naar Vermogen voor de Drechtsteden aan. Met dit plan van aanpak kan pro actief uitvoering worden gegeven aan de invoering van de wet. De Drechtraad wordt gevraagd hiermee instemming te geven aan de wijze waarop we in de Drechtsteden de invoering van de nieuwe Wet werken naar vermogen gaan voorbereiden. Bijlage 1*: Plan van Aanpak Wet werken naar vermogen Bijlage 2*: Achtergrondnotitie met adviesrapport werkgroep Wet werken naar vermogen Bijlage 3: Klankbordgroep Werken naar vermogen: aanbiedingsbrief, tussenrapport en verslag vergadering Klankbordgroep WWnV dd 22-022012
FYSIEK Foto regio Drechtsteden (informerend) De analyse ‘Foto regio Drechtsteden’ geeft verhelderende inzichten, onder meer in de 'drivers' van stedelijke ontwikkeling: Eeuwenlang bepaalden geografische factoren waar welk werk mogelijk was; daar trokken mensen hem om bij het werk te wonen; als voldoende mensen zich concentreerden dan volgen daarbij passende voorzieningen. De laatste decennia is dat geheel omgedraaid: door toegenomen mobiliteit blijkt de vestigingsfactor voor wonen steeds minder door werk te worden bepaald en steeds meer door de keuze voor een aantrekkelijk woonmilieu met voorzieningen dichtbij huis, terwijl voor het werk reisafstanden tot een uur enkele reis kennelijk acceptabel zijn. Als gevolg hiervan lijkt het oorzakelijk verband voor succes van steden omgekeerd: voorzieningen/ woonmilieu is primair bepalend (als in en rond de randstad); wonen volgt die kwaliteit en bedrijfsvestigingen volgen daarna de woonvestigingen. Een prikkelende stelling, uitgewerkt met specifieke sterktes en zwaktes in ons gebied, en daarmee ook zeer geschikt om te gebruiken als één van de invalshoeken bij de aankomende 'midterm' evaluatie van ons regionaal rMJP-beleid.
Programma Drechtstedendinsdag avondgedeelte d.d. 3 april 2012 Locatie: Stadhuis Dordrecht, Stadhuisplein 1 Exodushuis (informerend) Naar aanleiding van de vergadering van de Drechtraad d.d. 6 maart jl., wordt de beantwoording van het Drechtstedenbestuur op de vragen van de D66 Dordrecht en het CDA Dordrecht inzake het Exodushuis behandeld in de carrouselvergadering Sociaal. Bijlage 1: Ingekomen stuk 267 (20-01-’12): Drechtstedenbestuur, beantwoordingen CDA, D66 Dordrecht, art. 33 vragen betreft Exodushuis Portefeuillehouder: dhr. E. van de Burgt, dhr. H. Nieuwstraten Voorzitter: dhr. R. van Engelen Griffier: mevr. M. van Hall
Beleidsaanpassingen WMO (opiniërend) Verordening maatschappelijke ondersteuning te wijzigen door het toevoegen van een bepaling, in artikel 2. De voorgestelde bepaling regelt dat als bij de indicatiestelling blijkt dat een aanvrager van een individuele Wmo-voorziening deze zelf kan regelen en betalen, de voorziening geweigerd wordt. Bijlage 1*: Beleidsaanpassingen Bijlage 2*: Wijzigingsbesluit Verordening Bijlage 3*: Advies regionale WMO Adviesraad Bijlage 4*: Reactie op advies Bijlage 5*: Voortgang plan van aanpak ‘Kanteling’ Bijlage 6*: Onderzoek OCD Aanvullende informatie zoals afgesproken in de carrouselvergadering Sociaal op 6 maart jl., wordt uiterlijk 21 maart digitaal nagezonden.
Bijlage 1*: Boekje Foto regio Drechtsteden Portefeuillehouder: dhr. T.A. Stoop Voorzitter: dhr. C. Moorman Griffier: dhr. F. Bergmans
Portefeuillehouder: dhr. E. van de Burgt, dhr. H. Nieuwstraten Voorzitter: mevr. A. Burger Griffier: dhr. B. Poiesz *Deze stukken zijn te vinden via www.drechtraad.nl / Drechtstedendinsdag, de stukken / 21.45 -22.15 uur Drechtraad Zie agenda en bijbehorende stukken Drechtraad 22.15 uur
Sluiting met een hapje en drankje
datum 27 december 2011 bestuurlijk pfh E. van de Burgt akkoord best.pfh. d.d. 19 december 2011
Vergadernotitie
steller J. Boersma
voor de carrouselve rgadering Socia al op 3 april 2012 en Drechtra ad van 8 m ei 20 12
doorkiesnummer 078-7707127 e-mail J.
[email protected]
Onderwerp
Wijzigingsbesluit Verordening Inburgering Drechtsteden
Bijlagen 1. Besluit tot aanpassing van de Verordening Inburgering Drechtsteden. Gevraagde beslissing Vaststellen van het besluit tot aanpassing van de Verordening Inburgering Drechtsteden. Verdere procedure Publicatie van de Verordening Inburgering Drechtsteden (tweede wijziging) na vaststelling van het Wijzigingsbesluit op de in de Drechtsteden gebruikelijke wijze. Communicatie Het besluit tot aanpassing van de Verordening Inburgering Drechtsteden is op 14 februari 2012 met de regionale Cliëntenraad WWB Drechtsteden besproken. De inhoudelijke wijzigingen van de Verordening Inburgering Drechtsteden worden na vaststelling gecommuniceerd met directe betrokkenen. De Sociale Dienst Drechtsteden gebruikt daarvoor de reguliere communicatiekanalen. Financiële consequenties N.v.t. Toelichting Het onderhavige wijzigingsbesluit betreft de doorvertaling van de uitgangspunten van de – op 8 maart 2011 door het Drechtstedenbestuur vastgestelde – Inburgeringsagenda 2012 naar de Verordening Inburgering. Hoewel de Inburgeringsagenda 2012 inhoudelijk in lijn ligt met de Inburgeringsagenda 2011 is het wenselijk de Verordening Inburgering Drechtsteden op een aantal onderdelen aan te passen. De aanpassingen betreffen een correctie op het boeten- en maatregelenbeleid alsmede enkele aanpassingen van regeltechnische aard. Inwerkingtreding Het Wijzigingsbesluit Verordening Inburgering treedt in werking één dag na publicatie.
De Drechtraad, gezien het voorstel van het Drechtstedenbestuur van 8 maart 2012; overwegende, dat: − Het Drechtstedenbestuur op 8 maart 2012 de Inburgeringagenda 2012 heeft vastgesteld; − op basis van deze agenda wijzigingen zijn voorgesteld voor wat betreft maatregelen en boeten alsmede enkele aanpassingen van regeltechnische aard; besluit: vast te stellen het navolgende Besluit tot aanpassing van de Verordening Inburgering Drechtsteden (tweede wijziging)
Artikel I A. Artikel 1, lid a wordt hernummerd tot artikel 1, lid 1. B. In artikel 1, eerste lid wordt onderdeel d herletterd tot c en komt te luiden: Wet: Wet Inburgering. C. In artikel 1, tweede lid wordt Wet Inburgering gewijzigd in wet. D. In artikel 4, derde lid vervalt f, en wordt g herletterd tot f. E. In artikel 5, tweede en derde lid vervalt in de zin achter het tweede streepje voldoet aan de volgende vereisten: a. en wordt het woord in met een kleine letter geschreven. F. Artikel 7 wordt verplaatst van hoofdstuk 2 naar hoofdstuk 3. G. Artikel 9 komt te luiden: 1. Het Drechtstedenbestuur legt de inburgeringsplichtige een boete op ter hoogte van: a. € 150,= indien de inburgeringsplichtige geen gehoor geeft aan de oproep van het Drechtstedenbestuur, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, genoemd in artikel 25, tweede lid van de wet; b. € 500,= indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening, genoemd in artikel 23, lid 1 van de wet; c. € 500,= indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn het inburgeringexamen heeft behaald; d. € 1.000,= indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het Drechtstedenbestuur op grond van artikel 31, eerste lid, onderdeel1, artikel 32 of artikel 33 van de wet verlengde termijn het inburgeringexamen of Staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II heeft behaald. 2. Het Drechtstedenbestuur legt de inburgeringsplichtige die tevens een uitkeringsgerechtigde is op grond van artikel 37 van de wet een verlaging op van de uitkering op basis van de Verordening Werk en Inkomen Drechtsteden (hoofdstuk 4 afstemming) ingeval van een in artikel 9, lid 1, onderdeel a tot en met d genoemde gedraging. H. In artikel 10, lid 2 wordt 10 gewijzigd in 9. I.
Artikel 10a wordt vernummerd tot artikel 11 en komt te luiden: Het Drechtstedenbestuur trekt tevens het aanbod voor inburgering in en gaat over tot het terugvorderen van de gemaakte cursuskosten indien: a. De inburgeringsplichtige zich opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 9, lid 1 a tot en met d genoemde gedraging binnen twaalf maanden na de bekendmaking van een besluit waarbij op grond van artikel 9, lid 1 of 2 een boete of verlaging is opgelegd; b. De inburgeringsplichtige tussentijds stopt met het traject zonder geldige redenen of door detentie ten gevolge van een misdrijf.;
J.
De artikelen 11 tot en met 22 worden vernummerd tot 12 tot en met 24.
K. In artikel 13, lid 2 (nieuw) vervalt onderdeel f en wordt g herletterd tot f. L. In artikel 14, lid 3 (nieuw) wordt inburgeringsplichtige gewijzigd in vrijwillige inburgeraar. M. Artikel 18 (nieuw) komt te luiden: Artikel 9 is van overeenkomstige toepassing op vrijwillige inburgeraars, mits niet op een eerder moment afwijkende rechten en plichten in een inburgeringsovereenkomst zijn vastgelegd. N. Artikel 19 (nieuw) komt te luiden: Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op vrijwillige inburgeraars, mits niet op een eerder moment afwijkende rechten en plichten in een inburgeringsovereenkomst zijn vastgelegd. O. Artikel 20 (nieuw) komt te luiden: Artikel 10a is van overeenkomstige toepassing op vrijwillige inburgeraars, mits niet op een eerder moment afwijkende rechten en plichten in een inburgeringsovereenkomst zijn vastgelegd.
Artikel II Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als Verordening Inburgering Drechtsteden, tweede wijziging.
Artikel III Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking één dag na publicatie. Aldus besloten in de vergadering van de Drechtraad van 8 mei 2012. De coördinerend griffier,
De voorzitter,
A. Overbeek
A.A.M. Brok
Toelichting Het onderhavige besluit tot aanpassing van de Verordening Inburgering Drechtsteden brengt het boeten- en maatregelenbeleid terug binnen de kaders van de wet. Bij de eerste wijziging van de verordening (d.d. 8 maart 2011) zijn bewust de grenzen opgezocht, wat in de praktijk op een aantal onderdelen niet houdbaar bleek. Daarnaast is de gelegenheid te baat genomen om een aantal aanpassingen van regeltechnische aard te plegen, waarmee de Verordening, zonder een vergaand beroep te moeten doen op hogere uitlegkunde, aan duidelijkheid wint. Artikelsgewijze toelichting Artikel I A. Dit betreft een aanpassing van regeltechnische aard. B. Dit betreft een aanpassing van regeltechnische aard. C. Dit betreft een aanpassing van regeltechnische aard. D. Dit betreft een aanpassing van regeltechnische aard. E. Dit betreft een aanpassing van regeltechnische aard. F. Dit betreft een aanpassing van regeltechnische aard. G. De verordening en de wet inburgering stemden na de eerste wijziging in 2011 niet volledig overeen in de zin van maximale boetebedragen en de omschrijving van de maatregelwaardige gedragingen (dit gold voor artikel 9, lid 1, onderdeel d in de oude verordening). Met de hier voorliggende wijziging wordt de verordening volledig in overeenstemming gebracht met de wet. Dit impliceert tevens dat een ruimere categorie gedragingen kan worden beboet dan onder het regime van de oude verordening het geval was: namelijk “het onvoldoende medewerking bieden aan de geboden voorziening”. Onder deze categorie gedragingen is tevens de gedraging begrepen die onder het oude regime werd omschreven in artikel 9, lid 1, onderdeel d: “het tussentijds stoppen met het traject zonder geldige reden of door detentie ten gevolge van een misdrijf”. Het boetebedrag voor deze categorie gedragingen is teruggebracht tot het geldende wettelijk maximum van € 500,=. H. Dit betreft een aanpassing van regeltechnische aard. I. Artikel 10a onder het regime van de oude verordening zorgde voor onduidelijkheid: er werd onvoldoende recht gedaan aan het feit dat in artikel 9 sprake is van een boete (voor inburgeringsplichtigen) óf verlaging (voor inburgeringsplichtigen die tevens uitkeringsgerechtigde zijn). Dit is gecorrigeerd in de hier voorliggende wijziging. Bovendien is (door middel van de toevoeging van het woord “tevens” in de eerste zin van het artikel) duidelijker aangegeven dat bij recidive binnen twaalf maanden of stoppen met een traject naast een boete of verlaging ook terugvordering van trajectkosten plaatsvindt. J. Dit betreft een aanpassing van regeltechnische aard. K. Bij de eerste wijziging van de verordening is voor inburgeringsplichtigen de begeleiding van een taalcoach als onderdeel van de voorziening vervallen. Dit om meer te benadrukken dat inburgering onderdeel uitmaakt van het arbeidsmarktbeleid. Met de hier voorliggende wijziging wordt het beleid ten aanzien van inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars ten aanzien van de mogelijke onderdelen van de voorziening gelijkgetrokken. L. Dit betreft een aanpassing van regeltechnische aard: in lid 3 was abusievelijk sprake van inburgeringsplichtigen, terwijl het artikel conform het overkoepelende hoofdstuk 5 betrekking heeft op vrijwillige inburgeraars. M. De oude verordening onderkende onvoldoende dat de inburgeringsovereenkomst die vrijwillige inburgeraars en het Drechtstedenbestuur aangaan een overeenkomst volgens het burgerlijk recht is. Indien in de overeenkomst bepalingen zijn opgenomen die ten aanzien van boeten en maatregelen afwijken van de bepalingen in de verordening gelden de bepalingen in de overeenkomst. Dit is het geval bij vrijwillige inburgeraars die voor 1 januari 2011 zijn gestart met hun inburgeringstraject. Met de hier voorliggende wijziging wordt aan dit feit recht gedaan. N. Zie onder H. O. Zie onder H. Artikel II en III Artikel II en III spreken voor zich.
p/a Voorstraat 367 3311 CT
Aan het Drechtstedenbestuur p/a Regiogriffie
Betreft: Artikel 33 vragen RvO voor de Drechtraad
Geacht bestuur,
Afgelopen maandag 12 december bereikte onze fracties het bericht dat de komst van een Exodushuis in de Drechtsteden van de baan is. Op dinsdag 13 december heeft wethouder Wagemakers tijdens de collegecarrousel in Dordrecht aangegeven dat er over de verdeling van maatschappelijke voorzieningen in de Drechtsteden afspraken zijn gemaakt. Volgens deze afspraken was Papendrecht aan zet waar het gaat om het verzorgen van een locatie en huisvesting voor het Exodushuis, maar dat zij deze afspraak geen gestand hebben gedaan en niet mee willen werken aan de komst van een Exodushuis naar hun gemeente. Bovendien bereikt ons het bericht dat het rijk nieuwe initiatieven niet meer wenst te ondersteunen, waardoor de haalbaarheid van een Exodushuis nu gering lijkt te zijn. De fracties D66 en het CDA vinden het een gemiste kans en houden een onbevredigend gevoel over aan deze gang van zaken. Daarom zouden wij van u graag antwoord willen op de volgende vragen: 1. Bent u het met onze fracties eens dat de komst van een Exodushuis een waardevolle aanvulling is op het huidige maatschappelijke voorzieningenniveau in de Drechtsteden? 2. Klopt het dat de gemeente Papendrecht volgens het convenant ‘gespreide huisvesting en zorg 1 bijzondere groepen Drechtsteden’ zorg zou dragen voor huisvesting van een Exodushuis en zo ja, bent u dan bereid om het college van de gemeente Papendrecht daarop aan te spreken en hen te wijzen op het feit dat gemaakte afspraken dienen te worden nagekomen? 3. Wat is de status van het convenant met het oog op de vestiging van toekomstige voorzieningen, zijn de gemaakte afspraken dan ook vrijblijvend of zijn er consequenties aan verbonden? 4. Volgens de nota ‘Wonen in de Drechtsteden 2011’ 2 wordt het convenant in 2011 geëvalueerd. Heeft deze evaluatie plaatsgevonden en zo ja, kunt u ons deze evaluatie doen toekomen? 5. Is het juist dat vanuit het rijk geen middelen meer beschikbaar worden gesteld t.b.v. de realisatie van een Exodushuis en zo ja, welke consequenties heeft dat voor de mogelijkheid om in de toekomst een Exodushuis in de Drechtsteden te realiseren? In afwachting op uw antwoord, met vriendelijke groet,
CDA Dordrecht Peter Heijkoop
1 2
D66 Dordrecht Nelleke de Smoker
http://www.invoeringwmo.nl/sites/default/documenten/drechtstedenWmoboekje3.pdf http://www.vertelhetderaad.nl/Dordrecht/up/ZqjgqkoIE_Wonen_in_de_Drechtsteden_2011_versie_8_05072011.pdf
BEANTWOORDING SCHRIFTELIJKE VRAGEN Indiener(s) Vraag voor Datum Onderwerp
Fracties CDA/D’66 Dordrecht Drechtstedenbestuur en Drechtraad 22 december 2011 (ontvangstdatum per e-mail) Artikel 33 vragen Exodushuis
Toelichting
Op 22 december 2011 is de brief over het Exodushuis van de fracties CDA Dordrecht en D66 Dordrecht bij bureau Drechtsteden binnengekomen. De brief is gericht aan het Drechtstedenbestuur en het betreft Artikel 33 vragen RvO voor de Drechtraad Het is van belang zich te realiseren dat de gestelde vragen in de brief uitgaan van de situatie vòòr het gesprek met stichting Exodus. Het gesprek tussen Papendrecht en de stichting heeft inmiddels plaatsgevonden. Uitkomst was dat de stichting op dit moment afziet van realisatie van een Exodushuis. De brief van het CDA en D66 maakt melding van het bericht dat de komst van een Exodushuis in de Drechtsteden van de baan is. Men baseert zich op de informatie van wethouder Wagemakers op dinsdag 13 december tijdens de collegecarrousel in Dordrecht, dat er over de verdeling van maatschappelijke voorzieningen in de Drechtsteden afspraken zijn gemaakt. Volgens deze afspraken zou Papendrecht aan zet zijn waar het gaat om het verzorgen van een locatie en huisvesting voor het Exodushuis, maar dat zij deze afspraak geen gestand hebben gedaan en niet mee willen werken aan de komst van een Exodushuis naar hun gemeente. Bovendien was er het bericht dat het rijk nieuwe initiatieven niet meer wenst te ondersteunen, waardoor de haalbaarheid van een Exodushuis nu gering lijkt te zijn. De fracties D66 en het CDA vinden het een gemiste kans en houden een onbevredigend gevoel over aan deze gang van zaken. Daarom zijn vragen gesteld waarop men een antwoord wil.
Vraag/vragen
1. Bent u het met onze fracties eens dat de komst van een Exodushuis een waardevolle aanvulling is op het huidige maatschappelijke voorzieningenniveau in de Drechtsteden? 2. Klopt het dat de gemeente Papendrecht volgens het convenant ‘gespreide huisvesting en zorg bijzondere groepen Drechtsteden’1 zorg zou dragen voor huisvesting van een Exodushuis en zo ja, bent u dan bereid om het college van de gemeente Papendrecht daarop aan te spreken en hen te wijzen op het feit dat gemaakte afspraken dienen te worden nagekomen? 3. Wat is de status van het convenant met het oog op de vestiging van toekomstige voorzieningen, zijn de gemaakte afspraken dan ook vrijblijvend of zijn er consequenties aan verbonden? 4. Volgens de nota ‘Wonen in de Drechtsteden 2011’2 wordt het convenant in 2011 geëvalueerd. Heeft deze evaluatie plaatsgevonden en zo ja, kunt u ons deze evaluatie doen toekomen? 5. Is het juist dat vanuit het rijk geen middelen meer beschikbaar worden gesteld t.b.v. de realisatie van een Exodushuis en zo ja, welke consequenties heeft dat voor de mogelijkheid om in de toekomst een Exodushuis in de Drechtsteden te realiseren?
C:\Documents and Settings\ave008\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK221\Format beantwoording schriftelijke vragen Exodushuis.doc
-2-
Portefeuillehouder HA Nieuwstraten (JA Lavooi, TA Stoop) WJ van Stigt Antwoord van 20 januari 2012 Datum Antwoord
1. Het DSB vindt de komst van een Exodushuis een waardevolle aanvulling op het huidige maatschappelijke voorzieningenniveau in de Drechtsteden. 2. Nee dat klopt niet. Volgens dat convenant, dat inmiddels is verstreken, was Zwijndrecht aan de beurt, maar de mogelijkheden die er in Zwijndrecht waren, waren te duur voor Stichting Exodushuis. Wel zou volgens het bestuur van Stichting Exodushuis en de wooncorporaties een betaalbare locatie beschikbaar zijn in Papendrecht. Bij de evaluatie van het convenant in oktober 2011 heeft Papendrecht toegezegd in overleg te treden met het bestuur van stichting Exodushuis. Dit overleg vond plaats op 12 januari 2012. Stichting Exodushuis heeft te kennen gegeven op dit moment geen mogelijkheden te zien in het realiseren van een Exodushuis in onze regio. De financiële middelen ontbreken daartoe en er is geen zicht of dit in de nabije toekomst wel realiseerbaar is. 3. Het convenant geldt niet meer en formeel gezien is het convenant ook niet bindend voor de gemeenten. Er was geen door het DSB vastgesteld beleidskader. Het nieuwe afsprakenkader is eveneens niet bindend en door 5 gemeenten aangenomen. 4. Zoals aangeven bij 2. is het convenant in 2011 geëvalueerd. De evaluatie en het verslag van het PFO sociaal van 04.10.11 zijn bijgevoegd als bijlagen. 5. Over de financiële mogelijkheden van Stichting Exodushuis meldt hun nieuwsbrief van december 2011 het volgende: "Ten eerste hebben vooral de lokale Exodushuizen te maken met het wegvallen of verlagen van gemeentelijke subsidies. Tweede probleem is dat de subsidies van de landelijke overheid niet toenemen, terwijl de kosten wel stijgen. Bovendien is de druk groot om wel meer ex-gedetineerden te begeleiden, met meer vrijwilligers in gevangenissen actief te zijn en meer projecten op te starten. Aan die toenemende vraag willen we graag tegemoet komen, maar om financiële redenen moeten we waarschijnlijk nee gaan verkopen. Derde oorzaak is dat het bedrag aan giften dat Exodus ontvangt onvoldoende stijgt." Mocht zich in de nabije toekomst toch weer financiële mogelijkheden voordoen, dan zullen wij een eventuele nieuwe vraag met een positieve grondhouding tegemoet treden
bijlage 4 agendapunt 9
Vergadernotitie voor het Portefe uillehoudersoverleg Sociaal op 4 oktobe r 2011
datum 8 september 2011 bestuurlijk pfh. J. Lavooi akkoord best. pfh d.d.
Onderwerp
Spreiding huisvesting en zorg bijzondere groepen Status Eerste bespreking.
10-08-2011 steller J. Smits doorkiesnummer 0787704183
Aandachtspunten van de portefeuillehouder bij agendering e-mail De portefeuillehouder stelt voor de voorzitter en secretaris van de Stichting
[email protected] Exodushuis uit te nodigen voor het PFO van 1 november om een toelichting te geven op de zoekvraag voor een Exodushuis (hieronder beslispunt 2). Dhr. Oerlemans wordt op 1 november als vertegenwoordiger van de wooncorporaties uitgenodigd het gesprek met de bestuurders van de Stichting Exodushuis bij te wonen. Voorstel Eerste bespreking van het voorstel. Voorgesteld wordt onderlinge afspraken te maken tussen de Drechtsteden gemeenten hoe om te gaan met zoekvragen tot huisvesting en zorg bijzondere groepen en meer in het bijzonder t.a.v. de lopende zoekvraag voor een Exodushuis. Ontwerp-besluit 1. Vaststellen van het voorgestelde afsprakenkader in de bijgevoegde notitie (afsprakenkader tussen gemeenten). 2. Na toelichting in het PFO 1 november door de Stichting Exodushuis opnieuw bevestigen dat de regio Drechtsteden zich wil inzetten om een Exodushuis te realiseren binnen deze regio. De zoekvraag voor een Exodushuis conform dit afsprakenkader opnieuw uitzetten binnen de regio en de opties die daaruit voortkomen en haalbaar zijn voor de Stichting Exodus vervolgens voorleggen aan het Portefeuillehoudersoverleg Sociaal, dat vervolgens advies uitbrengt aan de gemeenten. Korte voorgeschiedenis en wijze van voorbereiding In het PFO Sociaal is in februari dit jaar afgesproken het uit 2007 daterende convenant Spreiding huisvesting en zorg bijzondere groepen in 2011 te evalueren ter voorbereiding van nieuwe afspraken over gespreide huisvesting en zorg bijzondere groepen in de Drechtsteden. De portefeuillehouder en de ambtelijk ondersteuner hebben evaluatiegesprekken gevoerd met wethouders van de Drechtsteden en twee directeuren van wooncorporaties. De directeuren van de wooncorporaties en het ambtelijk overleg Sociaal Drechtsteden hebben een reactie gegeven op de conceptnotitie. Advies AO Sociaal aan PFO Sociaal Het AO kan zich in meerderheid vinden in het vernieuwde en veel lichtere afsprakenkader. Papendrecht is tegen. In het AO worden vragen gesteld bij de effectiviteit van de nieuwe afspraken door het ontbreken van een beleidskader, geen regionale bevoegdheid en de wijze waarop een gefundeerde analyse in voorkomende gevallen tot stand komt.
pagina 2 van agendapunt: Spreiding huisvesting en zorg bijzondere groepen Naar aanleiding van de bespreking in het AO Sociaal is de notitie op enkele punten aangepast: de status van een afspraak op dit punt in het PFO Sociaal is verduidelijkt (advies aan gemeenten) en het ontbreken van een regionaal beleidskader is als kanttekening opgenomen. Relatie met andere (interne) beleidsterreinen/organisaties Het voorstel heeft zowel betrekking op het beleidsterrein maatschappelijke zorg (onderdeel WMO) als op het beleidsterrein wonen. Betrokken organisaties zijn zorginstellingen en wooncorporaties. Consequenties Personele en organisatorische consequenties Niet van toepassing. Juridische consequenties Niet van toepassing. Dit voorstel betreft geen bevoegdheid van het Drechtstedenbestuur. Financiële consequenties Niet van toepassing. Bureau Drechtsteden heeft in zeer incidentele gevallen een coördinerende functie. Er is geen sprake van substantiële taakverzwaring ten opzichte van de huidige situatie. Financiële toets door Rineke Dubbelman Niet van toepassing. Communicatie Tijdens de voorbereiding van dit voorstel hebben gesprekken plaatsgevonden met portefeuillehouders van Drechtsteden gemeenten, dhr. Oerlemans van Woonbron, dhr. De Gruijter van Woonkracht 10 en dhr. Beuckens en dhr. de Jonge van het bestuur Stichting Exodushuis. Na meningsvorming: Het nieuwe afsprakenkader (beslispunt 1) communiceren met: • betrokken ambtenaren en bestuurders binnen gemeenten • Bureau Drechtsteden • de wooncorporaties • de direct betrokken zorginstellingen Beslispunt 2 communiceren met Stichting Exodushuis en wooncorporaties. Verdere procedure Huisvesting bijzondere groepen is een lokale aangelegenheid. Er is sprake van afspraken tussen gemeenten. Het PFO Sociaal dient als afstemmingsoverleg. Indien het PFO bevestigt dat de regio aan de zoekvraag wil voldoen dan kan uitvoering van het afsprakenkader beginnen met opnieuw uitzetten van de zoekvraag voor een Exodushuis. In het PFO van 1 november 2 bestuurders van Stichting Exodus (dhr. De Jonge, secretaris en dhr. Beuckens, voorzitter) en Arthur Oerlemans van Woonbron uitnodigen voor verdere toelichting. Toelichting Zie korte voorgeschiedenis. Onderliggende stukken staan alleen op intranet 1. Notitie Evaluatie spreiding huisvesting en zorg bijzondere groepen 2. Interne notitie over Exodushuis, oktober 2009 3. Brochure Exodushuis
pagina 3 van agendapunt: Spreiding huisvesting en zorg bijzondere groepen
Samenvatting van de bijlagen c.q. bij dit voorstel behorend rapport In 2007 hebben gemeenten, zorgorganisaties en corporaties in de regio Drechtsteden afspraken gemaakt over de gedeelde verantwoordelijkheid voor huisvesting en zorg van bijzondere groepen. Deze afspraken zijn vastgelegd in het convenant Gespreide huisvesting en zorg bijzondere groepen Drechtsteden. Afgesproken is het convenant in 2011 te evalueren ter voorbereiding van nieuwe afspraken over gespreide huisvesting bijzondere groepen in de Drechtsteden. Bijgaande notitie bevat een weergave van deze evaluatie. Conclusie is dat de gemeenten en wooncorporaties geen behoefte meer hebben aan een dergelijk convenant. Er is behoefte aan enkele eenvoudige afspraken gebaseerd op de praktijk dat zorginstellingen en wooncorporaties meestal zelf of gezamenlijk tot een oplossing weten te komen. Alleen indien men na overleg met betrokken gemeenten niet tot een locatie kan komen voor een nieuwe of verhuizende voorziening dienen gemeenten gezamenlijk in regionaal verband af te stemmen via het PFO Sociaal. De notitie bevat een afsprakenkader voor de behandeling van toekomstige zoekvragen aan het collectief van Drechtstedengemeenten. Daarnaast is een voorstel opgenomen hoe om te gaan met een nog steeds actueel verzoek van de Stichting Exodushuis.
BIJLAGE
Notitie Evaluatie spreiding huisvesting en zorg bijzondere groepen
Opdrachtgever Portefeuillehouder Datum redactie
Bureau Drechtsteden Johan Lavooi 8 september 2011 J. Smits
1. Inleiding In 2007 hebben gemeenten, zorgorganisaties en corporaties in de regio Drechtsteden afspraken gemaakt over de gedeelde verantwoordelijkheid voor huisvesting en zorg van bijzondere groepen. Deze afspraken zijn vastgelegd in het convenant Gespreide huisvesting en zorg bijzondere groepen Drechtsteden. Het convenant had een looptijd tot 1 januari 2011. Afgesproken is het convenant in 2011 te evalueren ter voorbereiding van nieuwe afspraken over gespreide huisvesting bijzondere groepen in de Drechtsteden. Hoofddoelstelling van het convenant was een gedeelde verantwoordelijkheid binnen de Drechtsteden realiseren voor woon/zorgvoorzieningen voor bijzondere ((potentieel) overlastgevende) groepen. De vraag die nu voorligt is of het convenant voldoende heeft bijgedragen aan een evenwichtige spreiding en of het convenant daarvoor nog steeds het geëigende instrument is. 2. Afspraken in Convenant 2007 Conform het convenant worden zoekvragen waarbij geen voorkeursgemeente is aangegeven, voorgelegd aan het regionale Portefeuillehoudersoverleg Sociaal. Aan de hand van de convenantmethodiek kan het Pfo Sociaal een voorkeursgemeente bepalen, die de zoekopdracht voor een vestigingslocatie aanneemt. Samengevat luidt de methodiek voor het bepalen van een voorkeursgemeente als volgt: 1. De huidige woon-zorgvoorzieningen voor bijzondere groepen bij de verschillende gemeenten worden in beeld gebracht aan de hand van de registratie door het Meld- en Adviespunt gespreide huisvesting bijzondere groepen en uitgedrukt in het percentage bijzondere groepen ten opzichte van het totaal aantal inwoners van de betreffende gemeente. 2. De randvoorwaarden, beschreven in het programma van eisen voor de betreffende voorziening, voor het bepalen van een voorkeursgemeente worden vastgesteld. 3. Op basis van het huidige aanbod en het programma van eisen wordt een voorkeursgemeente bepaald. 3. Inventarisatie woon-zorgeenheden Drechtsteden in 2010 Begin 2010 is bij Bureau Drechtsteden voor intern gebruik een inventarisatie van woon-zorgeenheden in de Drechtsteden uitgevoerd. Uit de inventarisatie is gebleken dat er vele mutaties zijn op de locatiegegevens en capaciteit (aantal zorgplekken) en zoekvragen/plannen. Zo is door uitbreidingen van vestigingen en fusies van organisaties het aantal intramurale en extramurale voorzieningen toegenomen. Het convenant gaat uit van een evenwichtige spreiding van bijzondere groepen in de regio. De administratie van spreidingsgegevens en zoekvragen/plannen blijkt veel tijd te vergen, mede omdat begrippen en definities van bijzondere doelgroepen en soorten moeilijk te hanteren zijn en niet altijd duidelijk zijn. Tijdens de convenantperiode is de spreiding over de Drechtstedengemeenten enigszins verbeterd, zij het dat de verschillen nog steeds groot zijn. Het regionaal gemiddelde is bijna 1 % v.d. bevolking. Sliedrecht zit nu op 2,64% tegen 3,25 % in 2007. Ook Dordrecht zit nog boven het gemiddelde (van 1,15 naar 1,10%). De overige gemeenten zagen het percentage stijgen, maar zitten nog onder de 0,6%, met uitzondering van Zwijndrecht waar het is gedaald naar 0,27%. 4. Bevindingen uit gespreksronde portefeuillehouders Drechtstedengemeenten In het tweede kwartaal van dit jaar heeft Johan Lavooi, portefeuillehouder voor dit onderwerp binnen het Pfo sociaal Drechtsteden, gesprekken gevoerd met zijn collega-portefeuillehouders van de Drechtstedengemeenten. Tijdens deze gesprekken stonden de volgende gesprekken centraal: 1. Zijn voor uw gemeente op dit moment nog bestaande knelpunten aan te geven die op grond van het oude convenant opgelost moeten worden? 2. Welke mogelijkheden hebben de gemeenten om aan nieuwe verzoeken voor huisvesting en zorg bijzondere groepen te kunnen voldoen?
evaluatie convenant spreiding huisvesting en zorg bijzondere groepen
2
3. Welke behoeften of verzoeken van instellingen zijn er momenteel aan de orde binnen de gemeente m.b.t. realiseren van huisvesting en zorg bijzondere groepen? 4. Welke afspraken moeten worden gemaakt voor de komende jaren m.b.t. spreiding van huisvesting en zorg bijzondere groepen? De beantwoording van deze vragen kan als volgt worden samengevat: 1. Knelpunten uit het convenant Over het algemeen zijn de spreidingsopgaven die in 2007 in het convenant zijn opgenomen, gerealiseerd. Eén zoekvraag staat nog steeds open, nl. de vestiging van een Exodushuis voor exgedetineerden. In paragraaf 5 gaan we hier nader op in. Wat betreft de opgaven die ten tijde van de ondertekening van het convenant bestonden binnen de Drechtsteden, kan worden vastgesteld dat aan de doelstellingen van het convenant is voldaan. Of dit is gebeurd dankzij het convenant komt aan de orde in paragraaf 5. 2. Mogelijkheden binnen gemeenten In algemene zin zijn er bij alle gemeenten mogelijkheden voor eventuele nieuwe zoekvragen, zij het dat Alblasserdam aangeeft dat de mogelijkheden, zeker indien nieuwbouw nodig is, momenteel beperkt zijn. De overige gemeenten geven aan dat de vraag of de gemeente mogelijkheden heeft om aan een zoekvraag te voldoen, sterk afhankelijk is van de aard van de zoekvraag. 3. Actuele zoekvragen binnen gemeenten We beperken ons bij de beantwoording van deze vraag tot de zoekvragen die betrekking hebben op (potentieel) overlastgevende groepen. Voor de huisvesting van bijzondere groepen (bijv. verstandelijk gehandicapten) die geen overlast veroorzaken en over het algemeen geen bijzondere weerstand oproepen bij omwonenden, gaan wij er op basis van de gevoerde gesprekken van uit dat hiervoor geen regionaal instrument hoeft te worden gehanteerd. Naast de al gememoreerde zoekvraag m.b.t. het Exodushuis (zoekvraag in Zwijndrecht) is tussen de wethouders gesproken over het voornemen van Yulius om in H-I-Ambacht (Volgerlanden) een aantal klinische bedden te realiseren voor intensieve behandeling van patiënten (nu nog gevestigd aan het Kasperspad in Dordrecht). Deze voorziening wordt echter niet als potentieel overlastgevend aangemerkt. In Dordrecht bestaat het plan om 60 plaatsen van Boumanhuis voor verslaafden te realiseren. De aanvraag bij het Zorgkantoor komt vanuit de gemeente zelf. Voor de laatste 2 vragen zijn er geen knelpunten die in regionaal verband besproken zouden moeten worden. Resteert het verzoek van Stichting Exodushuis. Navraag heeft geleerd dat nog steeds een dringend beroep wordt gedaan op deze regio om een locatie te vinden voor een Exodushuis. 4. Nieuwe afspraken over spreiding huisvesting en zorg bijzondere groepen Unaniem wordt ervoor gekozen om het convenant in de huidige vorm niet te continueren. Er is behoefte aan eenvoudige afspraken waarbij geen ingewikkelde registraties nodig zijn. Wat betreft registratie kan bovendien de registratie van de wooncorporaties worden benut. De gemeenten willen niet meer bijhouden welke gemeenten meer of minder mensen uit de bijzondere groepen hebben gehuisvest om te bepalen welke gemeente aan de beurt is. Wel blijft er behoefte aan een spreidingsoverzicht als achtergrondinformatie. Er is behoefte aan een werkwijze waarbij we een zoekvraag regionaal benaderen: in de regio worden de mogelijkheden in kaart gebracht en bekeken welke locatie het meest passend zou zijn. Daarbij speelt de draagkracht van de omgeving en dus ook de reeds bestaande belasting met voorzieningen van bijzondere groepen ook een rol. Spreiding over de regio blijft een streven maar is niet altijd bepalend voor de uiteindelijke locatie. In principe zullen ‘Not in my backyard’ gevoelens overal een rol spelen. Dat is op zichzelf geen reden om een locatie af te wijzen. Wel moet het ‘gewicht’ van deze problematiek een rol spelen bij de benadering en de communicatie met de bewoners in de omgeving. Indien er meerdere locaties mogelijk zijn dient wel gekeken worden welke het meest gewenst is vanuit het oogpunt van spreiding. We hebben tijdens de verkennende gesprekken kunnen constateren dat instellingen in de regel hun zaken zelf weten te regelen waar nodig in samenwerking met wooncorporaties. De spreidingsgegevens uit het convenant spelen daarbij geen wezenlijke rol. De belangen voor de zorginstellingen zijn groot. Zij hebben ook de verantwoordelijkheid eventuele overlast zoveel mogelijk te beperken.
evaluatie convenant spreiding huisvesting en zorg bijzondere groepen
3
Indien men in een enkel geval toch vast loopt bij een zoekvraag wordt eerst een beroep gedaan op de gemeente en wanneer ook daarmee de zaak niet kan worden opgelost wordt de vraag opgeschaald naar de regio. Deze gang van zaken is prima. Aan de regio is het nu om goede afspraken te maken over hoe vervolgens de regio de vraag oppakt en naar een oplossing toe werkt. Wij stellen voor om dit soort kwesties altijd te bespreken in het Portefeuillehoudersoverleg sociaal. Daar wordt eerst de vraag beantwoord of de regio zich verantwoordelijk acht en zich wil inzetten om aan de zoekvraag te voldoen. Hierbij moet worden aangetekend dat de vraag niet kan worden getoetst aan een regionaal beleidskader. Een terecht zorgpunt dat naar voren werd gebracht bij bespreking van deze notitie in het AO sociaal op 8 september jl. Indien de eerste vraag positief wordt beantwoord wordt vervolgens de zoekvraag uitgezet in de hele regio. Bureau Drechtsteden is verantwoordelijk voor dit proces. Uiteraard worden de acties in dit verband afgestemd met de betrokken ambtenaren van de gemeenten. Vervolgens worden mogelijke opties en voorkeuren opnieuw besproken in het Portefeuillehoudersoverleg sociaal. Daar wordt een voorkeur uitgesproken op basis van een analyse van de voor- en nadelen van de verschillende opties hetgeen kan worden gezien van een advies van het Pfo Sociaal aan de gemeenten. De doelstelling van zoveel mogelijk spreiding staat in tegenstelling tot het oude convenant niet meer voorop. Wel kan spreiding een van de afwegingsfactoren zijn, met name indien een van de opties kan leiden tot teveel concentratie van potentieel overlastgevende voorzieningen in een bepaald gebied. En ook zoals eerder aangegeven indien er locaties in meerdere gemeenten mogelijk zijn. 5. Actueel knelpunt: het Exodushuis De zoekvraag voor vestiging van een Exodushuis heeft tot op heden geen resultaat opgeleverd. Het convenant had tot gevolg dat de zoekvraag bij de gemeente Zwijndrecht terecht kwam. Nadat het proces in Zwijndrecht geen resultaat had opgeleverd, omdat de opties die beschikbaar waren te duur bleken te zijn of anderszins niet haalbaar voor de Stichting Exodus liep het proces voorlopig vast omdat op grond van het convenant in Zwijndrecht een locatie gevonden moest worden. Vervolgens bleek de verkiezingstijd en collegevorming geen geschikte periode om de draad weer op te pakken. We kunnen stellen dat ook dit bezwaar inmiddels niet meer opgaat. De regio heeft nu een zekere verantwoordelijkheid naar de Stichting Exodus om de zoekvraag opnieuw uit te zetten. Bovendien hebben gemeenten de zorgplicht voor de maatschappelijke opvang van ex-gedetineerden en vormt een Exodushuis een nuttige aanvulling op de penitentiaire inrichting die in deze regio is gevestigd. Een goede nazorg voor ex-gedetineerden bevordert een succesvolle terugkeer van ex-gedetineerden in de samenleving en helpt om de recidive terug te dringen. Het draagt derhalve ook bij aan onze veiligheidsdoelstellingen. Een Exodushuis wordt gezien als een belangrijke voorziening in het kader van deze nazorg. We stellen voor om de zoekvraag nu opnieuw uit te zetten op basis van de voorgestelde nieuwe afspraken m.b.t. zoekvragen zoals beschreven bij de beantwoording van vraag 4. Indien daarbij alsnog een geschikte locatie in Zwijndrecht in beeld komt, zal dat de voorkeur hebben gezien het feit dat Zwijndrecht nog een inhaalslag te maken heeft. Indien er alleen buiten Zwijndrecht een geschikte locatie wordt gevonden, dient daarvoor gekozen worden vanuit het oogpunt van de regionale verantwoordelijkheid om een oplossing te bieden. 6. Beslispunten voor Portefeuillehoudersoverleg Sociaal 1. Vaststellen nieuw afsprakenkader voor spreiding huisvesting en zorg bijzondere groepen: a. Indien een zoekvraag voor huisvesting en zorg van een bijzondere (potentieel overlastgevende) groep niet door betrokken instellingen kan worden opgelost zonder interventie van een gemeente of van de regio en de betreffende gemeente niet zonder meer zelf aan de zoekvraag kan voldoen, dan wel de zoekvraag aan de regio wordt gesteld, wordt de vraag geagendeerd voor het Portefeuillehoudersoverleg Sociaal.
evaluatie convenant spreiding huisvesting en zorg bijzondere groepen
4
b. Het Portefeuillehoudersoverleg beantwoordt de vraag of deze regio zich wil inspannen om aan de zoekvraag te voldoen. c. Het Portefeuillehoudersoverleg zet de zoekvraag uit in de hele regio en spreekt op basis van een analyse van voor- en nadelen van verschillende mogelijke locaties af welke locatie de voorkeur verdient. Daarbij speelt de draagkracht van de omgeving en dus ook de reeds bestaande belasting met voorzieningen van bijzondere groepen een rol. De voorkeur kan worden gezien als een advies aan de gemeenten. d. Bureau Drechtsteden begeleidt het zoekproces waar nodig in samenwerking met wooncorporaties en stemt zonodig af met de betrokken gemeenten en de betrokken instelling. 2. Opnieuw bevestigen dat de regio Drechtsteden zich wil inspannen om een Exodushuis te realiseren binnen deze regio. Overeenkomstig de afspraak onder punt 1b. de zoekvraag voor een Exodushuis opnieuw uitzetten binnen de regio en de opties die daaruit voortkomen en haalbaar zijn voor de Stichting Exodus worden vervolgens voorgelegd aan het Portefeuillehoudersoverleg Sociaal.
evaluatie convenant spreiding huisvesting en zorg bijzondere groepen
5
De stichting Exodushuis Doel van de stichting is resocialisatie, reïntegratie in de samenleving en het zorgdragen voor zingeving van relaties van ex-gedetineerden of gedetineerden aan het eind van hun straftijd. Daarbij wordt er naar gestreefd dat ex-gedetineerden na hun detentie en resocialisatie weer kunnen beschikken over een eigen (legaal) inkomen, een eigen woonplek en een nieuwe `sociale omgeving’ om te vermijden dat betrokkenen - mede vanwege een geldgebrek – terugkeren in een vroegere criminele omgeving en vervallen in oud crimineel gedrag. Er bestaan in Nederland al een tiental Exodushuizen. Ieder huis wordt beheerd door een eigen stichting. Iedere stichting is lid van de landelijke vereniging Exodushuis. Deze vereniging ondersteunt de plaatselijke stichtingen. De Interkerkelijke Stichting tot bevordering van Nazorg aan (ex-) gedetineerden (ISNA) speelt een belangrijke rol binnen deze landelijke en plaatselijke stichtingen. De stichtingen hebben nauw contact met onderdelen van het justitieapparaat. De doelgroep De stichting streeft naar een vestiging waarin 14 ex-gedetineerden gehuisvest kunnen worden. Deze mensen wonen hier gemiddeld 10 maanden met een variatie van 3 tot 12 maanden. Het gaat om mensen die hun straf hebben uitgezeten en om mensen die nog hun straf uitzitten, maar dit mogen doen buiten de gevangenis. Deze laatsten mogen alleen met begeleiding het Exodushuis verlaten. De bewoners van een Exodushuis worden niet geselecteerd op het soort vergrijp waarvoor men is veroordeeld. Dit betekent dat de mogelijkheid bestaat dat hier ook mensen gehuisvest worden die een zedendelict hebben begaan. Het is echter weinig waarschijnlijk dat deze mensen een kiezen voor resocialisatie in een Exodushuis, omdat zij zelden geaccepteerd wordt de medebewoners. Dit geldt in nog sterke mate voor mensen die een zedendelict hebben begaan met minderjarigen. Desalniettemin kan niet worden uitgesloten dat zedendelinquenten in een Exodushuis komen wonen. - In het Exodushuis worden geen mensen gehuisvest waarvan bekend is dat ze ernstige psychische problemen hebben. Hiervoor is een aparte vestiging. - De bewoners moeten gemotiveerd zijn voor een herintegratie in de maatschappij. De opzet van de voorziening De bewoners krijgen een eigen kamer en zijn ervoor verantwoordelijk dat deze op orde blijft. Ook zijn ze medeverantwoordelijk voor het op orde houden van de gemeenschappelijk woonkamer, keuken, badkamers en toiletten. Er wordt gezamenlijk gekookt en er bestaat een corveesysteem. De bewoners betalen huur voor deze huisvesting In een Exodushuis is 24 uur per dag begeleiding aanwezig. De vestiging heeft één in- en uitgang zodat er controle is op wie komt en gaat en wie erop bezoek komt. De bewoners krijgen begeleiding op maat. Begeleiding vindt plaats door een team van 4 begeleiders onder leiding van een manager maar de bewoners hebben ook een eigen mentor. Naast de individuele begeleiding zijn er ook verplichte activiteiten in groepsverband. Bewoners moeten een dagactiviteit hebben van minimaal 26 uur per week in de vorm van betaald werk, stage of vrijwilligerswerk. Daarnaast is er een verplicht programma gedurende 4 avonden per week.
1
Drugs en overmatig alcoholgebruik zijn niet toegestaan. Hierop wordt via urinetesten controle uitgeoefend. Bij overtreding van de interne regels krijgen bewoners een gele kaart. Tien gele kaarten betekent verplicht vertrek uit de voorziening en voor degenen, die hun straf nog niet hebben uitgezeten, betekent dit dat men teruggeplaatst wordt in een gevangenis. Het programma voor een Exodushuis ziet er als volgt uit: - eigen kamers zijn voor 14 bewoners bij voorkeur met eigen wastafel en douche,(verblijf gedurende 3 tot 12 maanden) - een of twee gemeenschappelijke keukens, - een grotere ruimte voor gemeenschappelijke maaltijden en gezamenlijke activiteiten, - ruimte voor sporten recreatieactiviteien, - kamer voor slaapwacht, - kantoorruimte, - een eigen buitenruimte, - een centrale ingang i.v.m. toezicht, - nabijheid van het openbaar vervoer i.v.m. bereikbaarheid van werk- en stageplekken. Totaal vloeroppervlak: 500 tot 600m Omgeving: - openbaar niveau bereikbaar omdat bewoners niet over autovervoer beschikken. Financiering De Exodushuizen worden ten dele gefinancierd met middelen van justitie voor exgedetineerden die een deel van hun straf uitzitten in een Exodushuis. Verder komt er van justitie geld voor nazorg en reïntegratie van gedetineerden. Op termijn worden de gemeenten voor nazorg en reïntegratie verantwoordelijk. De financiering zal moeten plaats vinden via de WMO. Op moment dat besluitvorming aan de orde is over de vestiging van een Exodushuis zal hierover op dat moment actuele informatie gegeven worden. In oktober 2009 heeft het bestuur van de Stichting Exodushuis aangegeven dat een huurbedrag van 72.000 a 75.000 Euro per jaar opgebracht kan worden uit o.a. de vergoeding voor het huisvesten etc. van mensen die hun straf nog niet volledig hebben uitgezeten.
2
!!,%-+ !"#$%&(%&."#(/&"7#-*&82(7(.-0(*)(*&.""(*& -00)).&7)*&%*2-33).&*)&')%*2(A#).&(%5&B)2$/,-0& (.& 82(7(.-0(*)(*& .-& )).& /),-./).(%%*2-3& (%& ))2#)2& 2)/)0& #-.& $(*9".#)2(./5& !1 /)#)*(.))2#).& 4)'').& ,--=& %84$0#).<& /)).& ;"".2$(7*)<& /)).& ;)2=& ).& /)).& /)9".#& %"8(--0& .)*;)2=5& 6)*& 2(%(8"& "7& .-& #)*).*()& "+.()$;& (.& #)& 82(7(.-0(*)(*& *)& ')0-.#).& (%& #-.& /2""*5& !"#$%& ;(0& #)9)& ,(8()$9)& 8(2=)0& #""2'2)=).5& C)7"*(,))2#)&?)!1@/)#)*(.))2#).&=2(A/).& #--2"7& '(A& !"#$%& #)& =-.%& #)D.(*()3& $(*& #)& 82(7(.-0(*)(*& *)& %*-++).& ).& *)& ;)2=).& --.& )).& %$88)%,"00)& *)2$/=))2& (.& #)& %-7).0),(./5& E--2*")& =$..).& 9)& *)2)84*& (.& FF.& ,-.& *().& !"#$%4$(9).& "3& '(A& 4)*& !"#$%&,2(A;(00(/)2%.)*;)2=5 .%&+ G& !"#$%& (%& )).& .".1+2"D*& "2/-.(%-*()& #()& ')%*--*& $(*& !"#$%& >)#)20-.#<& )03& 0"=-0)& !"#$%4$(9).&).&)).&"7,-./2(A=& ,2(A;(00(/)2%.)*;)2=& G&E)& !"#$%4$(9).& #2-/).& 9"2/& ,""2& #)& "+,-./& ).& ')/)0)(#(./& ,-.& #)& ?)!1@ /)#)*(.))2#).& G&H$(7& IJKK& ,2(A;(00(/)2%& '()#).& %*)$.& ).&')/)0)(#(./&--.&/)#)*(.))2#).<&&)!1 /)#)*(.))2#).&).&4$.&3-7(0()0)#).5 &
X_[Zjf[hif[Yj_[\
!"#/)0"#)#$%&0+ L$88)%,"00)&*)2$/=))2&.--2)&%-7).0),(./& 0$=*& -00)).& -0%& #)& %-7).0),(./& 9)03& --.& #()& *)2$/=))2& '(A& ;(0& #2-/).5& M",).#().& ;"2#*& 4)*& ;)2=& ,-.& !"#$%& %0)84*%& /)#))0*)0(A=& ,)2/")#& #""2& 4)*& 7(.(%*)2()& ,-.& N$%*(*()5& E2--/,0-=& ,""2& 4)*& !"#$%;)2=& (.& #)& %-7).0),(./&(%--2"7&,-.&)%%).*())0&')0-./5& O"=&$&=$.*&'(A#2-/).&--.&4)*& !"#$%;)2=5& C2--/&,""29().&;(A&$&,-.&(.3"27-*()&-0%&$& ",)2;))/*&"7: G".-*)$2&"3&%+".%"2&*)&;"2#).P& G&,2(A;(00(/)2%;)2=&*)").P& G&)).&?)!1@/)#)*(.))2#)&*)&,)2;(A9).&.--2& !"#$%P& G&)).&;)2=)2,-2(./%+0)=&*)2&')%84(==(./&*)& %*)00).&--.&)).&)!1/)#)*(.))2#)P G().%*).&"3&/")#)2).&*)".)2).P G&"+&;)0=)&;(A9)-.&""=<&'(A&*)-/).&--.& #)&2)%"8(-0(%-*()&,-.&)!1/)#)*(.))2#).5& 1&&,#2&"&0+ E)& .()$;%'2()3& !"#$%& (.3"& ')2(84*& #2()& 7--0& +)2& A--2& ",)2& #)& ".*;(==)0(./).<& -8*(,(*)(*).& ).& -84*)2/2".#).& ,-.& !"#$%& ).& 4)*& !"#$%;)2=5& ).& -'"..)7).*& (%& /2-*(%5&Q""2&)).&-'"..)7).*<&"3&,""2&7))2& (.3"27-*()&=$.*&$&8".*-8*&7)*&".%&"+.)7).5& '(%$)*#3&$&,4!0$ R"2%%(./)0&S TUIT&VW&X)(#). B&KJI&SIY&IZ&SK<&[&KJI&SIY&IZ&YS &(.3"\)!"#$%5.0 ;;;5)!"#$%5.0&
!"#$!%&'('#)'#%*+,+
!"#$%&"#'(%$)*+# !"#$%& '()#*& "+,-./& ).& ')/)0)(#(./& --.& )!1/)#)*(.))2#).& ).& /)#)*(.))2#).& (.& #)& 0--*%*)& 3-%)& ,-.& 4$.& %*2-35& 6)*& ')/)0)(#(./%+2"/2-77-& 2(84*& 9(84& "+& ,()2& --.#-84*%/)'()#).:& ;".).<& ;)2=).<& 2)0-*()%& ).& 9(./),(./5& >-& )).& %$88)%,"00)& -32".#(./&,-.&4)*&+2"/2-77-&=))2*)&)!1 /)#)*(.))2#)&*)2$/&(.)&%-7).0),(./&"7& )).& .()$;)<& .()*182(7(.)0)& *")="7%*& *)& ')/(..).5&>--%*)9)&')/)0)(#(./&=$..).& ?)!1@/)#)*(.))2#).& ""=& %*)$.& ".*,-./).& ,-.&)).&7--*A)&$(*&4)*&,2(A;(00(/)2%.)*;)2=5&&
Besluitenlijst PFO Sociaal 4 oktober 2011 Spreiding huisvesting en zorg bijzondere groepen Ontwerp-besluit: 1. Vaststellen van het voorgestelde afsprakenkader in de bijgevoegde notitie (afsprakenkader tussen gemeenten). 2. Na toelichting in het PFO 1 november door de Stichting Exodushuis opnieuw bevestigen dat de regio Drechtsteden zich wil inzetten om een Exodushuis te realiseren binnen deze regio. De zoekvraag voor een Exodushuis conform dit afsprakenkader opnieuw uitzetten binnen de regio en de opties die daaruit voortkomen en haalbaar zijn voor de Stichting Exodus vervolgens voorleggen aan het Portefeuillehoudersoverleg Sociaal, dat vervolgens advies uitbrengt aan de gemeenten. Besluit: Vijf van de zes gemeenten nemen het voorstel aan. Papendrecht onderschrijft het voorstel niet. Opmerkingen: De heer Lavooi licht het voorstel kort toe. De portefeuillehouders van Alblasserdam, Dordrecht, H-I-Ambacht, Sliedrecht en Zwijndrecht kunnen zich vinden in de notitie, onderschrijven de gezamenlijke verantwoordelijkheid en geven aan zo snel mogelijk aan de slag te willen gaan met de spreiding van bijzondere doelgroepen. Het college van Papendrecht heeft moeite met de wens om Exodus te vestigen in Papendrecht. Mevrouw Reuwer weet niet welke locatie in Papendrecht volgens de corporaties geschikt is voor de vestiging van Exodus. Zij geeft aan dat alleen Papendrecht beslist of Exodus daar komt. De heer Lavooi bevestigt dat de gemeenten autonoom zijn in hun keuze. Hij stelt voor het afsprakenkader vast te stellen. Een volgende stap is het uitnodigen van Stichting Exodus in het volgende PFO ten behoeve van een toelichting. De heer Cardon stelt dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de eigen bewoners; hij stelt voor de cijfers over de herkomst van de patiënten bij Exodus op te vragen. De heer Kamsteeg adviseert het Papendrechtse gemeentebestuur in gesprek te gaan met Exodus en de corporaties erbij uit te nodigen. Mevrouw Reuwer zegt toe dat Papendrecht Stichting Exodus zal uitnodigen voor een serieus gesprek. De heer Koppenol zegt toe dat het resultaat van dit gesprek zal worden gemeld aan het PFO Sociaal.
VERGADERNOTITIE voor de carrouselvergadering Sociaal op 3 april 2012 Onderwerp
datum 9 maart 2012 bestuurlijk pfh. Bert van de Burgt
Plan van aanpak Wet werken naar vermogen
akkoord best.pfh. d.d. 23 februari 2012
Samenvatting Het Drechtstedenbestuur heeft een plan van aanpak opgesteld voor de invoering van de Wet werken naar vermogen per 1 januari 2013. Op deze manier wil het bestuur pro-actief inspelen op het wetsvoorstel dat op 1 februari jl door het kabinet aan de Tweede Kamer is aangeboden. Het plan van aanpak voorziet in een inhoudelijk afwegingskader en doet voorstellen voor vervolgstappen richting implementatie per 1 januari 2013.
steller G.A. ten Dolle doorkiesnummer 4130 e-mail
[email protected]
Voorstel Instemming geven aan de wijze waarop we in de Drechtsteden de invoering van de nieuwe Wet werken naar vermogen gaan voorbereiden. Ontwerp-besluit Oriënterend bespreken van de inhoudelijke contouren van het plan van aanpak invoering Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden en de verschillende vervolgopdrachten om invoering van de Wet werken naar vermogen per 1 januari 2013 mogelijk te maken. In de formele vergadering van 8 mei 2012 hiermee instemmen. Toelichting Argumenten Het Drechtstedenbestuur wil invulling geven aan de voorbereiding van de invoering van de Wet werken naar vermogen. Door het besluit te nemen tot uitvoering van het plan van aanpak over te gaan, kan daartoe worden overgegaan. Kanttekeningen In het plan van aanpak is de volgende hoofdlijn vastgelegd voor de invoering van de Wet werken naar vermogen die begin februari door de staatssecretaris De Krom aan de Tweede Kamer is aangeboden: 1. Het plan van aanpak is in de context geplaatst van het arbeidsmarktbeleid. De grote uitdaging is om - met gebruikmaking van het nieuwe instrument loondispensatie - een grotere groep mensen een plek te geven op de arbeidsmarkt. Dat vraagt bovenal een forse inspanning in de samenwerking van de gemeente (uitvoeringsorganisaties SDD en Drechtwerk en de gemeenten samen) richting werkgevers (verleiden en ontlokken). 2. We zullen daarbij het bestaande participatiebudget dat met een derde deel zal inkrimpen, bovenal inzetten op het naar werk begeleiden van mensen met een verdiencapaciteit boven de 20%. 3. Voor de groep met een vermogen tot 20% (groep 3) geldt dat we deze niet aan hun lot zullen overlaten. Vanuit de uitvoeringsorganisaties zal samen met de 6 gemeenten actief beleid ontwikkeld moeten worden om voor deze groep maatschappelijk nuttig werk – als tegenprestatie voor de uitkering - te organiseren. In de begeleiding zal een directe verbinding gelegd worden met de aanpak die wordt gekozen in de decentralisatie van de AWBZbegeleiding, jeugdzorg en WMO. Een opdracht tot de vorming van beleid zal belegd worden bij de proeftuin beleid. 4. In de uitvoering van de nieuwe regeling zullen SDD en Drechtwerk meer samenwerking gaan vinden. Drechtwerk zal de kans geboden worden met behulp van het instrument
pagina 2
loondispensatie ook een deel van de doelgroep van de Wet werken naar vermogen naar werk begeleiden. 5. Het plan van aanpak is niet het eindbod. Het plan brengt de vervolgstappen en opdrachten in beeld die komend jaar uitgewerkt moeten worden, ten einde vanaf 1 januari 2013 een vliegende start te kunnen maken met de uitvoering van de nieuwe wet. Tegelijk met het opstellen van het plan van aanpak werkt Drechtwerk aan de voorbereiding van de aanvraag voor het verkrijgen van middelen uit de herstructureringsfaciliteit van het Rijk. Een ontwerpaanvraag is opgesteld in samenhang met het voorliggende voorstel. Consequenties Financiële consequenties Er zijn financiële consequenties. Het plan van aanpak voorziet in bijlage 1 (geïntegreerd in plan van aanpak) in een weergave daarvan. Personele en organisatorische consequenties Voor nu niet van toepassing. Juridische consequenties Voor nu niet van toepassing. Consequenties voor andere beleidsvelden en organisaties Voor nu niet van toepassing. Advies en draagvlak Het Drechtstedenbestuur adviseert de Drechtraad in te stemmen met het plan van aanpak Wwnv. Verdere procedure, communicatie en uitvoering Na akkoord door de Drechtraad op 8 mei 2012 zal een start gemaakt worden met de vervolgopdrachten zoals beschreven in het plan. De Drechtraad zal regelmatig daarna geïnformeerd worden over de voortgang. Onderliggende stukken 1. Plan van Aanpak Wet werken naar vermogen 2. Achtergrondnotitie met adviesrapport werkgroep Wet werken naar vermogen 3. Klankbordgroep Werken naar vermogen: aanbiedingsbrief, tussenrapport en verslag vergadering Klankbordgroep WWnV dd 22-02-2012
Naam versie: Wwnv 2012 02 20.doc
PLAN VAN AANPAK “KADERS WET WERKEN NAAR VERMOGEN” 20 februari 2012
1
INHOUDSOPGAVE
HOOFDSTUK
ONDERWERP
BLADZIJDE
1
Inleiding: Wet werken naar vermogen
3
2
Positionering en ambities werken naar vermogen
4
3
Interventies en uitvoeringsvarianten
9
4
Factoren voor succes
22
5
Vervolg procedure
23
2
1
INLEIDING: WET WERKEN NAAR VERMOGEN
Op 2 februari heeft het kabinet de Wet Werken naar Vermogen bij de Tweede Kamer ingediend. Inzet is de wet op 1 januari 2013 in werking te laten treden. In deze nieuwe wet worden de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet investeren in jongeren en (delen van) de Wajong en Wsw samengebracht. Naast die systeemingreep is er vooral sprake van een bezuiniging (voor de Drechtsteden oplopend tot € 16 mln in 2016). Doordat de regels voor Wajong gaan aansluiten op die van de huidige Wwb, neemt de doelgroep voor deze regeling aanzienlijk af. De Wsw wordt beperkt tot de groep ‘beschut binnen’. Via natuurlijk verloop wordt de Sw-populatie afgebouwd tot een derde van het huidige aantal Sw-ers. De WSW verandert niet voor mensen die een WSW-indicatie hebben. Mensen die op of na 15 mei 2011 op de wachtlijst komen voor de WSW, worden als hun indicatie verloopt na 1 januari 2013 geherindiceerd volgens het nieuwe regime. Naast afnemende budgetten en scherpere regels, beoogt het kabinet met de Wwnv een sterkere focus op regulier werk. Dit geeft zij gestalte met de introductie van een nieuw instrument, loondispensatie. Loondispensatie laat zich beschrijven als het recht van een werkgever, om minder dan het minimumloon te betalen voor iemand met een Wwnvuitkering, als diens verdiencapaciteit lager ligt dan het wettelijk minimumloon. Het loon van de werknemer wordt dan door gemeenten aangevuld uit middelen voor de uitkering. Met de introductie van loondispensatie en door de veronderstelde effecten hiervan, wordt het budget voor uitkeringen (inkomensdeel) verlaagd. Gevolg hiervan is dat als het instrument loondispensatie niet of onvoldoende wordt benut, het inkomensdeel te laag is om alle uitkeringen te kunnen verstrekken. De introductie van de Wwnv laat op deze manier ook de risico’s op de beheersbaarheid van het inkomensdeel toenemen. Schematisch en op hoofdlijnen is dit samengevat in het onderstaande schema:
Vooruitlopend op de nieuwe wet heeft het bestuur van de Drechtsteden begin september al opdracht verleend om tot een plan van aanpak te komen hoe de wet in onze regio te implementeren. Een projectgroep heeft gewerkt aan de uitwerking daarvan. Een advies van de werkgroep is als bijlage bij de notitie gevoegd (zie bijlage I). Met deze notitie legt het DSB een concreet plan van aanpak voor aan de Drechtraad op welke wijze invulling te geven aan de adviezen van de werkgroep.
3
2
POSITIONERING EN AMBITIES WERKEN NAAR VERMOGEN
2.1
Inleiding: Regionaal Programma Arbeidsmarktbeleid
Als onderdeel van het rMJP 2011-2014 zetten de Drechtstedengemeenten stevig in op het verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt in de regio Drechtsteden. Sinds 2011 is een actief arbeidsmarktbeleid ingezet dat zich richt op het bevorderen van succesvolle transities van: ● ● ●
school naar werk van werk naar werk van uitkering naar werk.
In de programmalijnen van het regionaal programma arbeidsmarktbeleid bezet de Wet werken naar vermogen een logische plaats: 1. Vergroten van uitstroom uit uitkering door een betere match tussen vraag en aanbod te realiseren; 2. Beperken van instroom in de uitkering door een betere aansluiting te creëren tussen onderwijs en arbeidsmarkt; 3. Verstevigen van de kennisinfrastructuur in de regio via het aantrekken van hoger onderwijsinstellingen en studenten. De nieuwe wet Wwnv sluit in zijn aanpak en doelstellingen goed aan op de richting die de gemeenten in de Drechtsteden zijn ingeslagen op het terrein van werk en inkomen. In de komende 5 jaar verlaat 1 op de 6 werkenden de arbeidsmarkt, waardoor voor diverse beroepen een tekort dreigt, bijvoorbeeld in de sectoren techniek en zorg. Het regionaal arbeidsmarktprogramma faciliteert en stimuleert dat werkgevers (meer) investeren in de inzetbaarheid van mensen en met scholen samenwerken aan het opleiden van jongeren voor de beroepen die aansluiten op de wensen van de arbeidsmarkt en voortijdig schoolverlaten voorkomt: factoren die de kansen op een succesvolle uitvoering van de wet zullen vergroten.
De Drechtraad wordt voorgesteld: 1. Als uitgangspunt te hanteren dat de Wet werken naar vermogen niet op zichzelf staat, maar onlosmakelijk is verbonden aan het arbeidsmarktbeleid; 2. Om de werking van de wet na 1 januari 2013 optimaal te kunnen maken, vanuit het regionaal programma arbeidsmarktbeleid blijvend te investeren in inzetbaarheid van mensen en in het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.
2.2
Missie en doelstellingen Werken naar vermogen
Missie Wij stellen voor de implementatie van de wet in de geest van het arbeidsmarktbeleid voort te zetten onder het motto ‘alle talenten benut’.
4
Mede door de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt moet elk talent benut worden om de economische en sociale vitaliteit in de Drechtsteden nu en op termijn te waarborgen. We kunnen het beste uit mensen halen door hen aan betaald werk te helpen, zelfredzaam te maken en de uitkeringsafhankelijkheid maximaal terug te dringen. Voor degenen waarvoor een betaalde baan geen optie is – de vaak kwetsbare burger- kan de maximale zelfredzaamheid bereikt worden door onbetaalde activiteiten die nuttig zijn voor zowel de persoon zelf als voor de maatschappij in zijn geheel. Doelstellingen In het verlengde van de missie, worden daarbij de volgende doelstellingen centraal geplaatst: - de afhankelijkheid van een uitkering terugdringen, tegen zo laag mogelijk kosten; - een sociaal vangnet organiseren voor die mensen voor wie werken op de reguliere arbeidsmarkt geen optie is; - onderdeel van dit vangnet is het organiseren van een tegenprestatie voor een uitkering. De Drechtraad wordt gevraagd de volgende missie en doelstellingen te hanteren: 3. De Drechtraad hanteert als missie van de Wwnv in de Drechtsteden zoveel mogelijk mensen vanuit een uitkering een plaats te geven op de arbeidsmarkt en daarbij mensen in hun kracht te plaatsen: “alle talenten benut”. 4. De Drechtraad besluit daarbij tot het centraal stellen van de volgende doelstellingen: - De afhankelijkheid van een uitkering wordt tot het maximale teruggedrongen, tegen zo laag mogelijk kosten; - Het maximaal benutten en creëren van kansen op de arbeidsmarkt wordt als de belangrijkste taak beschouwd; - Voor mensen voor wie werken op de reguliere arbeidsmarkt geen optie is, wordt een sociaal vangnet georganiseerd; - Onderdeel van dit vangnet is het organiseren van een tegenprestatie voor een uitkering.
