Korhoen Sallandse Heuvelrug in 2007
Paul ten Den Hugh Jansman Freek Niewold Alterra-rapport korhoen 2007
Alterra-rapport Korhoen 2007
2
Korhoen Sallandse Heuvelrug in 2007. Verslag van het monitoronderzoek Korhoen P.G.A. ten Den H.A.H. Jansman F.J.J Niewold
Alterra-rapport korhoen 2007
Foto´s: Hugh Jansman
Dit rapport (pdf bestand) kunt u bestellen via de auteurs:
[email protected] en
[email protected]
© 2007 Alterra Postbus 47; 6700 AA Wageningen; Nederland Tel: (0317) 474700; fax: (0317) 419000; e-mail:
[email protected] Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Alterra. Alterra aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.
In opdracht van Staatsbosbeheer en Vereniging Natuurmonumenten
Alterra-rapport Korhoen 2007
Alterra-rapport korhoen december 2007
3
Alterra-rapport Korhoen 2007
4
Inhoud Woord vooraf
7
Samenvatting
9
1 2 2.1 2.2 2.3 2.4 3 3.1
3.2
3.3
3.4
3.5 4
Inleiding
11
Methoden De inventarisaties in het voorjaar Observaties in de broedperiode Terreingebruik Overig onderzoek (buiten de basismonitoring behorend)
13 13 13 14 14
Resultaten De voorjaarsinventarisaties 3.1.1 De simultaantelling 3.1.2 De baltsterritoria 3.1.3 Het voortplantingssucces en het verlies Broedsucces, kuikenoverleving en sterfte 3.2.1 Broedobservaties 3.2.2 Broedsucces 3.2.3 Kuikenoverleving 3.2.4 Sterfte onder volgroeide dieren Terreingebruik 3.3.1 Terreingebruik winter 2006/2007 3.3.2 Baltsterritoria 3.3.3 Activiteitsgebieden en nestplaatsen van hennen in de leg- en broedfase 3.3.4 Terreingebruik (na)zomer Overige bijzondere of relevante waarnemingen en gegevens 3.4.1 Andere grote bodembroeders 3.4.2 Andere bijzondere vogelwaarnemingen 3.4.3 Predatoren Dispersie onderzoek
16 17 17 17 18 18 18 18 19 20 20 20 21 22 23 24 24 25 25 26
Discussie en conclusies
27
Literatuur
Alterra-rapport Korhoen 2007
29
5
Baltsende korhaan met 3 + 1 hennen in de bomen, Sikkelbos, 8 maart 2007.
Alterra-rapport Korhoen 2007
6
Woord vooraf Na afronding van het onderzoek in 2003 en 2004, dat door het Nationaal Park de Sallandse Heuvelrug werd geïnitieerd, is door de terreinbeheerders van de Sallandse Heuvelrug besloten tot uitvoering van een jaarlijkse monitoring van de korhoenpopulatie. Het basisprogramma bevat naast de gebruikelijke voorjaarstellingen ook onderzoek naar het broedsucces en het terreingebruik. In 2007 is daar een dispersieonderzoek in twee nabijgelegen, potentieel geschikte heide- en veengebieden aan toegevoegd. Alterra is ook dit jaar gevraagd de regie te voeren bij de monitoring. De monitoring in 2007 was wederom niet mogelijk zonder de bijdragen van de terreinbeheerders (Staatsbosbeheer en Vereniging Natuurmonumenten) en vrijwilligers van o.a. het IVN en de VMO (Vogelwerkgroep Midden Overijssel). Vooral de jaarlijkse voorjaarstelling vraagt veel inzet. Gerrit Dommerholt (VMO), Ton Klomphaar (Staatsbosbeheer) en André Knobben (Vereniging Natuurmonumenten) waren verantwoordelijk voor de organisatie en uitwerking van deze telling. Roel Janssen, Gerrit Dommerholt en Tjibbe Hunink waren ook betrokken bij andere onderdelen van de monitoring. Gerrit Dommerholt heeft daarnaast een belangrijke bijdrage geleverd aan de organisatie van het dispersieonderzoek. Ook bij dit onderdeel was de inzet en het enthousiasme van velen zeer welkom. Speciale dank gaat uit naar Landschap Overijssel voor de toestemming om met diverse personen op linie het Wierdense Veld en de Lemeler- en Archemerberg te mogen doorkruisen. Het waren welbestede ochtenden, al was maar voor de kennismaking met deze gebieden, de onderlinge uitwisseling van kennis en de discussies over de geschiktheid van deze gebieden voor korhoenders.
Alterra-rapport Korhoen 2007
7
Negen hennen in de bomen, Sikkelbos, 8 maart 2007.
Alterra-rapport Korhoen 2007
8
Samenvatting Het basisprogramma voor het monitoren van de korhoenpopulatie van de Sallandse Heuvelrug omvat het inventariseren van de jaarlijkse aantallen, het achteraf bepalen van het voortplantingssucces en de verliezen van het voorafgaande jaar, het uitvoeren van onderzoek naar het broedsucces en de onderliggende factoren en het bepalen van het terreingebruik. Bij de uitvoering van deze monitoring is het uitgangspunt dat de populatie niet of minimaal wordt belast. Voor 2007 is aan dit programma een dispersieonderzoek in twee naburige heide- en veenterreinen toegevoegd. De resultaten van 2007 waren teleurstellend wat betreft de waargenomen aantallen. Na het spectaculaire herstel in 2006 (23 hanen) bleek de populatie weer te zijn teruggezakt naar 15 hanen. Een verhoogde winter- en voorjaarssterfte onder de volgroeide hanen door predatie (vossen) en een zeer lage kuikenoverleving in 2006 waren hier debet aan. Dispersie lijkt, mogelijk mede door de lagere dichtheid, geen rol te hebben gespeeld. Hoewel het nestsucces hoog was, lijkt de totale voortplanting, vanwege een matige kuikenoverleving, ook in 2007 tegenvallend te zijn geweest. Naast het voedselaanbod en het weer kan predatie hierop van invloed zijn geweest. Het goede nestsucces suggereert echter dat de predatiedruk in de voorplantingsfase niet uitzonderlijk hoog was. De bestrijding van vossen en kraaien, die de laatste jaren hoofdverantwoordelijk waren voor het nestverlies, heeft dus mogelijk effect gehad, maar het is goed mogelijk dat ook andere roofdieren een rol spelen in de kuikenfase. De gegevens betreffende het tereingebruik sluiten aan bij dat van de voorgaande jaren en geven weer dat de korhoenders reageren op het huidige, meer op hen toegesneden beheer. Het blijft echter onduidelijk waar de kuikentomen verblijven en of deze voldoende kunnen profiteren van het huidige beheer. Middels het geplande branden en mogelijk ook met andere maatregelen als maaien-bekalken van de heide is de situatie voor de kuikens naar verwachting te verbeteren. Meer nog dan in 2006 werd geconsteerd, is een snelle groei van de populatie gewenst. Echter op basis van het geringe aantal waarnemingen van jongen deze nazomer en hersft zal het komende voorjaar zo’n groei naar verwachting niet te zien zijn. Hoe langer de populatie op het huidige lage niveau blijft hangen des te groter de kans op uitsterven door toevalsfactoren wordt en des te eerder genetische factoren een rol gaan spelen. Hoewel alle voorstellen en plannen van kracht blijven zullen onderzoek- en beheersinspanningen nog sterker op de kritische kuikenperiode gericht moeten worden. Omdat er ten aanzien van kuikens een tijdspanne van zeker twee tot vijf jaren zit tussen uitvoer en effect van beheermaatregelen en het vooralsnog niet duidelijk is welke maatregelen effect zullen hebben, is het raadzaam om nu zoveel mogelijk te handelen en meerdere maatregelen uit te proberen. Ook is het belangrijk dat deze maatregelen verspreid in het heidegebied plaatsvinden en niet uitsluitend op de Sprengenberg.
