Predatiebestrijding in het Nationaal Park De Sallandse Heuvelrug Leidraad voor de bestrijding van vossen en kraaien, gebaseerd op de workshop “predatiebestrijding” gehouden op 14 november 2007 te Holten.
Februari, 2008 P.G.A. ten Den ten Den-Flora & Fauna In opdracht van het Nationaal Park De Sallandse Heuvelrug, Vereniging Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer
2
Inhoudsopgave pag. Samenvatting
5
1
Inleiding
7
2
Periode van bestrijding 2.1 Meest effectieve periode van bestrijding van vossen 2.2 Meest effectieve periode van bestrijding van zwarte kraaien
9 9 12
3
Bestrijdingsgebied
15
4
Bestrijdingsmethoden en knelpunten 4.1 Methoden van bestrijding van vossen 4.2 Methoden van bestrijding van zwarte kraaien 4.3 Overige knelpunten en mogelijke oplossingen
17 17 19 20
5
Conclusies en aanbevelingen 5.1 Plan van aanpak voor de bestrijding 5.2 Aanpak knelpunten 5.3 Samenvatting belangrijkste acties
21 21 22 23
Gebruikte bronnen Bijlage 1.
25
Boa gebiedsverdeling
27 27
3
p
Workshop predatiebestrijding Sallandse Heuvelrug
De workshop werd gehouden in het Los Hoes te Holten op 14 november 2007. De organisatie was in handen van Agnes Kleinsmit, beheerder eenheid Salland van Natuurmonumenten en Thea Peters namens het Nationaal Park. De workshop werd behalve door deze personen bijgewoond door de secretaris en de gastheer/toezichthouder van het Nationaal Park; enkele werknemers en een vijftal vrijwillige faunabeheerders van Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer, die belast zijn met de predatorbestrijding in het park; de opzichter van het aanliggende landgoed De Noetselenberg; een vertegenwoordiger van de WBE De Sallandse Heuvelrug; korhoenonderzoekers Paul ten Den (ten Den Flora & Fauna) en Hugh Jansman (Alterra); vossenonderzoeker en –deskundige Jaap Mulder (Bureau Mulder Natuurlijk) en Martin Tripp, beroepsmatig predatorbestrijder op de Lüneburgerheide in Duitsland. Het ochtendprogramma bestond uit een vijftal presentaties: Agnes Kleinsmit ging met haar inleidende presentatie onder andere in op het doel van de workshop, de conclusies van de miniconferentie Korhoen van 2006, de optimalisatie van het heidebeheer en de voorlopige plannen voor areaalvergroting op de heuvelrug. Arend Spijker, gastheer en toezichthouder van het Nationaal Park en o.a. belast met de coördinatie van de predatorbestrijding in het park gaf vervolgens weer hoe deze bestrijding momenteel geregeld is en wat de knelpunten zijn. Paul ten Den liet de resultaten van de bestrijding van de laatste vier jaren zien, zoals deze door de coördinator zijn verzameld. Op basis van de korhoenmonitoring ging hij vervolgens in op de stand van zaken met betrekking tot het korhoen, de rol van genoemde predatoren t.a.v. de korhoenpopulatie en de periode waarin de korhoenpopulatie het meest kwetsbaar is voor predatie. Jaap Mulder ging uitgebreid in op de ecologie van de Vos. Hierbij kwamen essentiële onderwerpen als effectieve bejagingsperiode en bejagingsgebied duidelijk naar voren. Daarbij gebruikte hij resultaten van eigen onderzoek aan vossen in de duinen en recent in Limburg, waar vossen worden bestreden in verband met het “hamsterprogramma”, en ook ouder onderzoek van onder meer Freek Niewold op de Veluwe. Als laatste gaf Martin Tripp een inkijk in de methoden die er in Duitsland en met name de Luneburgerheide (dichtstbijzijnde gebied met een (levensvatbare) korhoenpopulatie) worden gebruikt om vossen en ook andere predatoren te bestrijden. Na de middag vond een veldbezoek plaats, waarbij zowel een vossenburcht als ook een dassenburcht werden bezocht. Ook hierbij brachten de diverse deskundigen hun ideeën en meningen naar voren en vonden levendige discussies plaats. Na dit veldbezoek werd teruggegaan naar het Los Hoes alwaar de groep in twee discussiegroepen werd verdeeld. Eén groep behandelde de bestrijdingsmethoden en de andere de periode waarin de bestrijding het meest effectief is. Conclusies werden vervolgens plenair gepresenteerd met behulp van flap-overs.
4
Samenvatting Op basis van de workshop predatiebestrijding, gehouden op 14 november te Holten, is een plan opgesteld voor de bestrijding van vossen en zwarte kraaien in het Nationaal Park De Sallandse Heuvelrug. Het doel van deze bestrijding is om, zolang het Korhoen in de gevarenzone zit, de invloed van deze predatoren op de aantallen korhoenders in het park te minimaliseren. Het plan beschrijft de meest effectieve perioden van bestrijding, de omvang van het gebied waarin de bestrijding moet plaatsvinden en de methoden die het beste toegepast kunnen worden. Hiernaast gaat het in op bestaande knelpunten of knelpunten die voortkomen uit het plan en geeft het mogelijke oplossingen. Welke oplossingen gekozen worden zal afhangen van keuzes van de twee terreinbeherende instanties, Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten, en van het Overlegorgaan van het Nationaal Park. Een belangrijk uitgangspunt bij de bestrijding is de stelling dat niet belangrijk is hoeveel predatoren jaarlijks worden gedood, maar hoeveel er overblijven in de periode dat het er toe doet (voortplantingsseizoen korhoenders). Dit kan door het verkorten van de bestrijdingsperiode, maar tegelijkertijd het intensiveren van de bestrijding binnen deze periode. Hierdoor worden uiteindelijk minder dieren gedood, terwijl het effect groter is. Wat betreft de meest effectieve bestrijdingsperiode wordt het volgende vastgesteld: Vos: • Totale periode: 1 februari -15 juli, • belangrijkste periode: 1 februari - 31 mei (meeste inspanning in februari - april), • (juni - juli: nazorg, uitsluitend binnen leefgebied korhoenders). Zwarte kraai: • Totale periode: 1 mei -15 juli (maar inventarisatie al eerder opstarten), • belangrijkste periode: 1 mei - 30 juni. Het bestrijdingsgebied wordt in het plan ingekrompen tot het centrale heidegebied en een zone van 1 km daaromheen. Bij de methoden wordt ten aanzien van vossen veel gewicht toegekend aan de zogeheten bouwjacht. Bouwjacht met aardhond heeft de hoogste prioriteit, maar kent wettelijke beperkingen. Vos (met prioriteitstelling): 1. bouwjacht met aardhond (vooralsnog alleen in februari), 2a. bouwjacht met aanzit (hoogzit), 2b. bouwjacht met vangkooien, 3. hoogzitjacht op goede uitzichtpunten, 4. kleinschalige drijf- of drukjacht (mits overeenstemming tussen terreinbeherende instanties), (5. voederplekjacht met aanzit (mits overeenstemming tussen terreinbeherende instanties). Zwarte kraai (geen duidelijke prioriteitstelling): • vangkooien met niet-levende lokkraai (of gebiedseigen aas) of, indien te krijgen, geringde levende lokkraai; enkele mobiele kooien en zomogelijk één grote kooi, • nestboombestrijding als 100% zeker is dat het bebroed wordt door kraaien, • los afschot vanaf hoogzit of vanuit auto, eventueel m.b.v. een niet-levende lokkraai of vos, • los afschot familiegroep (ouderpaar met jongen).