2.3
Potentie van de markt: Vacatures onderkant arbeidsmarkt
De exacte omvang van de doelgroep in de nieuwe wet laat zich moeilijk inschatten. De projectgroep gaat er vanuit dat er ruim 5300 mensen tot de doelgroep gaan behoren (zie pagina 12 uit de achtergrondnotitie). Veel zal afhangen van de ontwikkeling van de conjunctuur en exacte uitwerking van de bezuinigingen op de WSW en Wajong. De bepalende factor voor een succesvolle implementatie van de wet is de mate waarin gemeenten erin slagen mensen vanuit de nieuwe uitkering een plek te geven op de reguliere arbeidsmarkt. Dat zal zeker niet vanzelf gaan. Er wordt veel gevraagd van de regionale absorptiecapaciteit. Het huidige economische klimaat vormt bovendien een extra risico.
5
Voorwaarde om grote aantallen werkzoekenden een plek op de markt te laten vinden is dat er voldoende werk beschikbaar is, met name ook aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De arbeidsmarktmonitor 2011 van het OCD leert dat de komende jaren 2400 baanopeningen per jaar ontstaan. Bij meer dan de helft daarvan gaat het om banen voor hoger opgeleiden. In een kwart van de gevallen gaat het om banen op lagere kwalificatieniveaus. Sectoren/banen die hier geschikte ervaringsplaatsen leveren zijn: ● ● ● ●
catering schoonmaak groen/onderhoud licht industrieel werk (sloop)
De ervaring leert dat veel werkzoekenden op eigen kracht een baan vinden. Uit preventiecijfers van de Sociale Dienst Drechtsteden blijkt dat jaarlijks ruim 59% van het aantal mensen dat zich voor een baliegesprek meldt, een baan vindt voordat de uitkering is toegekend. Dit aantal zal echter onvoldoende zijn om de uitkeringskosten met de nieuwe wet straks te kunnen beheersen. We zullen extra moeten investeren om werkgevers in de regio te verleiden mensen vanuit de wet Wwnv naar betaald werk te begeleiden. De ervaring van de afgelopen jaren leert dat in onze regio: 1. veel grote instellingen gelukkig al veel verantwoordelijkheid nemen om mensen te plaatsen vanuit een zwakkere positie: Albert Schweitzer Ziekenhuis, De Wielborgh, de gemeenten via uitbesteding van groen/catering; 2. mede als impuls van het actieplan jeugdwerkloosheid en het regionaal programma arbeidsmarkt, branchegewijs, in de techniek/zorg en recreatie, succesvolle structuren zijn ontstaan om nieuwe instroom - via tweejarige detachering - uiteindelijk geschikt te maken voor een baan in de techniek. Voorbeelden van deze branche initiatieven zijn de opleidingsbedrijven in de bouw (SSPB), in de metaal (Deltametaal/Metalent) en het installatiewerk (het Opleidingsbedrijf Installatie Werk). Onlangs hebben deze opleidingsbedrijven besloten hun krachten te bundelen in een Stichting Talent voor Techniek om de instroom in technische sectoren te bevorderen. Deze opleidingsbedrijven maken reeds nu al gebruik van arrangementen waarin mensen vanuit een uitkering worden geplaatst bij deelnemende bedrijven met speciale arrangementen waar werkgevers betalen naar vermogen; 3. er veel kleinere detacheringbureaus en particuliere initiatiefnemers zijn die mensen helpen in een beschermde omgeving werk te verrichten: Stapvoets, BST, @work, Koloriet; 4. er tegelijk grote commerciële organisaties en detacheringbureaus aanwezig zijn die al ervaring hebben opgedaan met het plaatsen van de doelgroep (denk aan Randstad uitzendbureau in de samenwerking met Baanbrekend Drechtsteden); 5. de overheden in de regio in hun aanbesteding Social Return On Investment (SROI) op ruime schaal toepassen en landelijk gezien tamelijk succesvol zijn. Op jaarbasis worden op deze manier in onze regio nu al ruim 250 mensen aan de slag geholpen. Niettemin is meer potentie nog mogelijk.
6
Om extra plekken aan de onderkant te creëren is het aan te bevelen dat: 1. de gemeenten in de Drechtsteden - in de domeinen beheer en onderhoud - met de markt te verkennen hoe op een grotere schaal de inschakeling van werkzoekenden mogelijk is waar het gaat om beheer en onderhoud van de stad, gemeente of wijken/buurten. Hierbij zullen we ook de kansen moeten verkennen om SROI in te zetten bij de aanbesteding WMO; 2. de gemeenten in de Drechtsteden een actieve rol (blijven) spelen om bedrijven in de regio (groot en klein) te stimuleren met elkaar leer-/werkbedrijven op te zetten. We zullen daarbij nadrukkelijk aandacht moeten hebben voor de creatie van extra banen/werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt; 3. gemeenten actief, met name voor de groep met het minste vermogen, en op een slimme manier voorzieningen in de stad/gemeente combineren, waarbij voor wat betreft de facilitaire ondersteuning en het beheer van deze voorzieningencomplexen er ruimte komt voor mensen om ervaring op te doen (een voorbeeld hiervan kan zijn de aanpak MFC Alblasserdam). Een eerste inventarisatie met alle partijen in de regio, die dit najaar heeft plaatsgevonden, heeft opgeleverd dat we verwachten komend jaar ruim 200 mensen met een beperkte verdiencapaciteit via dergelijke lokale initiatieven op weg naar werk te kunnen helpen. Met de invoering van de nieuwe Wet werken naar vermogen in onze regio zullen we aansluitend op deze inzet de kansen moeten benutten om de begeleiding van werk op een dusdanige manier vorm te geven dat mensen zo eenvoudig (en integraal) mogelijk naar een nieuwe werkomgeving begeleid worden waarbij werkgevers ontzorgd worden (zie volgende hoofdstuk). Aanvullend zullen we – vanuit het regionaal programma arbeidsmarktbeleid in de Drechtsteden – blijvend investeren in een vitale arbeidsmarkt. Dat wil zeggen een arbeidsmarkt die mensen insluit en de kans geeft alle talenten te benutten. Het maximale effect van een betaalbare voorziening ‘Wet werken naar vermogen’ is bovenal het voorkomen dat mensen een beroep moeten doen op een uitkering. De inzet vanuit het programma zal daarom komend jaar ook gericht zijn op het bevorderen van: 1. de transitie van school naar werk te vergroten: In onze regio zullen we ervoor zorgen dat het aanbod van opleidingen aansluit op de vraag uit de markt. Dit verhoogt de kans voor jongeren om na hun opleiding een baan te vinden. Met scholen blijven we investeren in het bestrijden van voortijdig schoolverlaten en zetten we een samenwerkingstructuur op in de regio om jongeren zonder startkwalificatie, die het praktijkonderwijs of het Voortgezet Speciaal Onderwijs verlaten, de kans te geven alsnog een diploma te halen. Een nieuw initiatief ‘werkschool’ zal in deze behoefte voorzien. 2. de transitie van werk- naar- werk te bevorderen: Mensen kunnen tijdens hun loopbaan te maken krijgen met werkloosheid. Het is van groot belang dat – op het moment dat werkloosheid dreigt- mensen zo snel mogelijk weer naar werk begeleid worden. De werkgeversdienstverlening van UWV vervult in deze een belangrijke rol. We zullen dat in onze regio aanvullend ondersteunen door sectorgewijs met bedrijven werk-naar-werk te stimuleren.
7
De Drechtraad wordt voorgesteld: 5. Te onderzoeken hoe – via het instrument van ‘Social Return on Investment’ - op een grotere schaal de inschakeling van werkzoekenden mogelijk is waar het gaat om beheer en onderhoud van de stad, gemeente of wijken/buurten en de kansen in de WMO. 6. Bedrijven in de regio actief te stimuleren met elkaar leer-/werkbedrijven op te zetten waar mensen kunnen instromen en ervaring kunnen opdoen, conform deze notitie. 7. Dat gemeenten actief, met name voor de groep met het minste vermogen, en op een slimme manier voorzieningen in de stad/gemeente combineren, waarbij voor wat betreft de facilitaire ondersteuning en het beheer van deze voorzieningencomplexen er ruimte komt voor mensen met een uitkering om ervaring op te doen. 8. Vanuit het regionaal programma arbeidsmarkt met concrete projecten te blijven investeren in het voorkomen dat mensen een beroep moeten doen op de voorzieningen van de nieuwe wet: nieuwe initiatieven zoals de werkschool en het bevorderen van interventies die werk-naar-werk vergemakkelijken krijgen hierbij prioriteit.
8
3
INTERVENTIES EN UITVOERINGSVARIANTEN
3.1
Doelgroepen en interventies
De Wwnv hanteert een bestandstypering naar verdienvermogen op de arbeidsmarkt. Voor de groep met een beperkte loonwaarde (Lager dan het Wettelijk minimumloon, maar hoger dan 20% van het wml), stelt de wetgever straks een nieuw instrument beschikbaar: loondispensatie. De werkgever die een werknemer uit de doelgroep Wwnv in dienst neemt, krijgt het recht deze beneden het Wettelijke minimumloon te betalen. De gemeenten krijgen het recht uitkeringsgeld in te zetten als aanvulling op het salaris van de betreffende werknemer. De inzet van het instrument is overigens niet voor alle werkzoekenden een mogelijkheid. Een toegangstoets gaat straks bepalen welke personen (afhankelijk van hun eigen arbeidsvermogen) recht krijgen op het instrument. De introductie van het instrument levert aldus als vanzelf een indeling op in 3 groepen; Groep 1 Groep 2 Groep 3
Loonwaarde gelijk aan of hoger dan het Wml; Loonwaarde tussen 20% en 100% van het Wml; Loonwaarde lager dan 20% Wml.
Het is op voorhand niet makkelijk de omvang van de 3 groepen te bepalen. Veel zal afhangen van de werking van toepassing van het instrument loondispensatie. Op dit moment vinden in diverse gemeenten experimenten plaats waarin de werking van het nieuwe instrument wordt getest. Daaruit blijkt dat de beste garantie op een goede werking is dat de hoogte van de loonwaarde onderwerp van (een vrije) onderhandeling is tussen de gemeente en werkgevers. De prikkels voor optimaal resultaat (plaatsing richting werk) lijken op voorhand te werken. De nieuwe wet geeft immers de gemeenten de mogelijkheid een deel van de uitkering te besparen als men er in slaagt werkgevers te vinden die deze mensen naar vermogen een salaris willen betalen voor betaald werk. De uitkeringsgerechtigden zullen vanuit de gemeente een aanvulling krijgen tot het niveau net boven het uitkeringsniveau (maar onder minimumloon om wel een maximale financiële prikkel te houden voor doorstroom naar regulier werk). Gemeenten kunnen op deze manier op hun uitkering besparen als zij erin slagen zoveel mogelijk mensen vanuit een uitkering tegen een zo hoog mogelijke loonwaarde te plaatsen. Een werkgever daarentegen, wordt geprikkeld vanwege de mogelijkheid lager dan het minimumloon te betalen, extra banen te creëren aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Het is voor gemeenten wel van groot belang succesvol te zijn in deze aanpak. Het ministerie heeft immers al laten weten - omdat gemeenten straks kunnen besparen op het I-deel - op voorhand de toekenning van middelen voor de uitkering (het I-deel) te willen korten. Er worden dus straks na 1 januari 2013 minder middelen verstrekt, dan voor het totale uitkeringenbestand nodig zou zijn. De mate waarin gemeenten succesvol zijn in deze aanpak, bepaalt de omvang van de mensen die in de verschillende groepen terecht komen. Op basis van de kenmerken van het huidige bestand, is onze inschatting dat van de totale groep de aantallen ongeveer gelijkelijk verdeeld zullen zijn over de 3 groepen (elk zo’n 1500 mensen).
9
De prikkel vanuit het I-deel in combinatie met minder middelen vanuit het p-budget bepalen dat we als gemeenten op een slimme manier onze instrumenten moeten inzetten om de 3 groepen naar werk te begeleiden. Gelet op de beperkte budgetmiddelen vanaf 2013 (van 32 miljoen euro in 2010 naar plm 12 miljoen in 2013, zie ook de financiële paragraaf), en gegeven de ervaring met het beperkte rendement van het reintegratiebeleid in het verleden, is ons voorstel het nieuwe dienstenpakket als volgt in te richten: (Voorstel) Interventies voor groep 1 • Het uitgangspunt is dat ‘de markt’ zorgt dat deze mensen werk vinden; • In eerste instantie wordt alleen preventie in gezet; • Als dat niet lukt, wordt eenvoudige begeleiding en/of kortdurende ondersteuning ingezet; • De huidige inzet op de preventieve taak (poortwachter) voor WWB-gerechtigden wordt voortgezet, waarbij ook begeleiding kan worden geboden aan cliënten om plaatsingen te bevorderen; • Hiervoor zal een deel van het participatiebudget dat vanaf 1 januari 2013 beschikbaar is, gereserveerd ingezet moeten worden; de exacte omvang wordt mede bepaald door het effect; • Het gehele bestand van uitkeringsgerechtigden zal digitaal ontsloten worden voor werkgevers en bemiddelaars.
Het belang van de poortwachtersfunctie De poortwachtersfunctie blijkt van cruciaal belang voor de doelstellingen van de Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden. Ervaringen leren dat er meer bereikt wordt met het voorkomen dat iemand in de uitkering komt, dan met inspanningen om iemand uit de uitkering naar werk te begeleiden. Werkgevers blijken een veel hogere drempel te hebben om iemand met een uitkering in dienst te nemen. Andersom, mensen met een uitkering ervaren negatieve effecten op het zelfbeeld en zelfvertrouwen en hebben meer moeite om weer aan het werk te komen. Deze effecten zien we terug in de ervaringscijfers. De preventietaak (het aan werk helpen van mensen voordat een uitkering aan de orde is) bespaart de SDD op dit moment jaarlijks € 2.1 miljoen aan uitkeringen (na aftrek van kosten). Belangrijker nog, door preventieve inspanningen hebben de mensen waar het hier om gaat een baan in plaats van een uitkering. Hetzelfde effect is zichtbaar als mensen net een uitkering hebben. Deze mensen zijn ondanks hun relatief hoge loonwaarde en ondanks een intensieve preventieve aanpak, toch in de uitkeringssituatie beland. Door directe inspanningen te richten op begeleiding naar werk, eventueel met een geringe en kortdurende prikkel voor de werkgever, stromen jaarlijks 1.335 mensen uit de uitkering naar werk. Dit bespaart jaarlijks (eveneens na aftrek van de kosten) ruim 4 miljoen aan uitkeringskosten. (voorstel) Interventies voor doelgroep 2 • Loondispensatie is het primaire instrument om mensen uit deze groep op de arbeidsmarkt te plaatsen;
10
•
•
Daarnaast is een aanbod van werkgeversvoorzieningen nodig om werkgevers via acquisitie en een dienstverleningspakket te prikkelen om mensen uit de doelgroep Wwnv in te laten stromen die naar behoefte kunnen worden ingezet: maatwerk staat voorop. De focus ligt daarbij op sectoren, omdat die daarvoor reeds bestaande structuren kennen en/of ontwikkelen in onze regio; Een detacheringsfaciliteit maakt hiervan onderdeel uit, naast andere ‘ontzorginstrumenten’ die de werkzoekende voor werkgevers aantrekkelijker maakt.
(voorstel) Interventies voor doelgroep 3 • Voor de groep met een loonwaarde van 20% of lager is het voorstel om voor de activering van deze mensen geen participatie middelen in te zetten vanuit het Wwnv-budget; • Er zal voor de begeleiding van deze groep een stevige koppeling gelegd worden met de middelen die beschikbaar zijn voor zorg- en hulpverlening (AWBZ, WMO, onderwijs etc.), aangevuld met lokale middelen; • Aanvullend zijn gemeenten uitgenodigd voor deze groep activiteiten te organiseren die door hen van nut worden geacht, waarbij actieve ondersteuning vanuit de uitvoering geboden wordt. Ook straks met de nieuwe wet zal blijken dat er nog altijd een groep zal blijven bestaan van mensen voor wie betaald werk geen optie is. Middelen inzetten vanuit het participatiebudget om deze mensen te activeren zal niet meer aan de orde zijn. De beperkte budgetten in combinatie met de prikkel vanuit het I-deel om te besparen op een uitkering zorgt ervoor dat inzet van deze middelen voor deze groep mensen niet veel rendement zal opleveren. Dat betekent natuurlijk geenszins dat we deze groep mensen aan hun lot kunnen overlaten. Ook in de nieuwe situatie blijft gelden dat deze mensen een uitkering ontvangen en regelmatig in gesprek zijn en blijven met de uitvoeringsinstanties. Om het draagvlak voor de uitkering te verhogen en mensen tegelijk betrokken te houden bij hun omgeving, kan voor deze mensen wel een tegenprestatie voor een uitkering gevraagd worden, zogenaamde community-jobs. De inrichting van deze type activiteiten zal sterk gericht moeten zijn op de behoeften en mogelijkheden van de eigen omgeving, de lokale situatie. We stellen daarom voor gemeenten uit te nodigen en uit te dagen een aanpak te ontwikkelen hoe deze mensen in de eigen gemeenten te begeleiden en in te zetten voor maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Uiteraard zal daarbij inzet vanuit de SDD en Drechtwerk geboden worden.
De Drechtraad wordt voorgesteld: 9. Akkoord te gaan met de focus van interventies voor de doelgroepen 1, 2 en 3 conform de voorstellen in deze notitie. 10. Voor groep 3 een opdracht te geven aan de 6 gemeenten een meervoudig lokaal beleidskader te ontwikkelen op welke manier deze groep maatschappelijk nuttig werk kunnen bieden en daarbij de kracht en het netwerk van de locale gemeenschap optimaal te benutten.
11
Gelet op de opgaven zal het belangrijk zijn dat we bij de keuze van de vorm van uitvoering: 1. Sterk kunnen blijven sturen op een kosten efficiënte besteding van middelen; 2. Inspelen op het afleggen van verantwoording aan de Drechtraad c.q. gemeenten; 3. Bereid zijn de samenwerking met gemeenten te vinden, met name waar het gaat het om het begeleiden/ondersteunen van mensen met een loonwaarde van minder dan 20%; 4. En, last but not least, zeer goede contacten blijven onderhouden/kunnen opbouwen met de werkgevers om het aantal plaatsen waar mensen met loondispensatie aan de slag kunnen gaan zo groot mogelijk te laten worden. De organisatie zal daarbij enerzijds moeten kunnen inspelen op de kracht van de lokale omstandigheden en netwerken en anderzijds in staat zijn om zakelijke deals te maken met sectoren/branches waar de komende jaren nog volop vacatures verwacht worden, ook ten behoeve van de onderkant van de arbeidsmarkt (maritieme industrie, tuinbouw, schoonmaak, onderhoud & dienstverlening). In de huidige situatie kent de uitvoering van de diverse regelingen verschillende organisaties: SDD, Drechtwerk en het UWV. Tegelijk zijn er veel partijen in het werkveld die mensen met een uitkering aan het werk helpen. De uitvoeringsorganisatie kent – uitgaande van het takenpakket - veel gelijksoortige werkprocessen als die de Sociale Dienst Drechtsteden nu kent. De nieuwe uitdaging die de wet de bestaande organisaties geeft bestaat uit een betere verankering van de werkgeversbenadering en tegelijk het organiseren van een tegenprestatie voor een uitkering voor hen die niet in staat zijn te werken. De invoering van de nieuwe wet roept tegelijk de vraag op naar de meest geëigende vorm van organisatie. In de bestuursafspraken tussen het Rijk, VNG, IPO en de Unie van Waterschappen is vastgelegd dat de uitvoering in elk geval op bovengemeentelijk niveau moet worden vormgegeven. Op dat schaalniveau wordt immers de uitvoeringskracht het grootst, met name richting werkgevers. De schaal van de Drechtsteden is voor het Ministerie een schaal van voldoende omvang; het vertegenwoordigt ruim 270.000 inwoners. Inmiddels is ook al 5 jaar ervaring opgedaan en kan daaruit de conclusie getrokken worden dat de sturing en uitvoering goed werkt. De invoering van de nieuwe wet geeft dan ook geen aanleiding op dit punt andere keuzen te maken.
De Drechtraad wordt voorgesteld: 11. Het schaalniveau van de Drechtsteden als kader te gebruiken voor de aansturing van de uitvoering.
3.2
Uitvoeringsvarianten
De taken die uit de wet voortvloeien kunnen vervolgens door verschillende organisaties (bijvoorbeeld de SDD, Drechtwerk of marktpartijen) worden uitgevoerd. Per taak en
12
activiteit moeten die organisaties in positie worden gebracht die hiervoor het beste zijn geëquipeerd. Hieronder worden – uitgaande van de diverse taken die de wet met zich meebrengt – voorstellen gedaan hoe de uitvoering te organiseren in de Drechtsteden. Voor het begeleiden van mensen naar werk worden verschillende scenario’s geschetst, die onderling van elkaar verschillen waar het gaat om de verdeling tussen regie en uitvoering en de rol van marktpartijen. 3.2.1 Algemene taken: Poortwachtersfunctie In de eerste plaats geldt bij de uitvoering van de wet dat er een reeks algemene taken ook na 1 januari 2013 blijft bestaan, die vergelijkbaar zijn met die van de uitvoering van de huidige Wet Werk & Bijstand. Het gaat daarbij bovenal om het organiseren van een stevige poortwachtersfunctie: het voorkomen dat iemand voor een uitkering in aanmerking komt als dit niet terecht of noodzakelijk is. Het betreft inspanningen om iemand aan werk te helpen of naar werk te verwijzen, voordat een Wwnv-uitkering aan de orde is. Als dit proces toch tot de toekenning van een Wwnv-uitkering leidt, volgt een bestandsindeling op basis van loonwaarde, zodat een actief bemiddelbaar bestand ontstaat. Voor deze taken ligt het voor de hand om de uitvoering neer te leggen bij de SDD, gelet op de werkprocessen die vergelijkbaar zijn aan de uitvoering van de huidige WWB. Het onderstaand schema brengt de verschillende activiteiten schematisch in beeld. Activiteit Digitale dienstverlening
Aanbevolen Organisatie SDD
Poortwachtersfunctie
SDD
Uitvoeren toegangstoets loonwaarde Vaststellen loonwaarde
SDD
Verstrekken Wwnv-uitkering Controle rechtmatigheid
SDD
Onafhankelijke organisatie (markt)
SDD
Afwegingen Dit is (deels) een nieuwe taak die aansluit op de aanpak van Baanbrekend Drechtsteden. Aansluiting of afstemming met UWV onderzoeken. Reeds bestaande taak van de SDD. Deze organisatie is op deze taak ingespeeld. Desondanks is een effectievere inzet van middelen op deze taak nodig, gelet op meer beperkte middelen. Nieuwe taak.
Nieuwe taak; uiteindelijke vormgeving is afhankelijk van keuzen in de wet en aspecten van doelmatigheid. Bestaande taak. De ontwikkeling naar Landelijke Back Officie hierin meenemen. Al bestaande taak. Organisatie is erop ingespeeld.
Op landelijk niveau wordt onderzocht of het mogelijk is een landelijke back office in te richten voor het verstrekken van uitkeringen.
13
De Drechtraad wordt voorgesteld: 12. De Sociale Dienst Drechtsteden opdracht te verlenen tot: • De inrichting van een digitale dienstverlening voor het gehele bestand van de Wwnv; • De poortwachtersfunctie aan te passen aan de doelgroep van de Wwnv, rekening houdend met de afnemende middelen; • Een organisatie te selecteren voor het uitvoeren van de toegangstoets; • Het verstrekken van Wwnv-uitkeringen; • De controles op rechtmatigheid uit te voeren.
3.2.2.
Begeleiding naar werk
De tweede soort van activiteiten hangen direct samen met alle inspanningen om werkzoekenden naar werk te begeleiden: de ontwikkeling van een dienstenpakket richting de arbeidsmarkt. Zoals hierboven beschreven kan dit dienstenpakket voor de 3 doelgroepen verschillend zijn. Er is geen one-size-fits-all benadering. Er zal maatwerk nodig zijn per type cliënt en afstemming op de sectorale of lokale omstandigheden. Op dit moment kennen we in de Drechtsteden 3 verschillende werkorganisaties van waaruit mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt naar (betaald dan wel onbetaald) werk worden begeleid: 1. de SDD; via re-integratiebureaus en in samenwerking met Randstad (Baanbrekend Drechtsteden); 2. Drechtwerk; via detacheringconstructies en samenwerking met lokale initiatieven; 3. het UWV: via werkgeversservicepunten/mobiliteitscentra en digitale dienstverlening. Met betrekking tot de plaatsing van de doelgroep weten we uit ervaring dat werkgevers niet vaak op eigen initiatief op zoek gaan naar werkzoekenden met een uitkering op het moment dat zij nieuwe werknemers nodig hebben. De praktijk is veelal dat de aanbieders van deze werkzoekenden een actieve benadering moeten inzetten om op een proactieve manier vacatures voor deze doelgroep te ontlokken. Hoe verder de afstand tot de arbeidsmarkt, hoe meer inzet nodig is. Bij de keuze van uitvoering spelen een 4 tal factoren een belangrijke rol: 1. het onderscheid in doelgroep: over wie hebben we het? 2. de soorten interventies/dienstverlening: welke soort/typen begeleiding is geboden? 3. de rolverdeling tussen de markt en de overheid: hoe benutten we prijs/kwaliteit prikkels? 4. de wijze van sturing op resultaat (relaties opdrachtgever/opdrachtnemer): een efficiënte rolverdeling tussen de verschillende organisatie. De keuzen die gemaakt worden op deze 4 terreinen worden uiteraard bepaald door de bestaande organisatiestructuur. Het ligt voor de hand hierbij de kracht van de huidige
14
structuur zoveel als mogelijk te benutten en te behouden. De afgelopen jaren hebben we waar het gaat om plaatsing van mensen op de arbeidsmarkt in de Drechtsteden diverse lessen getrokken over ‘wat werkt, en wat werkt niet’. Op basis van de ervaringen in de Drechtsteden kunnen we vaststellen: 1. dat marktpartijen succesvol zijn in de plaatsing van mensen uit een uitkering op een reguliere baan. De ervaringen met Baanbrekend Drechtsteden in het afgelopen jaar, laten zien dat commerciële uitzendbureaus, met hun eigen werkgeverscontacten en netwerken in staat zijn op innovatieve manier extra uitstroom te genereren. Dit succes beperkt zich niet alleen tot doelgroep 1; 2. Gelet op de grote variëteit aan oorzaken waarom mensen met een uitkering langs de kant staan, blijkt een aanpak waarbij meerdere partijen uit de markt worden ingeschakeld, succesvoller te zijn (maatwerk!); 3. Alle inspanningen van marktpartijen ten spijt, er zal altijd een groep blijven bestaan voor wie werken op de reguliere arbeidsmarkt geen optie is. Voor deze groep zullen meer creatieve vormen gevonden moeten worden om deze mensen te blijven activeren. Rekening houdend met deze afweging en voortbouwend op de ervaringen met de bestaande situatie (een divers aanbod en soorten product/markt combinaties, elk met eigen kenmerken en financiële risico’s) kunnen we een drietal varianten van uitvoering in overweging meegeven. Varianten die van elkaar onderscheidend zijn in: 1. de verdeling tussen markt en overheid: de mate waarin marktpartijen een rol spelen in de begeleiding van mensen; 2. de kenmerken van de doelgroep en daaraan gekoppeld de vorm van dienstverlening; 3. de manier van aansturing: relatie tussen opdrachtgever (gemeenten en/of SDD) en de uitvoering. De onderstaande 3 modellen zijn – ook gelet op de ontwikkelingen in andere regio’s in Nederland – daarbij als het meest realistisch naar voren gekomen. Geen van deze varianten zet in op een volledige fusie tussen de SDD en Drechtwerk. Deze optie is afgevallen om de volgende 2 redenen: 1) Dat model kent ten opzichte van de andere opties significante transitiekosten die ook op lange termijn niet gecompenseerd worden door efficiencywinst ten opzichte van andere modellen; 2) Beide organisaties hebben een zodanig specifieke rol en functie, dat de cultuurverschillen tussen beide organisaties niet te verenigen zijn in één organisatie. Het zou enkele decennia duren voordat de sporen van de ‘oude’ organisaties zijn verdwenen, temeer omdat de condities en uitgangspunten voor de sociale werkvoorziening voor de huidige werknemers met een sw-indicatie door de wetgever zijn gewaarborgd. De 3 verschillende uitvoeringsvarianten die wij realistisch achten kunnen als volgt omschreven worden:
15
Uitvoeringspakket 1: Marktmodel In dit model is sprake van een verticale sturing door gemeenten. De regie ligt bij de SDD. De uitvoering ligt bij meerdere aanbieders die via een openbare aanbesteding worden geselecteerd. Dit model gaat ervan uit dat concurrentie tot hogere resultaten tegen een lagere prijs leidt. De inkoop vindt plaats via aanbesteding. De baten bestaan in dit model uit een lagere prijs en betere kwaliteit. De belangrijkste randvoorwaarde bij dit model is dat er voldoende aanbieders voorhanden zijn, waaraan in de regio Drechtsteden wordt voldaan. Drechtwerk blijft in beeld om voor groep 3 de tegenprestatie voor een uitkering te organiseren. Schematisch ziet het model er als volgt uit: Activiteit Regie inzet instrument loondispensatie (en toekenning loonsuppletie) Ontwikkeling dienstenpakket voor plaatsing
Organisatie tegenprestatie
Verantwoordelijke Organisatie Regie gemeenten (via SDD).
Uitbesteding aan marktpartijen
Gemeenten, ism SWbedrijf/Drechtwerk en zorginstellingen
Afwegingen Gemeenten houden regie op (vorm) van inzet instrument: daarmee sturing op besteding van I-deel en op resultaten in de markt. Gelijk speelveld bieden aan het middenveld. Uitvoering wordt maatwerk en kan per sector/beroep verschillen. Sturing via diverse (prestatie-) contracten. Ruimte voor financiële prikkels. Marktconforme prijsstelling. Wel extra transactiekosten. Drechtwerk heeft ervaring in de begeleiding van zwaardere doelgroepen. Kaders voor invulling worden regionaal afgestemd (bovenlokale afstemming), maar kan per gemeente verschillen, afhankelijk van de lokale behoeften/keuzen. Rol van Drechtwerk verschilt al naar gelang de behoefte per gemeente. Een stevige verbinding moet gelegd worden met de decentralisaties op de terreinen AWBZ en jeugdzorg. Extra acquisiteurs zullen nodig
16
zijn om mensen te plaatsen op (lokale) werkervaringsplaatsen.
Uitvoeringspakket 2: Publiek model In dit model liggen de regie en de uitvoering in dezelfde hand: een samengaan van (de front office van) de SDD met (delen van) Drechtwerk en daarmee de vorming tot een nieuwe uitvoeringsorganisatie. De nieuwe organisatie krijgt ook het risico op het I-deel en kan zelfstandig overgaan tot onderaanbesteding van (delen) van taken van de uitvoering. In deze variant wordt naast de taak ‘begeleiding naar regulier werk’ ook de organisatie van een tegenprestatie voor een uitkering aan Drechtwerk uitbesteed. Activiteit
Verantwoordelijke Organisatie 1 publieke uitvoeringsorganisatie (samenbrengen van delen van SDD/Drechtwerk)
Afwegingen
Ontwikkeling dienstenpakket voor plaatsing
1 publieke uitvoeringsorganisatie (i.c. SDD/Drechtwerk)
Organisatie tegenprestatie
1 publieke uitvoeringsorganisatie (i.c. SDD/Drechtwerk)
Exclusieve contractrelatie tussen gemeenten en 1 uitvoerder die mensen bemiddelt naar werk. Minder coördinatiekosten, wel risico op inefficiënte inzet middelen, beperkte invloed op resultaten van gemeenten. Kaders voor invulling worden regionaal afgestemd (bovenlokale afstemming), maar kan per gemeente verschillen, afhankelijk van de lokale behoeften/keuzen. Rol van Drechtwerk verschilt al naar gelang de behoefte per gemeente. Een stevige verbinding moet gelegd worden met de decentralisaties op de terreinen AWBZ en jeugdzorg. Extra acquisiteurs zullen nodig zijn om mensen te plaatsen op (lokale) werkervaringsplaatsen.
Regie inzet instrument loondispensatie
Gemeenten kunnen direct opdrachten verstrekken aan (publieke) organisatie en budgettaire keuzen bijstellen.
17
Uitvoeringspakket 3 Gemengd model Tot slot, een derde model, waarin niet de doelgroepen het vertrekpunt zijn, maar de verdeling van de p-middelen. Een X bedrag vanuit het participatiebudget gaat naar een publieke partij, de SW-organisatie (of een nieuw te vormen entiteit). De resterende middelen worden op de markt besteed. Beide partijen krijgen toegang tot de bestanden (en daarmee zicht op de kenmerken van de persoon). Dit model verenigt elementen van de twee vorige modellen. Het model kent veel sturingsmogelijkheden, meerdere aanbieders en de kracht van de markt wordt benut. Tegelijk wordt de know-how van de sociale werkvoorziening benut, die kan worden ingezet voor het plaatsen van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Inkoop verloopt via in- en aanbesteding. Via benchmarking kan sturing plaatshebben op de verdeling/inzet van middelen uit het Wwnv-budget. Drechtwerk blijft in beeld om voor groep 3 de tegenprestatie voor een uitkering te organiseren. Schematisch ziet het model er als volgt uit: Activiteit Regie inzet instrument loondispensatie Ontwikkeling dienstenpakket voor plaatsing
Organisatie tegenprestatie
Verantwoordelijke Organisatie SDD
Afwegingen
Marktpartijen + Drechtwerk
Uitvoering wordt maatwerk en kan per sector/beroep verschillen. Sturing via diverse (prestatie-) contracten. Pbudget wordt verdeeld tussen marktpartijen (krenten uit de pap) en Drechtwerk (inspelend op behoeften van de moeilijkere doelgroep). Er blijft ruimte voor financiële prikkels. Marktconforme prijsstelling. Kaders voor invulling worden regionaal afgestemd (bovenlokale afstemming), maar kan per gemeente verschillen, afhankelijk van de lokale behoeften/keuzen. Rol van Drechtwerk verschilt al naar gelang de behoefte per gemeente. Extra acquisiteurs zullen nodig zijn om mensen te plaatsen op (lokale) werkervaringsplaatsen.
Gemeenten, i.s.m. Drechtwerk en zorginstellingen
Nieuwe taak. Uitvoering bij SDD
18
Overwegingen Het is niet eenvoudig op voorhand uitspraken te doen over de financiële en beleidsmatige consequenties van elk model. Als we kijken naar de kosten, dan blijkt dat de 3 modellen nauwelijks onderscheidend zijn. Ze verschillen licht en vrijwel uitsluitend op het punt van overhead. In alle 3 modellen zijn de kenmerken van de doelgroep tegelijk en zullen vergelijkbare kosten gemaakt moeten worden om de mensen vanuit de uitkering te plaatsen. Meer bepalend voor de kosten is de mate waarin de organisatie erin slaagt mensen te laten uitstromen naar betaald werk. Landelijk onderzoek laat zien dat – waar het gaat om de uitvoering – de volgende factoren in dit opzicht vaak meer van doorslaggevend belang zijn: 1. de kwaliteit en know-how van de mensen die werkzoekenden begeleiden (hoe benaderen zij mensen, welke werkwijze hanteren zij hierbij en hoe maken zij gebruik van een netwerk van werkgevers op lokaal/regionaal niveau); 2. de wijze waarop deze begeleiders worden aangestuurd (sturen op prestaties, belonen, waarderen etc.); 3. bestuurlijk leiderschap en gemeenschappelijke visie van opdrachtgevers, uitvoerders en ketenpartners; focus op werk ! 4. kwaliteit van sturing door de opdrachtgever (zakelijkheid in combinatie met partnerschap); Als we deze factoren meewegen, adviseren we te kiezen voor uitvoeringsmodel 3: het gemengde model. Deze keuze wordt bovenal gemotiveerd door de ervaring dat de laatste jaren in de Drechtsteden – door de uitvoeringsorganisaties die we nu hebben – al stappen gezet zijn om meer mensen te laten uitstromen naar werk. De mensen die nu bij deze organisaties werken hebben in die context ervaring opgedaan en beschikken over know-how die ook bij de uitvoering van de nieuwe wet van pas komt. Het hiervoor genoemde model brengt vervolgens de twee uitvoeringsorganisaties op een juiste manier in positie. De SDD blijft in een regierol en krijgt de mogelijkheid om, gebaseerd op overwegingen hierboven genoemd, marktpartijen – in de context van een vrije mededinging - zoveel mogelijk de kans te geven mensen vanuit een uitkering naar werk te helpen. Een deel van het p-budget zal aan deze taak gewijd kunnen worden. De SDD is ook de organisatie om te sturen op prestaties. Tegelijk, en zo weten we uit ervaringen, zal niet voor alle cliënten een marktaanpak gelden, simpelweg omdat bedrijven niet zitten te wachten op het plaatsen van alle mensen uit de groepen 2 en 3. Om deze mensen toch de kans te geven talenten in te zetten en verder te ontwikkelen is het voorstel dat de SDD per jaar een deel van het p-budget exclusief reserveert voor arrangementen die vanuit Drechtwerk worden aangeboden voor deze doelgroep. Drechtwerk kan op deze manier – vanuit eigen know-how en ervaring – zijn kracht inzetten voor de doelgroep waar zij ervaring mee heeft. Vanuit de publieke uitvoerder kunnen ook - voor de doelgroep specifiek verbindingen worden gelegd met arrangementen uit de zorg en het onderwijs. Het gaat hierbij nadrukkelijk om een transitiemodel, waarin van jaar tot jaar bijsturing mogelijk is.
19
Voorwaarde voor een maximaal effect is dat gemeenten, de SDD, als regisseur, en de opdrachtnemers (deels private partijen en deels Drechtwerk) op een adequate manier worden aangestuurd. Het gaat hierbij bovenal om het type afspraken over resultaatmeting en geleverde produkten/diensten. De SDD zal daarbij prestatieafspraken moeten ontwikkelen, waarmee zij enerzijds richting gemeenten en anderzijds richting uitvoerders tot maximale effecten kan komen. Daarbij zal uiteraard rekening gehouden moeten worden met de inspanningen die nodig zijn om de verschillende soorten mensen naar werk te begeleiden.
De Drechtraad wordt voorgesteld: 13 Het Drechtsteden bestuur de opdracht te geven om te kiezen voor concrete uitwerking van uitvoeringsvariant 3 die een combinatie is van het markt-, en het publieke model. 14 De SDD onder de nieuwe wet de regie op het instrument loondispensatie op te dragen en deze functie in 2012 voor te bereiden; 15 De SDD en Drechtwerk de opdracht te geven de taak ‘begeleiding naar werk’ in te richten en daartoe het dienstenpakket voor plaatsing door marktpartijen en voor plaatsing door Drechtwerk voor te bereiden; 16 Drechtwerk opdracht te verlenen tot de organisatie van een tegenprestatie onder de voorwaarden zoals gesteld in deze notitie, in samenwerking met de verschillende gemeenten in de Drechtsteden.
3.2.4.Organisatie van beschut binnen Naast de doelgroep ‘naar vermogen’ blijft straks, in de nieuwe situatie, een groep bestaan van WSW-cliënten die in een beschermde werkomgeving blijft opereren: de groep ´beschut binnen´. Voor deze categorie blijven ook middelen ‘begeleiding’ vanuit de WSW beschikbaar. In alle 3 varianten ligt het voor de hand om de organisatie van de dagbesteding van deze groep bij de huidige Drechtwerk-organisatie te blijven beleggen. Alternatief van deze keuze is dat gemeenten zelfstandig, afgestemd op de eigen lokale situatie en in overleg met lokale cliënten, een model vinden om voor deze doelgroep dagbesteding te organiseren. Ook de organisatie van de dagbesteding kan voor deze categorie ‘beschut binnen’ een sterke verbinding worden gelegd met de decentralisaties AWBZ/begeleiding en de kanteling WMO.
De Drechtraad wordt voorgesteld: 17 Drechtwerk opdracht te geven tot de uitvoering van ‘beschut binnen’ en daarbij samenhang te vinden met de decentralisaties AWBZ/begeleiding en kanteling WMO.
20
3.2.5 Financiële paragraaf Deze paragraaf geeft inzicht in de financiële effecten van de invoering van de nieuwe Wet werken naar vermogen. Overzicht 1 brengt de omvang van de begroting Wwnv per 1 januari 2013 in beeld. Bepalend voor de financiële effecten is de ambitie/verwachting die we zelf hebben ten aanzien van de uitstroom. Dit zijn de knoppen waaraan gedraaid kan worden. Deze ambitie bepaalt het saldo en daarmee het effect van de nieuwe wet op de begroting van de 6 gemeenten. Overzicht 1 Business Case Wet Werken naar Vermogen
Baten - Lasten participatie WwnV 2012 - 2016 Consequentie ontschotting re-integratie en WSW Meerjarenbegroting 2013 2016 2012 2013
2014
2015
2016
33.781.000-
29.518.000-
25.982.000-
24.056.000-
1.651.000-
2.134.000-
2.352.000-
14.081.507-
12.037.153-
12.037.153-
12.037.153-
909.176-
1.205.647-
1.502.118-
bij ongewijzigd beleid Baten Kaders WSW
37.318.000-
Overige baten WSW Re-integratiemiddelen
16.223.989-
- 296.471-
niet bekend
Wajong Middelen Éénmalig reserveringsregeling 2011
4.602.325-
Totale baten Participatie
58.144.314- 49.809.977- 44.598.330- 41.576.800- 37.595.271-
-
-
-
-
Lasten Verplichtingen WSW
43.475.000
Overige lasten WSW primaire begroting participatie (2013) begroting Wajong (doelgr WwnV)
2.080.000 21.964.468
Totale lasten Participatie
40.567.000
37.369.000 -
34.139.000 -
31.170.000 -
-
15.261.806
13.747.806
13.121.806
13.121.806
n.v.t.
300.000
900.000
1.200.000
1.500.000
67.519.468
56.128.806
52.016.806
48.460.806
45.791.806
6.318.829
7.418.476
6.884.006
8.196.535
Resterende bestedingsruimte TEKORT!! 9.375.154
De tekorten die ontstaan zullen opgevangen moeten worden door extra uistroom te realiseren. De bovenstaande inzet van instrumenten in combinatie met de organisatie
21
van de uitvoering zal hierbij tot maximale resultaten moeten leiden. Bijlage I bij deze notitie geeft meer inzicht in de effecten op het financieel tekort. 4.
FACTOREN VOOR SUCCES
De uitwerking van dit plan heeft plaatsgevonden in een periode waarin de teksten van de wetsvoorstel ‘Werken naar Vermogen” nog niet bekend waren. Op deze manier was het in deze fase van de invoering nog niet mogelijk in te spelen op een aantal cruciale onderdelen van de wet. Deze onderdelen zijn onder meer: 1. de vormgeving van het instrument loondispensatie: wie stelt de loonwaarde vast? hoeveel ruimte blijft er voor onderhandeling tussen gemeenten en werkgever?; 2. de toekenning van middelen uit de herstructureringsfaciliteit Drechtwerk; 3. de invoeringsdatum van de wet. In de gesprekken die in voorbereiding van dit plan hebben plaatsgehad met de spelers in het veld, is ons duidelijk geworden dat een cruciale factor voor het functioneren van het instrument loondispensatie is dat de onderhandeling over de loonwaarde geen bureaucratisch proces gaat worden. De bepaling van loonwaarde moet op een snelle en efficiënte wijze gebeuren, zonder daarbij af te doen aan rechtvaardigheid en zorgvuldigheid. We zullen de behandeling van het wetvoorstel Wet werken naar vermogen op dit punt actief volgen en actieve lobby-inzet plegen als dat nodig is.
De Drechtraad wordt voorgesteld: 18 Vanuit de regio een actieve lobby in te zetten richting de Tweede Kamer om te bepleiten dat het instrument loondispensatie zo wordt vormgegeven dat zij een snelle en eenvoudige onderhandeling tussen gemeenten en werkgevers mogelijk maakt.
22
5.
VERVOLG PROCEDURE
Op het moment dat de Drechtraad instemt met de manier waarop in onze regio de nieuwe wet geïmplementeerd gaat worden, zal een start gemaakt worden met de uitwerking van de opdrachten hierboven. De Drechtraad zal nog vóór de zomer een uitvoeringsplan ontvangen, waarin de verschillende opdrachten in tijd zijn uitgezet. Tot aan 1 januari 2013 zal de Drechtraad vervolgens regelmatig geïnformeerd worden over de voortgang van de uitwerking van de opdrachten, en concrete besluiten voorgelegd krijgen als de instemming van de Drechtraad vereist is voor de verdere uitvoering. In deze uitwerkingfase zal het Drechtsteden bestuur vanuit het regionaal programma arbeidsmarktbeleid erop blijven toezien dat in de implementatie ook verbindingen worden gelegd met de belangrijkste betrokken spelers in ons veld: de werkgevers, hun brancheorganisaties, de scholen en de zorginstellingen.
23
BIJLAGE I Voorbeeld begroting 2013
In onderstaand schema wordt in beeld gebracht op welke manier het financieel kader Wwnv doorvertaald kan worden naar de begroting werk en Inkomen in 2013. De genoemde budgetten zijn nog indicatief! De budgetten voor 2013 zijn nog niet exact bekend. Het budget I/deel is ook niet indicatief niet te bepalen omdat dit afhankelijk is van het te realiseren aantal bijstandsklanten in 2012. Meer duidelijkheid over de exacte getallen bestaat pas vanaf september 2012.
Wet werken naar Vermogen Baten Participatiebudget 2013
Participatie budget
Kaders WSW
33.781.000-
Re-integratiemiddelen (incl wajong)
14.377.977-
Totale baten doelgroep WwnV + WSW
48.158.977-
Wet werken naar vermogen SDD Stand 01-01-2013 Lopende verplichtingen Poortwachtersfunctie baliegesprekken
aantal klanten
kosten participatie
4.325
Budget I-deel
p.m . resultaat I-deel
3.782.000
64.875.000 52.500.000
7.000
Poortwachtersfunctie preventie
-4.575
760.000
34.312.500-
Groep 1
-1.585
6.439.764
11.887.500-
Groep 2 Groep 3
-1.500 0
5.625.000 -
5.625.000-
Exogeen
-740
Handhaven Totale lasten SDD
-450
Resultaat participatie doelgroep SDD
5.550.000-
16.606.764
3.375.00056.625.000
3.975 2.228.787 eindstand baten -/- lasten klanten TEKORT
8.250.000 baten -/- lasten VOORDEEL
WSW Drechtwerk 2013
kosten WSW
Meerjarenbegroting Drechtwerk
40.567.000
Overige baten Drechtwerk Totale lasten Drechtwerk
1.651.00038.916.000
Resultaat WSW Drechtwerk
5.135.000 baten -/- lasten TEKORT
24
Het gewenste aantal Wwnv-uitkeringen van 3.975 op 31 december 2013 is als uitgangspunt genomen om dat de inzet van middelen op dat doel zijn afgestemd. Deze doelstelling is gebaseerd op het uitgangspunt, dat de bestandsdalingen die in 2011 en 20112 zijn gerealiseerd en voorgenomen, in 2013 onder de Wwnv kan worden voortgezet. Een waarschuwing is hierbij op zijn plaats: de huidige conjunctuur laat een stijging zien van de werkloosheid. We gaan uit van een instroom van 100 mensen die geen beroep meer kunnen doen op de Wajong. Daarnaast zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: ▪ De missie van het voorstel: de afhankelijkheid van een uitkering terugdringen, tegen zo laag mogelijk kosten; ▪ . Dat betekent dat er alleen geïnvesteerd wordt in plaatsing op de arbeidsmarkt (vanuit het participatiebudget) als er een verwachte opbrengt bereikt wordt (in het Inkomensdeel) . ▪ De investeringen in groep 1 leveren veel besparing op in het Inkomensdeel, de investeringen in groep 2 zijn neutraal en de investering in groep 3 leveren geen besparing op in het Inkomensdeel. ▪ Het (eventueel) niet investeren in groep 2, levert een risico op omdat het Rijk het budget neerwaarts zal bijstellen (het jaar erna). Het Rijk zal een gemiddelde aanname doen van een te realiseren loonvormend vermogen dat gekort wordt op het Inkomensdeel. Opmerkingen bij het financieel overzicht: ▪ De lopende verplichtingen uit het participatiebudget zijn: verplichtingen WIW verplichtingen participatiebanen Verplichtingen vrijwilligerswerk inburgering educatie
•
•
•
•
•
600.000 120.000 55.000 2.140.000 867.000
Met een geringe preventieve inzet aan de poort, wordt een enorme instroombeperking gerealiseerd, waarmee een besparing op het Inkomensdeel wordt gerealiseerd. De inzet vanuit het Pariticpatiebudget op de poortwachterfunctie is gelijk aan de huidige inzet. De inzet op groep 1 (de groep met een loonwaarde > 90%) is enigszins groter dan die op groep 2 (20-90%), echter het resultaat is twee maal zo hoog. Na de poortwachtersfunctie, is dit het belangrijkste instrument om mensen op de arbeidsmarkt te plaatsen. Met deze aanpak worden 1.500 mensen uit groep 2, met loondispensatie op een baan geplaatst. De hoogte van loondispensatie varieert per klant. Als aanname is gehanteed dat het gemiddeld per klant 50% loondispensatie zal zijn. Bovendien dat deze geleidelijk door het jaar gerealiseerd worden. Daarmee worden dan in dat jaar in feite 375 "fultime uitkeringen" bespaard. In geld is er dus meer “uitstroom” dan sec de daling van de aantallen klanten. Het gevolg van deze inzet is dat de participatiemiddelen een tekort van ruim 2 miljoen euro vertoon. Dit wordt gecompenseerd door een besparing van ruim 8 miljoen euro aan uitkeringsmiddelen. Tot slot laat dit financiële overzicht zien dat de begroting voor SW een tekort van ruim 5 miljoen vertoont. Dit tekort staat los van de gekozen aanpak.
25
BIJLAGE II NOTITIE “De Wet Werken naar Vermogen in de Drechtsteden” Achtergrondnotitie van de projectgroep Wwnv d.d. 26-01-2012
26
Bijlage II: De Wet Werken naar Vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, definitief concept 20 februari 2012
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
1
INHOUDSOPGAVE
HOOFDSTUK
ONDERWERP
BLADZIJDE
1
Vooraf
3
2
Inleiding
4
3
De opdracht
6
4
Werken naar vermogen
8
5
Ambities en doelstellingen
15
6
Verkenning van interventies
18
7
Gewenste schaalniveau van uitvoering
25
8
Uitvoering Wwnv
27
9
Randvoorwaarden voor succes
33
10
Financiële consequenties van de Wwnv
36
11
Conclusie: de wat-, en hoe-vragen
37
Bijlage 1
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
39
2
1.
VOORAF
De nieuwe Wet werken naar vermogen in voorbereiding1. De planning is dat de nieuwe wet per 1 januari 2013 in werking zal treden. De nieuwe wet stelt de Drechtsteden voor een uitdaging. De wet brengt een verschuiving van budgetten en verantwoordelijkheden met zich mee, die ingrijpende consequenties kan hebben voor mensen die zijn aangewezen op een uitkering. De Wwnv richt zich op de burgers in de Drechtsteden die nu of straks een uitkering hebben, met het doel hen naar werk te brengen. Deze heeft daarmee een eigenstandige positie in de bredere decentralisatieopgave op sociaal terrein. We hebben in september 2011 de opdracht van het Drechtsteden bestuur ontvangen een plan van aanpak te ontwikkelen, vooruitlopend op de nieuwe wet. We beseffen ons dat we daarmee vooruitlopen op de definitieve inhoud van de wet en beperken ons derhalve tot de kaders en uitgangspunten van de hoofdlijnennotitie, zoals die besproken en vastgesteld gaat worden door de Tweede Kamer. De uiteindelijke uitwerking op organisatorische en financiële consequenties kan uiteraard pas plaatshebben op het moment dat de wet is aangenomen.
De werkgroep Wwnv, G.A. ten Dolle, directeur Arbeidsmarktbeleid Dordrecht (opdrachtnemer DSB) Y.S.M. Bieshaar, directeur Sociale Dienst Drechtsteden M. Wilke, directeur Drechtwerk A.W. Coolen, beleidsmedewerker Sociale Dienst Drechtsteden M. Luth, programmamedewerker Arbeidsmarktbeleid
1
De wettekst Wet werken naar vermogen is op 1 februari 2012 naar de Tweede kamer verzonden.
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
3
2.
INLEIDING
De beleidsverandering die met de Wwnv wordt beoogd, vindt haar oorspong in de adviezen van een drietal commissies die zich de afgelopen jaren op nationaal niveau hebben gebogen over de problematiek aan de onderkant van de arbeidsmarkt2. De rapporten stellen vast dat er een problematisch beeld ontstaat als een aantal economische en maatschappelijke ontwikkelingen in hun samenhang worden beschouwd. Door vergrijzing en ontgroening dreigen binnen enkele jaren forse personeelstekorten in sectoren zoals bijvoorbeeld de techniek en zorg. De arbeidsmigratie uit landen als Polen neemt nog altijd toe. Tezelfdertijd wijst onderzoek uit, dat een aanzienlijk deel van mensen met een uitkering in meer of mindere mate kan werken. Dat is nodig, want door vergrijzing en ontgroening neemt de vraag naar arbeidskrachten binnen enkele jaren toe. Het Wettelijk minimumloon (Wml) echter, belemmert werkgevers in het aannemen van mensen met een lagere arbeidsproductiviteit dan dit Wml. Re-integratie-instrumenten zijn duur en vaak slechts indirect op werk gericht. Ondertussen legt de economische crisis de financiële onhoudbaarheid van dit systeem bloot. En als klap op de vuurpijl, uit de relatief hoge zorgconsumptie (lichamelijk en psychologisch) van mensen met een uitkering, kan opgemerkt worden dat werkloosheid niet gezonder en gelukkiger maakt. Met de Wwnv stelt het Kabinet dat deze problemen slechts met een systeemingreep kunnen worden aangepakt. De arbeidsmarkttechnische, economische en sociale problemen zijn immers in onderlinge samenhang ontstaan. Terwijl in de kern het probleem eenvoudig en eenduidig is uit te leggen: teveel mensen met arbeidsvermogen staan aan de kant, en in het licht van de ontstane urgentie is de wijze waarop we dat probleem de afgelopen jaren hebben aangepakt, niet meer passend. De vraag staat centraal: hoe brengen we meer mensen terug naar de arbeidsmarkt, en hoe kunnen we daarbij onze middelen zo doelmatig mogelijk inzetten? Op 1 januari 2013 treedt de Wwnv naar verwachting in werking. Met de nieuwe wet wil het kabinet ook een forse bezuiniging realiseren op de uitkeringsgelden (1, 8 miljard landelijk) en de arbeidsdeelname verhogen. Daarvoor wordt het stelsel van sociale zekerheid en publieke arbeidsbemiddeling op een fundamenteel niveau herzien. Huidige regelingen Wet Werk en Bijstand (WWB), Wet Investeren Jongeren (WIJ), de Wet Arbeidsgeschiktheid Jongeren (een gedeelte van de huidige Wajong) en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) worden in één wet samengevoegd. Bovendien worden de budgetten aanzienlijk gekort en introduceert de Wwnv een nieuw instrument om de loonkosten voor mensen met een lagere productiviteit aan te vullen: loondispensatie. Loondispensatie is het recht van werkgevers om minder dan het minimumloon te betalen, aan mensen met een Wwnv-uitkering. Gemeenten vullen het loon aan tot maximaal het Wettelijk Minimumloon (Wml). De Wwnv betekent dus een bezuiniging, een vereenvoudiging van regelingen en scherpere focus op de arbeidsmarkt.
2 Commissie Bakker (participatie algemeen, 2008), Commissie De Vries (WSW, 2008), Commissie Kamps (2010, Wajong)
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
4
Samenvatting
•
•
Het kabinet omarmt de adviezen van een 3-tal commissies en stuurt aan op een effectiever sociaal systeem waarin minder mensen afhankelijk zijn van een uitkering en een plek vinden op de arbeidsmarkt. Om dit doel te bereiken wil het kabinet in de nieuwe wet een 3-tal regelingen gericht op de onderkant van de arbeidsmarkt samenvoegen. De Sw en Wajong worden afgeslankt.
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
5
3.
DE OPDRACHT
Een fundamentele herziening van het stelsel is directe aanleiding geweest voor een nieuwe positiebepaling van het Drechtsteden bestuur. Op 8 september 2011 heeft het Drechtsteden bestuur aan de werkgroep Wwnv opdracht verleend tot de ontwikkeling van een plan van aanpak voor invoering van de Wwnv. De vragen waarop in dit plan van aanpak een antwoord geformuleerd moet worden zijn: Inhoud: Wat-vragen ●
●
●
Visievorming: Wat willen wij bereiken met de Wwnv, wat zijn onze ambities? Welke doelstellingen binnen de nieuwe wetgeving zijn voor de Drechtsteden prioritair? Hoe verhouden deze doelen zich tot andere werkvelden, zoals het arbeidsmarktbeleid, het reguliere beleid van de Drechtsteden? Op welke manier streven we naar samenhang en op welke schaal ? Wat is financieel haalbaar? Hoe verhouden de doelen zich tot de financiële armslag?
Organisatie: Hoe-vragen ● ●
● ● ●
Wie gaat het nieuwe beleid uitvoeren? Zijn er verschillende scenario’s denkbaar? Welke consequenties hebben deze scenario’s voor de werkgevers, de huidige en toekomstige klanten, de gemeenten, de Sociale dienst en Drechtwerk? Passen de bestaande rollen en verantwoordelijkheden van de bestaande uitvoeringsinstellingen binnen de gewenste organisatie, of moeten die aangepast worden? Welk schaalniveau zien wij als meest geschikt om uitvoering neer te leggen? Hoe moet de (eventueel) gewenste transitie plaatsvinden, hoe en met wie wordt dit georganiseerd en door wie gefinancierd? Hoe worden andere actoren (buiten het gemeentelijke werkveld) betrokken bij dit proces?
In zijn aanpak heeft de werkgroep diverse werkvormen gekozen, en overleg gehad met een groot aantal stakeholders (zie bijlage 1 gesprekspartners). Op 1 december 2011 vond een conferentie plaats over de Wwnv, waar de kansen en mogelijkheden van de nieuwe wet zijn getoetst met de veel stakeholders uit het bedrijfsleven en het onderwijs. Als antwoord op deze vragen bieden we in dit plan van aanpak inhoudelijke en organisatorische scenario’s aan. Bij inhoudelijke scenario’s moet gedacht worden aan prioritering vanuit de financiële problematiek versus de zorg voor maximale integratie in het werkproces; aan prioriteit voor kansrijke of kansarme groepen; of aan scenario’s voor de (gewenste) sociaal-economische ontwikkeling van de Drechtsteden. Bij organisatorische scenario’s moet gedacht worden aan herijking of ontmanteling van het Wsw-bedrijf; aan afwegingen over nauwere samenwerking of samengaan van Wsw en SDD etc. Bij de uitwerking is zoveel als mogelijk rekening gehouden met de locale omstandigheden. Nu de rol van werkgevers groter wordt, zal het nodig zijn ook op dat niveau stevige verbindingen te maken tussen beschikbaar personeel en aanwezige personeelsbehoefte. In deze opgave sluit de
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
6
bestuursopdracht aan op het regionaal arbeidsmarktbeleid zoals dat nu op Drechtstedenniveau wordt ingevuld. Samenvatting • •
•
De werkgroep Wwnv heeft van het Drechtstedenbestuur een opdracht gekregen voor een plan van aanpak voor de invoering van de Wwnv; Het plan van aanpak bevat minimaal een visie op ambitieniveau en concrete doelstellingen, de verhouding tot andere werkvelden en de financiële haalbaarheid; Daarnaast stelt het plan van aanpak oplossingsrichtingen voor op praktische vragen: organisatie, de rol van de omgeving, het schaalniveau en de transitie;
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
7
4.
WERKEN NAAR VERMOGEN
In dit hoofdstuk wordt de kern van het kabinetsbeleid samengevat. Vervolgens wordt besproken wat deze wijzigingen betekenen voor de situatie in de Drechtsteden. Eén regeling voor personen met arbeidsvermogen verantwoordelijkheid van gemeenten vallen.
die
onder
de
De verschillende regelingen om mensen aan de slag te helpen, de WWB/WIJ, de Wajong en de Wsw hebben hetzelfde doel – mensen vanuit een uitkering aan het werk krijgen– maar met verschillende rechten en plichten. De hoogte van de inkomensondersteuning varieert per regeling, evenals de mogelijkheden om iemand aan een baan te helpen. Bovendien voeren verschillende instanties de regelingen nu uit. Dit stelsel is volgens het Kabinet gegroeid tot een lappendeken aan regelingen met onderling onvoldoende samenhang, die vervolgens onvoldoende effectief zijn in het aan werk helpen van mensen waarvan uit onderzoek blijkt, dat deze geheel of gedeeltelijk bij een gewone werkgever aan de slag zouden kunnen. Het kabinet stelt zich op het standpunt dat mensen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor een inkomen. Pas als dat niet lukt, kunnen zij een beroep doen op de overheid om hen daarbij te helpen of in het uiterste geval op een uitkering. De uitkeringsregels worden aangepast op deze activerende aanpak. Inkomensondersteuning wordt een aanvulling op de middelen waarover iemand zelf beschikt. Dat geldt nu al voor de WWB, en straks voor iedereen die een beroep doet op de Wwnv. Dit houdt bijvoorbeeld in dat bij de vaststelling of iemand recht heeft op een uitkering eerst wordt gekeken naar eventuele inkomsten van de partner en naar het eigen vermogen. Ook de re-integratieverplichting uit de WWB is van toepassing. Iemand moet zich dus daadwerkelijk inspannen om werk te vinden, om in aanmerking te komen voor een uitkering. Eén gebundeld re-integratiebudget De Wwnv beoogt zoveel mogelijk gelijke rechten, plichten én kansen op een baan voor mensen die een beroep doen op WWB/WIJ, Wajong of sociale werkvoorziening, maar die (gedeeltelijk) kunnen werken. Het stelsel wordt meer gericht op regulier werk, in plaats van traditionele re-integratie die gekenmerkt was door aanbodversterking. De nieuwe wet hanteert als uitgangspunt dat iedereen, naar eigen vermogen kan werken. Daarnaast wordt het systeem transparanter en eenvoudiger. Het geld om mensen weer aan werk te helpen - dat nu verdeeld is over verschillende regelingen en instanties - komt in één pot, bij de gemeente. Tegelijkertijd met de grotere financiële verantwoordelijkheid, krijgen gemeenten meer vrijheid bij het maken van regels om mensen aan werk te helpen. Als resultaat hiervan wordt verwacht dat het rendement van participatiebudget, in termen van uitstroom naar regulier werk toeneemt, en dat werkgevers met minder regelingen te maken krijgen als zij iemand uit de doelgroep van de Wwnv aannemen.
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
8
Grafiek 1: Ontwikkeling participatiebudget 2008-2015 (landelijk)
Wet Sociale Werkvoorziening en Wajong Uit een analyse blijkt volgens het Ministerie van Szw dat de helft van de mensen die een beroep doen op de Wsw, met enige begeleiding aan het werk zou kunnen bij een reguliere werkgever. Voor de Wajong is het beeld hetzelfde. Een kwart van de Wajongers heeft een baan, terwijl volgens het UWV, dat de keuringen doet, meer dan de helft geheel of gedeeltelijk kan werken. De ‘oude’ Wajong kende echter geen arbeidsverplichting. Ondertussen is het aantal Wajongers tot 2010 fors toegenomen. Als er niets gebeurt, verdubbelt het aantal Wajongers tussen nu en 2040 zelfs tot 400.000. Bovendien meent het kabinet dat ook minimaal de helft van het huidige Wwb-bestand met enige ondersteuning aan het werk kan. Sociale werkvoorziening Gemeenten kunnen mensen die nooit in staat zijn bij een gewoon bedrijf te werken, een beschutte plaats aanbieden in de sociale werkvoorziening. Het kabinet vraagt gemeenten om hun beleid voor beschut werk in een verordening vast te leggen. Ook heeft het kabinet met gemeenten afgesproken dat zij op termijn gezamenlijk structureel 30.000 plekken voor beschut werken zullen realiseren. In de praktijk betekent dit landelijk een inkrimping tot een derde van het aantal beschutte plekken. De huidige systematiek van rechten en plichten in de Wsw verandert niet voor de mensen die op dit moment een dienstbetrekking hebben op grond van de Wsw. Een klein deel werkt bij een gewone werkgever, de meesten doen ‘beschut werk’. Vanaf 1 januari 2013 komen nieuwe aanvragers alleen nog in de Wsw als zij slechts in een beschutte omgeving kunnen werken. Overigens wordt de overheidsbijdrage voor SW-plaatsen stapsgewijs, in vijf jaar tijd met € 8.000,- verlaagd. Dit geldt ook
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
9
voor de zittende populatie. Daarnaast zijn de gemiddelde loonkosten in de Drechtsteden relatief hoog. Het kabinet trekt tot 2017 vierhonderd miljoen euro uit om bedrijven in de sociale werkvoorziening in staat te stellen de hervormingen door te voeren, die in het licht van de nieuwe wet noodzakelijk zijn. Over de condities waaronder deze middelen aangevraagd kunnen worden heeft de Minister van SZW op 15 november een brief verstuurd3. De middelen mogen enkel aangewend werden voor transitiemaatregelen, en niet ingezet worden voor het afdekken van exploitatietekorten. De middelen worden in tranches beschikbaar gesteld, en er vindt reguliere monitoring plaats of de middelen daadwerkelijk bijdragen aan een transitie. Als er onvoldoende voortgang wordt geboekt, houdt het Rijk zich het recht voor middelen niet uit te keren. Wajong Jonggehandicapten houden toegang tot de Wajong als verwacht wordt dat zij nooit zullen kunnen werken. Jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn houden behouden (net als nu) recht op een uitkering van 75 procent van het wettelijk minimumloon en blijven in de Wajong. Daarbij wordt niet gekeken naar het inkomen van hun partner of naar andere middelen. Als iemand echter - na herbeoordeling - geacht wordt te kunnen werken, wordt per 1 januari 2014 de uitkering verlaagd tot 70% van het Wettelijk minimumloon. Door deze maatregelen zal de omvang van de Wajong aanzienlijk afnemen. Voor de groep die overgaat naar de Wwnv, gaat immers een huishoudtoets gelden. De nieuwe keuringen voor Wsw en Wajong gaan op elkaar aansluiten. Het UWV blijft de keuring voor de Wajong en Wsw uitvoeren. De wijzigingen in de Wajong en Wsw worden op 1 januari 2013 doorgevoerd. De wijzigingen in de WWB en de WIJ vinden op 1 januari 2012 plaats. Voor deze regelingen verandert er op 1 januari 2013 niets, behalve dat zij onder de noemer Wwnv gebracht worden. Tabel 1. Overzicht rijksbezuinigingen op het hele werkveld werk en inkomen Maatregelen WWnV (in mln euro’s)* Wajong beperken tot volledig en duurzaam (netto) Niet volledig duurzaam zittend bestand Wajong van 75% naar 70%. Beperking toegang tot WSW (netto) Gerichte re-integratie en begeleiding ontschotte Wwb, Wsw en Wajong. Waarvan korting Wsw en re3
2011
30
2012
2013
2014
2015
Structureel
-20
-76
-107
-900
30
30
-50
-100
0
0
0
-30
-100
-650
-300
-290
-420
-490
-300
-400
-490
-620
-690
-500
Brief Staatssecretrais de krom, 15 november 2011, R&P/WSW/2011/20285
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
10
integratie Wwb (bruto) Waarvan uitverdieneffect. 100 200 200 Totaal 30 -270 -280 -580 Voeding 10 60 120 60 herstructureringsfonds Wsw * zie hoofdlijnennotitie WWnV, 21 april 2011, p.14 e.v.
200 -800 50
200 -1850 50
In de tabel wordt met betrekking tot de Wwb alleen een korting genoemd op reintegratie, en niet op inkomensdeel. De realiteit is enigszins anders. Voor zover we nu weten zal de wetgever het inkomensdeel ook aanpassen aan de verwachting dat een deel van de werkzoekenden met loondispensatie aan de slag gaat. De gemiddelde maatstaf in Nederland zal als sturingsinstrument benut worden. In feite ligt hier het grootste financiële risico voor gemeenten; de beschikbare middelen voor het betalen van uitkeringen nemen af op het moment dat onvoldoende mensen uit stromen naar reguliere werkgevers. Daarnaast brengt de Wwnv ook een risico voor de Wsw met zich mee. De beperking van de instroom (kwantitatief en kwalitatief) leidt tot een forse inkrimping van het verdienvermogen van SWbedrijven. Instrument Loondispensatie Met het nieuwe instrument ‘loondispensatie’ wil het Kabinet het voor werkgevers aantrekkelijker maken mensen met een lagere arbeidsproduktiviteit een baan te geven. Een werkgever wordt dan vrijgesteld van de verplichting het wettelijk minimumloon te betalen, maar betaalt de werknemer alleen naar diens vermogen om te werken. De werknemer die een Wwnv-uitkering ontvangt, ontvangt in dat geval van de gemeente een aanvulling op het loon, tot maximaal het wettelijk minimumloon. Gemeenten gaan zelf een instrument inkopen of ontwikkelen om periodiek de loonwaarde vast te stellen, binnen randvoorwaarden die door het ministerie worden gesteld. De hoogte van de dispensatie wordt vastgesteld door iemands loonwaarde te berekenen. Kortom: wie met loondispensatie werkt krijgt loon naar vermogen van de werkgever en daarnaast een aanvulling van de gemeente. De Wwnv in beeld Het bovenstaande is op de volgende manier weer te geven: de doelgroepen onder de Wwnv.
