Prevalentie van succesvolle psychopaten en verschillen met onsuccesvolle psychopaten
Eindscriptie Bacheloropleiding Klinische Gezondheidspsychologie
Departement Psychologie en Gezondheid, Forensische Psychologie, Tilburg University Autheur: Rutger Kruijssen - 535994
Faculteit der Sociale Wetenschappen
Eerste begeleiders: Dr. Maaike J. Cima & Drs M. Willems Msc Tweede begeleider: Prof. Dr. Stefan Bogaerts
Augustus 2013
Abstract Introduction Psychopathy is a disorder which is charactarized by grandiosity, egocentricity, deception, shallow emotions, lack of empathy or guilt, irresponsibility, impulsivity and a drive to ignore social norms. Criminal behaviour has long been seen as an essential factor in the diagnoses of psychopathy. The homogeneity of psychopathy has however often been criticized and the idea that psychopaths could potentially function in society has been gaining support. Seeing as how the existence of such successful psychopaths would have a strong negative impact on society, this study researches the differences between successful and unsuccessful psychopaths and the prevalence of successful psychopaths in society. Method These questions are researched by a study of the existing literature, of which ten articles are discussed in relation to the heterogeneity of psychopathy, as well as the traits psychopaths possess that could be beneficial to them. Results These studies show that there are clear differences between successful and unsuccessful psychopaths on both a fysiological and psychological level. Besides this, traits such as social maladaptive behaviour and emotional rationality are named as properties which psychopaths could use to successfully function in society. Discussion Though it is often difficult to research successful psychopaths, because of their inherent ability to remain undetected, it is of great importance. It is very important that methods of screening are developed to prevent psychopaths from coming into a position of power. Keywords: Psychopath; Successful; Subtypes; Comparison; physiology; Society
2
Samenvatting Inleiding Psychopathie is een stoornis welke gekenmerkt wordt door grandiositeit, egocentriciteit, misleiding, oppervlakkige emoties, gebrek aan empathie of schuldgevoel, onverantwoordelijkheid, impulsiviteit en een drang om sociale normen te overtreden. Lang heeft het beeld bestaan dat criminaliteit een essentiële factor is in de diagnose van psychopathie. De homogeniteit van psychopathie wordt echter veel bekritiseerd en het idee dat psychopaten ook succesvol in de samenleving zouden kunnen functioneren steeds sterker. Gezien het bestaan van succesvolle psychopaten een sterke negatieve impact zou hebben op de samenleving, beschouwt deze studie de verschillen tussen succesvolle en onsuccesvolle psychopaten en de prevalentie van succesvolle psychopaten in de samenleving. Methode Deze worden onderzocht aan de hand van een literatuuronderzoek waarbij tien artikelen met betrekking tot de heterogeniteit van psychopathie, evenals de eigenschappen van psychopaten welke in het voordeel van de psychopaat werken, worden besproken. Resultaten Aan de hand van deze studies ziet men dat er duidelijke verschillen zijn tussen succesvolle en niet succesvolle psychopaten op zowel fysiologisch als psychologisch vlak. Ook worden eigenschappen als sociaal maladaptief gedrag en emotionele rationaliteit benoemd als eigenschappen welke psychopaten kunnen aanwenden om succesvol te functioneren in de samenleving. Discussie Hoewel het lastig is succesvolle psychopaten te onderzoeken vanwege hun inherente eigenschap om ongedetecteerd te blijven, is dit van groot belang. Het is van groot belang dat er screeningmethodes ontwikkeld worden om psychopaten te kunnen weren van machtsposities.
Sleutelwoorden: Psychopaten; Succesvol; Subtypen; vergelijking; fysiologie; samenleving
3
Inleiding De psychologie kent vele stoornissen die in de moderne tijd stevig geworteld zijn in onze samenleving. Een stoornis die voor relatief grote problemen zorgt in de samenleving is psychopathie. Psychopaten worden gekenmerkt door afwijkingen in het sociaal emotioneel gedrag. Grandiositeit, egocentriciteit, misleiding, oppervlakkige emoties, gebrek aan empathie of schuldgevoel, onverantwoordelijkheid, impulsiviteit en een drang om sociale normen te overtreden zijn allemaal karakteristiek aan psychopathie (Mathieu et al., 2013). De amygdala wordt vaak aangewezen als boosdoener, wanneer deze door genetische of omgevingsfactoren niet goed haar functie kan vervullen. De amygdala is grotendeels verantwoordelijk voor onze emotionele leerprocessen (Furnham et al., 2008). Psychopathie heeft veel overeenkomsten met ASPS. In de DSM IV is psychopathie dan ook niet als aparte stoornis opgenomen. Hier bestaat echter veel discussie over. In 2010 stelden Poythress et al. dat psychopathie zich onderscheidt van ASPS, hoewel de twee sterk comorbide zijn. In tegenstelling tot ASPS, is crimineel of antisociaal gedrag geen directe vereiste voor psychopaten (Furnham, Dawoud & Swami, 2008). Toch wordt crimineel gedrag vaak als kenmerkend gezien voor psychopaten. De Psychopathy Checklist-Revised (PCL-R) van Hare (2003) wordt voor het vaststellen van psychopathie het meest gebruikt. Daarnaast de Psychopathic Personality Inventory (PPI) (Skeem, Polaschek, Patrick, & Lilienfeld, 2011). Volgens de handleiding van de PCL-R scoren Amerikaanse gevangenen een gemiddelde van 22,1 op de PCL-R. Bovendien scoort 20,5 procent hoger dan dertig. De tweede factor voor diagnose van psychopathie bij de PCL-R is dan ook criminaliteit. De homogeniteit van psychopathie is echter veel en uitgebreid bekritiseerd, en deze kritiek dateert terug tot 1948, toen Karpman bedacht dat er een onderscheid bestond tussen primaire en secundaire psychopaten (Blackburn et al, 2008). In tegenstelling tot primaire psychopaten zijn secundaire psychopaten angstiger en onrustiger zijn, met een hogere kans op agressie en geweldadigheid (Skeem et al., 2011). Psychopaten zonder dit crimineel gedrag worden vaak omschreven als ‘succesvolle’ psychopaten. Deze succesvolle psychopaten functioneren in de samenleving en blijven over het algemeen onopgemerkt. Bovendien stellen onderzoekers zoals Mullins-Sweatt, Glover, Derefinko, Miller, & Widiger (2010) dat bepaalde beroepsgroepen een hoge 4