5
Het grootste knelpunt binnen de huidige en geplande bestrijding is gelegen in de bemensing. De huidige bestrijding wordt in belangrijke mate uitgevoerd door een aantal vrijwillige parttime bestrijders. In het nieuwe plan wordt uitgegaan van: • 1 februari – 1 mei (15 mei): bestaande parttime bestrijders en coördinatoren én tijdelijke fulltime bestrijder, • 1 mei - 15 juli: alleen bestaande parttime bestrijders en coördinatoren. Voor het aanstellen van een tijdelijk fulltime kracht zullen middelen moeten worden vrijgemaakt. Een ander groot knelpunt is de wettelijke beperking ten aanzien van de inzet van aardhonden na februari. Hiervoor en voor enkele andere wettelijke beperkingen zou ontheffing kunnen worden aangevraagd, maar het is de vraag of dit (tijdig) gehonoreerd zal worden. Ook zouden ze kunnen worden omzeild door het instellen van onderzoek naar het gedrag van vossen op de heuvelrug, hetgeen ook voor de evaluatie van het plan van belang is. Knelpunten in de vorm van een tekort aan goede vangst- en hulpmiddelen kunnen relatief eenvoudig en zonder hoge kosten worden opgelost. Het plan valt of staat tenslotte met een goede afstemming en samenwerking tussen de betrokken instanties en personen. De belangrijkste acties zijn: - plan van aanpak van de bestrijding (periode, gebied en methoden) aanvaarden, - aanstellen tijdelijke fulltime bestrijder, bij voorkeur met aardhond (februari - mei), - vossenonderzoek indienen, - ontheffingen aanvragen voor aardhond (maart - april), zondagjacht, ongeringde lokkraai en eventueel voor restlicht-/infraroodkijkers, - benodigde vangst- en hulpmiddelen aanschaffen, - eventueel regelmatig extra man met aardhond inhuren, - goed coördineren, samenwerken en evalueren.
6
1
Inleiding
Op 14 november 2007 is door het Nationaal Park De Sallandse Heuvelrug en de twee grote terreinbeherende instanties op de heuvelrug, Staatsbosbeheer en Vereniging Natuurmonumenten, een workshop “predatiebestrijding” belegd. Het doel van deze workshop was het op elkaar afstemmen van theorie en praktijk van het bestrijden van vossen en kraaien ten gunste van de enige overgebleven wilde korhoenpopulatie in Nederland. Deze korhoenpopulatie houdt zich op in het ca. 1000 ha grote centrale heidegebied van de Sallandse Heuvelrug (zie pag. 15). Hiervan wordt twee derde door Staatsbosbeheer en één derde door Vereniging Natuurmonumenten (Sprengenberg) beheerd. Het heidegebied valt geheel binnen het Nationaal Park. De grootte van de korhoenpopulatie van de Sallandse Heuvelrug schommelt vanaf het midden van de jaren zeventig van de vorige eeuw tussen ca. 10 en 35 hanen. Na 2002, toen de populatie op een historisch dieptepunt van slechts 9 hanen was beland, is sprake geweest van een geleidelijk herstel tot 15 à 20 hanen (ten Den et al. 2007a). Daarmee heeft de populatie vitaliteit en veerkracht getoond en is de acute dreiging van uitsterven weggenomen. Echter ook bij deze aantallen balanceert de populatie nog op de minimumgrens van een levensvatbare populatie en is het gevaar van uitsterven door toevalsfactoren of genetische aspecten aanzienlijk (Niewold et al. 2005). Een snelle doorgroei van de populatie wordt daarom zeer belangrijk geacht. De terreinbeheerders willen hiertoe meerdere instrumenten inzetten. Deze zijn onder andere gebaseerd op recent onderzoek aan de korhoenpopulatie en een in 2006 gehouden miniconferentie, waarin buitenlandse deskundigen participeerden (zie ten Den et al. 2007b). Gestreefd wordt naar een “veilige” populatiegrootte van ca. 50 hanen. Allereerst wordt het heidebeheer meer op het Korhoen toegesneden. Dat houdt in dat op diverse plaatsen binnen het heideareaal wordt gestreefd naar mozaïeken van vegetatiestructuren (nutriëntenrijke pionierheide, bosbessenrijke heide, oude structuurrijke heide, heide met jonge opslag en/of verspreide bomen, etc.). Kleinschalige kap van bomen/bos, omdrukken van bomen, gefaseerde opslagverwijdering, kleinschalig branden en maaien, het creëren van open bosranden en ook “nietsdoen” zijn belangrijke beheermaatregelen. De korhoenmonitoring in 2007 (ten Den et al. 2007a) liet zien dat de korhoenders middels het terreingebruik al reageren op dit aangepaste beheer. Een tweede voorgenomen maatregel is om, zolang de korhoenpopulatie zich nog in de gevarenzone bevindt, de verliezen onder de korhoenders te minimaliseren door een effectieve bestrijding van de Vos en de Zwarte kraai. Uit de korhoenmonitoring komt naar voren dat dit momenteel de twee belangrijkste predatoren zijn van volwasen korhoenders en korhoenlegsels. Door een geïntensiveerde bestrijding lijkt de predatiedruk van deze twee predatoren de afgelopen twee jaren al te zijn afgenomen, echter ook de laatste jaren zijn gedurende het voortplantingsseizoen nog meerdere legsels en volwassen korhoenders door deze predatoren verloren gegaan. Naar verwachting hebben deze predatoren ook een effect op de kuikenoverleving. Hoe groot dit effect is, is met de huidige gebruikte onderzoekmethoden moeilijk vast te stellen. De derde en op termijn de belangrijkste maatregel is het vergroten van het potentiële leefgebied. Allereerst op de heuvelrug zelf. Door middel van boskap worden onder andere geïsoleerde heidevelden verbonden met de centrale heide. Eind 2007 is hier op de Sprengenberg al een begin mee gemaakt. Ook zullen verbindingen worden gemaakt met aan de heuvelrug grenzende landbouwgronden. Welke omvang de areaalvergroting uiteindelijk krijgt is vooralsnog niet vastgesteld. Dit zal onder meer afhangen van de reactie van de korhoenpopulatie.
