SEPTEMBER 2009
NUMMER 5
JAARGANG 49
PENSIOENBULLETIN Pensioeninformatie voor werkgevers en pensioenfondsen
Waardeoverdrachten in tijden van lage dekkingsgraden De Pensioenwet (PW) geeft aan dat individuele waardeoverdracht niet is toegestaan zolang een ontvangend of overdragend pensioenfonds een dekkingsgraad heeft lager dan 100%. Als gevolg van de sterk gedaalde dekkingsgraden is het proces van waardeoverdrachten grotendeels stil komen te liggen. Hierdoor is een stuwmeer aan verzoeken tot waardeoverdracht bij de verschillende pensioenuitvoerders ontstaan. Inmiddels trekt de economie (iets) aan en stijgen de dekkingsgraden gestaag boven de 100%. Kan het proces van waardeoverdracht nu weer volledig opgepakt worden? In dit artikel gaan wij in op de huidige wetgeving, de praktijk op dit moment en de richtlijnen die minister Donner recent hierover heeft verstrekt. Ook gaan wij in op de situatie bij (her)verzekerde regelingen en het effect op collectieve waardeoverdrachten.
ACHTERGROND Het idee achter het wettelijk recht op waardeoverdracht is dat door ‘alles onder één dak’ te brengen geen pensioenversnippering optreedt én dat de kans op een pensioenbreuk wordt verkleind of voorkomen. Een pensioenbreuk ontstaat o.a. als het pensioen bij de nieuwe werkgever harder stijgt dan het premievrije pensioen bij de vorige werkgever (bijvoorbeeld door een betere indexatie in de nieuwe regeling of door overgang naar een eindloonregeling). Ook met de opkomst van het nabestaandenpensioen op risicobasis is het belang van waardeoverdracht toegenomen. Indien bij beëindiging van deelname aan een dergelijke pensioenregeling geen uitruil plaatsvindt van (een deel van) het ouderdomspensioen in nabestaandenpensioen, vervalt de dekking. Door waardeoverdracht wordt het nabestaandenpensioen veelal ook gebaseerd op het overgedragen
INHOUD:
WAARDEOVERDRACHTEN IN TIJDEN VAN LAGE DEKKINGSGRADEN
MINDER PENSIOEN DOOR DEELTIJD WW
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
pensioen opgebouwd bij de vorige werkgever. Hierbij moet opgemerkt worden dat zolang de waardeoverdracht niet afgehandeld is, er nog geen (volledige) dekking van het nabestaandenpensioen is. Dit kan erg vervelende consequenties hebben in geval van (plotseling) overlijden.
WETGEVING De plicht tot waardeoverdracht geldt voor pensioenfondsen niet zolang de ontvangende of overdragende partij een dekkingsgraad lager dan 100% heeft. De reden voor de opschorting van de overdrachtsplicht is dat de belangen van de overige deelnemers kunnen worden geschaad door waardeoverdracht. Door de financiële crisis is dit artikel uit de PW erg actueel geworden. Het is nog niet eerder voorgekomen dat zo veel pensioenfondsen zo lang achter elkaar een dekkingsgraad onder de 100% hebben. De plicht tot waardeoverdracht herleeft wanneer pensioenfondsen weer een dekkingsgraad boven de 100% hebben. Gewezen deelnemers hebben vanaf het moment dat zij daarvan op de hoogte zijn gesteld, opnieuw een wettelijke periode van 6 maanden de tijd om het waardeoverdrachttraject in gang te zetten.
DE PRAKTIJK OP DIT MOMENT Op dit moment leven bij de pensioenuitvoerders veel vragen over de afwikkeling van waardeoverdrachten indien een fonds een dekkingsgraad heeft rond het minimumniveau van 100%. Wat mag wel en wat mag niet? De wet is op dit onderdeel niet duidelijk. We zien in onze dagelijkse praktijk dan ook dat pensioenuitvoerders op dit moment verschillend met de afhandeling van waardeoverdrachten omgaan. Zo zien we dat verzoeken tot waardeoverdrachten wel in behandeling worden genomen, maar dat de daadwerkelijke overdracht pas plaats zal vinden zodra de betrokken partijen weer voldoende hoge dekkingsgraden hebben. Ook zijn er uitvoerders die alleen die waardeoverdrachten afhandelen waarvan tijdig (voor het moment waarop de dekkingsgraad onder de 100% kwam) een akkoordverklaring is ontvangen. Alle overige waardeoverdrachten worden stil gelegd en worden hervat zodra de dekkingsgraad weer hoog genoeg is. We zien dat diverse fondsen ervoor kiezen het waardeoverdrachtproces pas te hervatten nadat de dekkingsgraad een aantal maanden achtereen boven de 100% is geweest. Tot slot zijn er uitvoerders die alle waardeoverdrachten volledig stil hebben gelegd op het moment dat de dekkingsgraad onder het vereiste minimumniveau kwam.