Alterra-rapport Korhoen 2007
9
Figuur 1. De centrale heide van de Sallandse Heuvelrug, beheerd door Staatsbosbeheer en Vereniging Natuurmonumenten en enkele toponiemen.
Alterra-rapport Korhoen 2007
10
1
Inleiding
Aanleiding Van de vele wilde korhoenpopulaties die in de vorige eeuw de heidevelden en hoogveengebieden in Nederland bewoonden, heeft alleen de populatie van de Sallandse Heuvelrug zich, ondanks periodiek lage aantallen en een recente volledige isolatie, weten te handhaven. Na een groei tot ruim 30 hanen in de eerste helft van de jaren negentig van de vorige eeuw, daalde de omvang van deze populatie tot een historisch minimum van slechts 9 hanen in het voorjaar van 2002 (Niewold et al. 2005). Uitsterven leek aanstaande, maar in 2003 en 2004 toonde de populatie veerkracht in de vorm van een herstel tot 15 hanen. Een lichte teruggang in 2005 (13 hanen) werd in 2006 gevolgd door een spectaculaire groei tot 23 hanen (ten Den et al. 2005, 2007). De aanvankelijke groei aan het eind van de vorige eeuw werd mogelijk geactiveerd door de in gang gezette vergroting van het heideareaal. Deze vergroting vloeide voort uit aanbevelingen in het "Soortbeschermingsplan Korhoen" (Ministerie van LNV 1991). Het dieptepunt in 2002 werd echter bereikt op het moment dat de beoogde areaalvergroting door kap van 700 naar ca. 1000 ha heide in de afrondingsfase verkeerde. Voor een voorgestelde verdere vergroting van het heideareaal met minimaal 500 ha (Groot Bruinderink et al. 2002: Faunabeheerplan Sallandse Heuvelrug) werd een evaluatie van de eerdere areaalvergroting nodig geacht. Wel werd na een periode van vrijwel geen bestrijding, de bestrijding van de Vos (vanaf eind 2002) en de Zwarte kraai (vanaf 2005) in toenemende mate weer ter hand genomen. Het evaluatieonderzoek (Niewold et al. 2004, 2005) en ook de recente monitoring (2006) tonen aan dat de areaalvergroting een sterk positief effect heeft gehad op de populatie. Door kap ontstonden bosbesrijke voorkeurvegetaties en een grote centrale heide, waardoor de korhoenders beter in staat waren om aan de toenemende predatiedruk vanuit de randen te ontkomen. Bij deze predatie bleken vossen en kraaiachtigen een grotere rol te spelen dan voorheen. Hierdoor is waarschijnlijk de voortplanting sterker onder druk komen te staan. De in gang gezette predatorbestrijding heeft mogelijk bijgedragen aan het recente populatieherstel, maar is nog onvoldoende effectief. De onderzoekresultaten maken verder duidelijk dat de populatie, ondanks enig verlies van genetische variatie, nog steeds vitaal is en in staat tot een goede voortplanting. Uit modelberekeningen blijkt echter dat de populatie bij de huidige aantallen erg kwetsbaar is en dat meer dan een verdubbeling van het aantal hanen (50) nodig is om de populatie buiten de stochastische gevarenzone te brengen. Op grond van deze resultaten wordt een snelle doorgroei noodzakelijk geacht. Op de korte termijn willen de terreinbeheerders deze groei stimuleren door een tijdelijke, maar effectieve predatorbestrijding, en een optimalisatie van het heidebeheer. Dit heidebeheer wordt sterk gericht op het ontwikkelen van mozaiekvegetaties waarbij structuurrijke en bosbesrijke heide wordt afgewisseld met nutriëntenrijke pioniervegetaties en waarbij op de heide ruimte is voor opslag, verspreide bomen en boomgroepen. Kleinschalig branden, opslag langer sparen, bekalken, wandelend bos en niets doen zijn voorgenomen maatregelen. Voor een blijvende populatievergroting wordt het verdere uitbreiden van het leefgebied onontkoombaar gezien. Dit was ook de belangrijkste conclusie van de in 2006 gehouden "Miniconferentie Korhoen", waarin buitenlandse specialisten participeerden. Nadrukkelijk werd gewezen op het belang van zo’n uitbreiding. Allereerst op de Heuvelrug zelf, maar voor langdurige overleving werd aanbevolen toe te werken naar een metapopulatiestrucuur, waarbij de populatie van de Sallandse Heuvelrug fungeert als kern- en bronpopulatie voor kleinere satellietpopulaties op bijvoorbeeld het Wierdense Veld, de Lemeler- en Archemerberg, de
Alterra-rapport Korhoen 2007
11
Borkeld en mogelijk de Engbertsdijksvenen. Vooralsnog lijkt de Archemerberg het meest kansrijk. Een andere uitkomst van de Miniconferentie was de aanbeveling om naast de bestaande monitoring, het onderzoek op de Heuvelrug nader te richten op de kuikenoverleving (meest kritische factor) en op de dispersie van jonge hennen, bijvoorbeeld door in augustus systematisch de kuikens te tellen (voorstaande honden), in de winterperiode nabijgelegen heidegebieden op linie af te lopen en/of een deel van de populatie te zenderen. Ook werd een genetische monitoring van groot belang geacht, o.a. om een vinger aan te pols te houden t.a.v. een verlaagde fitness. Daarbij werd een vergelijkende taxonomische studie (genetisch, morfologisch en ecologisch) van verschillende West- (en Midden)-Europese populaties aanbevolen, om inzicht te krijgen in de onderlinge verwantschappen en de mogelijke status als ondersoort. Dit kan waardevol zijn in het kader van fondsenwerving voor onderzoek en beheermaatregelen. Ook kan het inzicht geven in welke populaties in aanmerking komen voor genenuitwisseling, mocht dit in de toekomst wenselijk worden geacht. Monitoring 2007 In 2006 is in onderling overleg tussen Staatsbosbeheer, Vereniging Natuurmonumenten en Alterra besloten tot een basisprogramma voor de Korhoenmonitoring voor de komende jaren. Dit programma is gebaseerd op het "Monitoringsplan Korhoen Heidewerkgroep" (Klomphaar & de Bruijn, 15-03-2006). Aan dit basisprogramma kunnen op grond van ontwikkelingen, nieuwe inzichten en specifieke vragen onderdelen worden toegevoegd. Het basisprogramma omvat: de inventarisaties in het voorjaar van het aantal hanen, de territoriale hanen en de locaties van de baltsende hanen, welke inzicht geven in de aantalsontwikkeling, het voortplantingssucces en de verliezen onder de hanen; een onderzoek naar broedplaatsen en broedsucces; een (beperkt) onderzoek naar terreingebruik. Dit 'non invasive' programma kan worden uitgevoerd met minimale verstoring van de korhoenders. Er worden geen dieren gevangen en het merendeel der waarnemingen wordt verricht vanaf wegen en paden. In kwetsbare perioden wordt de heide zo weinig mogelijk betreden. Hiernaast worden bij het onderzoek materialen en data verzameld voor genetisch (veren, eischalen) en taxonomisch (eimaten) onderzoek. Ook worden foto’s gemaakt van territoriale hanen, voor individuele herkenning. Uitwerking en rapportage van deze onderdelen vallen echter niet binnen de opdracht van 2007. Voor 2007 is wel een dispersieonderzoek in het Wierdense Veld en de Lemeler- en Archemerberg aan het basisprogramma toegevoegd. Voorstellen voor nader onderzoek naar de kuikenoverleving en het terreingebruik van kuikentomen werden voor 2007 niet gehonoreerd vanwege het mogelijk verstorende of belastende karakter van dit onderzoek.