7
Uiteindelijk zal het nodig zijn toe te werken naar een metapopulatie, door binnen een afstand van ca. 20-30 km van de heuvelrug, ook andere heideterreinen geschikt te maken. Pas wanneer zo’n metapopulatie is gerealiseerd is de kans op langdurige overleving groot. Deze rapportage gaat in op het onderdeel “predatiebestrijding”. Het doel is een leidraad te geven voor de bestrijding van vossen en kraaien in het National Park voor de komende drie jaren en aan te geven waar zich knelpunten voordoen en hoe deze op te lossen zijn. De basis van deze rapportage zijn de presentaties die gehouden zijn tijdens de ochtendsessie van de workshop, de discussies in het veld en de eindpresentaties van de twee discussiegroepen met conclusies en aanbevelingen. Het rapport beoogt echter niet een samenvatting te zijn van de workshop. De volgende vragen stonden tijdens de workshop centraal: • wat is de meest effectieve periode om (met name de Vos maar ook de Zwarte kraai) te bejagen, • wat zijn de meest efficiënte methodes van predatorbestrijding, • waar moet deze predatoren worden bestreden, • wat zijn de knelpunten die voortkomen uit bestaande wetgeving en bemensing en hoe kunnen we deze oplossen?
Huidige bestrijding op de Sallandse Heuvelrug Mede op grond van het Faunabeheerplan Nationaal Park Sallandse Heuvelrug (Groot Bruinderink et al. 2002) is de bestrijding van de Vos sinds eind 2002 in toenemende mate weer ter hand genomen. Zwarte kraaien worden sinds een paar jaar eveneens bestreden, echter minder intensief. De coördinatie van de bestrijding wordt binnen het Nationaal Park verzorgd door de gastheer en toezichthouder van het park, Arend Spijker. Hij stuurt niet alleen aan, maar verzameld ook de vangst- en afschotgegevens van de afzonderlijke bestrijders. Vanuit Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer zijn André Knobben en Sjaak van Dijk betrokken bij respectievelijk de inventarisatie van vossen, vossenholen, kraaien e.d. en de aansturing en uitvoering van de bestrijding. De daadwerkelijke bestrijding wordt bij Staatsbosbeheer uitgevoerd door een aantal vrijwillig buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) en bij Natuurmonumenten door een vrijwilliger met een jachtvergunning t.b.v. predatiebestrijding (zie bijlage 1). Zij voeren de bestrijding en eventuele toezichtstaken vrijwillig en op parttime basis uit. De grotere particuliere grondeigenaren buiten het park hebben eigen mensen in dienst. Ook is de WBE “De Sallandse Heuvelrug” betrokken bij een deel van de bestrijding op de heuvelrug. Hoewel de diverse bestrijders ieder voor een eigen deelgebied verantwoordelijk zijn, wordt er de laatste jaren in toenemende mate samengewerkt. Buiten de heuvelrug is de bestrijding in handen van verschillende WBE’s.
8
2
Periode van bestrijding
2.1
Meest effectieve periode van bestrijding van vossen
Hierbij zijn twee criteria van groot belang: • Wat is uit het oogpunt van de ecologie van de Vos de meest effectieve periode. • Wat is uit het oogpunt van het Korhoen de periode waarin de Vos het meeste effect heeft. Effectieve periode bezien vanuit de ecologie van de Vos Het eerste criterium kwam in de presentatie van Jaap Mulder uitgebreid aan bod. Enkele duidelijke stellingen waren: • de huidige bestrijdingsperiode en –inspanning klopt niet met de ecologie van de Vos, • het gaat er niet om hoeveel vossen worden bemachtigd, maar hoeveel er overblijven in de periode dat het er toe doet. Vanuit de ecologie van de Vos bezien is het niet zo zinvol om gedurende de nazomer, herfst en vroege winter te bejagen. Dit houdt verband met het sociale systeem van vossen, waarbij vooral volwassen dieren in territoria leven en jonge dieren in de marges van deze territoria rondzwerven en trachten opengevallen plekken in te nemen. In de genoemde perioden zijn wel veel dieren te bemachtigen, echter merendeels de onervaren, jonge dieren. Deze zullen grotendeels ook op natuurlijke wijze verdwijnen door sterfte en dispersie. Het doden van volwassen dieren in deze perioden heeft ook niet zoveel zin, omdat open plekken door het surplus aan zwervende, jonge dieren zeer snel weer ingenomen worden. Bejaging in deze perioden is dus weinig effectief.
Figuur 1. Percentage jonge vossen (mannetjes) op dispersie (presentatie jaap Mulder)
Het territoriale systeem is het meest stabiel is de nawinter en het voorjaar. Rond 1 februari liggen de grenzen van de territoria grotendeels vast, zijn de meeste zwervers verdwenen en vertonen de overgebleven niet-territoriale dieren een sterk verminderd zwerfgedrag (zie ook figuur 1). Opengevallen territoria worden dan veel minder snel ingenomen door deze dieren en ook minder snel toegevoegd aan buurterritoria. Bejaging in een specifiek gebied kan dan effectief zijn, tot de periode dat er weer een nieuwe golf jonge dieren van elders komt (vanaf juni/juli, maar in een relatief voedselarm gebied als de heuvelrug waarschijnlijk later). De bestrijding moet dan wel intensief worden uitgevoerd, zodat in relatief korte tijd zoveel mogelijk dieren worden verwijderd, voordat er jongen worden geboren (unaniem aanvaard door de deelnemers van de
9
discussiegroep “periode”). De jongen die desondanks binnen het gebied worden geboren kunnen gedurende een korte periode (half april - mei) middels bouwjacht worden weggevangen. Dit houdt in dat ook in die periode regelmatig de bekende bouwen moeten worden gecontroleerd. Vanuit de ecologie van de Vos geredeneerd is de meest effectieve periode dus 1 februari - 31 mei, waarbij relatief veel inspanning voor 15 april moet worden geleverd. Er hoeven op deze wijze minder dieren gedood te worden, terwijl er ook minder overblijven. Het resultaat van de bestrijding, een verlaagd aantal vossen in het gebied, zal tijdelijk zijn en in de loop van het jaar weer wegebben door immigratie van dispergerende (jonge) vossen van elders. Dit blijkt ook uit de huidige statistieken: elk jaar worden er ondanks de bestrijding ongeveer evenveel bouwen met jongen gevonden op de heuvelrug en worden er evenveel (2004 t/m 2007 elk jaar ca. 60) vossen bemachtigd (presentatie Paul ten Den). Bestrijding heeft dus slechts een korte termijn effect en zal elk jaar opnieuw moeten gebeuren!
Kwetsbare perioden Korhoen In principe kan predatie van korhoenders door vossen gedurende het gehele jaar plaatsvinden. Onder andere uit de korhoenmonitoring blijkt echter dat vossen vooral een effect kunnen hebben gedurende het voortplantingsseizoen: de baltsperiode en de leg- en broedfase. Waarschijnlijk is er ook een belangrijk effect gedurende de fase waarin de jonge kuikens nog niet vliegvlug zijn (leeftijd van ca. 3 weken), maar de onderzoeksmethode van de korhoenmonitoring is niet geschikt om hier uitsluitsel over te geven. Rond 15 juli zullen vrijwel alle kuikens vliegvlug zijn. In figuur 2 zijn de genoemde perioden cumulatief weergegeven. Het potentieel effect van vossen is het hoogst in de periode 1 april tot 15 juli. Daarbij zal predatie op eieren, hennen en jonge kuikens het meeste effect hebben op de populatiegrootte het jaar erop, zodat in ieder geval in mei en juni het korhoenleefgebied zo leeg mogelijk dient te zijn. Na 15 juli heeft bestrijding vanuit het Korhoen gezien weinig zin meer.