RICHTLIJNEN In zijn brief van 6 juli jl. aan de stichting van ondernemingspensioenfondsen gaat minister Donner in op de onduidelijkheden en vragen die momenteel leven. Hij gaat met name in op: H o e o m g a a n m e t a l l o p e n de procedures? In die situaties waarin de ontvangende pensioenuitvoerder voordat de dekkingsgraad onder de 100% zakte al een aanbiedingsofferte had gestuurd aan de deelnemer, kan de procedure volgens de normale wijze voortgezet en afgehandeld worden. In alle overige gevallen wordt de overdrachtsprocedure opgeschort. Zodra de dekkingsgraad voor beide partijen weer boven de 100% is, moet de procedure opnieuw worden opgestart. O p w e l k m o m e n t o p n i e u w opstarten? Per iedere eerste dag van de kalendermaand moet worden vastgesteld of op de laatste dag van de vorige kalendermaand de uitzondering op de plicht tot waardeoverdracht aan de orde was. Maandelijks leveren
2
SEPTEMBER
|
NUMMER 5
JAARGANG 49
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
pensioenfondsen sinds de financiële crisis de dekkingsgraad aan de Nederlandsche Bank (DNB), deze informatie is dus in principe voorhanden. We l k e b e re k e n i n gs d a t u m moet g e hant eerd worden? In geval sprake is geweest van opschorting van de plicht tot waardeoverdracht is het voornemen uit te gaan van een afwijkende overdrachtsdatum, dit is de datum waarop de plicht tot waardeoverdracht opnieuw van toepassing is. Door deze afwijkende overdrachtsdatum blijven de vertrekkers gedurende de opschortingperiode solidair met de achterblijvers in hun oude pensioenfonds. Naar verwachting zal het Besluit uitvoering PW en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) in het najaar van 2009 worden aangepast.Hiermee wordt dus enige duidelijkheid geschapen, ook al wijkt dit voor sommige fondsen af van het tot nu gevoerde beleid. Het is raadzaam dat pensioenuitvoerders een plan van aanpak maken om de stuwmeren weg te werken.
RECHTSTREEKS VERZEKERDE REGELINGEN EN VOLLEDIG HERVERZEKERDE FONDSEN Bij rechtstreeks verzekerde regelingen is, vanwege de garantie die de verzekeraar geeft, in principe altijd sprake van een voldoende hoge dekking. Dit geldt in het algemeen ook voor volledig herverzekerde fondsen met een garantiecontract. Door een lage creditrating van de herverzekeraar kan een pensioenfonds (vanaf 2010) toch te maken krijgen met een te lage dekking. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe hier precies mee om moet worden gegaan. Bij rechtstreeks verzekerde regelingen kunnen waardeoverdrachten leiden tot forse bijbetalingsverplichtingen voor de werkgever. De pensioenvoorzieningen worden veelal gereserveerd op een rente van 3%, terwijl op basis van de wettelijke rekenregels voor waardeoverdracht de overdrachtswaarde op marktrente wordt vastgesteld. Voor 2009 bedraagt deze 4,533%. De benodigde overdrachtswaarde is daardoor (behoorlijk) hoger dan wat daadwerkelijk wordt ontvangen. De werkgever zal het verschil moeten bijbetalen. Voor uitgaande waardeoverdrachten geldt het omgekeerde. Dit speelt ook bij volledig herverzekerde fondsen, maar doordat daarbij veelal op basis van 4% wordt gereserveerd is het effect kleiner. Ook hier geldt dat overleg over een plan van aanpak om de waardeoverdrachten weg te werken raadzaam is, om zo (grote) bijstortverrassingen te voorkomen.