Alterra-rapport Korhoen 2007
12
2
Methoden
2.1
De inventarisaties in het voorjaar
Simultaantelling
Door de terreinbeheerders, leden van het IVN Nijverdal-Hellendoorn, de Vogelwerkgroep Midden Overijssel en diverse andere vrijwilligers worden al vele jaren simultaantellingen uitgevoerd op drie ochtenden (ca. 6.00-8.00 uur) in de 2e helft van april en begin mei. Hiertoe wordt het centrale heidegebied opgedeeld in telgebieden (ca. 20), die vanaf vaste telpunten worden overzien. Op vaste telmomenten (ieder kwartier) worden in alle telgebieden de aanwezige dieren geteld. Tijdelijk niet zichtbare, maar wel aanwezige dieren worden daarbij meegeteld. Tussentijdse verplaatsingen worden geregistreerd en vergeleken om overschatting te voorkomen. Het maximale aantal op één tijdstip geteld, geldt als maat voor het aantal aanwezige dieren. De telling richt zich vooral op de hanen, waavan een redelijk betrouwbaar beeld van het totale aantal kan worden verkregen. Hennen worden eveneens geteld, maar de resultaten zijn om verschillende redenen niet betrouwbaar en altijd onderschattingen.
De baltsterritoria
Sinds 1995 wordt in het voorjaar een inventarisatie van het aantal aanwezige baltsterrtoria van de hanen uitgevoerd. Tijdens ca. 8-10 veldbezoeken (vooral ochtenden) in april en mei wordt het aantal en de ligging van deze baltsterritoria vastgesteld. Hierbij wordt het heidegebied met de fiets en soms met de auto doorkruist (wegen en paden). Territoria worden vastgesteld aan de hand van baltsgedrag, plaatsgebondenheid, regelmaat van aanwezigheid en uiterlijke kenmerken van de hanen (Niewold et al. 2005, Niewold & ten Den 1998).
Het jaarlijkse voortplantingssucces en verlies
In de regel zijn alleen hanen van twee jaar en ouder echt territoriaal, waardoor onderscheid kan worden gemaakt tussen eerstejaars hanen (niet territoriaal) en ouderejaars hanen (wel territoriaal). Uitzonderingen worden meestal in het veld herkend (uiterlijke kenmerken en gedrag). Op basis van dit onderscheid wordt een maat voor het voortplantingssucces van het voorafgaande jaar bepaald: het voortplantingssucces van 2006 is het aandeel eerstejaars hanen in de totale hanenpopulatie van 2007. Op vergelijkbare wijze wordt het verlies onder adulte hanen door sterfte of emigratie berekend: het verlies tussen voorjaar 2006 en voorjaar 2007 is het aandeel van alle hanen in 2006, dat in 2007 niet meer als ouderejaars aanwezig is. 2.2
Observaties in de broedperiode
Aan de hand van langdurige observaties worden broedplaatsen en broedsucces vastgesteld. Vanwege het tijdrovende karakter van de observaties wordt het accent bij de waarnemingsplaatsen gelegd op kansrijke gebieden; gebiedsdelen waar op basis van waarnemingen in het voorjaar en ervaringen uit voorafgaande jaren, activiteiten van korhennen kunnen worden verwacht. Hier wordt tussen ca. 15 mei en 20 juni ’s-ochtends en ‘s-avonds gepost. Op grond van het typische gedrag van nestverlatende, broedende korhennen worden nestlocaties en favoriete foerageerplaatsen geregistreerd. Na de broedperiode worden de veronderstelde nestplaatsen nader opgezocht waarbij gegevens omtrent legselgrootte, fertiliteit van de eieren, nestsucces en oorzaken van nestverlies worden bepaald. Tevens worden de eischalen of niet uitgekomen eieren verzameld voor o.a. DNA onderzoek.
Alterra-rapport Korhoen 2007
13
2.3
Terreingebruik
Toevallige waarnemingen
Goed geregistreerde waarnemingen van korhoenders door terreinbeheerders, boa's, vogelaars en onderzoekers worden verzameld. Het betreft niet-systematisch verkregen gegevens die hooguit een globaal en mogelijk enigszins vertekend beeld geven van het terreingebruik, maar aanvullend kunnen zijn op de andere gegevens. Waarnemingen zoals gemeld op websites als Waarneming.nl zijn dikwijls te onnauwkeurig van positie.
Territorium- en broedobservaties
Deze meer systematisch verkregen waarnemingen kunnen tevens een goed beeld van het terreingebruik geven gedurende de maanden april, mei en juni.
Sporenonderzoek (na)zomer
In de periode juli tot half oktober laten korhoenders zich vrijwel niet zien. Mede vanwege de rui vertonen ze vrijwel geen vliegbewegingen. Om toch enig zicht te hebben op het terreingebruik en de kuikenoverleving in deze belangrijke periode, wordt de heide steekproefsgewijs doorlopen. Waarnemingen van sporen van korhoenders (uitwerpselen, ruiveren, stofbaden, etc.) worden nauwkeurig geregistreerd met GPS-apparatuur. Verse veren worden verzameld voor DNA onderzoek. Af en toe worden hierbij korhoenders opgestoten. Het sporenonderzoek wordt daarom voornamelijk uitgevoerd na half juli, wanneer de kuikens ouder en vliegvlug zijn. Baltsplaatsen worden eind mei/begin juni bezocht om ruiveren van territoriale hanen te verzamelen. Dit gebeurt op tijdstippen dat de hanen afwezig zijn.
Vastlegging waarnemingen
Alle waarnemingen worden met x- en y-coördinaten ingevoerd in een database (Excel-bestand). Op basis daarvan worden o.a. met Arcview kaarten gemaakt. 2.4
Overig onderzoek (buiten de basismonitoring behorend)
DNA onderzoek
De aangetroffen eischalen en (verse) veren worden droog en koel opgeslagen om naderhand te kunnen worden opgewerkt voor DNA analyse. Dit laatste valt (nog) buiten de jaarlijkse monitoring. Deze analyse kan worden uitgevoerd om een mogelijk verder verlies van genetische variatie binnen de populatie tijdig te kunnen onderkennen, maar ook om de verschillen en verwantschappen met buitenlandse populaties te bepalen (Jansman et al. 2004). Dit laatste is van belang om de status van het West-Europese Korhoen vast te stellen (type/ondersoort). Dit kan van betekenis zijn voor herijking van de beschermde status van het Korhoen in Europa en om eventueel bronpopulaties te kiezen voor uitwisseling (eieren/individuen/fokgroep), mocht hiertoe in de toekomst worden besloten. Naar alle waarschijnlijkheid zal in dit kader een deel van het in 2006 en 2007 verzamelde materiaal, tezamen met materiaal van o.a. de Luneburger Heide en het Rhongebied in Duitsland door de Universiteit van Freiburg worden onderzocht. DNA onderzoek is hiernaast bruikbaar voor individuherkenning en kan dan een goede ondersteuning en/of uitbreiding (hennen) vormen van de aantalsbepaling en de bepaling van de jaarlijkse verliezen en de aanwas. Ook biedt het mogelijkheden tot een beter inzicht in het terreingebruik en de traditionele, individuele voorkeursplaatsen van de korhoenders. Fondsen om het verzamelde materiaal hiertoe te analyseren zijn vooralsnog niet gevonden.
Alterra-rapport Korhoen 2007
14
Foto's territoriale hanen
De witte onderstaartveren van de baltsende hanen bevatten vaak één of meerdere zwarte veertjes. De indruk bestaat dat elke haan een eigen patroon heeft en dat dit patroon van jaar tot jaar gelijk blijft. Op grond hiervan zouden de hanen individueel te onderscheiden zijn. Het jaarlijks fotogaferen van de territoriale hanen kan dan eveneens een hulpmiddel zijn bij het vergaren van kennis omtrent de jaalijkse verliezen en de levensverwachting van korhanen. In 2005 zijn twee hanen op de plaat vastgelegd. In 2006 en 2007 is dit fotogaferen van hanen verder doorgezet. Dit fotograferen gebeurt gelijktijdig met de territorium-inventarisatie en uitsluitend vanaf wegen en paden (vanuit een auto), of vanuit de observatiehut nabij de Toeristenweg. Dit houdt in dat niet alle hanen kunnen worden gefotografeerd.