12
10
8 balts
6
jonge kuikens broeden
4
leggen 2
1- 1 5j an 16 -31 1- 1 jan 4f e 15 -28 b feb 1- 1 5m 16 -31 rt 1- 1 mrt 5a p 16 -30 r il ap r il 1- 1 5m 16 ei -31 m 1- 1 ei 5j u 16 -30 ni jun i 1- 1 5j uli 16 -31 1- 1 juli 5a u 16 -31 g a 1- 1 ug 5s e 16 -30 p t se 1- 1 pt 5o 16 k -31 t ok t 1- 1 5n ov 16 -30 1- 1 nov 5d e 16 -31 c de c
0
Figuur 2. Activiteitsperioden waarin korhoenders kwetsbaar zijn ten aanzien van predatie door vossen en/of kraaien (cumulatieve index y-as gebaseerd op het geschatte aandeel van de populatie dat aan betreffende activiteit deelneemt of in die fase zit (8=100%)) (presentatie Paul ten Den).
10
Tijdstip en plaats van bemachtiging op de Sallandse Heuvelrug De huidige periode van bemachtiging op de heuvelrug (figuur 3; 2007 is representatief voor de laatste jaren) komt niet overeen met de meest effectieve periode vanuit het oogpunt van de ecologie van de Vos. In mei en juni worden veel jonge dieren bemachtigd, terwijl juist voorkomen moet worden dat deze geboren worden. Het strookt ook slechts gedeeltelijk met de kwetsbare periode voor de korhoenders: juist in mei-juni zou het gebied al zo leeg mogelijk moeten zijn.
Figuur 3. Perioden waarin vossen zij bemachtigd op de Sallandse Heuvelrug in 2007 (presentatie Paul ten Den, gebaseerd op opgaven van de predatorbestrijders op de heuvelrug, verzameld door Arend Spijker).
Een aanzienlijk deel van de in mei-juni bemachtigde dieren betreft nestjongen die bij de bouwen worden gevangen (kooitjes) of geschoten. Soms worden daarbij ook ouderdieren bemachtigd. Ook worden regelmatig dieren, vaak jonge onervaren vossen, met lichtbakken geschoten op pas gemaaide graslanden langs de randen van de heuvelrug. In het leefgebied van de korhoenders (het centrale heidegebied) worden jaarlijks minimaal drie vossenbouwen met jongen gevonden in de periode eind april - begin juni (zie fig. 4). Het werkelijke aantal bouwen met jongen zal waarschijnlijk hoger liggen. Ook worden niet altijd alle jongen en zeker niet alle ouderdieren bemachtigd. Dit houdt in dat gedurende de meest kwetsbare periode nog diverse vossen binnen het leefgebied van de korhoenders aanwezig zijn. Voor deze discrepantie tussen het gewenste en het werkelijke moment van bestrijding zijn diverse redenen aan te voeren, zoals wettelijke beperkingen ten aanzien van de meest effectieve methode, het beleid van de terreinbeherende instanties en de publieke opinie (zie hoofdstuk 4). Ook van belang zijn het feit dat jonge, onervaren vossen gemakkelijker te bemachtigen zijn dan volwassen dieren en er in de zomer meer dieren geschoten kunnen worden, omdat er veel jonge dieren zijn. Een belangrijk aspect is ook de beschikbare tijd en de oproepbaarheid van de parttime bestrijders, waarbij soms ook de organisatie/onderlinge samenwerking een rol speelt (hoofdstuk 4).
11
Figuur 4 .Gevonden vossenbouwen op de Sallandse Heuvelrug in 2007 en andere locaties waar vossen zijn geschoten. Niet op alle gevonden locaties met jongen zijn deze jongen bemachtigd. Dicht bijeen liggende bouwen betreffen waarschijnlijk dezelfde worp (presentatie Paul ten Den, gebaseerd op opgaven van de predatorbestrijders op de heuvelrug, verzameld door Arend Spijker).
2.2
Meest effectieve periode van bestrijding van zwarte kraaien
Dit onderdeel is in de workshop minder aan bod gekomen. In feite geldt weer hetzelfde als bij vossen: • wat is uit het oogpunt van de ecologie van kraaien de meest effectieve periode. • wat is uit het oogpunt van het Korhoen de periode waarin kraaien het meeste effect hebben. Wat het eerste betreft geeft het Faunabeheerplan Nationaal Park Sallandse Heuvelrug (Groot Bruinderink et al. 2002) enige duidelijkheid: ook bij de Zwarte kraai is sprake van een territoriaal systeem waarbij territoriale dieren de niet-territoriale kraaien, die vaak in groepen opereren en in grote gebieden rondzwerven, trachten te verjagen uit hun gebied. Als er ergens veel te halen valt, zullen de zwerversgroepen groot zijn en zullen ze zich minder aantrekken van de territoriale dieren, omdat ze numeriek in het voordeel zijn. Deze situatie lijkt zich ’s winters en in het vroege voorjaar voor te doen op de heuvelrug. Op de aangrenzende landbouwgronden is dan nog relatief weinig te halen, terwijl er op de heuvelrug volop vossenbessen zijn. Tot ca. half april worden op de heuvelrug daarom nog regelmatig grote groepen zwervers waargenomen. Vanaf die tijd neemt de aantrekkingskracht van de landbouwgronden toe en wordt het voor de territoriale dieren steeds gemakkelijker om de kleiner wordende groepen te weren. Bestrijden voor half april is dus weinig effectief, omdat daarmee ook zwervers worden bestreden die uiteindelijk toch zullen verdwijnen. Bovendien is het dan niet verstandig om de territoriale dieren te bestrijden, omdat daarmee de deur opengezet wordt voor de zwervers en de opengevallen territoria na enige tijd toch weer opgevuld zullen raken. In feite moeten de territoriale dieren niet
12
of zo laat mogelijk worden bestreden! In Groot Bruinderink et al. (2002) wordt gesteld dat territoriale dieren alleen bestreden moeten worden indien de indruk bestaat dat deze verantwoordelijk zijn voor predatie op korhoenders. Dit laatste kan op grond van de korhoenmonitoring voorzichtig bevestigend worden beantwoord. Waar ligt dan het omslagpunt waarop bestrijden van zwervers en territoriale dieren zinvol is? Dit wordt bepaald door het moment waarop ze effect hebben op korhoenders. Kraaien prederen uitsluitend op eieren/legsels en jonge kuikens. Korhoenders beginnen ongeveer vanaf 20 april met het leggen van eieren. Op grond van het gedrag van korhoenders wordt echter ingeschat dat de legsels in de legfase veel minder snel gevonden worden dan in de broedfase (incubatiefase). In de broedfase vertonen de broedende korhoenders een stereotiep gedrag (tweemaal daags vliegend van en naar het nest), waardoor ze door oogjagers als de Zwarte kraai veel sneller worden opgemerkt. De eerste korhennen zullen in de tweede week van mei aan het broeden zijn, maar de gemiddelde startdatum ligt rond of na 15 mei. Dit houdt in dat, vanuit het Korhoen bezien, niet voor 1 mei behoeft te worden bestreden, maar dat vanaf 15 mei het leefgebied zo leeg mogelijk zou moeten zijn. Rekening houdende met de leeftijd waarop de meeste kuikens vliegvlug zijn (ca. 15 juli) wordt de effectieve bestrijdingsperiode voor zwarte kraaien daarmee: 1 mei-15 juli. In mei tot begin juni zullen vooral volwassen kraaien en nesten moeten worden bestreden. Vanaf juni zal de aandacht in toenemende mate moeten worden verlegd naar ouderparen met jongen. Waarnemingen gedurende de korhoenmonitoring doen namelijk vermoeden dat juist deze familiegroepen een effect kunnen hebben op de kuikenoverleving van korhoenders. Bestrijding van kraaien zal dus uitsluitend moeten plaatsvinden in de periode 1 mei – 15 juli, waarbij in een relatief korte tijd, 1 mei – 15 mei, relatief veel inspanning moet worden geleverd en vanaf 1 juli afgebouwd kan worden. Om in zo’n korte tijd effectief te kunnen bestrijden is inventarisatie van territoria en nestbomen in deze periode, maar ook voorafgaand aan deze periode, van groot belang. Tot op heden wordt dit nog te weinig gedaan op de heuvelrug. Vanaf de nawinter zijn territoriale dieren goed waar te nemen, maar omdat de roepactiviteit van kraaien in april en mei het hoogst is en ook dan beter een indruk kan worden verkregen van eventuele nestbomen, zal vanaf 1 april de inventarisatie-intensiteit moeten worden opgevoerd. Het traceren van nestbomen is vaak lastig en wordt nog moeilijker als de bomen (eiken) in blad komen. April is dus een belangrijke maand voor de inventarisatie.