EN HOE ZIT HET MET COLLECTIEVE WAARDEOVERDRACHTEN? Recent hebben wij, voor fondsen in liquidatie, ervaren dat DNB haar beleid ten aanzien van collectieve waardeoverdrachten heeft gewijzigd.Wanneer één of beide fondsen in een situatie van dekkingstekort verkeert (dus lager dan ong. 105% i.p.v. 100%!), zal DNB in beginsel een collectieve overdracht niet toestaan. Een collectieve waardeoverdracht moet uiterlijk 3 maanden voor de geplande overdracht bij DNB worden gemeld (PW). Doordat op dat moment geen zekerheid bestaat over de financiële positie van de betrokken partijen op het overdrachtsmoment, leidt de melding in eerste instantie altijd tot een verbod. Dit geldt dus ook als op het meldingsmoment van een dekkingstekort geen sprake is! Alleen als het voornemen tot waardeoverdracht een geplande datum aangeeft die in het verleden ligt (dus
3
SEPTEMBER
|
NUMMER 5
JAARGANG 49
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
een waardeoverdracht met terugwerkende kracht), kan DNB met zekerheid iets zeggen over de financiële positie van het fonds ten tijde van de waardeoverdracht en dus eventueel een akkoord geven.
CONCLUSIE Minister Donner heeft met zijn brief van 6 juli jl. richtlijnen opgesteld m.b.t. de afhandeling van waardeoverdrachten indien één van de betrokken pensioenfondsen een dekkingsgraad lager dan 100% heeft. Hiermee speelt hij in op de vragen en onduidelijkheden die bij de pensioenuitvoerders rond dit onderwerp leven. Uit de brief kan geconcludeerd worden dat: Waardeoverdrachten waarvoor al een offerte is uitgebracht voordat de dekkingsgraad onder de 100% kwam, gewoon kunnen worden afgehandeld. Waardeoverdrachten waarvoor nog geen offerte is uitgebracht of die nog niet zijn opgestart stilliggen tot de betrokken partijen weer voor het eerst een dekkingsgraad boven de 100% hebben. Dit moet maandelijks worden getoetst. Er is helaas (nog) geen openbaar register beschikbaar waarin de dekkingsgraden van pensioenfondsen te raadplegen zijn. Zodra een offerte is uitgebracht kan die daarna gewoon afgewikkeld worden. Voor opgeschorte waardeoverdrachten moet de berekeningsdatum worden aangepast. Als de dekkingsgraad net boven de 100% zit, is uitstel niet toegestaan
MEER WETEN Voor meer informatie kunt u contact opnemen met drs. Janine Buikema, tel. 038 456 3133. Ook kan uw consultant bij Aon Consulting u van dienst zijn.
4
SEPTEMBER
|
NUMMER 5
JAARGANG 49
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
Minder pensioen door deeltijd WW Het gaat slecht met de economie en de werkloosheid loopt op. Daarom is vanaf 1 april jl. de tijdelijke regeling voor deeltijd WW ingevoerd. Dit geeft gezonde bedrijven de kans de kredietcrisis te doorstaan zonder hun vakmensen direct op straat te zetten. Maar wat zijn eigenlijk de gevolgen voor het pensioen van de medewerkers die gebruik maken van deze tijdelijke regeling?
In de Werkloosheidswet (WW) bestond al de mogelijkheid dat werkgever en medewerker wederzijds besluiten dat de medewerker minder uren gaat werken in plaats van volledig ontslag. Deze mogelijkheid is echter niet toegespitst op het behoud van vakmensen. De nieuwe tijdelijke regeling deeltijd WW is dat wel.
DE TIJDELIJKE REGELING DEELTIJD WW De regeling deeltijd WW is van kracht per 1 april 2009 en zou gehandhaafd worden tot het budgettaire plafond van 375 miljoen euro is bereikt. Dit gebeurde al snel en vanwege de grote belangstelling is besloten om de regeling voor deeltijd WW in gewijzigde vorm voort te zetten. Op 20 juli jl. is de aangescherpte regeling deeltijd WW van start gegaan. Het budgettaire plafond is verhoogd naar 950 miljoen euro. Wat houdt de regeling eigenlijk in? Werkgevers krijgen ontheffing om hun medewerkers 20% tot 50% minder te laten werken. Voor die uren ontvangen de medewerkers een tijdelijke deeltijd WW-uitkering.
DE DUUR VAN DE UITKERING De deeltijd WW-uitkering duurt 13 weken. Een werkgever kan een aantal keren een verlenging van 13 weken aanvragen. Het aantal mogelijke verlengingen bedraagt: a.
Ten hoogste vier indien het aantal medewerkers waarvan de werkgever de werktijd kan verkorten ten hoogste 30% bedraagt.
b.
Ten hoogste drie indien het aantal medewerkers waarvan de werkgever de werktijd kan verkorten meer bedraagt dan 30% doch ten hoogste 60%.
c.
Ten hoogste twee indien het aantal medewerkers waarvan de werkgever de werktijd kan verkorten meer bedraagt dan 60%.