aantrekkingskracht op psychopaten zouden kunnen hebben. Beroepsgroepen waarbij macht een belangrijke rol speelt, zoals advocaten of managers zouden voordelen bieden voor psychopaten. Er is echter nog veel minder onderzoek gedaan naar succesvolle psychopaten, die ongedetecteerd weten te blijven door ons gerechtssysteem (von Borries et al. 2012). De laatste jaren word er veel gekeken naar de prevalentie van succesvolle psychopaten (Boddy, 2011). Caponecchia, Sun & Wyatt (2012) zijn van mening dat hier een sterk overdreven beeld over bestaat, gezien psychopathie in slechts 7,7% van de veroordeelde mannen voorkomt, en slechts in 0,6% van de algemene bevolking. Wel stellen zij tegelijkertijd dat het erg moeilijk is om vast te stellen of iemand werkelijk een psychopaat is. Hebben psychopaten bestaansrecht binnen de algemene bevolking, waardoor de succesvolle psychopaat mogelijk wordt? Het is van belang dat er meer bekend wordt over dergelijke succesvolle psychopaten. Indien criminaliteit geen bepalende factor is voor psychopaten, moet de PCL-R wederom herzien worden om de tweedeling tussen succesvolle en onsuccesvolle psychopaten te accomoderen. Daarnaast zijn de verschillen tussen succesvolle en onsuccesvolle psychopaten van belang, daar de behandeling voor onsuccesvolle psychopaten mogelijk anders is dan die van succesvolle psychopaten. Het is dan ook de vraag of een succesvolle psychopaat bestaansrecht heeft in de huidige samenleving, en wat de fysieke en psychologische verschillen zijn tussen succesvolle en onsuccesvolle psychopaten.
5
Methoden Voor deze thesis is een literatuurstudie uitgevoerd. Hiervoor is gebruik gemaakt van wetenschappelijke artikelen in de databases Psycarticles, Psychology and Behavioural Science Collection en PsycInfo. De zoektermen zijn geformuleerd in het Engels en Nederlands. gebruikte Engelse zoektermen waren ‘Psychopath’, ‘successful’, primairy psychopath’ en ‘secundairy psychopath’. De Nederlandse zoektermen waren ‘Psychopaat’, ‘Psychopaten’ ‘Psychopathie’, ‘succesvol’, primaire psychopaat’ en secundaire psychopaat’. Enkel artikelen recenter dan 2003 (tien jaar oud) zijn in de selectie meegenomen, om een beeld te geven van de actuele onderzoeken op het gebied van de psychopathie. Onderzoeken ouder dan tien jaar tonen in mindere mate de huidige denkbeelden van de onderzoekers. Aan deze criteria voldeden 41 artikelen. Uit deze 41 artikelen zijn enkel empirische studies geselecteerd, welke zijn beoordeeld voor geschiktheid aan de hand van de abstract. Uit deze zoekactie werden uiteindelijk acht artikelen geselecteerd voor behandeling in deze studie. Verder zijn er twee artikelen gevonden aan de hand van gerefereerde artikelen binnen de reeds bekende bronnen. Hiermee komt het totaal van besproken studies op tien.
6
Resultaten Deze literatuurstudie heeft zich gericht op twee vragen. De eerste vraag betreft de prevalentie van psychopathie in de algemene bevolking. De tweede vraag is hoe deze succesvolle psychopaten verschillen van de onsuccesvolle psychopaten, zowel op fysiologisch als psychologisch vlak. Allereerst worden er artikelen besproken die ingaan op de vraag met betrekking tot de prevalentie van psychopathie in de algemene bevolking, en in het tweede deel van de resultatensectie worden studies besproken welke de verschillen tussen succesvolle en onsuccesvolle psychopaten toelichten. Prevalentie van psychopathie in de algemene bevolking Pham, Vanderstukken, Philippot & Vanderlinden (2003) richtten hun onderzoek op de selectieve aandacht en executief functioneren van psychopaten. Zij verwachtten hierbij te vinden dat psychopaten lager op deze cognitieve functies zouden scoren dan niet-psychopaten. Aan deze studie deden 36 mannelijke gevangenen mee, die werden ingedeeld in de groep psychopaten of niet psychopaten. Deze indeling gebeurde aan de hand van de PCL-R, waarbij personen met een score van 25 en hoger ingedeeld werden bij de psychopaten groep, en personen met een score van vijftien en lager bij de niet-psychopaten. Daarnaast werd de Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS) gebruikt om verschillen in intelligentie tussen de groepen vast te stellen. Alle participanten werden vervolgens onderworpen aan een testbatterij van zes tests, namelijk de D-II Annuleringstest (D-IIAT) welke de visuele scanvaardigheid test, de Porteus Maze Test (PMT) die test in hoeverre men een vast patroon kan aanhouden bij interferentie, de Tower of London Test (TLT) om planvaardigheid te testen, de Stroop Kleur Woord Interferentie Test (SKWIT) welke test hoe goed men omgaat met interferentie onder tijdsdruk , de Trail Making Test (TMT) ontworpen om visuo-conceptuele vaardigheden te testen alsmede de flexibiliteit tussen cognitieve sets en tenslotte de aangepaste Wisconsin Card Sorting Test (WCST) om flexibiliteit en deductief redeneren te meten. Voor de analyse werden de participantengroepen vergeleken op alle tests met gebruik van twee-factor ANOVA’s en student ttests. Bij de PMT, D-IIAT en TLT vonden de onderzoekers dat psychopaten signficant slechter scoorden dan de niet psychopaten, wat duid op problemen met concentratie. Met betrekking tot de SKWIT, TMT en WCST vonden zij dit effect niet. De WAIS toonde eveens geen verschillen. Pham et al (2003) concludeerden op basis van deze data dat psychopaten wel moeite hebben om langere tijd 7