13
Presentatie Jaap Mulder in het Los Hoes (foto Thea Peters).
Discussie in het veld (foto Thea Peters).
14
3
Bestrijdingsgebied
Vos In het onderzoek van Jaap Mulder in Limburg bleek een bufferzone van ca. 1 km rondom de hamsterreservaten voldoende te zijn. In de periode februari t/m mei was de actieradius van vossen beperkt (max. 1 km, territoria ca. 65 ha) en waren er, ondanks een hoog afschot in het reservaatgebied, geen bewegingen richting het reservaatgebied. In hoeverre dit vertaalbaar is naar de situatie op de heuvelrug is onduidelijk. Het is echter aannemelijk dat er, zeker in de loop van het voorjaar, eerder een beweging naar buiten is (richting landbouwgronden) dan naar het relatief voedselarme heidegebied. Vooralsnog lijkt daarom een bufferzone van 1 km rondom het centrale heidegebied, het leefgebied van de korhoenders (fig. 5), voldoende in de periode februari t/m mei. Dit houdt in dat de bestrijding meer geconcentreerd kan worden en niet de gehele heuvelrug hoeft te beslaan, zoals tot dusver wel het geval is. Het gebied ten noorden van de N35 (Hellendoornse berg), maar ook de uithoeken van de Sprengenberg en de Holterberg hoeven voor het Korhoen dus niet meegenomen te worden in de vossenbestrijding. Van 1 juni tot 15 juli, de periode waarin alleen nazorg zinvol is, kan het bestrijdingsgebied verder ingeperkt worden tot uitsluitend het leefgebied van de korhoenders. Zwarte kraai Ook wat betreft de Zwarte kraai lijkt een bufferzone van een km rondom het korhoenleefgebied ruim voldoende. Waarschijnlijk is bestrijding in het heidegebied en de aangrenzende bosranden (200 tot 500 m) al ruimschoots voldoende.
Figuur 5. Het heidegebied van de Sallandse Heuvelrug (ca. 1000 ha) met alle in 2006 geregistreerde korhoenwaarnemingen (presentatie Paul ten Den). De korhoenders gebruiken met name het centrale deel en niet of de uithoeken, de bossen of de aangrenzende landbouwgronden.
15
Uitleg van Arend Spijker op de Holterheide (foto Hugh Jansman).
16
4
Bestrijdingsmethoden en knelpunten
4.1
Methoden voor de bestrijding van vossen
Tijdens de workshop zijn vele methoden van bestrijding besproken met voor- en nadelen en knelpunten. In de discussiegroep “methoden” werden deze methoden op een rijtje gezet en werd er een prioriteitstelling aan gegeven (iedere deelnemer mocht drie voorkeuren noemen). Samenhangend met de meest effectieve periode van bestrijding (1 februari - 31 mei) kregen drie vormen van bouwjacht veruit de grootste voorkeur: 1. bouwjacht met aardhond (7 stemmen), 2a. bouwjacht met aanzit (6 stemmen), 2b. bouwjacht met kooien (vangkooien voor welpen, doorloopkooien voor volwassen dieren) (6 stemmen). Eén of twee stemmen waren er voor: • aanzit op goede uitzichtlocaties, • aanzit op voerplaatsen (loederplaatsen), • aanzit met kunstlicht of met restlicht- of infraroodkijkers, • kleinschalige drijf/drukjacht, • jagen met kunstlicht (lichtbakken), • werken met kunstbouwen (wordt in Duitsland wel gebruikt). Geen stemmen kregen uitgraven, vernielen of verstoren van bouwen. Bouwjacht met aardhond Dit is een zeer effectieve methode, maar het kent meerdere knelpunten of nadelen: • vooralsnog alleen in februari te gebruiken, omdat de wet het gebruik van aardhonden van 1 maart tot 1 september niet toestaat, • goede aardhonden zijn schaars en mensen met aardhonden zijn niet op afroep beschikbaar, • het is relatief tijdrovend (alle bekende bouwen moeten met minmaal twee personen regelmatig bezocht worden), • er is altijd het risico van de aanwezigheid van dassen in een bouw (op de heide is de kans hierop gering, maar in randzone is de kans mogelijk groter), • aardhonden moeten soms uitgegraven worden, • aardhonden kunnen gewond raken, wat dierenartskosten met zich meebrengt. De beperkte inzetbaarheid van aardhonden, in de eerste plaats door de wettelijke beperking en in de tweede plaats door de geringe beschikbaarheid van aardhonden, werden als meest knellend voor een effectieve bestrijding ervaren. Inmiddels heeft één van de vrijwillige bestrijders een aardhond. Dit is een stap in de goede richting. Echter ook deze is in de belangrijke periode niet continu en op afroep beschikbaar. In Duitsland wordt bij de bouwjacht met aardhond gebruik gemaakt van grofmazige vangnetten, waarmee de overige pijpen worden afgedekt. Hiermee wordt de kans op het werkelijk bemachtigen van aanwezige vossen verhoogd en het aantal benodigde mensen verkleind. Het is ook een goede toevoeging als middel voor als de Vos niet wil springen. Dergelijke netten zullen moeten worden aangeschaft.