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
11
Decentralisatie Maatschappelijk domein Naast de Wwnv staan de komende jaren nog twee grote decentralisaties op de agenda: de Awbz-begeleiding en de decentralisatie van de Jeugdzorg. Met deze decentralisaties zijn forse bezuinigingen gemoeid, in totaal meer dan 3,5 miljard. Gemeenten zullen dus meer gaan doen met minder middelen, en de eigen kracht van burgers moeten gaan aanspreken op vergelijkbaar niveau van zorg te kunnen blijven bieden. Door de zeggenschap onder te brengen bij één partij, de gemeenten, kunnen gemeenten dwarsverbanden leggen tussen de Wmo/Awbz, de Jeugdzorg en de Wwnv. De verschillende terreinen betreffen vaak dezelfde doelgroepen. Op alle terreinen is de bevordering van zelfredzaamheid en participatie een onderdeel van de beoogde doelstelling. Overige raakvlakken zijn onder meer te leggen op het gebied van re-integratie van WSW-geïndiceerden en Awbz-dagbesteding, de Wmo en het leveren van tegenprestaties door mensen met een uitkering en Jeugdzorg en re-integratie naar betaalde arbeid. Vanuit de Wwnv geredeneerd, is het lastig om in een vroeg stadium de verschillende domeinen te koppelen, en onderzoek te doen naar cumulatie. Voor de Wwnv in het bijzonder, geldt dat juist nu de kracht van de markt, van werkgevers benut moet worden. Door de focus op werk centraal te plaatsen, neemt het beroep op een uitkering af, waarmee ook het beroep op sociale hulpverlening en zorg beperkt wordt. Dat zou idealiter de beweging zijn. Omdat het Kabinet zich met de Wwnv op het standpunt stelt dat werk leidend is voor een zelfstandig bestaan, en tezelfdertijd om de economische problemen het hoofd te bieden, is het van belang dat het sociale domein volgt uit de Wwnv en niet andersom (de implementatie van de wet Wwnv richting het sociale domein trekken). Verder zal koppeling op dit moment, ook lastig zijn door de wisselende dynamiek van de trajecten en diverse krachtenvelden. Dat neemt niet weg dat, met name voor die groepen uitkeringsgerechtigden waarvoor geldt dat het vinden van een baan op de reguliere arbeidsmarkt geen reële optie is een cumulatie van het wegvallen van zorg of andere type maatregelen mogelijk is. In samenhang met de andere decentralisaties zal gedurende het implementatietraject deze gevolgen in beeld moeten komen, en door de gemeenten ter zake gehandeld worden. Vooraf anticiperen op deze effecten is niet mogelijk. Een te vroege koppeling zou leiden tot te vroege concessies op ambitieniveau. Op het moment dat binnen beperkte financiële kaders keuzen gemaakt moeten worden, zal duidelijk worden dat bij sommige mensen/doelgroepen een samenloop ontstaat vanwege het wegvallen van zorg of andere typen maatregelen. Op onderdelen kan en zal in dit voorstel echter al rekening worden gehouden met een koppeling. Voor de groep die minder dan 25% loonwaarde heeft en waar dagbesteding voor de hand ligt, zal een koppeling met AWBZ-begeleiding gelegd kunnen worden. Betekenis van de Wwnv voor de Drechtsteden Opvallend uitgangspunt van de nieuwe wet is dat iedereen kan werken, op een kleine groep volledig en duurzaam jongehandicapten na. De onderstaande tabel 2
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
12
geeft aan wat deze benadering betekent voor de omvang van de groep mensen in de Drechtsteden die straks tot de doelgroep van de wet gaat behoren. Aantekening hierbij is wel dat de omvang van de doelgroep in 2013 met veel onzekerheden omgeven is. De economische ontwikkeling zal erg bepalend zijn voor de exacte omvang, Tabel 2. potentiële doelgroep Wwnv vanaf 1 januari 2013 Potentiële doelgroep Wwnv 2011 WWB 4700 Wajong 2770 Wsw 1500 Totaal 8970
Wwnv 4700 100 500 5300
Tabel 2: geschatte omvang van de doelgroep Wwnv in de Drechtsteden nu en op 1 januari 2013 * Wsw: 300 (1/3 instroom van 1000 instroom, aanvullend nog 500 beschut binnen). De doelgroep Wajong en Sociale werkvoorziening, nemen sterk af als gevolg van de invoering van de Wwnv en de daarmee gepaard gaande wijzigingen ten opzichte van de huidige regelingen. Aandachtspunt voor gemeente is hierbij wel dat dus een fors aantal jongeren dat nu gebruik maakt van een Wajong-uitkering (ruim 2000 jongeren) met de komst van de nieuwe wet geen uitkering meer kan krijgen vanwege het feit dat zij thuis wonen en het inkomen van huisgenoten gaat meetellen bij de huishoudtoets. De onderstaande tabel 3 brengt in beeld welk effect de totale bezuinigingen gaat hebben op de beschikbare budget in de regio Drechtsteden voor werk en inkomen, inclusief de financiering van de WSW. Deze cijfers zijn nog absoluut voorwaardelijk, en sterk afhankelijk van de aantallen mensen dat straks van een uitkering Wwnv gebruik gaat maken, en van de afname WSW-populatie. Tabel 3: Financiële consequenties ontschotting re-integratie en Wsw
Consequentie ontschotting re-integratie en WSW 2012
2013
2014
2015
2016
Kaders WSW (baten) Verplichtingen WSW (lasten) Begrotingstekort Drechtwerk Resultaat WSW negatief
33.678.96133.679.635 5.600.000 5.600.674
32.383.06331.660.596 6.100.000 5.377.533
29.834.46228.978.718 6.900.000 6.044.255
27.343.45726.898.332 6.600.000 6.154.874
26.076.35726.254.391 5.500.000 5.678.034
Re-integratiemiddelen (baten) Wajong Middelen (baten) éénmalig reserveringsregeling 2011 (baten) begroting participatie incl Wajong (lasten) Resultaat Participatie negatief
16.223.9894.602.32521.964.468 1.138.154
14.081.507296.47115.561.806 1.183.829
12.037.153909.17614.647.806 1.701.476
12.037.1531.205.64714.321.806 1.079.006
12.037.1531.502.11814.621.806 1.082.535
6.738.828
6.561.362
7.745.732
7.233.880
6.760.569
Meerjarig tekort WwnV
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
13
Samenvatting
•
•
•
•
•
De Wajong, WIJ, SW en WWB worden op 1 januari 2013 samengevoegd in één regeling: de Wwnv. De wijzigingen in de WIJ en WWB zijn al op 1 januari 2012 in werking getreden. De SW-populatie wordt teruggebracht tot een derde van zijn huidige omvang. Er komt een transitiefaciliteit van 400 miljoen euro (periode 2012-2018) om die afslanking mogelijk te maken. De Wajongpopulatie wordt beperkt tot volledig en duurzaam jonggehandicapten. Daardoor zal een forse groep jongeren terugvallen op de Wwnv en als gevolg van de introductie van de huishoudtoets geen uitkering meer krijgen. Op het totale budget wordt fors bezuinigd; in de periode van 2010 tot 2014 wordt het budget voor re-integratie tot een derde teruggebracht. Dat betekent dat voor de Drechtsteden vanaf 1 januari 2014 nog 8 miljoen euro (in plaats van de 24 miljoen in 2010) beschikbaar is voor reintegratie. In combinatie met verminderde rijksbijdragen voor de WSW komt er veel druk op het totale budget werk en inkomen. De Wwnv kent een belangrijk nieuw instrument: loondispensatie. Dat is het recht van werkgevers, om minder dan het minimumloon te betalen voor mensen uit de doelgroep die een lagere loonwaarde hebben dan 90%.
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
14
5. AMBITIES EN DOELSTELLINGEN We staan in de Drechtsteden voor de opgave de nieuwe wet te implementeren. Deze opgave moeten we plaatsen tegen de achtergrond van het huidige beleid, waarin zowel vanuit de SDD als bij de Drechtwerk al flinke stappen zijn gezet om mensen met een uitkering te plaatsen op de arbeidsmarkt. Sociale Dienst Drechtsteden: Onder druk van de crisis is de Sociale Dienst Drechtsteden zich al sinds 2009 nadrukkelijk gaan bezighouden met het plaatsen van uitkeringsgerechtigden op de arbeidsmarkt. De rol van de sociale dienst in de samenleving komt daarbij tot een nieuwe kern: het verstrekken van een uitkering aan mensen die dat echt nodig hebben. Wie kan werken, wordt direct naar de arbeidsmarkt verwezen. Op basis van die visie is de SDD in 2010 drastisch van koers gewijzigd4 naar een aanpak die gericht is op preventie, klantbenadering en –beeld, een nieuw inkoopmodel en een aangepaste werkgeversbenadering: Baanbrekend Drechtsteden. Die aanpak blijkt vooralsnog te werken; het beroep op Bijstand in de Drechtsteden is in de eerste helft van 2011 met 2,8% gedaald, tegen een landelijk gemiddelde stijging van 3,6%5. Dat succes is in belangrijke mate het gevolg van -investeren in- preventie en bemiddeling. Drechtwerk Sinds 2010 heeft Drechtwerk een koers ingezet om de totale kosten van de sociale werkplaats sterk te reduceren. In 2010 is begonnen met het reduceren van de staf, en is bezuinigd op de niet-personele kosten. Met vaststellen van het ondernemingsplan 2011, zijn aanvullend de volgende bewegingen in gang gezet: • afsplitsen van delen van Drechtwerk om deze onderdelen als professionele werk-bedrijven verder te laten gaan. • het realiseren van een forse omzetverhoging bij de gemeenten. • arbeidsontwikkeling meer centraal plaatsen in het handelen van het bedrijf. Naast werkbedrijven heeft Drechtwerk een leerbedrijf opgezet waar arbeidsontwikkeling bovenaan de prioriteitenlijst staat. Regionaal Arbeidsmarktbeleid. Als onderdeel van een nieuw regionaal Meerjaren Programma van de regio Drechtsteden is vanaf 2011 het Regionaal Programma Arbeidsmarktbeleid van start gegaan. Het programma richt zich op het verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt in de regio Drechtsteden. De inspanningen van het programma zijn verdeeld over een drietal programmalijnen: 1. Vergroten uitstroom uit uitkering; een betere match tussen vraag en aanbod; 2. Beperken van instroom in de uitkering door een betere aansluiting te realiseren tussen onderwijs en arbeidsmarkt; 3. Verstevigen van de kennisinfrastructuur in de regio: aantrekken van hoger onderwijsinstellingen en studenten.
4 5
“Werken aan Zelfstandigheid” Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden, 1 maart 2010. CBS: “Bijstand blijft groeien”, CBS 16 september 2011.
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
15
Met het programma hebben de gemeenten in de Drechtsteden al – vooruitlopend op de wet- een stimulans willen geven aan vergroten van het urgentiebesef bij werkgevers en scholen dat zij verantwoordelijkheid dragen voor het investeren in mensen. Binnen 5 jaar verlaat 1 op de 6 werkenden de arbeidsmarkt, waardoor voor diverse beroepen een tekort dreigt, met name in de sectoren techniek, metaal en zorg. Het programma wil eraan bijgedragen dat werkgevers investeren in de inzetbaarheid van mensen, en met scholen samenwerken aan het opleiden van jongeren voor de beroepen die aansluiten op de wensen van de arbeidsmarkt. De komst van de (filosofie) van de nieuwe wet Wwnv sluit – op hoofdlijnen – goed aan op de richting die we als gemeenten in de Drechtsteden zijn ingeslagen om het beleid op terrein van werk en inkomen vorm te geven. Missie: Ons voorstel is de implementatie van de wet in de geest van deze beweging nu voort te zetten, en daarbij het motto “alle talenten benutten” centraal te plaatsen. Mede door de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, moet elk talent benut worden om de economische en sociale vitaliteit in de Drechtsteden nu en op termijn te waarborgen. We kunnen het beste uit mensen halen mensen door ze aan betaald werk te helpen, zelfredzaam te maken en de uitkeringsafhankelijkheid maximaal terug te dringen. Voor wie een betaalde baan geen optie is – de vaak kwetsbare burger- kan de maximale zelfredzaamheid ingevuld worden door onbetaalde activiteiten, die nuttig zijn voor zowel de persoon zelf, als voor de maatschappij in zijn geheel. Doelstellingen: In het verlengde van deze missie zullen we daarbij de volgende doelstellingen centraal moeten plaatsen: - de afhankelijkheid van een uitkering terugdringen, tegen zo laag mogelijk kosten - een sociaal vangnet organiseren voor die mensen voor wie werken op de reguliere arbeidsmarkt geen optie is: - onderdeel van dit vangnet is het organiseren van een tegenprestatie voor een uitkering. Samenvatting
•
•
•
De filosofie van de wet sluit goed aan op de beleidsinzet die we in de Drechtsteden de afgelopen jaren reeds hebben ingezet op het terrein werk en inkomen. Missie van de implementatie van de wet: zoveel mogelijk mensen met een uitkering een plaats geven op de reguliere arbeidsmarkt: we willen alle talenten benutten; In het verlengde van deze missie zullen we daarbij de volgende doelstellingen centraal moeten plaatsen: o de afhankelijkheid van een uitkering terugdringen, tegen zo laag mogelijk kosten o een sociaal vangnet organiseren voor die mensen voor wie werken
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
16
o
op de reguliere arbeidsmarkt geen optie is onderdeel van dit vangnet is het organiseren van een tegenprestatie voor een uitkering.
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
17
6.
DE WAT-VRAGEN: VERKENNING VAN INTERVENTIES
Wwnv biedt keuzes voor interventies en inrichting, die vrijheid moet gebruikt worden om met zo min mogelijk middelen, zoveel mogelijk mensen aan de slag te helpen. De middelen zijn schaars (het re-integratiebudget daalt uiteindelijk naar 30% van de omvang 2010, voor de Drechtsteden een bezuiniging van ruim 16 miljoen euro), tegelijkertijd is het ambitieniveau hoog. In dit hoofdstuk worden mogelijke interventies verkend en gewogen. De indeling van mensen in groepen met verschillende loonwaarde vormt daarbij in de nieuwe wet een automatische kader. De Wwnv hanteert een bestandstypering naar verdienvermogen op arbeidsmarkt. Alleen voor de groep met een beperkte loonwaarde (tussen 20 en 90% van het Wettelijk Minimumloon), kan straks het instrument loondispensatie worden ingezet. Daarmee ontstaat als vanzelf een indeling in 3 groepen; Groep 1 Groep 2 Groep 3
Loonwaarde gelijk aan of hoger dan het Wml; Loonwaarde tussen 20% en 100% van het Wml; Loonwaarde lager dan 20% Wml.
In dit hoofdstuk worden de interventies beschreven, voor de 3 verschillende groepen. Daaraan voorafgaand is wel van belang stil te staan bij de vraag hoe de loonwaarde bepaald wordt, op het moment dat iemand zich meldt voor een uitkering. Loonwaardebepaling De vraag naar de loonwaarde van de werkzoekende, is in eerste instantie bepalend voor de vraag wie in aanmerking komt voor een uitkering. Als iemand kan werken, worden immers andere activiteiten geadviseerd, ondersteund of ingezet. De relevantie daarvan neemt onder de nieuwe wet toe. Omdat de wetgever er vanuit gaat dat onder de nieuwe wet een gedeelte van de werkzoekenden met loondispensatie aan de slag gaat, wordt naar verwachting het inkomensdeel naar beneden bijgesteld. Anders gezegd, in dat geval wordt er minder geld beschikbaar gesteld voor uitkeringen. In tweede instantie stelt de loonwaardebepaling vast of iemand in aanmerking komt voor loondispensatie en indien dat het geval is, hoe hoog deze dispensatie is. De loonwaardebepaling bestaat uit twee delen. 1.
uitvoering toegangstoets
In eerste instantie vindt een formele toegangstoets plaats op het moment dat blijkt dat iemand niet zelfstandig (of kleine ondersteuning) een baan vindt op de reguliere arbeidsmarkt. In deze toets stelt een onafhankelijke derde partij, vast óf iemand in aanmerking komt voor plaatsing met het instrument loondispensatie. 2.
vaststelling daadwerkelijke loonwaarde
Vervolgens wordt na plaatsing bij een werkgever de hoogte van de loonwaarde pas daadwerkelijk vastgesteld, in relatie tot de concrete werkplek. De werkzoekende werkt maximaal drie maanden met behoud van uitkering, om aan het einde van die periode (de werkzoekende is terdege ingewerkt) een goede beoordeling te maken van een kandidaat op een bepaalde functie. Periodiek zal deze loonwaardebepaling worden herhaald. Gemeenten kiezen zelf een instrument voor loonwaardebepaling,
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
18
dat van het ministerie aan twee voorwaarden moet voldoen: A) De loonwaarde wordt op een concrete werkplek vastgesteld, B) volgens een vooraf beschreven methode. Dit systeem houdt rekening met de subjectieve marktwaarde van de werkzoekende. Tevens wordt voorkomen dat de werknemer gefixeerd wordt op een te laag loonwaarde-niveau, en dat de overheidsbijdrage te hoog is. In 2012 zullen we kortom als gemeenten een instrument moeten selecteren om de loonwaarde te kunnen bepalen, en vervolgens daarop een uitvoeringsproces moeten ontwikkelen. Gemeenten mogen een dergelijk instrument zelf kiezen, uit methoden die momenteel in de pilots worden beproefd.6 Uit deze evaluaties blijkt dat de manier waarop we loonwaarde bepaling organiseren een belangrijk effect zal hebben op de bereidheid van werkgevers met dit instrument aan de slag te gaan. Om tot succesvolle plaatsing te komen zal er voldoende onderhandelingsruimte moeten blijven bestaan tussen gemeente en werkgever om tot een akkoord te komen: per cliënt maatwerk leveren binnen algemeen aanvaarde uitgangspunten. Aandachtspunten zijn bij de uiteindelijke selectie van de vorm: -
-
hoeveel ruimte biedt het instrument loonwaardebepaling voor onderhandeling? Hoe dient een vergelijking te worden gemaakt met ‘reguliere ’werknemers? Hoe wordt bepaald wat een reguliere werknemer is, en wat gebeurt er als er geen goede vergelijking te maken is? Welke prijs/kwaliteit verhouding van het instrument is acceptabel?
Samenvatting
• •
Het instrument loonwaarde maakt als vanzelf een onderverdeling in 3 verschillende groepen; In 2012 wordt een instrument voor loonwaardebepaling gekozen. Een voor ons belangrijk uitgangspunt is zoveel mogelijk ruimte te laten aan het onderhandelingsspel tussen werkgever en gemeenten;
Hieronder wordt per groep besproken welk soort interventies wij adviseren om de 3 verschillende groepen van mensen richting werk te begeleiden: Groep 1: loonwaarde is gelijk aan, of hoger dan het Wettelijk minimumloon De eerste groep bestaat uit mensen die beroep doen op een uitkering omdat ze (tijdelijk) geen andere bestaansbron hebben, maar die wel een verdiencapaciteit hebben die minimaal het minimumloon bedraagt. Zelf werk vinden In principe worden deze mensen geacht zelfstandig hun weg op de arbeidsmarkt te vinden. Het beroep van deze mensen op een uitkering kan gezien worden als een prijs voor matchingsproblemen tussen vraag en aanbod. Het ligt daardoor voor de hand dat de inspanningen van overheidswege voor deze groep, tot een minimum beperkt worden. Nu het economische tij tegenzit, zal de overgang van de huidige naar de toekomstige (gewenste) situatie nog om ondersteunende maatregelen vragen. Daarnaast bevelen we aan dat de uitvoeringsorganisatie Wwnv digitale 6
Research voor beleid, Tweede voortgangsrapportage over de pilot loondispensatie, 02-09-11.
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
19
dienstverlening zal aanbieden om het matchen op vacatures in de markt zo makkelijk mogelijk te maken. Het gehele bestand van uitkeringsgerechtigden zal derhalve digitaal ontsloten moeten worden. Poortwachterfunctie Om het aantal mensen dat een beroep op een uitkering zo laag mogelijk te laten zijn zal ook in de nieuwe wet ingezet moeten blijven worden op de preventietaak of poortwachterfunctie. De activiteiten die daarbij horen zijn onder andere handhaving, een ‘Workshop Naar Werk’ en bemiddeling van goed bemiddelbaren, soms met inzet van een financiële prikkel. Bij de vormgeving van deze bemiddeling zal wel nadrukkelijk gewaakt moeten worden de inzet voor deze groep gaat concurreren met de inspanningen die worden geleverd voor de groep die in aanmerking komt voor loondispensatie. De vorm waarin begeleiding plaatsheeft zal dus moeten verschillen van de inzet van loondispensatie, en meer de vorm moeten krijgen van een directe financiële prikkels voor commerciële bemiddelingsbureaus (plaatsingsbonus). Uiteindelijk zal de inzet voor deze groep wel beperkt moeten blijven, en de marktpartijen zoveel als mogelijk de groep zelfstandig moeten plaatsen. Ons voorstel is een deel van het totale participatiebudget dat vanaf 1 januari 2013 beschikbaar is, voor de begeleiding van deze groep te reserveren. De exacte omvang van de inzet wordt bovenal bepaald door het effect van de instrumenten. Samenvatting groep 1
• • • •
•
•
Het uitgangspunt is dat ‘de markt’ zorgt dat deze mensen werk vinden; In eerste instantie wordt alleen preventie in gezet; Als dat niet lukt worden zij ondersteund met eenvoudige begeleiding of kortdurende financiële ondersteuning. De huidige inzet op de preventieve taak/poortwachter voor WWBgerechtigden wordt voortgezet, waarbij ook begeleiding kan worden geboden aan cliënten om plaatsingen te bevorderen. Hiervoor zal een deel van het participatiebudget dat vanaf 1 januari 2013 beschikbaar is, gereserveerd moeten worden. De exacte omvang van de inzet wordt bovenal bepaald door het effect van de instrumenten Het gehele bestand van uitkeringsgerechtigden zal digitaal ontsloten moeten worden.
Groep 2: loonwaarde tussen 20% en 90% van het Wettelijk minimumloon Deze groep bestaat uit mensen die een beroep op een uitkering doen omdat ze zonder nadere instrumenten onvoldoende interessant zijn voor de arbeidsmarkt/ het bedrijfsleven vanwege een verdiencapaciteit die onder het niveau ligt van het Wml. Met behulp van instrumenten (m.n. loondispensatie) kunnen deze mensen wel weer interessant zijn voor de arbeidsmarkt. Voldoende ruimte op de arbeidsmarkt is daarbij een voorwaarde. Diverse oorzaken kunnen ten grondslag liggen aan de beperkte verdiencapaciteit. Deze kan sociale of medische (psychisch of fysiek) gronden hebben, dan wel in de De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
20
persoonlijke eigenschappen of een combinatie van deze factoren liggen. Kern is dat de werkzoekende niet een arbeidsprestatie kan leveren die naar oordeel van een bedrijf in verhouding staat tot de kosten. Het gaat hierbij lang niet altijd over een ‘objectieve’ vergelijking tussen opbrengsten en kosten. De perceptie van de vraagkant van de arbeidsmarkt over opbrengsten/kosten van de werkzoekende is vaak evenzeer een essentieel punt: “past iemand met deze eigenschappen in mijn arbeidsorganisatie?” De wetgever heeft als standpunt dat deze groep de weg moet vinden naar het reguliere bedrijfsleven en zet daarom het instrument loondispensatie in. Een cruciale discussie voor de organisatie van de Wwnv in het Drechtstedengebied is de vraag of loondispensatie als instrument voldoende zal zijn om de match tussen vraag en aanbod succesvol te laten zijn. Uit veel bronnen blijkt dat de behoefte van werkgevers hierin verschillend is. Waar sommige werkgevers behoefte hebben aan een detacheringsfaciliteit, individuele matching, ontzorgfaciliteiten, risicobeperking en een ‘terugvalfaciliteit’, hebben andere dat juist niet. Algemeen is wel de behoefte aan risicoreductie met betrekking tot de loonkosten en contract, wat pleit voor een detacheringsconstructie. Naast de algemene behoefte van werkgevers, spelen de kenmerken van de individuele werkzoekende hierin een rol. De groep is immers zeer divers; voor iemand met een loonwaarde van 90% geldt mogelijk een andere ondersteuningsbehoefte dan voor iemand met een loonwaarde van 25%. Het woord ‘mogelijk’ is hier van belang. Omdat hier weinig wetmatigheden gelden, menen werkgevers dat een indeling in subgroepen met bijbehorende interventies sterk ongewenst is. Er wordt geen uniforme werkgeversondersteuning verlangd, maar een (beperkt) aanbod van werkgeversvoorzieningen, dat naar behoefte en inzicht kan worden ingezet. Maatwerk, en aansluiting vinden bij sector en functiegerichte benadering zal het uitgangspunt moeten zijn. Werkgeversbenadering De trend is al zichtbaar, maar werkgevers bevestigen het: op de vraag of de werkgever bij een aantrekkende markt voor werknemers uit andere landen kiest of voor werkzoekenden die met een uitkering aan de kant staan, kiezen zij vaak voor het eerste. De reden daarvoor ligt in het feit dat bijvoorbeeld Poolse werknemers ‘gewoon hard werken, voor een laag salaris’. Er zijn dus extra impulsen nodig om het aannemen van werkzoekenden met een uitkering voor werkgevers aantrekkelijk te maken. Werkgevers zullen dus verleid moeten worden. De overheid zal de mensen wervend in de markt moeten zetten. Daar ligt de uitdaging voor de werkgeversbenadering nieuwe stijl: een zakelijke en aantrekkelijke aanpak en het ontwikkelen van herkenbare product/markt combinaties. In onze visie moet een werkgeversbenadering minimaal aan twee randvoorwaarden voldoen: • De werkgeversbenadering moet ruimte laten voor differentiatie, op het niveau van sectoren/beroepen, en aansluiten op de locale omstandigheden. Werkgevers zullen eerder geneigd zijn mensen aan werk te helpen als zij zich daarbij gesteund voelen door het vertrouwen en de kracht van een locale uitvoeringsorganisatie of arbeidsmarktfunctionarissen. Contactpersoonschap per gemeente kan daarbij helpen.
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
21
•
De werkgeversbenadering moet tegelijk maximaal gebruik maken van de kracht van de markt zelf: de vraagkant moet centraal staan..
Loondispensatie Zoals eerder beschreven is de vaststelling van de loonwaarde essentieel voor het kunnen inzetten van het instrument loondispensatie. Na een loonwaardemeting betaalt een werkgever slechts loon voor zover de werkzoekende productief is. Een werkgever kan dan vrijstelling krijgen van de verplichting het wettelijk minimumloon te betalen als iemand dat (nog) niet zelfstandig kan verdienen. De werknemer die een Wwnv-uitkering ontvangt, ontvangt in dat geval van de gemeente een aanvulling op het loon, tot maximaal het wettelijk minimumloon, voor de duur van maximaal 9 jaar. De werkgever betaalt de werknemer alleen naar diens vermogen om te werken. Het loon van de werknemer stijgt uit boven uitkeringsniveau, maar kan gedurende die negen jaar lager liggen dan het wettelijk minimumloon. Voorbeelden van instrumenten om werkgevers te ondersteunen In het onderstaande worden enkele instrumenten genoemd, die ofwel ruimte op de arbeidsmarkt creëren, ofwel de werkgever uit kunnen nodigen een werkzoekende met enige afstand tot de arbeidsmarkt in dienst te nemen. Pre-matching Werkgevers hebben verschillende ideeën en behoeften als gesproken wordt over de matching van werkzoekenden. Sommigen vinden dat een match volledig digitaal kan plaatsvinden (die werkgevers hoeven van tevoren de kandidaat niet te zien of te spreken!), andere willen uitgebreid onderzoeken welk vlees zij in de kuip hebben. Overeenstemming bestaat over de gedachte dat pre-matching een betere en snellere match oplevert. Pre-matching is de mogelijkheid een grove match te maken tussen vraag en aanbod op basis van harde en zachte criteria als opleiding, ervaring, interesse of affiniteit, als ook beperkingen die een match uitsluiten. Daartoe bestaan verschillende instrumenten, die op hun nut gewogen moeten worden. Detacheringsfaciliteit Zoals eerder is vastgesteld, zal een fors aantal werkgevers de werkzoekenden uit de doelgroep niet direct dienstverband aanbieden. Met name de risico’s vormen een barrière. Een vrijwel enig alternatief voor detachering is mensen met behoud van uitkering laten werken, wat ongeveer haaks op de doelstelling van de wet staat: iedereen naar vermogen aan de slag. Onder detacheren vallen een aantal producten: het opsporen en uitlokken van vacatures, de match tussen werknemer en werkgever tot stand brengen het begeleiden van de inlener kandidaat. Het doel daarvan is enerzijds het ontzorgen van de werkgever, anderzijds het wegnemen van risico’s. Deze producten zijn in principe van elkaar te scheiden, maar daarmee ontstaan mogelijk coördinatieproblemen, en ook de financiële meerwaarde daarvan valt te betwijfelen. Begeleiding moet niet verward worden met ‘job coaching’. De begeleiding wordt gebaseerd op het principe van ontzorgen van de werkgever. Daarbij wordt uitgegaan van zo min mogelijk ‘bemoeienis’ op de werkplek; de begeleiding zal bij De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
22
voorkeur –ook om kosten te drukken(servicedesk).
zoveel mogelijk op afstand plaatsvinden
Voor de gemeente is het aantrekkelijk om zoveel mogelijk mensen tegen een zo hoog mogelijke loonwaarde te plaatsen in de markt. Om de detacheringsorganisatie het gewenste gedrag uit te laten voeren is het derhalve het meest eenvoudig om de organisatie geen fee per kandidaat te geven, maar een percentage van de gerealiseerde tariefopbrengst. Voor de detacheringsorganisatie zal het percentage voldoende moeten zijn om de organisatiekosten te dekken. Nader vraagstuk is nog of het van belang is om ‘cherry picking’ aan banden te leggen. In de loop van 2012 moeten, als de wet duidelijker is, praktische standpunten worden bepaald, waaronder de manier waarop mensen richting reguliere werk begeleid worden, de vraag of daarbij detacheringconstructies een rol kunnen spelen, de maximale duur van een detacheringsovereenkomst, contractvormen (0urencontract?) enzovoorts. Verder moet nagedacht worden over prikkels die de werkgever stimuleren de werknemer in volledige en reguliere dienst te nemen. Jobcarving Er bestaan goede ervaringen met het instrument jobcarving. Bij jobcarving worden nieuwe functies gecreëerd, door bijvoorbeeld uit een functie een aantal lichtere taken te filteren, die door een persoon met een wat lager niveau kunnen worden uitgevoerd. Jobcarving wordt bij UWV aangeboden via een vignet (voor de Wajong populatie). Een werkgever die iemand in dienst neemt, krijgt een waardebon voor jobcarving (ter waarde van € 5.000,-) die kan worden benut voor jobcarving. Als gevolg daarvan kunnen vaak weer nieuwe mensen worden aangenomen, en neemt de waardering voor de dienstverlening toe. Het is in vele opzichten aanbevelenswaardig in 2012 de mogelijkheden hiervan voor de Wwnv te onderzoeken.
Samenvatting
•
In de loop van 2012 wordt voor de begeleiding van groep 2 naar regulier werk een (beperkt) aanbod van werkgeversvoorzieningen ontwikkeld met de markt dat naar behoefte en inzicht kan worden ingezet: maatwerk staat voorop.
Groep 3: loonwaarde lager dan 20% van het Wettelijk minimumloon Bij modelmatige uitvoering van de wet, bestaat de derde groep, met een loonwaarde lager dan 20%, uitsluitend uit de resterende groep Wajong en SW. Met betrekking tot werk is deze groep beperkt tot ‘SW beschermd binnen’. De wet erkent dus niet, dat er mensen zijn die niet aan het werk komen met loondispensatie, maar ook niet in aanmerking komen voor Sw of Wajong. In de praktijk zal dat niet het geval zijn. Omdat deze groep niet erkend wordt, en de middelen beperkt zijn, valt activering buiten het domein van de Wwnv. Alle middelen worden immers op werk gericht. Toch hebben alle regiogemeenten De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
23
behoefte aan voorzieningen voor deze groep, en zijn verschillende initiatieven zichtbaar voor ‘communityjobs’, ‘multifunctionele centra’ en dergelijke. Een uitgangspunt is, dat het de voorkeur heeft als ook deze mensen een tegenprestatie leveren die nuttig is voor de maatschappij of gemeenten. Activiteiten zullen in dat geval wel door die gemeenten zelf georganiseerd moeten worden, waarbij nadrukkelijk ook de samenhang zal plaatshebben met de decentralisaties op het domein AWBZ. Groep 3 bestaat uit mensen die een produktievermogen/loonwaarde hebben lager dan 20% van het minimumloon. Deze populatie is per definitie niet interessant voor het bedrijfsleven; zelfs niet als optimaal van het instrument ‘loondispensatie’ gebruikt wordt. Deze groep bestaat onder andere uit degenen die in de nieuwe situatie geïndiceerd worden voor de sociale werkvoorziening (‘beschut binnen’). Voor zover we nu kunnen overzien zal van de Drechtsteden gevraagd worden om zo’n 400 tot 500 structurele plaatsen ‘beschut binnen’ te organiseren. De projectgroep stelt voor om voor deze groep geen middelen uit het participatiebudget van de Wwnv te reserveren. Dit, vanwege de beperkte omvang van het budget, en de noodzaak om zoveel mogelijk middelen te gebruiken ter ondersteuning van de groep die met behulp van loondispensatie een reguliere baan moet vinden. Dat betekent niet automatisch dat er geen publieke middelen besteed zullen worden aan ondersteuning van deze groep in hun dagbesteding. Om voor deze groep activiteiten te organiseren zullen uiteraard financiële middelen noodzakelijk zijn. Het past echter niet deze te dekken uit de beschikbare middelen voor re-integratie. Meer voor de hand ligt voor de begeleiding van deze groep mensen een stevige koppeling te leggen met de middelen die beschikbaar zijn voor zorg- en hulpverlening (AWBZ-begeleiding, WMO etc..). Zeer concreet zal het daarbij gaan om een koppeling met de beschikbare gelden uit de gedecentraliseerde AWBZ-middelen begeleiding. De mogelijkheden en reikwijdte zullen in 2012 nader onderzocht moeten worden. Aanvullend op deze inzet zullen individuele gemeenten, met maatschappelijke partijen (zorginstellingen, corporaties, onderwijs e.d. ) vaak als opdrachtgever optreden voor initiatieven die ‘onderdak’ bieden aan deze groep. De combinatie van dit opdrachtgeverschap moet voorzien in de financiële dekking van die opgave. Goede voorbeelden in de regio zijn het MFC in Alblasserdam. Samenvatting
• •
•
Voor de groep met een loonwaarde van 20% of lager, is het voorstel geen participatie middelen in te zetten vanuit het Wwnv-budget; Er zal voor de begeleiding van deze groep een stevige koppeling gelegd worden met de middelen die beschikbaar zijn voor zorg- en hulpverlening (AWBZ, WMO etc..). Aanvullend zijn gemeenten uitgenodigd voor deze groep zelf activiteiten te organiseren, die door hen van nut worden geacht;
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
24
7.
GEWENSTE SCHAALNIVEAU UITVOERING
De invoering van 1 regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt roept vervolgens de vraag op naar de meest geëigende vorm van organisatie. In de bestuursafspraken tussen het Rijk, VNG, IPO en de Unie van Waterschappen is vastgelegd dat de uitvoering in elk geval op bovengemeentelijk niveau moet worden vormgegeven, Op dat schaalniveau wordt immers de uitvoeringskracht het grootst, met name richting werkgevers. Het Rijk laat gemeenten vrij in de wijze waarop gemeenten de samenwerking vormgeven. Afspraak is wel dat uiterlijk 1 jaar na de bestuurlijke afspraken (dus in juni 2012) een landsdekkende vormgeving is bereikt. Zo niet, dan zal het Rijk zelf een voorstel doen. Op dit moment bestaan er in onze regio diverse schaalniveaus van uitvoering naast elkaar. -
-
-
Voor de Drechtsteden geldt dat we reeds sinds 2007 een bovengemeentelijke uitvoering kennen van het beleidsdomein ‘werk en inkomen’. De SDD en Drechtwerk zijn op dat schaalniveau georganiseerd. Aansturing van de SDD vindt plaats via de Drechtstedenstructuur (Drechtraad en Drechtstedenbestuur). De SDD is een volwaardige dochter. Drechtwerk kent een eigen GR en wordt aangestuurd door een Algemeen Bestuur, waarin onder anderen de 6 wethouders van de Drechtstedengemeenten zitting hebben. Sinds 2007 heeft de gemeente Dordrecht van het Ministerie van SZW een rol als centrumgemeente toegewezen gekregen waar het gaat om de aanpak van jeugdwerkloosheid en het stimuleren van leer/werkplaatsen in de regio. Deze functie heeft zij voor de Drechtsteden vervult als ook voor de Alblasserwaard, Vijfheerenlanden en regio Gorinchem. Het schaalniveau Zuid-Holland Zuid is op dit moment de uitvoering van andere sociale regelingen, zoals die van de jeugdzorg en de GGD belegd. Tot slot kent het UWV een eigen schaalniveau. In overleg van het Ministerie van SZW zal het UWV zijn basisdienstverlening organiseren in 30 arbeidsmarktregio’s, in een werkplein plus. Voor onze regio zal het werkplein in Dordrecht als thuisbasis fungeren van waaruit de regio Drechtsteden en Gorinchem bediend gaat worden.
De schaal van de Drechtsteden is voor het Ministerie een schaal van voldoende omvang, het vertegenwoordigt ruim 270.000 inwoners. Inmiddels is ook al 5 jaar ervaring opgedaan, en kan daaruit de conclusie getrokken worden dat de sturing en uitvoering goed werkt. Gemeenten hebben met de oprichting van de Sociale Dienst Drechtsteden de taken (zowel beleid als uitvoering) op het gebied van Werk en inkomen overgedragen aan de Drechtsteden en de bijbehorende bevoegdheden gedelegeerd. Beleidsmatige en financiële sturing vindt sinds die tijd plaats via de begroting en MARAP’s, die op Drechtstedelijk niveau wordt besproken en vastgesteld. De portefeuillehouder Werk en Inkomen treedt op als eerstverantwoordelijk bestuurder. Samen met hem/haar, en in voorbereiding met de controllers van de verschillende gemeente, vindt de verantwoording plaats en wordt invulling gegeven aan de sturingsrelatie. Inhoudelijke afstemming vindt plaats via Portefeuillehouders Overleg Sociaal.
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
25
Gegeven de ervaring van dit moment achten wij het niet wenselijk om in deze onzekere periode het sturingsmodel te wijzigen. Een Drechtstedelijke aanpak vergemakkelijkt een eenduidige benadering van gemeenten, en een betere aansluiting bij de structureren/platformen van de meest betrokken partners bij de uitvoering, de werkgevers en het onderwijs. Samenvatting
•
Gelet op de goede ervaring van afgelopen jaren met de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand op Drechtstedelijk niveau, en de grote financiële en organisatorische onzekerheid waarmee de invoering van de wet gepaard gaat, is het aan te bevelen de huidige structuur niet te wijzigen, en als kader te gebruiken voor de aansturing van de uitvoeringsorganisatie Wwnv
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
26
8
DE UITVOERING WET WERKEN NAAR VERMOGEN
Vervolgvraag is wat de aanpak zoals we die voorstaan per groep betekent voor de organisatievorm, de organisatie van de uitvoering. Afgaande op de beschrijving welke interventies jegens de doelgroep Wwnv nodig zijn, kan vastgesteld worden dat een uitvoeringsorganisatie ervoor moet zorgen dat de volgende taken worden uitgevoerd : ● ● ● ● ●
Het bepalen van de loonwaarde Regie op inzet van middelen voor begeleiding richting werk. (regie) op vormgeving van de taak begeleiding naar werk Het verstrekken van een uitkering, controle op rechtmatigheid7 Verantwoording afleggen richting bestuur
De keuzen die gemaakt worden op deze terreinen worden uiteraard bepaald door de bestaande organisatiestructuur. Het ligt voor de hand hierbij de kracht van de huidige structuur zoveel als mogelijk te benutten en te behouden. De afgelopen jaren hebben we waar het gaat om plaatsing van mensen op de arbeidsmarkt in de Drechtsteden diverse lessen getrokken over ‘wat werkt, en wat werkt niet’. Op basis van de ervaringen in de Drechtsteden kunnen we vaststellen: 1. dat marktpartijen succesvol zijn in de plaatsing van mensen uit een uitkering op een reguliere baan. De ervaringen met Baanbrekend Drechtsteden in het afgelopen jaar, laten zien dat commerciële uitzendbureaus, met hun eigen werkgeverscontacten en netwerken in staat zijn op innovatieve manier extra uitstroom te genereren. Dit succes beperkt zich niet alleen tot doelgroep 1. 2. Gelet op de grote variëteit aan oorzaken waarom mensen met een uitkering langs de kant staan, blijkt een aanpak waarbij meerdere partijen uit de markt worden ingeschakeld, succesvoller te zijn (maatwerk!). 3. Alle inspanningen van marktpartijen ten spijt, er zal altijd een groep blijven bestaan voor wie werken op de reguliere arbeidsmarkt geen optie is. Voor deze groep zullen meer creatieve vormen gevonden moeten worden om deze mensen te blijven activeren. Rekening houdend met deze afweging, en voortbouwend op de ervaringen met de bestaande situatie (een divers aanbod en soorten product/markt combinaties, elk met eigen kenmerken en financiële risico’s) kunnen we een drietal varianten van uitvoering in overweging meegeven. Varianten die van elkaar onderscheidend zijn in: 1. de verdeling tussen markt en overheid: de mate waarin marktpartijen een rol spelen in de begeleiding van mensen 2. de kenmerken van de doelgroep en daaraan gekoppelde vorm van dienstverlening.
7
Er zijn gesprekken gaande tussen Ministerie SZW, UWV en SVB over het centraliseren van de betaalfunctie m.b.t. de uitkering WWnV
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
27
3. de manier van aansturing: relatie tussen opdrachtgever (gemeenten en/of SDD) en de uitvoering Gelet op de opgaven zal het belangrijk zijn dat we er bij de keuze van de vorm van uitvoering: 1. Sterk kunnen blijven sturen op een kosten efficiënte besteding van middelen 2. Inspelen op het afleggen van verantwoording aan de Drechtraad c.q. gemeenten 3. Bereid zijn de samenwerking met gemeenten te vinden, met name waar het gaat het om het begeleiden/ondersteunen van mensen met minder dan 20% loonwaarde 4. En, last but not least, zeer goede contacten kunnen opbouwen met de werkgevers, om het aantal plaatsen waar mensen met loondispensatie aan de slag kan gaan zo groot mogelijk te laten worden. De organisatie zal daarbij moeten kunnen inspelen op de kracht van de locale omstandigheden en netwerken, In dit hoofdstuk worden drie modellen gepresenteerd, als voorbeeld van we de organisatie van de taken in de wet kunnen afstemmen op de activiteiten van de SDD en Drechtwerk. Hierbij raden we een volledige fusie tussen SDD en Drechtwerk af, en wel om twee redenen: 1) Dat model kent ten opzichte van de andere opties significante transitiekosten, die ook op lange termijn niet gecompenseerd worden door efficiencywinst ten opzichte van andere modellen; 2) Beide organisaties hebben een zodanig specifieke rol en functie, dat de cultuurverschillen tussen beide organisaties niet zijn verenigen zijn in één organisatie. Het zou enkele decennia duren voordat de sporen van de ‘oude’ organisaties zijn verdwenen, temeer omdat de condities en uitgangspunten voor de sociale werkvoorziening voor de huidige werknemers met een swindicatie door de wetgever zijn gewaarborgd. Hieronder worden de 3 modellen die wij realistisch achten nader beschreven: Uitvoeringspakket 1: Marktmodel In dit model is sprake van een verticale sturing door gemeenten. Regie ligt bij de SDD. De uitvoering ligt bij meerdere aanbieders, die via een openbare aanbesteding worden geselecteerd. Dit model gaat ervan uit dat concurrentie tot hogere resultaten tegen een lagere prijs leiden. De inkoop vindt plaats via aanbesteding. De baten bestaan in dit model uit een lagere prijs en betere kwaliteit. De belangrijkste randvoorwaarde bij dit model is dat er voldoende aanbieders voorhanden zijn, waaraan in de regio Drechtsteden wordt voldaan. Drechtwerk blijft in beeld om voor groep 3 de tegenprestatie voor een uitkering te organiseren. Schematisch ziet het model er als volgt uit: De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
28
Activiteit Regie inzet instrument loondispensatie (en toekenning loonsuppletie) Ontwikkeling dienstenpakket voor plaatsing
Organisatie tegenprestatie
Verantwoordelijke Organisatie Regie gemeenten (via SDD).
Uitbesteding aan marktpartijen
Gemeenten, ism SWbedrijf/Drechtwerk en zorginstellingen
Afwegingen Gemeenten houden regie op (vorm) van inzet instrument: daarmee sturing op besteding van I-deel en op resultaten in de markt. Gelijk speelveld bieden aan het middenveld. Uitvoering wordt maatwerk, en kan per sector/beroep verschillen. Sturing via diverse (prestatie) contracten. Ruimte voor financiële prikkels. Marktconforme prijsstelling. Wel extra transactiekosten. Drechtwerk heeft ervaring in de begeleiding van zwaardere doelgroepen. Kaders voor invulling worden regionaal afgestemd (bovenlocale afstemming), maar kan per gemeente verschillen, afhankelijk van de locale behoeften/keuzen. Rol van Drechtwerk verschilt al naar gelang de behoefte per gemeente. Een stevige verbinding moet gelegd worden met de decentralisaties op terreinen AWBZ en jeugdzorg. Extra acquisiteurs zullen nodig zijn om mensen te plaatsen op (locale) werkervaringsplaatsen.
Uitvoeringspakket 2: Publiek model In dit model liggen de regie en de uitvoering in dezelfde hand: een samengaan van de (front office van) de SDD met (delen van) Drechtwerk, en daarmee vorming tot nieuwe uitvoeringsorganisatie. De nieuwe organisatie krijgt ook het risico op het Ideel, en kan zelfstandig overgaan tot onderaanbesteding van (delen) van taken van uitvoering. In deze variant wordt naast de taak ‘begeleiding naar regulier werk’, ook de organisatie van een tegenprestatie voor een uitkering aan Drechtwerk uitbesteed. De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
29
Activiteit Regie inzet instrument loondispensatie
Verantwoordelijke Organisatie 1 publieke uitvoeringsorganisatie (samenbrengen van delen van SDD/Drechtwerk)
Ontwikkeling dienstenpakket voor plaatsing
1 publieke uitvoeringsorganisatie (i.c. SDD/Drechtwerk)
Organisatie tegenprestatie
1 publieke uitvoeringsorganisatie (i.c. SDD/Drechtwerk)
Afwegingen De financiële positie van Drechtwerk kan positief worden beïnvloedt: toegang tot p-budget en mogelijkheid creëren voor extra inkomsten. Exclusieve contractrelatie tussen gemeenten en 1 uitvoerder die mensen bemiddelt naar werk. Minder coördinatiekosten, wel risico op inefficiënte inzet middelen, beperkte invloed op resultaten van gemeenten. Kaders voor invulling worden regionaal afgestemd (bovenlocale afstemming), maar kan per gemeente verschillen, afhankelijk van de locale behoeften/keuzen. Rol van Drechtwerk verschilt al naar gelang de behoefte per gemeente. Een stevige verbinding moet gelegd worden met de decentralisaties op terreinen AWBZ en jeugdzorg. Extra acquisiteurs zullen nodig zijn om mensen te plaatsen op (locale) werkervaringsplaatsen.
Uitvoeringspakket 3 Gemengd model Tot slot, een derde model, waarin niet de doelgroepen het vertrekpunt zijn, maar de verdeling van de p-middelen. Een X bedrag vanuit het participatiebudget gaat naar een publieke partij, de SW-organisatie (of nieuw te vormen entiteit), de resterende middelen worden op de markt besteed. Beide partijen krijgen toegang tot de bestanden (en daarmee zicht op de kenmerken van de persoon). Dit model verenigt elementen van de twee vorige modellen. Het model kent veel sturingsmogelijkheden, meerdere aanbieders en de kracht van de markt wordt benut. Tegelijk wordt de know-how van de sociale werkvoorziening benut, die zij kan inzetten voor het plaatsen van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
30
Inkoop verloopt via inbesteding en aanbesteding. Via benchmarking kan sturing plaatshebben op de verdeling/inzet van middelen uit het wwnv-budget. Drechtwerk blijft in beeld om voor groep 3 de tegenprestatie voor een uitkering te organiseren. Schematisch ziet het model er als volgt uit: Activiteit Regie inzet instrument loondispensatie Ontwikkeling dienstenpakket voor plaatsing
Organisatie tegenprestatie
Verantwoordelijke Organisatie SDD.
Afwegingen
Marktpartijen + Drechtwerk.
Uitvoering wordt maatwerk, en kan per sector/beroep verschillen. Sturing via diverse (prestatie)contracten. Pbudget wordt verdeeld tussen marktpartijen (krenten uit de pap) en Drechtwerk (inspelend op behoeften van de moeilijkere doelgroep). Er blijft ruimte voor financiële prikkels. Marktconforme prijsstelling. Kaders voor invulling worden regionaal afgestemd (bovenlocale afstemming), maar kan per gemeente verschillen, afhankelijk van de locale behoeften/keuzen. Rol van Drechtwerk verschilt al naar gelang de behoefte per gemeente. Extra acquisiteurs zullen nodig zijn om mensen te plaatsen op (locale) werkervaringsplaatsen.
Gemeenten, ism Drechtwerk en zorginstellingen
Nieuwe taak. Uitvoering bij SDD
Organisatie van beschut binnen Naast de doelgroep ‘naar vermogen’ (vanaf 20% loonwaarde) blijft straks, in de nieuwe situatie, een groep bestaan van WSW-clienten die in beschermde werkomgeving blijft opereren: de groep ´beschut binnen´. In alle 3 varianten ligt
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
31
het voor de hand om de organisatie van de dagbesteding van deze groep bij de huidige Drechtwerk organisatie te blijven neerleggen. Alternatief van deze keuze is dat gemeenten zelfstandig, afgestemd op de eigen locale situatie en in overleg met locale cliënten, een model vinden om de voor deze doelgroep en dagbesteding te organiseren. In de organisatie van deze categorie beschut binnen kan ook sterke verbinding worden gelegd met de decentralisaties AWBZ/begeleiding en de kanteling WMO.
Samenwerking met UWV De onder de SUWI wet geïnitieerde integrale dienstverlening op Werkpleinen, wordt onder de Wwnv grotendeels verlaten. Het UWV Werkbedrijf trekt zich terug van 70 van de 100 Werkpleinen in Nederland en concentreert zich op de 30 Werkplein + vestigingen (Drechtsteden kent zo’n Werkplein+ vestiging in Dordrecht voor de regio Zuid Holland Zuid). Daarnaast zal de dienstverlening van het UWV Werkbedrijf voor mensen met een WW uitkering, voor 90% gaan bestaan uit digitale dienstverlening (inschrijving, matching, begeleiding). WW klanten komen nauwelijks meer fysiek naar een Werkplein+ vestiging. In beperkte mate zullen nog werkgeversdiensten worden aangeboden. De exacte vormgeving hiervan zal maatwerk worden per regio. Het UWV blijft wel de WSW beschut binnen indicatie uitvoeren en voert de Wajong uit voor de blijvend arbeidsongeschikten. In de benadering van werkgevers zal de uitvoeringsorganisaties Wwnv afstemming moeten hebben met het UWV In 2012 zullen daarover afspraken gemaakt worden. Deze ontwikkeling leidt ertoe dat er door (regio) gemeenten gekeken moet worden waar nog de raakvlakken in dienstverlening liggen en waar er (digitale) gegevens uitwisseling noodzakelijk is. Samenvatting
•
•
•
•
Veel taken van de uitvoering van de nieuwe wet kunnen worden ondergebracht bij de SDD en Drechtwerk. Op twee onderdelen zullen we naar nieuwe vormen moeten zoeken: de manier waarop we de begeleiding van mensen uit doelgroep 2 naar werk organiseren de manier waarop we mensen uit doelgroep 3 (blijvend) activeren. De werkgroep adviseert Drechtwerk regie te geven op de organisatie van de groep beschut binnen (WSW), en afhankelijk van de keuze van de gemeente, ook te belasten met het organiseren van een tegenprestatie voor een uitkering. Voor het organiseren van de begeleiding naar werk, zijn er drie varianten: een marktmodel, een monopolide model en een hybride model. De werkgroep heeft de voor- en nadelen van de varanten beschreven in haar advies richting de portefeuillehouders sociaal en het Drechtstedenbestuur. In de benadering van werkgevers zal de uitvoeringsorganisaties Wwnv afstemming moeten hebben met het UWV In 2012 zullen daarover afspraken gemaakt worden.
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
32
9.
RANDVOORWAARDEN VOOR SUCCES
De uitvoering van de Wwnv staat niet op zichzelf. Vanuit economisch en maatschappelijk perspectief verloopt een levensweg van mensen langs opvoeding, onderwijs naar arbeid (economische zelfstandigheid). Ouders/opvoeders en onderwijs spelen de hoofdrol in dit proces, waarvan de arbeidsmarkt het doel is. Tal van organisaties en disciplines (bv. fysieke-, psychologische-, en jeugdzorg, onderwijsbegeleiding en opvoedingsondersteuning, justitie) ondersteunen daarbij. Als desondanks de weg naar de arbeidsmarkt niet gevonden wordt, treedt de Wwnv in werking. De Wwnv beoogt in beperkte zin de gevolgen van werkloosheid te beperken en te repareren, een taak die nog strikter wordt door de opgelegde bezuinigingen. De Wwnv kan echter pas succesvol zijn, als werkloosheid voorkomen wordt. Om de financiele risico’s van de nieuwe wet te beperken zal naast maatregelen binnen de kaders van de wet het ook noodzakelijk te investeren in preventief beleid: voorkomen dat mensen een beroep moeten doen op de voorzieningen van de nieuwe wet, en economisch zelfstandig kunnen zijn. Samenwerking is daarbij nodig vanuit het domein werk en inkomen met spelers in het zorgveld en het onderwijsveld. In dit hoofdstuk worden enkele relevante partijen benoemd, zonder de bedoeling daarin volledig te zijn. De arbeidsmarkt Het centrale probleem van deze opdracht kan worden opgevat als de matching van mensen met een beperkt arbeidsvermogen op vacatures. Van belang is derhalve de vraag in welke mate vraag en aanbod op elkaar aansluiten. De komende jaren is er sprake van een zeer aanzienlijke vervangingsvraag 8. Deze brengt tot 2013 al jaarlijks zo’n 1.000 baanopeningen met zich mee, tussen 2013 en 2020 zo’n 1.800 per jaar. De uitbreidingsvraag als gevolg van de groei van werkgelegenheid is de komende jaren echter lager en onzekerder, maar wordt toch geschat op 600 baanopeningen per jaar. Het totaal aan baanopeningen in de regio in de periode 2013-2020 komt daarmee op circa 2.400 per jaar. Daarbij neemt de vraag naar hoger opgeleiden, in verhouding toe. De vraag op middelbaar niveau blijft gelijk, maar de vraag naar lager opgeleiden neemt relatief af. Op middelbaar niveau liggen de komende jaren vooral kansen. De doelgroep van de Wwnv bestaat voor ongeveer de helft uit mensen die langer dan 3 jaar werkloos zijn, 30% is korter dan een jaar werkloos. De resterende 20% is een jaar tot drie jaar werkloos. Door de huidige laagconjunctuur hebben relatief meer hoogopgeleide mensen een uitkering dan gebruikelijk, maar ook mensen die eerder uit een uitkering aan een baan zijn geholpen, maar worden nu weer ontslagen. Een aanzienlijk deel van de uitkeringsgerechtigden heeft psycho-sociale beperkingen. Vaak is het functioneren van de cliënt op één of meer leefgebieden (wonen, werk, welzijn, gezondheid, financiën) verstoord. Tegelijkertijd maken deze mensen weinig gebruik van voorzieningen die hen kunnen helpen bij het oplossen van hun problemen. Tot slot, is het opleidingsniveau van de doelgroep is laag, 48% van de doelgroep heeft geen startkwalificatie.
8
Arbeidsmarktmonitor Drechtsteden 2011, Onderzoekscentrum Drechtsteden, september 2011.
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
33
Er ligt een nadrukkelijk kwalitatieve mismatch tussen de vraag op de arbeidsmarkt en een substantieel deel van het aanbod van mensen met een uitkering. Veel zal afhangen van de bereidheid van velen in de Drechtsteden om deze mensen ook een plek te gunnen. Om succesvol te zijn in de implementatie zijn – aanvullend op de juiste implementatie van de wet - minimaal de volgende drie randvoorwaarden cruciaal: 1. De grootste winst bij de uitvoering van de nieuwe wet zal het voorkomen zijn dat mensen überhaupt een beroep moeten doen op de voorzieningen. Dit stelt grote eisen aan de transities van jongeren van ‘school naar werk’ en van mensen die hu baan verliezen ‘van werk naar werk’. 2. Aanvullend zal er voldoende bereidheid en initiatieven van werkgevers/instellingen, scholen en anderen (het maatschappelijk middenveld) moeten zijn om plaatsen te creëren waar mensen terecht kunt. Deze initiatieven nemen in aantal toe, maar zullen verdere versterking nodig hebben. Het vraagt om een krachtig voortzetten van het regionale arbeidsmarktbeleid, zoals dat nu is ingezet. 3. Gemeenten zullen – in het kader van de decentralisatie in het sociale doemin – zelf pro-actief beleid moeten ontwikkelen hoe om te gaan met de groep uitkeringsgerechtigden die niet meer dan 20% loonwaarde hebben, en/of straks niet meer in aanmerking komen voor een uitkering Wwnv bijv doelgroep Wajong met arbeidsvermogen die niet in aanmerking komen voor een uitkering vanwege huishoudtoets)
De economie Deze inspanningen ten spijt zal, tenslotte, de economische conjunctuur sterk zo niet allesbepalend zijn. De economische ontwikkelingen in de Drechtsteden zijn op dit moment nog optimistisch. Het aantal banen zal in de komende jaren verder groeien, mede als gevold van de groei van de activiteiten in de Rotterdamse haven. Om succesvol te zijn in het plaatsen van mensen zullen, we aanvullend op het sociale beleid, ook als Drechtsteden moeten investeren in een gezond en vitaal vestigingsklimaat in de regio. De investeringsagenda van de regio Drechtsteden, gericht op bevordering van economische groei en een vitale arbeidsmarkt, zoals begin februari aan de Drechtraad aangeboden zal deze impuls de komende jaren mede afgeven. Samenvatting
•
•
Concluderend: De arbeidsmarkt biedt vanaf 2013 uitstroomkansen, maar het opleidingsniveau van de doelgroep Wwnv sluit niet aan op die vraag. Er is dus sprake van een kwalitatieve mismatch, die versterkt wordt door persoonlijke problematiek. Anders gesteld: er is weinig vraag naar de doelgroep uit de Wwnv. Om de slagingskansen van het aantal plaatsingen te vergroten zullen we sterk afhankelijk zijn van een drietal randvoorwaarden: 1. De grootste winst bij de uitvoering van de nieuwe wet zal het voorkomen zijn dat mensen überhaupt een beroep moeten doen op de voorzieningen. Dit stelt grote eisen aan de transities van school naar
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
34
●
werk en van werk naar werk. 2. Aanvullend zal er voldoende bereidheid en initiatieven van werkgevers/instellingen, scholen en anderen (het maatschappelijk middenveld) moeten zijn om plaatsen te creëren waar mensen terecht kunt. Deze initiatieven nemen in aantal toe (zie bijlage II), maar zullen verdere versterking nodig hebben. Het vraagt om een krachtig voortzetten van het regionale arbeidsmarktbeleid, zoals dat nu is ingezet. 3. Gemeenten zullen – in het kader van de decentralisatie in het sociale doemin – zelf pro-actief beleid moeten ontwikkelen hoe om te gaan met de groep uitkeringsgerechtigden die niet meer dan 20% loonwaarde hebben, en/of straks niet meer in aanmerking komen voor een uitkering Wwnv bijv doelgroep Wajong met arbeidsvermogen die niet in aanmerking komen voor een uitkering vanwege huishoudtoets) Aanvullend is van doorslaggevend belang dat de Drechtsteden blijven investeren in een gezond en vitaal vestigingsklimaat waar voldoende banen, ook voor de onderkant van de arbeidsmarkt, beschikbaar komen en blijven.
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
35
10.
FINANCIELE CONSEQUENTIES VAN DE WWNV
Op dit moment volstaat het overzicht in tabel 3, pagina 12
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
36
11.
CONCLUSIE: DE WAT- EN HOE-VRAGEN
De werkgroep komt met de volgende aanbevelingen: 1. Kies een ambitieuze inzet: zoveel mogelijk mensen met uitkering een plek geven op de arbeidsmarkt • We willen als Drechtsteden pro-actief zijn met de invoering van de nieuwe wet. De filosofie van de wet sluit goed aan op de beleidsinzet die we in de Drechtsteden de afgelopen jaren reeds hebben ingezet op het terrein werk en inkomen. • Bij de implementatie nemen we als uitgangspunt: zoveel mogelijk mensen met een uitkering een plaats op de reguliere arbeidsmarkt: we willen alle talenten benutten. Op deze manier kunnen we de afhankelijkheid van een uitkering terugdringen, tegen zo laag mogelijk kosten. • Dit doen we vanuit maatschappelijke, sociale en economische motieven • Voor mensen voor wie werken op de reguliere arbeidsmarkt geen optie is zal een vangnet beschikbaar moeten zijn, waarvan het organiseren van een tegenprestatie voor een uitkering een optie is. 2. Vergroot de effectiviteit van de inzet van middelen • Om de forse inkrimping van budgetten op te vangen (in 2013 is de omvang participatiebudget nog slechts 1/3 van het niveau in 2010), zullen de interventies meer gericht moeten plaatshebben. We zullen daarbij onderscheid moeten maken in 3 groepen: o Groep 1: mensen met een loonwaarde van meer dan 90% van het WML o Groep 2: mensen met een loonwaarde tussen de 20 en 90% van het WML o Groep 3: mensen met een loonwaarde van minder dan 20% van het WML • De markt zal zoveel als mogelijk de eerste groep naar werk moeten begeleiden. Het grootste overige deel van het budget zal ingezet moeten worden om groep 2 naar werk te begeleiden. Hiervoor zal in 2012 een speciaal dienstverleningspakket ontwikkeld worden, samen met de markt, en op maat gesneden. • Voor groep 3 beveelt de werkgroep aan geen middelen uit het participatiebudget beschikbaar te stellen. Niettemin vraagt de begeleiding van deze mensen om inzet van publieke middelen. Er zal juist bij deze groep een stevige samenhang bestaan (cumulatie) met het wegvallen van middelen in andere zorgdomeinen (AWBZ, jeugdzorg..). De werkgroep beveelt aan gemeenten zelf meer regie te geven op de begeleiding van deze groep, afgestemd en gebruikmakend van de kracht van de locale gemeenschap en hierbij nadrukkelijk een integrale aanpak te ontwikkelen, afgestemd op de inzet AWBZ begeleiding en jeugdzorg. • De uitvoeringsorganisatie Wwnv zal de gegevens van potentiële arbeidskrachten met een uitkering digitaal moeten ontsluiten. 3. De organisatie van de uitvoering van de wet Wwnv • De uitvoering van de wet zal afgestemd moeten worden op de verschillende werkprocessen (en taken) (zie punt 2). Per taak en activiteit zullen de
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
37
•
•
(bestaande) organisaties in positie gebracht moeten worden die het beste geëquipeerd zijn om die taak uit te voeren. Als we deze benadering volgen, komen we tot een werkverdeling waarbij: o SDD: het bestand digitaal ontsluit en regie voert op de inzet loondispensatie (uitvoering van de toegangstoets etc…), de uitkering verstrekt en controleert op de rechtmatigheid ervan. o Marktpartijen: volledig aan zet zijn om groep 1 te plaatsen, en – mede - in positie gebracht worden om mensen met loondispensatie te plaatsen (groep 2). De werkgroep stelt 3 varianten voor om mensen met loondispensatie te plaatsen: een marktmodel, een monopolide model en een hybride model. o Drechtwerk: krijgt regie op de organisatie van het beschut binnen, en kan afhankelijk van de keuze van de gemeente, belast worden met het organiseren van een tegenprestatie voor een uitkering. De werkgroep beveelt aan de huidige bestuurlijke aansturing van deze organisatie op Drechtsteden niveau ongewijzigd te laten.
4. Randvoorwaarden voor succesvolle implementatie • Om als gemeenten zo min mogelijk financiële risico’s te lopen op de implementatie zal het aantal mensen dat een plaats moet vinden op de reguliere arbeidsmarkt zo groot mogelijk moeten zijn. Om de slagingskansen van het aantal plaatsingen te vergroten zullen we sterk afhankelijk zijn van een drietal randvoorwaarden: 1. De grootste winst bij de uitvoering van de nieuwe wet zal het voorkomen zijn dat mensen überhaupt een beroep moeten doen op de voorzieningen. Dit stelt grote eisen aan de transities van school naar werk en van werk naar werk. 2. Aanvullend zal er voldoende bereidheid en initiatieven van werkgevers/instellingen, scholen en anderen (het maatschappelijk middenveld) moeten zijn om plaatsen te creëren waar mensen terecht kunt. Deze initiatieven nemen in aantal toe (zie bijlage II), maar zullen verdere versterking nodig hebben. Het vraagt om een krachtig voortzetten van het regionale arbeidsmarktbeleid, zoals dat nu is ingezet. 3. Gemeenten zullen – in het kader van de decentralisatie in het sociale domein – zelf pro-actief beleid moeten ontwikkelen hoe om te gaan met de groep uitkeringsgerechtigden die niet meer dan 20% loonwaarde hebben, en/of straks niet meer in aanmerking komen voor een uitkering Wwnv bijv doelgroep Wajong met arbeidsvermogen die niet in aanmerking komen voor een uitkering vanwege huishoudtoets). • Aanvullend is van doorslaggevend belang dat de Drechtsteden blijven investeren in een gezond en vitaal vestigingsklimaat waar voldoende banen, ook voor de onderkant van de arbeidsmarkt, beschikbaar komen en blijven.
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
38
BIJLAGE 1 Gesprekspartners Gesprekken met diverse stakeholders, geselecteerd door de wethouders sociaal per gemeente: Alblasserdam (11-10) Dordrecht (5-12) Hendrik-Ido-Ambacht (26-10) Sliedrecht (12-10) Zwijndrecht (13-10) Bijeenkomsten met wethouders sociaal en de projectgroep Wwnv: 1 juli 2011 26 september 2011 14 november 2011 23 januari 2012 Bijeenkomst AO sociaal met ambtenaren sociaal en ONS-D: 17 november 2011 12 januari en 20 januari (AO sociaal) 1 september 2011 en 23 november 2011 en 19 januari (ONS-D) Expertmeeting op 31-10 met de experts: - M. de Korte, directeur Delta Metaal - W. van der Laan, programmadirecteur WWnV van het Ministerie SZW - A. van de Meerendonk, directeur Magazijn 13 - B.J.M. van Nijnatten, districtsmanager UWV - C.P. Smit, innovatiemanager HR-Solutions Randstad - C.J.D.D. Schoenmakers, directeur BGA Nederland Conferentie Wet werken naar vermogen 1 december bij Drechtwerk: consultatie met het veld: zie veralag op www.dordtwerkt.nl Diverse gesprekken met volgende organisaties/deskundigen/bijeenkomsten BMC Research voor Beleid SZW-dagen Wwnv Congres Divosa/Vng ROC en Stichting talent voor Techniek (23/1 en 19/1) Werkgeversservicepunten voor Techniek (23/1) Diverse bemiddelingsorganisaties Veel werkgevers
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
39
Gebruikte literatuurlijst Werken naar Vermogen • • •
• • • • • • • • • • •
• • •
• • • • • • • • • •
Bouwstenen verdeelmodel participatiebudget, eindrapport, SEO Economisch onderzoek, januari 2011 Bouwstenen verdeelmodel participatiebudget, Technisch eindrapport, SEO Economisch onderzoek, januari 2011 Gemeentelijk re-integratiebeleid vergeleken, een literatuurstudie, onderzoek uitgevoerd door SEO Economisch Onderzoek in opdracht van de Raad voor Werk en Inkomen, februari 2011 Kengetallen op maat, Stimulansz, maart 2011 Hoofdlijnennotitie Werken naar vermogen, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 29 april 2011 Eindrapport Inspelen op de Wet werken naar vermogen, Cedris, 27 mei 2011 Kennisagenda, editie 2011, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mei 2011 Eerlijke concurrentie op de re-integratiemarkt? Onderzoeksrapport in opdracht van Boaborea, A. van de Meerendonk (Magazijn 13), juni 2011 Commissie SW en vervolgtraject WnW, VNG, 20 juni 2011 Samenwerken voor uitkeringsgerechtigden met gezondheidsproblemen, Inspectie Werk en Inkomen, juli 2011 Bijstand blijft groeien, het sterkst in de grote gemeenten, CBS 16 september 2011 Arbeidsmarktmonitor Drechtsteden 2011, huidige situatie en vooruitzichten, Onderzoekscentrum Drechtsteden, september 2011 Drastische hervorming SW-sector noodzakelijk, persbericht Boraborea, 15 september 2011 Van deelnemer naar werknemer, Tweede voortgangsrapportage over de pilot Loondispensatie. Een onderzoek in opdracht van Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Zoetermeer, 2 september 2011 Goed benut, goed bestuurd, advies commissie Toekomst en Transitie Sociale werkvoorziening, 15 september 2011 Septembercirculaire gemeentefonds 2011, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 20 september 2011 Dat werkt, ervaringen van mensen die zich aan uitkeringsafhankelijkheid hebben weten te ontworstelen, verkennende studie, Inspectie Werk en Inkomen, oktober 2011 Reactie VNG op wetsvoorstel Werken naar vermogen, 17 oktober 2011 Verzamelbrief oktober 2011, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 20 oktober 2011 Verzamelbrief december 2011, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 23 december 2011 Afhankelijkheid van een uitkering in Nederland, sociaaleconomische trends, Harry Bierings en Wim Bos, CBS, vierde kwartaal 2011 Factsheet re-integratie 2011-2012, Raad voor Werk en Inkomen 2011 Factsheet Wajong, UWV 2011 Kamerbrief actualisatie arbeidsmarktbeleid, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 6 december 2011 Gevolgen voor de huidige Wajongers, Wsw’ers en Wij’ers, Rijksoverheid.nl Een vak apart, Werkagenda professionalisering van re-integratie, Raad voor Werk en Inkomen, januari 2012 Verdienen naar vermogen, Eerste voortgangsrapportage Werken naar Vermogen Pilot IV: Loondispensatie, eindrapport. Een onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Research voor Beleid, 1 februari 2011.