gefocust te blijven, maar dat ze geen extra moeite hebben met plannen. Ook werd er geen gebrekkige flexibiliteit bij psychopaten geconstateerd. Caponecchia et al. (2012) wilden onderzoeken hoe gedragsmatige criteria en het label van ‘psychopaat’ gebruiken in relatie tot hun collega’s, gezien de sterk stigmatiserende werking van dit label. De onderzoeksgroep van deze studie bestond uit 307 Australische werknemers, waarvan 161 vrouwen en veertig mannen, tussen de 34 en de 54 jaar oud, welke gemiddeld 5,9 jaar bij hun huidige werkgever in dienst waren. Deze werknemers werd gevraagd een online vragenlijst in te vullen met betrekking tot hun ervaringen van pestgedrag op de werkplek, waarbij zij het gedrag van hun collega’s dienden te beoordelen aan de hand van een cijfer. De vragenlijst bestond uit de Negative Acts Questionnaire-Revised (NAQ-R) voor het inschatten van pestgedrag, waarbij de participanten gevraagd werd een collega te nomineren met het slechtste interpersoonlijke gedrag. Daarna de Behavior Checklist (BC) om het gebruik van criteria die psychopathie indiceren bij deze referentiepersoon in te schatten en de Word-Rating Scale (W-RS) die aangaf in welke mate er positieve, negatieve en neutrale woorden gebruikt werden om de referentiepersoon te beschrijven. Pesten werd op verschillende manieren geoperationaliseerd; namelijk de operationele methode waarbij participanten minsten twee keer per week een negatieve actie uit de NAQ-R hadden meegemaakt, en de eigen waarneming methode waarbij participanten alleen aan hoefden te geven of ze gepest waren, na een gegeven definitie van pesten. De gegevens zijn geanalyseerd aan de hand van eenweg ANOVA’s, waarbij de resultaten op de BC en W-RS werden vergeleken tussen de gepeste en niet gepeste participanten. Caponecchia et al. (2012) vonden hier dat de gepeste participanten hun referentiepersoon significant hoger scoorden op de psychopathische kenmerken van de BC en significant meer negatieve termen gebruikten om hun referentiepersoon te beschrijven op de W-RS dan de niet gepeste participanten. Wanneer de participanten gevraagd werd of ze hun referentiepersoon als psychopaat zouden kenmerken deden de gepeste participanten dit significant vaker dan de niet gepeste groep. Zowel de gepeste als niet gepeste groep gaven echter significant vaker het label ‘psychopaat’ aan hun referentiepersoon, dan dat ze deze hoge scores gaven op psychopathische kenmerken in de BC. Uit deze resultaten concluderen Caponecchia et al (2012). Dat
8
er wel degelijk een (door de slachtoffers gepercipieerde) relatie bestaat tussen psychopathie en pesten op het werk. Een onderzoek van Mullins-Sweatt et al. (2010) richtte zich op het vinden van de persoonskenmerken van succesvolle psychopaten. Het grootste obstakel dat zij zagen was het vinden van succesvolle psychopaten. Zij bedachten dat als deze succesvolle psychopaten bestaan, er bepaalde beroepsgroepen zijn die een verhoogde kans hebben met deze in aanraking te komen. Daarom besloten zij vragenlijsten af te nemen bij deze beroepsgroepen. met als eerste vraag of ze een of meer cliënten of collega’s hebben gehad die zij als psychopaat zouden beschrijven. De beschreven psychopaten functioneerden in de samenleving en worden daarom aangeduid als succesvolle psychopaten. Participanten die bevestigden iemand te kennen die voldeed aan de definitie van psychopaat van de onderzoekers bestonden uit 81 psychologen, 25 advocaten en 41 professoren in de klinische psychologie. Alle drie de groepen hadden gemiddeld ruim twintig jaar werkervaring en bestonden voor ongeveer een derde uit vrouwen en twee derde uit mannen. Deze participanten werd gevraagd een cijfer te geven om te beschrijven hoe goed ze de vermoede succesvolle psychopaat kennen en hoe zwaar ze de ernst van diens psychopathie inschatten. Daarnaast vulden zij een Five Factor Form (FFF) in, een geupdate versie van het Five Factor Model, waarmee zij de persoonlijkheid van de participanten wilden meten. Tenslotte vulden de participanten nog de Psychopathy Rating Form (PRF) in, welke vraagt een cijfer te geven voor vijftien eigenschappen die vaak geconstateerd worden bij psychopathie. De professoren en advocaten rapporteerden de meerderheid van de psychopathische collega’s. Voor de analyse werd gebruik gemaakt van een univariaat between-subjects ANOVA analyse om vergelijkingen te maken tussen de drie groepen participanten wat betreft hun inschatting van psychopathie. Zij vonden hierin geen significante verschillen. De succesvolle psychopaten werden aangemerkt als hoog in assertiviteit, spanningsbehoefte en activiteit, en laag in goedaardigheid, recht door zee zijn, altruïsme, gehoorzaamheid en bescheidenheid. Eveneens werd gevonden dat de succesvolle psychopaten hoog scoorden op competentie, orde, prestatiedrang en zelfdiscipline. Mullins-Sweatt et al. (2010) concluderen op basis van deze resultaten dat succesvolle psychopaten bestaan en binnen verschillende beroepsgroepen ook bestaansrecht hebben, gezien de negatieve eigenschappen van psychopathie in zulke beroepen vaak als deugden kunnen worden gezien. 9
Mokros, Menner, Eisenbarth, Alpers & Osterheider (2008) onderzochten maladaptief sociaal gedrag bij psychopaten. Het probleem dat deze onderzoekers zagen was dat dergelijk maladaptief sociaal gedrag slechts zelden geobserveerd kon worden bij psychopaten, en daarom moeilijk onderzocht. Hun doel was dan ook om dit gedrag te observeren in een sociaal dilemma situatie. Aan dit onderzoek participeerden 48 mannelijke veroordeelde psychopaten en een controle groep van veroordeelde niet-psychopaten. Alle psychopathische participanten scoorden boven de twintig punten op de PCL-R. De participanten werd gevraagd veertig trials van een Prisoners Dilemma Game (PDG) te spelen om maladaptief sociaal gedrag te meten. Bij dit spel moeten participanten aangeven of ze de komende ronde gaan samenwerken, of de ander verraden. Bij eenzijdig verraad zijn de opbrengsten voor de verrader hoog, en de kosten voor de verliezer hoog. Bij tweezijdig verraad verliezen beide kanten een beetje en bij tweezijdige trouw winnen beide kanten een beetje. De computertegenstander was geprogrammeerd om een tit-for-two-tats strategie te hanteren, waarbij deze begint met een positieve respons en pas overgaat naar negatief wanneer de tegenstander twee keer