Als de maximale duur van de deeltijd WW-uitkering bereikt is, moet de werkgever de medewerker weer het volledig aantal uren laten werken. Voor het overige geldt grotendeels de normale regeling van de WW. Zo is de periode van deeltijd WW van invloed op de duur van het recht op volledige WW. Voor de niet gewerkt uren ontvangen medewerkers de eerste twee maanden 75% van hun laatst verdiende loon en daarna 70% tot de grens van het maximum dagloon.
5
SEPTEMBER
|
NUMMER 5
JAARGANG 49
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
BETEKENT ARBEIDSDUURVERKORTING MINDER LOON? De gedachte achter de tijdelijke regeling deeltijd WW is dat het loon evenredig met de arbeidsduurverkorting vermindert. Als het loon inderdaad vermindert kan de werkgever zijn vakmensen makkelijker in dienst houden ten tijde van de kredietcrisis. Of de werkgever het loon inderdaad mag verlagen bij arbeidsduurverkorting is de vraag. Een medewerker behoudt, volgens het Burgerlijk Wetboek, het recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Alleen in uitzonderlijke gevallen oordeelt een rechter dat het loon van de medewerker verlaagd moet worden. De Stichting van de Arbeid (de STAR) stelt zich in de toelichting/aanbeveling op de tijdelijke regeling deeltijd WW van 1 april 2009, op het standpunt dat het nietwerken niet voor risico komt van de werkgever. Dit, aldus de STAR, vanwege de buitengewone en onzekere crisissituatie waarvan thans sprake is. Wij kunnen ons vinden in het standpunt van de STAR, temeer daar de WW iemand niet als werkloos aanmerkt en dus niet uitkeert als hij het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren behoudt. Vakverenigingen vragen soms als voorwaarde om mee te werken aan een verzoek om arbeidsduurverkorting aan de werkgevers een aanvulling op de deeltijd WW-uitkering tot 100% van het loon. De besparing van de werkgever wordt daarmee lager.
GEVOLGEN VOOR PENSIOEN EN PENSIOENOPBOUW Een verlaging van het loon en een vermindering van de arbeidsduur hebben gevolgen voor de hoogte van het pensioen. Over de wel gewerkte uren wordt het pensioen opgebouwd tegen het verlaagde loon en de nieuwe deeltijdfactor. De Pensioenwet schrijft voor dat deeltijdwerkers ten minste een aanspraak op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen krijgen naar evenredigheid van de aanspraken die bij een volledige arbeidstijd zouden zijn verkregen. De plicht om naar evenredigheid pensioen toe te kennen geldt niet voor aanspraken op arbeidsongeschiktheidspensioen. Dit betekent bijvoorbeeld voor het excedent arbeidsongeschiktheidspensioen dat als het loon onder de WIA-uitkeringsgrens zakt er helemaal geen arbeidsongeschiktheidspensioen meer gedekt is. In geval van verlaging van het loon mogen de tot het tijdstip van verlaging opgebouwde pensioenaanspraken waarbij sprake is van kapitaaldekking niet gewijzigd worden. Pensioenaanspraken die op risicobasis gedekt zijn mogen wel verlaagd worden over de periode van vóór het tijdstip van de loonsverlaging.
FVP-BIJDRAGE De Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) geeft in de regel geen bijdrage als sprake is van een tijdelijke werktijdverkorting of onderbrekingswerkloosheid (bijvoorbeeld door vorstverlet). De dienstbetrekking blijft dan immers in stand. Voor de tijdelijke deeltijd WW-regeling maakt de FVP een uitzondering. Hierdoor wordt voor de niet gewerkte uren voortzetting van pensioenopbouw ook mogelijk. Hierbij zullen uiteraard wel de gangbare voorwaarden voor een FVP-bijdrage worden toegepast, zoals het leeftijdscriterium (40 jaar of ouder), de wachttijd (6 maanden) en het maximumdagloon. De FVP-regeling geldt dus niet voor iedereen en kan minder gunstig uitpakken dan de pensioenregeling die een medewerker gewend is.