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
40
• •
Invoeringswet Wet werken naar vermogen, 1 februari 2011 Memorie van toelichting WWNV, 1 februari 2011
De Wet werken naar vermogen in de Drechtsteden Achtergrondnotitie, versie 20 februari 2012 Projectteam Wwnv
41
Aan de voorzitter van de Drechtraad, de heer drs. A.A.M. Brok cc: Drechtstedenbestuur
5 maart 2012 Geachte heer Brok,
Met genoegen biedt ik u hierbij een tussenrapport aan van de op 1 november door de Drechtraad ingestelde Klankbordgroep Werken naar Vermogen. Dit rapport beoogt de leden handvatten en inzichten te geven ten behoeve van de (toekomstige) besluitvorming rond de invoering van de decentralisatie Werken naar Vermogen in de Drechtsteden. Ik verzoek u om dit rapport te betrekken bij de behandeling van het door het Drechtstedenbestuur opgestelde plan van aanpak Werken naar Vermogen en tijd vrij te maken voor een korte toelichting van het rapport aan de carousselvergadering. Namens de klankbordgroep Werken naar Vermogen, Met vriendelijke groet, Marc Bevers Voorzitter Klankbordgroep Werken naar Vermogen.
Tussenrapport Klankbordgroep Werken naar Vermogen 2 maart 2012
1
Inhoudsopgave Aanleiding............................................................................................................................. 3 Doel en rol van de Klankbordgroep ....................................................................................... 4 Bezetting van de Klankbordgroep.......................................................................................... 4 Bijeenkomsten tot nu toe ....................................................................................................... 4 Conclusies ............................................................................................................................. 5
2
Aanleiding Het sociale domein is aan verandering onderhevig. De komende jaren vindt een drietal decentralisaties plaats die veel vragen van gemeenten. De Wet Werken naar Vermogen voegt met ingang van 1 januari 2013 de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) en een deel van de Wet werk en abeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) samen tot één regeling voor de zogeheten onderkant van de arbeidsmarkt. Gemeenten krijgen de verantwoordelijkheid om deze wet uit te voeren. Gemeenten ontvangen straks één budget (het Participatiebudget) om de mensen die vallen onder de Wet Werken naar Vermogen te begeleiden naar een zo hoog mogelijk niveau van (economische) zelfredzaamheid en daarnaast een apart budget voor de uitkeringen van bijstandsgerechtigden. Het instrument loondispensatie moet het voor werkgevers aantrekkelijk maken om mensen behorend tot de doelgroep in dienst te nemen. De wet gaat gepaard met een bezuinigingsmaatregel die gefaseerd oploopt tot € 1,85 mld structureel. De Jeugdzorg wordt naar het zich nu laat aanzien met ingang van 1 januari 2015 in zijn geheel overgedragen aan gemeenten. Zo kunnen gemeenten sturen op lokaal samenhangende zorg voor gezinnen en jeugdigen. De afgelopen jaren is vereenvoudiging en herinrichting van het stelsel door velen bepleit. Dit pleidooi is overgenomen door het huidige kabinet. De doelen van deze stelselwijziging kunnen alleen behaald worden als er ruimte komt voor zorginhoudelijke vernieuwing. Een structuurwijziging in de jeugdzorg is hiervoor randvoorwaardelijk. Trefwoorden zijn: - zorg aansluiten op eigen kracht: meer preventie, vroeghulp, normalisering opvoedvragen, geen etiketten meer, zorg in eigen sociale context, 1 gezin – 1 plan; - meer ruimte voor professionals; minder regels, minder bureaucratie; - van probleemgericht naar oplossingsgericht, van aanbodgericht naar vraaggericht (met de cliënt spreken in plaats van over de cliënt of over een casus). De decentralisatie Jeugdzorg gaat samen met een efficiencytaakstelling van circa 10% (€ 300 mln vanaf 2017). Ook de extramurale AWBZ-functie begeleiding wordt gedecentraliseerd naar de gemeenten. Vanaf 1 januari 2013 worden gemeenten verantwoordelijk voor die mensen die voor het eerst of opnieuw een beroep doen op begeleiding. Per 1 januari 2014 vallen alle nieuwe en huidige cliënten onder de Wmo. De overtuiging die aan deze decentralisatie ten grondslag ligt, is dat de gemeente beter dan het Rijk in staat is zorg te dragen voor ondersteuning op maat, omdat zij dichter bij de burger staat en haar inwoners het beste kent. Bovendien hebben gemeenten ook veel taken op aanpalende beleidsterreinen (bijv. reintegratie, de bijstand en het woonbeleid). Begeleiding past bij de participatiedoelstelling van de Wmo en biedt daarom in beginsel kansen voor een integraal aanbod van welzijn, ondersteuning en zorg. Gemeenten krijgen vrijheid in de invulling van de begeleiding. De beleidsvrijheid die dit met zich meebrengt, biedt kansen voor meer effectiviteit en efficiëntie. Dat laatste vertaalt zich naar een efficiencykorting van 5% op het macrobudget. De opgave waar onze gemeenten in het kader van deze drie decentralisaties voor staan is uiterst complex. Bovendien is er sprake van grote financiële belangen. Maar nog belangrijker is dat deze decentralisaties rechtstreeks van invloed zijn op het dagelijks functioneren van vele duizenden, veelal kwetsbare burgers in onze regio. De lokale volksvertegenwoordigers hebben een belangrijke kaderstellende rol in dit proces. Zij moeten daarom in staat zijn om deze complexe materie te doorzien en waar nodig het proces bij te sturen. Vanuit dit besef heeft de Drechtraad op 1 november 2011 unaniem ingestemd met het instellen van een klankbordgroep ter voorbereiding op de Wet Werken naar Vermogen. Deze klankbordgroep
3
heeft nadrukkelijk geen directe betrekking op de decentralisaties Jeugdzorg en AWBZfunctie extramurale begeleiding. Wel werkt de klankbordgroep vanuit het besef dat de drie decentralisaties niet ieder op zichzelf staan, maar dat er mogelijk kansen zijn om te komen tot slimme verbindingen.
Doel en rol van de Klankbordgroep De klankbordgroep onderzoekt welke informatie voor de Drechtraad noodzakelijk is om tot een kwalitatief goede inhoudelijke discussie en verantwoorde besluitvorming met betrekking tot de WWnV te komen (o.a. inzicht in de aard en omvang van de problematiek die opgelost moet worden en oplossings-richtingen die daarbij mogelijk zijn). De klankbordgroep heeft daarmee nadrukkelijk geen politieke inhoud, kleur, doelstelling of beslissingsbevoegdheid. Het politieke debat vindt plaats in de Drechtraad. Binnen dit kader bepaalt de Klankbordgroep haar eigen agenda en op welke wijze zij van welke partijen informatie in inzicht wenst te betrekken. De Klankbordgroep zal haar bevindingen vastleggen in een rapportage welke openbaar toegankelijk is en dient als input voor de fracties in de Drechtraad en het DSB. Deze kunnen dit rapport ieder vanuit eigen rol beoordelen en wegen binnen het besluitvormingsproces.
Bezetting van de Klankbordgroep De klankbordgroep bestaat uit de volgende personen: Dhr. M. Bevers, VVD Dordrecht, voorzitter Dhr. J. Lagendijk, PvdA Dordrecht Dhr. D. van Antwerpen, BVD Dordrecht Mevr. M. Bisschop, CU/SGP Sliedrecht Mevr. A. Burger, VVD Hendrik-Ido-Ambacht Mevr. M. den Hartog, PvdA Papendrecht Mevr. L. Kroes, Groen Links Zwijndrecht Dhr. E. Lichtenberg, CDA Papendrecht Mevr. N. de Smoker, D66 Dordrecht Mevr. M. Stolk, VSP Dordrecht
Bijeenkomsten tot nu toe Op 6 december kwam de klankbordgroep voor het eerst bijeen. Deze bijeenkomst had vooral het karakter van een ‘kickoff’. Stilgestaan werd bij de rol van de klankbordgroep, de vergaderfrequentie en de logistieke zaken. Daarna werd een eerste verdiepingsslag op het onderwerp gemaakt waarbij een aantal vraagstukken en dilemma’s werd geagendeerd die in ieder geval relevant zijn voor het proces om te komen tot een succesvolle uitvoering van de wet in onze regio: 1. 2. 3. 4. 5.
Welke visie wordt ten grondslag gelegd aan het beleid? Hoe organiseer je voldoende absorptievermogen werkgevers? Verdeling/prioritering inzet schaarse middelen? Verbinding met decentralisaties AWBZ en Jeugdzorg. De rol van mensen en organisaties (de klant, SDD, Drechtwerk, maatschappelijk middenveld, private partijen).
4
Tijdens de 2e bijeenkomst, op 21 december 2011 is een presentatie over het ambtelijk proces met betrekking tot de voorbereiding op de WWnV gegeven door de directeur Arbeidsmarktbeleid dhr. G. ten Dolle. Tijdens deze bijeenkomst werd nadrukkelijk stilgestaan bij de (bredere) rol die Drechtwerk mogelijk zou kunnen vervullen in het geheel, mede ook in relatie tot de financiële druk op de sociale werkvoorziening enerzijds en anderzijds de behoefte van werkgevers om zonder al te veel risico mensen behorende tot de doelgroep van de WWnV via detacheringsconstructies in te lenen. Op 10 januari 2012 heeft gastspreker Robert Bool, directeur van het Tilburgse SW-bedrijf Diamant groep een presentatie gehouden. Daarin zijn als onderwerp gepasseerd: - de beweging ‘van binnen naar buiten’ die SW-bedrijven maken met hun medewerkers; - de wijze waarop de Diamant groep door haar opdrachtenportefeuille te verbreden met o.a. re-integratie van doelgroepen anders dan de WSW in staat is om ondanks toenemende druk op de WSW-exploitatie, overall een positieve balans te behouden; - een beschrijving van het proces waarmee de gemeente Tilburg invulling geeft aan Werken naar Vermogen en de organisatiemodellen die daarbij onderwerp van de discussie vormen; - de eerste ervaringen met de pilot loondispensatie. Tijdens de bijeenkomst op 24 januari 2012 is met werkgevers1 van gedachten gewisseld over de nieuwe wetgeving. Vanuit de kant van de werkgevers wordt aangegeven dat er nu een wildgroei aan regelingen bestaat en dat werkgevers daardoor afhaken. Een uniforme regeling die herkenbaar en eenduidig is heeft zeker meerwaarde. Werkgevers zijn bereid om ook de doelgroep van de WWnV een kans te geven. Ook als zij laag zijn opgeleid of geruime tijd werkloos zijn geweest. Zij zijn echter niet bereid om de verantwoordelijkheid volledig over te nemen. Werknemers moeten in ieder geval basale werknemersvaardigheden beheersen en er moet een achterwacht beschikbaar zijn als er problemen ontstaan. Daarnaast willen werkgevers geen risico’s lopen door deze doelgroep, die een relatief hoog uitvalrisico kent, in vaste dienst te nemen. Een detacheringsmodel waarbij werkgevers betalen naar rato van de werkelijke productiewaarde is voor werkgevers zeker interessant. Dat zou nog verder versterkt kunnen worden door als overheid branchegericht te werk te gaan zodat men voldoende kennis van de sector heeft en door middel van vaste aanspreekpunten een relatie kan opbouwen. In de regio wordt in verschillende sectoren/branches succesvol gewerkt met jobcarving2 en tandemconstructies (een hoger opgeleide kracht in combinatie met een lager opgeleide kracht: 2 voor de prijs van 1 of 1,5). Dit zou verder uitgebreid kunnen worden over andere sectoren/branches en kan voor extra banen voor de doelgroep zorgen.
Conclusies Terwijl de effecten van de kredietcrisis op de arbeidsmarkt nog zichtbaar zijn, zien wij ons met de komst van de WWnV geconfronteerd met een stevige bezuinigingsmaatregel. Het is sterk de vraag of Drechtwerk in staat zal zijn om haar WSW-exploitatie in lijn te krijgen met de terugloop in de rijksbijdrage. Daarmee ontstaat een reële zorg dat straks, wanneer de budgetten voor WSW en de re-integratie van bijstandsgerechtigden en Wajongers worden samengevoegd, maar weinig geld resteert om andere doelgroepen te ondersteunen. Duidelijk is dan ook dat we het niet gaan redden met een kaasschaaf. Een fundamentele herbezinning van de wijze waarop wij burgers ondersteunen naar zelfstandigheid is noodzakelijk. 1
Gesproken is met dhr. Van den Herik, directeur SSPB-vakopleidingen voor de bouw en bestuurder met portefeuille arbeidsmarkt van Werkgevers Drechtsteden en met dhr. De Korte, directeur Deltametaal. 2 Jobcarving houdt in dat (meestal eenvoudige) randtaken van een functie worden afgehaald. Door deze taken vervolgens te bundelen in een nieuwe functie, kunnen banen worden gecreëerd.
5
Budget leidend? Het beschikbare participatiebudget is niet toereikend om iedere burger te ondersteunen naar een maximaal niveau van zelfstandigheid. Dat betekent dat allereerst de strategische keuze gemaakt moet worden in hoeverre het beschikbare budget leidend is voor de beleidskeuzes die gemaakt worden. Vanuit deze strategische keuze volgen ook andere dilemma’s: in wie investeren we wel vanuit het Participatiebudget en in wie doen we dat niet3? Of: willen we de gehele doelgroep WWnV bedienen en zo ja, in hoeverre zijn we bereid om daarvoor extra gemeentelijke middelen vrij te maken? Dit is nadrukkelijk ook een politieke keuze. De klankbordgroep acht het dan ook wenselijk dat het DSB deze keuze (en de gevolgen daarvan) beargumenteerd en zichtbaar terug laat komen in de stukken die ter besluitvorming aan de Drechtraad worden aangeboden. Een goed beeld van de doelgroep De klankbordgroep vindt het belangrijk dat de Drechtraad een duidelijk beeld krijgt van de doelgroep die te maken krijgt met het nieuwe beleid. Immers: alleen dan kan de Drechtraad vanuit haar kaderstellende rol en budgetrecht een goed oordeel vormen of het voorgestelde beleid realistisch en adequaat is. De klankbordgroep stelt zich daarbij voor dat in ieder geval inzichtelijk wordt gemaakt: - Omvang van de totale doelgroep; - Het opleidingsniveau van de doelgroep; - Afstand tot de arbeidsmarkt van de doelgroep; - De meest voorkomende redenen van werkloosheid; - Welke interventies op dit moment worden ingezet, met hoeveel middelen en met welk resultaat; - Kritische succesfactoren van de huidige interventies; Aandacht voor kwetsbare burgers Een belangrijke vraag volgens de klankbordgroep beantwoord moet worden is: op welke dienstverlening kunnen burgers, waarbij de afstand tot werk vooralsnog onoverbrugbaar lijkt te zijn, rekenen? Daarbij ligt een verbinding met de decentralisatie AWBZ voor de hand, maar zijn tevens mogelijkheden op het terrein van de jeugdzorg als het gaat om gezinnen met kinderen. De afstand tot arbeidsmarkt wordt immers veelal gevormd door de aanwezigheid van multiproblematiek die zijn weerslag heeft op het gezin als geheel. Hoe wordt geborgd dat deze mensen adequate en gecoördineerde zorg krijgen en welke rol heeft de SDD binnen dit geheel? Welke mogelijkheden zijn er om samen te werken met andere partijen en financieringen? Op verschillende plaatsen in het land bijvoorbeeld tonen ziektekostenverzekeraars zich bereid om een actieve (financiële) rol te nemen in het letterlijk in beweging krijgen van de onderkant arbeidsmarkt. De klankbordgroep ziet graag voldoende aandacht voor deze aspecten.
Invulling poortwachtersfunctie De vraag die echter ook beantwoord moet worden is: van welke burgers mogen wij verwachten dat zij ook zonder of met slechts zeer beperkte ondersteuning, zelf in korte tijd de weg naar werk gaan vinden? Hoe bepalen we dat? Hoe organiseren we dat? En: als we kiezen voor een strakke poortwachtersfunctie: welke effecten verwachten we dan op andere domeinen, zoals bijvoorbeeld veiligheid, welzijn, schuldhulpverlening? 3
Voorbeelden: zetten we het Participatiebudget in voor klanten met veel arbeidsperspectief? Of verwachten we van hen dat zij zelf de weg naar werk vinden? Zetten we het Participatiebudget in voor mensen die vooralsnog in het geheel geen arbeidsperspectief hebben? Of focussen we ons bij die groep met name op een rechtmatige uitkeringsverstrekking en is het aan andere domeinen (bijvoorbeeld WMO) om deze mensen te ondersteunen?
6
Maar ook: met een stijgende vraag naar personeel in de toekomst zijn wellicht interessante businesscases mogelijk voor publiek-private samenwerking met slechts beperkte inzet van gemeenschapsgeld. Door niet of slechts beperkt te investeren in het ‘topsegment’ ontstaat ruimte om te investeren in diegenen die nu nog ver weg staan van werk maar waarvan we verwachten dat zij met ondersteuning wel degelijk in staat zijn om die afstand te slechten. SDD en Drechtwerk Voor wat betreft de verhouding Sociale Werkvoorziening en Sociale Dienst is een aantal modellen denkbaar: 1. Het meest basale model is dat van een SW-bedrijf dat zich uitsluitend bezig houdt met het organiseren van beschut werk binnen/buiten voor de meest kwetsbare doelgroep. 2. Een stap verder is een SW-bedrijf dat ook eigen, (semi)private ondernemingen runt waar mensen uit de SW, maar ook uit andere doelgroepen op basis van een arbeidsovereenkomst al dan niet met loondispensatie werkzaam kunnen zijn. Een dergelijk bedrijf zou door middel van detacheringsconstructies andere werkgevers kunnen ontzorgen en daarmee een relatief grote groep mensen aan het werk houden. 3. Weer een stap verder wordt dit bedrijf ook verantwoordelijk voor de re-integratie, begeleiding en bemiddeling van de doelgroep WWnV naar werk. Daarmee neemt het bedrijf de volledige rol van gemeentelijk werkbedrijf op zich. 4. De meest verregaande variant is die waarin dit bedrijf volledig verantwoordelijk is voor werk en inkomen: zowel de re-integratiekant als het rechtmatig verstrekken van de inkomensaanvulling. In feite behelst dit een fusie tussen SDD en Drechtwerk.
1. Beschut werk binnen/ buiten
4. Fusie SDD en Drechtwerk
2. Exploitatie eigen bedrijven
3. Gemeentelijk Werkbedrijf
Aan al deze modellen kleven voordelen, nadelen en randvoorwaarden die in kaart gebracht moeten worden alvorens een keuze gemaakt kan worden. Gezien de mogelijke gevolgen van dergelijke keuzes voor de gemeenschappelijke regeling is het naar het oordeel van de klankbordgroep van belang dat de Drechtraad hier een volledig beeld van krijgt zodat vanuit dit gremium een juiste afweging van voor- en nadelen plaats kan vinden. Daarbij geeft de klankbordgroep reeds nu de overweging mee dat juist een mix van verschillende reintegrerende doelgroepen onder 1 dak (mensen met een hoge en lage loonwaarde en mensen met een WSW-indicatie beschut) tot extra uitvoeringskracht en resultaat kan leiden. Omdat hiermee werkgeverscontacten ook breed benut kunnen worden (combinaties van ‘sterke’ en ‘zwakke’ klanten plaatsen bij een werkgever). Omdat deze doelgroepen tesamen zorgen voor extra dynamiek. Maar ook omdat dit voor begeleiders en coaches afwisseling, plezier in het werk en energie geeft.
7
Daarbij geeft de klankbordgroep bovendien ter overweging mee om de mogelijkheden van een marktwerkingsmodel publiek/privaat uit te werken. Hiermee doelt de klankbordgroep op een model waarin zowel publieke als private partijen een inhoudelijk gelijk aandeel van de re-integratieopdracht krijgen, waarbij de omvang van die opdracht wordt bepaald op basis van een resultaatvergelijking: de partij die betere resultaten weet neer te zetten krijgt het jaar erop een groter deel van de totale opdracht. Werkgever centraal Het succes van de WWnV is volledig afhankelijk van de vraag of werkgevers bereid zullen zijn de doelgroep binnen het bedrijf te halen. De vraag van de werkgever zal dan ook in belangrijke mate centraal moeten staan. Aandachtspunten bij de uitvoering van de WWnV zijn dan ook: - Het komen tot een gecoördineerde en integrale werkgeversbenadering. Dat betekent één aanspreekpunt voor de werkgever met vragen op het terrein van HRM en personele ondersteuning, in combinatie met een kwalitatief goede matching van vraag en aanbod. - Hoe ontzorg je de werkgever die bereid is om klanten uit de doelgroep in dienst te nemen? Gedacht kan worden aan instrumenten zoals de no-risk polis, detacheringsconstructies, taal op de werkvloer, het borgen van basale werknemersvaardigheden en het ondersteunen van de werkgever bij het aanvragen van middelen uit sectorfondsen, bijvoorbeeld voor scholing van werknemers. - Meer banen waar de doelgroep voor in aanmerking komt. Een brede toepassing van Social Return4 is één mogelijkheid. Op dit moment passen gemeenten dit instrument al toe. Wellicht zijn er mogelijkheden om ook andere stakeholders zoals woningcorporaties te bewegen dit instrument toe te passen, en dit tevens te vragen van onderaannemers. Een andere mogelijkheid is het nadrukkelijker verbinden van Economische- en Sociale Zaken. Bijvoorbeeld door bij de acquisitie van bedrijvigheid voor de regio meer aandacht te besteden aan de vestiging van bedrijven die voor wat betreft de personele vraag ‘matchen’ met het werkzoekendenbestand. Maar ook: het terughalen van werk uit lage loonlanden door het bieden van aantrekkelijke werkgeversarrangementen en detacheringsconstructies. Een ‘lean&mean’ ingericht gemeentelijk werkbedrijf met een gezonde mix van doelgroepen onder 1 dak kan zeker ‘smoel geven’ naar de markt en daar een wezenlijke bijdrage leveren. Enkele aanvullende observaties De klankbordgroep acht de invoering van de WWnV een majeure en complexe operatie die een zeer grote groep kwetsbare burgers raakt. Vanuit dit besef vraagt de klankbordgroep het bestuur om in de visievorming en implementatie van de WWnV in ieder geval zichtbaar aandacht te besteden aan en de Drechtraad actief te informeren over de volgende onderwerpen: 1. Een beschrijving van het dienstverleningsmodel vanuit klantperspectief, inclusief de aansluiting op andere domeinen zoals zorg en welzijn. 2. Mogelijkheden tot cofinanciering op basis van gedeelde doelgroepen of gedeelde belangen. Gedacht kan worden aan AWBZ, veiligheid, zorgverzekeraars, woningcorporaties, sectorfondsen 3. Financieel meerjarig beeld: hoe ontwikkelen Participatiebudget en inkomensdeel WWB zich de komende jaren, welk beslag op dit budget legt de uitvoering van de WSW en welk bedrag resteert er voor andere doelgroepen? Welke mogelijkheden zijn er om het aandeel WSW binnen het totale budget te beperken (zoals 4
Social Return on Investment wordt toegepast bij de aanbesteding van werken, leveringen of diensten aan de gemeente. Toekenning van een opdracht door de gemeente gebeurt onder voorwaarde dat de aannemende partij een percentage van de aanneemsom aanwendt voor de inzet van werklozen.
8
instroomstop, beëindigen tijdelijke contracten etc. en welk standpunt heeft het DSB hierover?). 4. Een onderbouwde verdeling van het beschikbare budget over de verschillende doelgroepen, waarbij in ieder geval aandacht wordt gegeven aan de re-integratie van mensen die op dit moment ver van de arbeidsmarkt af staan en de mogelijkheden om investering in de meest kansrijke groep te beperken. 5. Terugdringen van systeemkosten, waarbij in ieder geval de verschillende uitvoeringsmodellen Sociale Werkvoorziening/Sociale Dienst nader worden geanalyseerd op toepasbaarheid in de Drechtsteden. 6. Een aantrekkelijk model voor werkgevers.
9
Verslag vergadering Klankbordgroep WWnV d.d. 22-02-12 Aanwezig: M. Bevers, VVD Dordrecht (voorzitter) E. Lichtenberg, CDA Papendrecht N. de Smoker-van Andel, D66 Dordrecht M. den Hartog, PvdA Papendrecht D. Zandvliet, raadsgriffier Alblasserdam G. ten Dolle, directeur ruimtelijk-economische strategie en arbeidsmarktbeleid T. Coolen, beleidsmedewerker C.L. Reijenga, notuliste Afwezig: B.C.A. Poiesz, raadsgriffier H.I. Ambacht J. Lagendijk, PvdA Dordrecht M. Bisschop, SGP/CU Sliedrecht G.A.M. Burger-van Denzel, VVD H.I. Ambacht L. Kroes, Groen Links, Zwijndrecht D.T. van Antwerpen, BVD Dordrecht M. Stolk, VSP Dordrecht 1.
Opening De voorzitter heet de aanwezigen welkom en opent de vergadering.
2.
Vaststelling van de agenda De voorzitter stelt voor tussen de agendapunten 3 en 4 een korte toelichting op de huidige stand van zaken t.a.v. het besluitvormingsproces in te voegen. Hiermee wordt akkoord gegaan.
3.
Verslag van de vergadering van 24 januari 2012 Op pag. 1 wordt onder afwezigen M. den Hartog toegevoegd. Met deze wijziging wordt het verslag vastgesteld.
Stand van zaken t.a.v. het besluitvormingsproces Dhr. Ten Dolle deelt mee dat de werkgroep aan de vooravond staat van de afronding van het plan van aanpak (pva) in het Drechtstedenbestuur. De wethouders sociaal hebben het stuk 2 weken geleden besproken, op 8 maart komt het in het Drechtstedenbestuur en daarna in de Drechtraad. Qua inhoud is doorgegaan op de versie die vóór de kerst gepresenteerd is, met een stevige invalshoek vanuit het arbeidsmarktbeleid. Er is lang stil gestaan bij het feit of doorgegaan moet worden met deze wet. De wet is pro-actief tegemoet getreden en geconstateerd is dat deze past bij de beweging die ingezet is door de SD en Drechtwerk. Het instrument loondispensatie kan een aanvulling zijn op het instrument dat er nu is. Er is kennis genomen van de forse bezuiniging die daarmee gepaard gaat. De vraag is of er voldoende geld overblijft voor ontzorging. Voor dit gebied blijft ca. 1/3 van het budget over. Daarmee moeten mensen gericht begeleid worden naar werk. Hiervoor is een driedeling aangebracht in het instrumentarium. Het blijft een belangrijke benadering om mensen die dicht bij de arbeidsmarkt staan een zetje mee te geven, d.w.z. de mensen in groep 1, met een verminderd vermogen, te bemiddelen. Hiervoor wordt budget gereserveerd omdat daar het meeste mee terug verdiend kan worden. Het paybudget moet zo ingezet worden dat er een maximum terugverdiencapaciteit ontstaat. Hiermee kan een deel van de uitkeringsrechten uit de markt gehaald worden. De tweede groep betreft de groep met loondispensatie. Hierbij moet aangesloten worden op het reguliere arbeidsmarktbeleid. Er moet met zoveel mogelijk initiatieven, zoals in de metaal- en bouwsector, een stevige absorptiecapaciteit neergezet worden waarin mensen uit de regeling overgenomen worden. Op het gebied van techniek is een goede beweging bezig om te kijken hoe dat opgepakt kan worden. Dit betreft de iets hogere opleidingsniveaus. Voorwaarde is dat de wetgever het instrument zo inricht dat het voor de werkgever aantrekkelijk blijft dat in te zetten. De werkgroep heeft zich vorige week laten voorlichten door het ministerie. Als een onafhankelijk orgaan gaat toetsen wordt niet duidelijk wat een gemeente aan middelen moet inzetten. Het gaat om arbeidsplekken die er op de reguliere markt niet zijn. Er moet gezocht worden naar jobcarving om die mensen een plek te geven. Het vraagt wat van werkgevers om een job te creëren. Als onafhankelijke partijen gaan vertellen welk salaris daarvoor betaald moet worden gaat dat niet werken. 1
De derde groep heeft minder dan 20% vermogen. Het ligt niet voor de hand het smalle deel van het participatiebudget daarvoor in te zetten. Deze mensen moeten echter niet thuis blijven zitten. Er ligt een opgave daar een sociale activering voor toe te passen, b.v. door hen een opleiding aan te bieden. Dat kan niet vanuit het systeem werk en inkomen. Er ligt een open opdracht aan de 6 gemeenten zich in te zetten voor het zoeken naar mogelijkheden, verbindingen en decentralisaties met andere domeinen. De vraag is wat er met die groep gedaan moet worden. Het is nodig dat gemeenten daar actief beleid op gaan voeren. Drechtwerk en de SD spelen daar ook een rol in. De werkgroep heeft gekeken naar de organisatie, de taken, de rolverdeling tussen de 2 uitkeringsinstanties en heeft een businesscase rekenmodel met financiële consequenties gezien. De grootste investering moet aan de voorkant gedaan worden d.m.v. het Poortwachtersysteem. Daar waar het gaat om groep 1 moet ook de SDD in de lead gezet worden om mensen op eigen kracht, of m.b.v. marktpartijen, een baan te laten vinden. De SDD kan daarvoor wellicht een samenwerking met Randstad aangaan, afhankelijk van de evaluatie die nog uitgevoerd wordt. Voor groep 2 en 3 zijn verschillende organisatiemodellen voorgesteld. Van een fusiemodel tot een marktmodel met aanbesteding. De sethouders kiezen voor een hybrideachtig model. Voor beschut binnen is Drechtwerk nodig maar zij zijn geen onderdeel van het pva. Als Drechtwerk geholpen moet worden met groep 3 kan het zinvol zijn met een deel van de middelen die ingezet worden ook Drechtwerk een stuk markt te geven. Hoeveel dat zou moeten zijn moet komend jaar verder uitgewerkt worden. Dat hangt mede af van het feit of Drechtwerk vindt dat ze daar klaar voor is. Met een ingroeimodel is daar wel potentie voor. De basis van het hybridemodel is dat Drechtwerk ervaring op kan doen met de doelgroep loondispensatie. Voor het andere deel moeten met de brancheverenigingen en het bedrijfsleven goede afspraken gemaakt worden over het feit hoe die doelgroep ingezet kan worden en met welke dispensaties en pakketten. Het pva heeft dit kader neergelegd en eindigt met 14 huiswerkopdrachten voor dit jaar en een financieel beeld wat het kan opleveren. E.e.a. is al doorgerekend. Er moet een behoorlijke groep met loondispensatie aan de slag geholpen worden om quitte draaien: ca.1500. Dat is een forse opgave. N.a.v. deze toelichting komen onderstaande punten ter sprake. • Dhr. Bevers vraagt hoe dat berekend kan worden als de verdiencapaciteit nog niet bekend is. • Dhr. Ten Dolle antwoordt dat het een inschatting is met aannames. • Dhr. Coolen vult aan dat er een rekenmodel gemaakt is waarbij uitgegaan wordt van 50% looncapaciteit. De huidige ambities zijn doorgetrokken. De bedoeling is dat de capaciteit blijft dalen. • Dhr. Ten Dolle merkt op dat die in beeld gebracht worden om aan te geven dat het een forse opgave is. • Mevr. Den Hartog vraagt of opdrachtgevers moeten meebetalen aan de kosten of dat van hen een management fee gevraagd wordt voor de verrichte werkzaamheden als ze mensen in dienst nemen. • Dhr. Ten Dolle antwoordt dat dat afhangt van het type arrangement. Dat moet uitgewerkt worden met werkgevers. De werkgroep is in gesprek met Randstad en Metalect, die kijken met welk verdienmodel ze kunnen gaan werken. • Mevr. Den Hartog wijst erop dat het normaal is daar een vergoeding voor te vragen. • Dhr. Ten Dolle geeft aan dat hij, kijkend naar de wettekst, nog nooit een rekenmodel heeft gezien waarin tot op de komma is uitgewerkt welk bedrag een werkgever moet betalen en welk deel een gemeente. De vraag is of er met deze wettekst nog veel ruimte overblijft om dit toe te passen. De werkgroep ging ervan uit hier een deel vrijheid in te krijgen en dat er alleen kaders meegegeven zouden worden vanuit het paybudget. • Dhr. Bevers merkt op dat loondispensatie wel ingezet kan blijven worden maar dat het de vraag is of dat nog wenselijk is. • Mevr. De Smoker vraagt of verwacht mag worden dat het na 8 maart naar de Drechtraad gaat en wat het besluitvormingsproces is. • Dhr. Ten Dolle antwoordt dat aan de Drechtraad een akkoord gevraagd wordt t.a.v. de kaders en of de huiswerkopdrachten zo uitgevoerd kunnen worden om invoering in 2013 mogelijk te maken. • Mevr. De Smoker vraagt of het dan nog een keer terugkomt vóór 01-01-2013. • Dhr. Ten Dolle antwoordt dat er na de april/mei-sessie een uitvoeringsplan neergelegd wordt. Een aantal verordeningen zal op onderdelen aangepast moeten worden. Dat komt terug in het najaar. • Mevr. De Smoker stelt vast dat het dan in april al in de carrousel ingebracht moet worden. • Mevr. Zandvliet zal dat in de gaten houden. • Dhr. Bevers merkt op dat, toen begonnen werd na te denken over de WWvN, ervan uit gegaan werd dat er in december een wetsvoorstel zou liggen. Omdat dat nu pas in april verwacht wordt vraagt hij zich af wat dat betekent voor dit proces. • Dhr. Ten Dolle geeft aan dat in het plan van aanpak een aantal voorwaarden gezet wordt van punten die in de wet beter uitgewerkt zouden moeten worden. De werkgroep hoopt dat die meegenomen kunnen worden in de wetswijzigingen. 2
• Dhr. Bevers vraagt of dat ook geldt voor het toekomstige verdeelmodel. • Dhr. Ten Dolle antwoordt dat dat pas in september/oktober komt. • Desgevraagd bevestigt dhr. Ten Dolle dat hetgeen hij verteld heeft teruggelezen kan worden in het stuk. De voorzitter sluit hiermee dit agendapunt af. 4.
Tussenrapportage • De voorzitter geeft aan dat afgesproken is dat de klankbordgroep een rapport op zou stellen over haar bevindingen tot nu toe, met als doel de Drechtraad te informeren over wat de klankbordgroep gedaan heeft en input te geven t.b.v. de verdere uitwerking en planvorming. Hij heeft geprobeerd dit zo politiek neutraal mogelijk weer te geven maar er zijn wellicht nog enkele nuanceringen nodig. De voorzitter vraagt of de tussenrapportage vandaag aangevuld c.q. gewijzigd en vastgesteld kan worden en stelt voor het stuk per pagina door te nemen. • Dhr. Lichtenberg heeft er behoefte aan vooraf af te stemmen wat de klankbordgroep als doel wil stellen om in de tussenrapportage mee te geven. Omdat de klankbordgroep zich heeft georiënteerd op het werkveld vraagt hij zich af welke lessen daaruit getrokken kunnen worden. Hij zou het willen hebben over het beeld om welke mensen het gaat. • Mevr. De Smoker vindt dat die discussie in een Drechtraad of carrousel thuishoort. • Dhr. Lichtenberg vindt dat, als de klankbordgroep hiermee aan de slag gaat en zich door externen laat informeren, daar iets van teruggegeven kan worden. Dat staat voor een deel in deze verslaglegging. De vraag is of dat ook meegegeven moet worden als kader voor het t.z.t. bekijken van de WWvN. • Mevr. Den Hartog vraagt of de knelpunten benoemd kunnen worden. • Mevr. De Smoker vindt dat dat los gezien moet worden. Na de vorige vergadering is ervoor gekozen een tussenrapportage op te stellen van de bevindingen van de klankbordgroep. Ze hecht eraan daar, zoals afgesproken, geen politieke kleur aan te geven en zoveel mogelijk te proberen objectief neer te zetten waar de klankbordgroep knelpunten voorziet, zonder daarvoor al oplossingen te zoeken. Dat is niet de opdracht van de klankbordgroep. • Mevr. Den Hartog vindt dat de klankbordgroep een goed referentiekader heeft en kan helpen door te signaleren wat haar opgevallen is. • Dhr. Bevers heeft geprobeerd in dit stuk weer te geven wat vanuit de klankbordgroep de vraagstukken zijn die behandeld moeten worden. Die moeten overeenstemmen met het pva. • Mevr. Den Hartog merkt op dat de 6 genoemde punten aangeven waar nog aan gewerkt moet worden. Nu er een pva komt dat naar het Drechtstedenbestuur gaat vraagt zij zich af waar de klankbordgroep naartoe moet werken in het totale proces. • Dhr. Bevers antwoordt dat dat later in het proces aan de orde komt. N.a.v. de tussenrapportage komen onderstaande punten ter sprake. Belangrijke inzichten (pag.6) • Mevr. De Smoker verzoekt het begrip jobcarving nader toe te lichten. Verder mist ze in de samenvatting van 24 januari het gegeven “2 voor de prijs van 1” en wil zij meer toelichting op de tandemconstructie. • Dhr. Lichtenberg merkt op dat er onder “24 januari” staat dat werkgevers bereid zijn de doelgroep een kans te geven. Het beeld dat hij heeft is dat veel mensen onvoldoende zicht hebben op de doelgroep. Het gaat om een doelgroep in de WWvN die voor 70% bestaat uit mensen die niet opgeleid zijn en geen startkwalificatie hebben. Hij vindt het belangrijk dat te benoemen. Werkgevers hebben het vooral over die andere 30%, die wel een opleiding hebben gehad maar al jaren thuis zitten. Van die 70% mag niet verwacht worden dat ze nog een opleiding of startkwalificatie zullen krijgen. • Mevr. De Smoker vraagt zich af of dat onder 24 januari toegevoegd moet worden of onder een apart kopje. • Dhr. Lichtenberg geeft aan dat het gaat over een groep mensen die niet opgeleid zijn. Er kan wel geroepen worden dat die mensen aan de slag moeten bij werkgevers maar die doelgroep heeft een grote afstand tot de arbeidsmarkt. • Dhr. Bevers is het daarmee eens. Als het pva op realisme beoordeeld moet kunnen worden, moet de Drechtraad een goed beeld hebben van de doelgroep. • Dhr. Lichtenberg merkt op dat men het vnl. over de bovenkant van 30% heeft. • Dhr. Ten Dolle vindt dat een zware opgave. • Dhr. Lichtenberg denkt dat werkgevers alleen geïnteresseerd zijn om ontwikkelbare mensen met maximale overheidsondersteuning in dienst te nemen en dat ze met die 70% niets willen doen. 3
• • •
•
De vraag of dat in het pva staat wordt door dhr. Ten Dolle bevestigd. Dhr. Lichtenberg vindt het belangrijk om aan de Drechtraad aan te geven dat ze zich daar bewust van moet zijn. Dhr. Bevers heeft volgende week woensdag een gesprek met VVD-fractieleden van de Tweede Kamer en verzoekt de leden van de klankbordgroep hun evt. vragen op uitvoeringsniveau aan hem door te mailen. Dhr. Lichtenberg heeft morgen een gesprek met de CDA-fractie in Den Haag.
Duidelijke beleidskeuzes (pag.7) • N.a.v. de vraag van mevr. De Smoker wat er in de 1e zin bedoeld wordt met iedere burger zal dhr. Bevers dat nuanceren. • Dhr. Lichtenberg is het niet eens met de hele alinea maar wel met het deel dat erboven staat. In de beleidskeuze is het geld leidend. Als gekeken wordt naar het participatiebudget moet bekeken worden wie er bediend moeten worden. Aangegeven zou kunnen worden dat de WWvN werkgevers uitnodigt te kijken naar de hele doelgroep. • Mevr. Den Hartog vraagt zich af wat er gedaan wordt met de mensen die niet bediend kunnen worden. • Mevr. De Smoker zou beide erin willen zetten maar realiseert zich dat het ook betaalbaar moet blijven. • Mevr. Den Hartog vindt dat duidelijk gemaakt moet worden welke groep niet bediend kan worden. • Dhr. Lichtenberg vraagt zich af vanuit welke budgetten geredeneerd wordt. Hij durft te stellen dat het het goedkoopste is iedereen thuis te laten zitten en ervoor te zorgen dat die 30% de deur uitgewerkt wordt door gebruik te maken van het paybudget. Het is niet het goedkoopste als rekening gehouden moet worden met mensen die nog thuis zitten en de samenleving belasten met zorgvragen e.d. • Dhr. Bevers vindt dat erg ééndimensionaal. • Dhr. Lichtenberg merkt op dat anderzijds bekeken moet worden of men bereid is te kijken naar de meest effectieve manier om deze groep te behandelen. • Dhr. Bevers geeft aan dat nagegaan moet worden of dat betaalbaar is. • Dhr. Lichtenberg is van mening dat de budgetten voor beheer openbare ruimte, postbezorging e.d. voor een deel benut kunnen worden om dit probleem op te lossen. • Mevr. De Smoker merkt op dat er zoveel budgetten verzonnen kunnen worden om iemand aan het werk te krijgen dat het gevaar bestaat daarin door te schieten. Omdat een gemiddeld raadslid nu denkt dat de WWvN geld gaat kosten moeten beide inzichten meegegeven worden. • Dhr. Bevers vraagt of gekozen wordt voor de efficiencylijn of het andere scenario. • Mevr. Den Hartog wijst er op dat, als gestuurd wordt op efficiency, er een bepaalde uitkomst is. • Dhr. Lichtenberg is van mening dat er andere budgetten aangesproken moeten worden als gekozen wordt voor maximale effectiviteit om deze groep te helpen. • Dhr. Bevers vindt dat in het stuk geadviseerd moet worden dat de raad een route moet kiezen. • Mevr. De Smoker pleit ervoor opdracht te geven beide modellen uit te werken. • Dhr. Ten Dolle merkt op dat deze discussie binnen de werkgroep ook gevoerd is bij de opstelling van het rapport en vertaald is in missie en visie. • Dhr. Lichtenberg vindt dat de politieke uitkomst van belang is voor de keuze. • Dhr. Bevers zal proberen dat aan te passen. Aandacht voor kwetsbare burgers • Dhr. Bevers geeft aan dat de financiering in deze alinea wel genoemd wordt maar minder scherp. • Dhr. Lichtenberg merkt op dat in de Drechtraad de inrichting van een klankbordgroep jeugdzorg en een klankbordgroep AWBZ aan de orde is geweest. De betreffende moties hebben het niet gered maar ze gaan toch door. Als regionale CDA-er heeft hij aangegeven voorkeur te hebben voor 1 klankbordgroep maar dat hij, als er toch meerdere klankbordgroepen moeten komen, voorstelt die te bundelen. • Mevr. De Smoker heeft via de regiogriffie een mailtje gekregen met het verzoek zich hiervoor aan te melden en ook via de eigen griffie. • Dhr. Bevers stelt voor dat verder te bespreken onder agendapunt 5. Hiermee wordt akkoord gegaan.
4
Zelfsturing waar mogelijk • Volgens dhr. Lichtenberg is het een Pavlovreactie om te willen scoren met de groep die dicht bij de arbeidsmarkt staat. Daar gaan vrij veel middelen in en er wordt optisch resultaat geboekt maar hoe duurzaam dat is, is nog niet bekend. Zijn uitgangspunt zou zijn de groep die dicht bij de arbeidsmarkt staat met minder middelen zelf een plek op de arbeidsmarkt te laten zoeken. • Dhr. Bevers wil dat niet zo scherp opschrijven om niet al te sturend over te komen. Hij wil de uitdaging bieden of die mensen er met een minimale inzet van middelen toch uit te krijgen zijn. Dat zou ook kunnen o.b.v. private samenwerking. Hij vraagt zich af waarom het zoveel geld zou moeten kosten. Uitzendbureaus hebben een eigen verdienmodel en kunnen geprikkeld worden de cherries eruit te pikken. Hij zou toe willen naar een partnership. • Dhr. Lichtenberg vraagt zich af hoe de Poortwachtersfunctie georganiseerd wordt. Uit onderzoek is bekend dat, als mensen een baan aangeboden wordt, er 20% minder uitkeringsaanvragen komen. • Dhr. Bevers merkt op dat er ook een zoektermijn aan gekoppeld kan worden zoals Rotterdam die hanteert. Er zijn verschillende manieren om de Poortwachtersfunctie uit te voeren. • Desgevraagd zal dhr. Bevers die in het rapport benoemen. Minder systeem • Dhr. Lichtenberg is het hiermee eens. Voordat gesproken wordt over de hoe-vraag moet aangegeven worden hoe ingewikkeld het loonwaardesysteem wordt. Dat moet voor een deel onafhankelijk. Dat moet door een publieke organisatie zelfstandig gedaan worden en niet door het UWV. Er moet gekeken worden naar de werkplek. Als er gewerkt wordt met een loonwaardesysteem en mensen gaan werken met loondispensatie, wordt automatisch bekeken hoe de uitkeringsadministratie dicht tegen een systeem van werken met loonwaarde georganiseerd kan worden. Als minder systeem wenselijk is moet er geen zware opdrachtgever/opdrachtnemerrelatie ontstaan. • Dhr. Bevers geeft aan dat er een loonwaardesysteem ingevoerd moet worden om mensen te laten werken in de eigen publieke bedrijven dan wel op de reguliere arbeidsmarkt. Als minder systeem wenselijk is ontstaat het uitkerinsgvraagstuk van een deel salaris en een deel uitkering en moeten de uitkeringsinstanties fasegewijs naar elkaar toe groeien. Dat hangt ook van Drechtwerk af. • Dhr. Bevers zal dit aanpassen. SDD en Drechtwerk • Mevr. De Smoker vindt dit gedeelte lastig leesbaar en vraagt of dat in een schema gezet kan worden. • Dhr. Bevers zal de tekst aanpassen. • Dhr. Lichtenberg geeft aan dat, als de doelgroep ingedeeld wordt in een groep 80-100% minimum loon, een groep tussen 20% en 80% loonwaarde en een groep daaronder (20% en lager), het de vraag is of die 3 delen in de uitvoering gesplitst moeten worden of op elkaar moeten volgen. Hij stelt voor ze bij elkaar te houden en daar meer samenhang in te organiseren. • Mevr. Den Hartog merkt op dat Drechtwerk nu op die 20% beschut binnen zit en vraagt of die 3 groepen dan verdeeld zouden moeten worden over de SDD en de sociale werkplaatsen. • Dhr. Lichtenberg vindt dat die 3 groepen in het systeem in samenhang behandeld moeten worden. Als iemand binnenkomt met een zorgvraag kan aangegeven worden dat hij het eerst zelf moet gaan proberen, er kan hem z.s.m. een baan aangeboden worden of hij kan aan het werk gezet worden met behoud van uitkering. • Mevr. De Smoker stelt vast dat, als dat vanuit 1 organisatie gedaan wordt, het vlugger en efficiënter gaat. • Mevr. Den Hartog voegt hieraan toe dat het dan ook voor werkgevers duidelijker is. • Dhr. Bevers vreest dat, als er maar 1 organisatie is, die luier wordt. In Tilburg doet het gemeentelijk werkbedrijf ook private re-integratie. Aan het eind wordt gekeken naar de verdeling tussen de plaatsingen op de regulier arbeidsmarkt en de publiekrechtelijke. • Dhr. Lichtenberg merkt op dat dat één optie is maar dat er ook andere mogelijkheden zijn. Als uitgegaan wordt van 3 doelgroepen moet gekeken worden hoe die op een logische wijze met elkaar verbonden kunnen worden of apart gehouden. In de uitvoeringspraktijk wordt iemand te hoog weggezet en krijgt een intake bij de SD en bij Randstad. Als dat niet lukt krijgt hij weer een intake etc. Dat is volgens hem niet efficiënt. • Dhr. Ten Dolle geeft aan dat hiervoor een goed cliëntvolgsysteem nodig is. • Volgens dhr. Lichtenberg maakt dat het nog duurder. • Dhr. Bevers vraagt zich af wat de rol van de SD is en welke scheiding aangebracht wordt tussen doel en rechtmatigheid. De SD verstrekt de opdracht; hoe die uitgevoerd wordt maakt niet uit. 5
De SD kan dan een stuk kleiner worden omdat er dan meer ingezet wordt op contractregie dan op klantregie. Wergever centraal • Mevr. De Smoker verzoekt de term social return nader toe te lichten. • Dhr. Lichtenberg verwijst naar de laatste zin van deze alinea, waar staat “Eén aanspreekpunt voor de werkgever, zowel voor vragen op het gebied van vergunningen en subsidies als wel voor HRM.” Werkgevers weten volgens hem vrij goed de weg als ze subsidies nodig hebben. Het probleem bij de meeste werkgevers is dat ze geen personeelsafdeling hebben. De toegevoegde waarde zit in het regelen van personeelsondersteuning. Dat moet zo eenduidig mogelijk gedaan worden. Dhr. Lichtenberg stelt voor de link met vergunningen weg te halen. • Dhr. Bevers bedoelde hiermee dat elke gemeente accountmangers heeft die bedrijven plat lopen. Als die hier gevestigd worden kunnen zij ook op andere domeinen contacten onderhouden zodat werkgevers niet met te veel verschillende partijen te maken krijgen. • Mevr. De Smoker merkt op dat bij de aandachtspunten onder ontzorgen staat dat werkgevers er niet op zitten te wachten dat ze steeds met een andere persoon te maken krijgen. Daar zou de meerwaarde van HRM aan toegevoegd kunnen worden. • Dhr. Bevers is het daarmee eens. In Dordrecht gebeurt dat door andere personen. Die zullen dat eerste stuk ontzorging niet weghalen maar zij kunnen wel de gesprekken voeren en vragen of er vacatures zijn. • Dhr. Ten Dolle merkt op dat dat qua type werkproces heel verschillend is. Veel bedrijven in dit gebied doen nauwelijks aan personeelsplanning. D.m.v. vragenlijsten wordt gekeken of daar iets mee gedaan kan worden. • Dhr. Lichtenberg zou het liever opknippen omdat het goed is als een gemeente accountmangagers heeft die kennis hebben van economische zaken, met de werkgevers praten over economisch perspectief en ook notie hebben van het perspectief van de arbeidsmarkt. Om de werkgeversbenadering goed vorm te geven moet die ontzorgen. De vraag moet zijn: “wat kan ik doen om jou te helpen werkplekken te creëren?”. Bij werkgevers moet nagegaan worden of zij mensen in kunnen zetten die geen opleiding hebben. • Mevr. De Smoker stelt voor economische zaken c.q. acquisitie aan de tekst toe te voegen. Hiermee wordt akkoord gegaan. • Dhr. Bevers zal het aangepaste concept nogmaals aan iedereen voorleggen. • Dhr. Lichtenberg merkt op dat, als de werkgeversbenadering goed georganiseerd wordt, dat mensen zijn die ook de grote concerns binnen krijgen. Advies ten aanzien van verdere uitwerking en besluitvorming WWvN • De vraag van mevr. De Smoker, of dit de samenvatting is, wordt door dhr. Bevers bevestigd. • Mevr. De Smoker zou een link willen leggen met het financieel meerjarenbeleid. Dhr. Bevers zal dit aanpassen en sluit hiermee dit agendapunt af. • 5.
Bespreken van het vervolgproces van de klankbordgroep, incl. vergaderschema • De voorzitter stelt vast dat eerst dit stuk afgemaakt moet worden en aan raad en bestuur gestuurd moet worden ter bespreking bij het pva. De klankbordgroep moet bekijken wat zij vindt van het pva en wat haar rol daarbij is. Als er een pva ligt dat kant nog wal raakt moet de klankbordgroep meer bij elkaar komen om input te leveren dan als er een goed pva ligt. • Mevr. De Smoker stelt voor dit een tussenrapportage te noemen zodat later bepaald kan worden of en wanneer de klankbordgroep klaar is. • Dhr. Lichtenberg stelt voor de tussenrapportage in te brengen in de carrousel en ruimte te vragen die te mogen toelichten. • De vraag of het pva daar ook toegelicht wordt, wordt door dhr. Ten Dolle bevestigd, mits de werkgroep daar de ruimte voor krijgt. • Dhr. Lichtenberg merkt op dat er n.a.v. de discussie in de carrousel wellicht om meer informatie gevraagd zal worden. • Dhr. Bevers is van mening dat de klankbordgroep, in het kader van het functioneren van de Drechtraad, de werking van een klankbordgroep moet evalueren. • Dhr. Lichtenberg is het ermee eens het proces te evalueren, mede vanuit de kant van de portefeuillehouder. Hij neemt aan dat die er ook bij zijn. • Dhr. Bevers stelt de relatie met de andere klankbordgroepen aan de orde. 6
•
• • • • •
• • •
• • • • • •
• • • •
• • • • • •
Mevr. De Smoker geeft aan dat in de Drechtraad van januari een motie is ingediend die het niet gehaald heeft. Inhoudelijk hebben portefeuillehouders aangegeven dit een goed idee te vinden. Dit wordt v.w.b. jeugdzorg gesteund door de griffie van Zwijndrecht. Mevr. De Smoker vind dat het wel waarde zou hebben. Mevr. Zandvliet wijst erop dat de werkgroep niet is ingesteld door de Drechtraad en dat mevr. Kroes dat heeft voorgelegd aan haar eigen raad. Mevr. De Smoker concludeert dat de griffie van één gemeente op deze manier ook andere gemeenten gaat bedienen. Dhr. Bevers denkt dat die mensen gewoon met elkaar van gedachten gaan wisselen. Mevr. Smoker vindt dat dat dan op de gebruikelijke manier gefaciliteerd moet worden. Dhr. Lichtenberg vindt dat de betrokkenheid te waarderen is maar dat het inhoudelijk onhandig is als 3 decentralisatieoperaties een relatie met elkaar hebben. Als de klankbordgroep toegevoegde waarde heeft gehad zou er ook een uitnodiging gestuurd kunnen worden aan de andere initiatiefgroepen om hen erbij te betrekken. Dhr. Bevers stelt voor na te gaan of het mogelijk is 1 of 2 themasessies 3D te organiseren. Mevr. Den Hartog merkt op dat de klankbordgroep WWvN al ver is en stelt voor de andere groepen hun gang te laten en t.z.t. te kijken waar ze zich met elkaar kunnen verbinden. Dhr. Lichtenberg vindt dat eerst geëvalueerd moet worden of de klankbordgroep WWvN toegevoegde waarde heeft gehad. Als dat zo is kan voorgesteld worden die andere initiatieven te formaliseren en er één klankbordgroep van te maken. Dhr. Bevers wil dan wel committment van de leden zodat er niet met wisselende personen gewerkt wordt. Mevr. Den Hartog geeft aan dat hiervoor in haar fractie wel belangstellenden zijn. Volgens mevr. De Smoker is het al in werking gezet. Dhr. Lichtenberg stelt voor de initiatieven samen te voegen. Het lijkt mevr. De Smoker beter als het een formele status krijgt via de Drechtraad. Dhr. Bevers merkt op dat het een probleem is dat er verschillende tijdspaden gevolgd worden en dat de groepen een verschillende tijdsdruk hebben. Hij vraagt zich af of dan het gevaar bestaat te verzanden. De klankbordgroep WWvN heeft alles op alles gezet om de kennisachterstand in te lopen. Mevr. De Smoker vindt het goed dat die andere groepen al starten. Dhr. Lichtenberg merkt op dat de belangrijkste vraag is hoe omgegaan wordt met de regio ZuidHolland-Zuid. Daar is in de begrotingsbehandeling aandacht voor gevraagd. Mevr. De Smoker geeft aan dat jeugdzorg daar voorlopig uitgehaald is. Wat haar betreft gaat dat niet naar Zuid-Holland-Zuid maar dichter naar de Drechtsteden. Dhr. Lichtenberg stelt vast dat dat politiek ingekaderd moet worden. In zijn beleving is ZuidHolland-Zuid in 1994 opgestart omdat toen de notie was dat dat een nieuwe miniprovincie zou worden. Alle functies moesten op het niveau van Zuid-Holland-Zuid komen. Nu alleen de GGD nog maar een regieorgaan is, is de vraag wat het bestaansrecht van Zuid-Holland-Zuid nog is. Volgens mevr. De Smoker is men in financiële problemen gekomen. Dhr. Lichtenberg stelt voor jeugdzorg in de Drechtsteden op te pakken. Mevr. De Smoker vindt het niet de juiste weg om in de Drechtraad aan te geven dat de klankbordgroep WWvN de andere 2 klankbordgroepen wil adopteren. Dhr. Bevers stelt vast dat eerst geëvalueerd moet worden of deze klankbordgroep iets opgeleverd heeft. Dhr. Lichtenberg stelt voor de andere initiatiefnemers uit te nodigen voor een gesprek over de beeldvorming van de toekomst. Mevr. De Smoker wijst erop dat de initiatiefnemers van tevoren ingelicht moeten worden voordat het publiek wordt.
6.
Agendapunten volgende vergadering De voorzitter stelt vast dat de e.v. vergadering gaat over zelfevaluatie en het pva. Die vergadering kan echter nog niet gepland worden omdat het pva er nog niet is. Dhr. Lichtenberg wijst erop dat er een samenvatting van 5 A4tjes is gemaakt van de wet. De vraag van mevr. De Smoker, of dat bij het rapport gevoegd kan worden, wordt bevestigd. Dhr. Lichtenberg zal dit doorsturen aan de voorzitter.
7.
Rondvraag en sluiting Niets meer aan de orde zijnde sluit de voorzitter de vergadering om 21.40 uur 7
datum 9 februari 2012
Vergadernotitie voor de ca rrous elve rgadering Socia al op 6 maart 2012 en de Drechtraa d op 3 april 2012 Onderwerp
Beleidsaanpassing Wmo
bestuurlijk pfh. A.T. Kamsteeg akkoord best. pfh d.d. 31 januari 2012 steller W.G. Sterk/P. van der Meijden doorkiesnummer 4730 en 7023 e-mail Wg.sterk@ dordrecht.nl
[email protected]
Samenvatting Het voorstel aan de Drechtraad is om de Verordening maatschappelijke ondersteuning te wijzigen door het toevoegen van een bepaling, in artikel 2. De voorgestelde bepaling regelt dat als bij de indicatiestelling blijkt dat een aanvrager van een individuele Wmo voorziening deze zelf kan regelen en betalen, de voorziening geweigerd wordt. Gevraagde beslissing De Drechtraad stelt de volgende wijziging van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden vast: 1. Per 1 mei 2012 toevoegen van een nieuw lid g. in Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen, artikel 2 beperkingen (Geen voorziening wordt toegekend) g. als het college heeft vastgesteld dat de aanvrager zelf in staat kan worden geacht de voorziening te (doen) organiseren en te financieren met het oog op het door die persoon vanwege zijn beperking in zelfredzaamheid te bereiken resultaat. Toelichting Er is een dringende noodzaak om beleidsaanpassingen in de Wmo voor te stellen. Het budget voor ‘Hulp bij het huishouden’ (HH) in de Wmo is door het Rijk vanaf 2011 structureel met € 200 miljoen verlaagd. Deze verlaging betekent voor de zes Drechtstedengemeenten per jaar circa € 2 miljoen minder budget voor HH. Het aantal HH-klanten en geïndiceerde uren is de afgelopen jaren voortdurend gestegen, en de prognose is dat deze trend zich, bij ongewijzigd beleid, door zal zetten. Als er geen aanpassingen plaatsvinden zullen de zes Drechtstedengemeenten in de komende jaren met miljoenentekorten geconfronteerd worden. Om de vermindering van het Wmo budget op te vangen heeft de Sociale Dienst Drechtsteden (SDD) beleidsaanpassingen onderzocht. De Drechtraad wordt gevraagd akkoord te gaan met een beleidsaanpassing in de Wmo (individuele voorzieningen) door het toevoegen van een (‘kanteling’)bepaling in de Verordening maatschappelijke ondersteuning. De aanpassing past binnen bij het compensatieprincipe van de Wmo waarin voorzieningen van de overheid nadrukkelijk aanvullend zijn op de eigen mogelijkheden, ook financieel, en verantwoordelijkheden van burgers en hun sociale netwerk. De wijziging van de verordening betekent dat als de aanvrager in staat is de voorziening zelf te regelen én de financiële middelen heeft deze zelf te betalen, hij niet in aanmerking komt voor verstrekking van de voorziening, of het geld daarvoor, op grond van de Wmo. Hierbij staat ‘maatwerk’ centraal: alle relevante feiten en omstandigheden worden bij het ‘keukentafelgesprek’ betrokken. De beleidsaanpassing heeft een relatie met het project ‘De Kanteling’, een andere manier van denken en doen in de Wmo. De Kanteling is te beschouwen als de praktische uitwerking van het
pagina 2
compensatieprincipe in de Wmo. De stand van zaken met betrekking tot de activiteiten van de ‘Kanteling’ in de Drechtsteden is ter informatie als bijlage bijgevoegd. Dit geldt ook voor een onderzoeksrapport van het OCD over de vraag hoe alternatieven kunnen worden ingezet voor de huidige individuele voorzieningen. Het is te verwachten dat in de toekomst nog meer wijzigingen nodig zijn in de verordening. Dat zal zeker het geval zijn als de extramurale begeleiding wordt ondergebracht in de Wmo. Hiervoor ligt een voorstel voor een wijziging van de Wmo bij de Tweede Kamer. Consequenties Financiële consequenties Het budget voor ‘Hulp bij het huishouden’ (HH) in de Wmo is door het Rijk vanaf 2011 structureel met € 200 miljoen verlaagd. Deze verlaging betekent voor de zes Drechtstedengemeenten per jaar circa € 2 miljoen minder budget voor HH. We gaan uit van een tekort van € 1,2 miljoen in 2012. Met nadruk zij opgemerkt dat dit een voorlopige prognose betreft: de effecten van de maatregelen die we sowieso nemen alsmede de mogelijke groei van het aantal cliënten zijn moeilijk in te schatten. Binnen de huidige kaders in de uitvoering stuurt de SDD op verlaging van het aantal indicaties en het aantal geïndiceerde uren en op een verdere verschuiving van HH2 naar HH1. De besparingen die hieruit worden gedaan kunnen echter teniet worden gedaan door een verhoging van het uitnuttingspercentage en de groei van het aantal klanten. Het nadrukkelijk vastleggen van de eigen verantwoordelijkheid in de verordening, ook financieel, zal in ieder geval (op termijn) een bijdrage leveren aan de besparingen. Personele en organisatorisch consequenties De Wmo-consulenten zijn al enige tijd bezig met de gekantelde aanpak. Deze moet echter doorontwikkeld worden. Het formaliseren en verankeren ervan is een belangrijke stap. Bij alle nieuwe aanvragen én bij herbeoordelingen zal deze aanpak worden gehanteerd. Zolang een herbeoordeling niet leidt tot een andere uitkomst, zal de oude indicatie voor een individuele voorziening van toepassing zijn. Het inschatten en beoordelen van wat een aanvrager op eigen kracht kan regelen dan wel middels het sociaal netwerk of collectieve voorzieningen, kortom het leveren van maatwerk, is een taak waarin de consulenten door middel van deskundigheidsbevordering steeds meer ervaring krijgen. Juridische consequenties Vooralsnog zien wij geen juridische belemmeringen. Het onderbouwen van een eventuele formele afwijzing zal meer aandacht vragen. Een simpele verwijzing naar het gewijzigde artikel uit de Verordening zal niet volstaan. Er zal ook een inhoudelijke motivering moeten worden verwoord om duidelijk te maken waarom de compensatie ook anders dan via een individuele voorziening kan worden gerealiseerd. Jurisprudentie zal te zijner tijd uitwijzen of motiveringen als voldoende en afdoende worden beoordeeld. Consequenties voor andere beleidsvelden en organisaties De beleidsaanpassing heeft een relatie met het project ‘De Kanteling’. In de zes Drechtstedengemeenten worden activiteiten georganiseerd, die de andere manier van denken en doen in de Wmo vorm en inhoud moeten geven.
pagina 3
Advies en draagvlak Het PFO Sociaal (7 februari 2012) en het DSB (9 februari 2012) zijn akkoord met het voorstel. De regionale Wmo-adviesraad is tegen een onderdeel van het voorstel. (zie bijlage1.3). Het DSB heeft een reactie opgesteld richting de regionale Wmo adviesraad (zie bijlage 1.4), waarin staat dat het ‘nee’ van de adviesraad tegen het voorliggende voorstel uitsluitend ingegeven lijkt te zijn door de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over het stellen van een inkomensgrens. Het DSB heeft in elk geval de conclusie getrokken dat een ‘harde’ inkomensgrens niet mag. Verdere procedure, communicatie en uitvoering Na de opiniërende bespreking in de carrousel (6 maart 2012) kan in de vergadering van de Drechtraad op 3 april 2012 de definitieve besluitvorming plaatsvinden inzake de wijziging van de verordening. Wmo cliënten worden via de klantenkrant “Zelfstandig Verder” geïnformeerd. Publicatie van de wijziging van de verordening vindt plaats in “Drechtsteden nieuws” (huis-aan-huis bladen), en op de website van de Sociale Dienst Drechtsteden. Onderliggende stukken (staan alleen op intranet) 1. Notitie beleidsaanpassingen Wmo 2. Wijzigingsbesluit Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden 3. Advies regionale Wmo adviesraad 4. Reactie op advies regionale Wmo adviesraad 5. Voortgangsnotitie project de Kanteling 6. Onderzoek OCD
Beleidsaanpassingen Wmo Inleiding Het budget voor ‘Hulp bij het huishouden’ (HH) in de Wmo is door het Rijk vanaf 2011 structureel met € 200 miljoen verlaagd. Deze verlaging betekent voor de zes Drechtstedengemeenten per jaar circa € 2 miljoen minder budget voor HH. Om deze vermindering op te vangen heeft de Sociale Dienst Drechtsteden (SDD) beleidsaanpassingen onderzocht. In dit kader heeft het Drechtstedenbestuur (DSB) op 7 december 2011 besloten aan de Drechtraad voor te stellen een inkomensgrens in te voeren voor bepaalde individuele Wmo voorzieningen. Na de vergadering van het DSB zijn echter enkele complicaties opgetreden. Met betrekking tot het invoeren van een inkomensgrens is er een uitspraak gedaan door de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak heeft bij velen (o.a. de VNG) geleid tot de conclusie dat het stellen van een inkomensgrens op basis van de wet(sgeschiedenis) niet mogelijk is. Hoewel op de interpretatie van de CRvB het een en ander is af te dingen, kunnen we niet zomaar om deze uitspraak en de consequenties ervan heen. Zo heeft o.a. de gemeente Maastricht onmiddellijk besloten tot intrekking van de regeling betreffende de inkomensgrens. Vanwege de noodzaak tot kostenreductie is gezocht naar een alternatief in de vorm van doorontwikkeling van de Kanteling. Het betreft een eerste stap om te komen tot een geheel ‘gekantelde’ verordening. Een andere beleidsaanpassing was het organiseren van een nieuwe aanbesteding voor HH, waarin is voorgesteld het tarief voor de lichte vorm van huishoudelijke ondersteuning, HH1, te verlagen naar 18 euro. Uit gesprekken met aanbieders van huishoudelijke hulp hebben we de conclusie getrokken dat het verlagen van het uurtarief voor HH1 risicovol is. Het risico wordt zeer reëel geacht dat men collectief weigert in te schrijven op het bestek voor HH1. Het tarief van 18 euro lijkt zelfs voor de schoonmaakbranche te laag om de normale CAOverplichtingen bij het personeel na te kunnen komen. Ook hiervoor wordt een alternatief bedacht, zij het per 1 januari 2013. Toelichting en verantwoording VISIE Al enige tijd wordt gewerkt aan een andere invulling van het bij de invoering van de Wmo gekozen uitgangspunt van de persoonlijke of eigen verantwoordelijkheid. We vinden dat de burger de regie op zijn eigen leven heeft en dat wij alleen ondersteunen waar dit nodig is. We doen een sterker appel op de eigen kracht en verantwoordelijkheid (ook financieel) van de burger en diens omgeving. Pas wanneer zij zelf geen mogelijkheden kunnen creëren om mee te doen aan de samenleving, kan een beroep gedaan worden op voorzieningen: van algemeen via collectief naar individueel. Daarnaast wordt verdere invulling gegeven aan de zogenaamde ‘compensatieplicht’ uit de Wmo (artikel 4). Wanneer iemand met een beperking zich meldt om een voorziening, welk resultaat wil hij dan bereiken? In samenspraak (tijdens het zogenoemde ‘keukentafelgeprek’) wordt dan bekeken op welke wijze dit het beste kan. Deze manier van omgaan met de vraag van mensen met een beperking wordt wel de Kanteling genoemd. Het gaat om een andere manier van denken én doen. Veelal pasten we de oude AWBZaanpak toe: welke beperking heeft iemand en op welke individuele voorziening heeft hij of zij recht. Ongeacht je inkomen kun je dan recht hebben op een scootmobiel, zonder dat de vraag aan de orde komt welke vervoersbehoefte je feitelijk hebt om mee te kunnen doen aan de samenleving. Het doel van de Wmo is 'meedoen'. Dat meedoen geldt voor iedereen, jong en oud, ongeacht maatschappelijke of economische positie, ongeacht of iemand beperkingen ondervindt of niet. Bij de invoering van de Wmo hebben we afgesproken dat we de nadruk zouden leggen op de persoonlijke verantwoordelijkheid en dat de taak van de overheid aanvullend is, met name voor degenen die ondersteuning niet of in onvoldoende mate zelf kunnen regelen of betalen. Logisch gevolg daarvan is dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen.
pagina 2
Drechtraadcarrousel 6 maart 2012
In het kader van de Kanteling is de persoonlijke verantwoordelijkheid verder uitgewerkt. We kijken eerst naar de eigen kracht van mensen: wat kunnen zij zelf? Daarbij wordt ook gekeken naar het sociaal netwerk: op welke manier kan dat worden ingeschakeld voor ondersteuning? Hierbij gaat het om het te bereiken resultaat en dat is voor iedereen maatwerk, afhankelijk van de omstandigheden. WETTELIJK KADER In de Wmo (artikel 4) is vastgelegd dat gemeenten een ‘compensatieplicht’ hebben voor mensen met beperkingen. De compensatieplicht moet gericht zijn op zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van burgers met beperkingen. Tot de compensatieplicht behoort dat de gemeente voorzieningen moet treffen zodat mensen met een beperking een huishouden kunnen voeren. Bij het bepalen van de voorzieningen moet de gemeente rekening houden met de persoonskenmerken en de behoeften van de aanvrager van voorzieningen. De gemeente houdt ook rekening met de capaciteit van de aanvrager om ‘uit het oogpunt van kosten’ zelf in maatregelen te voorzien. De wettekst biedt gemeenten beleidsvrijheid om op eigen wijze invulling te geven aan de compensatieplicht. Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat niet de voorziening maar de resultaatsverplichting centraal staat. Een voorziening die niet het gewenste resultaat oplevert, zal door de rechter niet als compensatie gezien worden. Resultaten kunnen bereikt worden met een algemene, collectieve of individuele voorziening. FINANCIEEL KADER Het budget voor HH in de Wmo is door het Rijk vanaf 2011 structureel met € 200 miljoen verlaagd. Deze verlaging betekent voor de zes Drechtstedengemeenten per jaar circa € 2 miljoen euro minder Wmo budget voor HH. Uit de meest recente prognose van baten en lasten over het begrotingsjaar 2011 blijkt dat we zo’n 1,2 miljoen aan HH méér uitgeven dan we ontvangen. Beheersing uitgaven woningaanpassingen en vervoersvoorzieningen De maatregelen tot beheersing van de kosten bij de woningaanpassingen en vervoersvoorzieningen zijn succesvol. De gestage stijging van de kosten gedurende een groot aantal jaren is omgebogen tot een daling. In 2011 wordt naar verwachting ongeveer 1 miljoen euro minder uitgegeven dan begroot. Het betreft de volgende maatregelen: - Nieuwe, voordeliger contracten voor hulpmiddelen; - ‘Algemeen gebruikelijk’ verklaren van eenvoudige woonvoorzieningen (handgrepen e.d.); - Nieuwe, voordeliger contracten voor woonvoorzieningen (trap- en tilliften); - Invoering van een eigen bijdrage voor woningaanpassingen en vervoersvoorzieningen (behalve voor rolstoelen). Het terugdringen van de jarenlang voortdurende stijging van de kosten voor deze voorzieningen was dringend noodzakelijk. Deze lijn moet vooral vastgehouden worden. Reeds genomen maatregelen beheersing uitgaven HH Eerder vorig jaar zijn besluiten genomen, die moeten zorgen dat de verlaging van het budget voor HH (deels) opgevangen wordt. Het betreft: - Wijziging van het standaard tarief voor berekening van de eigen bijdrage HH; - Ruimere controle op PGB’s voor HH; - Het niet indexeren van de uurtarieven voor HH1 en HH2; - Scholing van de Wmo-consulenten in een nieuwe manier van werken volgens de uitgangspunten van de Kanteling; - Scherper indiceren (van gemiddeld 3,61 uur op 1-1-2011 naar 3,41 uur per 1-10-2011); - Meer HH1 in plaats van HH2 (het aantal uren HH1:HH2 is in diezelfde periode van 55:45 gewijzigd naar 61:39). Het aantal cliënten HH is nog steeds stijgend, terwijl ook de benutting (het percentage daadwerkelijk geleverde en gedeclareerde uren ten opzichte van het aantal geïndiceerde uren) toeneemt. In financiële zin doen deze ontwikkelingen de eerder genoemde maatregelen teniet. De prognose is dan ook dat bij ongewijzigd beleid in 2012 het tekort wederom ruim een miljoen euro zal bedragen. Er is dus een dringende noodzaak om met verdergaande maatregelen tot kostenbeheersing te komen. Een nieuwe aanbesteding zal eerst per 1-1-2013 kunnen plaatsvinden, zodat eventuele financiële voordelen in 2012 nog niet zullen optreden. Financiële effecten van de Kanteling laten zich moeilijk
pagina 3
Drechtraadcarrousel 6 maart 2012
begroten. Het voorstel tot wijziging van de Verordening beoogt dan ook vooral om de aanpak van de Kanteling in de verordening te verankeren. In de praktijk zal moeten blijken of en zo ja, in welke mate, zich een financieel voordeel voordoet. De kostenraming voor 2012 is dan ook gebaseerd op het huidige beleid. Kanttekening: hoewel we bezig zijn onze prognose-methodiek voor de uitgaven verder te verbeteren, blijft het lastig een goede prognose te maken. Omdat we nog met tal van maatregelen bezig zijn (verschuiving HH2 naar HH1, aantal uren terugdringen, etc.) is er geen sprake van een stabiele situatie van de diverse variabelen. Een grote onzekerheidsfactor daarnaast is het bedrag dat we aan eigen bijdragen ontvangen van het CAK. Er worden geen gegevens aan ons aangereikt op welke persoon en op welke voorziening de eigen bijdrage betrekking heeft. Mede daarom zijn deze ontvangsten moeilijk te begroten. BENCHMARKGEGEVENS Op basis van een benchmark van SGBO (83 gemeenten) zien we het volgende beeld:
Kengetallen uitgaven HH per inwoner % inwoners HH uitgaven HH per cliënt aantal uur per week (pgb) aantal uur per week (in natura) % cliënten met pgb Aandeel HH1 (bij geleverde uren) uurtarief HH1 uurtarief HH2 uurtarief pgb HH1 uurtarief pgb HH2
2010 83 gemeenten € 91 2,80 € 3.234 3,8 2,9 17 66
2010 Drechtsteden € 97 3,20 € 3.040 4,3 3,6 7,8 55
prognose 2011 Drechtsteden € 98 3,24 € 3.003 3,9 3,4 8,16 63
€ 20,44 € 23,84 € 15,43 € 19,07
€ 19,50 € 23,50 € 14,92 € 18,28
€ 19,50 € 23,50 € 14,92 € 18,28
Bij de uitgaven per inwoner en per cliënt zijn de inkomsten uit eigen bijdragen buiten beschouwing gelaten. Uit dit overzicht blijkt dat de SDD een ruim toelatingsbeleid hanteert: relatief meer cliënten én een hoger aantal uren hulp. Vanwege de relatief lage uurtarieven vallen de kosten nog enigszins mee. MAATREGELEN Op basis van de benchmark wordt getracht het aantal cliënten op verantwoorde wijze te beperken, de reeds ingezette lijn van het beperken van het aantal geïndiceerde uren voort te zetten, het aantal cliënten met een pgb te vergroten en het aandeel HH1 te laten toenemen. Het moge duidelijk zijn dat verder gewerkt wordt aan het uitvoering geven aan de principes achter de Kanteling. De financiële effecten zijn echter ongewis en vooralsnog op korte termijn verre van voldoende om kosten en baten in evenwicht te brengen.