achter elkaar een negatieve respons geeft. Voor iedere trial werd de participanten gevraagd de zet van de tegenstander te voorspellen. Naast de PDG werden er twee zelfrapportage vragenlijsten afgenomen. De Psychopathy Personality Inventory-Revised (PPI-R) is een zelfrapportage vragenlijst die informatie geeft over acht onderdelen van het psychopathisch construct; te weten machiavelliaanse egocentriciteit, sociale potentie, onverschrokkenheid, koudhartigheid, rebelleuze noncomformiteit, schuld externalisatie, achteloosheid en stress immuniteit. Ten slotte werd de Meerkeuze Vocabulaire Test (MVT) afgenomen, om in te schatten of de participanten de instructies zouden begrijpen. De Mann-Whitney U test wees uit dat er geen verschillen tussen de psychopaten en de controlegroep waren met betrekking tot leeftijd of verbaal IQ. Aan de hand van een eenzijdige Fisher’s exact test werd een significant verschil in score van het PDG gevonden tussen de psychopaten en controle groep, waarbij de psychopaten hoger scoorden, wat maladaptief sociaal gedrag aantoont. Een Mann-Whitney analyse wees uit dat dit kwam door een hogere mate van verraad bij de psychopaten. Mokros et al. (2008) concluderen op basis van deze resultaten dan ook dat het maladaptief sociaal gedrag van psychopaten in een populatie van grotendeels niet-psychopaten voor hogere kortetermijn winsten kan zorgen, door gebruik te maken van de ‘naïviteit’ van niet-psychopaten. 10
Young, Koenigs, Kruepke & Newman (2012) onderzochten de manier waarop psychopaten situaties beoordelen. Zij wilden weten of psychopaten in moreel opzicht anders oordelen over situaties dan niet-psychopaten. Voor hun onderzoek testten zij twintig psychopathische criminelen en 25 niet psychopathische criminelen. Alle deelnemers waren blanke mannen onder de 45 jaar oud, die op het moment van het onderzoek geen psychotropische medicatie gebruikten. De PCL-R werd gebruikt om te differentiëren tussen psychopaten en niet psychopaten. Participanten met een score van boven de dertig op de PCL-R werden als psychopaat aangemerkt. Vervolgens legden Young et al. (2012) de Moral Judgement Task (MJT) voor aan de participanten, welke bestond uit 48 hypothetische morele scenario’s. In sommige gevallen werd het taalgebruik versimpeld zodat deze beter begrepen kon worden. De morele scenario’s beschreven schadelijke en neutrale intenties en resultaten: accidentele schade (neutrale intenties, schadelijk resultaat), gepoogde schade (schadelijke intenties, neutraal resultaat), bedoelde schade (schadelijke intenties, schadelijk resultaat) en neutrale daden (neutrale intenties, neutraal resultaat). De participanten dienden vervolgens een cijfer tussen een en zeven te geven over de morele toelaatbaarheid van de actie. De resultaten werden geanalyseerd aan de hand van een subject-wise ANOVA analyse tussen de beide groepen. Hieruit bleek dat bedoelde schade scenario’s door beide groepen als moreel meer ontoelaatbaar werden beoordeeld dan accidentele schade scenario’s. Beide groepen verschilden niet significant in hun beoordelingen van de morele toelaatbaarheid van gepoogde schade, bedoelde schade en neutrale daden, maar er werd wel een signficant verschil tussen de groepen gevonden bij accidentele schade. De psychopaten beoordeelden deze scenario’s als meer toelaatbaar dan de niet psychopaten. Young et al. (2012) concluderen op basis van deze gegevens dat psychopaten over abnormale morele cognitie beschikken. Zij constateren dat psychopaten in de ‘pech’ scenario’s rationeler reageerden dan de niet psychopathische groep. Iria, Barbosa, & Paixão (2012) stelden dat psychopaten minder goed zijn in het identificeren van negatieve emoties in gezichtsuitdrukkingen dan niet psychopaten. Aan dit onderzoek participeerden 62 mannelijke criminelen, die opgedeeld werden in twee groepen. Onsuccesvolle psychopaten (n = 25) en onsuccesvolle niet-psychopaten (n = 37). Daarnaast waren er nog 51 mannen zonder strafblad, die opgedeeld werden in de groepen succesvolle psychopaten (n = 12) en succesvolle niet-psychopaten (n = 39). Voor de indeling in groepen is gebruik gemaakt van de PCL-R waarbij een 11
score van dertig of hoger aangemerkt werd als psychopaat. Tijdens de screening van participanten werd er een intelligentietest gebruikt voor abstract redeneren om vast te stellen dat de participanten geen intellectuele beperking hadden. Verder werd er gebruik gemaakt van een set van 48 gezichten welke emoties uitdrukken. Voor de emoties geluk, walging, angst, boosheid, verdriet en verassing waren ieder acht gezichten. Deze werden aan de participanten gepresenteerd in een go-nogo taak, waarbij deze per blok moesten reageren op een specifieke negatieve emotie (go) en niets moeten doen bij de andere emoties (no go). Er waren drie blokken, een voor angst, verdriet en boosheid. De participanten kregen de foto’s te zien voor 500 ms, en hadden daarna 2000 ms om te reageren. Hierbij werden het aantal fouten door niet te reageren wanneer dit wel had gemoeten geregistreerd (positieve missers), en het aantal keren dat een proefpersoon wel reageerde waar dit niet had gemoeten (negatieve missers). Voor de analyse is er gecontroleerd voor leeftijd door middel van de ANCOVA methode. De onderzoekers vonden hier dat onsuccesvolle psychopaten en succesvolle psychopaten niet onderling verschilden in de positieve missers, hoewel beiden significant slechter scoorden dan niet psychopaten. Bij de negatieve missers scoorden onsuccesvolle psychopaten en onsuccesvolle nietpsychopaten beiden significant slechter dan de succesvolle psychopaten en succesvolle nietpsychopaten. Iria et al. (2012) concluderen op basis van deze resultaten dat psychopaten, zowel succesvol als onsuccesvol, grote moeite hebben met het identificeren van angst en verdriet. Zij stellen hierbij dat het vertonen van een angstige emotie cues zijn die, wanneer ze herkend worden, de agressiviteit bij anderen onderdrukt. Gezien psychopaten dit niet herkennen, functioneert dit bij hen niet.