Dispersieonderzoek: doorzoeken naburige heideterreinen
Tijdens de in juni 2006 gehouden "Miniconferentie Korhoen" werd door buitenlandse onderzoekers geopperd, dat dispersie van jonge hennen tot ca. 20 km van de geboorteplek zeer gewoon is. Deze dispersie kan zowel in het najaar als in het vroege voorjaar optreden en is natuurlijk inteelt-vermijdend gedrag en daarnaast van belang voor het (opnieuw) bevolken van nabijgelegen heideterreinen. De vraag is in hoeverre de korhoenders van de Heuvelrug dit gedrag (nog) vertonen. Het zou enerzijds betekenen dat thans dieren verloren gaan (want elders verschijnen geen nieuwe populaties) waardoor de groei van de populatie op de Heuvelrug geremd wordt. Anderzijds zou het een extra stimulans kunnen zijn om inrichting en beheer van de nabijgelegen heide- en veengebieden meer op het Korhoen af te stemmen. Translocatie van hanen zou daarbij een methode kunnen zijn om hennen te binden aan de nieuwe gebieden. Een methode om te onderzoeken in welke mate dispersie plaatsvindt, is het op linie doorlopen van heideterreinen (onderlinge afstand 25-50 m) in de herfst (okt-dec) en het vroege voorjaar (mrt-apr). De kans is dan redelijk groot dat aanwezige korhoenders opvliegen. Ook kunnen sporen worden aangetroffen, indien één of meerdere vogels meer dan kortstondig aanwezig zijn geweest. In het vroege voorjaar van 2007 zijn het Wierdense Veld en de Lemeler- en Archemerberg doorzocht. Toestemming en hulp werd verleend door Landschap Overijssel, beheerder van deze terreinen. Alvorens het daadwerkelijk op linie doorlopen van deze terreinen werd in februari en begin maart middels veldbezoeken vastgesteld welke delen van deze terreinen doorlopen dienden te worden (minder geschikte delen, zoals de natste delen van het Wierdense Veld werden uitgesloten) en hoeveel personen en tijd nodig zou zijn. Het op linie doorlopen vond plaats op drie ochtenden (7.00-12.00 uur): 23 maart (Archemerberg, 7 personen), 31 maart (Lemelerberg, 5 personen ) en 6 april (Wierdense Veld, 7 personen). In totaal waren 13 personen betrokken bij dit onderzoek.
Alterra-rapport Korhoen 2007
15
Baltsende haan van het Sikkelbos, 8-maart 2007.
Alterra-rapport Korhoen 2007
16
3
Resultaten
3.1
De voorjaarsinventarisaties
3.1.1
De simultaantellingen
De simultaantellingen leverden een aantal van 15 hanen op (tabel 1). Dit was aanzienlijk minder dan in 2006 (23 hanen, zie fig. 2). Een lichte overtelling in 2006 (zie ten Den et al. 2007) en een mogelijk lichte ondertelling in 2007 waren hier misschien deels debet aan (± 1 a 2 hanen). De teruggang is echter evident. In tegensteling tot andere jaren leverde de laatste telling het laagste aantal hanen op. De dood (predatie) van minimaal één haan tussen de tweede en de laatste telling was hiervan de vermoedelijke oorzaak. Tabel 1. Samenvatting resultaten simultaantelling Korhoen Sallandse Heuvelrug voorjaar 2007 (uitgewerkt door Gerrit Dommerholt, Vogelwerkgroep Midden Overijssel). Teldatum maximum aantal hanen maximum aantal hennen 18-04-2007 15 12 25-04-2007 15 7 02-05-2007 14 5
Er werden wel meer hennen (max. 12) waargenomen dan in 2006 (max. 10). Omdat de simultaantellingen een onderschatting van het aantal aanwezige hennen opleveren, kan op basis hiervan echter niet zonder meer worden geconcludeerd dat de teruggang zich minder bij de hennen heeft gemanifesteerd. Diverse waarnemingen van relatief grote hennengroepen in de nawinter en ook de waarnemingen in de broedfase ondersteunen deze suggestie echter wel.
35
Aantal hanen
30
Aantal hennen
25 20 15 10 5 0
Figuur 2. Het jaarlijkse aantal waargenomen korhoenders op de Sallandse Heuvelrug tijdens de voorjaarsinventarisaties van 1974-2007. Het aantal hanen is een reële schatting, terwijl het aantal hennen een onderschatting van het werkelijke aantal is (bron: ten Den et al. 2007, aangevuld met de telgegevens van 2007).
3.1.2
De baltsterritoria
De territoriumtelling wees uit dat 12 tot 14 van de aanwezige hanen territoriaal waren. Het feit dat enkele hanen gedurende de waarnemingsperiode verdwenen door predatie, maakte het lastig het preciese aantal vast te stellen. Ook het vrijkomen van een oud territorium (Kleine koningsbelt; tussen Jodenbos en Bergweg) gedurende de nawinter en de verschuiving die dit Alterra-rapport Korhoen 2007
17
gedurende de baltsperiode teweeg bracht, maakte het niet eenvoudig. Op basis van best professional judgement werd het aantal territoria van ouderejaars hanen vastgesteld op 13.
3.1.3 Het voortplantingssucces en het verlies
De aantalschatting leverde in totaal 15-13=2 jonge hanen op. Het voortplantingssucces in 2006 bedroeg dus 2/15*100% = 13%: een zeer mager resultaat (fig. 3). Van het totale aantal van 23 hanen in het voorjaar van 2006 waren er in het voorjaar van 2007 nog 13 als ouderejaars hanen over, waardoor het verlies onder de adulte hanen uitkwam op (2313)23*100% = 43% ± 5 %StD: een vrij hoog verlies (fig. 3). De mogelijk lichte overtelling in 2006 en de lichte ondertelling in 2007 kunnen van invloed zijn geweest, maar kunnen hooguit in beperkte mate verantwoordelijk zijn geweest voor deze tegenvallende resultaten. 70 voortplantingsucces
60
verlies (hanen)
50 40 30 20 10 0
Figuur 3. Het jaarlijkse voortplantingssucces (aandeel eerstejaarshanen in de totale hanenpopulatie) en het jaarlijkse verlies onder de adulte korhanen op de Sallandse Heuvelrug in 1974-1985 en 1994-2006 (bron: ten Den et al. 2007, aangevuld met de gegevens van 2007 (gegevens 1976 en 1977 minder betrouwbaar)).
3.2
Broedsucces, kuikenoverleving en sterfte
3.2.1
Broedobservaties
Op basis van ruim 60 observatieochtenden (ca. 6.00-8.30 uur) en -avonden (ca. 18.30-2100 uur) tussen eind april en 20 juni konden van 12-15 hennen de activiteitsgebiedjes worden vastgesteld. Van acht hennen is een zekere broedpoging vastgesteld: opvliegende hennen, die na ca. 20-30 minuten foerageren vliegend terugkeerden naar de opvliegplek. In andere gevallen werd vaak wel een broedpoging vermoed, maar kon geen indicatie van een nestplaats worden verkregen.