1.De aanbesteding van HH1 en HH2 Analyse Bij de ontwikkeling van de kosten van HH spelen de volgende factoren een rol: 1. het aantal mensen dat een indicatie heeft en krijgt (volume); 2. het aantal uren dat geïndiceerd wordt; 3. de prijs per uur van HH1 en HH2; 4. de verhouding tussen HH1(goedkoop) en HH2 (duur); 5. het uitnuttingspercentage De laatste jaren is er een heel duidelijke winst geboekt als het gaat om het beheersen van de groei van het volume, terugdringen van het gemiddelde aantal uren per cliënt en met name een financieel gunstigere verhouding tussen HH1 en HH2. Dat betekent dat er sprake zou moeten zijn van een daling van de kosten. Helaas is dat niet het geval. Dat heeft te maken met de stijging van de ‘uitnutting’. Jaren lang werd ongeveer 70% van de indicaties omgezet in daadwerkelijke ondersteuning (Hulp bij het huishouden). Dat heeft voor een groot deel te maken met de bedrijfsvoering van de aanbieders. Tijdens
pagina 4
Drechtraadcarrousel 6 maart 2012
vakanties en ziekte werd er geen ondersteuning geleverd en dus ook niet gedeclareerd. Daar is recent verandering in gekomen. Was in 2010 het uitnuttingspercentage nog 71%, in 2011 komen we waarschijnlijk uit op bijna 76%. Dat betekent zo’n € 1,5 miljoen hogere kosten. Elk procent meer uitnutting betekent voor de Drechtsteden ongeveer 3 ton kostenstijging. Deze factor kunnen we als gemeente niet goed beïnvloeden. Het bestaande model dat we gebruiken kent drie nadelen: 1. het model is niet voldoende kantelingsproof; 2. het model is niet voldoende efficiënt; 3. het model is niet voldoende toekomstbestendig. Kantelingsproof Het project De Kanteling is door de VNG ingezet om de compensatieplicht handen en voeten te geven in de praktijk. Bij het bieden van compensatie staat het resultaat centraal en niet het aanbod van zorg/ondersteuning. Op dit moment werken de consulenten Wmo al volgens de principes van de Kanteling. Het zou echter beter zijn als we de manier waarop we aanbesteden hiermee in overeenstemming kunnen brengen. Bij de inkoop staan nog steeds de uren centraal en niet het te behalen resultaat. Efficiënt Op dit moment geldt dat we gemiddeld 3,15 uur HH1 per week per klant inkopen. In de praktijk blijkt regelmatig dat het met minder uren ook zou kunnen. Ook het omgekeerde kan het geval zijn, men komt uren tekort. Het huidige systeem waarin gewerkt wordt met een van te voren vastgesteld aantal uren is niet efficiënt en nogal star. In het huidige systeem ontbreekt een prikkel om het resultaat zo efficiënt mogelijk te realiseren. Het kan zijn dat er bij een oudere met een indicatie HH een familielid op bezoek is geweest die het huis al deels heeft opgeruimd en schoongemaakt. Dan is het niet nodig om die week nog eens 3 uren te gaan schoonmaken. Het kan ook zijn dat iemand een slechte week heeft en 4 uren ondersteuning bij het huishouden nodig zijn in plaats van 3. Al met al lijkt het resultaat (een schoon en leefbaar huis) met gemiddeld minder uren gerealiseerd te kunnen worden. Uit het benchmarkrapport van het SGBO ‘Wmo-voorzieningen in beeld’ van 2011 waarin 83 gemeenten worden vergeleken, blijkt dat er in de Drechtsteden bovengemiddeld veel cliënten hulp bij het huishouden krijgen. Bovendien wordt er in de Drechtsteden in vergelijking gemiddeld een hoog aantal uren ingezet. Deze rapportage geeft ondersteuning aan de gedachte dat er ruimte is voor een efficiëntere uitvoering. Toekomstbestendig In het systeem is er niet veel ruimte meer over om het tarief voor HH in de toekomst nog verder te verlagen. Aanbieders van thuiszorg hebben personeel in dienst en zijn gebonden aan cao’s. We moeten vaststellen dat we als gemeenten op deze manier niet meer uitkomen met het budget dat het Rijk ons biedt. Het alternatief: het Resultaatmodel HH De basisgedachte van de nieuwe variant is om niet langer uren ondersteuning in te kopen maar “het resultaat”. Redenerend vanuit HH1 zouden we dan spreken van het resultaat: een wekelijks schoongemaakt huis. In dit alternatief blijven we indiceren, maar wijzen we geen vast aantal uren ondersteuning HH1 meer toe aan een cliënt. We vragen aan aanbieders burgers te compenseren bij het bereiken van het resultaat, dat we hebben omschreven als een wekelijks schoongemaakt huis. De aanbieder krijgt per cliënt een gemiddelde prijs een maakt een afspraak met de cliënt over het resultaat. Zij leggen de afspraken hierover voorafgaand aan de start van de dienstverlening schriftelijk vast (met afschrift aan de SDD), zodat hier verder geen onduidelijkheid over kan bestaan. Hoe (en met name hoe snel) dit resultaat vervolgens wordt gerealiseerd is verder aan de aanbieder. De gemiddelde indicatie voor een klant HH1 ligt op dit moment op 3,15 uur. De veronderstelling is dat het beschreven resultaat gemiddeld in aanzienlijk minder tijd door een aanbieder kan worden gerealiseerd.
pagina 5
Drechtraadcarrousel 6 maart 2012
Op dit moment kopen we het gemiddelde van 3,15 uur per week per klant in, dient de aanbieder het geïndiceerde aantal uren te leveren en krijgt deze ook tot maximaal dit aantal uren betaald. In het systeem zit nu geen enkele prikkel om het resultaat zo efficiënt mogelijk te realiseren. Door per resultaat te gaan betalen wordt deze prikkel wel tot stand gebracht. Het voordeel voor de gemeenten vloeit voort uit het hanteren van een tarief dat lager ligt dan de gemiddelde kosten in het huidige model (bij de huidige € 19,50 liggen de kosten gemiddeld op € 61,43). Wanneer we als uitgangspunt hanteren dat het mogelijk moet zijn om een huis in gemiddeld tussen de 2 en 2,5 uur schoon te maken, dan zou bij het hanteren van bijvoorbeeld een tarief van 50 euro, ook voor de ondernemer een aantrekkelijke situatie kunnen ontstaan. Ook zou het mogelijk moeten zijn om medewerkers op het huidige CAOniveau te blijven belonen. Als we kijken naar de nadelen van het huidige systeem, stellen we vast dat de drie nadelen worden opgeheven. Deze aanpak is kantelingsproof, omdat uitgegaan wordt van het resultaat. De aanpak is efficiënt omdat er een prikkel wordt gelegd bij de aanbieder en het indicatieproces wordt vereenvoudigd. Bovendien is deze aanpak toekomstbestendig omdat het innovatiedruk legt bij de aanbieders. Als de huidige aanbieders er in slagen hun bedrijfsvoering aan te passen, kunnen ze blijven meedoen. We moeten wel aannemen dat het uitnuttingspercentage ook in dit model een factor blijft die de totale kosten kan opdrijven. Voor- en nadelen Dit model is nog nergens ingevoerd, maar uit gesprekken met enkele aanbieders lijkt er draagvlak voor te zijn. Er zijn echter factoren die we willen onderzoeken. We benoemen hier de mogelijke voor- en nadelen. Voordelen: • Totale kosten naar verwachting lager dan bij hanteren uurtarief. • We betalen alleen voor het resultaat. • Systeem stimuleert ondernemerszin aanbieder, winstmarge wordt sterker afhankelijk van wijze waarop deze het met de klant overeengekomen resultaat weet te bereiken, prikkel voor verdere professionalisering van de branche. • Stellen van indicatie door SDD wordt eenvoudiger en kan hierdoor efficiënter plaatsvinden. • Op basis van de eerste gesprekken lijkt de variant aantrekkelijker voor de aanbieders en biedt deze hierdoor meer kans op voldoende inschrijvingen. • Systeem is goed te combineren met Zeeuws model/keuzevrijheid klant. • Voorwaarde dat aanbieder beide typen ondersteuning (HH1 en HH2) moet kunnen leveren, kan gehandhaafd blijven. • Systeem biedt meer ruimte voor opnemen van kwaliteitscriteria in het bestek. • Systeem biedt meer ruimte voor aansluiting CAO thuiszorg. • Voor de gemiddelde klant wordt de grondslag voor de berekening van de eigen bijdrage wat lager. Nadelen: • Cliënt zal moeten wennen aan het feit dat de hulp minder tijd aanwezig is, minder tijd voor sociaal contact. • Model leidt tot verlies aan werkgelegenheid, immers minder uren voor zelfde resultaat. • Medewerker van thuiszorginstelling zal in vergelijking met huidige situatie geconfronteerd worden met een hogere werkdruk. • Systeem heeft negatief effect op hoogte inkomsten uit eigen bijdragen. • Systeem heeft risico in zich dat het uitnuttingspercentage hoger is dan in het huidige systeem. • Bij het hanteren van 1 tarief voor zowel HH1 als HH2 biedt het systeem minder mogelijkheden om te sturen op de specifieke ondersteuning van de huidige HH2 doelgroep. Onzekerheden/knelpunten Zoals is opgemerkt is er nog geen ervaring met deze aanpak en moeten we in de praktijk toetsen of de aanpak werkt. Hieronder sommen we enkele mogelijke knelpunten op: • Het model kan selectiviteit stimuleren: uitpikken van de ‘lichte’ cliënten door aanbieders. Hiermee moet in het contract rekening worden gehouden.
pagina 6
•
•
Drechtraadcarrousel 6 maart 2012
Onder de huidige aanbieders is een klein aantal waar de gemiddelde indicatie HH1 per klant, als gevolg van de specifieke doelgroep waar men zich op richt, fors hoger is dan gemiddeld. Ook zijn er aanbieders met een afwijkende verhouding HH1/HH2. Voor deze aanbieders is het systeem, mede afhankelijk van de keuze om de invoering te beperken tot de HH1, niet aantrekkelijk. Mogelijk zou voor deze aanbieders een compensatieregeling ingevoerd kunnen worden. Het is de vraag of de gemeente met het afgeven van een indicatie voor een wekelijks schoon gemaakt huis al dan niet aangevuld met een indicatie voor een georganiseerd huishouden in voldoende mate invulling geeft aan het compensatiebeginsel en de maatwerkgedachte binnen de Wmo. Dit zal nader juridisch moeten worden getoetst.
Conclusie Gezien het gegeven dat dit model als kantelingsproof kan worden beschouwd, efficiency bij aanbieders bevordert en toekomstbestendig is (doorgaan in het huidige model stuit op grenzen), maar tegelijkertijd een aantal onzekerheden kent, stellen we een proefperiode voor. We willen een pilotproject uitvoeren in een beperkt gebied van de Drechtsteden. Dat stelt ons in de gelegenheid zicht te krijgen op mogelijke nadelen. We kunnen door de pilot scherp zicht krijgen op de vraag welke voorwaarden we moeten stellen om de nadelen op te heffen. We zien deze aanpak als kansrijk en willen t.z.t. een onderbouwd voorstel doen om het Resultaatmodel HH in de Drechtsteden in te voeren. Om deze pilot uit te voeren, is het nodig de huidige contracten met een half jaar te verlengen. De inspanningen in het kantelingsproject binnen de reguliere uitvoering gaan onverkort door. Het gaat dan bijvoorbeeld om het voeren van (keukentafel)gesprekken, het stimuleren van de inzet van vrijwilligers en het meer gebruik maken van algemene voorzieningen. Dat neemt niet weg dat de reductie van het tekort in dat half jaar waarschijnlijk slechts in beperkte mate zal plaatsvinden. Het Drechtstedenbestuur heeft op 9 februari 2012 besloten akkoord te gaan met de pilot en de huidige aanbieders voor te stellen de contracten te verlengen met een half jaar tot 1 januari 2013 (= bevoegdheid DSB).
2.Consequente toepassing van de principes achter de ‘Kanteling’ in plaats van inkomensgrens In december 2011 en januari 2012 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraken gedaan waarin op basis van een interpretatie van de wetsgeschiedenis geconcludeerd wordt dat het hanteren van een inkomensgrens niet mogelijk is. De CRvB stelt dat bij de parlementaire behandeling nadrukkelijk is aangegeven dat de gemeente geen inkomenspolitiek mag voeren. Bij de WVG, die opgegaan is in de Wmo, was het hanteren van een inkomensgrens voor vervoervoorzieningen wel toegestaan! Veelal werd de grens van 1,5 keer het norminkomen gehanteerd. Daarboven werd zo’n voorziening als ‘algemeen gebruikelijk’ gezien. De wijze waarop rekening mag worden gehouden met het inkomen (niet met het vermogen!) is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning (AMvB). Nader onderzoek wijst echter uit dat hierop wel ’t een en ander is af te dingen. Op korte termijn doen we daar echter niets mee. Ook de Minister heeft betoogd – weliswaar volstrekt ongemotiveerd - dat het hanteren van inkomensgrenzen niet is toegestaan. Op z’n minst kan worden gesteld dat de wetsgeschiedenis niet erg duidelijk is op dit punt. Zo is in de toelichting op de eigenbijdrageregeling het volgende te lezen: “Tevens is met het amendement geregeld dat het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken, de behoefte en de capaciteit van de aanvrager om uit oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Dit betekent dat als de aanvrager in staat is de voorziening zelf te regelen én de financiële middelen heeft deze zelf te betalen, hij niet in aanmerking komt voor verstrekking van de voorziening, of het geld daarvoor, op grond van de Wmo. Het is aan het college van burgemeester en wethouders zelf om te bepalen wanneer het compensatie-beginsel tot deze uitkomst leidt. De Wmo geeft geen bevoegdheid om daarover regels op te stellen. De eerste vraag is dus of de aanvrager in staat is zelf in de voorziening te voorzien. Is dat niet het geval en wordt de voorziening toegewezen, dan komt pas het vraagstuk van de eigen bijdrage aan de orde. Ook dan kan het zijn, zoals ik in de brief van 26 november 2004 heb aangegeven, dat de aanvrager de volledige kostprijs zelf moet betalen. Gezien het compensatiebeginsel valt daarbij te denken aan een persoon die wel de financiële middelen heeft, maar niet in staat is om de voorziening zelf te regelen.”
pagina 7
Drechtraadcarrousel 6 maart 2012
In het genoemde amendement, waaruit artikel 4 Wmo (Compensatieartikel) is ontstaan, wordt ingegaan op het begrip zelfredzaamheid. Wanneer iemand daarin beperkingen ondervindt, is de overheid gehouden compenserende maatregelen te treffen. “Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Onder normale deelname aan het maatschappelijke verkeer wordt in ieder geval verstaan het kunnen voeren van een huishouden; het normale gebruik van een woning; het zich in en om de woning kunnen verplaatsen; het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale sociaal-maatschappelijk leven.” Bij de Kanteling staat in eerste instantie de ‘eigen kracht’ centraal. Wat kan iemand zelf nog wel? En als hij een beperking ondervindt, is hij dan zelf in staat een compenserende maatregel te treffen? Veel mensen, zeker die met een hoger inkomen, doen dan zonder tussenkomst van de overheid. Als zij zelf niet meer in staat zijn om alle huishoudelijke werkzaamheden te verrichten of wanneer zij een beperking hebben om zich in en om het huis te verplaatsen, regelen ze zelf iemand die schoonmaakt, bestellen ze de boodschappen on line, regelen ze de maaltijdendienst, passen ze hun woning aan of gaan verhuizen naar een geschiktere woning, etc. Ook hun sociaal netwerk kan bijdragen aan de oplossing. In sommige wijken zijn buurtvoorzieningen met vrijwilligers die meehelpen het ‘resultaat’ te realiseren. De gemeente verstrekt dan geen individuele voorzieningen. De Wmo beoogde immers een geheel andere aanpak dan bij de AWBZ het geval was. De voorziening was een verzekerd recht. Je hebt er allemaal voor betaald, dus als je op basis van de indicatieprotocollen in aanmerking kwam voor een individuele of collectieve voorziening, had je er gewoon recht op. De Wmo geeft de gemeente de opdracht om in geval van beperkingen in de zelfredzaamheid, met de cliënt te zoeken naar oplossingen, primair uitgaand van de eigen verantwoordelijkheid en de mogelijkheden van het sociaal netwerk of de lokale sociale infrastructuur. Vanwege de geheel andere visie is deze manier van denken en handelen de ‘Kanteling’ genoemd. Vrijwel alle gemeenten hebben in de eerste jaren van de Wmo de oude werkwijze gehanteerd. Op basis van indicatieprotocollen vonden de indicaties plaats. De Verordening gaf vervolgens recht op een individuele voorziening. De afgelopen twee jaar is echter het te bereiken resultaat centraal komen te staan. In plaats van indicatiestelling wordt een ‘keukentafelgesprek’ gevoerd om vast te stellen wat de beperkingen zijn, wat iemand wil en hoe dat gerealiseerd kan worden. Pas in laatste instantie verstrekt de gemeente een individuele voorziening. De VNG heeft al geruime tijd geleden een gekantelde verordening vastgesteld, waarin deze nieuwe werkwijze wordt verankerd. Bij een probleem met de zelfredzaamheid wordt gekeken naar alle omstandigheden van betrokkene, ook de financiële. Dit laatste past geheel bij hetgeen uit de wetsgeschiedenis blijkt. Het betrekken van de inkomenssituatie bij het keukentafelgesprek vergt een genuanceerdere aanpak dan het simpelweg stellen van een inkomensgrens. In het laatste geval sluit je een groep categorisch uit. Bij het keukentafelgesprek ga je in bredere zin na of iemand financieel in staat is een oplossing te vinden. Sleutelwoord is ‘maatwerk’. Voor de consulenten is dat overigens minder eenvoudig. Een goede gesprekstechniek is vereist. Op basis van bovenstaande heeft de VNG al eerder geadviseerd de voorzichtige aanpak te kiezen: stel geen harde inkomensgrens, maar betrek het inkomen bij het taxeren van alle omstandigheden. De Kanteling is inmiddels ook uitgangspunt van het Kabinetsbeleid met betrekking tot de Wmo, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Wmo in verband met de decentralisatie van ‘begeleiding’. “Het bevorderen of doen behouden van zelfredzaamheid van de burger of het compenseren van een gebrek aan zelfredzaamheid is op grond van de Wmo reeds een taak van de gemeente. Hierbij gaat de Wmo uit van de zelfredzame burger, die zelf verantwoordelijk is voor deelname aan het maatschappelijke verkeer. Als de burger daarbij problemen ondervindt, is het de taak van de gemeente om de burger daarin te ondersteunen. Onder zelfredzaamheid wordt hier verstaan: ‘het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.
pagina 8
Drechtraadcarrousel 6 maart 2012
Een loket is vervangen door een zogenoemd «keukentafelgesprek», al dan niet bij de burger thuis. Het gaat daarbij om een gesprek met de burger waarin breed wordt gesproken over de hulpvraag, de persoonlijke situatie en de mogelijke oplossingen voor het probleem. Dit gesprek en daarmee de beoordeling van een hulpvraag kan per gemeente anders worden vormgegeven, maar heeft steeds als doel om de ondersteuningsvraag en passende oplossingen in beeld te brengen. Daarbij wordt ook gekeken naar de eigen kracht van de burger en zijn netwerk. Als die niet aanwezig of onvoldoende is, biedt de gemeente op grond van de compensatieplicht ondersteuning. Vanzelfsprekend kan de gemeente als dat nodig is voor een zorgvuldige beoordeling, advies inwinnen van een extern deskundige, bijvoorbeeld indien de cliënt zich voor het eerst meldt met een ondersteuningsvraag, of als de medische situatie van de cliënt is gewijzigd. In de VNGmodelverordening is een bepaling opgenomen waarbij hierin wordt voorzien. Veel gemeenten hebben deze bepaling, of een variant hiervan, in hun eigen verordening overgenomen. Deze aanpak is in lijn met de in de Tweede Kamer besproken motie over de wijze waarop het inhoudelijk dossier binnen de gemeente wordt vormgegeven.” Om de aanpak van de Kanteling een goede (juridische) basis te geven wordt voorgesteld een kantelingsartikel in onze Verordening op te nemen met bijbehorende toelichting. Wellicht wordt op een later moment de Verordening integraal herzien. In het kader van de decentralisatie van ‘begeleiding’ is het later in 2012 nodig de Verordening nog eens aan te vullen dan wel te wijzigen. 2.1 Aanpassing verordening De Drechtraad wordt gevraagd de volgende aanpassing van de verordening vast te stellen: Toevoegen van een nieuw lid g. in Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen, artikel 2 beperkingen: (Geen voorziening wordt toegekend) g. als het college heeft vastgesteld dat de aanvrager zelf in staat kan worden geacht de voorziening te (doen) organiseren en te financieren met het oog op het door die persoon vanwege zijn beperking in zelfredzaamheid te bereiken resultaat. Deze wijziging wordt op 1 mei 2012 van kracht. 2.2 Toelichting De Wmo-consulenten zijn al enige tijd bezig met de gekantelde aanpak. Deze moet echter doorontwikkeld worden. Het formaliseren en verankeren ervan is een belangrijke stap. Bij alle nieuwe aanvragen én bij herbeoordelingen zal deze aanpak worden gehanteerd. Zolang een herbeoordeling niet leidt tot een andere uitkomst, zal de oude indicatie voor een individuele voorziening van toepassing zijn. Het inschatten en beoordelen van wat een aanvrager op eigen kracht kan regelen dan wel middels het sociaal netwerk of collectieve voorzieningen, kortom het leveren van maatwerk, is een taak waarin de consulenten door middel van deskundigheidsbevordering steeds meer ervaring krijgen. Nu ook het aspect ‘financiële mogelijkheden’ wat nadrukkelijker bij de overwegingen betrokken gaat worden, is het verstandig daarover indicatief iets vast te leggen. Als een aanvrager in aanmerking zou komen voor een beperkt aantal individuele voorzieningen (bijvoorbeeld alleen voor huishoudelijke hulp), wordt al langere tijd gevraagd wat de inkomenssituatie is. Als een inkomen zo hoog is dat de totale kosten voor de voorziening via de eigen bijdrage feitelijk voor rekening komen van de aanvrager, wordt sowieso al afgeraden de voorziening via de SDD aan te vragen. Je kunt het immers in die situatie meestal aanmerkelijk goedkoper zelf regelen. Bovendien heb je dan niks te maken met allerlei bureaucratie (de vaststelling van de eigen bijdrage vindt elke vier weken plaats, herindicatie, etc). Het scheelt de SDD bovendien uitvoeringskosten. Wanneer je het financiële aspect van de ‘eigen kracht’ wilt beoordelen, is de eerder voorgestelde inkomensgrens van twee keer de AOW-norm uitgangspunt, uiteraard met inachtneming van de mogelijke andere bijzondere lasten. In de praktijk gaat het om alleenstaanden met een jaarinkomen van meer dan ca € 26.000 en gezinnen met een jaarinkomen van meer dan ca € 35.000. Omdat de Kanteling betrekking heeft op het hele arsenaal aan individuele voorzieningen, zullen bovenstaande financiële overwegingen in alle keukentafelgesprekken aan de orde komen.
pagina 9
Drechtraadcarrousel 6 maart 2012
2.3 Kanttekening: juridische belemmeringen? Vooralsnog zien wij geen juridische belemmeringen. Het onderbouwen van een eventuele formele afwijzing zal meer aandacht vragen. Een simpele verwijzing naar het gewijzigde artikel uit de Verordening zal niet volstaan. Er zal ook een inhoudelijke motivering moeten worden verwoord om duidelijk te maken waarom de compensatie ook anders dan via een individuele voorziening kan worden gerealiseerd. Jurisprudentie zal te zijner tijd uitwijzen of motiveringen als voldoende en afdoende worden beoordeeld.
De Drechtraad, gezien het voorstel van het Drechtstedenbestuur van 9 februari 2012; besluit: vast te stellen het navolgende Besluit tot wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden Artikel I De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden wordt als volgt gewijzigd: toevoegen van een nieuw lid g. in Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen, artikel 2 beperkingen (Geen voorziening wordt toegekend) g. als het college heeft vastgesteld dat de aanvrager zelf in staat kan worden geacht de voorziening te (doen) organiseren en te financieren met het oog op het door die persoon vanwege zijn beperking in zelfredzaamheid te bereiken resultaat.
Artikel II
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op 1 mei 2012. Aldus besloten in de vergadering van de Drechtraad van 3 april 2012 De coördinerend griffier,
De voorzitter,
A. Overbeek
A.A.M. Brok
REGIONALE WMO ADVIESRAAD DRECHTSTEDEN
Drechtstedenbestuur Postbus 619 3300 AP DORDRECHT Dordrecht Kenmerk: Betreft:
2 februari 2012 12/01/001/MT Beleidsaanpassingen Wmo
Geacht bestuur, De Regionale Wmo adviesraad Drechtsteden is gevraagd advies uit te brengen over de Beleidsaanpassingen Wmo, de vergadernotitie voor het DSB op 9 februari en het PFOsociaal op 7 februari. We willen zeker aan dit verzoek voldoen, hoewel de termijn waarop dit advies uitgebracht moet worden, heel erg kort is. Omdat ook deze voorstellen verstrekkende gevolgen hebben, wilden we hier eerst overleg over voeren met de lokale Wmo-raden. Een ruime week om een advies te formuleren is dan erg beperkt. Cliënt of bezuinigingen Uitgangspunt van deze vergadernotitie zijn de bezuinigingen. Voor ons blijft echter de cliënt die behoefte heeft aan ondersteuning het uitgangspunt. We begrijpen dat er bezuinigd moet worden, maar we missen de menselijke maat in deze notitie. Inkomensgrens We zijn tegen de wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning (punt A op p.1, herhaald onder 2.1, p.11). Op welke wijze wordt vastgesteld dat de cliënt zelf in staat kan worden geacht de voorzieningen te (doen) organiseren en met name te financieren met het oog op het door die persoon vanwege zijn beperking in zelfredzaamheid te bereiken resultaat, vinden wij niet nader uitgewerkt. Wat ons betreft, zijn de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, op 19 december en 19 januari jl. helder: er mag geen inkomensgrens gesteld worden. Door de voorgestelde wijziging van de Verordening en de gesprekken aan de keuken tafel wordt dit ‘via de achterdeur’ toch weer geprobeerd. Terecht wordt opgemerkt dat het er voor consulenten niet eenvoudiger op wordt (p.10). Op basis waarvan wordt beoordeeld of de cliënt in staat is HH zelf te betalen? De consulenten hebben geen richtlijnen voor wat betreft het inkomen waar zij zich op kunnen beroepen. Wat gebeurt er als een cliënt weigert inzicht te geven in zijn/haar inkomsten? Hebben ‘brutalen in dat geval de halve wereld?’
Secretariaat: Zorgbelang Zuid-Holland, M.H. Trompweg 235, 3317 NE DORDRECHT telefoonnr.: 088-9294030 e-mailadres:
[email protected]
Het Resultaatmodel HH We staan positief tegenover de pilot. Er komt een onderbouwd voorstel om dit model in te voeren (p.8). We willen hier graag in meedenken en zeker ook betrokken worden bij de evaluatie. Helder moet zijn op basis van welke criteria de pilot beoordeeld wordt. We willen alvast meegeven dat het resultaat van HH1 een schoongemaakt huis moet zijn. Voor de ene cliënt kan dit betekenen dat hij/zij bijvoorbeeld twee keer een uur per week HH1 krijgt, voor de andere cliënt kan dit drie uur in de twee weken zijn. Aanbieder en cliënt stellen dit in overleg vast. We zijn met u benieuwd naar de juridische haalbaarheid van de pilot. Geeft de gemeente met de afgegeven indicatie voor een schoongemaakt huis in voldoende mate invulling aan het compensatiebeginsel en de maatwerkgedachte (p.8)? Kwaliteit en tevredenheid Twee belangrijke elementen bij de pilot zijn de kwaliteit van het schoonmaken en de tevredenheid van de cliënt. De kwaliteit zal een onderdeel worden van het bestek. Wij gaan ervan uit dat de gemeente/SDD haar verantwoordelijkheid neemt voor een juiste uitvoering en kwaliteitsbewaking. Dit om te voorkomen dat een later te houden KTO pas dan tot ongewenste conclusies gaat leiden. Het KTO wijst namelijk uit of cliënten tevreden zijn over de nieuwe werkwijze. Promoten PGB We zijn blij dat er geprobeerd wordt het aantal cliënten met een PGB te vergroten. Dit scheelt weer in de kosten. In afwachting van uw reactie, met vriendelijke groet,
A.J.A.J. de Goeij
Cc de heer P. van der Meijden
Secretariaat: Zorgbelang Zuid-Holland, M.H. Trompweg 235, 3317 NE DORDRECHT telefoonnr.: 088-9294030 e-mailadres:
[email protected]
Drechtsteden
Postbus 619 3300 AP Dordrecht
Bezoekadres
Spuiboulevard 298 3311 GR Dordrecht
Regionale Wmo Adviesraad Drechtsteden T.a.v. de voorzitter, de heer A.J.A.J. de Goeij Secretariaat: Zorgbelang Zuid-Holland M.H. Trompweg 235 3317 NE DORDRECHT
Behandeld door: P. van der Meijden
Telefoon (078) 770 7023 Fax (078) 639 8080 Website www.socialedienstdrechtsteden.nl
Datum 2 februari 2012
Onderwerp
Reactie op advies inzake beleidsaanpassingen Wmo
Ons kenmerk:
Bijlage
n.v.t.
Uw kenmerk: 12/01/001/MT
Geachte heer De Goeij, Wij willen de regionale Wmo adviesraad hartelijk danken voor het advies met betrekking tot de voorgestelde beleidsaanpassingen Wmo. Zoals u weet is per 1-1-2011 door het Rijk meer dan € 2 miljoen gekort op het Wmo budget voor huishoudelijke hulp van de Drechtsteden gemeenten. Bezuinigen is dus onvermijdelijk. We zijn van mening dat we met onze voorstellen de meest kwetsbare cliënten, die ondersteuning vanuit de overheid nodig hebben, ontzien. U geeft aan tegen de hieronder genoemde aanvulling van de Verordening te zijn: “Geen voorziening wordt toegekend: als het college heeft vastgesteld dat de aanvrager zelf in staat kan worden geacht de voorziening te (doen) organiseren en te financieren met het oog op het door die persoon vanwege zijn beperking in zelfredzaamheid te bereiken resultaat.” Met deze aanvulling krijgen de principes van de ‘Kanteling’, zoals beschreven in onze notitie, een plaats in onze Verordening. We hebben begrepen dat uw adviesraad deze principes ondersteunt. We vinden het nodig dat dit ‘kantelingsartikel’ in onze Verordening opgenomen wordt. Dit doet ook recht aan artikel 4 lid 2 van de Wet waarin bepaald is dat “bij het bepalen van de voorzieningen het college rekening houdt met de persoonskenmerken, de behoefte en de capaciteit van de aanvrager om uit oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien”. We vinden dat als de aanvrager in staat is de voorziening zelf te regelen én de financiële middelen heeft deze zelf te betalen, hij niet in aanmerking komt voor verstrekking van de voorziening, of het geld daarvoor, op grond van de Wmo. In het ‘keukentafelgesprek’ met de aanvrager zal dit duidelijk moeten worden. We kijken eerst naar de eigen kracht van mensen: wat kunnen zij zelf? Daarbij wordt ook gekeken naar het sociaal netwerk: op welke manier kan dat worden ingeschakeld voor ondersteuning? Hierbij gaat het om het te bereiken resultaat en dat is voor iedereen maatwerk, afhankelijk van de omstandigheden. Voor het ‘keukentafelgesprek’ geven we een globale financiële richtlijn mee. Vanwege het uitgangspunt van maatwerk, zal nadrukkelijk gekeken worden naar de feitelijke algehele financiële situatie. Heeft iemand nog meer kosten voor ondersteuning en zorg? Zijn er bijzondere lasten?
Datum 2 februari 2012 Ons kenmerk:
Daarom spreken we dan ook van ‘maatwerk’! Het klopt dat de consulenten het op deze manier een stuk moeilijker krijgen. Elke beoordeling is individueel maatwerk. Het werken met vastomlijnde protocollen wordt bij de Kanteling geheel losgelaten. Dat was en is immers de AWBZ-methode, die we achter ons moeten laten. Overigens wordt het inkomen al langere tijd door de consulenten aan de orde gesteld. Als men namelijk een voldoende hoog inkomen heeft, is het vaak verstandiger de voorziening zelf te regelen en te betalen (namelijk als de eigen bijdrage net zo hoog is als de kosten voor de voorziening). In uw reactie op de voorstellen aan het DSB van december 2011 was u niet afwijzend met betrekking tot het stellen van een inkomensgrens. Uw ‘nee’ tegen het voorliggende voorstel lijkt uitsluitend ingegeven te zijn door de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep. Het is echter de vraag wat precies de reikwijdte is van deze uitspraken. Wij hebben in elk geval de conclusie getrokken dat een ‘harde’ inkomensgrens niet mag. Daarom hebben wij het eerdere besluit ingetrokken. De vraag of bij het keukentafelgesprek de inkomenssituatie mag worden meegewogen, staat momenteel bij gemeenten en de landelijke politiek nadrukkelijk op de agenda. Op dit punt bestaat nog geen jurisprudentie. In dit verband kunnen we vaststellen dat de principes van de Kanteling thans nadrukkelijk zijn verwoord in de wijzigingsvoorstellen van de Wmo in verband met 'begeleiding'. Enkele voorbeelden: " Daarbij staan de eigen verantwoordelijkheid en de eigen kracht van de burger en zijn of haar netwerk voorop." (pag. 2 Memorie van Toelichting). " Onder zelfredzaamheid wordt hier verstaan: ' het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het maatschappelijk verkeer mogelijk maken.' (MvT, pag 5) "De burger mag van zijn gemeente verwachten dat hij ondersteund wordt in zijn participatie als hij echt niet 'op eigen kracht' of met behulp van zijn netwerk kan meedoen." (MvT, pag 12). De Raad van State schrijft na de definitie van zelfredzaamheid: "Bij de beoordeling van de noodzakelijke mate van compensatie wordt derhalve eerst bepaald wat de burger op eigen kracht kan of kan leren, organiseren of financieren. Biedt dat onvoldoende soulaas, dan worden de mogelijkheden van informele zorg of sociale netwerken verkend. Zijn de belemmeringen daarmee niet afdoende te compenseren, dan wordt gezocht naar oplossingen in collectieve, algemene voorzieningen. Pas in laatste instantie worden individuele, professionele voorzieningen ingezet." (Kamerstuk 33 127, nr 4, pag 5) Hieruit kan onzes inziens worden geconcludeerd dat ook de financiële situatie van een cliënt nadrukkelijk aan de orde mag komen bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor een individuele voorziening. Het ligt overigens voor de hand dat deze kwestie in de politieke behandeling van de wetswijziging Wmo in verband met 'begeleiding' aan de orde zal komen. Daarmee komt er ongetwijfeld meer duidelijkheid.
Tot slot zijn we verheugd dat u positief bent over het pilotproject Resultaatmodel HH en het promoten van het PGB. Wij kunnen u toezeggen dat u bij de ontwikkeling daarvan betrokken zult worden.
Hoogachtend, Drechtstedenbestuur,
Pagina 2 van 3
Datum 2 februari 2012 Ons kenmerk:
J.H. de Baas secretaris
Pagina 3 van 3
drs. A.A.M. Brok voorzitter
Drechtraadcarrousel 6 maart 2012
Voortgang Plan van aanpak “Kanteling” Wmo-Drechtsteden In augustus 2011 is er een projectleider in de Drechtsteden aangesteld om het door het Drechtstedenbestuur vastgestelde Plan van Aanpak “Kanteling Wmo-Drechtsteden” uit te voeren. De bedoeling van deze notitie is om inzicht te geven in de voortgang. De projectleider heeft vooral een ‘aanjagende’ functie in de regio van de Drechtsteden. De projectleider is aangesteld voor een jaar voor één dag in de week. De volgende zeven activiteiten worden in het Plan van aanpak genoemd: 1. Visie en juridische verankering: formuleren van een visiestuk dat ingepast kan worden in de lokale Wmo-beleidsplannen en het aanpassen van het beleids- en juridisch kader Wmo (verordening Wmo Drechtsteden). 2. Inventarisatie: aansluiten bij wat er al is, wat er al gebeurt en ontwikkeld wordt op het terrein van maatschappelijke ondersteuning in buurten en gemeenten van de Drechtsteden. Deze initiatieven en projecten moeten we beter in kaart brengen en benutten. 3. Digitale sociale kaart Drechtsteden: het vullen van een digitale, vraaggerichte sociale kaart Drechtsteden, die aansluit bij de businesscase Zorgplein (onderdeel van het regionale dienstverleningsconcept). 4. Scholing, training en communicatie: deskundigheidsbevordering van interne en externe consulenten en adviseurs over het gedachtegoed van ‘de Kanteling’ en communicatie richting maatschappelijke organisaties. 5. Medewerking maatschappelijke partners: medewerking van welzijns- en zorgorganisaties, particuliere organisaties, woningcorporaties, bedrijfsleven, Wmo adviesraden etc. organiseren. 6. Algemene en collectieve diensten: uitbreiding van bestaande of nieuwe algemene en collectieve diensten of voorzieningen. 7. Arrangementen met uitkerings- en onderwijsinstanties: inzet van uitkeringsgerechtigden en stagiaires t.b.v. Wmo-doelen. Visievorming voor gemeenten Allereerst is er begonnen aan een proces van het vormen van een gezamenlijke visie. Omdat alle gemeenten in de Drechtsteden een Wmo-beleidsplan moeten gaan maken, is er een gezamenlijke tekst gemaakt m.b.t. de gemeentelijke visie op De Kanteling. Deze tekst zal in alle Wmo beleidsplannen worden opgenomen. Waar staat de Kanteling voor? De term Kanteling is bedacht door de VNG en staat voor het doorontwikkelen van de Wmo-praktijk in een richting waarin meer dan nu participatie (i.p.v. zorg), resultaten (i.p.v. voorzieningen) en maatwerk (i.p.v. protocollering) centraal staan. Het gaat bij de Kanteling om het in de praktijk toepassen van het principe van de eigen verantwoordelijkheid. Dat betekent dat er gedacht wordt vanuit oplossingen. Gemeenten zijn niet verplicht iemand die beperking A of B heeft voorziening X of Y te leveren. Gemeenten zijn wel verplicht om dusdanige maatregelen te nemen dat de beperking gecompenseerd wordt. Niet het middel (de voorziening) maar het resultaat staat voorop. Elke vorm van ondersteuning die ertoe leidt dat mensen in staat zijn om de genoemde resultaten te realiseren – en de rechter kan dat in laatste instantie beoordelen- volstaat. Dit wordt de compensatieplicht genoemd. Met de kanteling verandert het primaire proces in de Wmo van claimbeoordeling (bij een aanvraag voor een voorziening) naar een gesprek over hoe de beperkingen in zelfredzaamheid en participatie kunnen worden gecompenseerd. De eigen mogelijkheden en die van de (sociale) omgeving staan hierbij nadrukkelijk voorop. Inmiddels is het meer uitgaan van eigen kracht en minder leunen op de overheid in de samenleving een breed aangehangen uitgangspunt geworden. De vraag is echter hoe dat vorm moet krijgen en hoe ver dat moet gaan.
De Kanteling heeft twee aspecten die spanning kunnen oproepen in de samenleving: 1. het realiseren van eigen verantwoordelijkheid van de burgers en het vergroten van participatie; 2. de noodzaak van gemeenten om zuinig om te gaan met het beschikbare budget. Een burger die verwacht dat de overheid de claim zonder meer honoreert zal aanvankelijk teleurgesteld en ontevreden kunnen zijn als in de praktijk van het voeren van “Het Gesprek” nadrukkelijk de eigen mogelijkheden en de benutting van de beschikbare algemene voorzieningen worden verkend.
1
Drechtraadcarrousel 6 maart 2012
Medewerking maatschappelijke organisaties en communicatie Zeker gezien bovengenoemde spanning, moet er veel tijd besteed worden aan het uitdragen en concretiseren van de visie. In dit kader is er een presentatie gegeven aan de regionale Wmoadviesraad en enkele lokale wmo-adviesraden. In december 2011 werd er een werkconferentie De Kanteling in de Drechtsteden georganiseerd. Hieraan hebben regionale en lokale instellingen (zorg, welzijn, maatschappelijke dienstverlening) deelgenomen. Deze conferentie had de volgende doelstellingen: • informatie geven over De Kanteling • draagvlak verwerven • concrete, lokale invullingen bedenken. De provinciale steunorganisatie CMO/Stimulans heeft procesondersteuning gegeven bij de organisatie. Ook de VNG heeft haar medewerking verleend. Er is contact geweest met het zorgkantoor over een mogelijke, financiële ondersteuning van het proces in de Drechtsteden. Afgesproken is om een plan van aanpak te ontwikkelen waarbij in drie gemeenten concrete projecten worden uitgevoerd en ondersteund. Dit plan zal in het eerste kwartaal van 2012 klaar zijn. Er wordt de mogelijkheid bekeken om in de Drechtsteden deur aan deur een ‘Kantelingskrant’ te verspreiden. Gebleken is dat dit de beste manier is om de burgers te bereiken. Scholing Stichting Vraagwijzer heeft de consulenten van de SDD een training gegeven als het gaat om de praktische uitvoering van De Kanteling. Met name het voeren van “Het Gesprek” waarbij consulenten nagaan hoe de eigen kracht van de cliënt en zijn sociale omgeving kan worden geactiveerd. “Het Gesprek” is een methode die in De Kanteling wordt in onze regio uitgevoerd door de Wmoconsulenten van de SDD. Het doel is om (potentiële gebruikers) bewust te maken van hun eigen mogelijkheden en die van hun omgeving. Uiteindelijk moet dit leiden tot een afname van claims. In het eerste kwartaal van 2012 zullen ook intermediairs zoals medewerkers van Wmo-loketten, ouderenadviseurs en medewerkers van organisaties voor maatschappelijke dienstverlening in de gemeenten worden geschoold. Omdat het belangrijk is om maatwerk te leveren, is er besloten in elke gemeente een training te organiseren. Digitale sociale kaart en zorgwijzer In alle gemeenten van de Drechtsteden is de digitale sociale kaart Antwoord@ tot stand gekomen. Hoewel dit een goede bijdrage is aan de dienstverlening van de gemeenten, is er ook kritiek mogelijk, omdat dit nog te weinig een beroep doet op de eigen kracht van de mensen. Daarom is besloten dit systeem aan te vullen met een te ontwikkelen vraaggeleidingssysteem dat wel voldoet aan de principes van De Kanteling. Met uitgever SDU zijn gesprekken gevoerd om zo’n instrument te ontwikkelen. Dit instrument heeft de werknaam “Zorgkompas Drechtsteden” meegekregen. Het betreft een webapplicatie die zowel door burgers als professionals kan worden gebruikt. Het te ontwikkelen instrument kent drie hoofddoelstellingen: 1. vraag verhelderen en inventariseren van behoeften van de cliënt; 2. stimuleren van zelfredzaamheid en gebruik van eigen kracht en initiatief; 3. adviseren over oplossingen en bemiddeling tussen burgers en professionals van organisaties. De bedoeling is dat dit instrument in 2012 gebruiksklaar is. Arrangementen met uitkeringsorganisaties In Dordrecht is het stadsprogramma arbeidsmarkt ingericht om het perspectief op werk in de regio te verhogen, en daarmee de transities vanuit school naar werk, van uitkering-naar-werk en van werk naar werk te vergroten. De aanpak die hierbij is gekozen lijkt sterk op de succesvolle methode die in Alblasserdam is gevolgd. Met behulp van diverse bestaande instrumenten (uit het onderwijs, vanuit SDD, Drechtwerk) wordt in overleg met organisaties in de stad werk gecreëerd voor mensen die uit een uitkering komen.
2
Drechtraadcarrousel 6 maart 2012
Inzet is bestaande initiatieven in deze richting op te schalen en massa te maken. In dit project is de inzet om massa te maken in deze kleinschalige initiatieven, in de diverse gemeenten, en daarmee minimaal 500 extra mensen uit een uitkering (WWB/WSW) te laten stromen. Het gaat om het ontwikkelen van leerwerkbedrijven waarbij ROC’s zijn betrokken (ROC Wellant, Albeda en Da Vinci). Het model gaat uit van een scholingscomponent waarbij deelnemers worden ingeschreven bij een ROC. Er zijn door de kwartiermaker gesprekken gevoerd met verschillende zorginstellingen waaronder de Wielborgh, het Albert Schweitzerziekenhuis en MEE. De oriëntatiefase van dit project loopt ten einde en zal overgaan in de looptijd die duurt tot 1 januari 2014. In het kader van de compensatiemiddelen die gemeenten hebben gekregen toen lichte zorg uit de AWBZ werd geschrapt, zijn in gemeenten diverse projecten gestart die passen in het gedachtegoed van de Kanteling. Zo is er in Sliedrecht een project gestart voor mensen die niet meer in aanmerking komen voor dagopvang in het kader van de AWBZ. De welzijnsorganisatie biedt ondersteuning in de vorm van dagopvang in samenwerking met een zorgorganisatie. In Dordrecht worden stagiaires van het Da Vinci College met veel succes ingezet om de thuishulp te ondersteunen (wijkleerbedrijf in Sterrenburg). Onderzoek De Kanteling: draagvlak en invulling Waarom een onderzoek? De Sociale Dienst Drechtsteden (SDD) heeft het Onderzoekscentrum Drechtsteden (OCD) een onderzoek uitgevoerd naar het draagvlak en de invulling van De Kanteling. Gezien de schaarste aan middelen moet de SDD de komende jaren efficiënter gaan werken als het gaat om de verstrekking van individuele voorzieningen (hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen en rolstoelen). Ook de vervoersvoorziening voor mensen die geen gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer, valt onder de verantwoordelijkheid van de SDD. Veranderen van de huidige werkwijze is noodzakelijk omdat door de vergrijzing en de extramuralisering (mensen blijven langer thuis wonen als ze beperkingen hebben) de vraag toe zal nemen en omdat het rijk stevig kort op het budget voor de hulp bij het huishouden. De vraagstelling Het OCD heeft antwoord gegeven op de volgende vragen: 1. Hoe ziet de huidige groep van gebruikers er uit wat betreft het gebruik van de individuele voorzieningen en leeftijd? 2. Hoe ziet de toekomstige groep er uit? 3. Voor welke individuele voorzieningen zijn er welke alternatieven? 4. Wat vinden de gebruikers van de kantelingsgedachte en van deze alternatieven? Kenmerken gebruikers Vooral ouderen maken gebruik van de individuele voorzieningen (58% is 75 jaar of ouder). Ruim twee op de tien 75 tot 84-jarigen en ruim vier op de tien 85-plussers. De omvang van de doelgroep zal in 20 jaar door vergrijzing (als overige omstandigheden gelijk blijven) in 20 jaar toenemen met 33%. Het OCD stelt ook vast dat ouderen gemiddeld steeds draagkrachtiger worden. Tussen 2001 en 2009 is het inkomen van 65-plussers ten opzichte van dat van 65-minners sneller gestegen. Er is dus minder armoede onder ouderen gekomen. Het blijkt ook dat ouderen gemiddeld over veel vermogen (door hun woning) beschikken. In 2009 is dit gemiddeld € 240.000 per huishouden tegenover circa € 150.000 voor huishoudens jonger dan 65 jaar. Het OCD stelt dan ook de vraag of het nog noodzakelijk is om alle ouderen op de huidige manier financieel tegemoet te komen. Mogelijke alternatieven Als alternatief voor relatief dure individuele voorzieningen, zouden volgens de gedachte van De Kanteling algemeen toegankelijke voorzieningen (welzijnsvoorzieningen, maatschappelijke dienstverlening als algemeen maatschappelijk werk, boodschappendiensten, klussendiensten, mantelzorgondersteuning, scootmobielpools enz.) in aanmerking komen om in de ondersteuningsbehoefte te voorzien. Volgens het OCD is hier nog werk aan de winkel. Overigens mag de winst die verwacht mag worden van alleen de uitbreiding van collectieve voorzieningen niet te hoog worden ingeschat. Er moet gekeken worden naar alle compenserende mogelijkheden waaronder het inzetten van vrijwilligers waardoor geïndiceerde uren voor hulp in het huishouden kunnen afnemen. 3
Drechtraadcarrousel 6 maart 2012
Opvattingen van gebruikers Bij negen op de tien gebruikers voldoet de individuele voorziening aan de behoefte. Slechts 6% zou het zonder voorziening redden. Ook neemt de belemmering door beperking flink af bij het gebruik van de individuele voorziening. Gebruikers reageren verdeeld op het idee om in het eerste gesprek met een consulent breed te kijken naar mogelijkheden zowel van voorzieningen als alternatieven. Meer zicht op alle mogelijke hulp en het idee dat je serieuzer genomen wordt spreekt aan, maar de huidige situatie is volgens veel klanten ook goed. Daarnaast heeft een gedeelte van de gebruikers geen behoefte aan zo’n uitgebreid gesprek, of zoekt men liever zelf naar oplossingen. De voorkeur gaat uit naar keuze voor de individuele voorzieningen of betaalde hulp van een professional. Op zich logisch, omdat men uit gaat van de eigen ervaring in de huidige situatie. Toch worden alternatieven ook gekozen. Het gaat dan vaak om hulp van vrienden of familie of voorzieningspecifieke alternatieven zoals een pasje voor de Drechthopper, uitleenservice voor rolstoelen, maaltijdservice en zelf naar een woning zoeken. Uitbreiding Wmo met de functie extramurale begeleiding uit de AWBZ Op 22 december 2011 is een wetsvoorstel over de wijziging van de Wmo ingediend bij de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel bevat ingrijpende wijzigingen, zoals: decentralisatie van de AWBZ-functies (1) begeleiding voor burgers zonder verblijfsindicatie en (2) kortdurend verblijf ten behoeve van personen die zijn aangewezen op permanent toezicht. De regering streeft ernaar het wetsvoorstel op 1 januari 2013 in werking te laten treden. In 2013 zijn de gemeenten dan verantwoordelijk voor nieuwe gevallen en voor degenen van wie de indicatie voor begeleiding en kortdurend verblijf in 2013 eindigt. Vanaf 1 januari 2014 zijn gemeenten verantwoordelijk voor alle personen die in aanmerking komen voor begeleiding. Bovendien is het advies van de Raad van State op het wetsvoorstel op 16 december 2011 ook al verschenen. De transitie van dit deel van de AWBZ naar de gemeente houdt in dat dit deel wordt geschrapt uit de AWBZ en wordt ondergebracht onder de Wmo die door gemeenten wordt uitgevoerd. De Raad van State constateert dat met de overgang van de extramurale begeleiding naar de Wmo de gemeente er een omvangrijke groep hulpbehoevenden bij krijgt, voor wie de noodzakelijke hulp divers en veelal complex is. Dat vraagt van de gemeente specifieke deskundigheid. De Raad van State vraagt aandacht voor de nodige toerusting van gemeenten. In de memorie van toelichting staat dat het resultaat van begeleiding in de Wmo is de zelfredzaamheid te bevorderen, dat blijkt uit het volgende citaat: “Het bevorderen of doen behouden van zelfredzaamheid van de burger of het compenseren van een gebrek aan zelfredzaamheid is op grond van de Wmo reeds een taak van de gemeente. Hierbij gaat de Wmo uit van de zelfredzame burger, die zelf verantwoordelijk is voor deelname aan het maatschappelijke verkeer. Als de burger daarbij problemen ondervindt, is het de taak van de gemeente om de burger daarin te ondersteunen. Onder zelfredzaamheid wordt hier verstaan: het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken”. In het wetsvoorstel en in de memorie van toelichting zijn heel wat begrippen opgenomen die passen binnen de principes van De Kanteling. Dat betekent dat hier geen sprake meer zal zijn van een zorgplicht zoals onder de AWBZ, maar van een compensatieplicht zoals die onder de Wmo geldt. De Kanteling is te beschouwen als de praktische invulling van de compensatieplicht. Zo wordt er in de memorie van toelichting van het Wetsvoorstel Wijziging Wmo niet gesproken over een indicatiestelling, maar over een ‘keukentafelgesprek’ en is de eigen kracht van de burger een belangrijk begrip. Gemeenten krijgen behoorlijk wat beleidsvrijheid. Gemeenten worden bijvoorbeeld door een wijziging van de artikelen 5 en 6 Wmo niet langer verplicht de burger die aanspraak heeft op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget. Wel kan de gemeenteraad in de verordening bepalen of en zo ja, in welke gevallen en onder welke voorwaarden, iemand in aanmerking komt voor een persoonsgebonden budget. Het kabinet ziet kortdurend verblijf voor iemand die een mantelzorger heeft die zwaar belast is omdat deze permanent toezicht moet houden als een vorm van mantelzorgondersteuning. Het te bereiken resultaat (ook een begrip van de Kanteling) is in dan het ontlasten van de mantelzorger.
4
Drechtraadcarrousel 6 maart 2012
Vervolg Er is zoals verwacht een spanning tussen het gedachtegoed van De Kanteling en de voorkeur van veel burgers. Het gemeengoed worden van deze gedachte zal dan ook veel inspanningen en tijd vergen. Behalve de waarde van De Kanteling die bestaat uit het gebruik maken van eigen kracht en het activeren van de samenleving, is er ook nadrukkelijk een financieel aspect aan de orde. Voortzetting van huidige beleid zal tot aanzienlijke financiële tekorten gaan leiden. In het Plan van Aanpak staan 7 activiteiten genoemd waaraan gewerkt moet worden. Uit deze notitie blijkt dat dit op het terrein van 6 activiteiten in het eerste half jaar het geval is geweest. In het tweede half jaar zal dit worden voortgezet. De eerste stap is gezet op weg naar de juridische verankering. Het betreft hier de aanpassing van de Wmo-verordening. Het zal duidelijk zijn dat hier niet alleen juridische, maar ook politieke aspecten aan de orde zijn. In het komend half jaar zal dit nadrukkelijk de aandacht vragen. In 2012 zal ook de manier waarop het compensatiebeginsel voor extramurale begeleiding volgens de principes van de Kanteling binnen dit project aandacht krijgen.
5
De Kanteling: draagvlak en invulling Sociale Dienst Drechtsteden
Onderzoekcentrum Drechtsteden drs. D.M. Verkade drs. J.M.A. Schalk november 2011
Colofon Opdrachtgever Tekst Drukwerk Informatie
Sociale Dienst Drechtsteden Onderzoekcentrum Drechtsteden Impuls Publiciteit, Sliedrecht GR Drechtsteden Onderzoekcentrum Drechtsteden Postbus 619 3300 AP Dordrecht 078 – 770 39 05 www.onderzoekcentrumdrechtsteden.nl
Overnemen van delen van de tekst is toegestaan onder voorwaarde van een duidelijke bronvermelding.
Inhoud Samenvatting .........................................................................................5 1 Inleiding........................................................................................ 11 1.1 Aanleiding en doel .......................................................................... 11 1.2 Vraagstelling.................................................................................. 11 1.3 Opzet ............................................................................................ 12 1.4 Leeswijzer ..................................................................................... 13 2 Klantgroep nu en in de toekomst................................................... 15 2.1 Huidig gebruik................................................................................ 15 2.2 Huidige klantgroep.......................................................................... 16 2.3 Toekomstige klantgroep .................................................................. 17 3 De Kanteling.................................................................................. 20 3.1 Het gedachtegoed........................................................................... 20 3.2 Resultaten ..................................................................................... 22 3.3 Alternatieven ................................................................................. 22 4 Onderzoek onder de klanten ......................................................... 25 4.1 Ondersteuningsbehoefte.................................................................. 25 4.2 Mening over De Kanteling ................................................................ 28 Bijlagen ................................................................................................ 33 Bijlage 1 Methodologische verantwoording .............................................. 35 Bijlage 2 Bevolkingsontwikkeling per gemeente en leeftijdscategorie .......... 37 Bijlage 3 Aanvullende tabellen ............................................................... 39 Bijlage 4 Vragenlijst ............................................................................. 41 Bijlage 5 Meldingsformulier Wmo gemeente Bronckhorst........................... 53 Bijlage 6 Meldingsformulier Wmo Sociale Dienst Drechtsteden ................... 57
Samenvatting en conclusies Hoe kunnen alternatieven worden ingezet voor de individuele hulpmiddelen van de Sociale Dienst Drechtsteden (SDD)? Hoe ziet de klantgroep van die voorzieningen er nu uit en hoe zal dat zijn in de toekomst? Het Onderzoekcentrum Drechtsteden (OCD) heeft hier in opdracht van de SDD onderzoek naar gedaan. Daarvoor heeft zij ‘De Kanteling’ (het gedachtegoed van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en ook de Drechtsteden gemeenten) leidend laten zijn.
Bij De Kanteling staat niet het aanbod van voorzieningen centraal, maar de vraag van de klant en de eigen mogelijkheden van de klant. Wat kan de klant zelf? Wat is zijn eigen kracht en zijn eigen verantwoordelijkheid?
De SDD is in het kader van de Wmo, de verstrekker van de individuele voorzieningen in de Drechtsteden. Om de klant beter van dienst te kunnen zijn en om het hoofd te bieden aan aankomende bezuinigingen wil de SDD antwoord op vier vragen: 1. 2.
3. 4.
Hoe ziet de huidige klantgroep er uit wat betreft gebruik van de individuele voorzieningen en leeftijd? Hoe ziet de toekomstige klantgroep er uit wat betreft gebruik van de individuele voorzieningen en leeftijd? Wat kunnen we al zeggen over ontwikkelingen in het inkomen van de klantgroep? Voor welke individuele voorzieningen zijn er welke alternatieven? Wat vinden de klanten van de kantelingsgedachte en van deze alternatieven?
Klantgroep van nu Er zijn vier soorten individuele voorzieningen: hulp bij het huishouden, vervoer (bv. de Drechthopperpas, een scootmobiel), rolstoelen en woonvoorzieningen (aanpassingen zoals een traplift en een toiletvoorziening). In de Drechtsteden zijn eind 2010 zo’n 34.000 individuele voorzieningen toegekend, waarvan het grootste deel op het gebied van vervoer (tabel 1). Ongeveer 19.800 unieke cliënten maken gebruik van de voorzieningen.
Tabel 1 Aantal lopende toegekende individuele voorzieningen Drechtsteden, eind 2010 voorziening vervoer hulp bij het huishouden rolstoelen wonen totaal
18.364 8.439 3.883 3.277 33.963
Toelichting: het gaat de lopende verstrekkingen van eind 2010. Alleen voor wonen gaat het om de verstrekkingen in het laatste jaar (2010). Bron: SDD, ManagementInformatie
Hoe ouder je wordt, hoe groter de kans op beperkingen. De klantgroep van nu bestaat voornamelijk uit 75-plussers (58%). Het automatische recht op een Drechthopperpas vanaf 75 jaar draagt hier aan bij. Niet alleen het gebruik van deze vervoersvoorziening neemt snel toe met de leeftijd, dit geldt ook voor hulp in het huishouden. Ruim twee op de tien 75-84-jarigen maken hier gebruik van en ruim vier op de tien 85-plussers (figuur 1).
Mogelijkheden van De Kanteling
5
We hebben antwoord gegeven op de eerste vraag door het klantbestand van de SDD te analyseren. We keken naar het soort voorziening en naar leeftijd van de klant.
Figuur 1:
Percentage gebruik van voorzieningen per leeftijdsgroep
80%
0,673
60%
0,469
40% 20%
0,07
0,011
0,018
0,044
0,101
0% 0-19
20-34 Huishouden
35-49 Vervoer
50-64
65-74 Rolstoel
75-84
85+
Wonen
Klantgroep van de toekomst De omvang van de klantgroep zal door vergrijzing (wanneer overige omstandigheden gelijk blijven) in 20 jaar toenemen met 33% (bij de rolstoelen) tot 50% (bij hulp bij het huishouden). Onder ouderen is de behoefte aan en het gebruik van individuele voorzieningen het hoogst en juist hier is een forse toename te verwachten van de 65-plussers en daarbinnen de 75-plussers. De groep tot en met 49 jaar zal afnemen en er is een stabiele leeftijdsgroep 50-64 jarigen. Ouderen worden gemiddeld steeds rijker. Het is dus de vraag of het nog noodzakelijk is om alle ouderen op de huidige manier financieel tegemoet te komen bij diverse regelingen. Wel blijft er aandacht nodig voor kwetsbare ouderen (ouderen die te maken hebben met een opstapeling van tekorten op lichamelijk, psychisch of sociaal vlak waardoor de kans op negatieve gezondheidsuitkomsten wordt vergroot). Een groep die nu volgens het SCP ongeveer een kwart van de 65-plussers betreft. Bovendien: bovenstaande betreft de huidige tendens, het is de vraag of dit doorzet in de toekomst.
We hebben antwoord gegeven op de tweede vraag door een prognose te maken op basis van leeftijdsgroepen. Verder hebben we literatuuronderzoek gedaan naar de inkomenspositie van ouderen.