17
Bouwjacht met aanzit of met kooien Genoemde knelpunten zijn: • er zijn momenteel te weinig veilige mobiele hoogzitten beschikbaar. Aanschaf is noodzakelijk. Minimaal zouden er twee op de Sprengenberg paraat moeten staan en twee bij Staatsbosbeheer, • er zijn niet genoeg goede vang- en doorloopkooien (aanschaf en/of zelf maken), • aanschaf van infrarood- of restlichtkijkers is duur, terwijl ook aan het gebruik ervan wettelijke beperkingen zijn verbonden in het kader van een Benelux-overeenkomst, • de publieke acceptatie van het vangen en afmaken van jonge vosjes kan wel eens een probleem gaan worden. De knelpunten wat betreft de hulp- en vangmiddelen zijn relatief eenvoudig te verhelpen door het aanschaffen en of zelf maken van deze middelen. Dit hoeft niet veel te kosten, met uitzondering van de genoemde kijkers. De mogelijk geringe publieke acceptatie voor het doden van jonge vossen maakt het naar voren schuiven van de bestrijdingsintensiteit (februari - half april i.p.v. mei-juni) des te belangrijker: er hoeven dan veel minder jonge vosjes geschoten te worden, omdat ze er minder zullen zijn. Daar waar ze binnen het bestrijdingsgebied desondanks verschijnen is bemachtiging met vangkooien of door rechtstreekse afschot (aanzit) de beste optie. Aanzit (hoogzit) op goede uitzichtlocaties Vossen maken veel gebruik van de padenstructuur op de heide. Aanzit op locaties waar gebruikte paden goed te overzien zijn kan resultaat opleveren, zoals het afgelopen jaar gebleken is. Het is vooral een bruikbare methode in die gebiedsdelen die voor het publiek zijn afgesloten. De knelpunten zijn deels hetzelfde als voor aanzit bij bouwen. Kleinschalige druk- of drijfjacht De publieke aanvaarding, de mogelijk verstorende werking en de lagere effectiviteit van deze vorm zijn belangrijk nadelen. Mede hierom past deze vorm niet in het beleid van Natuurmonumenten. Deze nadelen gelden minder buiten het broedseizoen (tussen 1 februari -15 april) en buiten de voor het publiek toegankelijke gebieden (de gebiedsdelen die tussen 1 maart en 15 juli worden afgesloten). Vooral in februari, maar ook in maart liggen relatief veel vossen “boven”. Juist voor deze periode, waarin de bestrijdingsintensiteit het hoogst dient te zijn en andere middelen nu nog niet optimaal ingezet kunnen worden, zou overwogen kunnen worden om deze vorm toe te staan, mits rekening wordt gehouden met het publiek. Het zou dan tegelijkertijd met de controle van de bouwen kunnen worden uitgevoerd. In het broedseizoen is deze vorm niet te verkiezen, tenzij er zwaarwegende redenen aan te voeren zijn en overeenstemming met de terreinbeheerders en onderzoekers is bereikt. Tussen de terreinbeherende instanties zal echter eerst nadere afstemming moeten plaatsvinden voordat deze bestrijdingsmethode kan worden toegepast. Aanzit bij voederplaatsen Deze vorm wordt minder wenselijk geacht, vanwege wettelijke beperkingen en het feit dat er een kans bestaat dat met het inrichten van voederplaatsen vossen of kraaien van elders worden aangetrokken of voor het Korhoen gevaarlijke ziekten kunnen worden binnengesleept. Dit laatste is niet het geval als gebiedseigen materiaal wordt gebruikt, zoals valwild of niet-bruikbare resten van reewild jacht (wettelijk wel toegestaan). Evenals bij de voorgaande methode zou overwogen kunnen worden om deze methode zeer beperkt en gericht in te zetten als andere methoden onvoldoende resultaat geven. Ook hierover zal afstemming moeten plaatsvinden. Gebruik van kunstlicht In het heidegebied levert deze vorm van bejaging (lichtbakken) relatief weinig op (de dieren verschuilen zich snel in de hoge heide). Bovendien brengt het relatief veel verstoring met zich
18
mee en is ook de publieke aanvaarding gering. Het wordt daarom niet in de leidraad opgenomen. Ook voor de bouwjacht wordt het afgeraden. Op de aangrenzende landbouwgronden is het wel een bruikbare methode in juni/juli. In deze periode wordt echter alleen bestrijding in het korhoenleefgebied voorgestaan. Kunstbouwen Onder andere vanwege hoge kosten, verstorende werking en het feit dat op de heuvelrug voldoende bestaande bouwen bekend zijn werd deze, voor de aardhond veilige vorm, niet wenselijk geacht. In Twente wordt momenteel geëxperimenteerd met minder bewerkelijke en ingrijpende kunstpijpen: inlooppijpen die zijn voorzien van een alarmsysteem (op gsm van de bestrijder). De bestrijder kan dan direct het gevangen dier afmaken (Vos) of vrijlaten (Das, Konijn,e.d.). Het is zinvol om informatie over effectiviteit en kosten in te winnen.
4.2
Methoden voor de bestrijding van zwarte kraaien
Genoemde methoden zijn: • afschieten van volwassen dieren en/of uitgevlogen jongen, • nesten bestrijden met het geweer, • vangen met grote of kleine vangkooien met (kunst) lokkraai of aas, • lokjacht met geweer (met kunst- of opgezette vos of kraai in de heide of met aas). Schieten Het afschieten van dieren of het bestrijden van nesten zal zorgvuldig moeten gebeuren zonder dat de publieke opinie zich er tegen keert; dus niet op momenten dat er veel publiek in het gebied aanwezig is. Ook bij de terreinbeherende instanties bestaan er bedenkingen ten aanzien van het doorschieten van nesten. Het moet daarom voor 100% zeker zijn dat een kraaiennest wordt gebruikt door kraaien en niet door andere dieren zoals de Boomvalk, voordat het bestreden mag worden. Dit vereist een gedegen inventarisatie en afstemming met terreinbeheerders en onderzoekers. Vangkooien Vangkooien zijn buiten het gezichtsveld van het publiek op te stellen en zullen daarom minder publieke weerstand opwekken. Vangkooien met levende lokkraaien werken het best. Het is echter zeer moeilijk om aan geringde (wettelijke eis) lokkraaien te komen. Ontheffing aanvragen voor het werken met niet-geringde dieren (wildvang) is een optie, maar het is de vraag of dit gehonoreerd zal worden. Andere wettelijke bepalingen maken het werken met levende lokkraaien tijdsrovend (voer, water, schaduwhoekje). Het alternatief, werken met een opgezette kraai of een kunstkraai is vooralsnog te verkiezen. Echter ook dan moeten de kooien dagelijks bezocht worden om eventueel gevangen kraaien of bijvangsten te verwijderen. Ook kan gewerkt worden met gebiedseigen lokaas, maar dit heeft weer als nadeel dat hiermee extra dieren het gebied in gelokt worden. Grote vangkooien (2 bij 3 m) geven waarschijnlijk beter resultaat. Nadelen van grote kooien zijn dat ze niet of weinig mobiel zijn, en dus minder gericht in te zetten zijn, terwijl het ook minder eenvoudig is om grote kooien voor het publiek verborgen te houden. Vooralsnog lijkt de aanschaf van enkele mobiele en eventueel één grote kooi voldoende. Lokjacht Lokjacht met een kunst- of opgezette kraai of vos lijkt een uit te proberen alternatief, bijvoorbeeld voor deelgebieden waarvan de nesboom van territoriale dieren niet gevonden kan worden.