6
SEPTEMBER
|
NUMMER 5
JAARGANG 49
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
Bovendien heeft een partner van een medewerker die deelneemt aan de tijdelijke deeltijd WW-regeling recht op een FVP-bijdrage ten behoeve van de inkoop van een partnerpensioen. Als de medewerker overlijdt tijdens de periode van deeltijd WW en er een partnerpensioen in het pensioenreglement is opgenomen koopt de FVP het partnerpensioen in één keer in. Voor het recht op een FVP-bijdrage voor de inkoop van het partnerpensioen geldt niet de voorwaarde dat de medewerker ten tijde van overlijden 40 jaar of ouder moet zijn. Ook geldt de wachttijd van 6 maanden niet. De FVP kent geen bijdrage toe voor de voortzetting van wezenpensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen. Zie voor meer informatie over het FVP het PensioenBulletin van mei 2009.
HERSTEL VAN PENSIOENGAT MOGELIJK? De STAR heeft op 29 juli 2009 een overzicht gepubliceerd met veel gestelde vragen en antwoorden. Met betrekking tot pensioen zegt de STAR: "De wijze waarop uw pensioenopbouw plaatsvindt, blijft intact voor het gedeelte dat u werkzaam bent. Voor het gedeelte dat u in de deeltijd-WW zit, is dit afhankelijk van de afspraken die uw werkgever met de medewerkersvertegenwoordiging hierover gemaakt heeft." Wij delen het standpunt van de STAR dat de wijze van pensioenopbouw intact blijft voor het gedeelte dat iemand werkzaam is. Wij zien echter niet hoe het mogelijk is dat werkgever en medewerkersvertegenwoordigers fiscaal gefaciliteerde afspraken kunnen maken om het pensioengat dat over de niet gewerkte uren ontstaat te herstellen als het loon verlaagd wordt. Bepalend voor de pensioenopbouw is het fiscale loon en de werkelijke arbeidsduur. Op deze hoofdregel geldt alleen de uitzondering dat het fiscaal wel is toegestaan de berekening met de nieuwe deeltijdfactor achterwege te laten, indien een medewerker minder dan 10 jaar direct voor zijn pensioendatum staat. De fiscale regelgeving kent wel mogelijkheden fiscaal gefaciliteerd pensioenverwerving voort te zetten als een medewerker een loongerelateerde (WW-) uitkering krijgt na onvrijwillig ontslag. Daarbij mag uitgegaan worden van het vóór ontslag genoten loon. Bij de tijdelijke deeltijd WW-uitkering is geen sprake van ontslag. Deze fiscale mogelijkheid biedt werkgever en medewerkersvertegenwoordigers geen soelaas bij het dichten van het pensioengat over de niet gewerkte uren.
AANDACHT VOOR RISICODEKKINGEN In het bijzonder moet aandacht besteed worden aan alle risicodekkingen. Wat gebeurt er bijvoorbeeld met (de hoogte van) het risico partner-, wezen-, en arbeidsongeschiktheidpensioen? De hoogte van deze risico pensioenen is veelal gebaseerd op het loon en de arbeidsduur op het moment van overlijden en arbeidsongeschiktheid. Het loon en de arbeidsduur liggen tijdelijk lager. Bij overlijden en arbeidsongeschiktheid ten tijde van de deeltijd WW-regeling vallen de pensioenuitkeringen echter blijvend lager uit.
CONCLUSIE Duidelijk is dat de tijdelijke regeling deeltijd WW in grote haast gemaakt is. De regeling zelf is, hoewel sympathiek en goed bedoeld, op een aantal punten onduidelijk. Het verdient aanbeveling, voordat van de regeling deeltijd WW gebruik gemaakt wordt, de gevolgen voor de pensioenen in kaart te brengen.
7
SEPTEMBER
|
NUMMER 5
JAARGANG 49
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
MEER WETEN? Voor meer informatie kunt u contact opnemen met mr. Roelant Smit, tel. 0299 472 309 of drs. Terrence Bank, tel. 0299 437 376. Ook kan uw eigen consultant bij Aon Consulting u van dienst zijn.
REDACTIE Allard van der Meer (eindredactie) Ron van Harten Gitta Junius (secretariaat)
Bart Mol Ton Roebroek Roelant Smit
CONTACT
AUTEURS
Gitta Junius 038 456 3113
[email protected]
drs. Janine Buikema mr. Roelant Smit drs. Terrence Bank
Dit bulletin is met grote zorg samengesteld door Aon Consulting Nederland C.V. Niettemin kunnen zich incidenteel onvolkomenheden voordoen.
De inhoud van dit bulletin is slechts bedoeld als informatie en dient dan ook niet gezien te worden als advies. Aon Consulting Nederland C.V.
aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die direct of indirect voortvloeit uit het gebruik van deze informatie. Vermenigvuldiging van deze publicatie of overname van de inhoud kan onder bronvermelding vrijelijk plaatsvinden.
5937aa