Mogelijke alternatieven Bij de nieuwe manier van werken is de individuele voorziening niet langer meer het startpunt, maar het sluitstuk. De gemeente heeft het doel ervoor te zorgen: • •
dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen; dat mensen kunnen blijven meedoen aan de samenleving.
Wel heeft de VNG , onderschreven door de Drechtsteden gemeenten, deze doelen vertaald in acht resultaten die bereikt moeten worden. Op elk van deze acht resultaten heeft elke burger recht. Ze wil daarbij eerst kijken naar allerlei mogelijkheden om hieraan te voldoen, maar pas in de laatste plaats naar de individuele voorzieningen.
6
Individuele voorzieningen SDD
Voor alle acht resultaten binnen de Wmo zijn alternatieven voor de huidige individuele voorzieningen denkbaar. Dit kan inzet zijn van gebruikelijke zorg (hulp van een andere volwassene in het huishouden), inzet van het persoonlijk netwerk, inzet van vrijwilligers, op eigen kosten diensten afnemen/iets aanschaffen of gebruik maken van collectieve voorzieningen.
De 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
acht resultaten een schoon en leefbaar huis wonen in een geschikt huis het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften het beschikken over schone, doelmatige en draagbare kleding thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren zich kunnen verplaatsen in en om de woning zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel mogelijkheid om contact te hebben en deel te nemen aan activiteiten
In het beleidsstuk ‘Van claims naar oplossingen. Plan van aanpak ‘Kanteling’ Wmo Drechtsteden’ opgesteld door SDD en Drechtsteden gemeenten stonden al veel alternatieven genoemd. Hoewel we hadden verwacht dat er in andere gemeenten al verschillende concrete (innovatieve) voorbeelden te vinden zouden zijn, bleek dit niet het geval. Collectieve alternatieven, waar de SDD vooral op in wil zetten, beperken zich vooral tot boodschappendiensten en klussendiensten, al zijn er wel al voorbeelden van scootmobielpools en rolstoelpools. Wel zijn sommige gemeenten al wat verder met het voeren van ‘Het Gesprek’: het (eerste) keukentafelgesprek van de consulent met de klant waar alle alternatieven aan bod komen. Daarbij staan breed kijken naar alle oplossingen en eerst goed kijken naar de eigen mogelijkheden van de burger zelf en zijn netwerk centraal. Die brede blik (slim en efficiënt alle mogelijkheden toepassen en aanpassen) zal zich, volgens de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), eerder uiten in veranderingen/besparingen dan het gericht blijven op het benoemen van nieuwe specifieke alternatieven.
We hebben antwoord gegeven op de derde vraag door een literatuur- en ervaringsstudie te doen bij andere gemeenten. Naast verschillende beleidsstukken en literatuur hebben we contact gehad met de VNG om ideeën te toetsen en te sparren over de materie.
Mening klanten SDD Klanten reageren verdeeld op het idee om in het eerste gesprek met een consulent breed te kijken naar mogelijkheden zowel van (individuele) voorzieningen als alternatieven. Meer zicht op alle mogelijke hulp en het idee dat je serieuzer genomen wordt spreekt aan, maar de huidige situatie is volgens veel klanten ook goed. Daarnaast heeft ook een gedeelte geen behoefte aan zo’n uitgebreid gesprek of zoekt men liever zelfstandig naar oplossingen. Wanneer we vragen naar de voorkeur voor het soort hulp per resultaat kiest de meerderheid nog steeds voor de individuele voorziening of betaalde hulp van een professional. Op zich logisch, omdat men uit gaat vanuit de eigen ervaringen en de huidige situatie. Toch worden alternatieven ook gekozen. Indien zij kiezen voor een alternatief dan is dat vaak hulp van vrienden/familie of voorzieningspecifieke alternatieven zoals een pasje voor de Drechthopper, uitleenservice voor rollators/rolstoelen, maaltijdservice en zelf naar een woning zoeken. Hulp van vrijwilligers wordt nauwelijks als voorkeur gekozen. Voor
Mogelijkheden van De Kanteling
7
resultaat 8, mogelijkheid om contact te hebben en deel te nemen aan activiteiten, geldt dat een derde van de klanten hierbij het liefst geen hulp krijgt. Ondersteuningsbehoefte Bij negen op de tien klanten voldoet de individuele voorziening aan de behoefte. Ook neemt de belemmering door beperking flink af wanneer klanten gebruik maken van een individuele voorziening. Daarnaast is het grootste deel van de klanten het er over eens dat met de individuele voorzieningen de doelen van de Wmo worden behaald (meedoen 95%, zelfstandig wonen 87%). Slechts 6% zou het zonder de voorziening prima redden.
We hebben antwoord gegeven op de vierde vraag door een enquêteonderzoek te houden onder klanten. We hebben hierbij gezorgd dat we een goede verdeling hadden over de vier soort voorzieningen en over de Drechtsteden gemeenten. Met 951 respondenten kwamen we op een mooie respons van 48%.
Aanbevelingen Kijk per resultaat naar de behoefte Ook al zijn er acht resultaten waar elke burger recht op heeft, bespreek altijd goed wat de behoefte is. Bij resultaat 8 (mogelijkheid om contact te hebben en deel te nemen aan activiteiten) heeft een grote groep klanten geen behoefte aan hulp wanneer dit niet meer zou lukken: dan gaan ze niet. Dit betekent niet dat ze automatisch vereenzamen. Ook bij de vraag of klanten ‘Het Gesprek’ zouden willen voeren, geven veel klanten aan hier zelfstandig een weg in te willen vinden. Eigen kracht staat centraal in De Kanteling. Iets op eigen initiatief laten, kan ook. Dring ‘Het Gesprek’ en ‘de te bereiken resultaten’ daarom niet op en blijf de behoefte en de eigen kracht van de klant centraal stellen. Kansen voor alternatieven Niet eerder zijn klanten gevraagd naar hun oordeel over de invulling van De Kanteling. In dit onderzoek hebben we gezien dat veel klanten neigen naar de gebaande weg: de individuele voorzieningen. Het is niet alleen bekend terrein, maar ook nog eens ‘het recht van de burger’ om het aan te vragen. Het vergt een cultuuromslag bij de klant om dit te veranderen. Nu verstaan veel klanten onder ‘Het Gesprek’ dat er meer mogelijkheden voor hulp zijn/meer hulp in totaal. Ze realiseren zich vaak niet dat ‘Het Gesprek’ vaak betekent dat de druk op de klant zelf en op het netwerk groter wordt. Dit hoeft natuurlijk niet per definitie negatief te zijn. Het hangt af van de professional die het gesprek gaat voeren. Voor professionals vergt dit gesprek inlevingsvermogen en de competentie om deze verandering in denken over te brengen aan de klant. Verder zal een follow-up gesprek na een tijdje (waarin de professional nog eens kijkt of alles goed gaat) geen overbodige luxe zijn. De tijd zal het leren of de alternatieven dan vaker gekozen worden. Een andere mogelijkheid ligt in het verhogen van de eigen bijdrage (tot de maximumgrens). We hebben gezien dat de groep ouderen gemiddeld een hoger inkomen heeft dan voorheen. Doe het dan wel inkomensafhankelijk: kwetsbare ouderen blijft een groep die aandacht verdient. Dit is iets wat landelijk geregeld moet worden. De SDD kan hier zelf niet direct iets aan veranderen. Versterk de mantelzorger De SDD is al volop bezig met het trainen van hun professionals. Een onderdeel hiervan is het nieuwe ‘meldingsformulier’ in bijlage 6. Ons advies is om hier ook te vragen naar het netwerk: zijn er mantelzorgers? wonen kinderen/ouders in
8
Individuele voorzieningen SDD
de buurt? welke sociale contacten heeft u? etc. En zijn zij bereid te helpen? We hebben immers gezien dat het meest genoemde alternatief ‘hulp van vrienden/familie is’. Natuurlijk is versterking van de mantelzorgers dan noodzakelijk. Zeker omdat nu al uit onderzoek blijkt dat er een steeds groter beroep gedaan wordt op mantelzorgers door de bezuinigingen in de zorg. 1 Het is daarbij belangrijk om in te zetten op ondersteuning die in de praktijk werkt, zoals: vroege informatievoorziening aan mantelzorgers (door huisartsen bijvoorbeeld), lotgenotencontact, netwerkbijeenkomsten 2 en meer overzicht voor mantelzorgers in het aanbod aan ondersteuningsmogelijkheden. Verwachtingen bijstellen over minder vraag in de toekomst Voor een grote meerderheid voorziet de verkregen individuele voorziening aan de behoefte. Ook draagt het volgens de klanten bij aan de twee doelen van de Wmo: zelfstandig wonen en deelname aan de samenleving. Slechts een hele kleine groep zou zich zonder voorziening prima redden. Per soort voorziening zou dit overigens kunnen verschillen, afhankelijk ook van de mogelijke alternatieven. Het is belangrijk om aandacht te hebben voor de meerwaarde van deze voorzieningen voor de klanten. Deze individuele voorzieningen zijn in het leven geroepen om klanten zo zelfstandig mogelijk te laten leven. Met De Kanteling moeten klanten een zwaarder beroep doen op familie en vrienden. Maakt dit ze juist niet afhankelijker? Mensen zijn vaak niet meer gewend om hulp te vragen of willen dit niet. Ze voelen zich juist minder zelfstandig doordat ze minder individuele voorzieningen hebben. Eén voorbeeld: een scootmobiel/een Drechthopperpas of steeds een beroep doen op je netwerk? Kosten en baten Zoals in het plan van aanpak van de Drechtsteden staat is het primaire doel ‘inwoners kunnen meedoen aan de samenleving en zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen’ en het secundaire doel ‘beroep op individuele voorzieningen omlaag brengen zodat kosten afnemen’. Veel gemeenten hebben zorgen over tekorten vanaf 2011: het Rijk heeft gekort op het budget voor de hulp bij het huishouden. En dit in een tijd waar gemeenten toch al moeten bezuinigen… In 2007, bij de overheveling van de AWBZ naar de Wmo heeft de SDD strenger gekeken naar de indicatie. Daarbij is er veel van de intensievere voorziening HH2 naar de recht-toe-recht-aan HH1 voorziening overgegaan en het gemiddeld aantal uren hulp in het huishouden per klant is toen ook teruggebracht. Is er nog wel genoeg ruimte om alles efficiënter te organiseren? Of is al het laaghangend fruit al weg? De Drechtsteden zoeken daarom naar oplossingen die compenserend zijn, maar wel op een zo goedkoop mogelijke manier. Bezuinigen dus, maar lukt dit met de Kanteling? De overgang van individuele voorzieningen naar meer alternatieven levert niet ineens veel geld op: ook voor alternatieven is waarschijnlijk gemeenschapsgeld noodzakelijk (zij het niet uit dit budget) en het trainen van professionals kost tijd en geld. Goed opgeleide consulenten die kennis hebben van het aanbod (alle compenserende mogelijkheden) zijn noodzakelijk voor het voeren van Het Gesprek. Deze medewerkers hebben een hoger functieniveau en zijn daarmee duurder. Ook kun je je afvragen of ‘Het Gesprek’ voor vertraging gaat zorgen. Er wordt immers meer tijd besteed aan vraagverheldering en het bespreken van oplossingen. De winst van een gekantelde manier van werken moet in de eerste plaats daarom zijn dat hierdoor (nog) beter aangesloten kan worden op de behoefte van de klant. De kunst is om hier zo goed mogelijk op te blijven focussen.
1
2
Verkade, D.M. & J.M.A. Schalk (2011) Mantelzorg in Dordrecht. Ontwikkeling en Verdieping. Onderzoekcentrum Drechtsteden De cliënt nodigt mensen uit zijn netwerk uit (familie, kennissen) begeleid door een professional. Op deze bijeenkomst wordt besproken hoe de cliënt geholpen kan worden bij het vullen van zijn tijd. Het ideale einddoel is dat de cliënt deze bijeenkomsten zelf gaat plannen indien weer nodig.
Mogelijkheden van De Kanteling
9
Wanneer de Kanteling goed werkt, denkt de VNG juist te besparen. Zij denken doordat gemeenten er nu vroeg bij zijn en de ondersteuningsbehoefte breed in kaart wordt gebracht, later minder kans is op bezwaarprocedures en de duurzaamheid van arrangementen groter is.3 Ook gaat de VNG er vanuit dat het beroep op individuele voorzieningen zal afnemen omdat de zorgcarrière van klanten vlakker gaat worden. 4 Wat zeker is, is dat De Kanteling eerst een investering vergt, voordat besparingen te zien zijn.
3
4
Erkens, H., Meijden, van der P. en M. van den Hoek. Van claims naar oplossingen. Plan van aanpak ‘Kanteling’ Wmo Drechtsteden. Versie 15 februari 2011 VNG. De Kanteling financieel. Oktober 2010
10
Individuele voorzieningen SDD
1
Inleiding
Om goed te kunnen inspelen op de behoefte van klanten en de aankomende bezuinigingen wil de Sociale Dienst Drechtsteden (SDD) graag weten hoe de klantgroep van nu en de klantgroep van de toekomst van de individuele voorzieningen er uit ziet. Het Onderzoekcentrum Drechtsteden (OCD) heeft dit in kaart gebracht en is ook op zoek gegaan naar alternatieven voor de individuele voorzieningen. Daarna zijn deze alternatieven getoetst bij de doelgroep. In dit hoofdstuk leest u meer over de opzet van het onderzoek.
1.1
Aanleiding en doel
De Sociale Dienst Drechtsteden (SDD) is namens de zes gemeenten in de regio de verstrekker van individuele voorzieningen binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In de verstrekking van de individuele voorzieningen (hulp in het huishouden, woonvoorzieningen, vervoer en rolstoelen) in de Drechtsteden gaat veel geld om. De komende jaren moet de SDD efficiënter gaan werken. De vraag naar individuele voorzieningen neemt steeds meer toe door de vergrijzing en door de extramuralisering in de zorg (steeds meer mensen blijven langer zelfstandig thuis wonen). Daarnaast kort de landelijke overheid op het budget voor de hulp bij het huishouden. Hoe kan de SDD de individuele voorzieningen effectiever en efficiënter inzetten? De SDD heeft zich voor het antwoord op deze vraag aangesloten bij het gedachtegoed van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, ‘De Kanteling’ genoemd.
Waar vroeger een consulent van de SDD volgens de richtlijnen een voorziening toewees, moet hij nu, binnen deze gedachte, eerst goed kijken naar (goedkopere) alternatieve oplossingen. Bijvoorbeeld: hulp uit het netwerk (mantelzorg), hulp van vrijwilligers en collectieve voorzieningen. Pas wanneer er geen alternatieve oplossingen voor handen zijn, wijst de consulent de individuele voorziening toe.
Het Onderzoekcentrum Drechtsteden (OCD) heeft in opdracht van de SDD een onderzoek uitgevoerd naar het draagvlak en de invulling van De Kanteling. Hoe ziet de groep klanten er nu uit en hoe zal deze zich ontwikkelen in de toekomst? Hoe kijken klanten aan tegen De Kanteling en alternatieve vormen van hulp?
1.2
Vraagstelling
De vragen van dit onderzoek zijn: • Hoe ziet de huidige klantgroep er uit wat betreft gebruik van de individuele voorzieningen en leeftijd? • Hoe ziet de toekomstige klantgroep er uit wat betreft gebruik van de individuele voorzieningen en leeftijd? Wat kunnen we al zeggen over ontwikkelingen in het inkomen van de klantgroep? • Voor welke individuele voorzieningen zijn er welke alternatieven? • Wat vinden de klanten van de kantelingsgedachte en van deze alternatieven?
Mogelijkheden van De Kanteling
11
1.3 We 1. 2. 3. 4. 5.
Opzet
hebben de vragen beantwoord met behulp van vijf methoden: een analyse van het huidige klantenbestand; een projectie met behulp van de bevolkingprognose; een (literatuur-)onderzoek rondom ervaringen met De Kanteling; een focusgroep met klanten en een focusgroep met consulenten; een enquête onder de huidige klanten.
Analyse van het klantenbestand We hebben gegevens gekregen van de SDD van klanten van individuele voorzieningen van 2010. Door combinatie van soort voorziening, jaar van de verstrekking en de leeftijd zijn we meer te weten gekomen over de huidige cliënten. Bevolkingsprognose Via de bestandsanalyse weten we wie op dit moment gebruik maakt van de voorzieningen. Op basis van leeftijdsgroepen hebben we – met behulp van de bevolkingprognose- een projectie gemaakt. We kunnen dan zien hoeveel de gebruikersgroep in de toekomst gaat toenemen (indien andere factoren gelijk blijven). Literatuur- en ervaringsstudie We hebben een literatuurstudie gedaan naar De Kanteling. We zijn begonnen met het bestuderen van de Modelverordening Wmo 2010 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad) en de Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO). Verder hebben we de VNG benaderd voor meer informatie en als klankbord (projectleider De Kanteling: Suzanne Konijnendijk, beleidsmedewerker Wmo: Rob de Boer). We sloten de studie af met de aanpak van De Kanteling in de Drechtsteden: Van claims naar oplossingen. Plan van aanpak Kanteling Wmo Drechtsteden 15 februari 2011. Met deze studie hebben we inzicht gekregen in welke voorzieningen zich kunnen lenen voor (collectieve) alternatieven en welke voorbeelden er in het land zijn van hoe De Kanteling werkt. Focusgroep We hebben de resultaten van de bestandsanalyse en literatuurstudie voorgelegd aan twee focusgroepen. Eén met zeven klanten van de individuele voorzieningen van de SDD en één met vijf professionals van de SDD. We hebben per voorziening doorlopen wat er aan mogelijke alternatieven zijn. En daarbij ook ingebracht wat voorbeelden van alternatieven zijn in andere gemeenten. Ook heeft de regionale Wmo-raad meegedacht bij de ontwikkeling van de vragenlijst. Enquêteonderzoek onder klanten Ten slotte hebben we een enquêteonderzoek onder klanten gehouden. De enquête onder klanten heeft een tweeledig doel: in kaart brengen wat ervaringen van klanten zijn met hun huidige voorziening en wat zij vinden van de verschillende alternatieven en een meer vraaggerichte benadering. Bij het huidige gebruik gaat er het er met name om of de voorziening de klant helpt bij het meedoen aan de maatschappij. De vragenlijst hebben we samen met de opdrachtgever gemaakt en met advies van de deelnemers aan de focusgroepen, de Wmo-raad en de Cliëntenraad.
12
Individuele voorzieningen SDD
1.4
Leeswijzer
We beginnen, in hoofdstuk 2, met een beschrijving van de klantgroep van de individuele voorzieningen van nu en de potentiële klantgroep van de toekomst. Vervolgens gaan we in hoofdstuk 3 dieper in op de Kanteling en de mogelijkheden daarbinnen om alternatieven voor de individuele voorzieningen te bewerkstelligen. Ten slotte presenteren we in hoofdstuk 4 het enquêteonderzoek onder de klanten. Helpt hun voorziening bij het zelfstandig wonen en het meedoen aan de samenleving? En, wat vinden zij van de kantelingsgedachte?
Mogelijkheden van De Kanteling
13
14
Individuele voorzieningen SDD
2
Klantgroep nu en in de toekomst
In dit hoofdstuk beschrijven we de klantgroep. Van welke voorzieningen maken de klanten in welke mate gebruik? Wat is de leeftijdsopbouw van de huidige klantgroep? We laten ook zien hoe het gebruik van de individuele voorzieningen zich in de toekomst zal ontwikkelen, gezien de veroudering van de bevolking. Tot slot leggen we een verband met de verwachte inkomensontwikkeling van de klantgroep.
2.1
Huidig gebruik
Er zijn vier soorten individuele voorzieningen: hulp bij het huishouden, vervoer, rolstoelen en woonvoorzieningen. Eind 2010 zijn er in de Drechtsteden 33.963 individuele voorzieningen toegekend, waarvan het grootste deel op gebied van vervoer (tabel 2.1).5 Ongeveer 19.800 unieke cliënten maken gebruik van de voorzieningen. Er geldt een aantal voorwaarden voor het aanvragen van de individuele voorziening waaronder dat de voorziening ten minste zes maanden nodig is en dat er een medische noodzaak is.6 In deze paragraaf geven we zicht op het aantal en het soort verstrekte voorzieningen. Hulp bij het huishouden Er zijn twee vormen van hulp bij het huishouden: HH1 (relatief lichte hulp) en HH2 (intensievere hulp). Bij HH2 worden mensen ook geholpen bij de dagelijkse organisatie van het huishouden en worden andere gezinsleden geholpen bij zelfverzorging en maaltijdbereiding. Zes op de tien klanten met hulp in het huishouden krijgt de lichtere vorm (HH1). Het gemiddelde is nu zo’n 3 tot 4 uur per week voor HH1 en HH2 samen. Vervoer Als burgers door een beperking geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer en ook niet met de fiets of brommer kunnen rijden, dan kunnen zij een beroep doen op een vervoersvoorziening. Het kan gaan om: • de Drechthopper (collectief vervoer in de Drechtsteden)7; • reizen met Valystaxi’s; • kosten voor ander vervoer (taxi of eigen (aangepaste) auto); • scootmobielen, driewielfietsen en dergelijke. 8 Twee soorten voorzieningen op het gebied van vervoer springen er uit: de Drechthopperpas (bijna 14.000 lopende verstrekkingen) en de scootmobiel (ruim 2.000) (tabel 2.1). Het hoge aantal verstrekte Drechthopperpassen is goed te verklaren: naast mensen met een beperking, komen alle 75-plussers in de Drechtsteden in aanmerking voor zo’n pas. Rolstoelen Wanneer burgers zich thuis of buitenshuis moeilijk zelfstandig kunnen verplaatsen, kunnen zij een aanvraag indienen voor een (elektrische) rolstoel. Het overgrote deel van de verstrekkingen bij rolstoelvoorzieningen betreft een niet elektrische rolstoel (3.286). Wonen Een grote of kleine aanpassing van de woning kan nodig zijn als mensen moeilijk ter been zijn of moeite hebben met zitten en opstaan of geen trap meer kunnen lopen. Er zijn onroerende woonvoorzieningen (bijvoorbeeld trap-, til- en badliften) en roerende woonvoorzieningen (zoals een verplaatsbaar douchezitje). Een woonvoorziening wordt ‘eenmalig’ verstrekt. Dat wil zeggen: 5 6 7 8
Het kan zijn dat één persoon meerdere voorzieningen toegewezen gekregen heeft. Is de zorg korter dan zes maanden nodig dan valt de zorg onder de Zorgverzekeringswet. Wanneer we vanaf nu Drechthopper noemen, bedoelen we ook de Sliedrechthopper. www.socialedienstdrechtsteden.nl
Mogelijkheden van De Kanteling
15
op basis van de aanvraag en behoefte wordt deze in een bepaald jaar toegekend.9 Soms is het verhuizen naar een geschiktere woning de beste oplossing. Klanten kunnen dan een tegemoetkoming krijgen in de verhuiskosten.
Tabel 2.1
Aantal lopende toegekende individuele voorzieningen Drechtsteden, eind 2010
voorziening hulp bij het huishouden HH1 HH2
5.196 3.243 8.439
vervoer vervoer collectief (Drechthopperpas en anders) scootmobiel (inclusief stalling, training,aanpassing) diverse fiets/auto vervoer vergoedingen
14.238 2.503 349 1.274 18.364
rolstoelen
3.883
wonen onroerende woonvoorzieningen (trap- til- en badliften, vaste douche- en toiletvoorzieningen) roerende douche- en toiletvoorzieningen
2.558 137
onderhoud (met name bij trapliften) vergoedingen en overig
222 360 3.277
totaal
33.963
Toelichting: het gaat om de lopende verstrekkingen van eind 2010. Alleen voor wonen gaat het om de verstrekkingen in het laatste jaar (2010). Bron: SDD, ManagementInformatie
2.2
Huidige klantgroep
Leeftijd Het gebruik is, bij alle voorzieningen, het grootst in de leeftijdsgroepen 75-84 (36%) en 85+ (22%) (tabel 2.2). Logisch, hoe ouder je wordt hoe groter de kans op beperkingen. Het grote aantal verstrekkingen bij vervoer door het automatische recht op een Drechthopperpas kunnen we goed zien: 14% van de 65-74jarigen heeft een lopende vervoersvoorziening en 40% in de leeftijdsgroep 75-84.
Tabel 2.2
Lopende verstrekkingen per leeftijdscategorie (%)
hulp bij het huishouden vervoer rolstoel wonen totaal
0-19 0
20-34 1
35-49 5
50-64 12
65-74 16
75-84 39
85+ 27
totaal 100
3 10
3 5
6 10
14 19
14 16
40 21
20 21
100 100
3 3
2 3
7 7
20 14
22 15
29 36
17 22
100 100
Toelichting: het gaat om de lopende verstrekkingen van eind 2010. Alleen voor wonen gaat het om de verstrekkingen in het laatste jaar (2010). Bron: bestand SDD, bewerking OCD
9
Wel kan het zijn, dat in de loop der tijd aan een persoon meerdere aanpassingen toegekend zijn (bijvoorbeeld in het ene jaar wordt een roerende douche- of toiletvoorziening aangevraagd, in een later jaar ook een traplift en weer later een tillift.
16
Individuele voorzieningen SDD
We hebben vervolgens gekeken naar het gebruik per leeftijdsgroep in de Drechtsteden. In figuur 2.1 is te zien dat het aantal lopende verstrekkingen van vervoer ook hulp bij het huishouden enorm toeneemt met het ouder worden. Bijna de helft van de 75-84 jarigen in de Drechtsteden maakt hier gebruik van en dat geldt voor tweederde van de 85-plussers. Ook de woon- en rolstoelvoorzieningen worden relatief veel door ouderen gebruikt. Waar gemiddeld 0,5-2,5% van de bevolking een rolstoelvoorziening aanvraagt, is dit groter onder de 75-84-jarigen (bijna 6%) en 85-plussers (16%). Echter, bij woonvoorzieningen neemt het aandeel na de 85 jaar af. Dit komt doordat ouderen dan relatief vaak hun woonsituatie aanpassen door te verhuizen naar een verzorgings- of verpleeghuis.
Figuur 2.1 Percentage gebruik van voorzieningen per leeftijdsgroep
80% 0,673 60% 0,469 40%
20% 0,101
0,07 0,011
0,018
0,044
0% 0-19
20-34 Huishouden
2.3
35-49
50-64
Vervoer
65-74 Rolstoel
75-84
85+
Wonen
Toekomstige klantgroep
De zes gemeenten van de Drechtsteden tellen per 1-1-2010 265.527 inwoners. Naar verwachting zal dit aantal inwoners tot en met 2030 nog toenemen. Daarna zal het aantal inwoners stabiliseren en licht gaan dalen.
In deze paragraaf becijferen we de omvang van de toekomstige klantgroep op basis van de verwachte bevolkingsontwikkeling. Ook leggen we een verband met de verwachte inkomensontwikkeling van de klantgroep. Leeftijd Om de behoefte aan individuele voorzieningen in de toekomst (tot 2030) in kaart te brengen, is van belang te weten welke leeftijdsgroepen gaan groeien of krimpen. In grote lijnen kunnen we een afname in de leeftijd tot en met 49 jaar verwachten, een stabiele leeftijdsgroep 50-64 jaar en een forse toename van 65-plussers en daarbinnen vooral de 75-plussers (figuur 2.2 en bijlage 2 voor cijfers per gemeente). De veranderingen doen zich vooral voor in de periode 2020-2030. Dit is het logische gevolg van de na-oorlogse geboortegolf (degenen die geboren zijn in de periode 1945-1959). Zij bereiken in de periode 2020 tot 2030 de leeftijd van 75 jaar en ouder. Dit algemene (landelijke) beeld komt in iedere gemeente terug.
Mogelijkheden van De Kanteling
17
Figuur 2.2 Bevolkingsontwikkeling per leeftijdscategorie Drechtsteden 2010-2030 (aandeel inwoners per leeftijdscategorie) 25
20
15
10
5
0 0-19
20-34
35-49
2010
50-64
65-74
2020
75+
2030
Indien andere factoren (van invloed op de behoefte aan individuele voorzieningen) constant blijven, zal als gevolg van de ontwikkelingen in leeftijd, het beroep op de individuele voorzieningen tussen 2010 en 2020 toenemen met bijna 10%. Dit komt met name omdat de leeftijdsgroep 65-74 jaar en de 75plussers toeneemt. Dit zijn juist de leeftijdsgroepen die nu veel gebruik maken van individuele voorzieningen. Naar de verre toekomst toe (2030) zal de behoefte, indien er niks verandert in de wijze van verstrekking, nog forser toenemen: met 33-50% (tabel 2.3). Dan zal eind 2030 het aantal verstrekte lopende voorzieningen ruim 48.000 zijn.
Tabel 2.3 Prognose gebruik van voorzieningen periode 2010-2020 voorziening 2010 2020 hulp bij het huishouden vervoer rolstoel wonen totaal
2030
8.439
+10%
9.282
+50%
12.659
18.364 3.883 3.277
+9% +7% +10%
20.017 4.155 3.605
+46% +33% +41%
26.811 5.164 4.620
33.963
+9%
37.059
+45%
49.254
Toelichting: het gaat om de lopende verstrekkingen van eind 2010. Bij woonvoorzieningen gaat het om de voorzieningen van 2010. Verwachting onder veronderstelling dat gebruik per voorziening per leeftijdsgroep niet verandert.
Inkomen Het is de vraag in welke mate de ouderen van de toekomst draagkrachtiger zijn? Nu betalen sommige ouderen al zelf de individuele voorzieningen. Zal deze groep in de toekomst groter zijn? Deze vragen zijn relevant gezien de bezuinigingen waar de SDD mee te maken krijgt. Kortom: is het in de toekomst (nog) noodzakelijk om ouderen op de huidige manier financieel tegemoet te komen bij diverse regelingen? Op deze vraag moeten beleidsmakers en politici het antwoord geven. Wel kunnen wij laten zien in hoeverre de inkomens van de ouderen de laatste jaren zijn veranderd. De afgelopen jaren is uit verschillende onderzoeken 10 al gebleken dat de inkomenspositie van ouderen relatief is verbeterd. Ook het aantal ouderen met een inkomen onder de armoedegrens is gedaald. 11 10
CBS/SCP Armoedebericht 2006, Voorburg/Heerlen, Ministerie SZW, De toekomstige inkomenspositie van ouderen (werkdocument) 2006 en Goudswaard, K.P., R.M.W.J. Beetsma, Th E. Nijman & P. Schnabel, Een sterke tweede
18
Individuele voorzieningen SDD
Tussen 2001 en 2009 is het inkomen van 65-plussers ten opzichte van dat van 65-minners sneller gestegen. Vooral bij de groep 65-69-jarigen is het inkomen sterk gegroeid. Wel is het inkomen van 65-plussers gemiddeld nog wat lager dan dat van 65-minners (tabel 2.4). Het resultaat: minder armoede onder ouderen. In 2008 bedraagt het aandeel lage inkomens bij ouderen (3,8%) minder dan de helft van dat in de totale bevolking (8,0%). Bovendien beschikken ouderen gemiddeld over veel vermogen (door hun woning): in 2009 is dit gemiddeld 240.000 euro per huishouden tegenover circa 150.000 voor huishoudens jonger dan 65 jaar.12
Tabel 2.4
Gestandaardiseerd gemiddeld besteedbaar inkomen naar leeftijd
65-69 jaar
2001 18.300
2009 25.100
groei 37%
65-plussers 65-minners
17.300 19.600
22.400 23.700
29% 21%
Toelichting: het gaat hier om inkomen van huishoudens naar leeftijd van de hoofdkostwinner (in euro’s. Bron: CBS Statline via www.rijksoverheid.nl bijlage ‘inkomenspositie ouderen’
Ouderen worden gemiddeld steeds draagkrachtiger. Naar de toekomst toe blijft echter aandacht nodig voor ouderen met een relatief laag inkomen en geen of nauwelijks vermogen en kwetsbare ouderen. Het SCP heeft in hun rapport over kwetsbare ouderen laten zien dat ouderen met een laag inkomen vaker gebruik maken van individuele voorzieningen van de WMO.13 Ongeveer een kwart van de ouderen van 65 jaar en ouder is volgens het SCP te zien als kwetsbaar. Maar van de huishoudens van ouderen met een laag besteedbaar inkomen (tot 1400 euro netto per maand) ligt dit rond de 40%. Daarnaast heeft circa 40% van de ouderen niet of nauwelijks vermogen. Dit gaat met name om ouderen die altijd in een huurwoning hebben gewoond. Hieruit blijkt dat er een toekomst zit in een (grotere) eigen bijdrage vragen van de ouderen, maar vooralsnog wel inkomensafhankelijk.
11 12
13
pijler; naar een toekomstbestendig stelsel van aanvullende pensioenen, Rapport van Commissie Toekomstbestendigheid aanvullende pensioenregelingen, Den Haag, 2010 www.rijksoverheid.nl bijlage ‘inkomenspositie ouderen’ (d.d. 23 september 2011) De huishoudens die beschikken over een eigen woning hebben dit vermogen als waarde van de woning minus de hypotheekschuld opgebouwd. SCP Kwetsbare ouderen. Den Haag februari 2011
Mogelijkheden van De Kanteling
19
3
De Kanteling
Kunnen er alternatieven worden bedacht voor de huidige verstrekking van de individuele voorzieningen? Met deze vraag worstelen veel gemeenten. Het project De Kanteling van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zet hier op in. In dit hoofdstuk bespreken we het gedachtegoed van De Kanteling en de mogelijkheden daarbinnen om de klant van de Wmo op een andere en goedkopere manier van dienst te zijn.
3.1
Het gedachtegoed
Om antwoord te kunnen geven op de vraag welke alternatieven mogelijk zijn voor de individuele voorzieningen, is eerst meer informatie over De Kanteling zelf nodig. We gaan daarom in op De Kanteling landelijk, De Kanteling bij de SDD en De Kanteling in de praktijk. De Kanteling: landelijk De VNG heeft in samenwerking met de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CT-Raad) en Centrale Samenwerkende Ouderorganisaties (CSO) de Modelverordening Wmo 2010 opgesteld. Hier in staat de nieuwe manier van werken (volgens De Kanteling) beschreven. Waar voorheen het verstrekkingenboek en daaruit voortvloeiend nauwkeurig omschreven voorzieningen centraal stonden en er sprake was van ‘zorgplicht’ staat nu een nieuwe manier van werken centraal. Nu is er een ‘compensatieplicht’ binnen de Wmo en kernbegrippen zijn: eigen verantwoordelijkheid, maatwerk en uitgaan van de te bereiken resultaten.
De compensatieplicht De plicht van het College aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Bron: VNG, CT-Raad en CSO. Modelverordening Wmo 2010
Er is zorgvuldig onderzoek nodig om te bepalen wat de ondersteuningsbehoefte is. Ook moeten de verschillende manieren om dit resultaat te bereiken worden onderzocht. De VNG wil daarom het eerste contact met de burger zo inrichten dat deze onderwerpen centraal staan en niet, zoals voorheen gebeurde, puur de aanvraag van de individuele voorziening. Belangrijk is dus dat dit gesprek los staat van de toewijzing van een voorziening. Dit noemt de VNG: Het Gesprek.14 De Kanteling: SDD Al enige tijd geeft de SDD invulling aan ‘De Kanteling’. Zo hebben zij de kantelinggedachte al veel onder de aandacht gebracht bij de consulenten en zetten zij al sterk in op collectiviteit (bijvoorbeeld de collectieve vervoersdienst en een boodschappendienst (in plaats van uren indiceren voor boodschappen). Daarnaast kijken ze gericht naar de huidige indicaties en nemen die onder de loep: waar is een onterechte samenloop van indicaties (bijvoorbeeld en een scootmobiel en uren geïndiceerd om boodschappen te doen) en waar kan er op een andere manier aan de vraag van de cliënt worden voldaan? Ook heeft de
14
VNG. Het Gesprek Deel 1: Bouwsteen voor de nieuwe modelverordening Wmo. juni 2010
20
Individuele voorzieningen SDD
SDD in samenwerking met de Drechtsteden gemeenten gewerkt aan het plan van aanpak voor De Kanteling. De keuze van de VNG om het resultaat als uitgangspunt te nemen wordt onderschreven door de Drechtsteden gemeenten.15 De Kanteling: de praktijk Van aanvraag naar melding Enkele gemeenten (bv. Coevorden, Wijk bij Duurstede, maar ook de Drechtsteden) zijn bezig met (het ontwikkelen van) een ‘meldingsformulier’ in plaats van een ‘aanvraagformulier’. Waar bij een aanvraagformulier de aanvraag van de voorziening centraal staat (je kunt een kruisje zetten bij een voorziening die je wilt), staat bij een meldingsformulier het probleem/de problemen op verschillende leefgebieden centraal (je kunt het probleem beschrijven). De gemeente Bronckhorst heeft al een meldingsformulier (bijlage 5). Het aanvraag (web)formulier van de SDD staat in bijlage 6. De VNG is nu bezig met een publicatie over ‘gekantelde’ formulieren. Samenwerking welzijnsnetwerk Samenwerking tussen partners in het welzijnsnetwerk is bij De Kanteling erg belangrijk. Het ontmoeten van andere professionals. Dit netwerk is nodig om de ondersteuningsbehoefte en de oplossingen daarvoor breed en goed op te kunnen pakken. Voorbeelden van partners voor de SDD zouden kunnen zijn: welzijnswerk, vrijwilligersorganisaties, mantelzorgondersteuning, MEE, organisaties in de zorg (huisartsen, CJG, GGZ, ouderenzorg), woningcorporaties, belangenorganisaties, maar ook bedrijven en banken. Bijvoorbeeld: in Schiedam zijn ouderenwerk, praktijkbegeleiders van de huisartsen en Wmo-loketmedewerkers samengebracht. Voor andere voorbeelden uit de praktijk zie de kaders.
Wijk bij Duurstede: Er is één fysieke plek waar mensen met al hun ondersteuningsvragen terecht kunnen. Verschillende betrokken partijen zijn daar gevestigd: Wmoloket, welzijnsorganisatie, steunpunt mantelzorg, signaleringsnetwerk (vaste professionals op het gebied van zorg en welzijn die contact houden met signaleerders: huisartsen, politie, verhuurders, thuiszorg, vrijwilligers, buren, wijkverplegers, paramedici en maatschappelijk werk) en de Regionale sociale dienst heeft er wekelijks spreekuur. Bron: www.vng.nl (d.d. 20 maart 2011)
Rotterdam IJsselmonde: Er is een laagdrempelig en herkenbaar loket waar iedereen terecht kan voor preventief gezondheids- en welzijnsonderzoek. […] Er is een welzijnsorganisatie gevestigd en er is een nauwe samenwerking met eerstelijns zorg. Bron: VNG-magazine. IJsselmonde is gekanteld. 4 februari 2011 nummer 3
Deze manier van werken zorgt er voor dat de prestatievelden van de Wmo met elkaar in verbinding worden gebracht: vooral 1 tot en met 5 (het lokale welzijnsaanbod) met prestatieveld 6 (regionaal uitgevoerde individuele voorzieningen).
15
Erkens, H., Meijden, van der P. en M. van den Hoek. Van claims naar oplossingen. Plan van aanpak ‘Kanteling’ Wmo Drechtsteden. Versie 15 februari 2011
Mogelijkheden van De Kanteling
21
3.2
Resultaten
De twee (algemene) doelen van de Wmo zijn: • er voor zorgen dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen; • er voor zorgen dat mensen kunnen blijven meedoen aan de samenleving. Deze algemene doelen heeft de VNG vertaald in acht (volgens de Wet via compenserende maatregelen te bereiken) resultaten waar iedere burger recht op heeft. In onderstaande tabel (tabel 3.1) staan de resultaten. De resultaten kunnen op allerlei manieren bereikt worden. Meestal ook door een individuele voorziening (vetgedrukte tekst). Bij resultaat 5 en 8 is dat wat lastiger.
Tabel 3.1 De acht resultaten van de Wmo met bijbehorende individuele voorzieningen resultaat uitleg 1. schoon en leefbaar huis
2. wonen in een geschikt huis
3. goederen voor primaire levensbehoeften
4. schone, doelmatige en draagbare kleding
5. thuis kunnen zorgen voor kinderen
6. zich verplaatsen in en om de woning 7. zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel 8. mogelijkheid om contact te hebben en deel te nemen aan activiteiten
3.3
De nadruk ligt hier op schoon: stofzuigen, soppen, dweilen van ruimten voor dagelijks noodzakelijk gebruik. Dit resultaat is te bereiken via de individuele voorziening hulp bij het huishouden die door de gemeente wordt aangeboden. Het gaat erom dat bewoners in hun eigen woning kunnen bewegen. Een voorwaarde is: er moet een woning zijn. Het beschikbaar stellen van een woning zelf valt niet onder de Wmo. Woningaanpassingen en verhuisvergoedingen zijn individuele voorzieningen op dit gebied. Het gaat hier om voeding, toilet- en schoonmaakartikelen en een (bereide) maaltijd. De Wmo gaat uit van één keer in de week boodschappen. Een individuele voorziening is: voor iemand boodschappen halen of een maaltijd klaar maken (hulp in het huishouden). Het gaat hier om wassen, drogen, strijken en licht verstelwerk van normale kleding voor alledag. Het gaat uit van normaal gebruik van de wasmachine en droger en van zo min mogelijk strijken. Nu valt wassen en strijken onder de individuele voorziening hulp in het huishouden. Het gaat hier om gebruikelijke, dagelijkse zorg van kinderen in situaties waar beide ouders beperkingen ondervinden. De Wmo heeft als taak tijdelijk in te springen bij acute problemen (het gaat dan om maximaal 40 uur, de werktijden van de partner), daarna moet gezocht worden naar een permanente oplossing. Aan dit resultaat zelf is niet direct een individuele voorziening van de SDD verbonden. Het gaat hierbij om verplaatsingen direct vanuit de woning. Er moet sprake zijn van dagelijks zittend gebruik van een rolstoel, geen incidenteel gebruik. Het gaat hier om de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving (straal 15-20 km) te gaan en staan waar men wil. De individuele voorziening hiervoor is een scootmobiel. Dit is een heel algemeen resultaat. Een voorwaarde is dat aan resultaat 7 is voldaan: het lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Het gaat hier wel om activiteiten in de eigen gemeente. Aan dit resultaat zelf is niet direct een individuele voorziening van de SDD verbonden.
Alternatieven
Om maatwerk te leveren is een grote verscheidenheid aan compenserende maatregelen noodzakelijk, dit vraagt om vernieuwing van het aanbod.16 Daarom presenteren we per individuele voorziening (en daar aan gekoppeld resultaat) alternatieven voor individuele voorzieningen (tabel 3.2a en b).
16
22
VNG. Denken in Resultaten. Februari 2010
Individuele voorzieningen SDD
Tabel 3.2a Alternatieven voor … hulp in het huishouden t.b.v. resultaat 1 gebruikelijke zorg inzet van netwerk inzet van vrijwilligers zelf iemand aannemen
Tabel 3.2b Alternatieven voor … hulp in het huishouden t.b.v. resultaat 4. gebruikelijke zorg
woningaanpassing t.b.v. resultaat 2 de burger betaalt de voorziening zelf een particulier initiatief eerst nagaan of het resultaat te bereiken is via verhuizing
hulp in het huishouden t.b.v. resultaat 3. gebruikelijke zorg inzet netwerk inzet van vrijwilligers boodschappenservice, maaltijdservice, wijkrestaurant en kant- en klaar maaltijden
een rolstoel t.b.v. resultaat 6.
een scootmobiel t.b.v. resultaat 7. aanschaf van een fiets (met trapondersteuning), brommer, auto; gebruik van regulier openbaar vervoer een collectieve vervoersvoorziening scootmobielpool, rolstoelpool
hergebruikte materialen
inzet van netwerk inzet van vrijwilligers aanschaf wasmachine/droger gebruik van een wasserij/strijkservice
Toelichting: Omdat resultaat 5 en resultaat 8 niet direct aan een individuele voorziening van de SDD te koppelen zijn laten we deze hier buiten beschouwing.
We zijn tot deze alternatieven gekomen doordat de VNG en de Drechtsteden deze hebben aangedragen in hun beleidsstukken. Een deel van deze alternatieven zijn goedkoper zoals inzet van gebruikelijke zorg, het netwerk en vrijwilligers. Cliënten kunnen ook zelf iemand aannemen of een voorziening aanschaffen. De collectieve voorzieningen zijn ook goedkoper, maar vergen wel een organisatie. Hoewel we hadden verwacht dat er in gemeenten al verschillende concrete voorbeelden van het omvormen van individuele voorzieningen in collectieve alternatieven te vinden zouden zijn, bleek dit niet het geval. Collectieve alternatieven beperken zich in de praktijk vooral tot klussendiensten en boodschappendiensten. Wel werken sommige gemeenten al met rolstoelpools of scootmobielpools (bv. gemeente Nederweert). Dit is dan niet ter vervanging van de rolstoel (resultaat 6), maar om zich lokaal te kunnen verplaatsen per vervoermiddel (resultaat 7).
Nederweert: De gemeente is bezig met een pilot voor een algemene rolstoelvoorziening. Mensen die af en toe een rolstoel nodig hebben, kunnen bellen met de uitvoerder. De stoel kan worden afgehaald of thuisgebracht. De service is gratis en wordt betaald door de gemeente. Bron: VNG. Het arrangement in de Wmo. Juni 2010
Een focus alleen op deze collectieve alternatieven zal zich volgens ons niet uiten in grote veranderingen. Er is meer winst te halen bij het Gesprek, dit onderschrijft de VNG17: breder kijken naar alle compenserende alternatieven. Zo kunnen bijvoorbeeld oplossingen op maat worden aangeboden door inzet van vrijwilligers waardoor geïndiceerde uren voor hulp in het huishouden afnemen. Maar belangrijker nog, en geheel in de gedachte van De Kanteling en de Wmo, is om eerst goed te kijken naar de mogelijkheden van de burger zelf en zijn of
17
Input van Suzanne Konijnendijk, projectleider Kanteling VNG
Mogelijkheden van De Kanteling
23
haar netwerk. Door bijvoorbeeld mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid (sterk op ingezet in de gemeenten Hof van Twente en Haaksbergen).18 Wel is het dan belangrijk om te kijken naar bepaalde criteria: wie gaat het gesprek voeren met de klant, met welk doel en wanneer? Een investering in een cultuuromslag bij burgers, consulenten en organisaties en instanties op het gebied van zorg en welzijn (meer nadruk op ondersteuning vanuit de eigen kracht en het sociale netwerk) en ook in vrijwilligerswerk is ook noodzakelijk.
18
VNG. Het arrangement in de Wmo. Juni 2010
24
Individuele voorzieningen SDD
4
Onderzoek onder de klanten
In hoeverre voldoet de individuele voorziening aan de behoefte? Zijn de doelen van de Wmo (meedoen in de samenleving en langer zelfstandig kunnen wonen) volgens de klanten gehaald? En wat vinden zij van het proces (Het Gesprek) en de mogelijke alternatieven binnen De Kanteling? Op deze vragen gaan we in dit hoofdstuk in. Tot slot bespreken we ook per resultaat, voor welke hulp klanten nu de voorkeur hebben.
Opzet en respons We hebben krap 2.000 klanten van de individuele voorzieningen een vragenlijst gestuurd. Dit zijn dus mensen van wie de aanvraag is toegekend. Bijna de helft reageerde: een respons van 48%. De respons is herwogen naar leeftijd en hoofdgroep waardoor de resultaten representatief zijn. Raadpleeg bijlage 1 voor meer informatie over de methodologische verantwoording.
We presenteren eerst wat informatie, verkregen uit het onderzoek, van de klanten die een individuele voorziening toegewezen hebben gekregen (tabel 4.1): • De meerderheid van de klanten heeft een langdurige ziekte, aandoening of beperking (86%);19 • De helft van de klanten woont samen met een andere volwassene. We hebben verder niet gevraagd of deze volwassenen in staat is/bereid is om zorg te verlenen; • Bij zes op de tien klanten wonen familie/vrienden in de buurt (die hen kunnen helpen en daar ook toe bereid zijn); • Het overgrote deel van de klanten (84%) zegt voldoende contacten te hebben (waarvan 16% er toch wel wat meer zou willen). De rest vindt dat ze te weinig sociale contacten hebben; • Zes op de tien krijgen hulp van professionals, vier op de tien krijgen mantelzorg en één op de tien krijgt hulp van een vrijwilliger. Een derde krijgt alleen hulp van professionals. • Twee op de tien klanten krijgen geen mantelzorg, geen hulp van vrijwilligers en geen hulp van professionals;
Tabel 4.1 Achtergrondinformatie klanten SDD (%) achtergrond beperking
a
ja 86
nee 14
woont samen met andere volwassene hulp familie/vrienden in buurt mogelijk voldoende contacten mantelzorg
50 60 84 41
50 40 16 59
hulp van vrijwilligers hulp van professionals helemaal geen hulp a
9 63 21
91 37 79
Geen mantelzorg, geen onbetaalde hulp van vrijwilligers en geen betaalde hulp van professionals
4.1
Ondersteuningsbehoefte
We gaan in deze paragraaf in op de reden van de aanvraag, of de voorziening voldoet aan de behoefte van de klanten en of de belemmering van hun beperking daadwerkelijk afneemt door de individuele voorziening. Daarnaast 19
Het gaat dan voornamelijk om een lichamelijke beperking (62%) en/of een chronische ziekte (48%), gevolgd door 12% met een zintuiglijke beperking. Een licht verstandelijke beperking (6%), een psychiatrische aandoening (4%) en een psychosociaal probleem (2%) komen veel minder voor.
Mogelijkheden van De Kanteling
25
kijken we of de doelen van de Wmo volgens de klanten met behulp van de individuele voorziening(en) zijn behaald. Tot slot kijken we wat er gebeurt, volgens de klanten, wanneer de voorziening wegvalt. Reden aanvraag De meest genoemde reden voor de aanvraag van een individuele voorziening is ‘de beperking’. Drie kwart noemt dit (vooral een lichamelijke beperking en/of een chronische ziekte). Ook noemt een grote groep ‘de hulpvraag’ als reden (62%), bijvoorbeeld ‘ik ben slecht ter been’ of ‘ik kan me niet meer wassen’. In tabel 4.2 staan de redenen nog eens op een rij.
Tabel 4.2
Reden van aanvraag (%)
lichamelijke beperking chronische ziekte zintuiglijke beperking psychiatrisch/psychisch algemeen beperking als reden
38 31 3 4 4 76
slecht ter been mobiliteitsproblemen huishoudelijk werk ging niet meer trap lopen ging niet wassen ging niet meer isolement doorbreken hulpvraag als reden
28 12 11 5 3 3 62
ik ben geheel afhankelijk van hulp mantelzorger kon het niet meer alleen ouder worden overig
3 2 1 6
Toelichting: iemand kon meerdere redenen hebben voor de aanvraag. We hebben een steekproef getrokken uit de open antwoorden en uiteindelijk 100 antwoorden (1 op de 8) gecodeerd.
Voldoet voorziening aan behoefte? Bij negen op de tien klanten voldoet de voorziening aan de behoeften. Wanneer de voorziening niet voldoet is dit vooral omdat men behoefte heeft aan méér ondersteuning, maar soms ook omdat men vindt dat de voorziening niet goed past bij wat men nodig heeft. We hebben gevraagd of klanten zich sterk, licht of niet belemmerd voelen bij de acht resultaten (genoemd in hoofdstuk 3) in twee situaties: zonder hulpmiddel en met hulpmiddel (figuur 4.1). We zien dat de ervaren belemmering bij alle resultaten flink afneemt wanneer klanten gebruik maken van de individuele voorziening. Wel blijven ongeveer twee op de tien klanten zich belemmerd voelen bij het schoon houden van hun huis, bij het lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het boodschappen doen. Dit zijn ook de resultaatgebieden waar klanten zonder hulpmiddel de meeste belemmering ervaren.
26
Individuele voorzieningen SDD
Figuur 4.1 Belemmering zonder en met hulpmiddel
schoon houden huis
68%
lokaal verplaatsen vervoermiddel
56%
boodschappen
verplaatsen in en om woning
44%
30% 24% 0%
20%
20%
47% 29% 40%
23%
licht belemmerd
80%
39%
20%
62%
14%
38%
10%
47%
10%
46%
48% 43% 44%
5% 23%
47% 60%
47%
41%
18%
24%
43%
34%
20%
15% 29%
33%
36%
bewegen in woning
sterk belemmerd
23%
43%
37%
19%
20%
35%
48%
contact en deelname
beschikken over kleding
24%
50%
thuis zorgen voor kinderen
20%
29%
100%
0%
72%
20%
40%
60%
80%
100%
niet belemmerd
Toelichting, zonder hulp: bij het resultaat ‘thuis zorgen voor kinderen’ was het percentage weet niet/n.v.t. 85% Toelichting, met hulp: bij het resultaat ‘thuis zorgen voor kinderen’ was het percentage weet niet/n.v.t. 84%, bij de resultaten ‘het beschikken over schone, draagbare kleding’ en ‘contact en deelname’ was het percentage weet niet/n.v.t. 22%,
Doelen Wmo behaald? De individuele voorzieningen hebben tot doel dat bewoners van de Drechtsteden kunnen meedoen in de samenleving en (langer) zelfstandig kunnen blijven wonen. Het grootste deel van de klanten is het hiermee eens (figuur 4.3). Slechts 13% zegt dat hun voorziening niet bijdraagt aan zelfstandig wonen en 5% niet aan meedoen. Dit hoeft natuurlijk geen probleem te zijn wanneer de voorziening geen betrekking heeft op meedoen of zelfstandig wonen (en daar ook geen hulpvraag ligt).20
Figuur 4.3 Twee doelen zelfstandig wonen
meedoen 5%
13%
zeker een beetje nee
33% 53%
62%
34%
Geen voorziening, wat dan? Slechts 6% van de klanten zou zich zonder voorzieningen van de SDD prima redden. Voor het grootste deel zijn dit klanten met een Drechthopperpas (3%), gevolgd door hulp in het huishouden (2%) en woonvoorzieningen (2%). Indien zij de voorziening niet hadden, zouden klanten het volgende doen (in afnemend aantal keer genoemd weergegeven):
20
Het gaat om erg kleine aantallen. Van de groep die zegt dat de voorziening niet bijdraagt aan het meedoen heeft 61% een Drechthopperpas/Sliedrechthopperpas (dit is 3% van de totale klantgroep). Van de groep die zegt dat de voorziening niet bijdraagt aan zelfstandig wonen heeft 31% hulp bij het huishouden (4% van de totale klantgroep) en 20% een woonvoorziening (2% van de totale klantgroep).
Mogelijkheden van De Kanteling
27
Tabel 4.3 Wat zou u doen wanneer u deze voorziening niet had? aantal keer genoemd 194 96
1 2
ik zou thuis blijven (zitten of liggen), niet weg kunnen ik zou opgenomen moeten worden
3 4
ik zou vervuilen ik zou geen oplossing weten
53 51
5 6
ik zou minder weg gaan ik zou vereenzamen
46 45
7 8 9 10
ik zou continue afhankelijk zijn van mensen om me heen en (nog) meer de mensen in mijn netwerk in moeten schakelen ik zou toch proberen ergens de voorziening/hulp weer aan te vragen mijn leven zou minder aangenaam zijn ik zou verhuizen
38 37 33 32
11 12
ik zou wat aanmodderen en proberen vol te houden ik zou de voorziening (met moeite) zelf aanschaffen
20 15
13
niks, want er zou niks veranderen
14
Toelichting: We rapporteren alleen de opmerkingen die 10 keer of meer zijn genoemd.
We zien dat veel klanten het wel zouden proberen zonder voorzieningen, maar dat het leven dan of onaangenamer of onstabieler zou zijn. Een gedeelte zou hun netwerk (nog meer) inschakelen of toch proberen weer aan de voorziening/hulp te komen. De twee meest genoemde antwoorden (en ook nummer 5 en 6) hebben betrekking op de twee doelen van de Wmo: zelfstandig wonen en meedoen. Zonder deze voorzieningen is meedoen en zelfstandig wonen volgens een groot deel van de klantgroep dus onmogelijk.
4.2
Mening over De Kanteling
We bespreken in deze paragraaf het oordeel van de klanten over elementen van de kantelingsgedachte: Het Gesprek en De Alternatieven. Let op: dit betreffen alleen klanten! Er zijn ook mensen die geen voorziening aanvragen en zelf hulp regelen. Deze mensen hebben we niet gevraagd naar hun mening. Het Gesprek Aan de voorkant kunnen de alternatieven voor de individuele voorzieningen al met de klanten worden besproken (Het Gesprek, figuur 4.4).
Figuur 4.4 Het gesprek
Bron: VNG. Het Gesprek. Deel 2: praktische handreiking. December 2010
In dat gesprek is het dan ook de bedoeling dat de behoefte/de problemen uitgebreid aan bod komen. De klanten van de SDD reageren verdeeld op dit idee; al zijn er wat meer positief dan negatief (figuur 4.5).
28
Individuele voorzieningen SDD
Figuur 4.5 Mening over Het Gesprek
28% 41%
positief misschien negatief
31%
De top 5 redenen om positief of negatief te oordelen staan in tabel 4.3. De belangrijkste reden om positief te oordelen is dat klanten denken door dit gesprek een beter overzicht te krijgen van alle mogelijkheden van ondersteuning. Ook denkt een groep dat ze door Het Gesprek méér ondersteuning krijgen. De redenen om negatief te oordelen komen bijna allemaal op hetzelfde neer: het gaat nu goed, waarom veranderen? Volgens 82% van de klanten is alles wat voor hen belangrijk is dan ook aan de orde gekomen (tabel 1 en 2 van bijlage 2). Daarnaast is er ook een groep die helemaal geen hulp wil bij het zoeken naar ondersteuning.
Tabel 4.3
Top 5 redenen
1
positief ik krijg meer zicht op wat er mogelijk is
genoemd 109
negatief zoals het nu is, is het goed
genoemd 41
2 3
een betere diagnose is mogelijk kan beter mijn behoeftes aangeven
50 31
31 30
4 5
ik krijg dan meer hulp ik vind het persoonlijker
26 23
alles is nu al besproken met mij ik heb hier geen behoefte aan ik zoek graag zelfstandig naar oplossingen -
23 -
Stellingen over kantelingsgedachte De Kanteling vergt een cultuuromslag van de klanten. Zij zijn gewend dat zij recht hebben op de individuele voorzieningen en niet dat zij altijd in eerste instantie naar hun eigen en andere mogelijkheden kijken. We hebben klanten enkele stellingen voorgelegd (figuur 4.6). Bijna alle klanten kijken nu al eerst naar wat zij zelf kunnen, bij het zoeken naar oplossingen. Minder, maar wel zes op de tien, vinden de inzet van vrijwilligers (om hen te helpen) prima. Daarbij vindt 72% ‘zorgen’ een taak voor professionals en maar liefst de helft vindt dat mensen niet zelf huishoudelijke hulp hoeven te kunnen regelen. Als dit onder eigen kracht/eigen verantwoordelijkheid binnen De Kanteling wordt verstaan, is er nog werk aan de winkel.
Mogelijkheden van De Kanteling
29
Figuur 4.6 Stellingen over De Kanteling
bij het zoeken naar oplossingen bekijk ik eerst wat ik zelf kan doen
94% 57%
huishoudelijke hulp kunnen mensen zelf regelen
26%
zorgen is een taak voor professionals
22%
20%
40%
21%
52%
72% 0%
mee eens
22%
21% 60%
niet mee eens, niet mee oneens
80%
7% 100%
mee oneens
Alternatieven getoetst We hebben nu een algemeen beeld van wat de klanten van Het Gesprek/De Kanteling vinden. Per resultaat kan dit verschillen. Daarom hebben we per resultaat gevraagd welk soort hulp (de individuele voorziening inclusief alternatieven) volgens klanten de voorkeur heeft. We hebben dit gevraagd aan alle klanten die de vragenlijst hebben gekregen.21 Voor een schoon en leefbaar huis maken van hulp via een zorgorganisatie (40%) (36%). Dit betreft in beide gevallen de huishouden (tabel 4.4.). Aan voor de SDD twee op de tien klanten de voorkeur.
Tabel 4.4
de meeste klanten het liefst gebruik of hulp via het Wmo-loket/de SDD individuele voorziening: hulp in het goedkopere alternatieven geven ruim
Voorkeur indien hulp in het huishouden nodig is (%)
hulp via een zorgorganisatie hulp aanvragen bij Wmo/SDD
40 36
hulp van vrienden/familie particuliere hulp
10 10
hulp van een vrijwilliger anders
3 1
Wanneer de eigen woning niet langer meer geschikt is om in te wonen kiezen zes op de tien klanten voor een woningaanpassing via de SDD (tabel 4.5). Vier op de tien zouden op eigen houtje een geschikte woning gaan zoeken. Kortom: hier kiest nu al een grote groep voor een voor de SDD goedkoper alternatief.
Tabel 4.5
Voorkeur indien de woning niet langer meer geschikt is (%)
woningaanpassing aanvragen bij SDD
60
zelf woning zoeken anders
39 1
Toelichting: het percentage weet niet/n.v.t was 36%
Wat te doen wanneer hulp nodig is bij de boodschappen doen en het bereiden van een maaltijd? We zien dat de meningen verdeeld zijn (tabel 4.6). Ook al staat bij de meesten een voor de SDD goedkoop alternatief (hulp van 21
Dit komt er op neer dat mensen met hulp in het huishouden ook vragen beantwoorden over wat te doen indien hulp nodig is bij verplaatsen/hulp bij de kinderen (een ‘Stel dat’ situatie). Zo krijgen we een beter gemiddeld beeld. Wel komt het hierdoor dat bij sommige vragen het percentage weet niet/ n.v.t. erg hoog is.
30
Individuele voorzieningen SDD
vrienden/familie) bovenaan, toch volgen vlak daarna twee relatief dure opties. Net als bij een schoon en leefbaar huis is de vrijwilliger hier ook nauwelijks eerste keus.
Tabel 4.6
Voorkeur indien hulp bij boodschappen en maaltijdbereiding nodig is is (%)
hulp van vrienden/familie maaltijd laten bezorgen via maaltijdenservice (eigen bijdrage)
29 24
boodschappen thuis laten bezorgen en maaltijd laten bereiden (eigen bijdrage) eten in een wooncentrum/buurtrestaurant/ verzorgingshuis
17 13
zelf kant en klaarmaaltijden kopen vrijwilliger anders
11 5 1
Toelichting: het percentage weet niet/n.v.t was 25%
De voorkeur voor hulp bij wassen, strijken en drogen is duidelijk: hulp via een zorgorganisatie (tabel 4.7). Met afstand gevolgd door hulp via het Wmoloket/SDD en hulp van vrienden/familie. Wederom kiest een grote groep voor een individuele voorziening (bijna zeven op de tien).
Tabel 4.7
Voorkeur indien hulp bij wassen, strijken, drogen nodig is (%)
hulp via een zorgorganisatie (eigen bijdrage)
40
hulp aanvragen bij Wmo/SDD (eigen bijdrage) hulp van vrienden/familie hulp van een vrijwilliger
27 25 5
was laten ophalen en thuis laten bezorgen door een wasserette
3
‘Stel u heeft acuut hulp nodig bij het verzorgen van uw kinderen door uw beperking, waar gaat uw voorkeur dan naar uit?’ Ook dit vroegen we aan de klanten (tabel 4.8). Zij worden hierbij het liefst geholpen door vrienden/familie. Hulp via een zorgorganisatie of het Wmo-loket/SDD volgen daarna.
Tabel 4.8
Voorkeur indien hulp bij zorgen voor kinderen nodig is (%)
hulp van vrienden/familie hulp via een zorgorganisatie (eigen bijdrage) hulp aanvragen bij Wmo/SDD (eigen bijdrage) vrijwilliger anders
44 33 19 3 1
Toelichting: het percentage weet niet/n.v.t was 81%
De meeste klanten geven de voorkeur aan het aanvragen van een rolstoel bij het Wmo-loket of het kopen van een nieuwe rollator indien zij hulp nodig hebben bij het verplaatsen in/om de woning (tabel 4.9). Gebruik maken van bestaande uitleenservices en een rollator aanvragen bij het Wmo-loket volgen daarna. Een nieuwe rolstoel kopen, een voorziening tweedehands kopen of een voorziening huren zijn opties waar nauwelijks de voorkeur naar uit gaat.
Mogelijkheden van De Kanteling
31
Tabel 4.9
Voorkeur indien hulp bij verplaatsen in/om woning nodig is is (%)
rolstoel aanvragen bij Wmo-loket (gratis) ik koop een nieuwe rollator
23 20
gebruik van bestaande uitleenservice voor rollators (gratis) ik vraag een rollator bij Wmo-loket gebruik van bestaande uitleenservice voor rolstoelen (gratis) ik koop een tweedehands rollator ik huur een rollator
15 15 13 4 4
ik koop een nieuwe rolstoel ik koop een tweedehands rolstoel
2 1
ik huur een rolstoel anders
1 1
Toelichting: het percentage weet niet/n.v.t was 42%
De Drechthopper is populair. Indien klanten hulp nodig hebben bij het verplaatsen in de omgeving zou de helft het liefst geholpen worden door een pasje van de Drechthopper (tabel 4.10). Met afstand daarna volgen hulp van familie/vrienden en een scootmobiel aanvragen. Hier geniet een bestaande uitleenservice vaak niet de voorkeur: slechts 5% kiest hier voor.
Tabel 4.10 Voorkeur indien hulp bij verplaatsen in de omgeving nodig is (%) een pasje voor de Drechthopper (eigen bijdrage) hulp van vrienden/familie
47 19
een scootmobiel aanvragen via Wmo-loket een aanpassing aan de eigen auto (eigen bijdrage)
14 9
gebruik van bestaande uitleenservice scootmobiel (eigen bijdrage) hulp van vrijwilligers
5 3
het openbaar vervoer anders
2 1
Tot slot: wat willen klanten indien zij hulp nodig hebben bij het meedoen aan activiteiten? Opvallend is dat een derde dan niet meer naar activiteiten wil gaan: kunnen ze zelf niet gaan, dan maar helemaal niet (tabel 4.11). Een ongeveer even groot deel zou de hulp inschakelen van familie/vrienden. Van bestaande activiteiten voor mensen die georganiseerd zijn voor deze doelgroep zou twee op de tien gebruik maken. En ook al staat hulp van een vrijwilliger ook hier onder aan, toch kiest nog 14% voor deze optie.
Tabel 4.11 Voorkeur indien hulp bij contact en meedoen aan activiteiten nodig is (%) dan ga ik niet hulp van vrienden/familie ik sluit me aan bij bestaande activiteiten georganiseerd voor mensen die het daar ook moeilijk mee hebben hulp van een vrijwilliger anders
32 31 22 14 1
Toelichting: het percentage weet niet/n.v.t was 33%
We hebben gezien dat veel klanten nu kiezen voor de individuele voorziening. Op zich logisch, omdat men uit gaat vanuit de eigen ervaringen en de huidige situatie. Toch worden alternatieven ook gekozen. Vaak kiezen klanten dan voor hulp vanuit hun netwerk of voorzieningspecifieke alternatieven zoals een pasje voor de Drechthopper, uitleenservice voor rollators/rolstoelen, maaltijdservice en zelf naar een woning zoeken. De drempel om hulp te zoeken bij vrijwilligers is nog erg hoog.
32
Individuele voorzieningen SDD
Bijlagen
Mogelijkheden van De Kanteling
33
34
Individuele voorzieningen SDD
Bijlage 1 Methodologische verantwoording Respons In juni 2011 hebben 1.979 klanten van de individuele voorzieningen van de Sociale Dienst Drechtsteden een vragenlijst gehad. Wij trokken hiervoor zelf een steekproef uit een afslag van het klantenbestand. We hebben voor een goede verdeling naar hoofdgroep (woonvoorziening, vervoersvoorziening, rolstoel, hulp in het huishouden) en naar gemeente gezorgd. Bovendien hebben we de 75-plussers die automatisch een Drechthopperpas krijgen buiten beschouwing gelaten. Deze klanten hebben van ons een schriftelijk verzoek gekregen om de bijgevoegde vragenlijst in te vullen. Om de respons te bevorderen, hebben we gerappelleerd; met een herinneringsbrief, met de mogelijkheid om de schriftelijke vragenlijst nogmaals bij ons op te vragen. Uiteindelijk hebben we 951 ingevulde vragenlijsten binnen gekregen; een respons van 48% (tabel 1). De respons is herwogen naar hoofdgroep en leeftijd, waardoor de resultaten representatief zijn.
Tabel 1
Responsoverzicht verstuurde enquêtes (aantal)
respons (aantal)
respons (%)
Alblasserdam Dordrecht
296 501
138 195
47 39
Hendrik-Ido-Ambacht Papendrecht
277 290
152 150
55 52
Sliedrecht Zwijndrecht
292 323
153 163
52 50
hoofdgroep hulp in het huishouden
493
238
48
rolstoel vervoer
492 499
203 247
41 49
wonen
495
263
53
totaal
1.979
951
48
gemeente
Toelichting: het aantal verstuurde enquêtes per wijk is gecorrigeerd op basis van enquêtes die we retour afzender krijgen.