3.2.2 Broedsucces
Van alle acht zekere broedpogingen konden achteraf de nesten worden getraceerd. Alle nesten bleken geheel of gedeeltelijk te zijn uitgekomen: een uitzonderlijk hoog nestsucces van 100% (tabel 2). Op basis van het aantal lege doppen en de niet uigekomen eieren werd een gemiddelde
Alterra-rapport Korhoen 2007
18
legselgrootte van 6,8 (min-max: 6-8) berekend. Dit is iets lager dan gebruikelijk. Van alle eieren (54) waren vier eieren (8%) niet uitgekomen, hetgeen vrij normaal is. Opmerkelijk is de vroege (geschatte) uitkomstdatum van de nesten. Tabel 2. Resultaten van het broedonderzoek in 2007 van de korhoenpopulatie van de Sallandse Heuvelrug in vergelijkng met voorgaande jaren en de periode 1981-1985 . Bron: Niewold & Nijland 1988 en ten Den et al. 2007, aangevuld met gegevens van 2007. 2007 2002-2006 1981-1985 Broedsucces aantal gevonden legsels 8 23 28 aantal succesvolle legsels 8 (100%) 15 (65%) 14 (50%) niet uitgekomen eieren 8% 5% 9% niet-succesvolle legsels 0 (0%) 8 (35%) 14 (50%)1 Legselgrootte gem. grootte 1e legsels 6,8 7,3 7,3 Uitersten 6-8 6-9 6-10 Omvang ei l*b2 (cm) 69,3 68,6 70,4 Uitkomstdatum gem. datum 1e legsels 9 juni 12 juni 13 juni Uitersten 31 mei-20 juni 3-21 juni 1-22 juni 1 veel gezenderde hennen, dus met inbegrip van legselverlies in leg- en vroege broedfase
De laatste jaren en met name dit jaar lijkt het waargenomen nestsucces hoog ten opzichte van het succes in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Dit is echter mede het gevolg van de gebruikte onderzoekmethode. Toendertijd waren veel hennen gezenderd waardoor legselverliezen in de legen vroege broedfase werden onderkend. Dit is bij de huidige observatiemethode veel minder het geval. Het huidige waargenomen nestsucces is dus een overschatting van het werkelijke nestsucces. Ook dit jaar zullen er legsels verloren zijn gegaan. Het niet kunnen verkrijgen van indicaties van de nestlocaties van een aantal aanwezige hennen zal mogelijk hiermee te maken hebben gehad. Ook wezen enkele waarnemingen van niet-broedende hennen in de eerste weken van juni op mogelijk nestverlies. Desondanks tonen de waarnemingen aan dat er dit jaar relatief veel nesten zijn uitgekomen. Dit waren er in ieder geval acht, maar waarschijnlijk meer. De vroege uitkomsdatum is mogelijk veroozaakt door de lange warme en droge periode in april/eerste helft mei, waardoor de hennen eerder zijn gaan leggen of sneller geneigd waren te gaan broeden. Dit laatste zou een verklaring kunnen zijn voor de lagere legselgrootte. In hoeverre de conditie of de leeftijd van de hennen hierop van invloed zijn geweest is niet duidelijk.
3.2.3 Kuikenoverleving 2006 In de rapportage van 2006 (ten Den et al. 2007) werd op grond van het toen waargenomen nestsucces (ca. 70%) en het aantal aanwezige hennen geschat dat er in 2006 mogelijk 10 nesten (ca. 70 kuikens) waren uitgelopen. Het magere voortplantingssucces van 2006 lijkt daarmee vooral het gevolg te zijn geweest van een zeer geringe kuikenoverleving (mogelijk heeft de extreem warme en droge zomer hierin een rol gespeeld). Het vrijwel ontbreken van waarnemingen van kuikentomen of grote herfstgroepen in 2006 wees hier al op. Een verhoogde wintersterfte onder hanen en/of een hoge mate van dispersie kunnen vervolgens ook van invloed zijn geweest op de aantalsdaling. Voor het laatste zijn echter geen aanwijzingen gevonden.
Alterra-rapport Korhoen 2007
19
2007 In ieder geval zijn er 8 legsels/50 kuikens uitgelopen, maar waarschijnlijk meer. In de loop van de nazomer zijn echter weinig waarnemingen van kuikentomen gedaan of sporen daarvan gevonden. Wel werden hennen zonder kuikens waargenomen nabij plaatsen waar nesten waren uitgekomen. Pas in september zijn op twee verschillende locaties zekere waarnemingen van jonge dieren gedaan, waarbij het mogelijk dezelfde dieren betrof. Ook zijn tot dusver geen grote herfstgroepen vernomen. Dit alles kan er op wijzen dat de kuikenoverleving in 2007 eveneens gering is geweest en dat er in 2008 geen grote populatiegroei te verwachten is. Wat de oorzaken zijn geweest voor deze mogelijk geringe overleving kon niet worden vastgesteld. Daartoe leent de gebruikte onderzoekmethode zich niet. De weersomstandigheden in de kuikenperode lijken deze keer niet ongunstig te zijn geweest.
3.2.4 Sterfte onder volgroeide dieren
Op indirecte wijze wordt de omvang van de jaarlijkse verliezen onder volgroeide hanen berekend (3.1.1), zonder inzicht te krijgen in oorzaken en achtergronden. Incidentele vondsten van dode dieren of resten van dode dieren gedurende de afgelopen jaren wijzen op sterfte door zowel roofvogel- en zoogdierpredatie als door ongelukken (doodvliegen tegen gaas, glas en gebouwen), maar geven geen inzicht in kwantitatieve zin. Mogelijk hangt een deel van deze verliezen samen met dispersie (twee sterftegevallen buiten de Heuvelrug). Het relatief hoge verlies van het afgelopen jaar lijkt echter in belangrijke mate het gevolg te zijn geweest van predatie en voor een belangrijk deel te hebben plaatsgevonden in de nawinter en het voorjaar: tussen eind februari en eind mei zijn op vier tot vijf verschillende locaties binnen het korhoenleefgebied restanten van hanen gevonden. Op grond van vondsten van vossenkeutels, afgebroken veren of de locatie (vossenbouw) werd aangenomen dat het telkens predatie door vossen betrof. Gezien de afstand tussen de locaties (Sprengenberg, Kleine koningsbelt (2), Jodenbos en Sikkelbos) en de tijd tussen de vondsten ging het in ieder geval om vier afzonderlijk gevallen. Dit zou met DNA analyses van kadaverrestanten vastgesteld kunnen worden. Over de huidige verliezen door sterfte onder volgroeide hennen is in kwantitatieve noch kwalitatieve zin iets bekend. In het verleden speelde predatie van hennen in de broedfase door haviken een belangrijke rol (Niewold & Nijland 1988). Thans worden daar geen aanwijzingen voor gevonden. De lagere havikendichtheid, het vergrootte heideareaal en het mijden van bosranden door de korhoenders zijn daarvan waarschijnlijke oorzaken. De huidige onderzoekmethode leent zich echter ook nauwelijks tot het onderkennen van dergelijke sterfte. Opmerkelijk is dat ook geen aanwijzingen worden gevonden voor predatie van broedende hennen door vossen, terwijl vossen de laatste jaren de belangrijkste oorzaak zijn van nestverlies (ten Den et al. 2007). 3.3
Terreingebruik
3.3.1
Terreingebruik winter 2006/2007
In de winterperiode wordt geen systematisch onderzoek gedaan naar het terreingebruik. Onregelmatige veldbezoeken van de onderzoekers en toevallige waarnemingen van b.v. de tereinbeheerders geven een redelijk, doch onvolledig beeld (fig. 4). Dat dit beeld onvolledig is geven de incidentele sporenvondsten aan (b.v.tijdens de controle van vossenbouwen). Er werden minder grote groepen waargenomen dan in de winter van 2005-2006, hetgeen al een indicatie was voor de aantalsdaling. Pas in de nawinter werden grotere groepen gezien. Met name op het Sikkelbos, waar in het algemeen de korhoenactiviteit het hoogst was, werden in deze periode opvallend veel hennen bijeen gezien (groepen van 7 tot 9). Evenals eerder werd geconstateerd (ten Den et al. 2007), blijken de dieren in de winterperiode iets meer dan in andere
Alterra-rapport Korhoen 2007
20
seizoenen in de perifere delen te worden waargenomen. Zo werd bij het op linie doorzoeken van de Holterheide korhoenmest gevonden en in de periode daarna nog enkele keren. Dit wijst erop dat de korhoenders de Holterheide vooralsnog incidenteel bezoeken. Buiten de grenzen van het heidegebied zijn geen korhoenders gezien.
Figuur 4. Waarnemingen van korhoenders op de Sallandse Heuvelrug in de periode oktober 2006-maart 2007. Het betreft 24 vondsten van sporen en 63 zichtwaarnemingen met aantalsindicatie.