Succesvol vs niet succesvol Ishikawa et al. (2001) constateerden dat er een hiaat in de wetenschappelijke literatuur zat, namelijk de vergelijking tussen succesvolle en onsuccesvolle psychopaten. Zij wilden met hun onderzoek aantonen dat deze twee groepen verschillen wat betreft hun autonomische stress reacties en executieve functies. De deelnemers aan het onderzoek betroffen mannen met leeftijden tussen de 21 en 45 jaar, die vloeiend Engels spraken. De deelnemers werd toegezegd dat alle informatie die ze toegaven over gepleegde misdaden niet aan justitie gecommuniceerd zouden worden. De deelnemers 12
werden verdeeld over een groep succesvolle (n = 13) en onsuccesvolle (n = 17) psychopaten en een controlegroep van niet-psychopaten (n = 27). Mate van psychopathie werd beoordeeld aan de hand van de PCL-R. Voor de psychofysiologische metingen werden hartslag via EKG en huidconductiviteit gemeten tijdens een emotionele manipulatie taak, ontworpen om secundaire emoties zoals schaamte en schuldgevoel te ontlokken. Alle metingen werden met een polygraaf gedurende het hele experiment vastgelegd. Executieve functies werden gemeten aan de hand van de WCST, en geheugen aan de hand van subtests van de Wechsler Memory Scale (WMS). Voor de analyse zijn covariaten gebruikt als leeftijd, SES, IQ en etniciteit. Uit de resultaten bleek dat onsuccesvolle psychopaten een significant mindere fysiologische stressreacties hadden dan succesvolle psychopaten en de controle groep tijdens de emotionele manipulatie taak. Op het gebied van executief functioneren scoorden succesvolle psychopaten significant hoger dan zowel onsuccesvolle psychopaten als de controle groep. Dit effect bleef na controle op de eerder genoemde covariaten. Ishikawa et al. (2001) concluderen op basis van deze resultaten dat succesvolle psychopaten niet lijden aan dezelfde cognitieve tekortkomingen als onsuccesvolle psychopaten. Yang, Raine, Colletti, Toga & Narr (2010) constateerden dat hoewel er al ruim empirisch bewijs was voor tekortkomingen in corticale en subcorticale structuren bij psychopaten, er nog zeer weinig onderzoek gedaan was naar verschillen tussen de succesvolle en niet succesvolle psychopaten. In hun studie wilden zij dan ook de verschillen meten in de prefrontale cortex en de amygdala bij zowel succesvolle als onsuccesvolle psychopaten, en een controlegroep. De vrijwilligers voor het onderzoek waren 87 mensen uit vijf uitzendbureaus. Deze werden opgedeeld tot groepen van zestien onsuccesvol psychopaten, tien succesvolle psychopaten en 27 mensen voor de controlegroep. De PCLR werd gebruikt voor het onderscheid tussen psychopaten en niet psychopaten, succesvolle en niet succesvolle psychopaten werden ingedeeld aan de hand van hun veroordelingen in het verleden. Verder werd er gebruik gemaakt van 128 MRI beelden per participant. De prefrontale cortex werd opgedeeld in vijf regio’s, zijnde superieur frontaal cortex (SFC), middel frontaal cortex (MFC), inferieur frontaal cortex (IFC), orbitofrontaal cortex(OFC) en rectaal gyrus (RG). In deze gebieden van de frontaal cortex en bij de amygdala werd het volume van de cortex gemeten. Voor de analyse van de frontale cortex maakten Yang et al. (2010) gebruik van multivariaat ANOVA’s, waarbij totale 13
hersenvolume als covariaat werd gebruikt. De vonden hier dat onsuccesvolle psychopaten significant minder volume en dichtheid hadden in de regio’s MFC, OFC, in het bijzonder in de rechter frontale cortex. In tegenstelling tot de onsuccesvolle psychopaten, werd er geen significant verschil gevonden tussen succesvolle psychopaten en de controlegroep. Voor de analyse van de amygdala werd wederom gebruik gemaakt van multivariaat ANOVA’s. Hier werd gevonden dat zowel onsuccesvolle als succesvolle psychopaten significant minder corticaal volume en dichtheid hebben dan de controle groep. Yang et al. (2010) concludeerd dan ook dat de inconsistentie die onderzoekers altijd vonden bij psychopathische patiëntgroepen voor een deel veroorzaakt word door de heterogeniteit binnen de psychopathie. Succesvolle psychopaten zijn cognitief lang niet zo beschadigd als de onsuccesvolle psychopaten, maar de amygdala, welke de emoties regelt, is wel net als bij onsuccesvolle psychopaten van minder volume. Gao, Raine & Schug (2011) onderzochten eveneens de fysiologische verschillen tussen succesvolle en onsuccesvolle psychopaten. Zij legden hun aandacht bij de P3, de fysiologische reactie in de hersenen wanneer er een stimulus aangeboden wordt. Deze respons stelt ons in staat snel te reageren op onze omgeving. Normaliter volgt deze reactie ongeveer 300 ms na de stimulus. Bij psychopaten