Betrouwbaarheidsmarges In steekproefonderzoek heb je te maken met een zekere onnauwkeurigheid. Bij herhaling van het onderzoek kan de waarde met een bepaalde marge afwijken van het percentage dat wij gemeten hebben. Deze marges noemen we statistische betrouwbaarheidsmarges. Wij gebruiken een betrouwbaarheidsmarge van 95%. De betekenis hiervan is, dat wanneer we de meting zouden herhalen, we met 95% zekerheid kunnen zeggen dat de werkelijke waarde zich binnen de betrouwbaarheidsmarge zal bevinden. Een betrouwbaarheidsmarge (dus: de onnauwkeurigheid) is kleiner naarmate de steekproef groter is, maar verschilt ook met het gemeten percentage: percentages van rond de 50% hebben absoluut gezien de grootste onnauwkeurigheid. Hoe verder het percentage van de 50% af zit, hoe kleiner de onnauwkeurigheid. Tabel 2 geeft voor in steekproeven of delen daarvan gemeten percentages de betrouwbaarheidsmarges voor een meting van 50% en ter illustratie ook voor een meting van 10% of 90%. Aan het onderzoek hebben in totaal ± 1.000 respondenten deelgenomen. Wanneer 50% van hen zegt Het Gesprek te waarderen, moet dit gelezen worden als 47% à 53%. Tabel 2
De 95%-betrouwbaarheidsmarges van gemeten percentages
bij een respons van: 1.000
Mogelijkheden van De Kanteling
is 10% eigenlijk: 10% ± 2%
is 50% eigenlijk: 50% ± 3%
is 90% eigenlijk: 90% ± 2%
35
36
Individuele voorzieningen SDD
Bijlage 2 Bevolkingsontwikkeling per gemeente en leeftijdscategorie
Tabel 1
Alblasserdam
0-19 20-34 35-49 50-64 65-74 75-84 85+ totaal
2010
2020
index
2030
index
5.103 3.108 4.168 3.355 1.768 1.081 409 18.992
5.106 3.206 4.006 3.532 2.025 1.199 491 19.565
100 103 96 105 115 111 120 103
4.910 3.309 3.604 3.900 2.376 1.702 724 20.525
96 106 86 116 134 157 177 108
2010 27.777 22.076 27.356 23.372 9.543 6.087 2.377 118.588
2020 26.766 21.452 25.885 24.292 11.951 6.390 2.565 119.301
index 96 97 95 104 125 105 108 101
2030 24.846 20.120 24.129 24.225 14.535 10.168 3.464 121.487
index 89 91 88 104 152 167 146 102
2010 7.299 4.640 6.458 4.909 1.996 1.323 396 27.021
2020 6.906 4.743 6.165 5.565 2.687 1.522 558 28.146
index 95 102 95 113 135 115 141 104
2030 6.477 4.491 5.526 6.200 3.903 2.709 1.052 30.358
index 89 97 86 126 196 205 266 112
Bron: CBS/PBL, Pearl-prognose 2009
Tabel 2
Dordrecht
0-19 20-34 35-49 50-64 65-74 75-84 85+ totaal Bron: CBS/PBL, Pearl-prognose 2009
Tabel 3
Hendrik-Ido-Ambacht
0-19 20-34 35-49 50-64 65-74 75-84 85+ totaal Bron: CBS/PBL, Pearl-prognose 2009
Tabel 4
Papendrecht
0-19 20-34 35-49 50-64 65-74 75-84 85+ totaal
2010
2020
index
2030
index
7.735 5.172 7.325 6.462 3.072 1.752 461 31.979
7.350 4.905 6.630 6.509 3.658 2.007 612 31.671
95 95 91 101 119 115 133 99
6.598 5.024 5.327 6.395 4.021 2.948 1.125 31.438
85 97 73 99 131 168 244 98
2010 6.011 4.451 5.117 4.567 2.121 1.347 565 24.179
2020 6.044 4.464 5.052 4.658 2.502 1.470 534 24.724
index 101 100 99 102 118 109 95 102
2030 5.985 4.537 4.745 5.049 2.926 2.052 730 26.024
index 100 102 93 111 138 152 129 108
Bron: CBS/PBL, Pearl-prognose 2009
Tabel 5
Sliedrecht
0-19 20-34 35-49 50-64 65-74 75-84 85+ totaal Bron: CBS/PBL, Pearl-prognose 2009
Mogelijkheden van De Kanteling
37
Tabel 6
Zwijndrecht
0-19 20-34 35-49 50-64 65-74 75-84 85+ totaal
2010
2020
index
2030
index
10.141 7.607 9.528 9.252 4.504 2.785 951 44.768
9.846 7.494 9.252 9.331 5.134 3.042 1.023 45.122
97 99 97 101 114 109 108 101
9.599 6.899 8.618 9.320 5.813 4.131 1.499 45.879
95 91 90 101 129 148 158 102
2010
2020
index
2030
index
64.066 47.054 59.952 51.917 23.004 14.375 5.159 265.527
62.018 46.264 56.990 53.887 27.957 15.630 5.783 268.529
97 98 95 104 122 109 112 101
58.415 44.380 51.949 55.089 33.574 23.710 8.594 275.711
91 94 87 106 146 165 167 104
Bron: CBS/PBL, Pearl-prognose 2009
Tabel 7
Drechtsteden
0-19 20-34 35-49 50-64 65-74 75-84 85+ totaal Bron: CBS/PBL, Pearl-prognose 2009
38
Individuele voorzieningen SDD
Bijlage 3 Aanvullende tabellen
Tabel 1
Het aanvraaggesprek ½ (%) thuis
waar gehad? voorkeur?
Tabel 2
gemeente/Wmo-loket/kantoor SDD
weet niet/ n.v.t.
11 3
10 7
79 90
Het aanvraaggesprek 2/2 (%) ja 82
alles wat u belangrijk vindt aan de orde gekomen?
Tabel 3
weet niet/ n.v.t. 13
Stellingen (%) erg tevreden
tevreden
zorgen is een taak voor 23 professionals bij het zoeken naar oplossingen 27 bekijk ik eerst wat ik zelf kan doen ik vind het prima als vrijwilligers 10 ingezet worden om mij te helpen huishoudelijke hulp kunnen 5 mensen zelf regelen (zonder hulp van de gemeente) bv. familie/vrienden doen het voor je/zelf hulp inhuren zonder voorzieningen van de 2 SDD zou ik me prima redden de consulenten van de SDD 13 adviseren mij goed a a bij deze vraag was het percentage weet niet/nvt/niet ingevuld
Tabel 4
nee 6
neutraal
ontevreden
erg ontevreden
49
21
6
1
67
4
1
1
47
22
17
4
21
22
35
17
4
16
41
37
64
15
4
4
23%
Hulp vergoed: voorkeur voor natura of PGB? (%) PGB
Zorg in natura
thuis kunnen zorgen voor kinderen contact met mensen en deelnemen aan activiteiten
41 41
59 59
beschikken over schone en draagbare kleding boodschappen doen
39 39
61 61
bewegen in uw woning verplaatsen in en om de woning
37 36
63 64
lokaal verplaatsen per vervoermiddel schoon houden huis
36 34
64 66
Mogelijkheden van De Kanteling
39
40
Individuele voorzieningen SDD
Bijlage 4 Vragenlijst
Individuele voorzieningen juni 2011
Respondentnummer
Onderzoekcentrum Drechtsteden Uw antwoorden worden door de computer verwerkt. Wilt u daarom op het volgende letten? Vergissing gemaakt? Kleur dan het hokje voor het juiste antwoord helemaal in. De computer herkent namelijk het donkerst gekleurde hokje als uw antwoord. Bijvoorbeeld: ⊠ U heeft dit vakje aangekruist, maar u bedenkt zich. Laat dit kruisje dan gewoon staan en: ■ Kleur het juiste vakje helemaal in. Nu herkent de computer dit als het juiste antwoord.
De computer leest alleen binnen de lijnen van een tekstvak. Deze vragenlijst gaat over de individuele voorzieningen van de Sociale Dienst Drechtsteden. Bijvoorbeeld: een scootmobiel, een rolstoel, een douchestoel, een Drechthopperpas/ Sliedrechthopperpas of hulp in het huishouden.
A. Uw oordeel over de gekregen voorziening 1.
Wat was de reden van uw aanvraag/aanvragen voor een individuele voorziening bij de Sociale Dienst Drechtsteden? Wat lukte niet meer goed/wat is/was het probleem?
2.
Welke voorziening(en) heeft u gekregen ? (meerdere antwoorden mogelijk)
□ hulp bij het huishouden □ Drechthopperpas/Sliedrechthopperpas □ scootmobiel (ook vervanging of aanpassing) □ rolstoel (alle soorten en vervanging of aanpassing) □ woonvoorziening (bv. douchestoel, aanpassing toegang woning) □ anders, namelijk:
Mogelijkheden van De Kanteling
41
3.
Draagt/dragen de voorziening(en) er aan bij dat u kunt blijven meedoen in de samenleving? Bijvoorbeeld: andere mensen ontmoeten of uw hobby uitoefenen (indien u meerdere voorzieningen heeft, wilt u dan deze vraag beantwoorden voor het totaal aan voorzieningen)
□ ja, zeker. Zonder de ondersteuning zou ik niet kunnen blijven meedoen. □ ja, een beetje. Het maakt het meedoen gemakkelijker. □ nee, zonder de ondersteuning zou ik nog steeds even goed meedoen als met ondersteuning.
□ weet niet/n.v.t. 4.
Draagt/dragen de voorziening(en) er aan bij dat u zelfstandig kunt blijven wonen? (indien u meerdere voorzieningen heeft, wilt u dan deze vraag beantwoorden voor het totaal)
□ ja, zeker. Zonder de ondersteuning/hulpmiddel zou ik niet meer zelfstandig kunnen wonen.
□ ja, een beetje. Het helpt me bij veel dingen. □ nee, ook zonder de ondersteuning/het hulpmiddel kan ik zelfstandig bliven wonen.
□ weet niet/n.v.t. 5.
Voldoet/voldoen de voorziening(en) die u heeft gekregen aan uw ondersteuningsbehoefte?
□ ja □ nee, eigenlijk past/passen de voorziening(en) niet goed bij wat ik nodig heb □ nee, ik heb nu behoefte aan meer of andere ondersteuning □ weet niet/n.v.t. 6.
Wat zou u doen wanneer u deze voorziening(en) niet had?
7.
Ruimte voor toelichting:
42
Individuele voorzieningen SDD
B. Het aanvraaggesprek Voordat u een individuele voorziening krijgt, heeft u een gesprek met iemand van de Sociale Dienst Drechtsteden. De volgende vragen gaan over dit gesprek. 1.
Waar heeft u een aanvraaggesprek gehad?
□ thuis □ bij gemeente, het Wmo-loket, kantoor van de Sociale Dienst Drechtsteden □ weet niet/n.v.t. 2.
Waar gaat uw voorkeur naar uit bij een dergelijk aanvraaggesprek?
□ thuis □ bij gemeente, het Wmo-loket, kantoor van de Sociale Dienst Drechtsteden □ weet niet/n.v.t. 3.
Is tijdens het gesprek rondom de aanvraag alles wat u belangrijk vindt aan de orde gekomen?
□ ja □ nee □ weet niet/n.v.t. Naast de individuele voorzieningen zijn er vele andere mogelijkheden om mensen te ondersteunen bij het meedoen in de samenleving. De verschillende oplossingen worden dan gezocht in wat u nog wel kan, wat familie en vrienden voor u kunnen betekenen, wat vrijwilligers voor u kunnen doen, welke voorzieningen er in de gemeente allemaal nog meer zijn en tot slot ook de individuele voorzieningen. 4.
Wat zou u er van vinden als iemand van de Sociale Dienst Drechtsteden (SDD) in het eerste gesprek met u uitgebreider op uw behoefte/probleem in gaat en verschillende mogelijkheden van ondersteuning samen met u bespreekt?
□ ik zou dat niet willen, omdat:
□ ik zou dat misschien willen
□ ik zou dat wel willen, omdat:
□ weet niet
Mogelijkheden van De Kanteling
43
5.
In hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen? zeer mee eens
a. Zorgen is een taak voor professionals. b. Bij het zoeken naar oplossingen bekijk ik eerst wat ik zelf kan doen. c. Ik vind het prima als vrijwilligers ingezet worden om mij te helpen. d. Huishoudelijke hulp kunnen mensen zelf regelen (zonder hulp van de gemeente) bv. familie/vrienden doen het voor je/zelf hulp inhuren e. Zonder voorzieningen van de SDD zou ik me prima redden. f. De consulenten van de SDD adviseren mij goed. 6.
mee eens
niet mee eens, mee zeer mee weet niet mee oneens oneens niet oneens /n.v.t.
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
Ruimte voor toelichting:
C. Oordeel over alternatieven in aanbod We leggen u hierna enkele situaties voor. Wat zou u doen? 1.
Stel dat u hulp bij het huishouden nodig heeft, waar gaat dan uw voorkeur naar uit?
□ hulp van vrienden/familie □ hulp van een vrijwilliger □ een (particuliere) hulp □ hulp via het Wmo-loket/de SDD (en ik betaal de eigen bijdrage) □ hulp via een zorgorganisatie, die voor mij hulp regelt (en ik betaal de eigen bijdrage)
□ weet niet/n.v.t. □ anders, namelijk:
44
Individuele voorzieningen SDD
2.
Stel dat uw woning niet langer meer geschikt is voor u, vanwege uw gezondheid of beperking, waar gaat dan uw voorkeur naar uit?
□ ik zoek zelf naar een geschikte andere woning □ ik vraag aan de SDD om een woningaanpassing (en ik betaal de eigen bijdrage) □ weet niet/n.v.t. □ anders, namelijk:
3.
Stel dat u hulp bij boodschappen en maaltijdbereiding nodig heeft, waar gaat dan uw voorkeur naar uit?
□ hulp van vrienden/familie □ hulp van een vrijwilliger □ kant- en klaar maaltijden die ik zelf koop □ boodschappen thuis laten bezorgen en maaltijd laten bereiden (en ik betaal de eigen bijdrage)
□ maaltijd laten bezorgen via maaltijdenservice (en ik betaal de eigen bijdrage) □ gaan eten in een wooncentrum/buurtrestaurant/verzorgingshuis in de buurt (en ik betaal de eigen bijdrage) □ weet niet/n.v.t. □ anders, namelijk:
4.
Stel dat u hulp nodig heeft bij wassen, drogen, strijken van kleding, waar gaat dan uw voorkeur naar uit?
□ hulp van vrienden/familie □ hulp van een vrijwilliger □ ik laat de was ophalen en thuisbezorgen door een wasserette □ hulp via het Wmo-loket/de SDD (en ik betaal de eigen bijdrage) □ hulp via een zorgorganisatie, die voor mij hulp regelt (en ik betaal de eigen bijdrage)
□ weet niet/n.v.t. □ anders, namelijk:
Mogelijkheden van De Kanteling
45
5.
Stel dat u hulp nodig heeft bij het zorgen voor kinderen die tot uw gezin behoren, waar gaat uw voorkeur naar uit?
□ hulp van vrienden/familie □ hulp van een vrijwilliger □ hulp via het Wmo-loket/de SDD (en ik betaal de eigen bijdrage) □ hulp via een zorgorganisatie, die voor mij hulp regelt (en ik betaal de eigen bijdrage)
□ weet niet/n.v.t. □ anders, namelijk:
6.
Stel dat u hulp nodig heeft bij het verplaatsen in en om de woning, waar gaat dan uw voorkeur naar uit? (Wanneer u alleen moeite heeft met verplaatsen in en om de woning heeft u geen recht op een scootmobiel)
□ ik koop een nieuwe rollator □ ik koop een nieuwe rolstoel □ ik koop een tweedehands rollator □ ik koop een tweedehands rolstoel □ ik vraag een rollator aan bij het Wmo-loket □ ik vraag een rolstoel aan bij het Wmo-loket (gratis) □ ik leen/huur een rollator □ ik leen/huur een rolstoel □ ik doe mee aan een bestaande uitleenservice voor rolstoelen (gratis) □ ik doe mee aan een bestaande uitleenservice voor rollators (gratis) □ weet niet/n.v.t. □ anders, namelijk:
7.
Stel dat u hulp nodig heeft bij het verplaatsen in de omgeving, waar gaat dan uw voorkeur naar uit?
□ hulp van familie of vrienden □ hulp van een vrijwilliger □ het openbaar vervoer □ een aanpassing van mijn auto (en ik betaal de eigen bijdrage) □ een pasje van de Drechthopper of Sliedrechthopper (en ik betaal de eigen bijdrage)
□ meedoen aan een bestaande uitleenservice voor scootmobielen (en ik betaal de eigen bijdrage)
□ een eigen vervoermiddel (scootmobiel) die ik aanvraag via het Wmo-loket (en ik betaal de eigen)
□ weet niet/n.v.t. □ anders, namelijk:
46
Individuele voorzieningen SDD
8.
Stel dat u hulp nodig heeft bij het meedoen aan activiteiten, waar gaat dan uw voorkeur naar uit?
□ hulp van vrienden/familie □ hulp van een vrijwilliger die mij dagjes meeneemt □ ik sluit me aan bij bestaande activiteiten voor mensen die het daar moeilijk mee hebben (bv doelgroepgerichte activiteiten in een buurthuis) (en ik betaal de eigen bijdrage) □ als ik niet meer alleen kan gaan, dan ga ik niet □ weet niet/n.v.t. □ anders, namelijk:
9.
Stel: u heeft recht op hulp en krijgt dit vergoed. Waar kiest u dan voor: een persoonsgebonden budget (PGB) of zorg in natura? PGB = u krijgt budget van de gemeente om er zelf mensen van in te huren (dit kunnen, naast zorgprofessionals ook familie, buren of vrienden zijn). Zorg in natura = u krijgt de zorg direct van de professionele zorgaanbieder. a. bij b. bij c. bij d. bij
schoon houden van uw huis? bewegen in uw woning? beschikken over schone en draagbare kleding? thuis kunnen zorgen voor kinderen?
e. bij boodschappen doen? f. bij verplaatsen in en om de woning? g. het lokaal verplaatsen met een vervoermiddel? h. het contact met mensen en deelnemen aan activiteiten?
PGB
Zorg in natura
□ □ □ □
□ □ □ □
□ □ □ □
□ □ □ □
10. Ruimte voor toelichting:
Mogelijkheden van De Kanteling
47
D. Uw ondersteuningsbehoefte 1.
Heeft u last van een langdurige ziekte, aandoening of beperking?
□ ja □ nee --> ga verder met blok E □ weet niet --> ga verder met blok E 2.
Wat is de achtergrond hiervan? (meerdere antwoorden mogelijk)
□ lichamelijke beperking □ zintuiglijke beperking (slechthorend, doof, slechtziend of blind) □ (licht) verstandelijke beperking □ psychiatrische aandoening □ psychosociaal probleem □ chronische ziekte (bv. artrose, cva) 3.
In welke mate wordt u door uw beperking belemmerd bij: Het gaat hier dan om de situatie zonder de verstrekte voorzieningen.
a. b. c. d.
e.
f. g.
h.
48
het schoon houden van uw huis? het bewegen in uw woning? het beschikken over schone, draagbare kleding? het thuis kunnen zorgen voor kinderen? het boodschappen doen (schoonmaaken toiletartikelen, de wekelijkse boodschappen)? het verplaatsen in en om de woning? het lokaal verplaatsen met een vervoermiddel? (straal van 15 tot 20 km) het contact met medemensen en deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten?
sterk belemmerd
licht belemmerd
niet belemmerd
n.v.t/geen mening
□ □ □
□ □ □
□ □ □
□ □ □
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
Individuele voorzieningen SDD
4. In welke mate wordt u nu met uw hulp/voorziening nog belemmerd bij:
a. het schoon houden van uw huis? b. het bewegen in uw woning? c. het beschikken over schone, draagbare kleding? d. het thuis kunnen zorgen voor kinderen? e. het boodschappen doen (schoonmaaken toiletartikelen, de wekelijkse boodschappen)? f. het verplaatsen in en om de woning? g. het lokaal verplaatsen met een vervoermiddel? (straal van 15 tot 20 km) h. het contact met medemensen en deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten?
5.
sterk belemmerd
licht belemmerd
niet belemmerd
n.v.t/geen mening
□ □ □ □
□ □ □ □
□ □ □ □
□ □ □ □
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
Ruimte voor toelichting:
E. Achtergrondvragen We stellen u nog enkele achtergrondvragen. Deze vragen gebruiken we alleen voor de rapportage: om te kijken of er verschillen zijn tussen groepen. We rapporteren nooit over individuen of kleine groepen: uw antwoorden blijven altijd anoniem.
1.
Woont u samen met een of meerdere volwassenen in een huis?
□ ja □ nee 2.
Heeft u familie/vrienden in de buurt die bereid zijn en de mogelijkheid hebben u te helpen indien nodig?
□ ja □ nee
Mogelijkheden van De Kanteling
49
3.
Vindt u in het algemeen dat u voldoende contacten met andere mensen hebt buiten werk, school en het eigen huishouden?
□ ja, zeker □ ja, maar ik zou wel wat meer contacten willen □ nee, ik vind dat ik te weinig contacten heb 4.
Krijgt u nu onbetaalde hulp van familie of bekenden (mantelzorg)?
□ ja □ nee 5.
Krijgt u op dit moment onbetaalde hulp van een vrijwilliger?
□ ja □ nee 6.
Krijgt u op dit moment betaalde hulp van professionals?
□ ja □ nee 7.
Hoe ziet uw huishouden eruit?
□ eenpersoonshuishouden □ tweepersoonshuishouden (gehuwd of samenwonend) □ twee-oudergezin met thuiswonend(e) kind(eren) □ een-oudergezin met thuiswonend(e) kind(eren) □ anders, namelijk:
8.
Wat is uw leeftijd
□ tot 18 jaar □ 19 tot en met 34 jaar □ 35 tot en met 49 jaar □ 50 tot en met 64 jaar □ 65 tot en met 74 jaar □ 75 jaar of ouder 9.
Heeft u een huur- of een koopwoning?
□ huurwoning □ koopwoning
50
Individuele voorzieningen SDD
10. In welke categorie valt het netto maandinkomen van uw huishouden? (vakantiegeld en toeslagen niet meetellen)
□ lager dan € 860 □ € 860,- tot € 1.100 □ € 1.100,- tot € 1.220 □ € 1.220,- tot € 1.650 □ € 1.650,- tot € 2.750 □ € 2.750,- of meer Hartelijk dank voor het invullen van de vragenlijst!
Mogelijkheden van De Kanteling
51
52
Individuele voorzieningen SDD
Bijlage 5 Meldingsformulier Wmo gemeente Bronckhorst
Mogelijkheden van De Kanteling
53
54
Individuele voorzieningen SDD
Mogelijkheden van De Kanteling
55
56
Individuele voorzieningen SDD
Bijlage 6 Meldingsformulier Wmo Sociale Dienst Drechtsteden
Mogelijkheden van De Kanteling
57
58
Individuele voorzieningen SDD
Publicaties van het Onderzoekcentrum Drechtsteden. Algemeen Trends Toekomst van Dordrecht Kerncijfers Drechtsteden 2008 Staat van de Drechtsteden Bestuur en Imago Beeld van Dordrecht en de Drechtsteden Sliedrecht 2010 en verder Imago Oud Krispijn, Herhalingsmeting Vertrouwen in het bestuur en oordeel over de raadscommunicatie 2007 Imago onderzoek De Grote Rivieren
2009 2009 2008
2009 2009 2008 2008 2007
Bevolking Bevolkingsprognose per wijk gemeente Dordrecht 2007-2020 2008 Integrale leerlingenprognose gemeente Dordrecht 2002-2018 2003 ………. op z’n droogst jaarlijks Dienstverlening Klanttevredenheidsonderzoek WEB (Wet Educatie Beroepsonderwijs) Klanttevredenheidsonderzoek Zwijndrecht 2008 Klanttevredenheidsonderzoek Sociale Dienst Drechtsteden Gemeentelijke dienstverlening Papendrecht Klanttevredenheidsonderzoek Wijklijn Klanttevredenheidsonderzoek Drechthopper Klanttevredenheidsonderzoek Monumenten Klanttevredenheidsonderzoek Parkeren 2006 Bekendheid, gebruik en tevredenheid website en E-loket
2009 2009 2009 2009 2008 2006 2006 2006 2006
Economie en Arbeidsmarkt Toekomstperspectief bedrijvigheid buitengebied Zwijndrecht Monitor werkloosheid Drechtsteden 2008 Bedrijvenregister Drechtsteden 2008 Monitor Route 23 Dordrecht en Drechtsteden ‘08 Gemeentelijke ondernemingsklimaat in de Drechtsteden Bedrijvenpeiling gemeente Dordrecht 2008 Monitor Binnenstad 2007
2009 2009 2008
Inkomen en Armoede Inkomensmonitor Dordt-West 2008 0-Meting SMS-Kinderfonds
2008 2006
2010 2009 2009 2009
Leefbaarheid en Veiligheid Evaluatie stadswachten in de wijken 2009 2009 Meer veiligheid door de buurtagent? 2009 Leefbaarheid en Veiligheid Drechtsteden 2009 2009 Leefbaarheid en Veiligheid Dordrecht 2009 2009 Veiligheidsbeleving op school 2008 2008 Sturen aan de wal, Brede aanpak jeugdcriminaliteit uitgelicht 2008 Politiekeurmerk Veilig wonen 0- en 1- meting 2007 Leefbaarheid en veiligheid Zwijndrecht 2005 2006 Leefbaarheid en veiligheid Oud-Beijerland 2006 2006 Wijkpanel Veilig opgroeien in de Staart 2006 Mobiliteit en Milieu Milieu in de Drechtsteden 2009 2010 Evaluatie openbare verlichting Stadspolderring 2010 Huisvuilinzameling en reiniging door Netwerk 2009 Bewonersonderzoek schoonhouden stad 2009 Gebruik bestrijdingsmiddelen en meststoffen onder hoveniers nulmeting 2007 Evaluatie Wijkverkeersplannen 2006 Evaluatie Verkeersplan Binnenstad 2006 Onderwijs Onderwijsmonitor Alblasserdam 2009 Opleidingskansen voor de gemeente Dordrecht: Doorstroom naar MBO, HBO en Universiteit
Mogelijkheden van De Kanteling
Overgang basisonderwijs-voortgezet onderwijs ‘08 Marktverkenning CHE in Dordrecht Huiswerkbegeleiding bij Dordtse zelforganisaties Laaggeletterdheid in Dordrecht Vrije tijd Cultuurparticipatie en cultuurbereik 2009 Recreatie in Dordrecht Evaluatie Internationaal poppentheater Festival’09 Kunst en Cultuur in Papendrecht Sportmonitor Dordrecht 2008 Restaurantbezoek Dordtse binnenstad Vrijetijdsmonitor Dordrecht 2008 Evaluatie festival- en evenementenbeleid Dordrecht Publieksprofiel en economische en toeristische betekenis Sinterklaashuis 2006 Bereik en waardering RTV Dordrecht – herhalingsmeting Welzijn Participatiemonitor Drechtsteden 2009 Leefsituatie Dordtse jongeren 2009 Zoeken naar zicht – functioneren Dordtse Sociale Infrastructuur Turkse ouderen in Alblasserdam Over onwennigheid, vraagtekens en ruimtegebrek Integratiemonitor Dordrecht 2009 Factsheet Antilliaanse Dordtenaren nr.3 2009 Behoeften onder Dordtse ouders Bekendheid en gebruik Openbare Bibliotheek Dordrecht 2007 Inventarisatie behoefte dagarrangementen Hendrik-Ido-Ambacht Jongerenmonitor 2007 Mantelzorg Dordrecht 2007 Anatomische model van de civil society voor de WMO Factsheet Jongerenparticipatie Ouderenmonitor 2007 Leefsituatie ouderen in Zwijndrecht 2006 Ban yuda otro – Antilliaans moederschap in Dordt Sociale voorzieningen in Hendrik-Ido-Ambacht Integratiemonitor Dordrecht 2005 Realisatie- en exploitatiemogelijkheden hostelvoorziening Wonen Woonmonitor Drechtsteden 2010 Binding met Zwijndrecht Verhuisonderzoek Drechtsteden 2007 en 2008 Sliedrecht 2010 en verder Woonwensen senioren en aanbod van complexen Opinieonderzoek structuurvisie Papendrecht 2020 Opinieonderzoek structuurvisie Dordrecht 2020 Verhuisonderzoek Drechtsteden 2005 en 2006 Bewonersoordeel openbaar groen Enquête onderzoek Woonkeus en woonruimteverdelingssysteem
2009 2008 2006 2006
2009 2009 2009 2009 2009 2009 2008 2007 2007 2006
2010 2010 2009 2009 2009 2009 2009 2009 2008 2008 2008 2008 2008 2008 2008 2007 2007 2007 2006 2006
2010 2009 2009 2009 2008 2008 2007 2007 2007 2006
Bovenstaande lijst bevat een selectie van publicaties van het OCD
Meer cijfers en trends kunt u vinden op onze website www.onderzoekcentrumdrechtsteden.nl Informatie/bestellen: (078) 770 3905 Onderzoekcentrum Drechtsteden Postbus 619 - 3300 AP DORDRECHT
[email protected] www.onderzoekcentrumdrechtsteden.nl
2010 2009
59
Foto regio Drechtsteden Afdruk 2011
Atlas voor gemeenten Postbus 9627 3506 GP UTRECHT T 030 2656438 F 030 2656439 E
[email protected] I www.atlasvoorgemeenten.nl © Atlas voor gemeenten, Utrecht, 2012 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Foto regio Drechtsteden Afdruk 2011
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Inhoud
Samenvatting en conclusies
7
Inleiding: Wat is een Regiofoto?
11
1 Stad, ommeland en benchmarks
17
2 Overlast en onveiligheid 2.1 Aard van de problemen 2.2 Achtergronden van de problemen
21 21 26
3 Werkloosheid 3.1 Aard van de werkloosheid 3.2 Achtergronden van werkloosheid
33 33 37
4 Economie 4.1 Aard van de economische situatie 4.2 Achtergronden van werkgelegenheidsgroei
45 45 49
5 Bevolkingssamenstelling 5.1 Aard van de bevolkingssamenstelling 5.2 Achtergronden van de bevolkingssamenstelling
53 53 57
6 Woonomgeving
63
7 Bijlage: beschrijving van de indicatoren 7.1 Leefbaarheid 7.2 Arbeidsparticipatie 7.3 Economie 7.4 Bevolkingssamenstelling 7.5 Woonklimaat
69 69 72 75 77 80
5
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
6
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Samenvatting en conclusies Deze foto van de regio Drechtsteden (de REGIOFOTO) biedt inzicht in hoe Dordrecht, de gemeenten in het ommeland van Dordrecht en de stadsregio Drechtsteden als geheel presteren ten opzichte van het gemiddelde van vergelijkbare stedelijke regio’s in Nederland. Om dat doel te bereiken zijn de Drechtsteden vergeleken met andere regio’s op het gebied van overlast & onveiligheid, arbeidsparticipatie, economie, bevolking, aantrekkingskracht en woonklimaat. Daarnaast is er in deze REGIOFOTO inzicht gegeven in de factoren die de relatieve scores van de regio Drechtsteden op deze thema’s verklaren. Inzicht in die factoren biedt aanknopingspunten voor beleid: op welke aspecten kan het beste worden ingezet om de prestaties van de stadsregio op de verschillende thema’s te verbeteren? De basis voor de REGIOFOTO vormt het ANALYSEMODEL VOOR DE STAD. De in dat theoretische model veronderstelde verbanden tussen de verschillende kenmerken van stedelijke gebieden zijn voor Nederland empirisch getoetst, zowel voor steden als – in het kader van de ontwikkeling van de REGIOFOTO – voor de ommelanden van die steden. De uitkomsten uit dat onderzoek laten zien dat de mate waarin stedelijke gebieden kampen met overlast en onveiligheid te maken heeft met een complexe combinatie van factoren, zoals de kwaliteit van de woonomgeving, de samenstelling en sociaal-economische positie van de bevolking en de geografische ligging. Vooral regio’s die een combinatie hebben van enerzijds een economisch kansrijke omgeving en anderzijds een hoge werkloosheid blijken veel problemen te kennen. De aantrekkingskracht van een stedelijke regio op kansrijke bevolkingsgroepen is volgens de uitkomsten van het onderzoek afhankelijk van de kwaliteit van de woningen, de mate van overlast en onveiligheid in de woonomgeving, het voorzieningenniveau en de economische kansen en de natuurlijke kwaliteiten die de omgeving de stad biedt. De aantrekkingskracht van het ommeland heeft vooral te maken met de kenmerken van de woningvoorraad en de woonomgeving, én met de nabijheid van een stad met veel (culturele) voorzieningen. De economische 7
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
kansen in stedelijke gebieden zijn op hun beurt weer afhankelijk van de samenstelling van de bevolking, de sectorale structuur en de mate van agglomeratie. De genoemde kansen en problemen zijn kenmerkend voor stedelijke gebieden, maar tussen stedelijke gebieden zijn er grote verschillen. Om die reden is er niet één recept om problemen mee op te lossen en kansen mee te helpen verzilveren. Het optimale beleidsrecept zal per regio verschillen. Om dat recept zo goed mogelijk te kunnen afstemmen op de specifieke situatie, is kennis van lokale en regionale omstandigheden het startpunt. De REGIOFOTO kan daarbij behulpzaam zijn. Uit deze REGIOFOTO blijkt dat vooral het woonklimaat in de Drechtsteden minder gunstig is dan in de stadsregio’s waarmee de Drechtsteden vergeleken zijn. De aantrekkingskracht van de Drechtsteden op verhuizende huishoudens is minder groot dan die van andere stedelijke regio’s. En ook met de leefbaarheid in de directe woonomgeving is het minder gunstig gesteld dan elders. Economisch scoren de Drechtsteden op of iets boven het gemiddelde van de andere stedelijke regio’s. De groei van de werkgelegenheid bevindt zich de laatste jaren ongeveer op dat gemiddelde en de langdurige werkloosheid is in de Drechtsteden zelfs fors lager dan elders. Maar de jeugdwerkloosheid is juist weer hoger dan in andere stedelijke regio’s. Jeugdproblematiek moet als een belangrijk aandachtspunt voor de Drechtsteden worden beschouwd. Want niet alleen is de jeugdwerkloosheid in de Drechtsteden relatief hoog, ook leefbaarheidsproblemen die veelal met jongeren te maken hebben, zoals overlast van jongeren en vandalisme, komen in de Drechtsteden vaker voor dan elders. Dat een regionale aanpak hierbij zijn vruchten af zou kunnen werpen blijkt wel uit de analyse van de achtergronden van de langdurige werkloosheid in de Drechtsteden. Die langdurige werkloosheid was in tegenstelling tot de jeugdwerkloosheid zoals gezegd lager dan gemiddeld in de andere stadsregio’s, hetgeen mogelijk kan worden toegeschreven aan succesvol (regionaal) arbeidsmarktbeleid.
8
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Tot slot blijft ook de aantrekkingskracht van de Drechtsteden op verhuizende huishoudens een aandachtspunt. Zeker in een tijd waarin de bevolkingsgroei stagneert, waardoor niet elk huis meer automatisch gevuld zal zijn, is een gunstige concurrentiepositie op de woningmarkt van groot belang voor de (economische) vitaliteit van een regio. De aantrekkingskracht van de Drechtsteden in totaliteit is lager dan de gemiddelde aantrekkingskracht van de overige stedelijke regio’s in Nederland. Weliswaar is de ligging van de Drechtsteden relatief gunstig, wat leidt tot relatief veel beschikbare banen voor de (potentiële) inwoners van de Drechtsteden, maar de kwaliteit van de woningvoorraad, de leefbaarheid in de woonomgeving, en het stedelijke voorzieningenniveau zijn benedengemiddeld. Daardoor is ook de totale aantrekkingskracht van de Drechtsteden op verhuizende huishoudens lager dan gemiddeld. In die zin profiteren de gemeenten in de regio dus onvoldoende – of in ieder geval minder dan andere stedelijke regio’s – van de aanwezigheid van een aantrekkelijke centrumstad. En zo’n aantrekkelijke centrumstad met een royaal en goed bereikbaar aanbod aan stedelijke voorzieningen is cruciaal voor de concurrentiepositie van dergelijke gemeenten op de woningmarkt. Ook de kwaliteit van de woningvoorraad in de Drechtsteden verdient aandacht. Juist nu veel woningbouwprojecten in andere regio’s stil liggen is er een kans voor de Drechtsteden om kwalitatieve woonmilieus aan de voorraad toe te voegen – en daarbij enerzijds te profiteren van de historische binnenstad in Dordrecht en anderzijds van de natuurlijke omgeving in de rest van de Drechtsteden – en daarmee de concurrentiepositie van de Drechtsteden op de woningmarkt te versterken.
9
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
10
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Inleiding: Wat is een Regiofoto? Steden hebben te maken met kansen en problemen die specifiek zijn voor een stad. Zo biedt een stad over het algemeen meer economische kansen en meer voorzieningen dan niet-verstedelijkt gebied. Maar steden hebben vaak ook te maken met meer sociaal-economische achterstanden en leefbaarheidsproblemen. Het ommeland van een stad profiteert van de kansen die een stad biedt. Zo maken de inwoners van dat ommeland gebruik van het werk en de voorzieningen in de naburige stad, zonder dat ze te maken hebben met de nadelen van de grote stad. Aan de andere kant kan de stad ook weer profiteren van het ommeland, bijvoorbeeld van de daar aanwezige natuur, de koopkracht en het arbeidspotentieel. De REGIOFOTO geeft antwoord op de vraag of en in welke mate het ommeland van Dordrecht bijdraagt aan de positie van de stad, en omgekeerd: wat de stad betekent voor het ommeland. Daarnaast worden de scores van de stad Dordrecht, die van het afhankelijke ommeland, en die van de regio Drechtsteden in totaliteit, vergeleken met het gemiddelde van de andere stedelijke regio’s. Alvorens in de hoofdstukken 2 tot en met 6 tot die vergelijking over te gaan wordt in deze inleiding eerst het wetenschappelijke fundament onder die vergelijking besproken, en wordt de werking van de REGIOFOTO verder uitgelegd. Wetenschappelijke fundering
De basis voor de REGIOFOTO vormt het analysemodel dat op de volgende pagina schematisch is weergegeven. De in dat theoretische model veronderstelde verbanden tussen de verschillende kenmerken van stedelijke gebieden zijn voor Nederland empirisch getoetst, zowel voor steden, als voor de ommelanden van die steden. Met de pijlen tussen de blokken in het schema is aangegeven welke kenmerken van steden op welke wijze met elkaar samenhangen. Zo is de arbeidsparticipatie afhankelijk van de vraagkant (de pijl van Economie naar Arbeidsparticipatie) en van de aanbodkant (de pijl van Bevolkingssamenstelling naar Arbeidsparticipatie) 1
1
G.A. Marlet, M. Bosker, C.M.C.M. van Woerkens, 2008: De schaal van de stad. Stadsspecifieke kansen en problemen, en de schaal waarop ze spelen (Atlas voor gemeenten, Utrecht).
11
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
van de arbeidsmarkt. Die bevolkingssamenstelling is weer afhankelijk van de bereikbaarheid van werk vanuit de woonlocaties in de stad (de pijl van Economie naar Bevolkingssamenstelling) en de kwaliteit van de woonomgeving in de stad (de pijl van Woonomgeving naar Bevolkingssamenstelling). Die woonomgeving wordt weer beïnvloed door de leefbaarheid (de pijl van Overlast & onveiligheid naar Woonomgeving) en de leefbaarheid is voor een belangrijk deel afhankelijk van de arbeidsparticipatie onder de bevolking (de pijl van Arbeidsparticipatie naar Overlast & onveiligheid), maar ook weer van de kenmerken van de woningvoorraad (de pijl van Woonomgeving naar Overlast & onveiligheid). De economie van een stad en het aantal beschikbare banen is tot slot vooral afhankelijk van de ligging in het land (de pijl van Agglomeratie en stedelijkheid naar Economie) en van de voorraad human capital in de stad (de pijl van Bevolkingssamenstelling naar Economie). Voor de REGIOFOTO zijn modellen ontwikkeld die het niet alleen mogelijk maken om stedelijke regio’s in totaliteit met elkaar te vergelijken, maar ook de kernsteden uit die stedelijke regio’s met het gemiddelde van de kernsteden uit andere stedelijke regio’s, en de ommelanden met het gemiddelde van andere ommelanden. Het resultaat van dat empirische onderzoek is een zo gedetailleerd mogelijk beeld van de (achtergronden van de) kansen en problemen waar stedelijke regio’s mee te maken hebben. Leefbaarheid
De uitkomsten uit die statistische analyses laten allereerst zien dat de mate waarin stedelijke gebieden kampen met overlast en onveiligheid te maken heeft met een complexe combinatie van de kwaliteit van de woonomgeving, de samenstelling en sociaal-economische positie van de bevolking en de geografische ligging. Vooral regio’s die een combinatie kennen van enerzijds een economisch kansrijke omgeving en anderzijds een hoge werkloosheid hebben veel problemen. Economie en arbeidsparticipatie
De hoge (langdurige) werkloosheid waar veel stedelijke gebieden mee kampen kan volgens het empirische onderzoek vooral worden verklaard uit de kenmerken van de bevolking – relatief veel allochtonen en groepen laagopgeleiden – en uit de beschikbaarheid van passend werk, uit factoren aan de vraag- en aanbodkant van de arbeidsmarkt dus. Die economische kansen in stedelijke gebieden zijn op hun beurt weer afhankelijk van de
12
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
samenstelling van de bevolking, en van de sectorale structuur en de mate van agglomeratie. Woonomgeving en bevolking
De aantrekkingskracht van een stad op kansrijke bevolkingsgroepen is volgens de uitkomsten van het onderzoek afhankelijk van de kwaliteit van de woningen, de woonomgeving, het voorzieningenniveau, de economische kansen en de natuurlijke kwaliteiten die de omgeving van de stad biedt. De aantrekkingskracht van de ommelanden van de steden heeft vooral te maken met de kenmerken van de woningvoorraad en de woonomgeving, én met de nabijheid van een stad met veel voorzieningen, zoals cultuur, winkels, etc.. 2
2
Zie ook: G.A. Marlet, 2009: De aantrekkelijke stad (VOC Uitgevers Nijmegen).
13
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Het analysemodel achter de Regiofoto
© A t las vo o r g emeent en
© A t las vo o r g emeent en
Bron: G.A. Marlet, M. Bosker, C.M.C.M. van Woerkens, 2008: De schaal van de stad. Stadsspecifieke kansen en problemen, en de schaal waarop ze spelen (Atlas voor gemeenten, Utrecht).
14
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Hoe werkt de Regiofoto?
In deze REGIOFOTO worden de scores van de regio Drechtsteden weergegeven op indicatoren die er meetbaar toe doen bij het verklaren van kansen en problemen. Op die manier wordt onder andere in beeld gebracht welke factoren een verklaring bieden voor de mate van overlast en onveiligheid in de regio Drechtsteden. Ook laat de analyse zien welk deel van die overlast en onveiligheid juist niet verklaard wordt door de achtergronden die in de modellen zitten; het onverklaarde deel, of: residu. Dat residu zegt iets over specifiek lokale factoren die niet in de algemene modellen zitten. Een van die specifiek lokale factoren kan succesvol of minder succesvol beleid zijn, of succesvolle of minder succesvolle regionale samenwerking. Het voordeel van het gebruiken van empirische modellen voor de selectie van indicatoren is dat alleen indicatoren zijn opgenomen die bewezen van belang zijn voor de regio. Op die manier kan worden voorkomen dat beleidsinspanningen worden ingezet op punten die niet bewezen effectief zijn. Dimensies
De foto van de regio Drechtsteden bevat zo’n analyse voor de mate van overlast en onveiligheid, de (langdurige) werkloosheid, de werkgelegenheidsgroei, de bevolkingssamenstelling en het woonklimaat. Deze vijf dimensies zijn ‘blokken’ uit het analysemodel. In deze foto worden die blokken één voor één voor de regio Drechtsteden ingevuld en besproken. Waar mogelijk worden daarbij achtergronden en verklaringen voor de positie van de regio Drechtsteden gegeven. In de hoofdstukken 2 tot en met 6 komen die dimensies één voor één aan bod. Maar allereerst wordt in het volgende hoofdstuk de benchmark waarmee de regio Drechtsteden in deze Regiofoto zal worden vergeleken vastgesteld.
15
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
16
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
1
Stad, ommeland en benchmarks In deze REGIOFOTO wordt niet alleen de stad Dordrecht vergeleken met andere steden, maar ook de overige gemeenten in de Drechtsteden (‘het ommeland’) met de ommelanden van andere steden. Dordrecht heeft er voor gekozen om voor de vergelijking uit te gaan van de bestaande bestuurlijke indeling van de regio Drechtsteden. Behalve de stad Dordrecht horen bij die regio ook de gemeenten Zwijndrecht, Papendrecht, Sliedrecht, Alblasserdam en Hendrik-Ido-Ambacht; allemaal gemeenten ten noorden van de stad Dordrecht (zie kaart 1.1).
Kaart 1.1
De regio Drechtsteden
Alblasserdam Hendrik-Ido-Ambacht
Papendrecht
Sliedrecht
Zwijndrecht
Dordrecht
De stad Dordrecht wordt in deze REGIOFOTO vergeleken met de G27, de andere steden die onder het Grotestedenbeleid vallen, met uitzondering van de G4. De keuze voor een goede benchmark voor de regio Drechtsteden als geheel, en de ommelandgemeenten tezamen, was ingewikkelder. De Drechtsteden komen qua afbakening namelijk niet overeen met een bestaande regioindeling, zoals de COROP-indeling, de WGR-gebieden, etc. De bestaande 17
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
indeling die het meeste overlap met de Drechtsteden vertoont is die van de stadsgewesten. Het enige verschil is dat daar behalve de gemeenten uit de Drechtsteden ook de gemeente Hardinxveld-Giessendam (de gemeente ten oosten van Sliedrecht, vgl. kaart 1.1 en 1.2) toe behoort.
Kaart 1.2
De benchmark voor regio Drechtsteden: de stadsgewesten
Daarom wordt de regio Drechtsteden in deze REGIOFOTO vergeleken met het gemiddelde van de andere stadsgewesten in Nederland. De nietstedelijke gemeenten in de regio Drechtsteden (de ommelanden) worden 18
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
vergeleken met het gemiddelde van de niet-stedelijke gemeenten binnen die stadsgewesten. Dat zijn de gemeenten die in kaart 1.2 grijs gearceerd zijn. Net als in de benchmark van de stad Dordrecht zijn ook hier de stadsgewesten van de vier grote steden (de blauwe regio’s in kaart 1.2) uit de benchmark gelaten.
19
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
20
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
2
Overlast en onveiligheid De foto van de regio Drechtsteden begint met het in kaart brengen van de problemen op het gebied van overlast en onveiligheid. Overlast en onveiligheid zijn op twee niveaus onderzocht: de problemen en de achtergronden van de problemen. De problemen beperken zich tot de aard van de overlast en onveiligheid. De achtergronden zijn de kenmerken van de regio op het gebied van economie, arbeidsparticipatie, bevolkingssamenstelling en woonomgeving die statistische samenhang met die problemen vertonen. In paragraaf 2.2 zijn de achtergronden en oorzaken van de problemen ontrafeld. Maar eerst worden in de volgende paragraaf de problemen in kaart gebracht.
2.1
Aard van de problemen
De problemen in de regio Drechtsteden zijn gemeten met gegevens over overlast en onveiligheid uit de Veiligheidsmonitor (voorheen Politiemonitor) en uit de bestanden van processen-verbaal van aangifte van de politie (KLPD). In de bijlage bij dit rapport staat een uigebreide beschrijving van de gebruikte indicatoren, en de wijze waarop die zijn bewerkt. Van alle overlast- en onveiligheidsindicatoren is allereerst geanalyseerd of en in hoeverre ze van invloed zijn op de waardering van de woonomgeving van de inwoners van de stad. Alleen de indicatoren die mensen meetbaar mee laten wegen in hun woongedrag zijn opgenomen in onderstaande figuren. 3
Als eerste is de totale indexscore op overlast en onveiligheid weergegeven. Deze score is een gewogen gemiddelde van de andere indicatoren die er onder staan. De verschillende leefbaarheidsindicatoren zijn in de grafiek op volgorde van belangrijkheid getoond. Dat wil zeggen dat de bovenste indicator voor overlast en onveiligheid het zwaarst weegt in de waardering die mensen hebben voor hun woonomgeving, en de onderste het minst zwaar. 3
Zie voor een uitgebreide beschrijving van die analyse: G.A. Marlet, C.M.C.M. van Woerkens, Weg uit de wijk, in Economisch statistische berichten, 4502, 26-1-2007, en: G.A. Marlet, C.M.C.M. van Woerkens, 2007: Op weg naar Early Warning. Omvang, oorzaak en ontwikkeling van problemen in de wijk (Atlas voor gemeenten, Utrecht).
21
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 2.1 Aard van overlast en onveiligheid in Dordrecht, ten opzichte van de benchmark, 2010 index overlast en onveiligheid
geweldsmisdrijven
overlast door drugsgebruik
overlast dronken mensen
overlast jongeren
overlast van omwonenden
index verloedering
inbraak in woningen
auto-inbraak
fietsendiefstal
onveiligheidsgevoel
De staafjes tonen de afwijking van het gemiddelde van de G27. Hoe verder het staafje naar rechts wijst, hoe groter de problemen. Hoe verder het staafje naar links wijst, hoe minder groot de problemen zijn ten opzichte van de rest van de benchmark. Getoond zijn z-scores, omgezet naar waarschijnlijkheid, op een schaal van +50 tot -50. Z-scores geven de afwijking van een waarde aan ten opzichte van het gemiddelde - uitgedrukt in standaard afwijkingen. Op die manier kunnen verschillende meeteenheden op vergelijkbare wijze worden gepresenteerd. Het gaat hier immers niet om de absolute scores, maar om de relatieve positie. Bronnen: Veiligheidsmonitor, KLPD, CBS, bewerking Atlas voor gemeenten
22
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 2.2 Aard van overlast en onveiligheid in het ommeland van Dordrecht, ten opzichte van de ommelanden van de benchmark, 2010 index overlast en onveiligheid
geweldsmisdrijven
overlast door drugsgebruik
overlast dronken mensen
overlast jongeren
overlast van omwonenden
index verloedering
inbraak in woningen
auto-inbraak
fietsendiefstal
onveiligheidsgevoel
De staafjes tonen de afwijking in z-scores van het gemiddelde van de ommelanden van de benchmark. Bronnen: Veiligheidsmonitor, KLPD, CBS, bewerking Atlas voor gemeenten
23
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 2.3 Aard van overlast en onveiligheid in de regio Drechtsteden, ten opzichte van de regio’s van de benchmark,2010 index overlast en onveiligheid
geweldsmisdrijven
overlast door drugsgebruik
overlast dronken mensen
overlast jongeren
overlast van omwonenden
index verloedering
inbraak in woningen
auto-inbraak
fietsendiefstal
onveiligheidsgevoel
De staafjes tonen de afwijking in z-scores van het gemiddelde van de regio’s van de benchmark. Bronnen: Veiligheidsmonitor, KLPD, CBS, bewerking Atlas voor gemeenten
24
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
De meeste problemen op het gebied van overlast en onveiligheid komen in de regio Drechtsteden vaker voor dan gemiddeld in de benchmark. De index-score kent een waarde van 36,9% voor de Drechtsteden, terwijl het gemiddelde van de benchmark 32,5% is. Dat percentage is te interpreteren als het aandeel van de bevolking dat overlast, onveiligheid en verloedering in de woonomgeving ervaart. 4
Vooral problemen die over het algemeen te maken hebben met jongeren, zoals overlast van jongeren, overlast van dronken mensen en verloedering komen in de Drechtsteden vaker voor dan elders. De Index Verloedering bestaat uit vernielingen, bekladding en rommel op straat (zie de bijlage voor een beschrijving van de gebruikte indicatoren); allemaal problemen die over het algemeen het gevolg zijn van vandalisme. Hiernaast komt ook overlast van omwonenden in de Drechtsteden vaker voor dan elders. Het is dan ook niet vreemd dat het onveiligheidsgevoel onder de inwoners van de Drechtsteden groter is dan elders (28,4% versus 26,6%). Ondanks het feit dat het aantal geweldsmisdrijven zich ongeveer op het gemiddelde bevindt, en vermogensmisdrijven in de Drechtsteden juist minder vaak voorkomen dan elders. Aan de relatief ongunstige leefbaarheidsscore van de regio Drechtsteden dragen zowel de stad Dordrecht als de omliggende gemeenten bij. Het lijkt er dan ook op dat de gemeenten in het ommeland van Dordrecht stedelijker zijn, en daardoor ook meer stedelijke problemen kennen, dan de ommelanden van de steden in de benchmark waarmee Dordrecht en de Drechtsteden vergeleken worden. In Dordrecht is de leefbaarheidsproblematiek die met jongeren te maken heeft groter dan gemiddeld in de andere steden in Nederland. Deze hoger dan gemiddelde score geldt eveneens voor de overlast van omwonenden. De relatieve positie van de stad Dordrecht lijkt op die leefbaarheidsaspecten de afgelopen twee jaar eerder verslechterd te zijn dan verbeterd. Het aantal vermogensmisdrijven (inbraak in woningen, auto-inbraak en fietsendiefstal) komt in Dordrecht echter minder vaak voor dan elders. 5
4
Zie voor een uitleg hiervan: G.A. Marlet, C.M.C.M. van Woerkens, 2007: Op weg naar Early Warning. Omvang, oorzaak en ontwikkeling van problemen in de wijk (Atlas voor gemeenten, Utrecht). 5 Vgl. Stads- en regiofoto Dordrecht en Drechtsteden (Atlas voor gemeenten, 2009).
25
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Ook de overige gemeenten in de Drechtsteden kampen vooral met problemen op het gebied van overlast en verloedering. En ook daar komen vermogensmisdrijven minder vaak voor dan gemiddeld in andere nietstedelijke gemeenten uit de benchmark. Het onveiligheidsgevoel onder de inwoners van het ommeland is in relatieve zin groter dan onder inwoners van de stad Dordrecht zelf. Dat is niet gunstig voor het woonklimaat en de aantrekkingskracht van de regio (zie hoofdstuk 6).
2.2
Achtergronden van de problemen
In deze paragraaf worden de achtergronden van de leefbaarheidsproblemen in kaart gebracht. Met kwantitatieve analyses is allereerst achterhaald welke kenmerken van steden en de ommelanden van de steden significant samenhangen met problemen op het gebied van overlast en onveiligheid. Het gaat hierbij om verbanden die gemiddeld voor Nederland gelden. De specifieke situatie in de regio Drechtsteden wordt verderop in deze paragraaf besproken. Als indicator voor overlast en onveiligheid is in het model in tabel 2.1 een gewogen samengestelde index op basis van de hierboven genoemde analyse en indicatoren gebruikt. In tabel 2.1 zijn de factoren opgesomd die daarmee significant samenhangen. Uit statistische analyses blijkt dat de samenstelling en sociaal-economische positie van de bevolking een belangrijke verklaring biedt voor de problemen op het gebied van overlast en onveiligheid. Gebieden met veel langdurige werklozen en een hoge jeugdwerkloosheid hebben over het algemeen te maken met meer overlast en onveiligheid. Opmerkelijk is dat die samenhang gemiddeld kleiner is in gebieden waar die langdurige werklozen zich in enkele wijken concentreren, waar met andere woorden sprake is van veel ruimtelijke segregatie. De verklaring hiervoor kan zijn dat in homogene wijken minder frustratie bestaat over de relatieve achterstandspositie dan in wijken waar de meeste buren het sociaaleconomisch veel beter hebben. Ook kan er in die wijken sprake zijn van meer sociale samenhang.
26
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Wijken waar veel jongeren tussen 10 en 19 jaar wonen, kennen vaak meer problemen. Het gebrek aan hogere inkomensgroepen, zelfstandigen, gezinnen met kinderen en ouderen is ook niet goed voor de stad, waarschijnlijk door de samenbindende werking die van die bevolkingsgroepen uitgaat.
Tabel 2.1 Wat zijn de achtergronden van overlast en onveiligheid? Effect op overlast en onveiligheid
BEVOLKINGSSAMENSTELLING Aandeel jongeren 0-9 jaar Aandeel jongeren 10-19 jaar Aandeel ouderen 65+ Ruimtelijk gemiddelde van het aandeel Marokkanen Ruimtelijk gemiddelde van het aandeel Antillianen Gevoel van saamhorigheid Aandeel hogere inkomensgroepen Mate van segregatie (ruimtelijke ongelijkheid) ARBEIDSPARTICIPATIE Aandeel langdurig werklozen (> 3 jr.) Kruitvatindicator (aandeel langdurig werklozen in een
stad
ommeland
+ +
+ +
+
+
-
-
+ +
+ +
+
+
-
-
+ + +
+ + +
+ +
+ +
+ + +
+ +
kansrijke omgeving)
Kruitvatindicator jongeren (aandeel werkloze jongeren in een kansrijke omgeving)
ECONOMIE Aandeel zelfstandigen WOONOMGEVING Percentage gestapeld Percentage sociale huurwoningen Tevredenheid met de bebouwde omgeving Gemiddelde bouwperiode 1975-1985 (woonerfjes)
Aantal winkels (voor dagelijkse boodschappen) Aantal winkels met veel jongeren van 10-19 jaar in de buurt Aantal scholen voor basisonderwijs Aantal cafés in de wijk Nabijheid binnenstad AGGLOMERATIE EN STEDELIJKHEID Omvang van de stad
+
De tabel is een gestileerde weergave van de uitkomsten uit de modellen waarmee de mate van overlast & onveiligheid wordt verklaard. Een + betekent dat die factor ‘positief‘ samenhangt met de mate van overlast en onveiligheid (hoe hoger de waarde van die factor, hoe meer overlast en onveiligheid dus). Een - betekent dat die factor negatief samenhangt met overlast en onveiligheid (hoe hoger de waarde van die factor, hoe minder overlast en onveiligheid).
27
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
De indicatoren die in tabel 2.1 zijn opgesomd, hebben niet allemaal hetzelfde gewicht. De sociaal-economische compositie van de bevolking blijkt bijvoorbeeld zwaar te wegen in het verklaren van problemen op het gebied van overlast en onveiligheid. Hardnekkige werkloosheid in de wijk leidt dus tot problemen, ongeacht de vraag of die werklozen autochtoon of allochtoon zijn. Daarnaast correleert ook het aandeel Antillianen en Marokkanen in de buurt met overlast en onveiligheid in de buurt. Van alle directe indicatoren voor de mate van sociale samenhang, verenigingsgraad en maatschappelijke participatiegraad blijkt alleen de indicator ‘saamhorigheid’ een verklaring te bieden voor de leefbaarheidssituatie. De indicator ‘saamhorigheid’ geeft aan of mensen vinden dat ze in een buurt wonen met veel saamhorigheid. Op het gebied van arbeidsparticipatie bieden (langdurige) werkloosheid en de zogenaamde kruitvatindicatoren (zie hoofdstuk 3) een verklaring voor de leefbaarheidssituatie. Naast bevolkingskenmerken biedt ook een aantal fysieke aspecten een verklaring voor problemen op het gebied van overlast en onveiligheid. Zo blijken zich in wijken met veel flats en veel sociale woningbouw meer problemen voor te doen, maar ook in de zogenoemde bloemkoolwijken – de wijken met woonerfjes die eind jaren zeventig, begin jaren tachtig gebouwd zijn. Daar is de onoverzichtelijkheid en anonimiteit waarschijnlijk een reden voor overlast. Ook zijn er rond cafés, scholen en winkels meetbaar meer problemen. Het feit dat een wijk in een grote stad ligt is – tot slot – op zich al reden voor meer overlast en onveiligheid. Dat laatste heeft waarschijnlijk te maken met de anonimiteit en lagere pakkans in steden en met het feit dat er in steden over het algemeen meer te halen valt dan in dorpen. Opvallend is dat al die indicatoren zowel voor de steden als voor nietstedelijk gebied een verklaring bieden voor overlast en onveiligheid. Alleen voor de ruimtelijke variabelen zijn er verschillen. Voor de steden bieden omvang, de mate van segregatie en de gemiddelde afstand tot het centrum nog een extra verklaring voor problemen. Voor het ommeland spelen die factoren geen rol. De vraag is vervolgens welke van die achtergronden ook daadwerkelijk een verklaring bieden voor de problemen in de regio Drechtsteden. De figuren 2.4 tot en met 2.6 tonen deze achtergronden.
28
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 2.4 De achtergronden van de leefbaarheidsproblemen in Dordrecht, 2010 5%
4%
3%
2%
1%
u
oo n
om
re s id
ge vi ng
di ge n) w
ng ss am en
ec on o
be vo lk i
ar be i
(z el fs ta n
st el lin g
ip a ds pa rt ic
st ed el ijk &
tie m er a ag
gl o
m ie
id he
he id ve ili g
la st en
on
-1%
ov er
ti e
0%
De dichte staaf laat zien in welke mate (procentueel) de overlast en onveiligheid (de hierboven besproken samengestelde index) afwijkt van het gemiddelde van de benchmark. De overige gearceerde staafjes laten (opgeteld) zien hoe die afwijking te verklaren is. Hoe donkerder het gearceerde staafje, hoe meer die verklarende factor afwijkt van het gemiddelde van de benchmark. Staafje omhoog: biedt belangrijke verklaring voor overlast en onveiligheid. Staafje naar beneden: biedt geen belangrijke verklaring voor overlast en onveiligheid. Bronnen: Veiligheidsmonitor, KLPD, CBS,VROM SYSWOV, UWV, AVV, bewerking Atlas voor gemeenten
Figuur 2.5 De achtergronden van de leefbaarheidsproblemen in het ommeland van Dordrecht, 2010 5%
4%
3%
2%
1%
ge
sid u
om w oo n
ec
on om ie
re
vi ng
n) ta n lfs (z e
am ss lk in g vo be
di ge
lin g en st el
at ie tic ip ds p be i
ar
& at ie m er ag gl o
ov
er la st
en
on v
st ed
-1%
ar
el ijk
ei lig
he
he
id
id
0%
Bronnen: Veiligheidsmonitor, KLPD, CBS,VROM SYSWOV, UWV, AVV, bewerking Atlas voor gemeenten
29
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 2.6 De achtergronden van de leefbaarheidsproblemen in de regio Drechtsteden, 2010 5%
4%
3%
2%
1%
u re s id
ge vi ng w
oo n
om
di ge n) (z el fs ta n
m ie
st el lin g ng ss am en
ip a ds pa rt ic
be vo lk i
ec on o
id &
tie m er a gl o ag
ar be i
st ed el ijk
he
he id ve ili g
la st en
on
-1%
ov er
ti e
0%
Bronnen: Veiligheidsmonitor, KLPD, CBS,VROM SYSWOV, UWV, AVV, bewerking Atlas voor gemeenten
De x-as in de verschillende figuren geeft het gemiddelde van de benchmark weer. De meest linkse, donkere staaf geeft de afwijking ten opzichte van het gemiddelde van de benchmark weer. De overige staven geven de belangrijkste factoren voor de algemene score op de Index Overlast & onveiligheid weer. Die factoren kunnen zowel positief (groen) als negatief (rood) bijdragen. De grafieken laten allereerst nogmaals zien dat de leefbaarheidsproblemen in de Drechtsteden groter zijn dan in vergelijkbare stedelijke regio’s (de linkerstaafjes in de grafieken). Die ongunstige score wordt in de stad Dordrecht vooral verklaard door de samenstelling van de bevolking, met relatief veel jongeren, Antillianen en eenoudergezinnen, en in mindere mate door de woonomgeving. In het ommeland van Dordrecht zijn die kenmerken van de woonomgeving, relatief veel hoogbouw en sociale huur, juist doorslaggevend bij de verklaring van de leefbaarheidsproblemen. In beide gevallen – en dus ook bij de Drechtsteden in totaliteit – bieden deze twee factoren niet de volledige verklaring voor de ongunstige afwijking van het gemiddelde; de zogenoemde residuen zijn positief. Dat betekent dat
30
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
het met de leefbaarheid in de Drechtsteden minder gunstig gesteld is dan verwacht zou mogen op basis van de kenmerken van de regio. Op basis van de grafieken lijkt het erop dat werkloosheid geen verklaring biedt voor de relatief grote leefbaarheidsproblemen in de Drechtsteden. Dat beeld is echter enigszins vertekend omdat er sprake is van twee tegengestelde effecten. Enerzijds is de langdurige werkloosheid in de Drechtsteden relatief laag, wat ook tot minder leefbaarheidsproblemen leidt. Anderzijds is de jeugdwerkloosheid in de Drechtsteden hoger dan op basis van het aantal beschikbare banen verwacht mocht worden. Ofwel: de score op de zogenoemde kruitvatindicator is relatief ongunstig (zie de figuren 3.1 tot en met 3.3). Dat biedt wel degelijk een verklaring voor de grotere dan gemiddelde leefbaarheidsproblemen in de Drechtsteden.
31
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
32
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
3
Werkloosheid Een hoge werkloosheid is problematisch voor een regio, zowel financieel, economisch als in het kader van het welzijn van de bevolking en de leefbaarheid in de woonomgeving. In dit hoofdstuk wordt de arbeidsparticipatie onder de bevolking van de regio Drechtsteden dan ook nader in kaart gebracht en geanalyseerd.
3.1
Aard van de werkloosheid
In de onderstaande figuren is allereerst een algemene indicator opgenomen die iets zegt over de totale werkloosheid in de regio Drechtsteden. Vervolgens zijn indicatoren opgenomen die een verklaring bieden voor de mate van overlast en onveiligheid in een stad: langdurige werkloosheid en jeugdwerkloosheid. Die laatste indicatoren zijn zelfstandig opgenomen en in combinatie met de mate waarin een stad in een economisch kansrijke omgeving ligt. Die interactie tussen werkloosheid en een economisch kansrijke omgeving wordt de ‘kruitvatindicator’ genoemd, omdat die indicator de beste aanwijzing biedt voor mensen die uit frustratie over hun economische achterstandspositie geneigd zijn overlast en onveiligheid te veroorzaken. De kruitvatindicator is in feite de werkloosheid gecorrigeerd voor de beschikbaarheid van banen. Het is met andere woorden het deel van de werkloosheid dat niet kan worden verklaard door het gebrek aan banen. Ofwel: de gegeven de beschikbaarheid van banen ‘onnodige’ werkloosheid. 6
Er is ook een indicator opgenomen voor de mate waarin de sociaaleconomische achterstanden zich ruimtelijk concentreren: de segregatie van langdurig werklozen. Tenslotte is er nog een aantal indicatoren opgenomen dat een inzicht biedt in specifieke kenmerken van de werkloosheid en de arbeidsmarkt in regio zoals voortijdig schoolverlaters, aantal mensen in de Wajong en de netto participatiegraad.
6
Zie voor een uitgebreide beschrijving van de kruitvatindicator: G.A. Marlet, C.M.C.M. van Woerkens, 2008: Werk aan de wijk, in: Atlas voor gemeenten 2008, thema leefbaarheid (Atlas voor gemeenten, Utrecht).
33
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 3.1 Werkloosheid in Dordrecht, ten opzichte van de benchmark, 2010 werkloosheid jeugdwerkloosheid kruitvatindicator jeugdwerkloosheid langdurige werkloosheid kruitvatindicator langdurige werkloosheid segregatie langdurige werkloosheid bijstandsniveau startkwalificatie voortijdig schoolverlaten netto participatiegraad arbeidsongeschiktheid
Wajong
De figuur toont de afwijking van het gemiddelde van de benchmark. Hoe verder het staafje naar rechts wijst hoe hoger de score ten opzichte van de benchmark. Hoe verder het staafje naar links wijst, hoe lager. Bronnen: UWV Werkbedrijf, CBS, Atlas voor gemeenten
34
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 3.2 Werkloosheid in het ommeland van Dordrecht, ten opzichte van de ommelanden van de benchmark, 2010 werkloosheid jeugdwerkloosheid kruitvatindicator jeugdwerkloosheid langdurige werkloosheid kruitvatindicator langdurige werkloosheid segregatie langdurige werkloosheid bijstandsniveau startkwalificatie voortijdig schoolverlaten netto participatiegraad arbeidsongeschiktheid
Wajong
De figuur toont de afwijking van het gemiddelde van de ommelanden van de benchmark. Hoe verder het staafje naar rechts wijst hoe hoger de score ten opzichte van de ommelanden van de benchmark. Hoe verder het staafje naar links wijst, hoe lager. Bronnen: UWV Werkbedrijf, CBS, Atlas voor gemeenten
35
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 3.3 Werkloosheid in de regio Drechtsteden, ten opzichte van de regio’s van de benchmark, 2010 werkloosheid jeugdwerkloosheid kruitvatindicator jeugdwerkloosheid langdurige werkloosheid kruitvatindicator langdurige werkloosheid segregatie langdurige werkloosheid bijstandsniveau startkwalificatie voortijdig schoolverlaten netto participatiegraad arbeidsongeschiktheid
Wajong
De figuur toont de afwijking van het gemiddelde van de benchmark. Hoe verder het staafje naar rechts wijst hoe hoger de score ten opzichte van de ommelanden van de benchmark. Hoe verder het staafje naar links wijst, hoe lager. Bronnen: UWV Werkbedrijf, CBS, Atlas voor gemeenten
36
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Uit de grafieken blijkt dat de regio Drechtsteden op veel indicatoren gunstig scoort ten opzichte van het gemiddelde van de benchmark. De werkloosheid – vooral de langdurige werkloosheid – is er relatief laag. De gemiddelde werkloosheid in de regio Drechtsteden ligt met 3,7% onder dat van het gemiddelde van de benchmark dat 4,6% bedraagt. De langdurige werkloosheid in de regio Drechtsteden bedraagt 0,5% ten opzichte van een gemiddelde van 1,3%. Ook is er minder ruimtelijke ongelijkheid (segregatie) dan in andere regio’s, is de arbeidsongeschiktheid lager dan gemiddeld en zitten er relatief weinig mensen in de Wajong. De jeugdwerkloosheid ligt ongeveer op het gemiddelde van de benchmark. Wel is de zogenoemde kruitvatindicator voor jeugdwerkloosheid bovengemiddeld, hetgeen betekent dat de jeugdwerkloosheid hoger is dan verwacht zou mogen worden op basis van het aantal beschikbare (binnen acceptabele reistijd te bereiken) banen voor jongeren. Ook kent de regio relatief veel voortijdig schoolverlaters en een minder dan gemiddeld aantal jongeren met een startkwalificatie. Naast de positieve uitkomsten uit deze vergelijking hebben de zorgpunten hier, net als bij de leefbaarheid in het vorige hoofdstuk, vooral te maken met de jongeren in de regio. En ook hier geldt dat zowel voor de arbeidsmarktsituatie van de jongeren in de stad Dordrecht als van die in de niet-stedelijke gemeenten in de regio Drechtsteden.