3.3.2 Baltsterritoria
In 2006 werden 11 vaste territoria van ouderejaars hanen vastgesteld, terwijl op een vijftal locaties meer dan incidenteel jonge hanen baltsend werden gezien. Ten opzichte van de periode daarvoor had een lichte verschuiving plaatsgevonden in westelijke (Sprengenberg) en oostelijke (Sikkelbos) richting. Op grond van het grote aandeel jonge hanen en de voorgenomen beheermaatregelen (o.a. branden op de Sprengenberg) werd de verwachting uitgesproken dat er in 2007 een toename van het aantal territoria zou plaatsvinden en dat deze zich vooral op de Sprengenberg zou openbaren (ten Den et al. 2007). Beide verwachtingen zijn niet uitgekomen (zie fig. 5). Het aantal territoria is min of meer gelijk gebleven (12 zekere territoria) en er heeft juist een verdere verschuiving plaatsgevonden in oostelijke richting (Sikkelbos). Het relatief hoge verlies onder de hanen, het uitstellen van het branden op de Sprengenberg en gunstig beheer op het Sikkelbos (selectief opslagbeheer, resulterende in een grotere openheid, en kleinschalig maaien) zullen daarvan de belangrijkste oorzaken zijn geweest. Recent gemaaide plekken werden door minimaal acht hanen betrokken bij hun baltsterritorium. Zoals in paragraaf 3.1.2 werd opgemerkt, kwam gedurende de winter een zeer oud territorium op de Kleine koningsbelt vrij. Pas in de loop van het voorjaar werd deze locatie opnieuw ingenomen, terwijl gelijktijdig een nieuw territorium grenzend hieraan leek te worden gevestigd (op een recent gemaaide strook). Nadat eind april een vers gepredeerde haan werd gevonden bij een vossenbouw op de Kleine koningsbelt bleek dit laatsgenoemde territorium plotsklaps niet meer
Alterra-rapport Korhoen 2007
21
bezet te zijn, zodat de status niet goed vasgesteld kon worden. Op hetzelfde moment was ook de meest noordelijke haan van het Jodenbos (ca. 4e jaars haan) verdwenen.
Figuur 5. Globale ligging van de korhaanterritoria op de Sallandse Heuvelrug in het voorjaar van 2007, gebaseerd op waarnemingen in de periode april t/m juni.
3.3.3 Activiteitsgebieden en nestplaatsen van hennen in de leg- en broedfase
Op basis van de wintergroepen, de resultaten van de simultaantelling en van het feit dat de sexratio in het verleden veelal in het voordeel van de hennen uitviel (Niewold & Nijland 1988), wordt geschat dat er in het voorjaar van 2007 15 tot 20 hennen in het gebied voorkwamen. Van 12 tot 15 hennen (ca. 75%) kon worden vastgesteld waar ze zich in de leg- en broedfase ophielden (fig. 6). Vergeleken met voorgaande jaren lijkt ook bij de hennen een verdere verschuiving naar het oosten (Sikkelbos) te hebben plaatsgevonden. Hier waren zeker vier tot zes hennen actief, terwijl ook meermaals een hen werd gezien aan de oostzijde van de Holterweg. Opmerkelijk was dat de hennen meer dan andere jaren gebruik maakten van de aangrenzende Wolfsslenk. Mogelijk is het openmaken van de nabijgelegen bosrand gedurende de afgelopen winter hierop van invloed geweest. Naast de omgeving van het Sikkelbos waren wederom de omgeving van het Jodenbos (maar iets minder dan voorheen), de Bergweg en de Oasekop (Sprengenberg) goed bezet. De perifere delen en de bosranden lijken op grond van de waarnemingen wederom te zijn gemeden. Dit kan deels een waarnemingseffect zijn (deze terreindelen zijn minder bezocht en minder overzichtelijk). Het feit dat ca. 75% van de aanwezige dieren is getraceerd geeft echter aan dat dit waarnemingseffect niet erg groot kan zijn geweest. Hoewel er enige overlap bestaat met de ligging van de baltsterritoria hebben de hennen in deze periode duidelijk een andere terreinvoorkeur, waarbij uniforme open gebieden lijken te worden gemeden. Zoals ook in voorgaande jaren werd geconstateerd (Niewold et al. 2005, ten Den et al. 2007) liggen de activiteitsgebieden met name daar waar veel afwisseling bestaat tussen hogere heide, heide met opslag en/of bomen, heide met bosbessen en korte, voedselrijke
Alterra-rapport Korhoen 2007
22
pioniervegetaties. De aanwezigheid van wegen of paden lijkt daarbij eveneens te worden geprefereerd. In deze periode worden hennen opmerkelijk vaak foeragerend langs paden gezien, waarbij ze zowel plantendelen (grassen, bloemknoppen, afgevallen berkenkatjes) als insecten (loopkevers) eten. Ook de nesten liggen vaak opvallend dicht langs paden, hetgeen in 2007 ook weer het geval was (mogelijk i.v.m. orientatie en landingsmogelijkheid). Overigens ging het wat betreft de nesten voornamelijk om (tijdelijk) afgesloten paden.
Figuur 5. Globale activiteitsgebieden en nestplaatsen van korhennen op de Sallandse Heuvelrug gedurende de broedfase in 2007. Rood gestippelde cirkel: activiteitsgebied met (vrijwel) zekere broedpoging; zwart gestippelde cirkel: waarschijnlijk activiteitsgebied, maar nestplaats niet gevonden of geen broedpoging geconstateerd; open cirkel: mogelijk activiteitsgebied (slechts 1 of 2 waarnemingen). De observaties zijn uitgevoerd vanaf eind april t/m 20 juni.
3.3.4 Terreingebruik (na)zomer
Het beeld (fig. 6), dat in belangrijke mate berust op vondsten van korhoensporen (veren, mest, stofbaden), verschilt niet wezenlijk van dat van de andere perioden. Ook als rekening wordt gehouden met enige overbemonstering lijken de centrale delen weer geprefereerd en de randen en perifere delen gemeden te zijn. In deze periode waarin de dieren ruien, zijn binnen de gebruikte delen de korte vegetaties echter minder in trek dan in de voorafgaande balts- en broedfase. De meest sporenvondsten en zichtwaarnemingen zijn gedaan op en rond het Sikkelbos en in het noordelijk deel van de Sprengenberg. Op de Sprengenberg werden daarbij één of meerdere hanen, diverse hennen en later ook enkele volgroeide jongen gezien. Deze hielden zich vooral op rondom de Osseput in een zeer strooisel- en Vossebesrijk deel, waar de heide grotendeels was afgestorven door een heidekeverplaag van twee jaren geleden. De aanwezigheid van enige opslag, enkele staande en omgedrukte vliegdennen leek daarbij van positieve invloed. Ook de vliegdennenrijke omgeving werd veel bezocht. Deze al eerder geconstateerde voorkeur voor strooisel-, opslag- en vliegdennen/bomenrijke delen werd ook elders in het gebied duidelijk
Alterra-rapport Korhoen 2007
23
waargenomen. In hoeverre het ook geldt voor de vroege kuikenfase is onbekend, omdat wederom geen beeld is verkregen van waar de kuikentomen zich in deze meest kritische fase ophouden. Slechts op één locatie werd een rustplaats van een kuikentoom gevonden.
Figuur 6. Zichtwaarnemingen (23) van korhoenders en waarnemingen van korhoensporen (179) op de Sallandse Heuvelrug in de periode juli-september 2007.