functioneert deze respons minder goed, en is deze respons minder sterk. De theorie van Gao et al. (2011) was dat onsuccesvolle psychopaten hier een significant minder sterke respons zouden hebben dan succesvolle psychopaten en de controle groep. Zij testten hiervoor 121 mannen tussen de 23 en de 56 jaar oud, die zij vonden via uitzendbureaus. Deze mannen werden ingedeeld in drie groepen; controlegroep van niet-psychopaten(n = 30), succesvolle psychopaten (n = 23), en onsuccesvolle psychopaten (n = 22). Psychopaten en niet psychopaten werden onderscheden aan de hand van de PCL-R, waarbij participanten met een score van 25 of hoger aangemerkt werden als psychopaat, aangevuld door tien bronnen van betrokkenen. Ook werden er vier subschalen van de WAIS-III gebruikt (gelijkenissen, rekenen, digit symbol en picture completion tests) om te controleren voor intelligentieverschillen tussen de groepen. De P3 respons werd gemeten door middel van EEG. Bij dit experiment werd er onderscheid gemaakt tussen stimuli die de subjecten al kennen (zoals vogelgeluiden) en nieuwe stimuli (zoals een piep). Voor de analyse werd gebruik gemaakt van repeated measures ANOVA, waarin de groepen met elkaar vergeleken werden. Daar waar de 14
resultaten niet normaal verdeeld waren werd er gebruik gemaakt van de Chi-square analyse. De onderzoekers vonden dat onsuccesvolle psychopaten verminderde P3 amplitudes hadden dan de controlegroep, maar dat succesvolle psychopaten juist een snellere P3 reactie hadden. Gao et al. (2011) stellen dat P3 potentialen belangrijke indicatoren zijn voor algemeen cognitief functioneren en concluderen op basis van deze resultaten dan ook dat succesvolle psychopaten in tegenstelling tot onsuccesvolle psychopaten, zich zeer goed kunnen meten met niet psychopaten, en in een aantal gevallen zelfs beter presteren. Koenigs, Kruepke, Zeier & Newman (2012) onderzochten het morele oordelen van psychopaten. Zij vroegen zich af of psychopaten wel moreel goed van moreel fout weten te onderscheiden en vermoedden dat psychopaten met een laag niveau van angstigheid (primaire psychopaten) minder moreel oordelen dan psychopaten met een hoog niveau van angstigheid (secundaire psychopaten). Aan hun onderzoek participeerden 64 gevangenen onder de 45 jaar oud met een IQ hoger dan zeventig, zonder geschiedenis van bipolariteit of psychotropische medicatie. De PCL-R werd gebruikt om deze mannen in een groep psychopaten en niet psychopaten op te delen. Een PCL-R score van dertig of hoger werd aangemerkt als psychopaat (n = 24) en twintig en lager als niet psychopathisch (n = 24). De participanten met een score tussen de 21 en 29 werden uitgesloten van het experiment (n = 16). Verder werd de Welsh Anxiety Scale (WAS) gebruikt om te differentiëren tussen hoog angstige en laag angstige proefpersonen, welke een tweede opdeling voor de psychopaten verzorgde. Bij een WAS score van 13 of minder werden psychopaten ingedeeld bij laag angstig psychopathische groep (LAP, n = 12) en bij 14 of hoger bij de hoog angstig psychopathische groep (HAP, n = 12). Participanten oordeelden vervolgens over 24 hypothetische morele scenario’s. In ieder scenario werd de vraag gesteld “Zou je … om … te bereiken?”. Zij besloten hierin onderscheid te maken tussen ‘persoonlijke’ en ‘onpersoonlijke’ schade. Een voorbeeld van persoonlijke schade was iemand voor de trein duwen, en onpersoonlijke schade een wissel omzetten waardoor een trein waarschijnlijk zou ontsporen. Voor de statistische analyse werd gebruik gemaakt van geplande t-tests, waarbij scores per soort scenario, gemiddelde scores over alle groepen en groepsgemiddelden vergeleken werden. De resultaten wezen uit dat psychopaten meer acties toelaatbaar vinden dan nietpsychopaten, bij onpersoonlijke acties. Verder werd gevonden dat LAP significant minder moeite 15
hadden met persoonlijke schade acties, maar HAP niet. De auteurs concluderen op basis van deze resultaten dat hoewel beide psychopathische groepen meer geneigd zijn schadelijke acties voor anderen te ondernemen, er subgroepen zijn die hier meer toe geneigd zijn dan andere.
16
Discussie Dit onderzoek heeft beschouwd wat er in de wetenschappelijke literatuur bekend is over succesvolle psychopaten. Dit is gebeurd aan de hand van twee vragen; Wat is de prevalentie van psychopaten in de algemene samenleving en hoe verschillen deze succesvolle psychopaten van de onsuccesvolle psychopaten op fysiologisch, psychologisch en gedragsmatig vlak. Door de resultaten van verschillende empirische studies op dit gebied met elkaar te vergelijken is getracht een antwoord te vinden op deze twee onderzoeksvragen.