3.2
Achtergronden van werkloosheid
Wat zijn de achtergronden van de werkloosheid? De onderstaande tabel laat op gestileerde wijze de resultaten zien van modelschattingen waarmee de langdurige werkloosheid in Nederlandse gemeenten wordt verklaard. De modellen voor steden en ommelanden leveren vergelijkbare uitkomsten op, waardoor die hier niet zijn opgesplitst. Het gaat hier weer om gemiddelde verbanden. De specifieke situatie in de regio Drechtsteden wordt verderop in deze paragraaf besproken. De tabel geeft aan of een bepaalde factor er toe doet bij het verklaren van de langdurige werkloosheid, bovenop de verklaring die de andere factoren in de tabel al bieden. Alleen de significant verklarende factoren uit het best verklarende, meest robuuste model zijn getoond.
37
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Tabel 3.1 Wat verklaart de langdurige werkloosheid in een gemeente? Effect op langdurige werkloosheid ECONOMIE Kansen op de arbeidsmarkt laagopgeleiden Kansen op de arbeidsmarkt voor hoogopgeleiden BEVOLKINGSSAMENSTELLING Aandeel 55-64-jarigen Aandeel 45-54-jarigen Aandeel 35-44-jarigen Aandeel 25-34-jarigen Aandeel eenoudergezinnen Aandeel Turken Aandeel Marokkanen Aandeel Antillianen Aandeel overige niet-westerse allochtonen Aandeel laagstopgeleiden (middelbare school niet afgemaakt) Aandeel vrouwen OVERLAST & ONVEILIGHEID Problematische woonomgeving WOONOMGEVING Aandeel sociale huur
+ + + + + + + + + +
De tabel is een gestileerde weergave van de uitkomsten uit de modellen waarmee de langdurige werkloosheid in de steden wordt verklaard. Een + betekent dat die factor positief samenhangt met werkloosheid (hoe hoger de waarde van die factor, hoe meer werkloosheid). Een - betekent dat die factor negatief samenhangt met werkloosheid.
Uit de modellen blijkt dat gemeenten met veel kansen op de arbeidsmarkt minder langdurige werkloosheid kennen dan gemeenten die hun bewoners geen gunstige (regionale) arbeidsmarkt kunnen bieden. Kansen op de arbeidsmarkt zijn gemeten voor zowel hoog- als laagopgeleiden door de hoeveelheid geschikte banen op acceptabele reisafstand te tellen en die te corrigeren voor andere mensen die om die banen concurreren. De wijkeconomie en de sectorale structuur van de werkgelegenheid in de wijk bleken geen significante verklaring te bieden voor de werkloosheid. Behalve de vraagkant van de arbeidsmarkt is vanzelfsprekend ook de aanbodkant van belang. Gemeenten met relatief veel jongeren kennen minder langdurige werkloosheid, terwijl gemeenten met veel mensen in de leeftijd dat ze jonge kinderen hebben veelal een hoger percentage langdurig werklozen herbergen. Daarnaast worden gemeenten met een hoog percentage 44-54-jarigen minder geplaagd door een hoog
38
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
werkloosheidspercentage en kennen gemeenten met veel ouderen juist weer meer langdurige werkloosheid. Verder hangt de etnische samenstelling van de bevolking in de gemeente sterk samen met het aandeel langdurig werklozen. Gemeenten met een groter aandeel Turken, Marokkanen of Antillianen kennen veelal een hogere langdurige werkloosheid. In gemeenten met een groot aandeel overige nietwesterse allochtonen is de langdurige werkloosheid echter juist lager. Een ander resultaat dat reeds de nodige aandacht geniet in kringen van beleidsmakers, is het effect van het aandeel eenoudergezinnen op de langdurige werkloosheid in de gemeente. Met betrekking tot het effect van het opleidingsniveau van de bevolking op de arbeidsparticipatie zijn er twee uitkomsten. Het aandeel laagstopgeleiden in gemeenten, ofwel mensen die hun middelbare school niet hebben afgemaakt, is positief gerelateerd aan het aandeel langdurig werklozen. Ook als iemand in een problematische omgeving woont, verhoogt dit de kans om werkloos te zijn. Het aandeel sociale huurwoningen in een gemeente is bovendien positief gecorreleerd met het aandeel langdurig werklozen. Uit onderzoek van het CPB blijkt dat de arbeidsmobiliteit onder mensen in een sociale huurwoning lager is dan normaal omdat zij ‘geïnvesteerd’ hebben in een plek op de wachtlijst voor een goedkope sociale huurwoning. Hierdoor zijn zij minder snel bereid om voor werk te verhuizen omdat zij hiermee mogelijk hun recht op een goedkope woning verspelen. 7
Onderstaande figuren laten zien hoe de modeluitkomsten uitpakken voor de regio Drechtsteden.
7
Definitie uit: G.A. Marlet, C.M.C.M. van Woerkens, 2007: Op weg naar Early Warning. Omvang, oorzaak en ontwikkeling van problemen in de wijk (Atlas voor gemeenten, Utrecht).
39
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 3.4 De achtergronden van de langdurige werkloosheid in Dordrecht, 2010 1,5%
1,0%
0,5%
ec on om ie
-1,0%
re sid u
be v
la
ng du rig e
-0,5%
w oo no m ge vi ng
(a ol rb ki ei ng ds ss m am ar kt en ) st el lin g (d em og be vo ra fis lk in ch gs ) sa m en st el lin be g (s vo oc lk ia in al gs ) sa m en st el lin g (e tn isc h)
w er kl oo sh ei d
0,0%
-1,5%
-2,0%
De staafjes tonen de afwijking van het gemiddelde van de benchmark. De dichte staaf laat zien in welke mate de langdurige werkloosheid afwijkt van het gemiddelde van de benchmark. De overige gearceerde staafjes laten zien hoe die afwijking te verklaren is. Hoe donkerder de gearceerde staafjes, hoe groter de afwijking van het gemiddelde van de benchmark. Staafje omhoog: biedt belangrijke verklaring voor langdurige werkloosheid. Staafje naar beneden: biedt geen belangrijke verklaring voor langdurige werkloosheid. Bronnen: Veiligheidsmonitor, KLPD, CBS,VROM SYSWOV, UWV, AVV, Atlas voor gemeenten
Figuur 3.5 De achtergronden van de langdurige werkloosheid in het ommeland van Dordrecht, 2010 1,5%
1,0%
0,5%
-1,5%
sid u re
ge vi ng om w oo n
be vo lk in gs sa
ol ki be v
m
en st e
en st el
lin g
lli ng
(e
(s oc i
tn isc
aa l
h)
)
isc h) ng ss am
lli ng
be
vo lk in gs sa
m
en st e
ec on om
la n
ie
(d
(a
em
rb ei ds m
er k
gd ur ig e
w
-0,5%
-1,0%
og ra f
ar k
t)
lo os he id
0,0%
-2,0%
Bronnen: Veiligheidsmonitor, KLPD, CBS,VROM SYSWOV, UWV, AVV, Atlas voor gemeenten
40
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 3.6 De achtergronden van de langdurige werkloosheid in de regio Drechtsteden, 2010 1,5%
1,0%
0,5%
-1,5%
sid u re
ge vi ng om w oo n
be vo lk in gs sa
ol ki be v
m
en st e
en st el
lin g
lli ng
(e
(s oc i
tn isc
aa l
h)
)
isc h) ng ss am
lli ng
be
vo lk in gs sa
m
en st e
ec on om
la n
ie
(d
(a
em
rb ei ds m
er k
gd ur ig e
w
-0,5%
-1,0%
og ra f
ar k
t)
lo os he id
0,0%
-2,0%
Bronnen: Veiligheidsmonitor, KLPD, CBS,VROM SYSWOV, UWV, AVV, Atlas voor gemeenten
De vorige paragraaf liet zien dat zowel stad als ommeland een relatief lage langdurige werkloosheid kent. Bovenstaande grafieken laten zien dat dat vooral komt door een gunstige ligging en daardoor relatief veel beschikbare banen. Op basis van de samenstelling van de beroepsbevolking (relatief veel niet-westerse allochtonen en – in het ommeland van Dordrecht – de samenstelling van de woningvoorraad (relatief veel sociale huurwoningen) zou in de Drechtsteden juist een hogere dan gemiddelde langdurige werkloosheid verwacht mogen worden. Alle kenmerken van de regio tezamen voorspellen dan ook een hogere langdurige werkloosheid dan de feitelijke omvang van de langdurige werkloosheid in de Drechtsteden. Dat betekent dat het residu fors negatief is; de langdurige werkloosheid in de Drechtsteden is veel lager dan op basis van de kenmerken van de regionale arbeidsmarkt verwacht zou worden. De vraag is of dit kan worden toegeschreven aan succesvol arbeidsmarktbeleid en/of succesvolle regionale samenwerking binnen de Drechtsteden. Dat is op basis van deze analyse niet met zekerheid te zeggen, maar de ontwikkeling van het residu in figuur 3.7 maakt dat wel aannemelijk. Die ontwikkeling laat namelijk zien dat de afname van de langdurige
41
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
werkloosheid in de Drechtsteden sinds 2004 niet het gevolg is van veranderingen in de kenmerken van de beroepsbevolking of een toename van het aantal beschikbare banen in de regio. De afname moet dan wel het gevolg zijn geweest van een betere matching tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, een van de belangrijkste doelstellingen van (regionaal) arbeidsmarktbeleid.
Figuur 3.7 De ontwikkeling van het onverklaarde deel (het residu) van de langdurige werkloosheid in de regio Drechtsteden, 2001-2010 1,0% Residu 0,5%
0,0% 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
-0,5%
-1,0%
-1,5%
-2,0%
Bron: Atlas voor gemeenten
Uit de vorige paragraaf bleek dat de langdurige werkloosheid in de regio Drechtsteden lager is dan gemiddeld, maar dat de jeugdwerkloosheid ongeveer op het gemiddelde ligt van de benchmark van stedelijke regio’s. Daarnaast bleek dat die jeugdwerkloosheid wel hoger is dan op basis van het aantal beschikbare banen verwacht mocht worden, wat resulteerde in een ongunstige score op de zogenoemde kruitvatindicator (een belangrijke voorpeller voor overlast en andere leefbaarheidsproblemen veroorzaakt door jongeren). Figuur 3.8 laat zien dat op basis van het aantal beschikbare banen voor jongeren inderdaad verwacht zou mogen worden dat de jeugdwerkloosheid in de regio Drechtsteden lager is dan gemiddeld in de andere stedelijke
42
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
regio’s. Echter, op basis de samenstelling van de jonge beroepsbevolking (15-24 jaar) wordt juist een hogere jeugdwerkloosheid verwacht. Dat komt omdat onder die beroepsbevolking in de regio Drechtsteden relatief veel jongeren zijn van Antilliaanse en Marokkaanse afkomst (het staafje ‘bevolkingssamenstelling (etnisch)’ in figuur 3.8), en omdat er veel jongeren zijn zonder startkwalificatie en uit eenoudergezinnen (het staafje ‘bevolkingssamenstelling (sociaal)’ in figuur 3.8). Per saldo heffen die kenmerken aan de vraag- en aanbodkant van de arbeidsmarkt elkaar op, waardoor de jeugdwerkloosheid ongeveer op het gemiddelde van de benchmark uitkomt, en precies op het niveau ligt dat het verklaringsmodel voorspelt; het residu wijkt niet significant af van nul. Er zijn – anders dan bij de langdurige werkloosheid – dan ook geen aanwijzingen dat de Drechtsteden het op dit punt beter doen dan de andere stedelijke regio’s in de benchmark.
Figuur 3.8 De achtergronden van de jeugdwerkloosheid in de regio Drechtsteden, 2010 1,5%
1,0%
0,5%
el lin g sa m en st be vo lk in gs
st el lin g en am ol ki ng ss
re si d u
(e tn isc
h)
ia al ) (s oc
fis c (d em og ra be v
-1,5%
be vo lk in gs s
am
ec o
en st el lin g
no m ie
-0,5%
-1,0%
h)
kt ) ar (a rb ei ds m
je ug dw er kl oo s
he id
0,0%
-2,0%
-2,5%
Bronnen: CBS, UWV, AVV, Atlas voor gemeenten
43
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
44
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
4
Economie De vraagkant van de arbeidsmarkt (de beschikbaarheid van banen) biedt over het algemeen een belangrijke verklaring voor de kans dat iemand werkloos is. Hoofdstuk 3 liet zien dat de gunstige arbeidsmarkt ook een belangrijke reden was voor de lage werkloosheid in de stadsregio. Bovendien is die arbeidsmarkt ook van invloed op de aantrekkingskracht van een gemeente op kansrijke bevolkingsgroepen (zie hoofdstuk 5). De economische situatie in de omgeving van de stad is dus van groot belang voor de ontwikkeling van de stad op allerlei terreinen. In dit hoofdstuk wordt die economische situatie voor de regio Drechtsteden in kaart gebracht en verklaard.
4.1
Aard van de economische situatie
De indicatoren aan de hand waarvan de economische situatie in de regio Drechtsteden in kaart wordt gebracht zijn niet zomaar gekozen, ze zijn afgeleid uit de modellen die een verklaring bieden voor de bevolkingssamenstelling (zie hoofdstuk 5), de werkloosheid (zie hoofdstuk 3) en de mate van overlast en onveiligheid (zie hoofdstuk 2). Daarnaast is er nog een aantal andere indicatoren opgenomen dat een goede beschrijving geeft van de economische vitaliteit van de regio, zoals werkgelegenheidsgraad, het aandeel industrie (beperkt groeiende sector) en zakelijke dienstverlening (snel groeiende sector) en de leegstand van winkels als indicator voor het economisch presteren van de detailhandel.
45
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 4.1 De economie van Dordrecht, 2010
bereikbaarheid banen (per auto) effect van files op bereikbaarheid van banen bereikbaarheid banen (per OV)
kansen op de arbeidsmarkt
werkgelegenheidsgroei
zelfstandigen
starters
werkgelegenheidsgraad
leegstand winkels
aandeel industrie
aandeel zakelijke diensten
sectorale diversiteit
De figuur toont de afwijking van het gemiddelde van de benchmark. Hoe verder het staafje naar rechts wijst hoe hoger de score ten opzichte van de benchmark. Hoe verder het staafje naar links wijst, hoe lager. Met groen en rood is aangegeven of de score als relatief gunstig of ongunstig moet worden gekwalificeerd. Bronnen: CBS, Kamers van Koophandel, Atlas voor gemeenten)
46
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 4.2 De economie in het ommeland van Dordrecht, 2010
bereikbaarheid banen (per auto) effect van files op bereikbaarheid van banen bereikbaarheid banen (per OV)
kansen op de arbeidsmarkt
werkgelegenheidsgroei
zelfstandigen
starters
werkgelegenheidsgraad
leegstand winkels
aandeel industrie
aandeel zakelijke diensten
sectorale diversiteit
Bronnen: CBS, Kamers van Koophandel, Atlas voor gemeenten
47
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 4.3 De economie van de regio Drechtsteden, 2010
bereikbaarheid banen (per auto) effect van files op bereikbaarheid van banen bereikbaarheid banen (per OV)
kansen op de arbeidsmarkt
werkgelegenheidsgroei
zelfstandigen
starters
werkgelegenheidsgraad
leegstand winkels
aandeel industrie
aandeel zakelijke diensten
sectorale diversiteit
Bronnen: CBS, Kamers van Koophandel, Atlas voor gemeenten
48
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Uit de vergelijking van de regio Drechtsteden met de benchmarks op de economische indicatoren vallen drie dingen op: (i) de relatief grote beschikbaarheid van banen voor de inwoners van de Drechtsteden maar tegelijkertijd de relatief hoge filedruk die die beschikbaarheid van banen voor een deel weer tenietdoet, (ii) het geringe aantal zelfstandigen en startende ondernemers, en (iii) het verschil in werkgelegenheidsgroei tussen de stad Dordrecht en de gemeenten in het ommeland. In Dordrecht is die werkgelegenheidsgroei de laatste jaren minder groot geweest dan in vergelijkbare steden. De rest van de regio Drechtsteden heeft dat echter vrijwel gecompenseerd. In de volgende paragraaf wordt geprobeerd daarvoor een verklaringen te geven.
4.2
Achtergronden van werkgelegenheidsgroei
In de onderstaande tabel staan de gestileerde resultaten uit een model waarmee de verschillen in werkgelegenheidsgroei tussen de Nederlandse gemeenten worden verklaard. De resultaten van de analyses met steden en niet-stedelijke gemeenten blijken in die modellen vergelijkbaar te zijn, waardoor die hier niet verder zijn opgesplitst.
Tabel 4.1 Wat verklaart werkgelegenheidsgroei in een gemeente? Effect op werkgelegenheidsgroei AGGLOMERATIE EN STEDELIJKHEID Effect van files op bereikbaarheid (agglomeratienadelen) ECONOMIE Aandeel industriële werkgelegenheid Sectorale diversiteit BEVOLKING Aandeel creatieve klasse (human capital) Bevolkingsgroei
-
+ + +
De tabel is een gestileerde weergave van de uitkomsten uit de modellen waarmee de werkgelegenheidsgroei in Nederlandse gemeenten wordt verklaard. Een + betekent dat die factor positief samenhangt met werkgelegenheidsgroei (hoe hoger de waarde van die factor, hoe meer groei). Een - betekent dat die factor negatief samenhangt met groei.
Die groeiverschillen tussen gemeenten zijn enerzijds afhankelijk van de verschillen in de groei (werken volgt wonen) en samenstelling (human capital) van de bevolking, en anderzijds van de mate van diversiteit van de sectorale 49
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
werkgelegenheidsstructuur in de stad. Ook kampen de meest geagglomereerde regio’s in Nederland zodanig met agglomeratienadelen zoals files dat om die reden de groei daar minder is geweest dan verwacht zou mogen worden. De tabel toont de gemiddelde resultaten voor alle Nederlandse gemeenten. De vraag is vervolgens hoe dat model uitwerkt voor de regio Drechtsteden. Met andere woorden: wat zijn de verklaringen voor de afwijkende werkgelegenheidsgroei van de regio ten opzichte van de groei in andere stadsregio’s? Het antwoord op die vraag staat in onderstaande grafieken.
Figuur 4.4 De achtergronden van werkgelegenheidsgroei in Dordrecht (2001-2010) 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2%
re sid u
in du st rië
le
ec to ra le n) s
fil es
w er kg el eg en he id
di ve rs it
ei t
ta l) ca pi (h um an aa
cr ea tie ve
aa nd ee l
-10%
aa nd ee l
-8%
kl
-6%
(g eb re k
gr oe i
w
-4%
as se
-2%
be vo lk in gs gr oe i
er kg el eg en he id
0%
De donkere staaf laat zien in welke mate de werkgelegenheidsgroei in de stad afwijkt van het gemiddelde van de benchmark. De overige staafjes laten zien hoe die afwijking te verklaren is. De verklarende factoren zijn genomen aan het begin van de onderzochte periode (2001 dus) zodat de scores kunnen afwijken van scores in andere grafieken in deze REGIOFOTO. Staafje omhoog: biedt verklaring voor werkgelegenheidsgroei in de stad. Staafje naar beneden: biedt verklaring voor achterblijvende werkgelegenheidsgroei in de stad. Bronnen: CBS, AVV, Atlas voor gemeenten
50
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 4.5 De achtergronden van werkgelegenheidsgroei in het ommeland van Dordrecht (2001-2010) 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2%
re sid u
es fil
ei d kg e w er le
in du st rië ee l aa nd
aa
-10%
le ge nh
sit e di ve r e to ra l se c
aa n)
nd e
el
-8%
(g eb
cr ea
re k
tie
ve
-6%
it
l) ca pi ta an
kl a
gr oe i
ss e
w er
be v
-4%
(h um
kg el eg
en he
id
ol ki ng sg ro ei
0% -2%
Bronnen: CBS, AVV, Atlas voor gemeenten
Figuur 4.6 De achtergronden van werkgelegenheidsgroei in de regio Drechtsteden (2001-2010) 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2%
e
re sid u
es fil
kg e
di ve r
le ge nh
sit e
ei d
it
l) ca pi ta an
w er
to ra l in du st rië
le
se c aa n) aa nd
ee l
re k
aa
nd e
el
-8%
(g eb
cr ea
tie
ve
-6%
-10%
(h um ss e
kl a
gr oe i
w er
-4%
be v
kg el eg
-2%
en he
id
ol ki ng sg ro ei
0%
Bronnen: CBS, AVV, Atlas voor gemeenten
51
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Het feit dat de niet-stedelijke gemeenten in de Drechtsteden op het gebied van werkgelegenheidsgroei beter scoren ten opzichte van de benchmark en de stad Dordrecht juist minder goed wordt volledig verklaard door het verschil in bevolkingsgroei. Doordat de bevolking in het ommeland in relatieve zin harder groeit dan in de centrumstad, ontwikkelt ook de werkgelegenheid zich daar positiever (werken volgt wonen). Op de andere verklarende factoren is het beeld van stad en ommeland vergelijkbaar: relatief weinig human capital en een relatief hoge filedruk belemmeren de economische groei in de regio. Toch is die groei de laatste jaren nog groter geweest dan op basis van kenmerken van de regio verwacht zou mogen worden: de residuen zijn positief. Wellicht heeft dat te maken met succesvol regionaal economisch beleid.
52
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
5
Bevolkingssamenstelling De samenstelling van de bevolking van een stedelijke regio is cruciaal. De samenstelling van de bevolking biedt vaak een belangrijke verklaring voor zowel het werkloosheidspercentage als de leefbaarheidssituatie. In dit deel van de REGIOFOTO worden zoveel mogelijk facetten van de samenstelling van de bevolking van de regio Drechtsteden in kaart gebracht, en wordt die samenstelling verklaard uit de woonomgeving en de economische omstandigheden van de stad en de regio.
5.1
Aard van de bevolkingssamenstelling
In onderstaande figuren wordt allereerst de samenstelling van de bevolking in de regio Drechtsteden zo precies mogelijk in kaart gebracht ten opzichte van het gemiddelde van de benchmark. De getoonde indicatoren zijn niet zomaar gekozen, maar gebaseerd op de empirische modellen die aan deze REGIOFOTO ten grondslag liggen. Het zijn de kenmerken van de bevolking die meetbaar samenhangen met enerzijds leefbaarheidsproblemen en werkloosheid, en anderzijds de economische groei. Voor die economische groei blijkt het aandeel hoogopgeleiden van belang te zijn. Als indicator voor de voorraad human capital is de omvang van de creatieve klasse een betere indicator dan het aandeel hoogopgeleiden. Daarom is alleen de omvang van de creatieve klasse opgenomen.
8
Voor het verklaren van leefbaarheidsproblemen zijn zowel de demografische (gezinnen met kinderen, jongeren en ouderen), sociaaleconomische (hogere inkomensgroepen), als de etnische (Marokkanen en Antillianen) samenstelling van de bevolking van belang. Dat geldt ook voor het verklaren van werkloosheid, waarvoor ook nog de huishoudenssamenstelling (eenoudergezinnen) en het opleidingsniveau een verklaring bieden.
8
Marlet, G.A., Van Woerkens, C.M.C.M., 2007: The Dutch Creative class and how it fosters urban employment growth, in: Urban Studies, 44, 13, 1-21.
53
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 5.1 De bevolkingssamenstelling van Dordrecht, ten opzichte van de benchmark, 2010 bevolkingsgroei aandeel creatieve klasse aandeel middenen hogere inkomensgroepen aandeel Turken aandeel Marokkanen aandeel Antillianen aandeel laagstopgeleiden aandeel laagopgeleiden gezinnen met kinderen aandeel jongeren 10-19 jaar aandeel ouderen 65+ eenoudergezinnen De figuur toont de afwijking van het gemiddelde van de benchmark. Hoe verder het staafje naar rechts wijst hoe hoger de score ten opzichte van de benchmark. Hoe verder het staafje naar links wijst, hoe lager. Met groen en rood is aangegeven of de score als relatief gunstig of ongunstig kan worden gekwalificeerd. Bronnen: CBS, Atlas voor gemeenten
54
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 5.2 De bevolkingssamenstelling in het ommeland van Dordrecht, ten opzichte van de ommelanden van de benchmark, 2010 bevolkingsgroei aandeel creatieve klasse aandeel middenen hogere inkomensgroepen aandeel Turken aandeel Marokkanen aandeel Antillianen aandeel laagstopgeleiden aandeel laagopgeleiden gezinnen met kinderen aandeel jongeren 10-19 jaar aandeel ouderen 65+ eenoudergezinnen
Bronnen: CBS, Atlas voor gemeenten
55
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 5.3 De bevolkingssamenstelling in de regio Drechtsteden, ten opzichte van de regio’s van de benchmark, 2010 bevolkingsgroei aandeel creatieve klasse aandeel middenen hogere inkomensgroepen aandeel Turken aandeel Marokkanen aandeel Antillianen aandeel laagstopgeleiden aandeel laagopgeleiden gezinnen met kinderen aandeel jongeren 10-19 jaar aandeel ouderen 65+ eenoudergezinnen
Bronnen: CBS, Atlas voor gemeenten
56
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
De groei van de bevolking is in de regio Drechtsteden zoals gezegd benedengemiddeld, vooral door de geringe groei in de stad Dordrecht zelf. Ook de samenstelling van de bevolking is niet al te positief. De Drechtsteden hebben relatief weinig creatieve, hoogopgeleide inwoners (en daardoor weinig human capital), veel niet-westerse allochtonen, veel laagopgeleiden en veel eenoudergezinnen. Opmerkelijk is dat de stad Dordrecht relatief veel jongeren heeft, terwijl de overige gemeenten in de Drechtsteden juist minder jongeren hebben dan vergelijkbare gemeenten in de benchmark. Voor het overige is het beeld van stad en ommeland in de Drechtsteden voor wat betreft de samenstelling van de bevolking vergelijkbaar.
5.2
Achtergronden van de bevolkingssamenstelling
De samenstelling van de bevolking van een stad en regio is deels historisch bepaald. Daarnaast spelen geboorte en sterfte een rol. En tot slot bepaalt migratie een deel van de verandering van de samenstelling van de bevolking. Bij het verklaren van de verschillen in bevolkingssamenstelling ligt de nadruk op die migratie. De reden daarvoor is dat juist de migratie van hoger opgeleiden en mensen uit de midden- en hogere inkomensgroepen bepalend is voor de verschillen tussen steden en regio’s. Bovendien gaat de beleidsmatige interesse vaak uit naar het aantrekken van mensen uit de midden- en hogere inkomensgroepen. Met regressieanalyses is achterhaald welke factoren ervoor zorgen dat de ene regio wel en de andere niet in trek is bij kansrijke bevolkingsgroepen. Daarvoor zijn modellen gecombineerd die een verklaring bieden voor de verschillen in huizenprijzen, het aandeel hoogopgeleiden en de migratiebalens tussen gemeenten in Nederland. In onderstaande tabel zijn de uitkomsten uit die analyses gestileerd weergegeven. In de eerste kolom staan de resultaten voor het stedelijke gebied, in de tweede kolom staan de resultaten voor de dorpen in de ommelanden. 9
De bereikbaarheid van banen bleek de belangrijkste verklarende variabele voor de aantrekkingskracht van een stad te zijn. Het gaat hierbij niet alleen om banen in de stad maar ook (en vooral) om de bereikbaarheid van banen 9
Zie: G. Marlet, 2009: De aantrekkelijke stad (VOC Uitgevers, Nijmegen).
57
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
vanuit de stad. De indicator die hiervoor is gebruikt houdt rekening met alle banen die op acceptabele afstand van de stad liggen, de werkelijke reistijden per OV en auto en het effect van files daarop. De ommelanden van de stad spelen hier dus een belangrijke rol voor de economische kansen van de stedelijke bevolking. 10
Tabel 5.1
Wat bepaalt de aantrekkingskracht van stad en ommeland? Aantrekkingskracht op kansrijke bevolkingsgroepen STAD OMMELAND
ECONOMIE Bereikbaarheid van banen WOONOMGEVING Woningen Aandeel vrijstaande woningen Aandeel tweekappers Aandeel tussenwoningen Aandeel appartementen Aandeel sociale huurwoningen Aandeel hoogbouw Aandeel vooroorlogse woningen Gemiddelde afstand tot het centrum Voorzieningen Aantal winkels mode en luxe Leegstaande winkels Aanbod podiumkunsten (in de stad) Aanbod podiumkunsten (in de regio) Culinaire kwaliteit Historische gebouwen (aandeel Rijksmonumenten) Aanwezigheid universiteit Voetbalindex Natuur Nabijheid Noordzeekust Nabijheid natuurgebieden Aandeel oppervlaktewater Gentrification Aandeel kunstenaars (proxy) OVERLAST EN ONVEILIGHEID Overlast Vernielingen Geweldsmisdrijven Stankoverlast
+
+
+ + -
+ + -
+ + + + + + + + + +
+
+
+ + + +
+ +
+ -
-
De tabel is een gestileerde weergave van de uitkomsten uit de modellen waarmee de aantrekkingskracht van steden en dorpen wordt verklaard. Een + betekent dat die factor positief van invloed is op die aantrekkingskracht. Een - betekent dat die factor daar negatief mee samenhangt.
10
Zie voor een uitgebreide beschrijving van die indicator: G.A. Marlet, C.M.C.M. van Woerkens, 2005: Atlas voor gemeenten 2005, thema bereikbaarheid (Atlas voor gemeenten, Utrecht).
58
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Ook het culturele en culinaire aanbod in de stad is van groot belang voor de aantrekkingskracht. Bij het culturele aanbod blijkt het vooral te gaan om het reguliere aanbod aan concerten en uitvoeringen in de podiumkunsten, en niet (meetbaar) om evenementen, festivals en musea. In sommige modellen blijkt overigens wel de aanwezigheid van een goed presterende profvoetbalclub (voetbalevenementen dus) van invloed te zijn op de aantrekkingskracht van een stad op bepaalde bevolkingsgroepen. Voor de dorpen in het ommeland zijn niet (alleen) de voorzieningen in de gemeente van belang, maar (juist) ook de voorzieningen in de naburige stad, of de naburige steden. 11
Het aanbod aan winkels voor mode en luxe (funshopping) blijkt belangrijk te zijn voor zowel de stad als de gemeenten in het ommeland. Ook biedt de aanwezigheid van historische gebouwen, afgemeten aan het aantal Rijksmonumenten, een significante verklaring voor de aantrekkingskracht van zowel de stad als de dorpen in het ommeland. De nabijheid van natuur vanuit de stad doet er ook toe. De nabijheid van natuur duidt op het belang dat mensen hechten aan de mogelijkheid voor natuurrecreatie binnen acceptabele reistijd. Ook hier heeft het ommeland dus een belangrijke functie voor het woonklimaat in en de aantrekkingskracht van de stad. Tot slot doen ook de aanwezigheid van water in de directe woonomgeving en de nabijheid van de Noordzeekust er toe bij het verklaren van de samenstelling van de bevolking in een stad. 12
Uit de directe woonomgeving blijken vooral de indicatoren voor geweld en overlast een negatieve verklaring te bieden voor de aantrekkingskracht van een stad en regio. De gebruikte overlastindicator is een samengestelde indicator waar zowel overlast van jongeren en omwonenden onderdeel van uitmaakt als vervuilingsaspecten als bekladding en rommel op straat. Behalve ligging, voorzieningen en een veilige woonomgeving zijn ook de kenmerken van de woningvoorraad van invloed op de aantrekkingskracht van een stad of regio. Het aandeel sociale huurwoningen is bijvoorbeeld negatief van invloed op de aantrekkingskracht op kansrijke bevolkingsgroepen, de omvang van de woningen positief.
11
Zie: G.A. Marlet, 2009: De aantrekkelijke stad (VOC Uitgevers, Nijmegen). Bij de constructie van de ruimtelijke indicator ‘nabijheid natuur’ werd de reistijdwaardering voor recreatieve functies gebruikt (bron: RIVM). 12
59
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
De in de tabel getoonde indicatoren zijn gemiddeld van invloed op de aantrekkingskracht van de Nederlandse steden en dorpen. De vraag is welke van die factoren voor de regio Drechtsteden van belang zijn bij het verklaren van de aantrekkingskracht op hoger opgeleiden en mensen uit de midden- en hogere inkomensgroepen. In onderstaande grafieken is dat weergegeven.
Figuur 5.4 Wat verklaart de aantrekkingskracht van Dordrecht (2010)? 300
200
100
re sid u
ili gh ei d
it st e
n
on ve
hi st or ic ite
-100
ov er la
aa nt re kk be in gs sc hi kr kb ac aa ht rh ei d va n ba ne na n tu ur lij ke lig gi ng vo or zi en in ge n ge nt rif ic at io n w on in gv oo rr aa d un iv er sit ei ts st ad
0
-200
-300
Op de y-as staat een indexscore voor de aantrekkingskracht van de stad. De y-as is herschaald o.b.v. de scores van Dordrecht. De absolute minimum- en maximumscores lopen van 800 tot -800. De donkere staaf laat zien in welke mate de aantrekkingskracht in de stad afwijkt van het gemiddelde van de benchmark. De overige staafjes laten zien hoe die afwijking te verklaren is. Staafje omhoog: biedt positieve verklaring voor de aantrekkingskracht van de stad Staafje naar beneden: biedt negatieve verklaring voor de aantrekkingskracht van de stad Bronnen: CBS, VROM-SYSWOV,NVM, Rijksdienst Cultureel Erfgoed, AVV, RIVM, Veiligheidsmonitor, KLPD, VGM, Atlas voor gemeenten
60
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 5.5 Wat verklaart de aantrekkingskracht van het ommeland van Dordrecht (2010)? 300 250 200 150 100 50
sid u re
lig he id
it la st e
n
on ve i
hi st or ic ite ov er
at io n w on in gv oo rr aa d un iv er sit ei ts st ad
tr ifi c ge n
ni ng en vo or zi e
lig gi ng
uu rli jk na t
va n id rh e
ch ik ba a
-100
be s
aa
nt re kk i
-50
e
ba
ng sk ra c
ne n
ht
0
-150 -200
Bronnen: CBS, VROM-SYSWOV,NVM, Rijksdienst Cultureel Erfgoed, AVV, RIVM, Veiligheidsmonitor, KLPD, VGM, Atlas voor gemeenten
Figuur 5.6 Wat verklaart de aantrekkingskracht van de regio Drechtsteden (2010)? 300 250 200 150 100 50
re sid u
ili gh ei d
it
on ve
or ic ite
n st e
-100
hi st
-50
ov er la
aa nt re kk be in gs sc hi kr kb ac aa ht rh ei d va n ba ne na n tu ur lij ke lig gi ng vo or zi en in ge n ge nt rif ic at io n w on in gv oo rr aa d un iv er sit ei ts st ad
0
-150 -200
Bronnen: CBS, VROM-SYSWOV,NVM, Rijksdienst Cultureel Erfgoed, AVV, RIVM, Veiligheidsmonitor, KLPD, VGM, Atlas voor gemeenten
61
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
De relatief ongunstige samenstelling van de bevolking in de regio Drechtsteden heeft te maken met een lagere dan gemiddelde aantrekkingskracht op verhuizende huishoudens. Het zijn over het algemeen namelijk de hoogopgeleide huishoudens die over grotere afstanden tussen steden en stedelijke regio’s verhuizen. De aantrekkingskracht van de regio Drechtsteden in totaliteit is lager dan de gemiddelde aantrekkingskracht van de overige stedelijke regio’s in Nederland. Weliswaar is de ligging van de Drechtsteden relatief gunstig, wat leidt tot relatief veel beschikbare banen voor de (potentiële) inwoners van de Drechtsteden. Met de kwaliteit van woningvoorraad, de leefbaarheid in de woonomgeving, en het stedelijke voorzieningenniveau is het echter minder gunstig gesteld dan gemiddeld in de benchmark. Dat is reden dat de aantrekkingskracht van de Drechtsteden op verhuizende huishoudens lager is dan gemiddeld.
62
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
6
Woonomgeving Het woonklimaat van een stedelijke regio biedt zoals gezegd een belangrijke verklaring voor de samenstelling van de bevolking, en geeft indirect een antwoord op de vraag waarom de ene stedelijke regio meer dan de andere stedelijke regio te maken heeft met werkloosheid en problemen op het gebied van overlast en onveiligheid. Daarom wordt aan die kwaliteit van de woonomgeving een apart hoofdstuk gewijd. Bovendien is deze dimensie veel meer dan andere dimensies in het analysemodel met beleid te beïnvloeden. Dat maakt dit thema extra relevant. Voor de selectie van de indicatoren bij dit thema is zoveel mogelijk aangesloten bij de factoren die de bevolkingssamenstelling en de aantrekkingskracht verklaren (zie het vorige hoofdstuk). Dat betekent allereerst dat kenmerken van de woningvoorraad zijn opgenomen, zoals de gemiddelde oppervlakte van de woningen, het aandeel vooroorlogse woningen, het aandeel sociale huurwoningen en het percentage hoogbouw. Vervolgens is een aantal voorzieningen dat meetbaar van invloed is op die aantrekkingskracht opgenomen: het aanbod winkels voor funshopping (mode en luxe), het aanbod podiumkunsten en de culinaire kwaliteit. Voor de grafiek van het ommeland zijn niet (alleen) de voorzieningen in de gemeenten zelf, maar (vooral) ook de nabijheid van de voorzieningen in de naburige stad of steden opgenomen.Tot slot zijn indicatoren opgenomen voor de esthetische kwaliteiten van de stad en haar omgeving. Het aantal Rijksmonumenten als indicatie voor de aanwezigheid van historische gebouwen. De kwaliteit van de omgeving van de stad is gemeten aan de hand van de nabijheid van natuurgebieden en de Noordzeekust. Al die indicatoren voor de kwaliteit van de woonomgeving zijn in onderstaande figuren getoond als afwijking van het gemiddelde van de (ommelanden van de) benchmark.
63
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 6.1 Het woonklimaat in Dordrecht, 2010
sociale huur
hoogbouw
vooroorlogse woningen
omvang woningen
winkels mode & luxe
podiumkunsten
culinaire kwaliteit
historiciteit
historisch water
nabijheid natuur
nabijheid kust
De figuur toont de afwijking van het gemiddelde van de benchmark. Hoe verder het staafje naar rechts wijst hoe hoger de score ten opzichte van de benchmark. Hoe verder het staafje naar links wijst, hoe lager. Met groen en rood is aangegeven of de score als relatief gunstig of relatief ongunstig kan worden aangemerkt. Bronnen: Vastgoedmonitor, NVM, Rijksdienst voor de monumentenzorg, Ministerie van BZK, Atlas voor gemeenten.
64
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 6.2 Het woonklimaat in het ommeland van Dordrecht, 2010
sociale huur
hoogbouw
vooroorlogse woningen
omvang woningen
winkels mode & luxe
podiumkunsten
podiumkunsten in de omgeving
culinaire kwaliteit
historiciteit
historisch water
nabijheid natuur
nabijheid kust
Bronnen: Vastgoedmonitor, NVM, Rijksdienst voor de monumentenzorg, Ministerie van BZK, Atlas voor gemeenten
65
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Figuur 6.3 Het woonklimaat in de regio Drechtsteden, 2010
sociale huur
hoogbouw
vooroorlogse woningen
omvang woningen
winkels mode & luxe
podiumkunsten
culinaire kwaliteit
historiciteit
historisch water
nabijheid natuur
nabijheid kust
Bronnen: Vastgoedmonitor, NVM, Rijksdienst voor de monumentenzorg, Ministerie van BZK, Atlas voor gemeenten
66
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Uit het vorige hoofdstuk bleek al dat de relatief geringe aantrekkingskracht van de regio Drechtsteden op verhuizende huishoudens vooral te maken heeft met de kenmerken van de woningvoorraad en het voorzieningenniveau. Uit de bovenstaande grafieken blijkt dat de woningen in de Drechtsteden relatief klein zijn, dat er relatief veel hoogbouw is, en dat in het ommeland van Dordrecht ook relatief veel sociale huur is. Al die factoren zorgen voor een relatief slechte concurrentiepositie op de woningmarkt. Daarnaast hebben de inwoners van de regio Drechtsteden de beschikking over minder voorzieningen dan gemiddeld in de benchmark. Dat komt zowel door het relatief geringe voorzieningenniveau in het ommeland, als door het benedengemiddelde voorzieningenniveau in de centrumstad Dordrecht. In die zin profiteren de gemeenten in het ommeland dus onvoldoende – of in ieder geval minder dan in andere stedelijke regio’s – van de aanwezigheid van een aantrekkelijke centrumstad. En zo’n aantrekkelijke centrumstad met een royaal en goed bereikbaar aanbod aan stedelijke voorzieningen is cruciaal voor de concurrentiepositie van dergelijke gemeenten op de woningmarkt.
67
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
68
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
7
Bijlage: beschrijving van de indicatoren In deze bijlage zijn de indicatoren die zijn gebruikt uitgebreid beschreven.
7.1
Leefbaarheid
Index Overlast & onveiligheid
Een gewogen samengestelde index die bestaat uit de indicatoren geweldsmisdrijven, overlast door drugsgebruik, overlast door dronken mensen, overlast van jongeren, overlast van omwonenden, vernielingen, bekladdingen, rommel op straat, inbraak in woningen, auto-inbraak en fietsendiefstal. De selectie van de indicatoren voor de index volgt uit een objectieve analyse van het woongedrag van de mensen in de wijk, en geeft aan welke aspecten van leefbaarheid mensen in de wijk zelf belangrijk vinden en in welke mate. Van die indicatoren is een gewogen combinatie gemaakt op basis van de coëfficiënten die aangeven welk effect ze hebben op de waardering voor de woonomgeving. Die index is uitgedrukt in een waarde die is te interpreteren als: ‘het aandeel van de bevolking dat serieus last heeft van problemen op het gebied van overlast, verloedering en onveiligheid in zijn woonomgeving’. 13
Geweldsmisdrijven
Het aantal geregistreerde geweldsmisdrijven per 1000 inwoners. Geregistreerd betekent: bekend bij de politie, dat wil zeggen schriftelijk vastgelegd in een proces-verbaal, dagrapport of aangifteformulier (Bron: CBS/KLPD). Overlast door drugsgebruik
Het aandeel van de bevolking dat overlast ervaart van drugsgebruikers Alle indicatoren voor overlast en onveiligheid (ook de andere negen hieronder beschreven indicatoren) komen in eerste instantie uit de Veiligheidsmonitor. Die Veiligheidsmonitor lijkt misschien een onbetrouwbare bron omdat de steekproef ervan relatief klein is. De data uit de Veiligheidsmonitor (voorheen Politiemonitor) zijn dan ook niet zonder meer geschikt voor 13
Zie voor een uitgebreide beschrijving van de methode achter die selectie en weging: G.A. Marlet, C.M.C.M. van Woerkens, 2007: Op weg naar Early Warning. Omvang, oorzaak en ontwikkeling van problemen in de wijk (Atlas voor gemeenten, Utrecht).
69
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
analyses op lage ruimtelijke schaalniveaus. Het aantal respondenten in de Veiligheidsmonitor is vaak te laag om betrouwbare uitspraken te kunnen doen. Bovendien varieert het aantal waarnemingen sterk per jaar en per gemeente. Om deze data toch te kunnen gebruiken zijn ze zodanig bewerkt dat een statistisch betrouwbare uitspraak over de veiligheidssituatie, zelfs voor wijken, mogelijk is. In gevallen waar waarnemingen niet betrouwbaar worden geacht is niet zozeer met de waarneming van het laatste jaar gewerkt maar met het laatste punt op de geschatte gewogen trendlijn van alle waarnemingen uit de Veiligheidsmonitor vanaf 1993. Wel of niet betrouwbaar is als volgt bepaald: Met een Monte-Carlo-simulatie is de variantie per indicator in de totale index bepaald. Op die manier is, rekening houdend met co-varianties, de variantie van de totale index bepaald. Hiermee is vervolgens bepaald wat de kans is dat de op ruwe waarnemingen uit de Veiligheidsmonitor gebaseerde index een waarde heeft die 5% hoger of lager ligt dan de waarde die uit bovenstaande analyse volgt. Als die kans (op een afwijking van 5%) groter is dan 10% wordt die uitkomst als statistisch onbetrouwbaar verondersteld. De postcodegebieden waarvoor geen betrouwbare uitspraak kon worden gedaan zijn samengevoegd met aangrenzende gebieden totdat een samengesteld gebied is ontstaan waarvoor wel een betrouwbare uitspraak kon worden gedaan. De uitkomst van het geaggregeerde gebied is vervolgens weer gedeaggregeerd naar de originele postcodegebieden, op basis van de kenmerken die de score op de Index Overlast & onveiligheid zo goed mogelijk kunnen verklaren. Als extra plausibiliteits-check zijn de uitkomsten uit de Veiligheidsmonitor waar mogelijk vergeleken met de processenverbaal van aangifte bij de politie (KLPD), en met gedetailleerdere enquêtes van verschillende afzonderlijk gemeenten. Ondanks onvermijdelijke verschillen tussen de verschillende bronnen, bleken de indicatoren uit die verschillende bronnen op geaggregeerd niveau vrijwel dezelfde uitkomsten op te leveren
70
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Door deze bewerking is zelfs op wijkniveau een statistisch betrouwbare uitspraak over de overlast- en onveiligheidssituatie mogelijk. Op gemeenteniveau is die statistische betrouwbaarheid vanzelfsprekend nog veel groter. Bovendien blijken de uitkomsten, indien ze vergeleken worden met de lokale Enquêtes Leefbaarheid & Veiligheid (die over het algemeen een grotere steekproef hebben) meestal nauwelijks af te wijken. 14
Overlast van dronken mensen
Het aandeel van de bevolking dat overlast ervaart van dronken mensen (bron: Veiligheidsmonitor). Overlast van jongeren
Het aandeel van de bevolking dat overlast ervaart van jongeren (bron: Veiligheidsmonitor). Overlast van omwonenden
Het aandeel van de bevolking dat overlast ervaart van omwonenden (bron: Veiligheidsmonitor). Index Verloedering
De Index Verloedering is een gewogen combinatie van vernielingen, bekladdingen en rommel op straat (bron: Veiligheidsmonitor). De wijze waarop de index is samengesteld is gelijk aan de Index Overlast & Onveiligheid. Inbraak in woningen
Het aandeel van de bevolking dat slachtoffer geworden is van woninginbraak (bron: Veiligheidsmonitor en KLPD). Auto-inbraak
Het aandeel van de bevolking dat slachtoffer geworden is van diefstal uit de auto (bron: Veiligheidsmonitor en KLPD). Fietsendiefstal
Het aandeel van de bevolking dat slachtoffer is geworden van fietsendiefstal (bron: Veiligheidsmonitor en KLPD).
14
Zie voor een uitgebreide beschrijving van de methode achter deze databewerking: G.A. Marlet, C.M.C.M. van Woerkens, 2007: Op weg naar Early Warning. Omvang, oorzaak en ontwikkeling van problemen in de wijk (Atlas voor gemeenten, Utrecht).
71
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Onveiligheidsgevoel
Het onveiligheidsgevoel is het percentage inwoners in de gemeente dat zich weleens onveilig voelt (bron: Veiligheidsmonitor).
7.2
Arbeidsparticipatie
Werkloosheid
Het aantal werklozen onder de beroepsbevolking, als percentage van de totale beroepsbevolking op basis van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) van het CBS. Dit cijfer geeft ook personen weer die niet ingeschreven staan bij een UWV Werkbedrijf, maar wel serieus op zoek zijn naar werk. Bovendien vallen personen die wel ingeschreven staan bij een UWV Werkbedrijf maar feitelijk niet op zoek zijn naar of niet beschikbaar zijn voor werk buiten deze definitie. Jeugdwerkloosheid
Het aantal jongeren tussen 15 en 24 jaar dat werk zoekt (bron: UWV Werkbedrijf) als percentage van de beroepsbevolking tussen 15 en 24 jaar (bron: EBB/CBS). Het aantal werkloze jongeren tussen 15 en 24 jaar is het aantal zogenoemde niet-werkende werkzoekende jongeren dat is ingeschreven bij het UWV Werkbedrijf. Daarmee is waarschijnlijk een deel van de jeugdwerkloosheid in kaart gebracht. Voor werkzoekende jongeren is inschrijving bij het UWV Werkbedrijf immers geen verplichting of noodzaak omdat werkzoekende jongeren vaak toch geen recht hebben op een uitkering. Het totaal aantal werkloze jongeren uit de EBB blijkt dan ook af te wijken van de cijfers van het UWV Werkbedrijf, maar die bron is ongeschikt voor een vergelijking op gemeenteniveau omdat daarvoor de steekproef te klein is. De omvang van de totale beroepsbevolking tussen 15 en 24 jaar is wel gebaseerd op de EBB van het CBS. Er is een model gebruikt om te corrigeren voor de systematische afwijkingen die in de EBB zitten en schommelingen die niet het gevolg zijn van feitelijke ontwikkelingen. Die correctiemethodiek levert een betrouwbare beroepsbevolking op en dus een betrouwbare vergelijking tussen gemeenten.
72
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Kruitvatindicator (jeugdwerkloosheid & langdurige werkloosheid)
De kruitvatindicator biedt een belangrijke verklaring voor overlast en onveiligheid in de wijk.15 Leefbaarheidsproblemen in de steden lijken vooral voort te komen uit de sociaal-economische achterstandspositie van bepaalde inwoners van de stad, die de stad om zich heen zien floreren en hun buren daarvan zien profiteren. De kruitvatindicator is een maat voor die economische achterstanden in een kansrijke omgeving. De kruitvatindicator is ontwikkeld volgens het principe van buskruit. De stoffen die in buskruit zitten zijn elk afzonderlijk niet explosief, maar in combinatie des te meer. De sociaal-economische kruitvatindicator is ontwikkeld vanuit het idee dat als ondanks de vele kansen in een economisch succesvolle regio veel mensen werkloos blijven, er een explosieve situatie ontstaat. De kruitvatindicator meet allereerst op elk punt in Nederland de kansen op een baan (algemeen, voor laagopgeleiden, voor jongeren, etc.). Die kansen zijn gebaseerd op het aantal banen dat binnen acceptabele reistijd te bereiken is en het aantal mensen dat om die baan concurreert. De kruitvatindicator is de interactie tussen kansen en werkloosheid. Als zowel de werkloosheid als de kansen op de arbeidsmarkt in een stad hoog zijn, heeft de kruitvatindicator een hoge waarde. Als de werkloosheid hoog is, maar de kansen zijn gering, dan heeft de indicator een lagere waarde. Als zowel de werkloosheid laag is als de kansen gering (wat niet vaak voorkomt), dan heeft de kruitvatindicator een waarde dicht bij nul. Op die manier meet de kruitvatindicator dus eigenlijk de – gegeven het aantal beschikbare banen – ‘onnodige’ werkloosheid, ofwel: de werkloosheid die niet verklaard wordt uit het gebrek aan banen, maar juist samengaat met veel (onvervulde?) beschikbare banen op dezelfde plek. Er zijn twee varianten van de kruitvatindicator: één met jeugdwerkloosheid en één met langdurige werkloosheid. Bij de kruitvatindicator jeugdwerkloosheid gaat het om het aandeel werkloze jongeren in een kansrijke omgeving. Bij de kruitvatindicator langdurige werkloosheid om het aandeel langdurig werklozen in een kansrijke omgeving. Langdurige werkloosheid
Het aantal langdurig werklozen in de gemeente is het aantal zogenoemde niet-werkende werkzoekenden dat meer dan drie jaar werkloos is (bron: UWV Werkbedrijf). Het aantal langdurig werklozen is genomen als 15
Zie: G.A. Marlet, C.M.C.M. van Woerkens, 2007: Op weg naar Early Warning. Omvang, oorzaak en ontwikkeling van problemen in de wijk (Atlas voor gemeenten, Utrecht).
73
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
percentage van de beroepsbevolking. De omvang van de totale beroepsbevolking in de gemeente is gebaseerd op de EBB van het CBS. Daarbij is gecorrigeerd voor schommelingen die het gevolg zijn van afrondingen in verband met de geringe steekproefgrootte van de EBB. Segregatie langdurige werkloosheid
De mate van segregatie van langdurig werklozen geeft aan in welke mate langdurig werklozen zich in een bepaalde gemeente in enkele buurten concentreren. Die segregatie is berekend als het percentage van de bevolking dat zou moeten verhuizen om een gelijke verdeling van het aandeel langdurig werklozen over alle buurten in de gemeente te krijgen. Bijstand
Het aantal personen met een Abw- (Algemene bijstandswet), IOAZ- (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen), of IOAW-uitkering (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers) als percentage van de bevolking tussen 20 en 64 jaar. (bron: CBS, StatLine). Startkwalificatie
Een startkwalificatie wordt in Nederland gelijk gesteld aan een opleiding op niveau 2 van de kwalificatiestructuur van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Dit betekent in het kort, dat na het verlaten van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo; voorheen vbo en mavo) nog een beroepsopleiding moet worden gevolgd met een minimale opleidingsduur van twee jaar. Ook een afgeronde havo- of vwo-opleiding wordt als een startkwalificatie beschouwd (bron: CBS/EBB). Vroegtijdig schoolverlaten
Vroegtijdig schoolverlaten is het niet halen van een startkwalificatie (diploma havo, vwo of niveau 2 van het MBO). Een startkwalificatie wordt gezien als het minimale niveau dat nodig is om voldoende toegerust de arbeidsmarkt te betreden (Bron: CFI). Netto participatiegraad
Het aantal werkzame personen, als aandeel van de totale potentiële beroepsbevolking (alle mensen tussen 15 en 64 jaar). Werkzame personen zijn personen die het grootste deel van hun inkomen verkrijgen uit arbeid (bron: CBS, RIO). Tot de participanten behoren enerzijds mensen die
74
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
zonder steun van de overheid werken; mensen die zichzelf redden als werknemer of als zelfstandige. En anderzijds mensen die met ondersteuning van de overheid deelnemen aan het arbeidsproces (via gesubsidieerde arbeid, sociale werkvoorziening of loonkostensubsidies). 16
Arbeidsongeschiktheid
Het aantal personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WIA, WAO, WAZ en Wajong) als percentage van de beroepsbevolking (bronnen: CBS en UWV Werkbedrijf). Wajong
Het aantal uitkeringen krachtens de wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) die aan het eind van de verslagperiode niet waren beëindigd, de zogeheten lopende uitkeringen, als percentage van de potentiële beroepsbevolking (bron: CBS).
7.3
Economie
Bereikbaarheid van banen (per auto)
Bij de bereikbaarheid van banen gaat het om de bereikbaarheid van werk vanuit de gemeente, vanuit het perspectief van de inwoners (huishoudens). Ofwel: hoe goed kunnen mensen die in de betreffende gemeente wonen een gevarieerd aanbod banen in die gemeente en alle andere gemeenten in Nederland bereiken? Daarbij tellen banen die verder weg liggen minder zwaar mee dan banen dichtbij. De bereikbaarheid van banen is gebaseerd op de gemiddelde reistijdwaardering van Nederlandse werknemers. Daarbij is gerekend met werkelijke reistijden. Effect van files op bereikbaarheid van banen
Het aantal banen dat als gevolg van files vanuit de gemeente niet meer binnen acceptabele reistijd te bereiken is. Op basis van files ’s ochtends de gemeente uit en ’s avonds naar de gemeente toe.
16
Zie voor een uitgebreide beschrijving van de opbouw en berekening van deze alternatieve indicator voor de netto participatiegraad in gemeenten: G. Marlet, C. van Woerkens, R. Zwart, 2009: Zicht op gemeentelijke participatiegraad, in: Meer dan ooit. Sociale diensten en participatiebevordering (Divosa Monitor, Utrecht), pp. 35-58.
75
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Bereikbaarheid van banen per OV
Bij de bereikbaarheid van banen gaat het om de bereikbaarheid van werk vanuit de gemeente, vanuit het perspectief van de inwoners (huishoudens). Ofwel: hoe goed kunnen mensen die in de betreffende gemeente wonen een gevarieerd aanbod banen in die gemeente en alle andere gemeenten in Nederland bereiken? Daarbij tellen banen die verder weg liggen minder zwaar mee dan banen dichtbij. De bereikbaarheid van banen is gebaseerd op de gemiddelde reistijdwaardering van Nederlandse werknemers. Daarbij is gerekend met werkelijke reistijden. De bereikbaarheid van banen is berekend per openbaar vervoer. Kansen op de arbeidsmarkt
Voor de indicator ‘kansen op de arbeidsmarkt’ is allereerst het aantal laagopgeleiden, hoogopgeleiden en jongeren in de gemeente genomen. Vervolgens is de beschikbaarheid van werk voor die mensen in de gemeente berekend. Die beschikbaarheid is afgeleid van het aantal mensen per leeftijdsklasse en opleidingsniveau dat per gemeente gemiddeld in de verschillende sectoren werkzaam is. Op basis van die sectorale structuur is vervolgens bepaald welk deel van de banen in elke gemeente geschikt is voor laagopgeleiden, hoogopgeleiden en jongeren. De beschikbaarheid van banen is niet alleen het aantal banen dat in de gemeenten zelf aanwezig is, maar ook de banen in de regio die binnen acceptabele reistijd te bereiken zijn. De beschikbaarheid van banen in elke gemeente is het zogenoemde ruimtelijke gemiddelde van het aantal banen, op basis van werkelijke reistijden en rekening houdend met files. Vervolgens is berekend welke mensen van buiten de gemeente ook ‘in de markt zijn’ voor die banen. Voor die concurrentie is vervolgens gecorrigeerd. Het resultaat is een indicator die de kans op een baan voor de verschillende bevolkingsgroepen in de gemeente weergeeft. Bij deze indicator wordt dus geredeneerd vanuit het aanbod van banen: hoeveel banen zijn er beschikbaar ten opzichte van het totale aantal hoogopgeleiden, laagopgeleiden, jongeren, etc. (Bron: Atlas voor gemeenten o.b.v. data CBS, ESRI, AVV). Werkgelegenheidsgroei
De percentuele toename van het aantal banen in de gemeente tussen 2001 en 2010, gecorrigeerd voor eventuele gemeentegrenscorrecties. Zelfstandigen
Aantal zelfstandigen als percentage van het aantal inwoners 15-64 jaar.
76
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Starters
Het aantal startende ondernemers per jaar als percentage van de beroepsbevolking. Onder startende ondernemers worden nieuwe ondernemingen verstaan die zich voor het eerst inschrijven bij de Kamer van Koophandel. Beginnende ondernemers die zich niet inschrijven zijn dus niet in de statistieken opgenomen, evenmin als oprichtingen van nieuwe activiteiten binnen een bestaande onderneming. Werkgelegenheidsgraad
Het aantal banen in de gemeente gedeeld door het aantal inwoners (Atlas voor gemeenten o.b.v. data CBS). Aandeel leegstaande winkels
Aantal leegstaande winkels als percentage van het aantal winkels (bron: Vastgoedmonitor). Aandeel industrie
Het aantal banen in de nijverheid als percentage van het totaal aantal banen (bron: CBS, Statline). Aandeel zakelijke diensten
Aandeel banen financiële en zakelijke diensten in kansen op de arbeidsmarkt. Sectorale diversiteit
Voor het berekenen van de sectorale diversiteit per gemeente is gebruikgemaakt van de zogenaamde Hirschman-Herfindahl index. Dat is een optelling van het kwadraat van het aandeel van elke sector in de totale werkgelegenheid. Hoe groter de Hirschman-Herfindahl index, hoe minder diversiteit. De gepresenteerde waarde is 1 min de Hirschman-Herfindahl index, dus: hoe groter de waarde, hoe diverser de lokale economie.
7.4
Bevolkingssamenstelling
Bevolkingsgroei
De jaarlijkse groei van het aantal inwoners.
77
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Aandeel creatieve klasse
De creatieve klasse in een stad blijkt de beste indicator te zijn voor de voorraad human capital.17 Daarom is als indicator voor dat menselijk kapitaal de omvang van de creatieve klasse als percentage van de beroepsbevolking genomen. De Nederlandse creatieve klasse is gebaseerd op het werk van Richard Florida, dat uitgebreid getoetst is voor en bijgesteld is op basis van de Nederlandse situatie.18 De Nederlandse creatieve klasse bestaat allereerst uit bedenkers van creatieve ideeën, zoals wetenschappers en onderzoekers, innovatieve ICT’ers, ingenieurs, architecten, tv-makers, journalisten en bohemians zoals musici, vormgevers, schrijvers en kunstenaars. Ook de uitvoerders van creatieve ideeën in kennisintensieve economische sectoren zijn tot de creatieve klasse gerekend: managers, specialisten, assistenten en verkopers van creatieve ideeën in de wetenschap, de geneeskunde, de hightech en ICT, financiële, organisatorische, bedrijfskundige en juridische dienstverlening en creatieve sectoren zoals design en kunst. De cijfers over de beroepen die tot de creatieve klasse behoren zijn op gemeenteniveau verkregen uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB) van het CBS. Voor het samenstellen van de Nederlandse creatieve klasse zijn niet de standaardberoepsgroepen van het CBS, maar alle 1211 beroepen die in de EBB-enquête voorkomen één voor één onderverdeeld in creatieve klasse, overheid, service klasse en arbeidersklasse. Omdat de enquête wordt gehouden onder een relatief klein deel van de bevolking, en ook de creatieve klasse maar een deel van de totale beroepsbevolking is, ontstaat een relatief grote statistische onzekerheid. Daarom zijn de cijfers door het CBS afgerond op duizendtallen. Voor kleinere gemeenten vertoont het aandeel van de creatieve klasse om die reden relatief grote schommelingen door de tijd. Ook een voortschrijdend gemiddelde bleek nog erg gevoelig voor onzekerheden in de data. Om die onzekerheden zo min mogelijk te laten doorwerken in de gepresenteerde data is een driejaargemiddelde gepresenteerd Aandeel midden- en hogere inkomensgroepen
Aantal midden- en hoge inkomens als percentage van het aantal inkomensontvangers (bron:CBS/RIO).
17
G.A. Marlet, C.M.C.M., van Woerkens, 2007: The Dutch Creative class and how it fosters urban employment growth, in: Urban Studies, 44, 13, pp. 2605-2626. 18 Zie: G.A. Marlet, C.M.C.M. van Woerkens, Het economisch belang van de creatieve klasse, in: ESB, 11-6-2004, pp. 280-283.
78
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Aandeel Turken
Het aantal Turken als percentage van de bevolking (bron: CBS). Aandeel Marokkanen
Het aantal Marokkanen als percentage van de bevolking (bron: CBS). Aandeel Antillianen
Het aantal Antillianen als percentage van de bevolking (bron: CBS). Aandeel laagstopgeleiden
Het aandeel mensen met hoogst behaalde opleiding tot en met basisonderwijs als percentage van de beroepsbevolking (bron: CBS/EBB). Aandeel laagopgeleiden
Het aantal personen met maximaal een lagere opleiding als percentage van de beroepsbevolking in de gemeente (bron: CBS/EBB). Onder lager onderwijs vallen de opleidingen op niveau 1, 2 en 3 van de zogenoemde SOI. Dit is het gehele basisonderwijs en de eerste fase van het voortgezet onderwijs: lbo, vbo, vmbo, mavo en de eerste drie leerjaren van havo en vwo, plus het laagste niveau van het beroepsonderwijs, vergelijkbaar met de huidige assistentenopleiding (mbo kwalificatieniveau 1). Gezinnen met kinderen
Aantal gezinnen met kinderen als percentage van het totaal aantal gezinnen (bron:CBS). Jongeren
Het aantal jongeren tussen 10 en 19 jaar, als percentage van de totale bevolking (bron: CBS). Ouderen
Het aantal 65-plussers als percentage van de totale bevolking (bron: CBS). Eenoudergezinnen
Het aantal huishoudens met kinderen en slechts één ouder in de leeftijd tussen 20 en 39 jaar, als percentage van de potentiële beroepsbevolking (bron: CBS). Mensen die in een dergelijke gezinssituatie verkeren blijken meer kans te hebben om werkloos te zijn.19 19
G.A. Marlet, M. Bosker, C.M.C.M. van Woerkens, 2008: De schaal van de stad. Stadsspecifieke kansen en problemen, en de schaal waarop ze spelen (Atlas voor gemeenten, Utrecht).
79
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
7.5
Woonklimaat
Sociale huur
Het aantal sociale huurwoningen als percentage van de woningvoorraad (bron: VROM SYSWOV). Hoogbouw
Aandeel flats (bron: Atlas voor gemeenten). Vooroorlogse woningen
Het percentage woningen dat is gebouwd voor 1945 (bron: VROM SYSWOV ). Omvang woningen
Gemiddelde woonoppervlakte van woningen (bron: NVM). Winkels mode en luxe
Het aantal winkels voor mode en luxe per 1000 huishoudens (bron: Vastgoedmonitor). Podiumkunsten
Het aantal theatervoorstellingen en concerten in de gemeente, opgesplitst in drie categorieën: theater, klassieke muziek en popmuziek. Onder de categorie theater vallen toneel, ballet, dans, cabaret, musical. Onder popmuziek vallen ook jazz, lichte muziek en wereldmuziek. Klassieke muziek bevat ook de categorie opera (bron: VSCD, VNPF, Muziek Centrum Nederland, Nederlands Uitburo). Voor het aanbod podiumkunsten is gebruikgemaakt van het aantal voorstellingen in de theaters en poppodia die aangesloten zijn bij de Vereniging voor Schouwburg- en Concertgebouwdirecteuren (VSCD), de Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals (VNPF) en Muziek Centrum Nederland (MCN), of die zijn opgenomen in het theaterbestand van het Theaterinstituut Nederland (TIN) en de VSCD en waarvoor de data bij de afzonderlijke instellingen verzameld zijn. Het culturele aanbod per gemeente is gecorrigeerd voor het aantal inwoners. Culinaire kwaliteit
Het kwalitatieve aanbod van restaurants is gemeten aan de hand van het oordeel van de rapporteurs van restaurantgids Lekker en de Michelingids. In
80
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
de Michelingids zijn ongeveer zeventig Nederlandse restaurants opgenomen. De restaurantgids Lekker presenteert jaarlijks vijfhonderd Nederlandse kwaliteitsrestaurants. Bovendien wordt uit deze vijfhonderd een top 100 samengesteld. Om tot de culinaire kwaliteitsindicator te komen hebben gemeenten per restaurant met vermelding in de Lekker één punt gekregen. Vermelding in de top 100 leverde één bonuspunt op, en de eerste plaats nog eens één bonuspunt (in totaal dus drie punten voor het restaurant op de eerste plaats in de Lekker). Elke ster in de Michelingids leverde eveneens een punt op (een restaurant met drie sterren kreeg dus drie punten, gelijk aan een eerste plaats in de Lekker top 100). Al die punten zijn vervolgens opgeteld, zodat feitelijk een gemiddelde is genomen van het oordeel van de Lekker-rapporteurs en de Michelin-rapporteurs. De score per gemeente is tot slot gedeeld door de bevolkingsomvang. De kwaliteitsindicator is zo een maat voor de dichtheid van kwaliteitsrestaurants in een bepaalde gemeente. Die indicator is uiteindelijk weergegeven als het aantal culinaire kwaliteitspunten per 50.000 inwoners. Historische binnenstad
Als indicator voor het historische karakter van de woningvoorraad is het aantal Rijksmonumenten (bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) als percentage van de totale woningvoorraad opgenomen. Historisch water
De aanwezigheid van historisch vaarwater (grachten) (Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Nabijheid natuur
De bereikbaarheid van natuur is op een vergelijkbare manier berekend als de bereikbaarheid van banen. Het aantal banen is echter vervangen door de oppervlakte van natuurgebieden (bron: CBS, Bodemstatistiek). Onder natuur zijn bossen, duinen en heidegebieden meegerekend. Op die manier is berekend hoeveel natuur vanuit een gemeente binnen een bepaalde tijd bereikt kan worden. Daarbij is gerekend met reistijden per auto, zonder filecorrectie, omdat ervan wordt uitgegaan dat mensen buiten de spits naar recreatiegebieden rijden. De waarderingsfunctie is gebaseerd op het werkelijke reisgedrag van mensen ten behoeve van recreatie. Die wijkt af van de tijdwaardering in het woon-werkverkeer, die werd gebruikt bij het berekenen van de bereikbaarheid van banen.
81
Foto regio Drechtsteden, afdruk 2011 [Atlas voor gemeenten]
Een probleem met deze methode is dat alleen binnenlandse natuur meetelt. Daarom scoren bijvoorbeeld Limburgse gemeenten relatief laag op deze indicator. Omdat deze indicator ook deel uitmaakt van de woonaantrekkelijkheidsindex werkt die lage score ook daarin door. Daarom is een grensdummy gemaakt (afstand tot de dichtstbijzijnde grens) als proxy voor de nabijheid van natuur, steden en andere voorzieningen over de grens. Die indicator bleek echter niet significant van invloed op de vraag naar woningen en is dan ook niet in de woonaantrekkelijkheidsindex opgenomen. Nabijheid kust
Voor de bereikbaarheid van de zeekust is de kortste route vanuit een gemeente naar de Noordzeekust als maat genomen voor de nabijheid van zee. Reistijden en reistijdwaardering zijn conform de methode voor de nabijheid van natuur.
82