19
4.3
Overige knelpunten en mogelijke oplossingen
Naast al genoemde, vaak met de bestrijdingsmethoden samenhangende knelpunten werden enkele algemene knelpunten naar voren gebracht. De genoemde tijdfactor is een zeer belangrijk punt. De inventarisatie en controle van bouwen, pijpen, kraaienterritoria en nestbomen vergt veel tijd. Ook zijn de diverse bestrijdingsmethoden en met name de om meerdere redenen geprefereerde bouwjacht (inventarisatie, controle en daadwerkelijke bestrijding) arbeidsintensief. In de periode februari - maart moet het deels overdag gebeuren, omdat de ochtenden en avonden nog kort zijn. De betrokken bestrijders, die er vaak ook nog een baan naast hebben, kunnen niet altijd voldoende tijd vrijmaken om hun taak optimaal uit te voeren. De beschikbaarheid is om dezelfde reden een knelpunt: niet altijd zijn de bestrijders op afroep beschikbaar, zodat de bestrijding (b.v. bij een vondst van een bouw met jongen) soms te laat komt. Het meer geconcentreerd bestrijden (heidegebied met bufferzone 1 km) zal het tijdsprobleem enigszins, maar onvoldoende beperken. Unaniem werd gedurende de middagsessie dan ook vastgesteld dat voor een effectieve bestrijding minimaal gedurende 3 maanden (februari t/m april (half mei) een fulltime professionele kracht ingezet dient te worden. Deze zou in de betreffende periode altijd beschikbaar moeten zijn, de bestrijding kunnen coördineren en deze tezamen met de overige bestrijders kunnen uitvoeren. Idealiter zou deze tijdelijke fulltime kracht ook de beschikking moeten hebben over een aardhond. De noodzaak van een tijdelijke fulltime kracht was één van de belangrijkste conclusies van de workshop. Belangrijk aspect hierin is de financiering. Een ander knelpunt is de zondagsbeperking t.a.v. de bestrijding (wettelijke regeling). Dit voorkomt of onderbreekt soms een tijdige bestrijding. Als mogelijk tijdelijke oplossing voor deze en de andere wettelijke beperking, geen inzet van aardhonden na 1 maart, werd de combinatie van bestrijding en onderzoek genoemd: in het kader van onderzoek kunnen dergelijke wettelijke beperkingen relatief eenvoudig omzeild worden. Onderzoek naar het gedrag van de Vos is onder andere wenselijk in relatie tot het foerageergebied van de diverse vossen, de grootte van de bufferzone, de mate waarin het heidegebied in de belangrijke periode leeg blijft, de werkelijke dichtheid in en rondom het heidegebied en het aandeel van de aanwezige dieren dat bemachtigd wordt. Een nog betere samenwerking en afstemming tussen de bestrijders onderling, de bestrijders en de coördinatoren en de bestrijders en de onderzoekers werd ook als mogelijk verbeterpunt aangedragen. Het gaat hierbij om zaken als betreding van het gebied of benadering van bouwen voor inventarisatie, het snel doorgeven van belangrijke waarnemingen en het kunnen, willen en toestaan van bestrijden op andermans gebied. Hierin zijn al belangrijke stappen gemaakt, maar het kan altijd beter. Afstemming van het beleid van de terreinbeherende organisaties is al eerder genoemd, o.a. ten aanzien van drijf-/drukjacht. Het zal de bestrijding eenduidiger maken, waardoor het eenvoudiger uit te voeren is. Ook is het beter uit te leggen aan het publiek.
20
5
Conclusies en aanbevelingen
5.1
Plan van aanpak voor de bestrijding
Op grond van het voorgaande wordt het hiernavolgende geconcludeerd ten aanzien van periode, gebied, methoden en bemensing van de bestrijding (zie ook tabel1). Periode bestrijding Vos: • totale periode: 1 februari - 15 juli, • belangrijkste periode: 1 februari - 31 mei, • (juni-juli: nazorg, uitsluitend binnen leefgebied korhoenders). Zwarte kraai: • totale periode: 1 mei - 15 juli (maar inventarisatie al eerder opstarten), • belangrijkste periode: 1 mei - 30 juni. Methoden bestrijding Vos (met prioriteitstelling): 2. bouwjacht met aardhond (belangrijkste methode, maar vooralsnog alleen in februari), 2a. bouwjacht met aanzit (hoogzit), 2b. bouwjacht met vangkooien, 3. hoogzitjacht op goede uitzichtpunten, 4. kleinschalige drijf-/drukjacht (mits overeenstemming tussen terreinbeherende instanties), (5. voederplekjacht met aanzit (mits overeenstemming tussen terreinbeherende instanties)). Zwarte kraai (geen duidelijke prioriteitstelling): • vangkooien met niet-levende lokkraai (of gebiedseigen aas) of, indien te krijgen, geringde levende lokkraai; enkele mobiele kooien en zomogelijk één grote kooi, • nestboom: bestrijden van nesten als 100% zeker is dat het bebroed wordt door kraaien, • los afschot vanaf hoogzit of vanuit auto, eventueel m.b.v. een niet-levende lokkraai of vos, • los afschot familiegroep (ouderpaar met jongen). Tabel 1. Bestrijdingsmethoden per maand: (*) = eventueel te gebruiken methode, maar geen prioriteit; *= te gebruiken methode; **= belangrijke methode; *** = uiterst belangrijke methode; < > = wettelijk nog niet toegestane methode; [ ] = methode toepasbaar als overeenstemming tussen de terreinbeherende instanties is bereikt. Niet genoemde methoden worden niet toegepast. Methode Jan Feb Maart April Mei Juni Juli Vos Inventarisatie bouwen Bouwjacht aardhond Bouwjacht aanzit Bouwjacht vangkooien Hoogzit uitzichtpunten Druk-/drijfjacht Voederplek aanzit Zwarte kraai Inventarisatie nestbomen/territoria Nestboom doorschieten Vangkooien Los afschot
*
*** *** * * [**]
(*)
21
*** <***> * * * [**] [*]
*** <***> ** ** ** [*] [*]
** <**> ** *** * [*] [*]
*
(*)
(*) (*) *
(*)
(*)
*** (*)
*** ** *** *
* (*) *** *
(*)
(*) (*)
Bestrijdingsgebied Aaneengesloten centrale heidegebied en een bufferzone van 1 km. Dus b.v. Hellendoornse Berg, delen van Noetselerberg, Holterberg en Sprengenberg niet. Ook hebben aangrenzende landbouwgronden geen prioriteit. Vanaf 1 juni geheel beperken tot heidegebied. Bemensing: • 1 februari – 1 mei (15 mei): bestaande parttime bestrijders en coördinatoren én tijdelijke fulltime bestrijder, • 1 mei -15 juli: alleen bestaande parttime bestrijders en coördinatoren.