Prevalentie van succesvolle psychopaten in de samenleving Pham et al. (2003) onderzochten de psychologie van psychopaten en vonden daar dat hoewel psychopaten hun negatieve kanten hebben, zij hierdoor niet gediskwalificeerd zijn voor functioneren in de samenleving. Mullins-Sweatt et al. (2010) neemt dit idee een stap verder, en stellen zelfs dat psychopaten niet alleen kunnen functioneren in de samenleving, maar hier bij beroepsgroepen zoals advocaten, politieagenten en managers zelfs een mogelijk voordeel hebben. Dit werd ondersteund door Mokros et al. (2008) die het gedrag van psychopaten bekeken, en vonden dat deze op de korte termijn meer winst maakten dan niet-psychopaten. Het onderzoek van Iria et al. (2012) beschouwde de psychologische kant hiervan en zij concludeerden dat psychopaten geen medelijden kennen, waardoor psychopaten hogere winst kunnen pakken ten koste van anderen. Ten slotte zag Young et al. (2012) dat psychopaten rationeler denken dan niet-psychopaten.
Verschillen succesvolle en onsuccesvolle psychopaten De tweede vraag gesteld binnen dit onderzoek betreft de verschillen tussen succesvolle en onsuccesvolle psychopaten. Ishikawa et al. (2001), Yang et al. (2010) en Gao et al. (2011) onderzochten de fysiologische verschillen tussen succesvolle en onsuccesvolle psychopaten. Ieder vonden zij duidelijke verschillen tussen succesvolle en onsuccesvolle psychopaten. Succesvolle psychopaten produceerden in alle tests betere resultaten dan de onsuccesvolle psychopaten. Succesvolle psychopaten komen erg overeen met het concept van de primaire (laag angstige) psychopaat. 17
Implicaties In de besproken onderzoeken blijkt dat psychopaten binnen onze samenleving bestaansrecht hebben. Ondanks de stelling van Caponecchia, Sun & Wyatt (2012) dat slechts 0,6 procent van de algemene bevolking psychopaat is, blijkt er een subgroep van psychopaten te bestaan welke de vaardigheden bezitten om relatief succesvol te functioneren in de samenleving. Eigenschappen die als stoornis worden omschreven kunnen psychopaten voordelen opleveren. Daarbij is psychopathie een heterogene stoornis, wat betekent dat verschillende psychopaten zouden kunnen profiteren van verschillende behandelwijzen. De constatering van de tweedeling tussen succesvolle en onsuccesvolle psychopaten in zowel fysiologie als psychologie betekent dat men in de algemene bevolking waakzaam moet zijn. Indien men zich wil beschermen tegen sociaal maladaptief gedrag van psychopaten op de werkplek dienen er screening methoden ontwikkeld te worden voor sollicitatieprocedures bij beroepsgroepen die zowel een hoge autonomiteit hebben als macht. Beroepsgroepen die hier voor in aanmerking zouden komen zijn bijvoorbeeld politieagenten, leraren, managers en advocaten.
Beperkingen en suggesties Een grote beperking in onderzoeken betreffende succesvolle psychopaten is er een waar alle onderzoekers last van hebben. Succesvolle psychopaten zijn uitzonderlijk lastig te observeren, juist omdat het voorkomen van detectie onderdeel is van de reden dat ze succesvol zijn. Caponecchia et al. (2012) probeerden om dit probleem heen te komen door mensen te laten vertellen over mogelijk psychopathische collega’s. Caponecchia et al. (2012) onderschrijven echter dat dit mogelijk niet de meest betrouwbare methode is om succesvolle psychopaten op te sporen en te onderzoeken, gezien de psychopaten zelf niet direct onderzocht zijn. In de andere studies komt dit probleem naar voren in de vorm van zeer kleine steekproeven. Daarnaast wordt er vrijwel altijd dezelfde populatie gebruikt voor het observeren van psychopaten; veroordeelde criminelen. Dit geeft een mogelijk eenzijdig beeld van deze heterogene groep. Mogelijk kunnen toekomstige onderzoeken opgezet worden op grotere en
18
wellicht internationale schaal, waarbij de gebruikte populaties van succesvolle psychopaten uit voorgaande individuele onderzoeken gecombineerd worden tot een grotere groep. Positieve punten in de beschreven onderzoeken zijn de creativiteit van de onderzoeken. Het idee van Mokros et al. (2008) om maladaptief sociaal gedrag te observeren aan de hand van een PDG is sterk, gezien dit het meest lijkt om een natuurlijke observatie. Ook de experimenten van Yang et al. (2010) en Gao et al. (2011) zijn sterk opgezet, met fysiologische metingen als basis, welke harde en vergelijkbare cijfers opleveren. Vervolgonderzoeken zouden zich kunnen richten op het onwikkelen van screening materialen voor succesvolle psychopaten, welke als standaardprocedure ingesteld kunnen worden bij sollicitatieprocedures voor eerder genoemde beroepsgroepen. Dergelijke screening materialen kunnen tevens gebruikt worden voor verder onderzoek naar succesvolle psychopaten. Een ander mogelijk vervolgonderzoek zou zijn om de onderzoeken van Ishikawa et al (2001) en Mokros et al. (2008) te combineren. Men zou de fysiologische stressmetingen van Ishikawa kunnen combineren met een PDG, waarbij de participanten zijn verdeeld over succesvolle en onsuccesvolle psychopaten. Men kan dan observeren of succesvolle psychopaten anders reageren dan onsuccesvolle psychopaten wanneer zij een negatieve beslissing maken jegens hun tegenstander, alsmede zien wie er met de hoogste score uit het PDG komt. De hypothese in deze is dat succesvolle psychopaten met een hogere score eindigen dan onsuccesvolle psychopaten, maar hier meer stress aan ondervinden. Uiteraard is ook bij dit onderzoek het vinden van participanten een probleem.
Conclusie Dit onderzoek toont aan dat mensen met psychopathie kunnen functioneren in de samenleving en dat psychopathie een heterogene stoornis is, waar men slechts weinig van afweet. Onderzoek naar de verschillende subtypen, in het bijzonder succesvolle en onsuccesvolle psychopaten, van groot belang is, gezien de aanwezigheid van onopgemerkte psychopaten een ondergravende werking kan hebben op de samenleving.