3.4
Overige bijzondere of relevante waarnemingen en gegevens
3.4.1
Andere grote bodembroeders
De laatste 10 jaren zijn hooguit incidenteel en kortstondig fazanten waargenomen op de heide van de Heuvelrug. Gedurende het voorjaar van 2007 werd op de paden van het Sikkelbos echter zeer regelmatig een territoriale fazantenhaan gezien en gehoord, soms in het gezelschap van twee fazantenhennen. Eind april werd per toeval een nest gevonden van één van deze hennen (13 eieren). In mei werd op ca. 500 m een gepredeerde fazantenhen gevonden (niet-afgebroken veren, maar met een vossenkeutel) en het nest bleek niet (meer) bebroed. Met tussenpozen van enkele weken is dit nest daarna gecontroleerd. Pas in september bleek het te zijn gepredeerd door kraaiachtigen. De andere hen was succesvoller: in juli werd ze met minimaal één halfwas kuiken gezien op het Sikkelbos. Eveneens op het Sikkelbos, maar meer oostelijk werd in mei enkele keren een paartje Patrijs in de heide waargenomen. In september bleek dat ook dit paartje succesvol was geweest. Tot tweemaal toe werd op het oude voerakkertje aldaar een klucht van zeven patrijzen opgejaagd. Evenals in 2006 leken zich in april/mei ca. vier territoriale wulpenparen op te houden in het centrale heidegebied (Oasekop, Jodenbos, Kleine koningsbelt en Noetselerveld). Op de locatie Alterra-rapport Korhoen 2007
24
waar een paar in 2006 succesvol een nest uitbroedde op de Oasekop, was ook dit jaar op vrijwel dezelfde locatie een paar succesvol (4 uitgekomen eieren). Ca. een week na uitkomst werd dit paar alarmerend waargenomen in de omgeving van de Osseput, waar in de (na)zomer ook veel korhoenders vertoefden. Niet alle wulpenparen waren echter succesvol. Aan de oostzijde van het Sikkelbos werden vers gepredeerde eieren gevonden van het hier aanwezige paar (vossenpredatie). Op diverse plaatsen werden gepredeerde eendeneieren (Wilde eend) gevonden, waarbij het zowel om predatie door vossen of andere zoogdieren als predatie door kraaiachtigen ging. Desondanks is minimaal één nest uitgekomen. Rond 20 juni werd op de Bergweg, ter hoogte van de Kleine koningsbelt, een moedereend met jonge kuikens gezien. In hoeverre ze de lange weg naar beneden (omgeving Haarle) succesvol hebben afgelegd is onbekend. Het broeden van eenden midden op de heide is een bekend fenomeen en vindt ook elders plaats. Ook midden op de Archemerberg en op de Lemelerberg werden b.v. tijdens het dispersie onderzoek eendennesten aangetroffen.
3.4.2 Andere, bijzondere vogelwaarnemingen
Het boomvalkenpaar dat vorig jaar in de eikengroep ten westen van het Jodenbos twee jongen had voortgebracht, werd er ook dit voorjaar baltsend gezien. Een broedpoging kon echter niet worden vastgesteld. Ook in de Wolfsslenk was in het voorjaar en de zomer een boomvalkenpaar actief. Hoewel de latere waarnemingen wezen op mogelijk broedsucces, kon geen nestlocatie worden gevonden. Mogelijk bevond deze zich in de bossen van de Noetselerberg. Op de Sprengenberg werden begin augustus in een oud kraaiennest wel twee, op het punt van uitvliegen staande jongen aangetroffen. In de weken daarna konden deze vogels nog regelmatig worden waargenomen in de omgeving van het nest. Rond medio mei werden op drie locaties, waar ook in voorgaande jaren klauwieren werden gezien, indicaties gevonden voor territoria van de Grauwe klauwier. Op één van deze locaties werden ook in juli nog klauwieren gezien, waarbij het mogelijk ook jonge dieren betrof (Wolfsslenk). Op de Sprengenberg werd door Jos Schouten een vrij zekere waarneming van een oudervogel met jong gedaan. De suggestie dat de Grauwe klauwier voet aan de grond krijgt op de Heuvelrug (ten Den et al. 2007) lijkt daarmee bewaarheid te worden.
3.4.3 Predatoren
Ten behoeve van een onlangs gehouden workshop “Predatiebestrijding Sallandse Heuvelrug”, georganiseerd door het Nationaal Park de Sallandse Heuvelrug, Staatsbosbeheer en Vereniging Natuurmonumenten, zijn vangst en afschotgegevens van de Vos van de afgelopen vier jaar op een rij gezet. De gegevens, afkomstig van de faunabeheerders van Staatsbosbeheer, Verenging Natuurmonumenten en een tweetal grote particuliere grondeigenaren op de Heuvelrug, zijn verzameld door Arend Spijker. Uit de gepresenteerde gegevens komt onder meer naar voren dat jaarlijks op de gehele Heuvelrug 50 tot 60 vossen worden geschoten of weggevangen Ruim de helft hiervan zijn jonge vossen gevangen bij de holen. Jaarlijks worden acht tot elf holen met jongen gevonden, waarvan minimaal twee tot drie binnen het leefgebied van de korhoenders (het werkelijke aantal zal hoger liggen, omdat niet alles gevonden wordt). In 2007 zijn twee holen met jongen binnen dit leefgebied gevonden, waarbij in één geval (Kleine koningsbelt) de jongen zijn gevangen in begin mei. Bij dit hol zijn tevens verse korhaanveren gevonden. Hiernaast zijn, ook binnen het korhoenleefgebied, een aantal volgroeide en volwassen dieren geschoten, echter hoofdzakelijk na 1 mei. Dit houdt in dat de aantallen weliswaar flink gedruk zijn, maar dat er in de voortplantingsperiode van de korhoenders en andere bodembroeders nog steeds vossen actief waren binnen het heidegebied.
Alterra-rapport Korhoen 2007
25
In 2007 zijn tevens diverse (>20) zwarte kraaien geschoten. Gegevens omtrent status, plaats en datum zijn vooralsnog niet voorhanden. Op grond van deze resultaten en andere bijdragen aan de workshop zijn breed gedragen en verstrekkende conclusies getrokken omtrent tijdstip en methode van bestrijding. Niet om meer dieren te bemachtigen, maar om minder dieren over te houden en het effect van bestrijding te vergroten. De conclusies zullen nader worden geconcretiseerd. 3.5
Dispersie onderzoek
Zowel op de Lemeler- en Archemerberg als op het Wierdense Veld zijn geen korhoenders gezien of duidelijke sporen van aanwezigheid gevonden. Op het Wierdense Veld werden enkele keren uitwerpselen gevonden gelijkend op dat van korhoenders, maar deze waren vrijwel zeker afkomstig van fazanten (in de nabijheid waargenomen). Deze resultaten sluiten kortstondige bezoeken van korhoenders aan deze gebieden niet uit, maar maken meer langdurig verblijf onwaarschijnlijk. Mogelijk is de lagere populatiedichtheid in 2007 van invloed geweest op het ontbreken van (indicaties voor) dispersie. De druk voor jonge dieren om de Heuvelrug te verlaten zal niet groot zijn geweest (voor zover er al jonge dieren aanwezig waren). Daarnaast zijn bovengenoemde terreinen niet optimaal voor korhoenders zodat eventueel uitgevlogen dieren er zich maar kort zullen hebben opgehouden om vervolgens verder te zoeken. De onderzochte gebieden zijn met betrekking tot eisen die korhoeders stellen aan leefgebieden, als matig geschikt beoordeeld. Daarin spelen factoren als overbegrazing, vergrassing (Wierdense Veld), een geringe structuurvariatie (opslag ontbeert veelal), in of aanliggende hoge opgaande bosjes (Wierdense Veld), te geringe oppervlakten en een te grote beslotenheid (Lemeler- en Archemerberg) een grote rol. Laatstgenoemde factoren brengen o.a. een groot randeffect met zich mee (hoge predatie- en/of recreatiedruk). Ook zijn de aangrenzende landbouwgronden, die met name bij het Wierdense Veld essentieel zijn, ongeschikt of onbereikbaar (sloten, beplantingen, bospercelen). De Archemerberg heeft waarschijnlijk de meeste potentie, mede vanwege de ruime aanwezigheid van Blauwe bosbes in de randzone van de heide en in de bossen. Het creëren van meer strucuurvariatie op de heide (o.a. meer lage opslag en boomgroepen), maar vooral het uitbreiden van het heideoppervlak zal de geschikheid voor korhoenders hier aanmerkelijk vegroten. Huidige plannen om de centrale heide te vergroten in de richting van geïsoleerde heidedelen en de heide van de Lemelerberg (Landschap Overijssel 2007) zijn een belangrijke stap in de goede richting, maar zullen waarschijnlijk onvoldoende blijken. Een veel robuustere aanpak lijkt noodzakelijk, waarbij ook ruime doorgangen naar aangrenzende landbouwgronden moeten worden gemaakt.