5.2
Aanpak knelpunten
Onderstaande tabel (2) bevat oplossingen en te ondernemen acties voor overblijvende knelpunten. Tabel 2. Belangrijkste knelpunten, mogelijke oplossingen en te ondernemen acties. Knelpunten Mogelijke oplossingen Acties Tijdfactor/beschikbaarheid 1 professionele kracht feb- begroten en financiering regelen april (15 mei) 2 concentreren van = onderdeel plan gebied Wettelijke beperkingen aardhond, 1 informeren en ontheffing - langdurige procedure aangaan - begroten en financiering regelen zondagjacht, restlicht- of vragen bij LNV 2 combinatie met infraroodkijker, ongeringde lokkraai onderzoek Aardhond beschikbaarheid 1 prof. kracht met hond mogelijkheden begroten, 2 inhuur man met hond prioriteren en financiering regelen (contract voor regelmatige afname) 3 aanschaf extra hond Vangst- en hulpmiddelen - vang-/doorloopkooien vos - kunstpijp vos - vangnetten - vangkooien kraai - mobiele hoogzitten (4) - kunst lokkraaien en vos - levende geringde kraai - (restlicht/infraroodkijkers) Samenwerking/afstemming - Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten - bestrijders, coördinatoren, inventariseerders en onderzoekers
aanschaf middelen
Wensen inventariseren, begroten, prioriteren en financiering regelen
verder optimaliseren en op één lijn komen
overeenstemming bereiken over beleid, afspraken maken, afspraken nakomen, regelmatige contacten onderhouden, goed coördineren, open houding, goed evalueren
Tijdelijke kracht en onderzoek Qua middelen zullen het aanstellen van een tijdelijke fulltime kracht en het laten uitvoeren van onderzoek het moeilijkst te verwezenlijken zijn. Hiermee zullen echter wel de meest knellende problemen worden opgelost.
22
Ontheffing aanvragen Ook wanneer middels onderzoek enkele wettelijke beperkingen tijdelijk omzeild kunnen worden, is het voor de verdere toekomst zinvol om de, mogelijk langdurige procedures in te gaan. In hoeverre de ontheffingen voor de heuvelrug alleen, of ook voor andere gebieden waar soortgelijke problemen heersen, moeten worden aangevraagd, zal op een hoger niveau moeten worden beslist. Vangst- en hulpmiddelen Het verzorgen van voldoende vangst- en hulpmiddelen, is relatief eenvoudig op te lossen. Na inventarisatie van wat werkelijk nodig, gewenst of haalbaar is, dienen middelen vrijgemaakt te worden. Het functioneren van kunstpijpen zal nader onderzocht moeten worden. Wat betreft infrarood- of restlichtkijkers zal, alvorens tot eventuele aanschaf wordt overgegaan, nader bekeken moeten worden in hoeverre hiervan gebruik mag worden gemaakt. Aardhonden Sinds kort heeft één van de bestrijders een hond, maar de inzet hiervan geschiet op vrijwillige en parttime basis. Idealiter zou minimaal één van de parttime mensen én de aan te stellen fulltime kracht een hond moeten hebben. Totdat dit gerealiseerd is zal een buitenstaander moeten worden gevraagd of gecontracteerd. In de periode dat met aardhonden kan worden gewerkt (nu alleen nog in februari) dient dan wekelijks een rondgang te worden gemaakt. Samenwerking/overeenstemming Allereerst zullen de terreinbeherende instanties overeenstemming moeten bereiken over enkele bestrijdingsmethoden. Vervolgens zullen alle betrokkenen zich moeten committeren aan het plan. Een goede coördinatie, samenwerking en een open houding zonder territoriumgedrag, zijn daarna vereist om het plan te laten slagen. Na drie jaren zal het plan geëvalueerd en zonodig bijgesteld moeten worden.
5.3
Samenvatting belangrijkste acties -
plan van aanpak van de bestrijding (periode, gebied en methoden) aanvaarden, aanstellen tijdelijke fulltime bestrijder, bij voorkeur met aardhond (februari - mei), vossenonderzoek indienen, ontheffingen aanvragen voor aardhond (maart - april), zondagjacht, ongeringde lokkraai en eventueel voor restlicht-/infraroodkijkers, benodigde vangst- en hulpmiddelen aanschaffen, eventueel regelmatig extra man met aardhond inhuren, goed coördineren, samenwerken en evalueren.
23
24
Gebruikte bronnen 1:
Presentaties van de workshop predatiebestrijding, 14 november, Holten: -
Agnes Kleinsmit (workshop predatiebestrijding) Arend Spijker (predatiebestrijding Sallandse Heuvelrug) Paul ten Den (Vossenbestrijding Sallandse Heuvelrug 2004-2007) Jaap Mulder (Vossenbeheer, (hoe) werkt het?) Martin Tripp (Prädatorencontrolle Lüneburgerheide).
2:
Flap-overs einddiscussies workshop predatiebestrijding, 14 november, Holten.
3:
Aangehaalde bronnen: Den, P.G.A., ten, H.A.H. Jansman & F.J.J. Niewold, 2007a. Korhoen Sallandse Heuvelrug in 2007. Verslag van het monitoronderzoek Korhoen. Alterra-rapport Korhoen 2007. Alterra, Wageningen. Den, P.G.A., H.A.H. Jansman & F.J.J. Niewold, 2007b. Het Korhoen op de Sallandse Heuvelrug in 2006. Alterra-rapport Korhoen 2006. Alterra, Wageningen. Groot Bruinderink, G.W.T.A., G.J. Brandjes, R. van Eekelen, F.J.J. Niewold, P. ten Den & H.W. Waardenburg, 2002. Faunabeheerplan Nationaal Park Sallandse Heuvelrug i.o. Alterra, Wageningen. Niewold, F.J.J., P.G.A. ten Den & H.A.H. Jansman, 2005. Het Korhoen blijft in de gevarenzone. Ecologische monitoring van de populatie van de Sallandse Heuvelrug in 2003-2004. Alterra-rapport 1177. Alterra, Wageningen.
4:
Overige gebruikte bronnen: Mulder, J.L., R.C. van Apeldoorn & C. Klok, 2004. Naar een effectief en breed geaccepteerd vossenbeheer. Verslag van het vossensymposium op 12 mei 2004 te Utrecht. Faunafonds, Bureau Mulder-natuurlijk, Alterra. Mulder, J.L., H.A.H. Jansman & J..B. van der Giessen, 2004. Ecologisch onderzoek aan geschoten vossen in Zuid-Limburg, 2002-2003. Provincie Limburg, Bureau Muldernatuurlijk, Alterra, RIVM.
25
26
Bijlage 1. Boa gebiedsverdeling
Gebiedsverdeling predatorbestrijders op de Sallandse Heuvelrug vanaf 2006. 1= A. Baan (Hellendoornse Berg en Zunasche Heide), 2= B. Protzman Haarlerberg en Helhuizen, 3= J. ter Haar (Sikkelbosch/Noetselerveld), 4= G. Schipper (Holterheide en Numendal), 5= P. ter Haar (Sprengenberg (NM). Het zuidoostelijke deel van de heuvelrug valt onder het beheer van de jachtopzichters van de particuliere eigenaren (presentatie Arend Spijker).
27
28