19
Literatuur Blackburn, R., Logan, C., Donnelly, J.P., & Renwick, S.J.D. (2008). Identifying psychopathic subtypes: combining an empirical personality classification of offenders with the psychopathy checklist-revised. Journal of Personality Disorders. Vol 22(6) 95-162. DOI: 10.1521/pedi.2008.22.6.604 Blair, R. J. R. (2008). The cognitive neuroscience of psychopathy and implications for judgments of responsibility. Neuroethics, 1, 149-157 DOI: 11.1002/bsl.924 Boddy, C.R. (2011). Corporate psychopaths, bullying and unfair supervision in the workplace. Journal of Business Ethics, 100, 367-379. DOI: 10.1007/s10551-010-0689-5 Borries, von A.K.L., Volman, I., Bruijn, de E.R.A., Bulten, B.H., Verkes R.J., & Roelofs, K. (2012). Psychopaths lack the automatic avoidance of social threat: relation to instrumental agression. Psychiatry Research. 200, 761-766. DOI: 10.1016/j.psychres.2012.06.026 Caponecchia, C., Sun, A.Y.Z., & Wyatt, A. (2012). ‘Psychopaths’ at work? Implications of lay persons’ use of labels and behavioural criteria for psychopathy. Journal of Business Ethics. 107: 399-408. DOI:10.1007/s10551-011-1049-9 Furnham, A., Daoud, Y., & Swami, V. (2008). “How to spot a psychopath” lay theories of psychopathy. Social Psychiatry Psychiatric Epidemiologyl. 44: 464-472. DOI 10.1007/s00127-008-0459-1 Gao, Y., Raine, A., & Phil, D. (2010). Successful and unsuccessful psychopaths: a neurobiological model. Behavioural Sciences and the Law. 28: 194-210. DOI: 10.1002/bsl.924 Gao, Y., Raine, A., & Schug, R.A. (2011). P3 event-related potentials and childhood maltreatment in successful and unsuccessful psychopaths. Brain and Cognition. 77, 176-182. doi:10.1016/j.bandc.2011.06.010 Iria, C., Barbosa, F., & Paixão, R. (2012). The identification of negative emotions through a go/no-go task. Comparative research in criminal and non-criminal psychopaths. European Psychologist. Vol 17(4), 291-299. DOI: 10.1027/1016-9040/a000101 Ishikawa, S.S., Raine, A., Lencz, T., Bihrle, S., & Lacasse, L. (2001). Autonomic stress reactivity and executive functions in successful and unsuccessful criminal psychopaths from the community. 20
Journal of Abnormal Psychology. Vol 110, no 3, 423-432. DOI: 10.1037//0021 -843X.I10.3.423 Koenigs, M., Kruepke, M., Zeier, J., & Newman, J.P. (2011). Utilitarian moral judgment in psychopathy. Journal of Neuroscience, 31: 17348-17357. DOI:10.1093/scan/nsr048 Mathieu, C., Hare, R.D., Jones, D.N., Babiak, P., & Neumann, C.S. (2013). Factor structure of the Bscan 360: a measure of corporate psychopathy. Psychological Assessment. Vol 25, no 1, 288 -293. DOI:
10.1037/a0029262
Mokros, A., Menner, B., Eisenbarth, H., & Alpers, G.W. (2008). Diminished cooperativeness of psychopaths in a prisoner’s dilemma game yields higher rewards. Journal of Abnormal Psychology. Vol. 117, no 2, 406-413. DOI: 10.1037/0021-843X.117.2.406 Mullins-Sweatt, S.N., Glover, N.G., Derefinko, K.J., Miller, J.D., & Widiger, T.A. (2010). The search for the succesful psychopath. Journal of Research in Personality. 44, 554-558. DOI:10.1016/j.jrp.2010.05.010 Palermo, G.B. (2012). Psychopaths and posttraumatic stress. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology. 56:503 DOI: 10.1177/0306624X12449006 Palermo, G.B. (2012). Do psychopaths feel empathy? International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology. 56: 1147. DOI: 10.1177/0306624X12466648 Patrick, C. (1994). Emotion and psychopathy: Startling new insights. Psychophysiology, vol 31, 319 -330. DOI: 10.1111/j.1469-8986.1994.tb02440.x Pham, T.H., Vanderstukken, O., Philippot, P., & Vanderlinden, M. (2003). Selective attention and executive functions deficits among criminal psychopaths. Agressive Behavior. Vol 291, 393 -405. DOI: 10.1002/ab.10051 Poythress, N.G., Edens, J.F., Skeem, J.L., Lilienfeld, S.O., Douglas, K.S., Frick, P.J., Patrick, C.J., Epstein, M., & Wang, T. (2010) Identifying subtypes among offenders with antisocial personality disorder: a cluster analytic study. Journal of Abnormal Psychology. No 2, 389-400. DOI:
10.1037/a0018611
21
Skeem, J.L., Polaschek, D.L.L., Patrick, C.J., Lilienfeld, S.O. (2011). Psychopathic personality: bridging the gap between scientific evidence and public policy. Psychological Science in the Public Interest 12 (3): 95-162. DOI: 10.1177/1529100611426706 Stevens, G.W., Deuling, J.K., & Armenakis, A.A. (2012). Succesful psychopaths: are they unethical decision-makers and why? Journal of Business Ethics. 105: 139-149. DOI 10.1007/s10551 -011-09631 Ullrich, S., Farrington, P., & Coid, J.W. (2007). Psychopathic personality traits and life-success. Personality and Individuel Differences. 44, 1162-1171. DOI: 10.1016/j.paid.2007.11.008 Yang, Y., Colletti, P., Raine, A., Toga, A.W., & Narr, K.L. (2010) Morphological alterations in the prefrontal cortex and the amygdale in unsuccessful psychopaths. Journal of Abnormal Psychology. Vol. 119, no 3, 546-554. DOI: 10.1037/a0019611 Young, L., Koenigs, M., Kruepke, M., & Newman, J.P. (2012). Psychopathy increases perceived moral permissibility of accidents. Journal of Abnormal Psychology. Vol. 121, no 3, 659-667. DOI:
10.1037/a0027489
22