Alterra-rapport Korhoen 2007
26
4
Discussie en conclusies
Het in 2006 geconstateerde populatieherstel heeft zich niet door kunnen zetten. Door een relatief hoge (winter- en) voorjaarssterfte onder volgroeide hanen en een zeer geringe kuikenoverleving in 2006 daalde het aantal hanen weer van 23 naar 15. Dispersie lijkt, mogelijk mede door de lagere dichtheid, geen rol te hebben gespeeld. Hoewel er aanwijzingen zijn dat de geconstateerde aantalsafname overschat is, is duidelijk dat de populatie-omvang te laag blijft en al te lang beneden het niveau van een levensvatbare populatie ligt. De noodzaak van een snelle populatiegroei wordt daarmee alsmaar duidelijker. De nazomerwaarnemingen suggereren dat de komende voorjaarstellingen zo’n snelle groei niet zullen laten zien. Wederom lijkt een geringe kuikenoverleving dit in de weg te staan, terwijl het nestsucces juist zo goed was. In hoeverre een ontoereikend voedselaanbod, het weer of predatie verantwoordelijk zijn geweest voor de ingeschatte lage kuikenoverleving is onduidelijk. Het hoge nestsucces en ook het succes van andere bodembroeders suggereren dat de predatiedruk in de broedperiode en mogelijk ook de kuikenperiode niet extreem hoog was. Dit is mogelijk mede het gevolg geweest van de geïntensifeerde bestrijding van vossen en kraaien, die de laatste jaren hoofdverantwoordelijk waren voor het nestverlies. Deze bestrijding is echter te laat geweest om een hoge mate van predatie van vossen op volgroeide hanen te voorkomen. Wat betreft de kuikenperiode is het ook waarschijnlijk dat niet alleen vossen en kraaien, maar ook andere roofdieren van invloed zijn. De gegevens betreffende het terreingebruik sluiten aan bij dat van de voorgaande jaren en geven weer dat de korhoenders reageren op het huidige, meer op hen toegesneden beheer. Onder meer uitgekiend opslagbeheer, omdrukken van bomen, kleinschalige kaalslag en mogelijk ook bosrandbeheer blijken resultaat te geven. In hoeverre het ook effect heeft op de kuikenoverleving blijft echter gissen, omdat ander onderzoek nodig is om hier goed zicht op te krijgen. De nazomerwaarnemingen suggereren echter wel dat het sparen van opslag, bomen en boomgroepen en het niets doen na afsterven van heide gunstig is. Met kleinschalig maaien blijken baltsactiviteiten gestuurd te kunnen worden. Deze methode zou nog beter benut kunnen worden om een deel van de hanen goed zichtbaar te laten zijn voor het soms massaal toestromende publiek. Daarbij kunnen extra voorzieningen worden getroffen (verhogingen vanwaar het publiek beter zich heeft). Hiermee is de rust in andere delen van het gebied beter te waarborgen. Omdat wederom is gebleken dat veel draait om de kuikenoverleving, zullen onderzoek- en beheerinspanningen nog sterker op de kuikenperiode gericht moeten worden. In dit licht zouden eerdere onderzoeksvoorstellen (ten Den et al. 2007) opnieuw overwogen kunnen worden. Wat betreft het beheer scheppen de naar de komende winter doorgeschoven plannen om te branden op de Sprengenberg hoge verwachtingen. Uit diverse contacten met buitenlandse korhoendeskundigen komt naar voren dat branden na enkele jaren een zeer gunstig effect kan hebben op de evertebatendichtheid in de heide en dus op de kuikenoverleving. Helaas blijft het branden vooralsnog beperkt tot de Sprengenberg, terwijl ook elders in het korhoenleefgebied maatregelen nodig zijn die het voedselaanbod en de geschiktheid voor kuikens op korte temijn kunnen verhogen. Te overwegen is ook bekalking van de heide, bijvoorbeeld in combinatie met maaien. Ook is goed begeleide kortstondige drukbegrazing een optie. Omdat het effect nog onzeker is en het meerdere jaren (twee-vijf) zal duren voor genoemde beheermaatregelen effect kunnen hebben, is het raadzaam om, nu de noodzaak daar is, niet te veel af te wachten en meerdere opties tegelijk in te zetten. Dit zou branden en eventueel begrazen kunnen zijn op de Sprengenberg en maaien en bekalken op structuur- en bosbesarme delen bij Staatsbosbeheer.
Alterra-rapport Korhoen 2007
27
Hiernaast blijven de andere, eerder gedane voorstellen en plannen van kracht. De resultaten van de workshop predatiebestrijding zijn veelbelovend. Eveneens veelbelovend is de bescheiden uitbreiding van het heideareaal die thans in uitvoering is. Het zuidelijke deel van de Sprengenberg wordt door de omzetting van ruim 20 ha bos naar heide/boomheide door Vereniging Natuurmonumenten beter aangesloten op de Holterheide. Hiermee wordt de kans op herbezetting van het laatstgenoemde gebiedsdeel groter. Op de korte termijn kan deze kans verder worden vergroot door op de Holterheide meer variatie te creëren door b.v. te branden of maaien. Op de langere termijn is hier grootschalige verruiming van het heideareaal kansrijk (verbinden van Sprengenberg, Holterheide, Numendal, Helhuizen).
Invliegende haan bij enkele hennen in de bomen. Sikkelbos, 8 maart 2007.
Alterra-rapport Korhoen 2007
28
Literatuur Den, P. ten, G. Dommerholt & R. Janssen. Verslag korhoenonderzoek 2005. Den, P.G.A., H.A.H. Jansman & F.J.J. Niewold. Het Korhoen op de Sallandse Heuvelrug in 2006. Alterra-rapport korhoen 2006. Alterra, Wageningen. 41 p. Groot Bruinderink, G.W.T.A., G.J. Brandjes, R. van Eekelen, F.J.J. Niewold, P. ten Den & H.W. Waardenburg 2002. Faunabeheerplan Nationaal Park Sallandse Heuvelrug i.o. Alterra, Wageningen. 118 pag. Jansman, H.A.H., F.J.J. Niewold, J. Bovenschen & H.P. Koelewijn 2004. Korhoenders op de Sallandse Heuvelrug. Een populatie-genetische analyse van het wel en wee van Nederlands laatste populatie. Alterra-rapport 1122. Alterra, Wageningen. 54 p. Landschap Overijssel 2006. De Lemelerberg, Evaluatie en beheervisie 2006. 156p. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij 1991. Soortbeschermingsplan Korhoen. Den Haag, Directie Natuur-, Milieu- en Faunabeheer. Niewold, F.J.J., P.G.A. ten Den & H.A.H. Jansman 2005. Het Korhoen blijft in de gevarenzone. Ecologische monitoring van de populatie van de Sallandse Heuvelrug in 2003-2004. Alterra-rapport 1177. Alterra, Wageningen. 58 p. Niewold, F.J.J., P.G.A. ten Den & H.A.H. Jansman 2003. Het Korhoen in de knel. Monitoring van de populatie op de Sallandse Heuvelrug in 2003. Wageningen, Alterra. Alterratussenrapport Korhoen. 68 p. Niewold, F.J.J. & P.G.A. ten Den 1998. De korhoenpopulatie van de Sallandse Heuvelrug. Inventarisaties in de periode van 1975-1997. Notitie Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek (IBN-DLO), Arnhem. 28 p. Niewold, F.J.J. & H. Nijland 1988. De Sallandse Heuvelrug als reservaat voor het Westeuropese heidekorhoen. Arnhem, Rijksinstituut voor Natuurbeheer. RIN-rapport 88/59.
Alterra-rapport Korhoen 2007
29